Agenda Subcommissie Jeugd Datum: woensdag 11 september 2013, 16.30-19.30 u Waar: Jaarbeurs, Utrecht 1.
Opening, mededelingen, verslag
Bijlagen
Vertrouwelijk?
1.2. vaststellen notulen 12 juni 2013
Bijlage 1.1 (pag.3)
Nee
1.3. Samenstelling subcommissie naar
Bijlage 1.2 (pag. 7)
Ja
2.1. Woonplaatsbeginsel
Bijlage 2.1 (pag.8)
Ja
2.2. Professionalisering in de jeugdzorg
Bijlage 2.2 (pag.15)
Ja
2.3. Voorstel financiering randvoorwaardelijke Bijlage 2.3 (pag. 17) functies
Ja
1.1.Opening, mededelingen, actualiteiten
aanleiding van gewijzigde functies leden 2.
Besluitvormend over advisering
Rapport professionalisering, opgesteld door AEF
Bijlage 2.4 2.4. Voorstel informatievoorziening en Privacy
Ja Bijlage 2.5
2.5. Notitie inkoop Jeugd GGZ, 3 scenario’s
Ja Bijlage 2.6.
2.6. Consequenties wetswijziging en beantwoording amendement
Ja
Kinderbeschermingswet voor gemeenten 3.
Opiniërend 3.1. Gezamenlijke verklaring CG-Raad,
Bijlage 3.1 (pag. 24)
Nee
Bijlage 3.2 (pag. 30)
Nee
3.3. Macrobudget jeugdzorg en invoeringskosten
Bijlage 3.3 (pag. 31)
Nee
3.4. Lobbystrategie en vragenlijst
Bijlage 3.4 (pag. 37)
Ja
Platform VG, Per Saldo, NPCF en VNG 3.2. Stand van zaken regionale transitiearrangementen
3.5. Reactie VNG op concept Uitvoeringsbesluit Bijlage 3.5 (pag. 42) 1
Nee
4.
informerend 4.1. Stand van zaken landelijk
Bijlage 4.1 (pag. 43)
Ja
4.2. Passend Onderwijs
Bijlage 4.2 (pag. 46)
Ja
4.3. Memo financiën Sociaal Domein
Bijlage 4.3 (pag. 48)
Nee
4.4. Bijeenkomstenkalender en voorraad
Bijlage 4.4 (pag. 55)
Nee
transitiearrangement
onderwerpen 5.
2
Rondvraag
Conceptnotulen subcommissie Jeugd
12 juni
Opening en mededelingen - Er waren veel stukken dit keer licht Koen Bron toe, highlights zijn vanmiddag de Regionale Transitie Arrangementen en Landelijke afspraken over inkoop. Tevens is in VNG bezit gekomen het advies van de Raad van State op de concept jeugdwet, waarover later meer door middel van een presentatie. - Shirley noemt de wethouders die zich voor vandaag hebben afgemeld en reden waarom Notulen - Winnie Prins geeft aan dat in tegenstelling tot de notulen zij niet aanwezig was vorige vergadering, dit wordt aangepast in de notulen. - Corrie Noom vraagt of n.a.v. de genoemde handreiking voor de Regionale Transitiearrangementen, de teksten nu voldongen feiten zijn, dit komt later terug op de agenda van deze vergadering. Regionale Transitie Arrangementen - Koen Bron licht toe dat de tekst mbt de RTA’s n.a.v. ambtelijk overleg behoorlijk drastisch is gewijzigd, er wordt nu gewerkt aan een veel globalere versie. De hierbij horende ondersteunende handreiking is in ontwikkeling. - De subcie heeft diverse vragen mbt het proces en de inhoud van de totstandkoming van de tekst, mbt proces: o Heeft de subcie nog invloed op de inhoud? Wat is de rol van de subcie? o Het RTA hoeft nog niet door raad en college met het oog op de deadline van 31 oktober, wel zoveel mogelijk meenemen. Inhoudelijk: o Waar en komt het transformatieaspect wel tot uitdrukking? o Worden gebruikers nog betrokken? Plaats van de PGB’s? o Welke onderdelen, aspecten vallen niet in dit plan? Individuele psychiaters bvb niet. o Waarom worden frictiekosten expliciet genoemd? Als het doel van het arrangement is om deze zo laag mogelijk te maken, hoeft dat niet in de tekst. o In de tekst staat dat het arrangement in overleg met de aanbieders tot stand komt, dit moet zijn na overleg. o De inleiding en scope dienen duidelijker te worden verwoord. o Wat is de status (juridisch bindend?) van het RTA? o Komt er ondersteuning? Afspraak met VNG bureau: donderdag wordt de aangepaste tekst naar de leden van de subcie gemaild, zodat de subcie leden nog inbreng kunnen leveren.
Landelijke afspraken over inkoop - Geert Schipaanboord licht zijn oplegger en twee presentaties ter plekke toe. NB: op de landelijke lijst staan is géén budgetgarantie. - De uitkomst is van belang voor de regionale invulling van de RTA’s, één landelijk Transitie Arrangement mbt de specialistische en landelijke functies ligt voor de hand. - Met betrekking tot de organisatie is een King 2 variant goed denkbaar. - Hans Bouwmeester geeft aan dat van belang is de sturende rol in de gaten te houden, wij gaan over ‘welke functies dat dienen te zijn’. - Tot slot geeft de subcommissie haar complimenten over de uitwerking.
J-GGZ
3
-
Koen Bron geeft een toelichting op de oplegger en notitie. Er is consensus wat betreft de integrale overheveling, de J-GGZ hoort bij het hele pakket. Discussie mbt inhoud en doel van een eventueel jeugdakkoord, dat een gesprek gevoerd dient te worden is overduidelijkheid, graag terug laten komen op agenda subcie met meer bagage (inclusief AWBZ deel).
Advies Raad van State - Koen heeft vertrouwelijk het advies van de RvS in handen weten te krijgen en geeft aan de hand van een presentatie een toelichting op het advies van de RvS en wat dit betekent voor gemeenten (zie bijlage). - Punt van zorg is onder andere de enorme hang naar kwaliteit (‘niet elke buurtmoeder behoeft een HBO diploma’) JGZ -
-
Anne licht de oplegger en notitie toe, bij de verzending van de stukken zijn per abuis de behorende bijlagen (visie van GGD en Actiz) niet meegestuurd, die worden morgen nagezonden. Waar het omgaat is met de komst van de jeugdzorg naar gemeenten en de JGZ is hoe en waarom je welke functie waar belegd. De nog te ontvangen bijlagen geven hiervoor inspiratie. Besluit mbt dit onderwerp: op korte termijn passende bijeenkomst organiseren met afvaardiging van Cie G&W, eventueel met gastspreker.
Communicatie -
-
Diverse signalen van zowel leden van de subcommissie als het bureau van VNG wijzen naar de voorzichtige conclusie dat de huidige communicatie mbt de decentralisatie jeugdzorg / 3 D algemeen niet ideaal aansluit op de achterban en haar behoefte. Ondanks dat er een zekere breng en haalplicht bestaat, communicatie is 2- richtingsverkeer, zal het bureau hier komende tijd extra aandacht aan besteden, niet onbelangrijk: tevens is er op korte termijn een nieuwe directeur Communicatie.
Regionale Samenwerking Jeugd - Geert Schipaanboord licht de voorlopige conclusies toe mbt de kwalitatieve uitvraag rondom de regionale samenwerking jeugd, de inhoud is altijd leidend voor de vorming voor de regio. - De contacten met de zorgverzekeraars zijn niet in alle regio’s even goed, enige stroomlijning hierin kan geen kwaad - Dit onderwerp zal terugkomen tijdens het bestuurlijk overleg jeugd van 3 juli as
Macrobudget en verdeelmodel -
-
Renate licht toe dat er een foutje is geslopen in de publicatie van de cijfers mbt het verdeelmodel voor de provincies Flevoland en Gelderland, deze zijn per abuis omgewisseld Subcie doet suggestie om het verhaal achter de cijfers aandacht te geven (objectieve verdeelmodel) en het verdeelmodel in september weer te agenderen voorzien van oogst uit het land. Daarnaast van belang om de financiën in het algemeen voor het voetlicht te halen en de onterechte gedachten over ontschotting te ontzenuwen.
Rondvraag - Winnie Prins spreekt haar complimenten uit voor Leon Wever (directeur Jeugd bij VWS) voor zijn optreden bij een panoramasessie met de staten.
4
Bijlage 1
Actielijst en voorraadagenda
Actielijst Actielijst 1. Ontbrekende bijlagen mbt JGZ nasturen 2. Gezamenlijk oploopje cie GW rondom JGZ (en evt Stefan de Waal uitnodigen) 3. Monitoring wetsvoorstel mbt professionalisering 4. Aanbestedingsregels 2015 en consequenties hiervan voor gemeenten en de inkoop van jeugdzorg 5. Uitnodigen Rinda den Besten voor volgende vergadering
Door wie Shirley Mulder
Termijn 13 juni
Anne Derksen
Mee bezig
Projectleider
continue
VNG bureau
12 september
Shirley Mulder
1 juli
Voorraadagenda Onderwerp
Afgehandeld ja
Voorlopige planning
J-GGZ Ouderbijdrage en PGB Samenhang jeugdzorg en passend onderwijs (Rinda den Besten uitnodigen) Verdeelmodel Bestuurders en risico’s mbt jeugdzorg (masterclass)
september PM
Gastsprekers / organisaties
Voorlopige planning
C4Youth, Lucienne van Eijck (Ben Plandsoen, 8/5 .) Alert 4 you (Corrie Noom, 12-6)
5
september september september
Bijlage 2
Akkerman Bouwmeester Dannenberg Erol Kate ten Kievit - Braakman Spigt Kooistra Lambrechts Meijs van der Noom Oude Alink Plandsoen Prins Testroote Thalens Kriens Sleeking Bron Schipaanboord Mulder Derksen
Deelnemerslijst subcie 12 juni
Harmen Hans Erik Haydar Werner Lidi Hans Wietze Karin Loes Corrie Janneke Ben Winnie Ramon Mariet Jantine Karin Koen Geert Shirley Anne
Dhr. Dhr. Dhr. Dhr. Dhr. Mw. Dhr. Dhr. Mw. Mw. Mw. Mw. Dhr. Mw. Dhr. Mw. Mw. Mw. Dhr. Dhr. Mw. Mw.
Wethouder Wethouder Wethouder wethouder Wethouder wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Vz directieraad Programmamanager Projectleider Senior beleidsmedewerker VNG Projectmedewerker Beleidsmedewerker
Afgemeld met kennisgeving: - Dhr. Jo Annes de Bat (Goes) - Mw. Mariette van Leeuwen (Zoetermeer) - Mw. Marieke Moorman (Tilburg) - Mw. Loes van Ruijven (Lingewaal) - Dhr. Michiel Pijl (Hoorn)
6
Giessenlanden Veenendaal Zwolle Beverwijk Lansingerland Kampen Utrecht Opsterland Teylingen Doetinchem Zaanstad Hengelo Leek Zeewolde Venlo Emmen VNG VNG VNG VNG VNG VNG
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 1.2 Onderwerp: Naam: samenstelling subcommissie Aard: opiniërend Ten geleide: Verzoek om in te stemmen met uitbreiding en wijziging samenstelling van de subcommissie: -
Werner Ten Kate zal voortaan als waarnemend burgemeester van Giessenlanden deelnemen aan de commissie. Hij zat voorheen vanuit zijn wethoudersfunctie in Lansingerland in de subcommissie.
-
Rinda den Besten als voorzitter van de PO-raad als toehoorder toe te laten tot de subcommissie Jeugd. Dit ter bevordering van de verbinding tussen gemeenten en onderwijs.
Bijlagen: geen
Vragen aan de commissie:
Instemmen met de wijziging samenstelling en aanvulling zoals hierboven vermeld.
Opsteller: Ralph Reede, projectsecretaris,
[email protected]
7
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 2.1 Onderwerp: Naam: woonplaatsbeginsel Aard: besluitvormend over advisering Ten geleide: Omtrent het woonplaatsbeginsel, de regel die bepaalt welke gemeente voor welke jeugdige inhoudelijk en financiële verantwoordelijk is, is verwarring ontstaan. Met name bij de constatering dat voor het verdeelmodel een andere definitie is gehanteerd dan opgenomen in het wetsvoorstel jeugdzorg. In de bijlage vindt u een schets van de verschillende definities, omschrijving van voor- en nadelen en een voorlopige conclusie. De vraag aan u is of u deze gedachtegang kunt onderschrijven. 1. Verschillende definities A. Advies VNG De VNG heeft in oktober 2012 een advies uitgebracht over het woonplaatsbeginsel. Het advies luidt: Wij kunnen er ons wel iets bij voorstellen dat bij de voortgang in de werkzaamheden een woonplaatsdefinitie wordt gehanteerd waarbij de woonplaats (GBA) van de gezagdrager leidend is voor toedeling van de kosten (en verantwoordelijkheden) aan gemeenten. Ook in de situaties waarin sprake is van voogdij en pleegoudervoogdij. Dus geen uitzonderingen op de hoofdregel. Wat blijft staan daarbij zijn de zorgen van de leden van onze subcommissie, namelijk dat er bij het hanteren van die hoofdregel gemeenten zijn die onevenredig getroffen worden. Bijvoorbeeld op het moment dat er o onevenredig veel pleegoudervoogden binnen de gemeentegrenzen wonen of o ouders in de gemeente komen wonen omdat zij hun kind volgen dat intramurale zorg krijgt. Deze eventuele clustering –en daardoor onevenredige financiële last voor gemeentenzou naar boven komen bij het analyseren van de cijfers door Cebeon en het SCP. Dan moeten we kijken of dat aanpassing van de hoofdregel noodzaakt of dat er andere manieren zijn om die onevenredigheid op te vangen. Deze definitie –zonder uitzonderingsgevallen- is ook gehanteerd binnen de verdeling van het macrobudget zoals dat in mei 2013 is gepubliceerd. B. Tekst wetsvoorstel Het Rijk heeft in het wetsvoorstel jeugdzorg de volgende definitie opgenomen
8
Artikel 1.1: woonplaats: 1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; 2°. ingeval het gezag over de jeugdige berust bij e en instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: woonplaats van degene die voorafgaand aan de voogdij door de instelling het gezag had over de jeugdige, of 3°. ingeval het gezag berust bij een pleegoudervoog d: woonplaats van degene die voorafgaand aan de pleegzorg het gezag had over de jeugdige. De passages in de Memorie van Toelichting omtrent het woonplaatsbeginsel vindt u achteraan in deze notitie. Hoofdpunt is dat het Rijk wel twee uitzonderingen op de hoofdregel heeft opgenomen, namelijk in geval van gezagsoverdracht aan pleegoudervoogd of voogdij. Dan wordt gekeken naar de actuele woonplaats van degene die het gezag had voorafgaand aan de gezagsoverdracht. Argument voor die uitzondering is dat zij willen voorkomen dat gemeenten hun jeugdzorg laten “versloffen” zodat de centrumgemeenten waar de voogden in dienst zijn of de gemeenten waar de pleegoudervoogden wonen de verantwoordelijkheid krijgen (afschuifgedrag voorkomen). C. Tussenvoorstel tot gefaseerde definitie Een actief meelezende medewerker van BJZ Gelderland heeft een “tussenvoorstel” gedaan waarbij: • •
de woonplaats van jeugdigen die al in een situatie van (pleegouder)voogdij zitten wordt gebaseerd op het VNG-voorstel (de gemeente waar de gezagdrager woont/statutair gevestigd is, is verantwoordelijk) en met ingang van de nieuwe wet (1-1-2015) de woonplaats van jeugdigen die nieuw onder (pleegouder)voogdij komen gekoppeld is aan de woonplaats van de ouders die uit het gezag worden ontheven (conform huidige wetsvoorstel Jeugdzorg).
