AGENDAPUNT 11
CONCEPT BELEIDSPLAN WOONWAGENZAKEN GEMEENTE HEUSDEN 2005
OPGESTELD DOOR NIJBOD CONSULTANCY BEHEER & ONDERHOUD B.V., MAART 2005
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING 1. Aanleiding tot het opstellen van een woonwagenbeleidsplan 2. Opbouw analysebeschrijving
HOOFDSTUK 1 – WETTELIJK BELEIDSKADER 1.1 1.2 1.3
Voorgeschiedenis Wet- en regelgeving in verband met de intrekking van de Woonwagenwet Verdeling van verantwoordelijkheden
4 4 4 6 6 6 7
HOOFDSTUK 2 – RUIMTELIJK BELEID 2.1 Huidige situatie standplaatsen en huurwoonwagen 2.2 Overzicht centra 2.3 Taakstelling standplaatsen 2.4 Taakstelling woonwagens 2.5 Bedrijfsactiviteiten 2.6 Ingebruikneming openbare ruimte
10 10 10 13 14 15 15
HOOFDSTUK 3 – BELEID TOEWIJZING STANDPLAATSEN
16 16 17
3.1 3.2
Toewijzing van standplaatsen Wachtlijst
HOOFDSTUK 4 – HUURBELEID 4.1 Huurovereenkomst 4.2 Huurincasso 4.3 Huurprijsvaststelling
18 18 19 19
HOOFDSTUK 5 – ONDERHOUDSBELEID
22 22 23
5.1 5.2
Planmatig onderhoud Mutatieonderhoud en klachtenonderhoud
HOOFDSTUK 6 – VERKOOPBELEID 6.1 6.2 6.3
Algemeen Verkoop standplaatsen Standpunt gemeente inzake verkoop van standplaatsen
HOOFDSTUK 7 – HANDHAVINGSBELEID 7.1
Handhaving algemeen
HOOFDSTUK 8 – OVERDRACHT BEHEER WOONWAGENLOCATIES 8.1 8.2
Bedrijfswaarde Verantwoordelijkheid openbare ruimte
24 24 24 25 26 26 29 29 30
2
HOOFDSTUK 9 – INTERACTIEVE BELEIDSVORMING
32
HOOFDSTUK 10 - CONCLUSIES EN SAMENVATTING UITGANGSPUNTEN
33
3
INLEIDING 1.
Aanleiding tot het opstellen van een woonwagenbeleidsplan
Op 1 maart 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken. De Rijksoverheid heeft de intrekking vooral gemotiveerd met het principe, dat voor woonwagenbewoners voortaan dezelfde rechten en plichten moeten gelden als voor de reguliere burgers. De beoogde integratie en gelijkschakeling met de sedentair gehuisveste burgers is echter nog steeds niet voltooid. Er bestaan nog steeds aanzienlijke verschillen tussen beide groeperingen. De woonwagenpopulatie hecht in grote mate aan het in groeps- c.q. familieverband willen en blijven wonen. Daarnaast kan gesteld worden, dat de verhouding tussen de overheid enerzijds en de bewoners anderzijds als moeizaam getypeerd kan worden. De ontstane situatie is deels te verklaren door het wisselende Rijksbeleid, dat de afgelopen jaren is gevoerd. In de jaren zestig en zeventig werden er grote woonwagencentra opgericht met eigen voorzieningen om de woon- en leefcultuur in stand te houden. Eén en ander kreeg ook haar beslag in specifieke wetgeving, waaronder de Woonwagenwet, waarin de positie van woonwagenbewoners werd geregeld. Vanaf de jaren tachtig heeft het Rijk besloten de grote centra te ontmantelen en te komen tot kleine centra met circa 15 standplaatsen met het doel te komen tot integratie en deelname aan de algemene voorzieningen. Vervolgens is door de afschaffing van de Woonwagenwet de bijzondere rechtspositie van de woonwagenbewoner verdwenen. Feit is, dat beide partijen, overheid en bewoners, inspanningen moeten leveren om te komen tot een normalisatie van de verhoudingen. Inmiddels is er de laatste jaren een omslag gaande bij veel gemeenten om ook op een actieve wijze om te gaan met de betrokken doelgroep. Immers door het afschaffen van de Woonwagenwet is de (volkshuisvestelijke) zorg voor deze groep steeds meer een zaak geworden van de gemeenten. De gemeente is de eerst verantwoordelijke voor het voeren van een adequaat volkshuisvestingsbeleid en dient hierdoor te voldoen aan de vraag naar passende woonruimte. De ruimtelijke ordeningskaders en de regels van de Huisvestingswet zullen daarbij leidend zijn. De gemeenten worden zich ook steeds meer bewust de betreffende doelgroep onderdeel uit te laten maken van het integrale woonbeleid en na te denken over het aanreiken van adequate oplossingen. Het integrale woonbeleid heeft daarnaast raakvlakken met andere beleidsterreinen, zoals de werkgelegenheid (faciliteren van bedrijvigheid), het milieubeleid, onderwijs - en sociale aangelegenheden en het Vergunningen en Handhavingsbeleid. Eén en ander vergt een actieve aanpak en een goede communicatie met de doelgroep, zowel ambtelijk als bestuurlijk, waarbij gemaakte afspraken tussen partijen ook door beiden behoren te worden nagekomen. De gemeente Heusden beschikt (stand februari 2005) over in totaal 27 standplaatsen en 1 huurwoonwagen verdeeld over 4 kernen. Vanaf begin 2000 heeft de gemeente Heusden daadwerkelijk vorm gegeven om te komen tot een normalisatie van de verhoudingen met haar bewoners op de centra. Het betreft de volgende manieren:
4
1. Er is een Integraal Plan van Aanpak opgesteld, waarbij door middel van het instellen van een ambtelijke werkgroep gekozen is voor een structurele aanpak van de geïnventariseerde knelpunten toegespitst op de 4 centra. Het element handhaving speelde hierbij een belangrijke rol; 2. De gemeente is vervolgens overgegaan tot het opstellen van een prioriteitenlijst, waarbij de urgente zaken in eerste instantie worden aangepakt. Ter uitvoering van de verschillende zaken is door de gemeente een ambtelijke werkgroep ingesteld, waarin de verschillende ambtelijke disciplines zijn vertegenwoordigd. De zaken worden op deze wijze adequaat afgestemd en de communicatie met de bewoners geschiedt via één ambtelijk aanspreekpunt.
Uitgangspunt 1
De gemeente wil met dit Beleidsplan Woonwagenzaken de kaders scheppen om te komen tot een normalisatieproces. De centrale thema’s hierbij zijn, het verzorgen van een adequate woon- en leefomgeving en het uitoefenen van een consequent handhavingsbeleid. Ten aanzien van het handhavingsbeleid zal nadrukkelijk worden aangesloten bij de uitgangspunten, zoals deze vermeld zijn in de nota “Beleidsplan Integrale Handhaving 2005-2008”.
2.
Opbouw analysebeschrijving
De rapportage is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 1 vindt na de inleiding een overzicht plaats van de belangrijkste wettelijke beleids-kaders. In hoofdstuk 2 wordt aandacht geschonken aan het ruimtelijk beleid en hoofdstuk 3 omschrijft het beleid ten aanzien van de procedure met betrekking tot de toewijzing van standplaatsen en de wachtlijst. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het te voeren huurbeleid, waaronder de huurovereen-komsten. In hoofdstuk 5 wordt aandacht geschonken aan het onderhoudsbeleid en hoofdstuk 6 gaat in op de vraag of overgegaan moet worden tot de verkoop van standplaatsen. In hoofdstuk 7 worden de instrumenten op het gebied van handhaving nader toegelicht en welk beleid de gemeente voorstaat. Hoofdstuk 8 heeft betrekking op de mogelijke toekomstige overdracht van het beheer van de woonwagenlocaties aan een corporatie en de resterende verantwoordelijkheden voor de gemeente. In hoofdstuk 9 wordt aandacht geschonken aan het proces van interactieve beleidsvorming. Tot slot bevat hoofdstuk 10 de conclusies en een samenvatting van de uitgangspunten, die de gemeente Heusden als kader zal hanteren bij de beleidsmatige aanpak van de woonwagenlocaties.
5
HOOFDSTUK 1 WETTELIJKE KADERS 1.1
Voorgeschiedenis
Begin twintigste eeuw bestond er een groeiende reizende groep, die in verband met het uitoefenen van beroepen zoals mandenmaker, scharenslijper, stoelenmatter, seizoensarbeider en dergelijke regelmatig van woonplaats wisselde. In 1918 kwam de Wet op woonwagens en woonschepen tot stand, die bedoeld was om de sedentaire bevolking te beschermen en de openbare orde te handhaven. In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw, wijzigde de situatie, doordat de werkgelegenheid voor de rondtrekkende bevolkingsgroep drastisch verminderde. Aangezien daarnaast basisvoorzieningen op de standplaatsen ontbraken, werd de situatie voor deze groep schrijnend. Als gevolg hiervan werd in 1968 de 2e Woonwagenwet van kracht, waarbij de nadruk vooral kwam te liggen op opvoeding en verzorging van de woonwagenbevolking. De wet verbood het reizen niet, maar gaf evenmin een garantie voor trekvrijheid. Vanuit de zorgsituatie werd een concentratiebeleid in gang gezet dat resulteerde in een vijftigtal grote, regionale woonwagencentra. Een ander nieuw element in deze wet was de precieze omschrijving van de personen, die in een woonwagen mochten wonen: de doelgroep- omschrijving. De woonvorm had zich inmiddels ontwikkeld van een kleine, goed verplaatsbare woonwagen tot een grote wagen, eventueel voorzien van aanbouw, die slechts met een dieplader kon worden verplaatst. Rond 1975 concludeerde de regering, dat het tot dan toe gevoerde woonwagenbeleid niet het gewenste resultaat had opgeleverd: de grote regionale woonwagencentra hadden de woonwagenbevolking geïsoleerd van de rest van de samenleving en er werd sindsdien dan ook een meer individuele behandeling van woonwagenbewoners bepleit. De zorg voor de huisvesting van woonwagenbewoners kwam sindsdien onder het Ministerie van VROM te vallen, in plaats van CRM. De in 1977 gewijzigde Woonwagenwet, voorzag in het opheffen van aparte centrumscholen, sluiting of verkleining van de grote regionale woonwagencentra en het realiseren van kleine, goed gelegen woonwagencentra. Vanaf dat moment waren in beginsel alle gemeenten verplicht om woonwagencentra van maximaal 15 standplaatsen in stand te houden en gold er dus een deconcentratiebeleid. Dit kleine centra-beleid tezamen met het opnemen van specifieke wetgeving in algemene volkshuisvestingsinstrumenten, is een uiting van het streven naar een efficiëntere en betere werkverdeling van taken en bevoegdheden over de verschillende bestuurlijke niveaus, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de intrekking van de Woonwagenwet in 1999.