2. Voor- en nadelen verschillende mogelijkheden 1. A en C zijn eenvoudig uitvoerbaar. Onder B is het –vooral als kinderen al een aantal jaren uit huis zijn geplaatst- lastig te achterhalen waar de voormalige gezagdragende ouder(s) woont (wonen). Het Rijk ziet hier wel kansen in nu het CBS betrokken is bij de dataverzameling. Het CBS heeft namelijk de mogelijkheid om (oude) adresgegevens van jeugdigen (en hun biologische ouders) te achterhalen. Bovendien kan het CBS voor de biologische ouders, nadat zij uit de ouderlijke macht ontheven/ontzet, verhuisd zijn, het meest recente woonadres (1 januari van een bepaald jaar) traceren. Het is echter niet zeker dat dat volledig en tijdig lukt. 2. Onder optie A en de beginperiode onder optie C vindt er potentieel clustering plaats in centrumgemeenten. Daaraan zou in het verdeelmodel tegemoetgekomen moeten worden, zeer ingewikkeld bij een objectief verdeelmodel. Zeker als gemeenten straks ook naar eigen keuze kunnen kiezen voor een gecertificeerde voogdijinstelling. 3. Optie A kent potentieel ongewenst “afschuifgedrag”, iets wat het nieuwe jeugdzorgstelsel waar integrale zorg aangeboden gaat worden kan frustreren. 4. Werken met een overgangssituatie (optie C) naast een structurele situatie leidt potentieel tot extra verwarring. Éen hoofdregel heeft wat dat betreft de voorkeur. 5. Optie A en C maken (in ieder geval voor de beginperiode) het collectief beschouwen van de groep cliënten onder (pleegouder)voogdij mogelijk. 6. Onder optie B en (deels) C wordt de verantwoordelijkheid in gevallen van (pleegzorg)voogdij bij de gemeente van de voormalige gezagdragers (doorgaans biologische ouders) neergelegd. Echter, in veel gevallen komen de jeugdigen nooit meer thuis te wonen. Is het dan wel goed om de gemeente waar het kind zelf niks meer
9
mee van doen heeft, wel inhoudelijk en financieel verantwoordelijk te maken?
3. Aanvullende uitwerkingsvragen en –opmerkingen
10
-
Hoe het woonplaatsbeginsel er ook precies uit komt te zien, het is noodzakelijk dat een methode in de wet wordt opgenomen waaruit nieuwe gemeenten moeten kunnen opmaken dat zij vanaf datum X financieel en inhoudelijk verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg van een gezin (dat al met jeugdzorg te maken heeft in de vorige gemeente). De (voormalige) gezagdragers melden zich bij de GBA van een nieuwe gemeente maar die nieuwe gemeente zal dan niet meteen vragen of men behoefte heeft aan jeugdzorg. Hoe kan geregeld worden dat de nieuwe gemeente dat wel snel weet? Zou als onderdeel hiervan er een uitgesteld moment van verantwoordelijkheidsoverdracht moeten komen? Bijvoorbeeld in twee maanden na het moment van verhuizen van de (voormalige) gezagdrager. Misschien dat dat de nieuwe gemeente de tijd geeft om zich te verdiepen in op welke wijze het beste de jeugdzorg voor deze nieuwe jeugdige vormgegeven wordt (dossier bekijken, afspraken met aanbieders maken, etc.). In deze twee maanden zou de oude gemeente inhoudelijk en financieel verantwoordelijk blijven zodat de jeugdige verzekerd blijft van vereiste zorg.
-
In de MvT op pagina 79 staat “Om de continuïteit van zorg te waarborgen verdient het aanbeveling dat bij tussentijdse verhuizingen afspraken worden gemaakt tussen de betreffende gemeenten.”. Er geldt geen uitgewerkte verplichting voor. Zou er een centrale uitwerking voor gemaakt moeten worden of moet het aan de twee individuele gemeenten overgelaten worden?
-
In de MvT op pagina 117 staat “Beide gemeenten (de gemeente waar de persoon in het GBA is ingeschreven die voorafgaand aan de voogdij gezag had en de gemeente waar het kind (tijdelijk) woont gedurende de voogdij) stemmen af over inhoud en financiering van de zorg. Vanuit de organisatie die namens de gemeente de voogdij regelt of vanuit het CJG van de gemeente waar het kind woont tijdens de voogdijmaatregel wordt contact opgenomen met de oude gemeente, ook al wordt deze nieuwe gemeente niet inhoudelijk en niet financieel verantwoordelijk voor deze jeugdige binnen de gemeentegrenzen.“. Er geldt geen uitgewerkte verplichting voor. Zou er een centrale uitwerking voor gemaakt moeten worden of moet het aan de twee individuele gemeenten overgelaten worden? Dezelfde vraag gaat op in gevallen van pleegoudervoogdij, waarover op pagina 117 staat “Ook hier is het natuurlijk wenselijk dat beide gemeenten (de gemeente waar de persoon in het GBA is ingeschreven die voorafgaand aan de pleegzorg gezag had en de gemeente waar het kind (tijdelijk) woont gedurende de pleegzorg) afstemmen over inhoud en financiering van de zorg.”
-
Op meerdere punten in de MvT wordt gesteld dat een “oude gemeente” er niet zomaar vanuit mag gaan dat zijn verantwoordelijkheid ophoudt bij verhuizing of gezagverlies van een ouder. Zo staat op pagina 78 “Als de ouder van wie de woonplaats wordt afgeleid overlijdt of zijn gezag of zijn hoedanigheid verliest, duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe woonplaats is verkregen. En op pagina 117: Hieruit kan afgeleid worden dat de gemeente die in eerste instantie verantwoordelijk is voor de kosten van de jeugdhulp - pas stopt met bekostigen van de jeugdhulp, nadat een nieuwe gemeente – de gemeente die na wijziging van de woonplaats verantwoordelijk wordt- deze bekostiging daadwerkelijk heeft overgenomen. Moet er iets voor geregeld worden om te voorkomen dat de oude gemeente langdurig de verantwoordelijkheid houdt?
-
Hoe wordt er omgegaan met zwervende gezinnen? Zou er een soort scheidsrechter/geschillenregeling moeten komen waar casussen aan kunnen worden voorgelegd, die aan “niemand” toebehoren?
-
In de MvT staat over echtscheidingsgevallen: o Als beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen, maar niet dezelfde woonplaats hebben, dan is de gemeente verantwoordelijk van de ouder bij wie het kind feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. en o De zinsnede ‘dan wel laatstelijk heeft verbleven’ voorkomt het geval dat een jeugdige, die niet bij zijn ouders thuis verblijft of die voortdurend tussen de beide met gezag belaste ouders heen en weer pendelt, terwijl laatstgenoemden gescheiden wonen, juridisch geen woonplaats zou hebben. Is dat voldoende duidelijk vastgelegd? Zou het niet zoals nu handig zijn als de regel geldt: bij tweehoofdig gezag gaat de woonplaats van moeder voor op vader.
-
In de MvT wordt op pagina 79 de suggestie gewekt dat er een bijzondere woonplaatsbepaling is voor jongeren in een instelling. De wettekst spreekt alleen voor uitzonderingen in geval van voogdij of pleegzorgvoogdij. Niet sec bij ntramurale zorg. Duidelijkheid of dit een slecht gekozen tekst is, is nodig.
Bijlagen: geen
Vragen aan de commissie:
Welke definitie van woonplaatsbeginsel (A, B of C) vindt u de beste keuze? En waarom? Hoe kijkt u aan tegen de praktische uitwerking van het woonplaatsbeginsel, hoe beantwoord u de dikgedrukte onderstreepte vragen?
Opsteller: Renate Kuyten,
[email protected]
Teksten in de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel over woonplaatsbeginsel
11
Pagina 79: Woonplaatsbeginsel Het doel van deze methode van verdelen, is dat de gemeente voldoende middelen ontvangt om aan de behoefte en vraag naar jeugdhulp te voldoen. Gemeenten zijn daarbij financieel verantwoordelijk voor de ondersteuning, hulp en zorg van alle jeugdigen van wie degene die het gezag heeft over de jeugdige in de gemeente verblijft. Hiermee wordt aangesloten bij het woonplaatsbeginsel van artikel 12 van Boek 1 van het BW. Als de gemeente een individuele voorziening treft voor een jeugdige die inhoudt dat de jeugdige uit huis wordt geplaatst en in een instelling of bij pleegouders verblijft in een andere gemeente, is de gemeente waar degene die het gezag over de jeugdige heeft verblijft, voordat hij in de instelling of bij de pleegouders werd geplaatst, verantwoordelijk voor de kosten. Ook als mocht blijken dat de jeugdige tijdens het verblijf in de instelling of bij de pleegouders aanvullende vormen van ondersteuning, hulp of zorg nodig heeft, blijft de gemeente waar degene verblijft die het gezag over de jeugdige heeft financieel verantwoordelijk voor de te leveren ondersteuning of zorg. Als beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen, maar niet dezelfde woonplaats hebben, dan is de gemeente verantwoordelijk van de ouder bij wie het kind feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. Als de ouder van wie de woonplaats wordt afgeleid overlijdt of zijn gezag of zijn hoedanigheid verliest, duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe woonplaats is verkregen. Bij verhuizing van de ouders betekent het woonplaatsbeginsel dat de nieuwe gemeente waar de ouder met gezag gaat wonen verantwoordelijk is voor de kosten van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Om de continuïteit van zorg te waarborgen verdient het aanbeveling dat bij tussentijdse verhuizingen afspraken worden gemaakt tussen de betreffende gemeenten. Pagina 106: Woonplaats Voor de hoofdregel welke gemeente inhoudelijk en financieel verantwoordelijk is voor een jeugdige wordt uitgegaan van het woonplaatsbeginsel uit het BW. Artikel 12 van boek 1 van het BW bepaalt dat een minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. Als de ouder of degene die het gezag over de jeugdige heeft overlijdt of zijn gezag verliest, duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe woonplaats is verkregen. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.3. Op deze hoofdregel zijn twee uitzonderingen, namelijk wanneer sprake is van professionele voogdij en wanneer het gezag over de jeugdige is overgedragen aan de pleegouders (die dan pleegoudervoogd genoemd worden). Zie voor nadere toelichting artikel 2.3. Pagina 117: Woonplaats De hoofdregel is dat de gemeente waar de persoon die gezag heeft over de jeugdige is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid heeft voor de jeugdige. Om dit te bereiken is in beginsel aangesloten bij het ‘woonplaatsbeginsel’ uit artikel 12 van Boek 1 van het BW. Als de gemeente een individuele voorziening treft voor een jeugdige die inhoudt dat de jeugdige uit huis wordt geplaatst en in een instelling of bij pleegouders verblijft in een andere gemeente, is de gemeente waar degene die het gezag over de jeugdige heeft is ingeschreven, verantwoordelijk voor de kosten van het verblijf in de instelling of bij de pleegouders. Ook als mocht blijken dat de jeugdige tijdens het verblijf in de instelling of bij de pleegouders aanvullende vormen van 12
ondersteuning, hulp of zorg nodig heeft, blijft de gemeente waar degene verblijft die het gezag over de jeugdige heeft financieel verantwoordelijk voor de te leveren ondersteuning of zorg. Als beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen, maar niet dezelfde woonplaats hebben, dan is de gemeente verantwoordelijk van de ouder bij wie het kind feitelijk verblijft dan wel laatstelijk feitelijk heeft verbleven. De zinsnede ‘dan wel laatstelijk heeft verbleven’ voorkomt het geval dat een jeugdige, die niet bij zijn ouders thuis verblijft of die voortdurend tussen de beide met gezag belaste ouders heen en weer pendelt, terwijl laatstgenoemden gescheiden wonen, juridisch geen woonplaats zou hebben. Artikel 12, vijfde lid, van Boek 1 van het BW bepaalt dat als de ouder van wie de woonplaats wordt afgeleid overlijdt of zijn gezag of zijn hoedanigheid verliest, de afgeleide woonplaats voortduurt, totdat een nieuwe woonplaats is verkregen. Hieruit kan afgeleid worden dat de gemeente die in eerste instantie verantwoordelijk is voor de kosten van de jeugdhulp - pas stopt met bekostigen van de jeugdhulp, nadat een nieuwe gemeente – de gemeente die na wijziging van de woonplaats verantwoordelijk wordt- deze bekostiging daadwerkelijk heeft overgenomen. Het is immers niet wenselijk dat de jeugdige de dupe wordt van een eventuele woonplaatsdiscussies bij een verhuizing, ruzie tussen de ouders of gezagsvraagstukken. Op de hoofdregel zijn echter twee uitzonderingen. Ten eerste bij professionele voogdij. De gemeente waar de persoon is ingeschreven in het GBA die voorafgaand aan de voogdij het gezag had over de jeugdige, behoudt in dat geval de inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid. Hiervoor is gekozen om de (centrum)gemeenten waar naar verwachting de organisatie waar voogden in dienst zijn vestiging heeft, niet onevenredig te belasten. Beide gemeenten (de gemeente waar de persoon in het GBA is ingeschreven die voorafgaand aan de voogdij gezag had en de gemeente waar het kind (tijdelijk) woont gedurende de voogdij) stemmen af over inhoud en financiering van de zorg. Vanuit de organisatie die namens de gemeente de voogdij regelt of vanuit het CJG van de gemeente waar het kind woont tijdens de voogdijmaatregel wordt contact opgenomen met de oude gemeente, ook al wordt deze nieuwe gemeente niet inhoudelijk en niet financieel verantwoordelijk voor deze jeugdige binnen de gemeentegrenzen. De tweede uitzondering is de situatie waarbij tijdens professionele pleegzorg het gezag wordt overgedragen aan de pleegouder (die dan pleegoudervoogd wordt genoemd). Dan heeft de gemeente waar de persoon is ingeschreven in het GBA die voorafgaand aan de pleegzorg het gezag had over de jeugdige, de inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid. De reden hiervoor is om gemeenten waar relatief veel professionele pleeggezinnen zijn gevestigd niet onevenredig te belasten. Ook hier is het natuurlijk wenselijk dat beide gemeenten (de gemeente waar de persoon in het GBA is ingeschreven die voorafgaand aan de pleegzorg gezag had en de gemeente waar het kind (tijdelijk) woont gedurende de pleegzorg) afstemmen over inhoud en financiering van de zorg. In gevallen van pleegzorg waarbij het gezag niet wordt overgedragen aan de pleegouder(s) geldt deze uitzondering vanzelfsprekend niet. Pagina 158: De zinsnede ‘waar de jeugdige zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek’ geeft, net als bij de vrijwillige jeugdhulp, weer welke gemeente de financiële verantwoordelijkheid draagt voor de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders, namelijk de gemeente waar degene die het gezag heeft over de jeugdige verblijft. Hiermee wordt aangesloten bij het woonplaatsbeginsel zoals dit reeds gehanteerd wordt in het civiele recht. Als de gemeente een individuele voorziening treft voor een jeugdige die inhoudt dat de jeugdige uit huis wordt geplaatst en in een (gesloten) accommodatie of bij pleegouders verblijft in een andere gemeente, is de gemeente waar de minderjarige woonplaats heeft, verantwoordelijk voor de kosten. Dit kan soms een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de jeugdige duurzaam verblijft na zijn uithuisplaatsing. Indien 13
de ouders zijn ontheven of ontzet uit het ouderlijk gezag wordt een voogd benoemd. De jeugdige heeft dan de woonplaats van zijn voogd ((gesloten) accommodatie of natuurlijke voogd). Ook als mocht blijken dat de jeugdige tijdens het verblijf in de (gesloten) accommodatie of bij de pleegouders aanvullende vormen van ondersteuning of zorg nodig heeft, blijft de gemeente waar de jeugdige verbleef voordat hij uit huis werd geplaatst, in eerste instantie financieel verantwoordelijk voor de te leveren ondersteuning of zorg. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.3.