1.2
Wet en regelgeving in verband met de intrekking van de Woonwagenwet
De intrekking van de Woonwagenwet heeft met name een rol gespeeld ten aanzien van de wijziging in de verantwoordelijkheden tussen Rijk, gemeente, provincie en corporatie. In deze paragraaf wordt ingegaan op de gewijzigde rollen.
6
Het Koninklijk Besluit waarmee de wet van 1 juli 1998 (Stb. 459) tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woonwagenwet en enige andere wetten in werking treedt, is op 27 november 1998 (Stb. 656) gepubliceerd. Met dit besluit is de Woonwagenwet per 1 maart 1999 ingetrokken. Hiermede zijn alle bijzondere bepalingen met betrekking tot het wonen in woonwagens verdwenen en is voor wat betreft de wettelijke regelgeving het wonen in een woonwagen gelijkgesteld aan het wonen in een woning. Gelijktijdig met en reeds vóór de intrekking van de Woonwagenwet zijn andere van belang zijnde Rijksregels aangepast. Hierbij is ondermeer te denken aan de Woningwet en Huisvestingswet. De intrekking van de Woonwagenwet en de aanpassing van andere regels paste in het streven van de Rijksoverheid om te komen tot normalisatie van de voor woonwagenbewoners geldende verhoudingen. Dit proces was overigens al enige jaren geleden gestart. Als voorbeeld wordt genoemd, dat al vanaf oktober 1992 het bouwvergunningenstelsel ook voor woonwagens geldt.
1.3
Verdeling van verantwoordelijkheden
A:
Verantwoordelijkheden van de Rijksoverheid
Artikel 22, tweede lid van de Grondwet bepaalt: “Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid”. Bij “voldoende woongelegenheid” moet niet alleen worden gedacht aan een voldoende aantal woningen, woonwagens en standplaatsen. De zorg heeft ook betrekking op de kwaliteit, de grootte, de betaalbaarheid, de veiligheid en de gezondheid van bewoners. Deze zorg is door de Rijksoverheid uitgewerkt in een aantal wetten. Voor woonwagenbewoners zijn met name relevant: de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Huisvestingswet, de Huursubsidiewet, de Huurprijzenwet Woonruimte en de Wet voorzieningen gehandicapten. De Rijksoverheid moet de randvoorwaarden scheppen op basis waarvan de lagere overheden (provincie en gemeente) hun taken kunnen uitvoeren. De Woonwagenwet bevatte overigens nauwelijks bijzondere taken voor de Rijksoverheid. De meeste taken waren al opgedragen aan de gemeente en de provincie. Voor de Rijksoverheid resteerde slechts het verstrekken van subsidies, de verantwoordelijkheid voor de deconcentratie en het aanspreken van provincie, gemeente en woningcorporatie, indien zij naar het inzicht van het Rijk hun taak onvoldoende vervulden. B:
Verantwoordelijkheden van de provincie
Met het intrekken van de Woonwagenwet verloor de provincie als toezichthouder een specifiek reguleringsinstrument, te weten de vaststelling van een woonwagenplan en daarmee de mogelijkheid aan gemeenten een taakstelling op te leggen. Tevens verstrekte de provincie verklaringen van recht waardoor woonwagenbewoners op basis van het afstammingsbeginsel in een woonwagen mochten wonen. Verder gaf de provincie aan gemeenten toestemming om woonwagens naar een andere gemeente te verslepen. Tenslotte had de provincie een coördinerende rol bij het verlenen van ontheffingen van het verbod om een standplaats in te nemen buiten een openbaar woonwagencentrum: de bekende ‘artikel 10’ bepaling uit de voormalige Woonwagenwet. Met de intrekking van de Woonwagenwet zijn al deze specifieke taken van de provincie tot het verleden gaan behoren.
7
Op basis van de wet tot intrekking van de Woonwagenwet zijn tevens de provinciale woonwagenplannen vervallen. De reguliere provinciale instrumenten in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Provinciewet worden bestuurlijk voldoende geacht om eventueel in gebreke blijvende gemeenten te corrigeren. De intrekking van de provinciale bevoegdheid tot het vaststellen van een woonwagenplan past in de situatie, waarbij de gemeente zelf primair verantwoordelijk is. C:
Verantwoordelijkheden van de gemeente
De gemeente is primair verantwoordelijk voor het volkshuisvestingsbeleid. Met zijn circulaire van 26 april 1995 (MG 95-13) geeft de Staatssecretaris van VROM aan dat met het schrappen van het afstammingsbeginsel geen afbreuk wordt gedaan aan de lokale verantwoordelijkheid voor de huisvesting van woonwagenbewoners. Integendeel, het feit dat het overgrote deel van de woonwagenbewoners tot de primaire doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid behoort legt naar het oordeel van de Staatssecretaris een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de gemeenten om te voldoen aan de vraag naar passende woonruimte. De ruimtelijke ordeningskaders en de regels van de Huisvestingswet zullen daarbij leidend zijn. Uitgangspunt 2
De intrekking van de Woonwagenwet heeft voor de formele rol van de gemeente Heusden, als eerstverantwoordelijke instantie voor het lokale volkshuisvestingsbeleid, geen wezenlijke verandering tot gevolg. De gemeente is en blijft verantwoordelijk voor het lokale volkshuisvestingsbeleid en de uitvoering daarvan dient in samenwerking met de (plaatselijke) corporatie(s) gestalte te krijgen.
D:
Verantwoordelijkheden van de woningcorporatie
De woningcorporaties in Nederland erkennen in het algemeen wel dat de huisvesting van ook deze doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid tot hun primaire taken behoort. Ongeacht de woonvorm die men prefereert. Sinds maart ’99 wijst echter de praktijk uit, dat corporaties de daadwerkelijke uitvoering (beheer, onderhoud en eigendomsovername van woonwagencentra) pas ter hand willen nemen als aan een aantal strikte voorwaarden is voldaan. Door het vervallen van de Woonwagenwet en het overdragen van het beheer en/of eigendom van woonwagens en woonwagenstandplaatsen aan woningcorporatie(s) kunnen woonwagenbewoners in alle opzichten worden beschouwd als “gewone” huurders. Het feitelijk aanleggen, beheren en verhuren van woonwagenstandplaatsen en woonwagens mag uitdrukkelijk worden beschouwd als een taak van de corporatie(s). De Rijksoverheid heeft het kennelijk niet nodig geacht om deze ‘verplichting’ voor corporaties te willen formaliseren in de gewijzigde wet- en regelgeving. Desalniettemin mag het oppakken van deze verantwoordelijkheden door de corporaties worden beschouwd als een logisch voortvloeisel in het kader van het normalisatieproces. De meeste woonwagenbewoners behoren - gezien hun lage inkomen - tot de primaire doelgroep van beleid voor een professionele sociale verhuurder, meer in het bijzonder een woningcorporatie.
8
Een woningcorporatie is zoals aangegeven niet verplicht om het eigendom van standplaatsen en huurwoonwagens over te nemen. Eigendomsoverdracht is in het BBSH niet voorgeschreven, niet voor woningen en niet voor woonwagens of standplaatsen. Gemeenten moeten zorgdragen voor het vaststellen van een volkshuisvestingsbeleid met betrekking tot standplaatsen en woonwagens. Als eerstverantwoordelijke voor het lokale volkshuisvestingsbeleid fungeert de gemeente als regisseur voor onder meer onderzoek naar de behoefte aan standplaatsen, de toewijzing van standplaatsen (tenzij dit gedelegeerd is aan de corporaties) en de subsidiëring. De corporatie zal, in het kader van het BBSH (Besluit Beheer Sociale Huursector), haar eigen beleidsuitgangspunten moeten bepalen met inachtneming van het gemeentelijke volkshuisvestingsplan. Een gedegen en actueel lokaal beleidsplan ‘wonen’, alsmede een beleidsvisie van de corporatie (die aan dezelfde criteria voldoet) vormen tezamen een bruikbare basis om te komen tot prestatieovereenkomsten in het kader van het BBSH.
Uitgangspunt 3
a. De gemeente Heusden en de corporatie(s) dienen in de toekomst hun gezamenlijke intenties op het gebied van woonwagenzorg door middel van (prestatie) overeenkomsten te concretiseren. b. Overdracht van de centra aan de corporatie(s) is pas aan de orde, indien er sprake is van een “genormaliseerde situatie”, zowel qua huisvesting als handhaving.
9
HOOFDSTUK 2 RUIMTELIJK BELEID 2.1
Huidige situatie standplaatsen en huurwoonwagen
De gemeente beschikt op dit moment over 27 officiële standplaatsen, waarop 1 huurwoonwagen is geplaatst, verdeeld over 4 woonwagencentra te weten: -
7 standplaatsen aan de Parallelweg te Heesbeen; 8 standplaatsen aan de Nassaulaan te Vlijmen; 2 standplaatsen en 1 huurwoonwagen aan de Kavelingweg te Haarsteeg; 10 standplaatsen aan de Sportlaan te Drunen.