14
Bestuurlijke subcommissie Jeugd Datum: 4 september 2013 Agendapunt: 2.2 professionalisering in de zorg Onderwerp: Naam: Professionalisering onder de nieuwe jeugdwet (Advies AEF) Aard: informerend Ten geleide: De kwaliteit van de jeugdzorg heeft al jaren speciale aandacht en dan niet alleen in positieve zin. Diverse rapporten zijn verschenen waarin de kwaliteit van jeugdzorg onderwerp was. Tegen de achtergrond van een aantal ernstige incidenten (het Maas-meisje en meer nog Savannah) is de sector van de Jeugdhulpverlening is een professionaliseringstraject ingegaan dat leidt tot een beroepsregister en tuchtrecht voor HBO-jeugdhulpverleners en WOgedragswetenschappers. Mede omdat men vond dat het voor de rechter brengen van een voogd té ver ging. De vraag is echter of deze risico-regelreflex niet te ver is doorgeschoten. Naast deze wellicht principiële bezwaren zijn aan het wettelijk verplichten van beroepsregister en tuchtrecht een aantal technische/praktische bezwaren verbonden te weten: -
-
-
-
Om in het register te komen moet worden voldaan aan bepaalde eisen. Voor WOopgeleiden leidt dat tot aanvullende opleidingen die per persoon €20.000,- kosten. Voor HBO-opgeleiden verschilt dat per persoon, al naar gelang men al aanvullende opleidingen heeft gedaan. Duidelijk is dat als professionals na van kracht worden van deze AMvB zich zullen moeten gaan scholen. Dat loopt tot ver na de transitie per 1-12015 door. Voor zover we begrepen hebben is het niet duidelijk voor wiens rekening die kosten gaan komen. De kwaliteitseisen leiden überhaupt tot een loonopdrijvend effect, zeker aanvankelijk door de schaarste van personeel dat aan de eisen voldoet. Het doorkruist gezonde concurrentie en maakt dat de sector geslotener wordt. Het kwaliteitstraject is binnen de huidige koker van de jeugdhulpverlening ontwikkeld. De gehandicaptensector heeft een eigen kwaliteitssysteem dat op een andere leest is geschoeid. Gevreesd wordt dat het doorvertalen van deze AMvB straks naar de jeugdwet een eenzijdige insteek is waar die sector niet mee uit de voeten kan. Centraal onderdeel van het kwaliteitssysteem dat in de AMvB is vervat vormt de ‘verantwoorde werktoedeling’. Dat houdt in dat al het werk door, of direct onder verantwoordelijkheid van HBO/WO geschoolde dient te gebeuren. Als daarvan wordt afgeweken dient dat beargumenteerd te worden, uiteraard schriftelijk. Wij zien hierin een te eenzijdige nadruk op hoger geschoolden als zou dat de essentie zijn van veiligheid en kundigheid. Bovendien leidt dit tot veel administratieve rompslomp, want veel moet worden vastgelegd om aan te tonen dat hieraan wordt voldaan. En administratieve rompslomp is er in de huidige jeugdzorg al genoeg. Bovendien vrezen we dat er een negatief effect uitgaat op de arbeidsmarktpositie van MBO-geschoolden in de sectoren die straks onder de jeugdwet vallen.
Mede naar aanleiding van de bezwaren die de VNG op ambtelijk niveau heeft ingebracht bij de VNG heeft het ministerie besluiten AEF te vragen om een advies uit over de professionalisering onder de nieuwe jeugdwet. De opdracht hiertoe is in juli 2013 versterkt en het advies van AEF zal de komende weken worden afgerond. Het eerste deel, de analyse fase, waarbij in kaart
15
professionaliseringstrajecten bij de 6 sectoren (jeugdzorg, geestelijk gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, welzijn en maatschappelijk dienstverlening en opvang, en jeugdgezondheidszorg) is inmiddels afgerond. (NB: Daarbij is overigens niet beoogd om alle professionaliseringstrajecten te analyseren.) Op basis daarvan en op basis van gespreken met vertegenwoordigers van nagenoeg belanghebbenden zal vermoedelijk AEF adviseren een nieuw professionaliseringstraject te straten waarbij de betrokken partijen gezamenlijk invullingen moeten gaan geven aan het kwaliteitskader jeugd. Belangrijke onderdelen daarbij zijn het formuleren avn criteria waarvoor registratie wel/niet nodig is en afwegingskader in welke gevallen van de hoofdregel (wel/geen registratie) mag worden afgeweken. Onduidelijk is echter in welke mate VWS dit advies zal overnemen. VWS heeft aangegeven hierover graag met de VNG op ambtelijk en bestuurlijk niveau in gesprek te gaan.
Bijlagen:
Vragen aan de commissie: Aan de commissie wordt gevraagd kennis te nemen van de stand van zaken Opsteller: Magriet de Jonge Coördineerd senior beleidsmedewerker VNG
[email protected] 0657593162
16
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 2.3 Toekomst randvoorwaardelijke functies Onderwerp: Naam: 2.3 Toekomst randvoorwaardelijke functies Aard: Besluitvormend over advisering Ten geleide: Ten bate van het bestuurlijk overleg jeugd in april j.l. met de Staatssecretarissen van Rijn en Teeven is een overzicht gemaakt van zogenaamde randvoorwaardelijke functies binnen de te decentraliseren taken voor jeugdzorg. Dat zijn functies die niet rechtstreeks de zorg voor jeugd raken, maar die randvoorwaardelijk zijn aan het functioneren van het stelsel. Dat heeft geleid tot een lijst van zo’n 9 functies: -
Kennis- en vakontwikkeling Inspectie Informatievoorziening Informatievoorziening tbv lokale CJG’s Laagdrempelige vraagbaak voor kinderen Landelijke cliëntenparticipatie Adoptienazorg Forensisch-pedriatisch onderzoek Vertrouwenswerk
Per functie is afgewogen of VWS deze functie blijft financieren, of gemeenten deze functie individueel gaan financieren of dat dit collectief gebeurt. In de VNG-subcommissie van mei is besloten om voor de volgende drie functies collectieve financiering uit te werken. Terecht is er op gewezen dat het niet alleen gaat over financiering, maar ook over inhoud en governance. In onderstaande notitie is dit voor de volgende drie functies uitgewerkt: I. Landelijke publieke informatiefunctie voor opvoeden, opgroeien en gezondheid voor ouders, opvoeders en jeugdigen (Stichting Opvoeden) II. Laagdrempelige vraagbaak voor Kinderen (Kindertelefoon) III. Nazorg in het kader van adoptie (onderdeel van Stichting Adoptievoorzieningen) Afzonderen van het macrobudget is niet zomaar toegestaan. Instemming van VNG-directieraad, bestuur en algemene ledenvergadering is nodig. Bovendien moet onderbouwd zijn wat meerwaarde is van collectieve financiering. Per functie wordt dit uitgelegd, door de volgende vragen per functie te beantwoorden: 1. Wat wordt er uitgevoerd in het kader van deze functie, en in welke mate is dat van belang voor alle gemeenten? 2. Welke middelen zijn er nu mee gemoeid en in de toekomst? 3. Op welke manier zullen gemeenten betrokken zijn in de rol van opdrachtgever en toezichthouder? 4. Welke verbindingen met andere organisaties zijn logisch, al dan niet in samenhang met de andere decentralisaties?
17
Het ministerie van VWS is bereid om de middelen die gemoeid zijn met de functies die in dit voorstel staan beschreven en die nog niet toegevoegd zijn aan het huidige macrobudget, alsnog toe te voegen. Met andere woorden: gemeenten hoeven geen extra middelen opzij te zetten als gevolg van dit voorstel, het is slechts een verschuiving van opdrachtgeverschap en bijbehorende financiering. Deze verschuiving is te rechtvaardigen vanuit de nieuwe rol die gemeenten krijgen als integraal opdrachtgever en financier van het gehele jeugdstelsel, van preventie tot de zwaarste vormen van zorg. Het afzonderen van het macrobudget is per definitie tijdelijk, namelijk voor vier jaar. Dat stellen we ook voor. Voor Stichting Adoptievoorzieningen stellen we het slechts voor twee jaar voor. Na vier jaar vindt een evaluatie plaats.
Bijlagen: Zie hieronder
Vragen aan de commissie: -
Stemt u in met het voorstel om voor bovenstaande drie functies collectieve financiering met een positief advies voor te leggen aan het VNG bestuur (oktober) en de buitengewone algemene ledenvergadering (november)?
Opsteller: Geert Schipaanboord, team jeugd,
[email protected], 06-10845557
Korte voorgeschiedenis Ten bate van het bestuurlijk overleg jeugd in april j.l. met de Staatssecretarissen van Rijn en Teeven is een overzicht gemaakt van zogenaamde randvoorwaardelijke functies. Dat zijn functies die niet rechtstreeks de zorg voor jeugd raken, maar die randvoorwaardelijk zijn aan het functioneren van het stelsel. Dat heeft geleid tot een lijst van zo’n 10 functies: - Kennis- en vakontwikkeling - Inspectie - Informatievoorziening - Landelijke publieke informatiefunctie voor opvoeden, opgroeien en gezondheid voor ouders, opvoeders en jeugdigen - Laagdrempelige vraagbaak voor kinderen - Landelijke cliëntenparticipatie - Adoptienazorg - Forensisch-pedriatisch onderzoek - Vertrouwenswerk Per functie is afgewogen of VWS deze functie blijft financieren, of gemeenten deze functie individueel gaan financieren of dat dit collectief gebeurt. In de VNG-subcommissie van mei is besloten om voor de volgende drie functies collectieve financiering uit te werken. Ook is toen geconcludeerd dat voor het vertrouwenswerk nog meerdere opties moeten worden onderzocht. Terecht is er op gewezen dat het niet alleen gaat over financiering, maar ook over inhoud en governance. In onderstaande notitie is dit voor de volgende drie functies uitgewerkt: I. Landelijke publieke informatiefunctie voor opvoeden, opgroeien en gezondheid voor ouders, opvoeders en jeugdigen (Stichting Opvoeden) II. Laagdrempelige vraagbaak voor Kinderen (Kindertelefoon) 18
III. Nazorg in het kader van adoptie (onderdeel van Stichting Adoptievoorzieningen) Proces van afzonderen via het macrobudget De betrokkenheid van BZK is belangrijk vanwege de rol van dit departement als beheerder van het gemeentefonds. De middelen voor jeugdhulp komen in het gemeentefonds, en financiering door gemeenten van deze organisaties betekent collectieve financiering via het gemeentefonds. BZK heeft ambtelijk aangegeven terughoudend te zijn in het collectief financieren van functies. De VNG is dat ook, een omvangrijke lijst aan functies is tot drie teruggebracht. In het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen in 2011 is hierover gesproken, met de volgende strekking: “In het Bofv van 14 september 2011 hebben Rijk en VNG afspraken vastgelegd over de handelwijze bij uitlichtingen uit het gemeentefonds bij collectieve bekostiging. Voorbeelden daarvan zijn de uitnames ten behoeve van de VNG voor diens werkzaamheden voor het digitaal klantdossier en de modernisering GBA. Onderdeel van de afspraken is dat de ledenvergadering van de VNG instemt. Voor een goede werkbaarheid van dit onderdeel blijkt een nadere interpretatie noodzakelijk. Bij een te strikte uitleg van de voorwaarde dreigt gemakkelijk vertraging, omdat de ledenvergadering maar één keer per jaar in juni plaats vindt. De nadere interpretatie luidt dat de instemming in beginsel vooraf gaat aan de uitlichting, maar dat dit niet strikt nodig is en instemming achteraf een mogelijkheid is. De VNG is daarbij terughoudend met eventuele voornemens en legt deze in ieder geval voor aan één of meer van zijn commissies.” De consequentie hiervan is dat de VNG voorstel voor uitname voor zal leggen aan DR, subcommissie jeugd, VNG-bestuur en algemene ledenvergadering. In de subcommissie jeugd is in de vergaderingen van februari en mei al over dit thema gesproken. Daar zijn de volgende uitspraken gedaan, die richtinggevend zijn geweest voor deze uitwerking: - Draagvlak om voor een aantal functies collectieve financiering via het macrobudget toe te staan. - Gemeenten willen betrokken zijn bij de inhoud en willen met de organisaties die deze functies vervullen bespreken en concreet maken wat de transformatie voor hen inhoudt. - De bezuiniging op het jeugdbudget vanaf 2015, oplopend tot 2017 en structureel, geldt ook voor deze functies. Informatie per functie Hieronder informatie per functie, op volgende onderdelen: -
Wat wordt er uitgevoerd in het kader van deze functie, en in welke mate is dat van belang voor alle gemeenten? Welke middelen zijn er nu mee gemoeid en in de toekomst? Op welke manier zullen gemeenten betrokken zijn in de rol van opdrachtgever en toezichthouder? Welke verbindingen met andere organisaties zijn logisch, al dan niet in samenhang met de andere decentralisaties?
I. Landelijke publieke informatiefunctie voor opvoeden, opgroeien en gezondheid voor ouders, opvoeders en jeugdigen (Stichting Opvoeden) Wat wordt er uitgevoerd in het kader van deze functie, en in welke mate is dat van belang voor alle gemeenten? Gemeenten stellen vanuit hun wettelijke taak middelen beschikbaar om te voorzien in laagdrempelige opvoedingsondersteuning en preventie (Wmo prestatieveld 2, na 2015 de Jeugdwet) 19
en jeugdgezondheidszorg voor kinderen en jongeren van 0-19 jaar (WPG). Vanuit deze middelen wordt onder meer een lokale CJG-website gefinancierd. De informatie op dergelijke websites moet natuurlijk actueel zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria en professionele richtlijnen. Om de betrouwbaarheid van de opvoed- en opgroei informatie van lokale sites te garanderen heeft de rijksoverheid het beheer van de content neergelegd bij een landelijke organisatie: Stichting Opvoeden. Deze stichting is op verzoek van het Rijk en de VNG opgericht om zowel met landelijke instituten als lokale praktijkprofessionals vanuit een landelijke informatiebank betrouwbare en eenduidige informatie aan ouders aan te bieden over opvoeden, opgroeien en gezondheid. Gemeenten plaatsen deze informatie tot nu toe gratis op hun CJG-website (maar kan ook breder gebruikt worden) om te kunnen voorzien in betrouwbare, actuele adviezen voor ouders, (mede)opvoeders en jongeren in hun eigen gemeente. Daarmee vervult de stichting een belangrijke maatschappelijke rol zowel voor gemeenten als voor burgers, door het ontwikkelen, onderhouden en beheren van de informatiefunctie van gemeenten op het terrein van het preventieve jeugdbeleid. Deze rol kan tevens zo efficiënt en effectief mogelijk vervuld worden door de bundeling van krachten. De stichting heeft de volgende basis: 1 CJG-informatiebank: gevalideerd, actueel, eenduidig, vindbaar Er is een landelijke informatiebank ingericht met actuele eenduidige en gevalideerde informatie over opvoeden, opgroeien en gezondheid voor ouders en opvoeders. Onlangs is gestart met eenzelfde informatiebank gericht op jongeren; uiterlijk eind 2014 zal de inhoud van deze databank hetzelfde niveau als voor ouders en opvoeders. 2 Landelijke content-site met verwijzing naar lokale CJG De informatie uit de databank is ook opgenomen op een landelijke website www.cjg.nl (site van Stichting Opvoeden, gesteund door VWS, VNG, MO-groep, GGD Nederland en ActiZ) en vormt het de basis voor de landelijke groeigids. Op de website www.cjg.nl staat naast informatie ook een kaart. Zo vinden ouders en opvoeders gemakkelijk de website en het adres van het CJG bij hun in de buurt. Er wordt door de stichting verder geïnvesteerd in manieren om de informatie op lokale websites beter vindbaar te maken. 3 Focus op ouders en opvoeders via lokale infrastructuur Gemeenten staan als eerste overheid het dichtst bij de ouders en opvoeders en zijn ook primair verantwoordelijk voor de informatievoorziening. Stichting Opvoeden faciliteert gemeenten hierin door vanuit één plek op een efficiënte en effectieve manier gevalideerde informatie bescikbaar te stellen. 4 Landelijke redactieraad (beroepsgroepen, kennisinstituten) Niet alleen landelijke kennis- en thema-instituten en beroepsverenigingen, maar ook lokale praktijkprofessionals zijn betrokken bij de validatie en de verrijking van de CJG-informatiebank. Periodiek wordt feedback gevraagd aan ouders om te onderzoeken of de informatie toegankelijk is en aansluit bij hun vragen. 5 Keurmerk: informatie is betrouwbaar en gevalideerd Er is een keurmerk gerealiseerd waardoor ouders en opvoeders weten dat de informatie betrouwbaar en gevalideerd is door erkende kennis- en themainstituten en ook verder voldoet aan de kwaliteitseisen zoals door de Stichting Opvoeden en haar partners in de Landelijke Redactieraad zijn geformuleerd en bekend gemaakt. 6 Percentage aangesloten gemeenten eerste helft 2013 is 94% Begin 2012 waren 261 gemeenten aangesloten bij de informatiebank van Stichting Opvoeden. Een jaar later (1 januari 2013) lag dat aantal op 343 van de 408 gemeenten (84%). De stand van zaken voor de eerste helft van 2013 is dat 385 van de 408 gemeenten (94%) aangesloten zijn bij
20
de informatiebank Stichting Opvoeden. Op dit moment is contact met de overige 23 gemeenten over een aansluiting bij deze informatie. De Raad van Toezicht bestaat uit een drietal wethouders. Daarnaast is er een Gebruikersraad van gemeenten waar ambtenaren in participeren. Deze raad adviseert de Stichting over (decentralisatie)ontwikkelingen om de publieksinformatiefunctie nog beter te laten aansluiten bij de wensen van gemeenten. Welke middelen zijn er nu mee gemoeid en in de toekomst? De afgelopen jaren was daar een bedrag tussen de 8 ton en de 1 miljoen euro per jaar mee gemoeid. Dit wordt op dit moment door VWS gefinancierd. Op voorwaarde dat VWS dit bedrag toevoegt aan het gemeentelijk macrobudget stellen we voor dit bedrag af te zonderen, verminderd met de bezuiniging 1 van rijkszijde . Op welke manier zullen gemeenten betrokken zijn in de rol van opdrachtgever en toezichthouder? Als opdrachtgever zal de VNG betrokken worden bij de vaststelling van de prioriteiten in het jaarplan. De VNG zorgt voor een verbinding op ambtelijk en bestuurlijk niveau naar individuele gemeenten om richting te geven aan het jaarplan. Voor de toezichthoudende rol stellen we voor de huidige situatie, met drie gemeentelijke bestuurders in de raad van Toezicht, te continueren. Minimaal één daarvan moet lid zijn van de bestuurlijke subcommissie jeugd of haar eventuele opvolgers. Continuering van de (huidige) Gebruikersraad van gemeenten ligt ook voor de hand. Welke verbindingen met andere organisaties zijn logisch, al dan niet in samenhang met de andere decentralisaties? Er is al een verbinding met de Kindertelefoon, Stichting Opvoeden gaat met haar partners in de Landelijke Redactieraad de informatie van de Kindertelefoon structureel actualiseren en valideren en vervolgens aanleveren zodat de vrijwilligers en medewerkers van Kindertelefoon het kunnen gebruiken bij vragen die binnenkomen. Een andere logische verbinding is die met Regelhulp.nl, digitale wegwijzer van de overheid voor iedereen die op zoek is naar zorg of ondersteuning.De samenwerking met Regelhulp is inmiddels gestart. Ook met de Stichting Adoptievoorzieningen is al een relatie omdat zij participeert in de Landelijke Redactieraad en daarin de informatie over adoptiezorg actualiseert en valideert. II. Laagdrempelige vraagbaak voor Kinderen (Kindertelefoon) Wat wordt er uitgevoerd in het kader van deze functie, en in welke mate is dat van belang voor alle gemeenten? In de nieuwe Jeugdwet krijgen de gemeenten de opdracht om een functie in te richten met gratis advisering van jeugdigen over door hen al dan niet anoniem voorgelegde vragen of problemen. Hiermee wordt de voortzetting van de huidige Kindertelefoon beoogd. De Kindertelefoon is bijna 35 jaar geleden ontstaan vanuit de gedachte dat ieder kind anoniem en in vertrouwen moet kunnen praten over een probleem. De Kindertelefoon geeft hiermee invulling aan bepalingen van de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties. Dit is nog steeds de belangrijkste reden waarom de Kindertelefoon er is voor kinderen en jongeren. Het doel van de Kindertelefoon is om ieder kind de mogelijkheid te bieden om anoniem en in vertrouwen te kunnen praten over een probleem. De 1
Wat betreft de bezuiniging: omdat er nog discussie is over het percentage dat er door het rijk bezuinigd worden, noemen we nog geen percentage. Het gaat erom dat de bezuiniging op het totale gemeentelijke macrobudget zoals die door het rijk wordt toegepast, één op één van toepassing is voor deze functies.
21
Kindertelefoon ziet kinderen als zelfstandige individuen die in staat zijn zelf oplossingen te bedenken, beslissingen te nemen en deze uit te voeren. De Kindertelefoon biedt kinderen en jongeren hierbij ondersteuning, geeft informatie en advies, verwijst waar nodig. De Kindertelefoon heeft een landelijk gratis nummer. Tevens is recent in Europees verband een Europees telefoonnummer vastgesteld voor de functie van hulp op afstand voor kinderen en jongeren, te weten 116111. De inwerkingtreding van dit telefoonnummer in Nederland zal door de Kindertelefoon worden uitgevoerd. Daarnaast wordt hulp geboden via digitale middelen (zoals de chat en website). De Kindertelefoon maakt gebruik van een landelijk telefonieplatform, chatplatform, registratiesysteem en website, waarvan het beheer centraal is georganiseerd. De Kindertelefoon is kindvriendelijk, laagdrempelig en geniet landelijke bekendheid. Voor gemeenten is het van belang dat deze functie blijft bestaan en landelijk is georganiseerd en dat de jonge inwoners van 8 t/m 18 jaar van de gemeenten hiervan kosteloos gebruik kunnen maken. De website en het forum van de Kindertelefoon zijn altijd bereikbaar en kinderen en jongeren kunnen de Kindertelefoon via de (mobiele) telefoon of chat bereiken. Ruim 8000 vrijwilligers bellen en chatten met de kinderen die een vraag stellen. Door het grote bereik (hoeveelheid contacten) verzamelt de Kindertelefoon veel kennis over vragen en problemen waar kinderen en jongeren mee zitten. De Kindertelefoon fungeert als het “gouden oor”” van de jeugdhulp. Deze informatie zal de Kindertelefoon graag met gemeenten delen. Voor kinderen en jongeren is de Kindertelefoon vaak het eerste contact met de jeugdzorg. Op dit moment heeft de Kindertelefoon directe toegang tot hulpverleners van de BJZ’s in het land, zowel binnen als buiten kantoortijden. Deze toegang wordt gebruikt in geval van een bedreigende situatie van een kind of een jongere, in geval van ernstige emotionele problemen (waaronder een poging tot zelfbeschadiging of zelfdoding) en in geval van mishandeling (waaronder lichamelijke en psychische mishandeling en huiselijk geweld). In situaties waarbij er geen sprake is van acute bedreiging, maar verdere hulpverlening wel gewenst is, wordt er verwezen naar een Bureau Jeugdzorg of een andere instantie. Welke middelen zijn er nu mee gemoeid en in de toekomst? Op dit moment is hier 4,3 miljoen euro per jaar mee gemoeid, dit is inclusief het bedrag van 0,4 mln dat door VWS aan de doeluitkering is toegevoegd specifiek voor het gratis mobiel bellen. Dit bedrag wordt op dit moment gefinancierd door de 15 Bureau’s Jeugdzorg. We stellen voor dit bedrag af te zonderen, verminderd met de verminderd met de bezuiniging van rijkszijde. De Stichting Kindertelefoon stelt een generieke bezuiniging voor van 5% in 2015 en structureel. Dat is lager dan de rijksbezuiniging vanaf 2016. Op welke manier zullen gemeenten betrokken zijn in de rol van opdrachtgever en toezichthouder? Als opdrachtgever zal de VNG betrokken worden bij de vaststelling van de prioriteiten in het jaarplan. De VNG zorgt voor een verbinding op ambtelijk en bestuurlijk niveau naar individuele gemeenten om richting te geven aan het jaarplan. Voor de toezichthoudende rol stellen we voor minimaal één bestuurder te leveren voor de raad van toezicht. Wanneer meerdere bestuurders deelnemen aan de Raad van Toezicht dient minimaal één daarvan lid te zijn van de bestuurlijke subcommissie jeugd of haar eventuele opvolgers. Welke verbindingen met andere organisaties zijn logisch, al dan niet in samenhang met de andere decentralisaties? Er is al een verbinding met de Kindertelefoon, Stichting Opvoeden gaat met haar partners in de Landelijke Redactieraad de informatie van de Kindertelefoon structureel actualiseren en valideren en vervolgens aanleveren zodat de vrijwilligers en medewerkers van Kindertelefoon het kunnen 22
gebruiken bij vragen die binnenkomen. Een andere logische verbinding is die Sensoor, een laagdrempelige voorziening, bereikbaar per telefoon, mail of chat voor mensen die behoefte hebben aan een gesprek. In het kader van de stelselherziening AWBZ-WMO wordt er over gesproken de taak van Sensoor, die nu bij provincies ligt, ook naar gemeenten over te dragen. Op veel plaatsen wordt al samengewerkt tussen Sensoor en de Kindertelefoon. III. Nazorg in het kader van adoptie (onderdeel van Stichting Adoptievoorzieningen) Wat wordt er uitgevoerd in het kader van deze functie, en in welke mate is dat van belang voor alle gemeenten? De nazorgrol die de stichting speelt, heeft de volgende inhoud: Ouders kunnen vrijblijvend bellen of mailen met vragen over ontwikkeling en opvoeding van hun adoptiekind. Binnen de eerste drie jaar na aankomst van het kind in het gezin biedt de Stichting adoptiespecifieke opvoedingsondersteuning aan, onder andere in de vorm van video-interactiebegeleiding gericht op gehechtheid en consultatie thuis. De ouders die een kind geadopteerd hebben, hebben ook contact met de gemeente via het consultatiebureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin. Adoptie komt onvoldoende voor om per gemeente deze expertise op te bouwen en die te onderhouden, zo blijkt ook uit een aantal pilots die de stichting in een aantal gemeenten heeft gedaan. Die adoptie is wel relevant, omdat hulpvragen bij de gemeente binnen komen. Welke middelen zijn er nu mee gemoeid en in de toekomst? Op dit moment is hier 7 ton per jaar mee gemoeid, via een subsidie vanuit VWS. Op voorwaarde dat VWS de 7 ton toevoegt aan het gemeentelijk macrobudget stellen we voor dit bedrag af te zonderen voor de komende twee jaar, verminderd met de bezuiniging van rijkszijde. Op welke manier zullen gemeenten betrokken zijn in de rol van opdrachtgever en toezichthouder? Als opdrachtgever zal de VNG betrokken worden bij de vaststelling van de prioriteiten in het jaarplan. De VNG zorgt voor een verbinding op ambtelijk en bestuurlijk niveau naar individuele gemeenten om richting te geven aan het jaarplan. Voor de toezichthoudende rol stellen we voor minimaal één bestuurder te leveren voor de raad van toezicht. Wanneer meerdere bestuurders deelnemen aan de Raad van Toezicht dient minimaal één daarvan lid te zijn van de bestuurlijke subcommissie jeugd of haar eventuele opvolgers. Welke verbindingen met andere organisaties zijn logisch, al dan niet in samenhang met de andere decentralisaties? De Stichting Adoptievoorzieningen maakt deel uit van de Landelijke Redactieraad van de Stichting Opvoeden en actualiseert en valideert daarmee de informatie die beschikbaar komt voor ouders en opvoeders. Een verbinding met een andere partij, bijvoorbeeld een pleegzorgorganisatie, ligt voor de hand. Daarom stellen we voor deze uitname voor twee jaar te doen, om een alliantie met een andere organisatie aan te gaan.
23
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 3.1. Onderwerp: Naam: samenstelling subcommissie Aard: opiniërend Ten geleide: In het bestuurlijk overleg in juli 2013 tussen VNG en staatssecretaris is afgesproken dat VNG en patiënten- en cliëntenorganisaties gezamenlijk een verklaring opstellen over hun visie op de toekomst van de lokale ondersteuning voor burgers met een beperking. De partijen hebben deze visie in enkele bijeenkomsten geformuleerd. Bijgaand vindt u de concept verklaring (versie 11 juli ) en de oplegnotitie. Graag horen wij uw mening over deze conceptverklaring. Bijlagen: Zie hieronder
Vragen aan de commissie: Wij vragen uw mening over de concept verklaring
Opsteller: Ralph Reede, projectsecretaris,
[email protected]
24
Bijlage 3.1 gezamenlijke verklaring CG-Raad, Platform VG , Per Saldo, NPCF en VNG Meedoen mogelijk maken Toekomst van de lokale ondersteuning voor mensen met een beperking Gezamenlijke verklaring CG-Raad, Platform VG, Per Saldo, NPCF en VNG Concept versie : 5.0 / 12 juli 2013 / Opmerkingen verwerkt t/m overleg 11 juli
Preambule We staan in Nederland aan de vooravond van een grootschalige verbouwing van het stelsel van zorg en ondersteuning voor mensen die daar langdurig op zijn aangewezen. Het Regeerakkoord en de visiebrief herziening langdurige zorg van staatssecretaris Van Rijn schetsen ingrijpende maatregelen die de komende jaren worden ingevoerd. Het motto: van verzorgingsstaat naar participatie-samenleving. De discussie zal de komende tijd veel gaan over wetgeving, budgetten en planningstermijnen. Als vertegenwoordigers van cliënten en gemeenten willen wij duidelijk voor ogen houden wat het doel is waar het uiteindelijk om zou moeten gaan: zorgen dat ook mensen met beperkingen zo optimaal mogelijk kunnen meedoen. In dit pamflet schetsen wij hoe de samenleving voor mensen met en zonder beperkingen er straks uit moet zien. Hoe zorgen wij dat mensen die niet kunnen terugvallen op eigen mogelijkheden ook in de toekomst een beroep kunnen blijven doen op passende zorg en ondersteuning? In welke verhouding staan burger en overheid straks tot elkaar? En langs welke ontwikkelpaden willen wij aan die toekomst werken? Dat gemeenten en cliënten het over de hoofdlijnen van deze transformatie eens zijn is belangrijk. In het politieke debat worden maar al te snel karikaturen van (lokale) overheid en burger getekend. De burger die wil claimen en rechten verzilveren, en de overheid die alleen maar "naar de centen kijkt". In de lokale praktijk worden deze beelden gelogenstraft. Op lokaal niveau, in talloze goed functionerende Wmo-raden, burgerinitiatieven en "gekantelde" gemeentes. En op landelijk niveau, waar VNG en cliëntenorganisaties al jaren samenwerken aan het kantelen en de modelverordening. En momenteel ook in het kader van het Transitiebureau Wmo en het programma Aandacht Voor Iedereen. De basis voor de overeenstemming is gelegen in de erkenning dat we de doodlopende weg van het zorgdenken moeten verlaten. Verstrekkingboeken, aanbod denken, claimbare rechten, "one size fits nobody" en indicatieprotocollen leiden uiteindelijk niet tot meer eigen kracht, kwaliteit van leven en een toegankelijker samenleving voor mensen met beperkingen. In het compensatiebeginsel in de huidige Wmo en de maatwerkvoorziening in de nieuwe Wmo zien we een begaanbare weg. Het biedt gemeenten de mogelijkheid om maatwerk te leveren teneinde de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van mensen met een beperking te vergroten. Niet de voorziening staat centraal, maar het oplossen van een probleem. Niet het aanbod, maar de vraag. Het biedt voor mensen meer mogelijkheden tot samenhang en een integrale oplossingen.
25
We schetsen het doel van een inclusieve samenleving, waarin het normaal deelnemen aan maatschappelijke processen voor meer mensen mogelijk is. Waarin ieder naar vermogen zelfredzaam kan zijn en volwaardig kan participeren in de samenleving. We geven een aantal ontwikkelpaden aan waarlangs wij denken dat dat gerealiseerd kan worden. Die ontwikkelpaden gaan over de inclusieve samenleving, het "gekantelde" denken van de Wmo, de rollen van gemeente en burger, de eigen regie en de invloed van burgers op het beleid. PG-organisaties en VNG gaan met elkaar in gesprek over hoe deze ontwikkelpaden te realiseren en hoe de achterbannen daartoe toegerust kunnen worden. We hopen dat landelijke beleidsbepalers onderstaande voorstellen ter harte zullen nemen. CG-Raad/Platform VG
26
VNG
Per Saldo
NPCF
De 5 ontwikkelpaden
A. Naar een inclusieve samenleving 1. Als algemene voorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking dan zijn er minder individuele voorzieningen nodig. Het is voor de burger met beperkingen en voor de burger als belastingbetaler in heel veel gevallen beter als de samenleving toegankelijker en inclusiever wordt. 2. Kiezen voor inclusief beleid is investeren in de toekomst. De kosten gaan voor de baten uit, maar de stapsgewijze opbouw van de inclusieve en toegankelijke samenleving is gewenst en noodzakelijk. De aanstaande ratificering van het VN-Verdrag voor gelijke rechten voor mensen met beperkingen maakt dit streven actueler dan ooit. 3. PG-organisaties en VNG spreken af om het principe van de inclusieve samenleving de komende jaren gezamenlijk te gaan uitdragen. We doen dit via een gezamenlijke werkagenda/informatie/communicatie, gericht op burgers, gemeenten en maatschappelijke organisaties.