Ten aanzien van de hierboven weergegeven situatie plaatsen wij de volgende opmerkingen. Aan de Nassaulaan heeft er, ten opzichte van het oude bestemmingsplan, waarin sprake was van 7 standplaatsen, een uitbreiding plaatsgevonden met 1 standplaats welke nu in 2005 een officiële status zal krijgen. Het betreft hier de standplaats Nassaulaan 91bij. Met betrekking tot de woonwagenlocatie aan de Sportlaan te Drunen wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan, en de praktische situatie, voorziet in een totaal van 10 standplaatsen. De nummers 15 en 17 zijn zogenaamde “slapende” plaatsen waar geen verharding en (nuts)voorzieningen zijn aangebracht en in principe gereserveerd zijn voor de natuurlijke aanwas.
Standplaatsen Sportlaan Kavelingweg Nassaulaan Parallelweg Totalen
2.2
Bewoonde standplaats 8 2 7 7 24
“Slapende” standplaatsen 2
Gebruik 2005
1 2
1
Totalen 10 2 8 7 27
Overzicht centra
Locatie Drunen – Sportlaan De locatie omvat 8 bewoonde standplaatsen, met voor alle bewoners een eigen woonwagen. Tevens omvat de locatie 2 zogenaamd “slapende” standplaatsen welke wel in het bestemmingsplan zijn opgenomen maar in de praktijk niet zijn gerealiseerd. Deze standplaatsen zijn niet bestraat en er is geen enkele (nuts)voorziening aanwezig. In het verleden hebben de bewoners meermalen de gemeente verzocht om genoemde standplaatsen concreet te realiseren.
10
Huurovereenkomsten Voor de 8 bewoonde standplaatsen zijn 5 huurovereenkomsten afgesloten welke daadwerkelijk betrekking hebben op de huidige bewoners. In 2 gevallen hebben de aanwezige huurovereen-komsten geen relatie tot de huidige bewoners en in 1 geval ontbreekt de huurovereenkomst. Huurachterstanden Er is in beperkte mate sprake van huurachterstand. Planologisch / bouwkundig Er zijn in het verleden meermaals bouwwerken gerealiseerd welke in strijd met het vigerende bestemmingsplan c.q. in strijd met het Bouwbesluit zijn gebouwd. Deze bouwwerken bevinden zich nog steeds op de betreffende locatie. Naast woonwagens en bestrating dient ook gedacht te worden aan paardenstallen, klompenhokken, bergingen en aanbouwsels. Verder is er sprake van illegaal aanwezig zijnde bestrating, het zonder toestemming van burgemeester en wethouders in gebruik nemen van gronden en de aanwezigheid van een illegaal gebouwde loods (niet gebouwd conform voorschriften). Ten aanzien van de 2 “slapende” standplaatsen moet worden opgemerkt, dat fysiek gezien de ruimte ontbreekt om daadwerkelijk 2 standplaatsen te realiseren, maar dat de gemeente de bewoners heeft toegezegd om de mogelijkheden te onderzoeken.
Locatie Haarsteeg – Kavelingweg Een deel van de bewoners heeft in 2003, mede onder dwang van de gemeente, te kennen gegeven zo spoedig mogelijk de betreffende woonwagenlocatie te willen verlaten. Als uitvloeisel van de toenmalige situatie is een aantal bewoners van het centrum vertrokken en heeft de gemeente een aantal standplaatsen geamoveerd. Tegen het amoveren loopt op dit moment een bestuursrechtelijke procedure, welke door één van de bewoners is aangespannen. De situatie ten aanzien van de opslag van goederen, en de daaruit voortvloeiende overlast op en rondom de locatie, is nagenoeg opgelost. De locatie omvat nu, anno 2005, nog 2 verhuurde standplaatsen, waarop 1 huurwoonwagen is geplaatst. Huurovereenkomsten Voor zowel de 2 standplaatsen als voor de ene huurwoonwagen ontbreken de huurovereenkomsten. Huurachterstanden Er is op dit moment in beperkte mate sprake van huurachterstand. Planologisch / bouwkundig Gedeputeerde Staten hebben goedkeuring onthouden aan het nieuwe bestemmingsplan vanwege het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing. De afdeling Ruimtelijke Ordening werkt op dit moment aan een reparatieplan inzake dit onderdeel van het bestemmingsplan.
11
Locatie Vlijmen – Nassaulaan De locatie omvatte in eerste instantie 7 standplaatsen maar is, op basis van een uitspraak van de Raad van State, vervolgens uitgebreid met 1 standplaats, zodat de locatie nu 8 standplaatsen omvat. Op de locatie is, in de vorm van opslag van oud ijzer, in grote mate sprake van bedrijfsmatige activiteiten. De opslag vindt zowel plaats op de standplaatsen alsmede op de openbare ruimten. Tevens veroorzaakt deze opslag overlast naar het, achter het woonwagencentrum gelegen bedrijventerrein, aan de Nassaudwarsstraat. Huurovereenkomsten Voor de 7 oorspronkelijke standplaatsen zijn met de huidige bewoners huurovereenkomsten van toepassing. Ten aanzien van toegevoegde standplaats wordt de situatie, zowel qua huurprijs-bepaling alsmede een huurovereenkomst, binnenkort geformaliseerd. Huurachterstanden Er is in beperkte mate sprake van huurachterstand. Planologisch / bouwkundig In verband met de omvang van de “eigen” woonwagens welke destijds bij de ingebruikname op de standplaats moesten worden geplaatst is door de gemeente besloten af te wijken van het oorspronkelijk bouwplan. De gemeente zou vervolgens het bestemmingplan in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie.
Locatie Heesbeen – Parallelweg De locatie omvat 7 standplaatsen. De bewoners hebben de gemeente meerdere malen te kennen gegeven behoefte te hebben aan extra standplaatsen voor de natuurlijke aanwas. Tevens hebben juist deze bewoners aan de gemeente kenbaar gemaakt in aanmerking te willen komen voor het kopen van de standplaats. Huurovereenkomsten Voor de 7 standplaatsen is 1 huurovereenkomst van toepassing op de huidige bewoner. Voor de overige 6 standplaatsen ontbreken de huurovereenkomsten. Huurachterstanden Er is in beperkte mate sprake van huurachterstand. Planologisch / bouwkundig Fysiek gezien is er op de locatie de ruimte om deze met standplaatsen uit te breiden. Echter bestemmingsplantechnisch zal dit op problemen stuiten daar het woonwagencentrum gelegen is in het landelijk gebied.
12
Planologisch streefbeeld voor de 4 locaties Bij het opstellen van een nieuwe planologische regeling voor woonwagenstandplaatsen, hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
het huidige aantal standplaatsen wordt gefixeerd (inclusief 2 latente plaatsen Sportlaan) en expliciet opgenomen in een nieuwe regeling; bedrijfsactiviteiten worden niet op de terreinen toegestaan; kavelomvang maximaal 22m / 12m maximaal bebouwbaar oppervlak (inclusief aanbouw/aangebouwd bijgebouw); maximale bouwhoogte 5,80m (geen volledige bouwlaag); plaatsing caravans op het terrein niet toegestaan (ook niet voor winterstalling); bestaande (reeds geplaatste) woonwagens die niet voldoen aan bouwregels vallen onder overgangsrecht (geldt dus niet voor bedrijfsactiviteiten); voorzover reeds geplaatste woonwagens niet voldoen aan de minimale afstandseis van vijf meter ten opzichte van elkaar, dienen ze te zijn voorzien van brandwerende wanden.
Uitgangspunt 4
De gemeente zal op alle locaties een inventarisatie laten uitvoeren van de aldaar aanwezige bedrijfsmatigheden en bouwwerken met als doel om, binnen de wettelijke kaders en de gemeentelijke toekomstvisie, met betrekking tot de betreffende locaties, over te gaan tot legalisering c.q. handhaving.
2.3
Taakstelling standplaatsen
Iedere gemeente was op grond van artikel 2 van de voormalige Woonwagenwet in principe verplicht op haar grondgebied een woonwagencentrum in stand te houden. Op basis van artikel 4a van de voormalige Woonwagenwet stelden Provinciale Staten van de diverse provincies een woonwagenplan vast, waarin de gemeenten werden aangewezen, die in elk geval op haar grondgebied één of meer woonwagencentra in stand dienden te houden. De in het woonwagenplan per gemeente aangegeven aantal standplaatsen werd als taakstelling aangemerkt. Op grond van hetzelfde artikel konden Gedeputeerde Staten een termijn bepalen, waarbinnen in het woonwagenplan aangewezen gemeenten aan hun verplichtingen moesten voldoen. Volgens het Provinciaal Woonwagenplan Noord Brabant 1991-1996 was aan de gemeenten Drunen, Heusden en Vlijmen de taakstelling opgelegd van 27 standplaatsen. De gemeente heeft op dit moment de beschikking over 27 standplaatsen. Met de intrekking van de Woonwagenwet per 1 maart 1999 zijn tevens de woonwagenplannen, die op grond van artikel 4a van de voormalige Woonwagenwet waren vastgesteld vervallen. Dit betekent dat de gemeente geen formele taakstelling meer heeft tot het aanleggen van standplaatsen.
13
Wel moet hierbij in de gaten worden gehouden, dat zoals in de MG circulaire van 2002-04 van 14 februari 2004 is verwoord door de toenmalige Staatssecretaris van VROM, de heer J.Remkes, dat het wonen in groepsverband op een standplaats een erkende woonvorm is. Bij de omvang van de huisvestingsvraag in de toekomst dient zicht te bestaan op de natuurlijke aanwas per locatie (GBA gegevens gemeente Heusden). De gemeente Heusden opteert niet voor de aanleg van nieuwe standplaatsen en wil bij voorkeur de huisvesting regelen via de reguliere woningmarkt dan wel een regionaal verdelingssysteem.