B. De nieuwe Wmo: rol van de burger en rol van de overheid 1. De Wmo maakt de omslag van "verzekerd recht op" naar eigen kracht en maatwerk voorzieningen. Hier is een cultuuromslag voor nodig bij burgers, aanbieders en overheden. 2. De burger is in eerste aanleg verantwoordelijk voor zijn/haar eigen leven en participatie en ontwikkelmogelijkheden, met inachtneming van zijn/haar specifieke beperkingen. 3. We onderschrijven de uitgangspunten van het "compensatieprincipe nieuwe stijl" in de nieuwe Wmo: niet de te verstrekken voorziening staat centraal, maar het te bereiken resultaat. Een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie van mensen in de samenleving. Oplossing zijn adequaat, passend en bieden ruimte voor eigen regie. 4. De compensatieplicht houdt een contract in tussen burger en gemeente, met rechten en plichten aan beide kanten: a. de burger spant zich in om te kijken wat hij zelf of zijn sociale netwerk aan de oplossingen kan bijdragen of kan ontwikkelen (aanleren) b. de gemeenten faciliteert dat proces en zorgt dat er adequate oplossingen komen als de burger het zelf niet kan. 5. Deze andere verhouding burger-overheid is noodzakelijk om het stelsel financieel beheersbaar te maken. Daardoor kunnen we zekerstellen dat de overheid zal bijspringen voor hen die het niet kunnen betalen en/of niet kunnen terugvallen op een sociaal netwerk. 6. Het nieuwe stelsel kan alleen maar goed werken als er veel mensen mantelzorger willen zijn en tegelijk overbelasting voorkomen wordt. Mantelzorg kan nooit verplicht worden, het vloeit voort uit sociale relaties tussen mensen. Om te zorgen dat meer mensen als mantelzorger of informele ondersteuner hun bijdrage leveren en blijven leveren is een gerichte impuls nodig. PGorganisaties en VNG pleiten voor een breed "deltaplan mantelzorg". Dit moet stimulansen creëren en belemmeringen wegnemen op een breed scala van terreinen: lokale ondersteuning, belastingmaatregelen, combinatie zorg-werk, combinatie uitkering-mantelzorg, kinderopvang, etc.
C. De werkwijze van de Wmo 1. Het contact met de burger wordt niet meer gekarakteriseerd als "aanvraag - beoordeling beslissing". Burger en gemeente bekijken samen in gelijkwaardigheid wat de beperkingen zijn, welke problemen daar uit voortvloeien (vraag achter de vraag) en wat oplossingsmogelijkheden zijn. Leidende vraag: wat hebben mensen nodig om een kwalitatief zo volwaardig mogelijk leven te kunnen leiden, wat kunnen zij zelf en met hun netwerk oplossen en waar is ondersteuning door de gemeente aangewezen.
27
2. De toegang tot dit gesprek staat open voor iedereen. Het gesprek is zorgvuldig en transparant. Er wordt breed gekeken: de levensdomeinen (zelfzorg, wonen, huishouden, mobiliteit ), het sociale netwerk en de materiële en immateriële draagkracht. Ook aanpalende terreinen als onderwijs, werk en inkomen worden erbij betrokken. Gespreksvoerders beschikken over de vereiste competenties en opereren niet vanuit een aanbiedersbelang. 3. Achterliggend concept bij het gesprek is de zelfredzaamheidsladder: van eigen kracht, via sociaal netwerk en algemene voorzieningen tot individuele voorzieningen. Eigen regie is een centraal aandachtspunt. Er wordt niet statisch gekeken naar zelfredzaamheid, maar juist ook naar de ontwikkelingskansen. 4. Uitkomst van het gesprek is een arrangement van oplossingen (plan) dat adequaat is, individueel passend, en eigen regie mogelijk maakt. Eenvoudig waar het kan, complex waar het moet. Het arrangement is helder en wordt door de cliënt begrepen. Soms kan aanvullend een aanvraagprocedure voor specifieke voorzieningen in of buiten Wmo nodig zijn. 5. Burgers moeten er van op aan kunnen dat - indien zij het zelf niet kunnen oplossen - het door de gemeente adequaat geregeld wordt. Uiteindelijk moeten burgers bij de rechter hun gelijk kunnen halen. Maar we willen waken voor juridisering, bureaucratie en claimdenken. Om juridisering tegen te gaan willen wij meer mogelijkheden creëren voor aanpakken als mediation, second opinion en ombudsfunctie, zowel m.b.t. het proces als de uitkomst. 6. Het gesprek kan alleen maar goed functioneren als zowel gemeente als burger goed geïnformeerd en toegerust zijn voor een gesprek. Gemeenten hebben hierin een speciale verantwoordelijkheid. Zij moeten het mogelijk maken dat cliënten zich zonodig en gewenst kunnen laten bijstaan door iemand van hun eigen keuze. Het kan gaan om een familielid, een cliëntondersteuner, een vertrouwde hulpverlener en ouderenadviseur. Dit is maatwerk.
D. Grip en regie op de eigen voorzieningen 1. Burgers met beperkingen moeten indien zij dit willen en kunnen zelf regie en sturing hebben op de oplossingen/voorzieningen die hun dagelijkse zelfredzaamheid mogelijk maken. Eigen regie vergroot het gevoel van zelfstandigheid. Zelf gekozen voorzieningen zijn effectiever. Mensen die zelf geen of beperkte regie kunnen voeren, moeten hiervoor een familielid of vertegenwoordiger kunnen aanwijzen. 2. Eigen regie betekent kunnen kiezen, het wat en het hoe bepalen. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor. Het persoonsgebonden of persoonsvolgende budget is de bekendste. Maar ook het vergroten van het assortiment van een leverancier, het bieden van meer maatwerk of het kunnen kiezen uit meerdere aanbieders betekenen meer regie en meer keuze. 3. Het PGB heeft de afgelopen 20 jaar zijn nut bewezen, maar het beroep op het PGB is zo sterk gegroeid dat het in haar huidige vorm financieel onhoudbaar is. Er was sprake van een te grote aanzuigende werking. We willen lessen trekken uit dit verleden. We willen het PGB zo vormgeven dat het houdbaar is. Zodat burgers voor wie een eigen budget de beste manier is om hun zelfredzaamheid te organiseren er ook in de toekomst voor kunnen blijven kiezen. 4. We willen zo'n toekomstbestendig en robuust persoonlijk budget als volgt vormgeven: - Goede informatievoorziening om burgers een bewust keuze te kunnen laten maken - Een budget wordt niet als geld maar als trekkingsrecht verstrekt - De cliënt (of diens vertegenwoordiger) kan het "managen" van een budget aan - Een budget is aantoonbaar doelmatiger dan een naturavoorziening - Een budget is niet bedoeld voor het betalen van mantelzorg, tenzij het doelmatiger en effectiever is dan professionele ondersteuning - De kwaliteit van de voorziening moet kunnen worden gewaarborgd
E. Betrokkenheid bij beleid 1. Een goed functionerende lokale Wmo is niet denkbaar zonder een goed functionerende betrokkenheid van de doelgroepen bij het opstellen en verantwoorden van het beleid. Dit leidt tot meer betrokkenheid en beter lokaal maatwerk. En daarin ligt de legitimiteit van een decentraal stelsel. 28
2. Invloed van burgers op beleid en uitvoering kan op verschillende manieren plaatsvinden. VNG en PG-organisaties zetten zich in voor: het verder ontwikkelen van de Wmo-raden; het ontwikkelen van andere vormen van beleidsparticipatie; met speciale aandacht voor kleinere en/of specifieke doelgroepen. 3. Als het inclusief beleid vordert en goede algemene voorzieningen maximaal toegankelijk worden, zal het beroep op individuele voorzieningen afnemen. Ook burgers die via deze weg meedoen zijn stakeholder. Beleidsparticipatie richt zich dus ook op deze groep,
Status van dit concept dd 11 juli 2013: • • •
29
PG-organisaties hechten er aan de passages over het compensatiebeginsel opnieuw te bekijken nadat de wet naar de Raad van State gaat. De aanbieding van het wetsvoorstel aan de Raad van State zal, naar huidig inzicht, rond 15 augustus plaatsvinden. Op dat moment zal bij betrokken partijen afgewogen moeten worden of naar buiten brengen van een gezamenlijk pamflet wenselijk is. Hiervoor wordt op dat moment een nieuwe afspraak gemaakt. PG-organisaties komen nog met paar casussen voor in kadertjes.
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 3.2 Onderwerp: Naam: stand van zaken regionale transitiearrangementen Aard: opiniërend Ten geleide: Op 31 oktober 2013 moeten de regionale transitie arrangementen ter beoordeling zijn ingediend bij de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. Bijlagen: geen
Vragen aan de commissie: -
Door een lid van het Ondersteuningsteam Stelselherziening Jeugd zal tijdens de vergadering een mondelinge terugkoppeling worden gegeven op de ervaringen in het land.
-
De subcommissie wordt gevraagd hun eigen ervaringen te delen.
Opsteller: Ralph Reede, projectsecretaris,
[email protected]
30
VNG-subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum:
11 september 2013
Agendapunt:
3.3
Onderwerp: Naam: Aard:
Macrobudget jeugdzorg en invoeringskosten Opiniërend
Samenvatting onderwerp: Het Rijk heeft in de meicirculaire een macrobudget van € 3.344 miljard opgenomen als budget dat gemeenten per 2015 krijgen. Daarbij geeft het Rijk aan dat voorzichtigheidshalve is uitgegaan van het laagste scenario (met de hoogste kortingsbedragen en de laagste groeipercentages). De Algemene Rekenkamer heeft na publicatie van het macrobudget in de meicirculaire een rapport uitgebracht met een toets op de wijze waarop dit budget is vastgesteld. De Rekenkamer heeft in de rijksberekening een aantal onderdelen gevonden waar een correctie nodig is. Tevens is -blijkend uit het wetsvoorstel- na de meicirculaire in het beleid het een en ander gewijzigd, dat doorgevoerd moet worden in het macrobudget (zoals dyslexiezorg en PGBmaatregel). Op het BO van 3 oktober staat de wijze waarop het macrobudget is vastgesteld op de agenda. In deze notitie worden de punten uitgelicht die de VNG op dat BO wil realiseren (wijzigen in de berekening van het macrobudget). Op het BO van 3 oktober wordt ook gesproken over invoeringsmiddelen. Daarover vindt u hieronder ook de inzet van de VNG met een aantal vragen. Bijlagen: -
Rapport Algemene Rekenkamer over de toets op het macrobudget Bestuurlijke reactie staatssecretaris VWS en V&J op rapport Rekenkamer Reactie voorzitter DR van de VNG op rapport Rekenkamer
Vraag aan de commissie:
31
Over macrobudget: • • •
Acht u het opportuun om de dubbele (AWBZ)korting ter sprake te brengen? Of zou u meer benadrukken wat voor gevolgen dat heeft voor het zorgvolume dat gemeenten kunnen afnemen bij aanbieders? Is van de genoemde punten helder waarom er een correctie voor aangebracht moet worden in het macrobudget? Ziet u nog andere punten dan de genoemde die nopen tot een aanpassing van het macrobudget?
Over invoeringsbudget •
Heeft uw gemeente de invoeringsmiddelen die in 2012 en 2013 zijn c.q. worden uitgekeerd voor de decentralisatie jeugdzorg daarvoor aangewend? Zo niet, dan leidt dat tot een minder stevige positie bij de eis om meer invoeringsmiddelen in 2014. Daarom noodzakelijk om daar een beeld van te hebben. Met name voor 2013 zal het Rijk benadrukken dat gemeenten veel middelen hebben gehad, een deel daarvan zou doorgeschoven kunnen worden naar 2014. Is dat ook zo in uw gemeente?
Opsteller: Renate Kuyten, Beleidsmedewerker van het expertisecentrum gemeentefinanciën van de VNG
[email protected] Macrobudget In deze notitie staan de punten genoemd waarop het macrobudget volgens de VNG aanpassing behoeft of waarover afspraken over “een vinger aan de pols houden” over gemaakt moeten worden. Forse(re) korting Maar laten we beginnen met het neerzetten van een reëel beeld van de korting die gemeenten te verwerken hebben. Het Rijk heeft de Algemene Rekenkamer voor 2015 een budget van € 3.647 miljard laten toetsen, waarna er correcties op plaatsvonden tot een bedrag van € 3.344 miljard. Dat is een korting van 8,31%. Fors meer dan de 4% (€ 120 miljoen ten opzichte van een verwacht macrobudget van plusminus € 3 miljard). In deze berekening zitten, zoals hieronder een groot aantal discussiepunten opgesomd, onzekerheden. Bijvoorbeeld moet er nog prijscompensatie toegepast worden. Daar moet nog over besloten worden. Daardoor wordt de korting van 8,31% minder groot, aan de andere kant zijn er ook negatieve correcties waarvan de omvang niet precies in zicht is. De meicirculaire 2014 moet uitputtende duidelijkheid bieden. Maar duidelijk is wel dat de korting groter blijft dan de tot nu toe beleden 4%. Dat vergt: •
-ook vanuit het Rijk- communicatie richting gemeenten zodat zij daar rekening mee kunnen houden in gesprekken met hun aanbieders. Dit om reële verwachtingen bij partijen te creëren. • gewijzigde beeldvorming in politiek en bij burgers dat alleen integraal werken en efficiencyslagen niet voldoende zullen zijn. Het kan niet anders dan dat er ook “nee” verkocht gaat worden. • benadrukking hiervan om te voorkomen dat er nog nieuwe kortingsoperaties worden geïnitieerd. Deze opgaven is al fors. Het is van belang het Rijk deelgenoot te maken van dit inzicht. Punten naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer 32
•
PGB-maatregel In de bestuursafspraken 2011-2015 is afgesproken dat het macrobudget gecorrigeerd moet worden in verband met de PGB-maatregel van het kabinet. Daarover twee opmerkingen: o
o
•
Per brief van 5 juli jl. geeft staatsecretaris van Rijn aan dat de PGB-maatregel wordt verzacht: het 10-uurscriterium geldt niet voor bestaande budgethouders. Deze cliënten behouden in 2014 hun PGB-recht. Wel worden er andere maatregelen genomen om toch de beoogde Rijksbesparing te realiseren waaronder tariefverlaging en fraudebestrijding. Maar omdat meer mensen hun PGB houden moet de korting van € 105 miljoen op het macrobudget van gemeenten bijgesteld worden; de korting moet (beetje) kleiner worden. Hier moet het macrobudget op aangepast worden. De Algemene Rekenkamer geeft aan niet te kunnen toetsen op de PGB-maatregel binnen de AWBZ uiteindelijk de verschuiving naar zorg in natura teweeg brengt zoals het Rijk veronderstelt. Deze gedragseffecten zijn slecht in te schatten. Daarom is het noodzakelijk dat er een vinger aan de pols gehouden wordt in hoeverre deze veronderstelling feitelijk uitpakt; er dient op dit vlak goed gemonitord wordt. Spreek hiervoor een evaluatiemoment eind 2014 af, gevolgd door bespreking daarvan in een bestuurlijke overleg.
Dubbele efficiencykorting niet reëel Het Rijk heeft een dubbele korting toegepast op de AWBZ-taken binnen de jeugdzorg, met een negatief effect op het macrobudget van € 90 mln. Dat is onacceptabel. Voor de jeugdzorg was in de Bestuursafspraken 2011-2015 opgenomen dat er een efficiencykorting werd toegepast van € 80 mln in 2015. Het kabinet heeft die korting vanuit het regeerakkoord Rutte II verhoogd naar € 120 mln. Tegelijkertijd is gesteld dat de AWBZ-taken voor jongeren tot 18 jaar direct onder de nieuwe Jeugdwet komen te vallen. Met het verhogen van de efficiencykorting met 50% (van € 80 mln naar € 120 mln) kennen gemeenten al een extra korting voor het totale takenpakket. Nu bovenop deze hogere nominale (jeugdzorg)korting nog eens een procentuele (AWBZ)korting toegepast wordt, is er sprake van een onacceptabele dubbele korting op een en hetzelfde takenpakket. Hier moet het macrobudget op aangepast worden. Vraag aan de commissie: Acht u het opportuun om deze dubbele korting ter sprake te brengen? Of zou u meer benadrukken wat voor gevolgen dat heeft voor het zorgvolume dat gemeenten kunnen afnemen bij aanbieders?
•
Indexatie Er moet een goede manier toegepast worden om de uitgaven voor GGZ en de AWBZ te indexeren naar het overhevelingsjaar 2015. Het Rijk geeft aan het macrobudget te hebben opgehoogd met € 51 voor volumegroei. Daarbij is circa 2% voor de AWBZ gerekend en 2,5% voor de GGZ. Er lijkt echter een fout in die berekening te zijn geslopen: die € 51 moet volgens de Algemene Rekenkamer € 118 miljoen zijn. Hier moet het macrobudget op aangepast worden. Wat betreft nominale (prijs)indexatie geeft het Rijk aan dat het budget nog moet worden bijgesteld voor de jaren 2013 en 2014. Dit wil het Rijk baseren op het prijsindexatiepercentage van het CPB (centraal economisch plan, uit augustus 2013). Dit dient nog wel te gebeuren. Hier moet het macrobudget op aangepast worden.
•
Capaciteitsreductie rijksinstellingen Het Rijk heeft aangegeven nog een besluit te moeten nemen over de consequenties van de capaciteitsreductie van twee rijksinstellingen per 2015 op het macrobudget van gemeenten.
33
Dit betreft de begrotingsgefinancierde zorg. Met het oog op de rekenregel uit de Bestuursafspraken is er geen ruimte om het macrobudget vanwege deze capaciteitsreductie te verminderen. Immers, voor de begrotingsgefinancierde zorg is 2014 het basisjaar waarop de budgetten worden geënt. Aangezien de capaciteitsreductie pas per 2015 speelt, kan dat niet meegeteld worden. De capaciteitsreductie mag niet leiden tot een lager macrobudget. •
Nadere uitzoekpunten Naast deze “harde punten” is het van belang uit te spreken dat we ervan uit gaan dat het Rijk de nadere “uitzoekpunten” die de Algemene Rekenkamer heeft onderkend -onderdelen die beter onderbouwd zouden moeten worden of nader uitgezocht moeten worden- ter hand neemt bij het definitief vaststellen van het macrobudget in het voorjaar 2014. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld de leeftijdsgrenzen (met uitloop in provinciale zorg), het aandeel jeugd-GGZ in het totaal van GGZ en de indexatie van pleegzorgmiddelen.
Punten niet genoemd door Algemene Rekenkamer •
MEE-middelen. Het Rijk was van mening dat de middelen voor MEE betrokken moeten worden bij de decentralisatie AWBZ/Wmo. Echter, het bekijkt nu of een deel van die middelen niet toegevoegd moeten worden aan het macrobudget jeugdzorg omdat een fors deel van deze middelen ingezet worden voor jeugdigen (en hun ouders). Dat onderzoek juichen wij van harte toe en zou kunnen leiden tot aanpassing van het macrobudget.
•
Dyslexiezorg Voor dyslexiezorg zijn nu geen budget aan het macrobudget toegevoegd. Dat moet wel gebeuren aangezien dat onderdeel is van het wetsvoorstel jeugdhulp. Hier moet het macrobudget op aangepast worden,
•
Adolescentenstrafrecht De invoering van het adolescentenstrafrecht verruimd de mogelijkheid om jeugd-ggz (én breder; jeugdhulp) in jeugdstrafrechtelijk kader op te leggen met twee jaar. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten meer zorg moeten inkopen. Hier moet het macrobudget op aangepast worden,
•
OTS-light Er is een wetswijziging in de maak waarin de mogelijkheid is opgenomen voor de kinderrechter om een variant van de Ondertoezichtstelling op te leggen, de maatregel van opvoedondersteuning. Dat houdt in dat de rechter ouders kan verplichten opvoedingsondersteuning te aanvaarden. Daarnaast is er de mogelijkheid om in het kader van de beëindiging van de Ondertoezichtstelling een maatregel van opvoedondersteuning op te leggen (nazorg OTS). En als derde de verplichting om bij het opstellen van een plan van aanpak in het kader van een OTS een netwerkberaad te houden. Dit levert een extra kostenpost op van € 65 miljoen. Dekking hiervoor is nog niet toegekend door VWS. Hier moet het macrobudget op aangepast worden.
•
Uitvoeringskosten Onderdeel van het macrobudget zijn de uitvoeringsmiddelen die gemeenten krijgen om de apparaatskosten te dekken. Hierover zijn in de bestuursafspraken 2011-2015 afspraken gemaakt:
34
o
o o
de kosten voor indicatiestelling en casemanagement door de bureaus jeugdzorg (ca. € 125 miljoen) zijn opgenomen in de doeluitkering jeugdzorg en zijn daarmee integraal onderdeel van het macrobudget de van rijkswege vrijvallende uitvoeringkosten worden gekwantificeerd en overgeheveld naar gemeenten (recent onderzoek van Deloitte). vergoeding voor extra uitvoeringskosten: in 2015 wordt € 16 miljoen en vanaf 2016 structureel € 26 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds als vergoeding voor de extra uitvoeringskosten bij de decentralisatie Jeugd.
Deloitte heeft recent onderzoek gedaan naar deze van rijkswege vrijvallende uitvoeringskosten, bestaande uit drie delen: AWBZ (CIZ en zorgkantoren): de vrijvallende uitvoeringskosten zijn becijferd op € 10,4 miljoen. Het Rijk wil dit bedrag vanaf 2015 toevoegen aan het gemeentefonds. o ZvW (zorgverzekeraars): er is een schatting gemaakt van de vrijvallende uitvoeringskosten bij de zorgverzekeraars (€ 20 miljoen). Het Rijk wil dat dit bedrag onderwerp van nadere bespreking is tussen Rijk, Zorgverzekeraars Nederland en de VNG. o Provincies/grootstedelijke regio’s: er is een schatting gemaakt van het vrijvallende budget voor uitvoeringskosten (€ 2,7 miljoen). Dit zijn middelen in het provinciefonds, die buiten de doeluitkering jeugdzorg lopen. Het Rijk wil dat dit bedrag onderwerp van gesprek is tussen Rijk, IPO en VNG. Omdat het onderzoek recent pas is opgeleverd is er nog geen afstemming geweest over het o
moment waarop hierover bestuurlijk gesproken wordt. De komende weken –voorafgaand aan het BO van 3 oktober– wordt dat nader ambtelijk besproken tussen het Rijk en VNG, alsmede een aantal vragen betreffende de techniek van het onderzoek. Ongeacht bovenstaande bedragen is het niet zeker dat gemeenten uit de voeten kunnen met de uitvoeringsbudgetten die overkomen van de huidige uitvoerders. Decentrale uitvoering is vaak duurder dan centrale uitvoering. Mochten gemeenten tekort komen aan het bedrag dat voor uitvoeringskosten wordt overgeheveld, dan adviseren wij gemeenten de uitvoeringskosten te dekken uit de programmagelden. Echter, dat is op langere termijn geen houdbare situatie. Als gemeenten niet uit zouden kunnen met de toegekende uitvoeringsmiddelen, dan is nader overleg over compensatie daarvan noodzakelijk. Het is van belang het Rijk deelgenoot te maken van dit voornemen. Vragen aan de commissie • •
35
Is van de genoemde punten helder waarom er een correctie voor aangebracht moet worden in het macrobudget? Ziet u nog andere punten dan de genoemde die nopen tot een aanpassing van het macrobudget?
Invoeringsmiddelen (apart agendapunt op BO 3-10) Uitgangspunt bij transities is dat het budget aan invoeringsmiddelen voldoende moet zijn. Dat geldt ook voor de decentralisatie jeugdzorg. Voor 2014 is dat (nog) niet het geval. Aan gemeenten is/wordt uitgekeerd: voor 2012 € 10,5 mln voor 2013 € 39,75 mln voor 2014 € 7,75 mln. Voor 2014, het laatste voorafgaand aan invoering van de wet, is het zeer mager. Terwijl dat jaar hét belangrijkste invoeringsjaar voor gemeenten is. 2
Er zijn twee posten op VWS-begroting die hiervoor ingezet zouden kunnen worden : •
•
€ 34 mln met de naam “weglek als gevolg van AWBZ-maatregelen” in 2014. Dit is budget dat ooit bedacht is als compensatie voor provincies als de PGB- en IQ-maatregelen een waterbedeffect zouden hebben waardoor er meer vraag naar provinciale jeugdzorg zou komen. Die weglekeffecten komen er niet, hooguit pas per 2015 als de taak bij gemeenten ligt. € 14 mln met de naam “incidentele transitiekosten 2015 en 2016”.
Ongeacht of deze posten daarvoor ingezet worden is het van belang om 1. De toezegging van VWS te krijgen om in 2014 meer invoeringsmiddelen voor gemeenten vrij te maken 2. Als gemeenten geen extra invoeringsmiddelen in 2014 krijgen, dat we dan duidelijk aangeven dat gemeenten niet in staat worden gesteld zich voldoende voor te bereiden om een deugdelijke transitie.
Vragen aan de commissie •
2
Heeft uw gemeente de invoeringsmiddelen die in 2012 en 2013 zijn c.q. worden uitgekeerd voor de decentralisatie jeugdzorg daarvoor aangewend? Zo niet, dan leidt dat tot een minder stevige positie bij de eis om meer invoeringsmiddelen in 2014. Daarom noodzakelijk om daar een beeld van te hebben. Met name voor 2013 zal het Rijk benadrukken dat gemeenten veel middelen hebben gehad, een deel daarvan zou doorgeschoven kunnen worden naar 2014. Is dat ook zo in uw gemeente?
VWS geeft in de reactie op de toets op het macrobudget jeugdzorg hierover aan: op het artikel Jeugd van de begroting van VWS zijn bedragen opgenomen voor weglekeffecten en voor transitiekosten. Deze bedragen zijn geen onderdeel van de doeluitkering Jeugd en de subsidie voor jeugdzorgplus, op dit moment is niet aan te geven of deze bedragen worden overgeheveld of niet.
36
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 3.4 Onderwerp: Lobby jeugdwet Naam: Lobby jeugdwet Aard: opiniërend Ten geleide: Eind juni is de wet die de decentralisatie van de jeugdzorg regelt, bij de Tweede Kamer ingediend. De eerste stap in de behandeling is een rondetafel op 5 september. De wethouders Dannenberg (Zwolle), De Jonge (Rotterdam), Ten Kate (Lansingerland, inmiddels bm. Giessenlanden), Noom (Zaanstad), Scholten (Eindhoven) en Burger (Wijk bij Duurstede) zijn daar voor uitgenodigd. Namens de voorzitter is bijgevoegd position paper ingediend. Daarnaast is de aanwezige bestuurders een aantal FAQ’s meegegeven, over bijvoorbeeld de overheveling van de jeugd-GGZ en de positie van de huisarts. Deze notitie stelt een strategie voor voor de komende maanden. Daarnaast is een lijst met vragen bijgevoegd die de VNG naar alle kamerfracties stuurt, om daarmee aan te geven op welke punten verduidelijking nodig is of om aan te geven op welke onderdelen onnodige regelgeving geschrapt kan worden. Vanwege de deadline van 12 september, voor die datum moeten Kamerfracties vragen stellen, kan deze lijst niet meer worden uitgebreid. In het ambtelijk netwerk van 4 september zijn nog wel mogelijkheden voor toevoeging / uitbreiding. Bijlagen: Position paper voorzitter Dannenberg rondetafel 5 september Concept vragenlijst voor fracties over nieuwe jeugdwet Vragen aan de commissie:
37
-
Kunt u zich vinden in de inhoudelijke prioriteiten zoals die blijken uit het position paper?
-
Kunt u zich vinden in de strategie zoals die in de notitie beschreven wordt?
-
Heeft u een aanvullingen op de vragen zoals die concept-lijst met vragen over het wetsvoorstel (aanvullingen kunnen alleen nog tijdens ambtelijk netwerk 4 september)
Opsteller: Geert Schipaanboord, team jeugd, 06-10845557,
[email protected]
Strategie: Tijdsplanning komende weken en mogelijkheden van beïnvloeding Deel 1: Parlementair proces Data
Bijbehorende actie
Laatste weken van augustus en eerste van september:
Eerste ronde gesprekken met alle fracties en medewerkers door Annelies Schutte en Geert
Rondetafel 5 september Tweede Kamer
Positionpapers van verschillende wethouders
Inbreng vragen wetsvoorstel: uiterlijk 12
Insteken van vragen die gemeenten hebben bij
september
wetsvoorstel bij de verschillende partijen (zie aparte bijlage)
Beantwoording vragen door VWS: ong. 24
Eventueel: Meedenken bij de beantwoording
Schipaanboord (VNG)
september Procedurevergadering beslissing vervolgproces
Aandringen bij fracties op spoedig vervolg van parlementaire behandeling om tempo te houden en gemeenten jaar de tijd te geven voor voorbereiding.
Wetgevingsoverleg (nader te plannen)
Inbrengen technische punten en suggesties moties en amendementen
Plenaire parlementaire behandeling (nader te
Verzenden brief zo’n twee weken van te voren en
plannen)
voeren tweede ronde van gesprekken.
Deel 2: Buitenparlementaire beïnvloeding -
-
Werkbezoeken bij gemeenten en instellingen (Werkafspraak: G4, G32 en VNG delen signalen die daar binnenkomen) Afgeven interviews en pro-actief contact met journalisten: De VNG heeft op 29 augustus een persdag sociaal domein gehouden. Voor het onderdeel jeugd is voor zo’n 30 journalisten van kranten, tv-zenders en andere media een presentatie gegeven over de nieuwe jeugdwet, de aandachtspunten van gemeenten en de voorbereidingen die gemeenten treffen in voorbereiding op 1 januari 2015. De VNG reageert gericht op publiciteit, bijvoorbeeld na de ophef in de Telegraaf over gemeenten die diagnose zouden overnemen na zesdaagse cursus, door middel van persberichten. Special VNG Magazine (verschijnt 6 september) of Binnenlands Bestuur
Afstemming tussen VNG, G4 en G32 De afstemming over de lobby vindt plaats via het strategisch afstemmingsoverleg dat tweewekelijks wordt gehouden waarin VNG, G4 en G32 vertegenwoordigd zijn. In een sessie met de vaste lobbyisten van de steden zijn werkafspraken gemaakt. De belangrijkste conclusie is dat het juist in het voordeel van gemeenten is wanneer individuele bestuurders en bestuurders binnen collectief van G4, G32 of VNG de Tweede Kamer benaderen, zolang boodschappen maar op elkaar afgestemd zijn. Strategie: Inhoud 38
Een samenvatting van de inhoudelijke prioriteiten staat in het bijgevoegde positionpaper. Wij stellen voor de volgende lijn te kiezen. 1. Behouden: Hoofdlijn van wet zoals die nu staat, de ruimte voor de gemeente in hoofdstuk 2 van de wet, de financiële ontschotting, de mogelijkheden maar ook de begrenzingen van het PGB. 2. Benadrukken: Dit zijn onderdelen die extra aandacht van de Tweede Kamer vragen, zoals de onduidelijkheid over de afbakening van de kern-AWBZ, de financiële korting die hoger is dan 5%, de onduidelijkheid over de positie van de huisarts. 3. Schrappen: Wetsartikelen die bureaucratie bevorderen of gemeenten in de toekomst kunnen beperken, zie het onderdeel kan-bepalingen uit het position paper en de bijgevoegde vragenlijst. 4. Zichtbaar maken: Nog belangrijker dan een inbreng leveren richting het parlement is zichtbaar maken wat gemeenten doen in voorbereiding op de decentralisatie. Individuele bestuurders kunnen daar met voorbeelden uit eigen gemeente en regio een belangrijke rol spelen. Ook de transitiearrangementen en de uitkomst daarvan zijn van groot belang voor de parlementaire behandeling. De VNG zal via het initiatief te komen tot een landelijk arrangement als opmaat voor landelijke inkoopafspraken de zorg over de toekomst van het meest specialistisch aanbod proberen weg te nemen. 5. Verbindingen zoeken: Door te laten zien dat gemeenten op landelijk, regionaal en lokaal niveau in gesprek zijn en tot afspraken komen met koepels, aanbieders, clientenorganisaties, artsen en dergelijke.