Uitgangspunt 5
De gemeente Heusden heeft als beleidsuitgangspunt, dat er bovenop de bestaande 27 standplaatsen, geen nieuwe standplaatsen meer worden aangelegd en de huisvestingsvraag zal geregeld moeten worden via de reguliere woningmarkt dan wel via een regionaal verdelingssysteem.
2.4
Taakstelling woonwagens
De woonvorm ‘woonwagen’ valt onder het reguliere huisvestingsbeleid. Behalve het al genoemde Grondwetartikel (van algemene strekking) is er verder geen formeel wettelijke grondslag op basis waarvan de gemeente gedwongen wordt een aanvraag voor het beschikbaar stellen van een woonwagen te honoreren. Dat artikel, nl. artikel 22, tweede lid, van de Grondwet (“Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid”) wordt volgens vaste jurisprudentie als onvoldoende concreet aangemerkt in geval van eventuele directe ‘claims’ op het beschikbaar stellen van woonwagens. Anders gezegd: tot het aanschaffen of beschikbaar stellen van een huurwoonwagen is een gemeente in het algemeen niet verplicht. Specifieke omstandigheden zijn bepalend voor de vraag of het belang van de aanvrager om juist voor deze woonvorm te kiezen, opweegt tegen het belang van de gemeente om het aantal reeds aanwezige huurwoonwagens niet te vergroten. Vaak gaat het daarbij om planologische redenen en /of redenen van exploitatie-technische aard.
Uitgangspunt 6
De gemeente Heusden zal vanaf heden een beleid voeren om geen huurwoonwagens beschikbaar te stellen voor nieuwe gegadigden, behoudens eventueel de vervanging van de huidige huurwoonwagen.
14
2.5
Bedrijfsactiviteiten
De landelijke overheid heeft vanaf de jaren 80 een beleid ontwikkeld, waarbij wonen en werken gescheiden dienen plaats te vinden. De aangescherpte Milieuwetgeving heeft deze ontwikkeling sterk bevorderd. Ook op de locaties in Heusden is sprake van een verwevenheid van de woonfunctie met de bedrijfsfunctie. Met name op de locatie aan de Nassaulaan is sprake van een ongewenste combinatie. De gemeente streeft er naar de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar een daartoe bestemde locatie, zodat op het centrum uitsluitend sprake is van een woonfunctie. Ook in overleg met de provincie Noord-Brabant wordt getracht uitvoering te geven aan het provinciale beleid, waarbij de woonfunctie in het buitengebied zoveel mogelijk wordt gehandhaafd.
2.6
Ingebruikneming openbare ruimte
Behalve de standplaatsen op de locaties is er sprake van openbare gronden, zoals wegen, groen en reststroken. Deze gronden zijn eigendom van de gemeente en zonder toestemming mogen deze niet in gebruik worden genomen of voorzien worden van bouwwerken. Bij de inventarisatie is gebleken, dat er sprake is van het illegaal in gebruik nemen van gemeentegronden. De gemeente volgt hierin het volgende beleid. Als legalisering op grond van de Nota grondbeleid mogelijk is, zal het gebruik worden gelegaliseerd (bijvoorbeeld door verhuur van gemeentegrond). De Nota grondbeleid is vastgesteld door de Raad op 28 oktober 1997. Is legalisering niet mogelijk, dan dient het gebruik te worden beëindigd. Eventuele handhaving zal plaatsvinden overeenkomstig het “Beleidsplan Integrale Handhaving 2005 –2008”.
15
HOOFDSTUK 3 BELEID TOEWIJZING VAN STANDPLAATSEN 3.1
Toewijzing van standplaatsen
In de toewijzing van standplaatsen kunnen in het algemeen 3 modellen worden onderscheiden: - toewijzing op basis van een wachtlijst; - toewijzing via het aanbodmodel; - toewijzing via het coöptatiemodel. Toewijzing op basis van een wachtlijst of via het aanbodmodel heeft als voordeel dat het objectief en transparant is. Er kleven echter nogal wat nadelen aan, nl. - procedure van het aanbodmodel vraagt meer initiatief van standplaatszoekende (vanuit de optiek van woonwagenbewoners wordt dit vaak als negatief ervaren); – een standplaatszoekende, die op basis van de wachtlijst als eerste voor een vrijgekomen standplaats in aanmerking komt, kan op een bepaald centrum om uiteenlopende redenen niet welkom zijn. In de praktijk blijkt dit regelmatig voor te komen, hetgeen tot spanningen op het centrum kan leiden; – bewoners willen graag in familieverband wonen terwijl de wachtlijst uitgaat van vrijkomende standplaatsen in relatie tot inschrijvingsduur. Toewijzing van standplaatsen op voorspraak van de huidige bewoners(coöptatiesysteem) heeft als voordeel dat: – de persoon die de standplaats krijgt toegewezen wordt op het centrum geaccepteerd, waardoor mogelijke spanningen kunnen worden voorkomen; – voorkomen wordt, dat de formele procedure (bijv. toewijzing op basis van wachtlijst) wordt gefrustreerd door dreiging met geweld richting potentiële gegadigden. Het nadeel hiervan is dat er geen objectieve criteria aan ten grondslag kunnen liggen. Bovendien nemen de bewoners bij het coöptatiesysteem de (regie)rol van de lokale overheid over als verantwoordelijke instantie voor een (rechtvaardige) verdeling van woonruimte; dat past niet direct in de normalisatie- en integratiegedachte. Momenteel is een verordening toewijzing van standplaatsen van kracht, laatstelijk gewijzigd in juli 1999. Deze verordening gaat uit van een wachtlijstsysteem, waarbij de bovenste op de lijst voorgaat op de onderstaande standplaatszoekenden. In de gemeente Heusden is er voor gekozen om gegadigden voor een standplaats, bij de inschrijving, hun voorkeur voor een bepaald centrum kenbaar te laten maken. Deze laatste onderverdeling is gemaakt in het kader van het begrip passend huisvesten. Onder passend huisvesten wordt namelijk niet alleen verstaan de wijze van huisvesting in relatie tot de woonvorm, maar ook de wijze van huisvesting in het kader van familiebanden. Omdat woonwagenstandplaatsen voor de Heusdense woonwagenbewoners schaars zijn is het gerechtvaardigd de leegkomende standplaatsen te bestemmen voor de wachtlijstkandidaten en de natuurlijke aanwas van de huidige woonwagenbewoners van Heusden.
16
3.2
Wachtlijst
Tot op dit moment werkt de gemeente met een wachtlijst van kandidaten. Op de huidige wachtlijst, van 01-11-2004, staan 16 kandidaten die schriftelijk hebben aangegeven voor een standplaats en/of huurwoonwagen in aanmerking te willen komen. Opschoning van de wachtlijst per 01-03-2005 maakt duidelijk dat er daadwerkelijk 9 aanvragen voor een standplaats zijn.
Uitgangspunt 7
a. De gemeente zal vrijkomende standplaatsen op de locaties binnen randvoorwaarden toewijzen op basis van het coöptatiesysteem. b. De gemeente zal op korte termijn komen tot een vaststelling van de wachtlijst.
17
HOOFDSTUK 4 HUURBELEID 4.1
Huurovereenkomst en huurincasso
Huurovereenkomst (naar privaatrecht) De achterliggende filosofie van de intrekking van de Woonwagenwet is, dat bij verhuur aan de woonwagenbewoners een privaatrechtelijke relatie ontstaat. De huurrelatie komt dan tot uitdrukking in een privaatrechtelijke (huur-)overeenkomst voor de woonwagenstandplaats mét of zonder woonwagen. Dit is overigens nu ook al zo, want in de meeste Nederlandse gemeenten worden de standplaatsen verhuurd. Dit houdt automatisch in, dat zowel voor de verhuurder als voor de huurder (in dit geval de woonwagenbewoner) de huurbepalingen volgens de overeenkomst en het Burgerlijk Wetboek gelden. Bij niet of onvoldoende nakoming van de huurverplichtingen zijn derhalve de dwang- en sanctiemaatregelen naar Burgerlijk Recht van toepassing. Meer in het bijzonder zijn van toepassing de artikelen 1584 tot en met 1623o van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek inzake het huurrecht. Andere van belang zijnde bepalingen zijn de artikel 308 en volgende van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek inzake de verjaring van rechtsvorderingen. Rechtsvorderingen tot betaling van huren verjaren na verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De verhuurder heeft op basis van de huurovereenkomst de mogelijkheid bij wanbetaling door de huurder, de kantonrechter te verzoeken een ontbinding van de huurovereenkomst uit te spreken en ontruiming van het gehuurde en betaling van alle gemaakte kosten te vorderen. Het is dan ook van het grootste belang om er voor zorg te dragen, dat er een getekende huurovereenkomst tussen partijen ligt. Indien alsnog op geen enkele wijze tot het sluiten van een huurovereenkomst kan worden gekomen heeft de gemeente op basis van artikel 229 van de Gemeentewet de bevoegdheid om een belastingverordening vast te stellen. Door middel van deze belastingverordening kan een recht worden geheven voor het gebruik, dat wordt gemaakt van gemeentegrond, in casu een standplaats. Ook indien een heffing voor het gebruik van de standplaats wordt geheven op basis van een belastingverordening zal deze vergoeding moeten worden afgestemd op de huurprijzen van de standplaatsen. Betaalt een bewoner de belasting niet, dan zijn de publiekrechtelijke invorderingsfaciliteiten van toepassing (Invorderingswet c.a.).