Vragen van gemeenten bij het wetsvoorstel jeugd 1. In artikel 2.4 wordt het college verantwoordelijk gemaakt voor een voldoende aanbod van gecertificeerde instellingen. Het rijk zorgt voor certificering van deze instellingen. Hoe kunnen gemeente zorgen voor voldoende aanbod als op rijksniveau wordt bepaald wat gecertificeerd aanbod is? 2. Artikel 2.5 tweede lid schrijft voor dat een vertrouwenspersoon in dienst moet zijn van een onafhankelijke rechtspersoon. Waarom is er niet voor de formulering gekozen dat de gemeente voor een onafhankelijk vertrouwenspersoon zorg draagt? 3. Artikel 2.7 opent de mogelijkheid voor de Rijksoverheid om via een Algemene Maatregel van Bestuur gemeenten een bepaald samenwerkingsgebied op te leggen en een bepaalde vorm van samenwerking. a) Hoe verhoudt zich dit wetsartikel tot de verantwoordelijkheid van gemeenten om zelf de samenwerking vorm te geven en tot de regiovorming die al lang in volle gang is? b) Is deze kan-bepaling geen royale invulling van het begrip stelselverantwoordelijkheid? 4. Artikel 2.11.2 houdt de mogelijkheid open om bij AMvB regels te stellen aan de wijze waarop het college voorziet in een toereikend aanbod, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in categoriëen jeugdhulp. Is het proportioneel om te kiezen voor zo’n ruime mogelijkheid tot het stellen van nadere regels? 5.Artikel 2.12 geeft de minister een aanwijzingsbevoegdheid bij vaststellen van ernstige tekortkomingen in de rechtmatige uitvoering van de wet. Hoe verhoudt deze aanwijzingsbevoegdheid 39
zich tot de Wet Revitalisering Generiek Toezicht waarin specifiek toezicht geschrapt wordt en wat is in dat licht de meerwaarde van dit wetsartikel? 6. Artikel 4.1.4 geeft de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere kwaliteitsregels regels te stellen aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, bovenop de regels die al in de wet staan, en eisen te stellen aan de bestuursstructuur en waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering. Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich tot het verminderen van bureaucratie voor instellingen en het vergroten van de ruimte voor de professional en wat is in dat licht de meerwaarde van dit artikel? 7. Artikel 4.1.5 vijfde lid biedt mogelijkheid om via een AMvB te komen tot een continue screening van de jeugdzorgsector via opname in een register. Waarom is gekozen voor een kan-bepaling en wanneer treedt deze in werking? 8. In artikel 8.1.6 opent de wetgever de mogelijkheid om bij Ministeriële Regeling regels te stellen over de wijze van bekostiging van jeugdhulpaanbieders door gemeenten ten behoeve van de uniformiteit. Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich tot de verantwoordelijkheid van gemeenten om hun opdrachtgeversrol waar te maken? Hoe verhoudt de eis van uniformiteit tot de onvermijdelijke verschillen die optreden als gevolg van een decentralisatie? 9. In artikel 8.2.1 wordt de ouderbijdrage geregeld. Dit is een bijdrage van ouders in de kosten van de aan ouders en jeugdige geboden 'verblijfshulp'. Inning geschiedt door het CAK. Waarom is niet gekozen voor het inhouden op de kinderbijslag, zoals de Raad van State voorstelt? Voor wie is het risico wanneer de begrote bijdrages niet of onvoldoende worden geind? 10. In art 9 wordt het toezicht op de naleving van de wet neergelegd bij de landelijke inspectie. Dat is een voortzetting van de huidige rol van de toezichthouder. In het vijfde lid wordt de betrokkenheid van de gemeente geregeld. Waarom is niet gekozen voor een artikel waarin de rol van (de) gemeente(n) als opdrachtgever is vastgelegd? 11. In artikel 12.4 wordt bepaald dat het gemeentebestuur zich tijdig en adequaat moet voorbereiden op de nieuwe bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Hoe verhoudt dit wetsartikel zich tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om er voor te zorgen dat gemeenten zich tijdig en adequaat kunnen voorbereiden? Zijn er andere wetten die een decentrale verantwoordelijkheid regelen die een dergelijk wetsartikel kennen en zo nee waarom is daarin de jeugdwet voor gekozen? 12. In de artikelen 2.2, 3.1 en 3.4 wordt een protocolverplichting geregeld voor samenwerking. Waarom is er niet voor gekozen de samenwerking als vereiste te stellen en de vorm aan de uitvoering over te laten? 13. In paragraaf 3.1 van de MvT wordt aangegeven welke doelgroepen overkomen in het kader van de decentralisatie. Dat suggereert dat al duidelijk is welke groepen over komen, ook voor de AWBZ. Tegelijkertijd verwijst de staatssecretaris naar de brief over langdurige zorg in september als moment van duidelijkheid over de afbakening. Wanneer wordt uitputtend duidelijk welke doelgroepen overkomen naar de jeugdwet en welke groepen in de AWBZ blijven of naar de ZVW gaan?
40
14. In paragraaf 3.7 wordt de samenwerking tussen gemeenten en scholen beschreven. Kan de staatssecretaris nadere toelichting geven op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en gemeenten voor de zorg voor jeugd vanaf ingangsdatum van de nieuwe wet?
41
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 3.5 reactie VNG op concept uitvoeringsbesluit Onderwerp: Naam: Concept Uitvoeringsbesluit, eerste informele reactie VNG + strategie Aard: informerend Ten geleide: Het wetsvoorstel voor de nieuwe Jeugdwet ligt sinds 1 juli 2013 bij de Tweede Kamer. Op dit moment wordt door VWS en VenJ gewerkt aan de amvb op grond van de Jeugdwet, het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet. De planning is dat deze amvb in september via internetconsultatie wordt voorgelegd aan alle betrokken partijen (en overige belangstellenden). Voorafgaand hieraan heeft de VNG op 26 juli 2013 vertrouwelijke conceptteksten van deze amvb ontvangen. In het huidige uitvoeringsbesluit (versie 26 juli 2013 zijn 23 grondslagen voor het stellen van nadere regels bij AMvB ingevuld. 15 nadere regels zijn gebaseerd op verplichte grondslagen en 8 (van de 18) nadere regels zijn gebaseerd op een zogenaamde “kan” bepalingen. Op basis van deze “kan”-bepalingen heeft een verdere invulling plaatsgevonden tav: • • •
Verantwoordelijkheden verstreken jeugdhulp aan jeugdige vreemdelingen (2). Gebruik verwijsindex en gegevens (2). AMHK’s (4).
In samenwerking met gemeenten is op verzoek van de ministeries van VWS en V&J voor 9 augustus 2013 een eerste reactie opgesteld. VWS is voornemens (zie bijlage) op nav onze reactie ons op nagenoeg alle punten te komen tot een bijstelling van het concept besluit. Bijlagen: -
Overzicht tabel van de nadere regels, de opmerkingen van de VNG en de reactie/toelichting van VWS
Vragen aan de commissie: Aan de commissie wordt gevraagd: - Kennis te nemen van de stand van zaken - Een standpunt in te nemen tav van de invulling van de “kan”-bepaling. In het huidige uitvoeringsbesluit is hier terughoudend mee omgegaan. Tav van de invullingen van de “kan”-bepalingen zijn geen inhoudelijk bezwaren. Echter ieder nadere regel beperkt de gemeentelijk beleidsvrijheid. De vraag is wil de commissie om deze principiële reden toch bezwaar aan tekenen deze de nadere regels die gesteld zijn op basis van “kan”bepalingen of stelt de commissie zich op het standpunt dat ingestemd kan worden met deze set van nadere regels, maar datgeen verder uitbreiding meer mag plaatsvinden. Opsteller: Magriet de Jonge Coördineerd senior beleidsmedewerker VNG
[email protected] 06-57593162
42
VNG subcommissie decentralisatie jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 4.1 Stand van zaken landelijk transitiearrangement Onderwerp: Naam: Stand van zaken landelijk transitiearrangement Aard: informerend Ten geleide: In deze notitie vindt u de stand van zaken rond het landelijk transitiearrangement. Voor de functies, genoemd in de notitie in de bijlage, vinden gesprekken plaats met instellingen om te komen tot een landelijk transitiearrangement voor deze functies. De notitie schetst hoe die gesprekken zich ontwikkelen en wat het proces is tot 31 oktober. In de volgende subcommissievergadering op 16 oktober zal het landelijk arrangement worden voorgelegd. Voordat het proces wordt geschetst, worden nog een aantal inhoudelijke uitgangspunten die bij de uitwerking centraal staan, benadrukt. Bijlagen: Openbare notitie over landelijke afspraken over inkoop
Vragen aan de commissie Ter informatie Opsteller: Geert Schipaanboord, team jeugd VNG, 06-10845557
Stand van zaken landelijk transitiearrangement Inhoudelijke uitgangspunten In de gesprekken met de instellingen komen een aantal al eerder vastgestelde uitgangspunten steeds terug. Om een indicatie te geven van het arrangement dat er in oktober ligt, 1. Gemeenten individueel budgettair verantwoordelijk, gesprekken leiden tot landelijke raamovereenkomst: In de gesprekken benadrukken we dat ook voor de functies die vallen onder het landelijk transitiearrangement de budgetten naar individuele gemeenten gaan. Dat is een belangrijke garantie om de transformatie zich ook naar deze specialistische functies te laten uitstrekken en voorkomt afwentelgedrag op een landelijke voorziening waar de individuele gemeente de ‘last’ niet van voelt. De landelijke afspraken leiden tot een raamovereenkomst, waarbij gemeenten naar gebruik afnemen. Dat leidt tot een cliëntvolgende wijze van financieren, iets wat zeker voor GGZ en AWBZaanbieders niet nieuw is. Veel aanbieders kunnen zich in zo’n constructie vinden, mits de landelijke raamovereenkomst een bindende werking heeft. Ook de VNG wil dat die raamovereenkomst een 43
bindende werking heeft. Dat vraagt uiteraard wel dat de betrokkenheid van individuele gemeenten goed georganiseerd blijft worden. 2. Rijksbezuiniging wordt doorvertaald naar functies die vallen onder het landelijk arrangement: In de gesprekken is het uitgangspunt dat de bezuinigingen die op het macrobudget worden ingeboekt, in diezelfde mate gelden voor die instellingen, dus een oplopende taakstelling naar 2017. 3. Landelijk transitiearrangement als opmaat naar landelijke afspraken over inkoop: Net als op regionaal niveau is 31 oktober geen eindpunt, maar een opmaat naar verdere concretisering van de inkoop in de loop van 2014. Dat geldt ook voor het landelijk arrangement, wat leidt tot landelijke afspraken over inkoop in 2014. Die afspraken zullen gaan over toegang, kwaliteit, monitoring, zeggenschap en ruimte voor individuele gemeenten, prijzen per eenheid product en wijze van verantwoording. Proces Op verzoek van de subcommissie jeugd in het voorjaar is toen gestart met een uitwerking van de landelijke afspraken over inkoop. Deze uitwerking vindt plaats onder leiding van de VNG, in samenspraak met individuele gemeenten in de werkgroep opdrachtgeverschap en landelijke functies, waarin ook VWS zitting heeft. Daarnaast is de VNG hierover op individuele basis het gesprek met koepels aangegaan. De VNG wordt bij de totstandkoming van deze landelijke afspraken ondersteund door Significant. Als uitwerking van de bestuurlijke beslissing om te komen tot regionale transitiearrangementen is er voor gekozen om voor de meest specialistische functies te komen tot een landelijk transitiearrangement, ook voor 31 oktober. Op 1 augustus is definitief besloten voor welke functies gesprekken komen voor het landelijk transitiearrangement, omdat gemeenten moeten weten welke functies wel en welke functies niet onder het landelijk transitiearrangement vallen. Dat vindt u in de bijlage. Mochten er functies zijn die ook menen op de lijst te moeten komen, dan neemt de VNG die beslissing pas na 31 oktober en na beoordeling van de regionale arrangementen en het landelijk arrangement door de Transitiecommissie. Dan is ook beter zicht op de dekkendheid van de plannen. Rond 10 september rond de VNG een eerste ronde van gesprekken met alle instellingen die op de lijst staan, af. Vervolgens ontwikkelt de VNG een conceptarrangement, dat in een tweede ronde begin oktober met instellingen wordt besproken. In oktober wordt het arrangement voorgelegd aan de VNGsubcommissie en het VNG-bestuur, waarna voorzitter Dannenberg en directieraadsvoorzitter Kriens zullen tekenen. Veelgestelde vragen Op 28 augustus heeft de VNG de volgende veelgestelde vragen en antwoorden gepubliceerd. Wanneer wordt het landelijk transitiearrangement opgeleverd? Het landelijk transitiearrangement is, net als de regionale transitiearrangementen, gereed op uiterlijk 31 oktober. Tussentijdse resultaten komen aan de orde in de bestuurlijke subcommissie jeugd van de VNG in september en oktober. Ook zal de VNG tussentijds informatie verspreiden aan gemeenten die noodzakelijk is voor de samenhang tussen het regionale en het landelijke arrangement. Eind augustus volgt tevens een update van de notitie uit juni, waarin is toegelicht voor welke functies er landelijke afspraken worden gemaakt waarvoor een landelijk transitiearrangement wordt opgesteld. Welk budget is gemoeid met het landelijk arrangement? 44
Een inschatting van het budget voor de functies die onderdeel uitmaken van het landelijk arrangement moet blijken uit een nadere analyse en gesprekken met instellingen. De VNG verwacht uiterlijk eind september een schatting te geven van het budget dat er landelijk mee gemoeid is. Het is belangrijk te realiseren dat het landelijk arrangement slechts gaat over een beperkt deel van het totale budget dat is gemoeid met het nieuwe jeugdstelsel. Hoe verhoudt het landelijk arrangement zich tot landelijke functies zoals bijvoorbeeld de Kindertelefoon? De VNG bereidt een apart voorstel voor om de Kindertelefoon, Stichting Opvoeden en het onderdeel nazorg van de Stichting Adoptievoorzieningen collectief als gemeenten te financieren. Dat voorstel zal in september besproken worden in de subcommissie jeugd van de VNG, in oktober in het VNG bestuur en tijdens de buitengewone algemene ledenvergadering van de VNG eind november kunnen de leden daarover stemmen. De middelen die daarmee gemoeid zijn, zijn zo’n 5,5 miljoen, waarvan zo’n 4 miljoen al is toegevoegd aan het macrobudget. In de transitiearrangementen komen deze functies niet aan de orde, omdat dit niet gaat over het bieden van continuïteit van zorg in het overgangsjaar. Op welke manier moet het regionaal arrangement verwijzen naar het landelijk arrangement? In het regionale arrangement dient een verwijzing opgenomen te worden naar de afspraken uit het landelijk arrangement voor cliënten uit de regio die zorg ontvangen die valt onder het landelijk arrangement. Een en ander staat ook uitgelegd in de handreiking regionale transitiearrangementen 3 jeugd dat door het transitiebureau is uitgebracht. -----Einde van de vragen en antwoorden--Kenmerkend voor het proces is dat er parallel gewerkt wordt aan regionale arrangementen en een landelijk arrangement. Dat maakt de vraag over het exacte budget nu lastig te beantwoorden. Zo snel als mogelijk is komen we met een goede schatting, regio’s die nu bedrag willen om mee te rekenen, raden we aan met maximaal 5% rekening te houden. Het komt regelmatig voor dat instellingen waarmee wij spreken voor de functies die zij vervullen bevraagd worden door een regio om aantallen te leveren. Bij onze gesprekken met instellingen spreken we af dat zij wel kwantitatieve informatie leveren aan regio’s, omdat het integrale budget, ook voor de landelijke specialismen, overgaat naar gemeenten. Dat maakt betrokkenheid van gemeenten bij instellingen die een specialistische functie vervullen, van groot belang.