Uitgangspunt 8 a. Het beleid van de gemeente is er op gericht om binnen afzienbare tijd, te komen tot het sluiten van huurovereenkomsten voor alle standplaatsen en huurwoonwagen. b. Ingeval het sluiten van een huurovereenkomst niet lukt, zal de gemeente de mogelijkheid van publiekrechtelijke inning bezien. c. Voor nieuwe gevallen wordt uitsluitend vooraf een huurovereenkomst aangegaan en ingeval van een standplaats en een huurwoonwagen een combicontract.
18
4.2
Huurincasso
De gemeente Heusden heeft de verantwoordelijkheid ten aanzien van (innen van) de bestaande huurachterstanden en de huurincasso in het algemeen. Voor wat betreft de praktische uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de huurinning is AWS vanaf 1 januari 2005 belast met de huurincasso ten aanzien van de reguliere huurvorderingen alsmede de bestaande vorderingen waarvoor de invordering, voor 1 januari 2005, nog niet in handen van de gerechtsdeurwaarder is gesteld. Voor alle verhuurobjecten geldt de navolgende huurincassoprocedure. maandelijkse verzending van huurnota’s(betaling vooraf); behalve in de gevallen van machtigingen of automatische incasso's; betalingstermijn voor de huurder: 30 dagen; controle betalingen na afloop van de primaire betalingstermijn; direct aansluitend de verzending van een herinneringsnota, met het verzoek om binnen 30 dagen alsnog te betalen; indien niet wordt gereageerd op de herinneringsnota direct aansluitend de verzending van een aanmaning tot betaling (de termijn om hierop te reageren bedraagt 5 dagen); indien hierop ook niet wordt gereageerd, wordt het dossier na instemming van de gemeente in handen gesteld van een gerechtsdeurwaarder; Indien de huurder niet aan een betalingsregeling wenst mee te werken wordt een ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd bij de kantonrechter en na het vonnis tot uitvoering overgegaan.
Uitgangspunt 9
a. De gemeente stemt in met de voorgestelde huurincassoprocedure. b. De gemeente is belast met de invordering van de openstaande betalingsverplichtingen, welke nog niet bij de deurwaarder liggen.
4.3
Huurprijsvaststelling
Algemeen beleid Vaststelling van huurprijzen voor standplaatsen en/of woonwagens heeft in het verleden altijd in relatie gestaan met subsidieverstrekkingen en wet- en regelgeving op dit gebied. De laatste jaren zijn gemeenten tot een systematiek van huurprijsberekening op basis van het Woningwaardering-systeem (puntentelling) overgegaan.
19
Consequentie van deze keuze is dat aanvangshuren van nieuwe huurwoonwagens en standplaatsen aanmerkelijk hoger zijn ten opzichte van huurprijzen die tot stand zijn gekomen op basis van de voormalige BWS-regelgeving (vooraf vastgestelde maximale aanvangshuur). Naast de puntenwaarderingsystematiek komt het ook nog steeds voor, dat door gemeenten de huurprijs op basis van een exploitatieberekening wordt vastgesteld. Belangrijke factoren waarmee bij de huurprijsbepaling rekening wordt gehouden: de huidige huurprijs; actuele wet- en regelgeving op het gebied van huurprijsvaststelling; het huurprijzenbeleid van de gemeente; het passendheidscriterium (evenwichtige verhouding: inkomen - huurprijs). Ten aanzien van bestaande standplaatsen en huurwoonwagens is de gemeente gebonden aan de bestaande huurprijs. Deze is op basis van de op dat moment gehanteerde systematiek van huurprijsvaststelling vastgesteld. Deze huurprijs kan zich dan ook uitsluitend op basis van de geldende wet- en regelgeving en huurprijzenbeleid ontwikkelen. Het is derhalve niet toegestaan om de huurprijs substantieel te laten toenemen, omdat op basis van de ‘nieuwe’ berekeningmethode de huurprijs eigenlijk hoger zou moeten zijn. Ten aanzien van nieuwe standplaatsen en huurwoonwagens dient de bestaande systematiek tot huurprijsvaststelling te worden heroverwogen. De subsidieregelingen op basis, waarvan in het verleden de huurprijs werd vastgesteld gelden niet meer. In dat kader kan het vaststellen van de huur van een standplaats en woonwagen plaatsvinden op basis van een exploitatieberekening dan wel het puntenwaarderingsysteem. In het eerste geval worden de baten en lasten tegen elkaar afgezet met in achtneming van een redelijke exploitatie-termijn, waaruit vervolgens een huurprijs volgt. In het tweede geval is o.a. het voorzieningenpakket, de kwaliteit daarvan en de afmetingen maatgevend voor de totstandkoming van de huurprijs. Tevens is er sprake van duidelijke criteria (Besluit huurprijzen woonruimte). Ten aanzien van beide berekeningswijzen zijn diverse voor- en nadelen te noemen, welke hierna zijn aangegeven. Exploitatieberekening Voordeel: - huurwoonwagens en standplaatsen zijn in beginsel kostendekkend te exploiteren. Nadelen: - de huurprijs kan afhankelijk worden van het investeringsbedrag; - het is doorgaans niet goed mogelijk een objectieve vergelijking van huurprijzen te maken; - de huurprijsbepaling op basis van exploitatie kan leiden tot een te hoge huurprijs hetgeen vervolgens door de huurcommissie als niet redelijk kan worden aangemerkt; - de huurder kan gelet op zijn inkomen en de hoogte van de huur niet voor huursubsidie in in aanmerking komen; - de gemeente kan geen uitvoering geven aan het begrip passendheid. Puntenwaarderingstelsel Voordelen: - een objectieve en transparante berekening van de huurprijs; - kan onderlegger zijn voor het te voeren huurprijsbeleid, nl. percentage van de max. huurprijs; - de gemeente kan uitvoering geven aan het begrip passendheid;
20
- de te betalen huur kan met behulp van huursubsidie in relatie staan tot het inkomen van de huurder; - door middel van de jaarlijkse huurverhoging heeft de verhuurder de mogelijkheid de huur te verhogen. Nadeel: - niet exploitatiedekkend, hetgeen leidt tot een nadelig saldo in de exploitatie. Conclusie De gemeente kiest voor het Woningwaarderingsysteem, mede gelet op het kunnen voldoen aan het passendheidscriterium.
Uitgangspunt 10
De gemeente zal het beleid inzake de te voeren huurprijsvaststelling voor standplaatsen en huurwoonwagen afstemmen op het Woningwaarderingsysteem.
21
HOOFDSTUK 5 ONDERHOUDSBELEID STANDPLAATSEN EN HUURWOONWAGENS 5.1
Planmatig onderhoud
In het kader van planmatig onderhoud, vanuit begrotingsoogpunt, is het noodzakelijk dat een meerjarenonderhoudsplan (M.O.P.) wordt opgesteld voor de standplaatsen en de woonwagens. Door het opstellen van een M.O.P. wordt inzichtelijk voor de gemeente, wat er over een langere periode, bijvoorbeeld 5 of 10 jaar, aan onderhoud moet worden uitgevoerd en wat de kosten zijn. Het is van grootste belang om de M.O.P. ieder jaar te actualiseren. Aan het opstellen van een M.O.P. zijn uiteraard kosten verbonden. De kosten voor het opstellen van een M.O.P. verdienen zich in de loop der jaren vanzelf weer terug. Het grootonderhoud wordt immers gestructureerd uitgevoerd en niet op adhoc basis. Dit levert vanzelfsprekend een kostenbesparing op. Het is immers goedkoper om bijvoorbeeld meerdere woonwagens of bergingen ineens te schilderen, dan dat dergelijke werkzaamheden per woonwagen of berging op uiteenlopende tijdstippen geschiedt. Voorts worden werkzaamheden op cyclische basis verricht in plaats van op basis van klachten. Daar komt nog bij, dat wanneer een onderhoudsbeurt afhankelijk wordt gesteld van het moment, waarop er een klacht binnenkomt, er veelal sprake is van bepaalde mankementen aan de woonwagen of standplaats, die wellicht moeilijk(er) of helemaal niet meer herstelbaar zijn. In dat geval kunnen de kosten voor herstel en mogelijke vervolgschade c.q. vervanging vele malen groter zijn dan, wanneer de onderhoudswerkzaamheden op basis van een planning tijdig zouden zijn verricht. Bovendien wordt het risico verkleind, dat de gemeentelijke onderhoudspost op de begroting ontoereikend is; begrotings-technisch geeft het werken met een M.O.P. meer zekerheden. Het uitvoeren van het groot onderhoud op basis van een M.O.P. komt derhalve de levensduur van de standplaats of woonwagen ten goede. Ook ontstaat zicht, wanneer een object gelet op de te maken toekomstige kosten daadwerkelijk aan vervanging toe is. Tevens kan met de M.O.P. in de hand de gegrondheid van klachten van bewoners zoals bijvoorbeeld het onderhoud aan de standplaatsen, de units, de riolering, de geisers e.d. worden beoordeeld. Zo wordt bekend, wanneer het laatste grote onderhoud is uitgevoerd en wanneer het wederom aan de orde is.
Uitgangspunt 11
a. De gemeente zal een meerjarenonderhoudsplanning laten opstellen, waarin ook het achterstallig onderhoud wordt meegenomen, voor zowel de standplaatsen als de huurwoonwagen met betrekking tot de 4 locaties. b. De gemeente zal aan de hand van het vastgestelde Beleidsplan in de begroting 2006 een begrotingspost (M.O.P. 4 locaties) opnemen aan de hand van de resultaten van de meerjarenonderhoudsplanning.
22
5.2
Mutatieonderhoud en klachtenonderhoud
Naast het planmatig onderhoud (M.O.P.) is er sprake van mutatie- en klachtenonderhoud. Onder mutatieonderhoud wordt verstaan het inspecteren en herstellen van mankementen aan de woonwagenstandplaatsen, inclusief bergingen/units, en huurwoonwagens bij vertrek en wederverhuur. Het te verrichten mutatieonderhoud behoort door de vertrekkende huurder te worden betaald. Juist in het kader van de gewijzigde huurwetgeving met ingang van 1 augustus 2003 is het dan ook van het grootste belang, dat voorafgaande aan de ingebruikname van een standplaats of huurwoonwagen de situatie fotografisch wordt vastgelegd voorzien van een opnamestaat. Bij het eindigen van de verhuur wordt de eindstaat opgenomen en vastgelegd, zodat de verschillen kunnen worden bepaald. Onder klachtenonderhoud wordt verstaan het herstellen / verhelpen van mankementen welke voor rekening van verhuurder zijn aan de woonwagenstandplaatsen, de bergingen annex sanitaire units en de huurwoonwagens op basis van ontvangen klachten van huurders.
Uitgangspunt 12
Ten behoeve van het begroten van het klachten- (en mutatie-) onderhoud wordt aansluiting gezocht bij het door het Ministerie van VROM vroeger gehanteerde normbedrag per standplaats.
23
HOOFDSTUK 6 VERKOOPBELEID 6.1
Algemeen
Ook zoals dit bij woningen veelal het geval is, zullen bewoners van woonwagens zich door het verwerven van de eigendom van de standplaats en/of huurwoonwagen in beginsel meer verantwoordelijk voelen voor zowel de woonruimte als de woonomgeving. Meerdere gemeenten vermelden dan ook expliciet te streven naar de verkoop van standplaatsen en/of huurwoonwagens aan de bewoner. Aangezien in de gemeente Heusden slechts sprake is van 1 huurwoonwagen en de gemeente er naar streeft geen huurwoonwagens meer beschikbaar te stellen behoudens de bestaande huurwoonwagen, is verkoop hiervan alleen aan de orde, indien de draagkracht van de koper is gewaarborgd. Voor huishoudens met een beperkte financiële draagkracht en gerelateerd aan de omvang van de sociale doelgroep behoort een minimaal aantal sociale huurstandplaatsen beschikbaar te blijven. Opgemerkt zij, dat hier alleen aandacht wordt besteed aan de verkoop van standplaatsen aan de zittende huurder. Onderstaande is dus niet van toepassing op de verkoop van standplaatsen aan derden. 6.2
Verkoop standplaatsen
Het reeds aangehaalde beleidsuitgangspunt van algemeen volkshuisvestingsbeleid van bevordering van het eigenwoningbezit is uiteraard ook van toepassing op de verkoop van standplaatsen. De verkoop van standplaatsen is echter ingrijpender dan de verkoop van huurwoonwagen(s), omdat standplaatsen plaatsgebonden en schaarser zijn dan woonwagens. Men dient bij de beslissing tot het al dan niet verkopen van standplaatsen dan ook het volgende te overwegen: Voordeel: - Zoals bij de verkoop van huurwoningen aan de zittende huurder, zal het verkrijgen van het eigendom van de standplaats een positieve uitwerking kunnen hebben op het gedrag van de bewoner. Hij zal de standplaats en de omgeving beter onderhouden en beschermen, omdat hij eigenaar is. Nadelen: - Verkoop van standplaatsen aan de bewoners levert een diversiteit aan eigenaren en dus versnipperd eigendom binnen een woonwagenlocatie op. Dit betekent dat de beheersbaarheid van een woonwagenlocatie in het gedrang komt: Op dit moment wordt een beheerder in eerste instantie op volkshuisvestelijke gronden op een standplaats toegelaten. De beheerder verzorgt immers (o.a.) het onderhoud op de woonwagenlocatie. Wanneer deze grondslag vervalt, bestaat er een kans dat de beheerder niet meer welkom is. Het ontbreken van deze ingang heeft directe gevolgen voor de beheersbaarheid; - Net als bij de verkoop van huurwoonwagens, neemt bij verkoop van standplaatsen de kernvoorraad af en daarmee de zeggenschap over de verdeling van de huisvesting voor de doelgroep; - Het verkrijgen van het eigendom van de standplaats kan niet gerealiseerd worden, indien betrokkene aangewezen is op een bijstandsuitkering;
24
-
In de huidige situatie kan in geval van mutatie van huurders door verhuurder op allerlei gebied orde op zaken gesteld worden. Bij eigendomstandplaatsen kan de gemeente c.q. de woningcorporatie geen gebruik meer maken van deze mogelijkheid.
6.3
Standpunt gemeente inzake verkoop van standplaatsen
De gemeente heeft als standpunt, dat verkoop van standplaatsen aan de zittende huurder pas aan de orde kan zijn, indien er sprake is van een “genormaliseerde” situatie. Hieronder wordt het volgende verstaan: • • • • •
De op de standplaats geplaatste bouwobjecten moeten voldoen aan de wet- en regelgeving; De huurder dient zelf zorg te dragen voor het verwijderen van illegale bouwwerken; Er mag geen sprake zijn van betalingsachterstanden door de huidige huurder; De standplaatsen moeten wat betreft gebruik voldoen aan de vigerende regelgeving; De aspirant-koper dient zelf voor de financiering zorg te dragen. De gemeente verstrekt geen leningen of garanties in welke vorm dan ook.
Uitgangspunt 13
a. De gemeente wil vooralsnog de bestaande huurstandplaatsen in stand houden. b. De gemeente zal pas verkoop van standplaatsen in overweging nemen, zodra er gesproken kan worden van een genormaliseerde situatie op de standplaats.
25
HOOFDSTUK 7 HANDHAVINGSBELEID 7.1
Handhaving algemeen
Inleiding Na de grote rampen in Nederland van Enschede en Volendam staat het fenomeen handhaving hoog op de politieke agenda. Jarenlang hebben de overheden veelal beperkt gehandhaafd ook op woonwagencentra. Inmiddels is er een omslag gaande, waarbij echter de weg van de geleidelijkheid meestal wordt gevolgd. De praktijk is immers weerbarstiger. Het strikt handhaven door gemeenten staat op gespannen voet met het veelal jarenlang gedogen van bepaalde illegale situaties. De jurisprudentie heeft inmiddels uitgewezen, dat de gemeente bij een te voortvarende aanpak in het ongelijk wordt gesteld. Na de afschaffing van de Woonwagenwet behoort de lokale overheid gebruik te maken van het geijkte handhavingsinstrumentarium, zoals nu al het geval is voor de sedentair gehuisveste inwoners. De ‘opdracht’ van de (lokale) overheid om ruimtelijke regels, voorschriften op het gebied van brandveiligheid, milieuaspecten, openbare orde etc., consequent te handhaven, blijft onverkort van kracht. De gemeente Heusden is vanaf begin 2000 voortvarend gestart met het inventariseren van de onveilige en illegale situaties per centrum. Aan de hand van het Plan van Aanpak vindt een gestructureerde uitvoering plaats van de te nemen maatregelen per locatie. Daarnaast heeft de gemeente vanaf 2002 gewerkt aan de totstandkoming van het “Beleidsplan Integrale Handhaving 2005 – 2008”, dat in januari 2004 is vastgesteld. Deze nota is geënt om te komen tot een integrale aanpak van het beleidsterrein handhaving. Het sluit nauwgezet aan op de door het Ministerie van VROM gestelde kwaliteitscriteria. Van belang hierbij is, dat handhaven geen doel op zich is, maar een middel om de naleving van wetten en regels te bewerkstelligen. In de nota zijn de thema’s verwoord, die onderdeel uitmaken van het handhavingsterrein, waarin het doel, aanpak en risico onder meer zijn verwoord. Het thema woonwagenzaken is expliciet genoemd. Handhaving publiekrechtelijk Op grond van artikel 125 van Gemeentewet juncto artikel 5:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het gemeentebestuur bevoegd op te treden tegen hetgeen in strijd met, bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Hierbij kan een keuze worden gemaakt tussen het aanschrijven met bestuursdwang dan wel met een last onder dwangsom. Voor de bepalingen inzake bezwaar en beroep geldt de Awb. De handhaving bestaat concreet uit: stilleggen van (bouw)activiteiten; waarschuwen; aanschrijven. Overigens moet de gemeente altijd nagaan of een zonder (bouw/aanleg)vergunning gerealiseerd (bouw)werk achteraf alsnog gelegaliseerd kan worden.
26
Bouwregelgeving, Woningwet Op grond van artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ook voor het bouwen van een woonwagen, waaronder ook valt het plaatsen van een elders gebouwde woonwagen, is een bouwvergunning vereist. Hetzelfde geldt voor andere bouwwerken die op een standplaats, of daarbuiten, worden geplaatst. Voor de toetsingskaders met betrekking tot aanvragen om bouwvergunning geldt het limitatieve en imperatieve stelsel zoals dat is opgenomen in de Woningwet. Per 1 januari 2003 is de Woningwet veranderd. De vroegere 3-deling in bouwwerken werd enigszins aangepast. De nieuwe Woningwet kent evenwel opnieuw 3 categorieën bouwwerken: bouwvergunningvrij, licht-bouwvergunningplichtig en regulier vergunningplichtig. In de wet is vastgelegd, welke bouwwerken bouwvergunningvrij zijn of slechts een lichte bouwvergunningprocedure doorlopen. In algemene termen geldt, dat bij situaties aan de achterkant van de woning, eerder sprake zal zijn van vergunningvrij bouwen dan in de gevallen waar het gaat om voor- en zijkant van het perceel. Voor aan- en bijgebouwen en overkappingen op woonwagenstandplaatsen zal in veel gevallen de procedure voor lichte bouwvergunningen gelden. (Eén bouwlaag, lager dan 5 meter, maximaal 50 m².) De wettelijke behandelingstermijn voor deze procedure ligt op 6 weken. Ook voor de lichte bouwvergunningprocedure blijft een aantal toetsingskaders onverkort gelden: het bestemmings-plan, het Bouwbesluit - dat overigens per 1-1-2003 ook een aantal veranderingen heeft ondergaan -, de gemeentelijke bouwverordening en ook de Welstandstoets. Voor wat dat laatste betreft is het aan de gemeente om voor de lichte bouwvergunningprocedure al dan niet een advies in te winnen van een onafhankelijke commissie van deskundigen (de Welstandscommissie). Wet op de Ruimtelijke Ordening Als toetsingskader voor de op te richten (bouw)werken geldt tevens het vigerende bestemmingsplan. Normaliter zijn in de bestemmingsplanvoorschriften aangegeven aan welke voorwaarden de op te richten bouwwerken dienen te voldoen evenals het gebruik. In de praktijk is er bij veel gemeenten sprake van gedateerde bestemmingsplannen en bieden deze onvoldoende mogelijkheden om grip te krijgen op de bouwmogelijkheden op een centrum dan wel het gebruik. Het is dus zaak te zorgen voor het opstellen van recente bestemmingsplannen.Inmiddels is de gemeente voortvarend gestart met het actualiseren van de betreffende bestemmingsplannen. Milieuregelgeving Op grond van de Wet milieubeheer is voor nader aangeduide activiteiten een vergunning nodig dan wel kan worden volstaan met een melding. Het bevoegd gezag is normaliter het college van burgemeester en wethouders, voor nader aangeduide categorieën van inrichtingen kan dit een hogere overheid zijn. Tevens zal de overheid bij verkoop van gronden aan een derde vooraf een bodemonderzoek, door een erkend bedrijf, behoren te laten verrichten om vast te stellen of de grond geschikt is voor de beoogde bestemming.
27
Brandveiligheid Sedert 1 januari 2004 geldt het Bouwbesluit, waarin specifieke voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van de brandveiligheid voor woonwagens. Woonwagens geplaatst na 1 januari 2003 behoren over een brandwerendheid te beschikken van minimaal 30 minuten, voordat er brandoverslag naar een ander object kan plaatsvinden dan wel behoort er sprake te zijn van een afstand van 5 meter tussen de woonwagens. Voor de bestaande woonwagens, geplaatst voor 1 januari 2003 zijn in het Bouwbesluit aparte voorschriften opgenomen, die bepalen, dat de woonwagen minimaal over een brandwerendheid dient te beschikken van 20 minuten. Handhaving privaatrechtelijk De gemeente kan, als eigenaar van de grond optreden als ‘derden’ onrechtmatig en zonder toestemming gebruik maken van die grond. Optreden dient uiteraard met de nodige waarborgen omkleed te zijn: (ruime) opzegtermijn, eventuele vergoeding van (verhuis)kosten c.q. gedane investeringen. Volgens vaste jurisprudentie dient de (lokale) overheid in eerste aanleg de haar ten dienste staande publiekrechtelijke rechtsmiddelen te laten prevaleren boven de privaatrechtelijke (twee wegenleer), indien: - Met beide wegen hetzelfde resultaat kan worden bereikt; - De publiekrechtelijke weg voor de betrokkene met meer waarborgen is omgeven. Alvorens er direct wordt overgegaan tot het handhaven, worden de volgende mogelijkheden veelal gebruikt door een gemeente: 1. Voor zover mogelijk het legaliseren van illegale situaties door middel van vrijstellings-procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijk Ordening; 2. Aanschrijven tot het treffen van (bouwtechnische) voorzieningen / verbeteringen op grond van artikel 14 van de Woningwet. Inmiddels is in het Plan van Aanpak de situatie per centrum in kaart gebracht en is aan de hand van de gestelde prioriteitenlijst een aanvang gemaakt met het uitvoeren van de vereiste maatregelen, om te komen tot de zogenaamde “0”-situatie. Onder de “0”-situatie wordt verstaan een aanvaardbare overdraagbare situatie gerelateerd aan het beoogde planologische streefbeeld.
Uitgangspunt 14
De gemeente wil ten aanzien van de handhaving, de “0”-situatie bereiken. Om genoemde reden zal de gemeente verder uitvoering geven aan het “Plan van Aanpak”.
28
HOOFDSTUK 8 OVERDRACHT BEHEER WOONWAGENLOCATIES 8.1
Bedrijfswaarde
De gemeente streeft er naar om te komen tot een juridische eigendomsoverdracht van de standplaatsen en huurwoonwagen aan een (plaatselijke) corporatie. Het landelijk standpunt van de corporatie(s) is, dat uitsluitend de standplaatsen en of huurwoonwagen(s) voor overdracht in aanmerking komen. De koepel van corporaties Aedes, heeft voor de overdracht een stappenplan opgesteld. De overige gronden blijven eigendom van de gemeente. Daarnaast behoudt de gemeente uiteraard haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheden zoals, haar handhavingstaak en vergunningstaak. Alvorens de eigendomsoverdracht definitief haar beslag krijgt, moeten partijen (gemeente en woningcorporatie) het eens zijn over de te hanteren financiële uitgangspunten. De prijs wordt over het algemeen gebaseerd op een bedrijfswaardeberekening, welke op de datum van overdracht de contante waarde aangeeft van de standplaatsen en huurwoonwagens. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de toekomstige uitgaven en inkomsten. Op basis van de feitelijke situatie kan voor een aantal parameters een indicatie worden gegeven. In geval van bijvoorbeeld het vaststellen van de onderhoudskosten voor de komende jaren zal de huidige situatie bepalend zijn met daaraan gekoppeld de geprognosticeerde onderhoudskosten. Hieronder zijn de parameters aangegeven, welke in het algemeen gebruikt worden in het onderhandelingsproces tussen de gemeente en een corporatie.
Uitgangspunten
Algemeen (standplaats en woonwagen)
Financieringsrente
Rentevoet rentevaste periode lopende financiering
Gewenst huurniveau Huurderving Huurstijging (restant levensduur)
Richtlijn Ministerie VROM
Tussentijdse investeringen (groot onderhoud / verbeteringen), planmatig onderhoud
Nader te bepalen op basis van een door een onafhankelijke derde verrichtte meerjarige onderhoudsplanning
Reguliere onderhoudskosten
Jaarlijkse onderhoudskosten
Vaste lasten (reserve onvoorzien)
2% van de Stichtingskosten
Variabele lasten
29
(uitgangspunt per centrum, norm Waarborgfonds Sociale Woningbouw) - Administratie en beheer - Verzekeringen - Belastingen/OZB - Overige eigenaarslasten BTW percentage Levensduur/looptijd
Standplaats 40 jaar (vanaf datum oplevering) Woonwagen 15 jaar (vanaf datum aanschaf)
Restwaarde (na einde exploitatietermijn)
Nader te bepalen
8.2
Verantwoordelijkheid openbare ruimte
Nu de eigendomsoverdracht van de woonwagenlocatie slechts betrekking heeft op de stand-plaatsen en de zich daarop bevindende huurwoonwagens, valt de openbare ruimte hier niet onder. Evenmin worden derhalve eventueel illegaal in gebruik genomen gronden overgedragen. Gevolg hiervan is dat bijv. de openbare weg, de openbaar groenstrook en de straatverlichting van de woonwagenlocatie niet overgedragen worden. Nochtans dienen hier afspraken over gemaakt te worden. Het beheer en onderhoud van de openbare ruimte berust bij de gemeente. In dit verband kunnen de volgende taken worden genoemd: • Inzameling afval Het afval wordt op een vergelijkbare wijze ingezameld als in de rest van de gemeente. De plaatsing van de containers voor huisvuil, papierbakken e.d. wordt in overleg afgestemd op de huidige situatie. • Vegen De openbare ruimte van de betreffende centra wordt opgenomen in de veegroute van de betreffende wijk. • Straten en erfafscheiding De verharding van de openbare weg wordt aangelegd en onderhouden door de gemeente. Hekwerk rond het terrein c.q. erfafscheidingen behoren niet tot de openbare ruimte. De woningcorporatie dan wel de huurder is hiervoor verantwoordelijk.
30
• Bebording Aan de openbare weg zullen de voorgeschreven borden worden geplaatst en onderhouden. Zo nodig wordt een verkeersregeling ingesteld. • Verlichting Openbare weg en trottoirs worden door de gemeente voorzien van de noodzakelijke verlichting, die vervolgens wordt opgenomen in het onderhoudsprogramma van de gemeente. • Waterbeheer De gemeente voert het beheer van eventuele watergangen, die grenzen aan de woonwagenlocaties en tevens deel uitmaken van het openbare watersysteem. • Riolering Riolering onder en kolken in de openbare weg worden aangelegd en opgenomen in het gemeentelijk onderhoudsprogramma. Perceelaansluitingen en kolken op particulier terrein vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. • Groenbeheer Openbare groenvoorzieningen blijven onder beheer van de gemeente.
31
HOOFDSTUK 9 INTERACTIEVE BELEIDSVORMING Bewoners Tussen gemeente en bewoners van de woonwagenlocaties hebben in 2003 diverse gesprekken plaatsgevonden. De portefeuillehouder was hierbij steeds gesprekspartner. In het bijzonder met de bewoners van de locaties Parallelweg in Heesbeen en Nassaulaan in Vlijmen zijn onderwerpen besproken, die direct te maken hebben met de behoefte aan extra standplaatsen voor de zogenaamde natuurlijk aanwas. In de gesprekken is aangegeven, dat men hierover in gesprek zou blijven. In Drunen is aan de orde hoe een tweetal standplaatsen kan worden gerealiseerd. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om 2 standplaatsen aan te leggen. De beslissing óm deze standplaatsen daadwerkelijk te realiseren dient echter nog wel genomen te worden. Gelet op de huidige inrichting van de locatie, dient pas na en in overleg met bewoners bepaald te worden wat de mogelijkheden zijn. Een onderzoek naar de woonwensen bij bewoners kan duidelijkheid scheppen. In Heesbeen is sprake van behoefte aan extra standplaatsen voor de eigen natuurlijke aanwas. In besprekingen is aangegeven, dat bewoners geïnteresseerd zijn om de aan te leggen standplaatsen eventueel te kopen. Eigendom van standplaatsen zou echter nieuw zijn binnen de gemeente. Uitbreiding met standplaatsen ter plaatse zou praktisch gezien wel mogelijk zijn. Echter, vanwege de ligging van de locatie in het landelijk gebied zal uitbreiding op ruimtelijke ordeningsproblemen kunnen stuiten. Vooraf dient bepaald te worden of überhaupt sprake kan zijn van uitbreiding van het totale aantal standplaatsen binnen de gemeente Heusden. Om inzicht te verkrijgen in de omvang en de aard van de behoefte aan extra standplaatsen zou onder de bewoners een woonwensenonderzoek kunnen worden uitgevoerd.
Woningcorporatie Woonveste Medio 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemeente en de plaatselijke woningcorporatie “Woonveste” in het kader van de voortgang van het maken van prestatieafspraken. Hierbij heeft de gemeente aangegeven een algemene nota woonwagenbeleid voor te bereiden. In dit overleg heeft Woonveste toegezegd met de gemeente te willen meedenken ten aanzien van de ontwikkeling van dit woonwagenbeleid. Dit past des te meer, omdat in de “Woonvisie” is opgenomen, dat het streven van de gemeente Heusden er op is gericht de standplaatsen per 1 januari 2006 aan de locale woningcorporatie (lees: Woonveste) over te dragen. Op ambtelijk niveau kunnen oriënterende gesprekken met (medewerkers van) Woonveste worden opgestart om diverse beleidsterreinen te verkennen. Uit dit onderzoek zal naar voren komen of gezamenlijke standpunten kunnen worden ingenomen ten aanzien van specifieke beleidsvelden. De voorbereidende werkzaamheden kunnen dan vervolgens bestuurlijk worden afgerond.
32
HOOFDSTUK 10 -
CONCLUSIES EN SAMENVATTING UITGANGSPUNTEN
De gemeente is de eerst verantwoordelijke voor het voeren van een adequaat woonbeleid en dient hierdoor de voldoen aan de vraag naar passende woonruimte. Uiteraard is de gemeente bij de uitvoering hiervan gehouden aan de vigerende wetgeving, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Woningwet, Bouwbesluit en Bouwverordening en de Milieuwetgeving. Ook de huisvesting van de bewoners op de 4 centra maken onderdeel uit van het woonbeleid van de gemeente. In het verleden is door de gemeente niet altijd de volledige aandacht uitgegaan naar de door de bewoners gestelde vragen van de beide centra. De gemeente wil dan ook actief de communicatie aangaan met de betrokken bewoners, zowel van ambtelijke- als van bestuurlijke zijde. De eerste aanzet hiertoe wil de gemeente bereiken met het opstellen van het Beleidsplan Woonwagenzaken om te komen tot een normalisatie met de bewoners van de 4 woonwagenlocaties. Dit past ook in het streven van het Rijksbeleid, na de afschaffing van de Woonwagenwet op 1 maart 1999. De gemeente heeft als onderlegger voor het te voeren woonbeleid voor de komende jaren dit Beleidsplan Woonwagenzaken opgesteld. In dit Beleidsplan zijn de beleidskaders opgenomen, die relevant zijn voor de wijze, waarop de gemeente concreet haar beleid gestand wil doen. Uiteraard worden de uitgangspunten van dit Beleidsplan ook in het vooroverleg met de bewoners van de centra besproken. Dit Beleidsplan zal na de inspraakronde ter bespreking en accordering worden voorgelegd aan de raadscommissie en de gemeenteraad, waarna de uitvoering van het beleid kan plaatsvinden. Het plan is overigens geen statisch geheel. Gedurende verschillende momenten vinden beleidsevaluaties plaats, die rekening houden met veranderende inzichten. Het plan dient als richtsnoer gezien te worden. De gemeente hecht een grote waarde aan een duidelijke communicatie met de doelgroep. De gemeente heeft hieraan onder meer vorm gegeven door een beheerder wekelijks de centra te laten bezoeken en als primair aanspreekpunt te laten fungeren voor de bewoners. Verder zal de gemeente in gesprek met de bewoners aandacht gaan schenken aan de volgende items: a. Onderzoek naar de vergunningverlening voor de verschillende objecten; b. Het adequaat aanpakken van het onderhoud door te gaan werken met een meerjarige onderhoudsplanning per locatie; c. Werken met een onderhoudsnorm voor het verhelpen van het regulier/klachtenonderhoud; d. In overleg met de bewoners per locatie bezien welke oplossingen voor de natuurlijke aanwas mogelijk zijn; e. Het conform het Rijksbeleid in standhouden van een kernvoorraad van standplaatsen. De gemeente wil haar plichten ingevolge haar verhuurderschap op een correcte wijze nakomen. De gemeente wil zorgdragen voor een adequate leefomgeving, het reguleren van de gevoeligheden op de centra en het uitoefenen van een consequent handhavingsbeleid. De bewoner, als huurder behoort daarnaast de plichten na te komen als goed huurder, zoals huurbetaling en goed huurderschap. Hieronder volgt een samenvatting van de in het Beleidsplan opgenomen uitgangspunten.
33
SAMENVATTING UITGANGSPUNTEN Uitgangspunt 1
De gemeente wil met dit Beleidsplan Woonwagenzaken de kaders scheppen om te komen tot een normalisatieproces. De centrale thema’s hierbij zijn, het verzorgen van een adequate woon- en leefomgeving en het uitoefenen van een consequent handhavingsbeleid. Ten aanzien van het handhavingsbeleid zal nadrukkelijk worden aangesloten bij de uitgangspunten, zoals deze vermeld zijn in de nota “Beleidsplan Integrale Handhaving 2005-2008”.
Uitgangspunt 2 De intrekking van de Woonwagenwet heeft voor de formele rol van de gemeente Heusden, als eerstverantwoordelijke instantie voor het lokale volkshuisvestingsbeleid, geen wezenlijke verandering tot gevolg. De gemeente is en blijft verantwoordelijk voor het lokale volkshuisvestings-beleid en de uitvoering daarvan dient in samenwerking met de (plaatselijke) corporatie (s) gestalte te krijgen.
Uitgangspunt 3 a. De gemeente Heusden en de corporatie(s) dienen in de toekomst hun gezamenlijke intenties op het gebied van woonwagenzorg door middel van (prestatie) overeenkomsten te concretiseren. b. Overdracht van de centra aan de corporatie(s) is pas aan de orde, indien er sprake is van een “genormaliseerde”situatie, zowel qua huisvesting als handhaving.
Uitgangspunt 4 De gemeente zal op alle locaties een inventarisatie laten uitvoeren van de aldaar aanwezige bedrijfsmatigheden en bouwwerken met als doel om, binnen de wettelijke kaders en de gemeentelijke toekomstvisie, met betrekking tot de betreffende locaties, over te gaan tot legalisering c.q. handhaving.
Uitgangspunt 5 De gemeente Heusden heeft als beleidsuitgangspunt, dat er bovenop de bestaande 27 standplaatsen, geen nieuwe standplaatsen meer worden aangelegd en de huisvestingsvraag zal geregeld moeten worden via de reguliere woningmarkt dan wel via een regionaal verdelingssysteem.
34
Uitgangspunt 6 De gemeente Heusden zal vanaf heden een beleid voeren om geen huurwoonwagens beschikbaar te stellen voor nieuwe gegadigden, behoudens eventueel de vervanging van de huidige huurwoonwagen.
Uitgangspunt 7 a. De gemeente zal vrijkomende standplaatsen op de locaties binnen randvoorwaarden toewijzen op basis van het coöptatiesysteem. b. De gemeente zal op korte termijn komen tot een vaststelling van de wachtlijst.
Uitgangspunt 8 a. Het beleid van de gemeente is er op gericht om binnen afzienbare tijd te komen tot het sluiten van huurovereenkomsten voor alle standplaatsen en huurwoonwagen. b. Ingeval het sluiten van een huurovereenkomst niet lukt, zal de gemeente de mogelijkheid van publiekrechtelijke inning bezien. c. Voor nieuwe gevallen dient uitsluitend een huurovereenkomst aangegaan te worden en ingeval van een standplaats en een huurwoonwagen een combicontract.
Uitgangspunt 9 a. De gemeente stemt in met de voorgestelde huurincassoprocedure. b. De gemeente is belast met de invordering van de openstaande betalingsverplichtingen, welke nog niet bij de deurwaarder liggen.
Uitgangspunt 10 De gemeente zal het beleid inzake de te voeren huurprijsvaststelling voor standplaatsen en huurwoonwagen afstemmen op het Woningwaarderingsysteem. Uitgangspunt 11 a. De gemeente zal een meerjarenonderhoudsplanning laten opstellen, waarin ook het achterstallig onderhoud wordt meegenomen, voor zowel de standplaatsen als de huurwoonwagen ten aanzien van de 4 locaties. b. De gemeente zal aan de hand van het vastgestelde Beleidsplan in de begroting 2006 een begrotingspost (M.O.P. 4 locaties) opnemen aan de hand van de resultaten van de meerjarenonderhoudsplanning.
35
Uitgangspunt 12 Ten behoeve van het begroten van het klachten- (en mutatie-) onderhoud wordt aansluiting gezocht bij het door het Ministerie van VROM vroeger gehanteerde normbedrag per standplaats.
Uitgangspunt 13 a. De gemeente wil vooralsnog de bestaande huurstandplaatsen in stand houden. b. De gemeente wil pas verkoop van standplaatsen in overweging nemen, zodra er gesproken kan worden van een genormaliseerde situatie op de standplaats. Uitgangspunt 14 De gemeente wil ten aanzien van de handhaving, de “0”-situatie bereiken. Om genoemde reden zal de gemeente verder uitvoering geven aan het “Plan van Aanpak”.
36