3
https://www.vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/nieuws/handreiking-regionaletransitiearrangementen-jeugd 45
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 4.2 Passend Onderwijs Onderwerp: Naam: Corine Dijkstra Aard: Informerend Ten geleide: Samenhang jeugdwet en Passend Onderwijs In de Jeugdwet is een spiegelbeeldige bepaling opgenomen van de bepaling in de “Wet Passend Onderwijs” als het gaat om het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO). Zoals in de “Wet Passend Onderwijs” een OOGO moet plaatsvinden over het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband van het onderwijs, dient er ook een OOGO te zijn over het jeugdplan (voor zover het de afstemming met het onderwijs betreft). VNG gaat met de sectorraden (Po Raad en VO Raad) een modelprocedure en een landelijke regeling voor geschillen in het leven roepen voor dit overleg. Bijlagen: Artikel 2.2, derde lid, concept Jeugdwet 3. Het plan wordt, voor zover het de afstemming van en effectieve samenwerking met het onderwijs betreft, niet vastgesteld dan nadat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Het overleg met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het college/de colleges De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen. Artikelsgewijze toelichting Derde lid In deze bepaling krijgt de gemeente de opdracht om, voor zover het de afstemming van en effectieve samenwerking bij de uitvoering van jeugdhulp met het onderwijs betreft, over het conceptbeleidsplan een op overeenstemming gericht overleg te voeren met de samenwerkingsverbanden van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Dit lid is een spiegelbepaling van de bepalingen opgenomen in de artikelen 18a van de Wet op het primair onderwijs en 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarin op overeenstemming gericht overleg voorgeschreven is met betrekking tot het ondersteuningsplan. In het overleg met betrekking tot het conceptbeleidsplan worden afspraken gemaakt met het onderwijs over de inzet van gemeenten. Onderwijs is een vanzelfsprekende samenwerkingspartner, want in het onderwijs kent men de leerling en heeft men veel ervaring met het inzetten van expertise. Als de problematiek van een leerling niet slechts onderwijs gerelateerd is, moeten professionals elkaar weten te vinden. De onderhavige bepaling regelt tevens dat betrokkenen een voorziening dienen in te richten voor het beslechten van geschillen.
46
Een beleidsplan is van een andere juridische orde is dan een ondersteuningsplan van de samenwerkingsverbanden van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Een beleidsplan is immers een besluit in de zin van de Awb, waarbij alle relevante belangen dienen te worden afgewogen. Daarom kunnen gemeenten niet volstaan worden met een op overeenstemming gericht overleg met de samenwerkingsverbanden van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. De VNG heeft hier in haar reactie op het concept wetsvoorstel terecht op gewezen. De gemeenteraad is het orgaan dat uiteindelijk het beleidsplan vaststelt en dient daarbij zowel inhoudelijk als wat tijd betreft, de ruimte te hebben om alle belangen die ter zake doen af te wegen. Dit heeft ook gevolgen voor de in te richten voorziening in het kader van het beslechten van geschillen en de wijze waarop een oplossing voor het geschil kan worden gezocht.
Vragen aan de commissie: Ter informatie Opsteller: Corine Dijkstra,
[email protected] Telefoon: 070-3738875
47
VNG Subcommissie Jeugd 11 september 2013 BIJLAGE 4.3
MEMO
aan
doorkiesnummer
Cie G&W
373 8708
afschrift aan
Cie W&I Subcie jeugdzorg van
bijlage(n)
datum
Hans Giesing
1
29 augustus 2013
Onderwerp:
Financiën Sociaal Domein
Aanleiding
Op korte termijn moet de vraag worden beantwoord hoe de geldstromen binnen het sociaal deelfonds worden vormgegeven. Via deze notitie delen wij (VNG-expertisecentrum gemeentefinanciën) onze huidige lijn ten aanzien van de voorziene geldstromen na de decentralisaties. De bijlage bevat in een schematisch overzicht de stand van zaken en de belangrijkste discussiepunten per decentralisatie. Wij benadrukken dat dit beeld nog niet vast staat, er kan nog veel schuiven. De komende tijd zullen wij bovendien nog een aantal vervolgvragen moeten beantwoorden. Bijvoorbeeld hoe verdeelmodellen eruit moeten komen te zijn, welke indexatiesystematieken op zijn plaats zijn en of budgetten in de Algemene Uitkering van het Gemeentefonds die sterke raakvlakken hebben met de decentralisaties ook onderdeel moeten worden van het sociaal deelfonds. Hier komen wij te zijner tijd op terug. Kern De door ons gekozen lijn houdt in dat: •
het de voorkeur heeft om het sociaal deelfonds weliswaar als één geheel te presenteren, maar in de technische uitwerking niet uit één grote -en ondoorzichtige- pot met geld te laten bestaan. Het fonds wordt daarom opgebouwd middels drie van elkaar te onderscheiden geldstromen. Het is zichtbaar welk budget de gemeente voor welke taak (zorg, jeugd of werk) heeft gekregen. Hiertussen kan worden geschoven. Als geheel (als tijdelijke constructie) is er een lichte vorm van financiële monitoring mogelijk, maar geen gedetailleerde verantwoording.
•
het wenselijk is ook de uitvoeringskosten (muv uitvoeringskosten I-deel WWB) van alle decentralisaties als onderdeel van het sociaal deelfonds naar gemeenten te laten lopen, ook als deze nu al ten dele via de algemene uitkering gaan. Dit maakt aparte indexatie mogelijk (los van trap-op, trap-af), maakt verdeling eenvoudiger en helderder en maakt samenwerking tussen gemeenten eenvoudiger.
48
•
het wenselijk is dat (zeker de eerste jaren nog) gemeenten een beetje houvast krijgen wat een redelijke verhouding is tussen uitvoeringskosten en overige uitgaven die meer zichtbaar aan de doelgroep worden besteed (programmageld). Dat kan door per taak een grove verhouding mee te geven binnen de drie onderdelen van het sociaal deelfonds, gebaseerd op wat er momenteel aan uitvoering wordt uitgegeven.
•
het integreren van het Inkomensdeel van de Wet Werk en Bijstand in het sociaal deelfonds niet wenselijk is, in plaats van de huidige vormgeving via een specifieke uitkering. Consequentie hiervan is dat het uitvoeringsbudget voor het I-deel (dat nu deel uitmaakt van de Algemene Uitkering) ook geen onderdeel wordt van het sociaal deelfonds.
Toelichting Onderstaande figuur geeft weer hoe de geldstromen er naar huidige inzichten uit komen te zien en hoeveel budget er globaal mee gemoeid is. Naast de algemene uitkering komt er binnen het gemeentefonds - een sociaal deelfonds voor de middelen voor jeugdzorg, Wmo en Participatiewet. In totaal omvat dit fonds in 2015 circa 13 miljard euro. Of ook het I-deel van de WWB moet worden geïntegreerd, is onderwerp van studie aan Rijkszijde (onze mening is dat dat niet moet gebeuren) . A. Vrije besteedbaarheid via 3 geldstromen
---- Gemeentefonds ---Specifieke uitkering
Sociaal deelfonds
Algemene uitkering
Jeugdzorg (ca 3,3 miljard) Inkomensdeel
Algemene uitkering
WWB
Wmo
(ca 5,0 miljard)
(ca 6,2 miljard)
(ca 15,5 miljard)
Participatiebudget (ca 3,2 miljard)
Wij kunnen ons vinden in het idee van een sociaal deelfonds binnen het gemeentefonds (naast de algemene uitkering). Zeker gedurende de eerste jaren na decentralisatie en zolang er nog geen passende indexatie en verdeelsystematieken binnen de algemene uitkering voor zijn, heeft dit de voorkeur. Uitgangspunt is wat ons betreft, zeker binnen het deelfonds, wel zo veel mogelijk vrije besteedbaarheid. Dat maakt het immers mogelijk dat er lokaal prioriteiten kunnen worden gesteld en tussen de domeinen jeugd, zorg en werk kan worden geschoven. We willen daarom geen doeluitkering/specifieke uitkering voor het sociaal deelfonds: niet per geldstroom en niet voor het deelfonds als geheel. Aan de andere kant zien we wel voordelen als we de deelbudgetten in het sociaal deelfonds kunnen herkennen, ten opzichte van één grote pot met geld. Wij bepleiten daarom in ieder geval tijdelijk (bijv. eerste 5 jaar) het fonds op te bouwen middels drie van elkaar te onderscheiden geldstromen. Het is zichtbaar welk budget de gemeente voor welke taak (zorg, jeugd of werk) heeft gekregen. Hiertussen kan worden geschoven. Als tijdelijke constructie een lichte vorm van financiële monitoring mogelijk. Dit om te zien waar het aan uitgegeven wordt en of het budget toereikend is.
49
Dit heeft voor gemeenten verschillende voordelen ten opzichte van één grote pot met geld: 1.
Hiermee kan binnen het fonds worden geschoven, maar blijft zichtbaar welk geld waarvoor macro in het deelfonds is gestopt en gemeenten per onderdeel ontvangen. Dit geeft gemeenten gedurende de onzekere transitiefase houvast.
2. 3.
Dat maakt het bovendien mogelijk om bij tekorten de desbetreffende bewindspersoon binnen het kabinet aan te spreken. Per decentralisatie zijn eigen indexatiemechanismen (voor volume én prijs) mogelijk die aansluiten
4.
bij de bijbehorende (en sterk van elkaar verschillende) problematiek. Ook de verdelingsystematieken van de drie decentralisaties naar gemeenten kunnen dan van
5.
elkaar (en van de algemene uitkering) verschillen (met het oog op dezelfde overweging als onder 3). De door minister Plasterk gewenste eenheid van de geldstroom kan (optisch) worden vormgegeven door één (globaal) verantwoordingsregime (monitoring) voor het sociaal deelfonds.
Recent heeft de Tweede Kamer (alleen SP en PVV waren tegen) een motie over dit onderwerp aangenomen. Deze sluit goed aan op de ons bepleite vormgeving4. B. Uitvoeringskosten Een onderbelicht aspect zijn de uitvoeringskosten5. Wij bepleiten een uniforme benadering bij de drie decentralisaties. a. Opnemen in het sociaal deelfonds De uitvoeringskosten -muv die van het I-deel binnen de WWB- van de taken worden wat ons betreft opgenomen in het deelfonds (en dus niet in de algemene uitkering). Indexatie en verdeling vindt dan in principe plaats op dezelfde manier als waarop de rest van het budget in het deelfonds (programmageld) wordt geïndexeerd en verdeeld.6 Opname van uitvoeringskosten in het deelfonds is wenselijk en op inhoudelijke gronden te verdedigen: 1. het hele idee van het sociaal deelfonds is een integraal budget. Het is dan raar om een deel van het budget via een aparte geldstroom over te brengen. 2. een flink deel van de uitvoering zal naar samenwerkingsverbanden worden opgeschaald. Het werkt dan zeer belemmerend als het uitvoeringsbudget afzonderlijk van het programmabudget moet worden doorgesluisd. 3. het zorgt ervoor dat de uitvoeringskosten (zowel qua omvang van het macrobudget als qua verdeling) kunnen mee-ademen met de omvang van de doelgroep. Kosten van uitvoering zullen immers samenhang vertonen met ontwikkeling van doelgroep. b. maar wel zichtbaar houden wat voor uitvoering beschikbaar is Momenteel tasten gemeenten in het duister wat een reëel budget voor uitvoering (ambtelijke capaciteit) zal zijn. Het risico bestaat dat dit te zijner tijd binnen de gemeente zwaar bevochten moet gaan worden en dat gemeenten in het defensief worden gedrongen om deze kosten te verantwoorden. Dit kan ten koste gaan van het succes van de decentralisaties.
4
Het idee van de motie is (op termijn) juist volledig vrije besteedbaarheid met gedurende een overgangstermijn een ‘schot’ om het deelfonds. Wat onder dat schot moet worden verstaan, laat de motie in het midden. De indieners geven (informeel) aan het schot niet te willen om verantwoording te vragen over iedere euro, maar om de nieuwe situatie tijdelijk te monitoren, de verdeling te optimaliseren, etc. 5 Over de omvang van de uitvoeringskosten wordt per decentralisatie gesproken. 6
In bestuurlijke reactie op concept - Participatiewet is hier ook voor gepleit. Bestuurlijke reactie concept participatiewet, BAWI/U201301093, 8 augustus 2013, p 16
50
Daarom hechten wij er aan dat (zeker de eerste jaren nog) gemeenten van het Rijk een beetje houvast krijgen wat een redelijke verhouding is tussen programma- en uitvoeringskosten. Dat kan door per taak een globale verhouding mee te geven, gebaseerd op wat er momenteel (door de huidige uitvoerders) aan wordt uitgegeven. C. Integreren inkomensdeel WWB in sociaal deelfonds Het Rijk is voornemens te onderzoeken of ook het inkomensdeel van de WWB geïntegreerd kan worden in het sociaal deelfonds. Wij vinden dit onwenselijk, omdat: •
als het fonds inderdaad een kader krijgt, tekorten op het inkomens-deel in de eerste plaats bij zorg en jeugd moeten worden opgevangen. Gemeenten kunnen nu overschotten vrij inzetten in, en moeten tekorten zelf bijplussen uit de algemene middelen.
•
het de prikkelwerking zal ondermijnen doordat de relatie inspanning en beloning/straf minder zichtbaar wordt.
•
daarmee het sociaal deelfonds wel erg omvangrijk (ca 20 miljard) wordt en daarmee extra kwetsbaar
voor bezuinigingen. Consequentie van deze lijn is dat de uitvoeringsbudgetten voor de WWB onderdeel uit kunnen blijven maken van de algemene uitkering7. In bestuurlijke reactie op concept-Participatiewet heeft VNG bepleit om het I-deel apart te houden.8
7
Te zijner tijd kunnen we overwegen of bij de evaluatie van de normeringssystematiek nagedacht kan worden hoe deze gevoeliger gemaakt kan worden voor ontwikkeling van de uitkeringslasten. 8
Bestuurlijke reactie concept participatiewet, BAWI/U201301093, 8 augustus 2013, p 16
51
Bijlage: Globaal overzicht drie decentralisaties Werk
Zorg
Jeugd
Inhoud
Een integrale regeling voor
Een deel v/d langdurige zorg
Overheveling naar gemeente
Waaruit bestaat de
onderkant arbeidsmarkt,
(nu in de AWBZ) wordt
van:
decentralisatie, cq
bestaande uit:
gedecentraliseerd naar de
•
welke taken worden
•
gemeenten, Onder de Wmo
gedecentraliseerd?
•
• •
Wajong: instroom stopt per 1 januari 2015. Daarna alleen beschikbaar voor mensen zonder enige arbeidsvermogen. WSW: instroom stopt per 1 januari 2015. Zittend bestand (90.000) wordt geleidelijk afgebouwd. Er komt voorziening beschut werk voor 30.000 cliënten Reïntegratiebudget WWB
valt nu reeds bijv. de
• •
huishoudelijke hulp, het gehandicaptenvervoer, woonvoorzieningen en welzijn/hulpverlening.
• •
Dit gaat gelijk op met de extramuralisering van de
•
zorgzwaartepakketten ZZP 13 (en straks ook deel van ZZP 4).
•
Taken/middelen die naar
Provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg Jeugdzorgplus (VWS) Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen Zorg jeugdigen met verstandelijke beperking Begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf (inclusief vervoer) van jeugdigen GGZ in kader jeugdstrafrecht (forensische zorg) Uitvoering jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering (V&J)
gemeenten gaan: • •
• • • •
Persoonlijke verzorging Begeleiding (incl dagbesteding), Kortdurend Verblijf Maatwerk inkomenssteun (ex Wtcg) Bescherm wonen (GGZ) MEE gelden GGZ inloop
Recente
Sociaal akkoord:
Zorgakkoord/HLZ-brief:
ontwikkelingen
•
•
Aanpassingen na regeerakkoord
•
•
•
•
•
Invoeringsdatum één jaar naar achteren verschoven Instrument loondispensatie vervangen door loonkostensubsidie (Wens VNG) Zittend bestand Wajong wordt herkeurd; mensen met arbeidsvermogen naar gemeenten Werkgevers beloven 100.000 banen voor arbeidsbeperkten te creëren. Overheid creëert nog eens 25.000 banen Aparte Quotumregeling (niet in Participatiewet) pas actief per 2017, als beloofde banen in 2015 en 2016 niet zijn gerealiseerd, € 100 miljoen beschikbaar voor kostendelersnorm kwetsbare groepen.
•
•
• •
•
•
•
52
Meer budget beschikbaar dan eerder voorzien, omdat Kabinet diverse bezuinigingen verzacht. Huishoudelijk hulp blijft voor nieuwe cliënten in 2014 beschikbaar (betaalt door gemeenten) Recht op persoonsgebonden budget in AWBZ, onder stringente voorwaarden en fraudebestendig (uiteindelijk) 50 miljoen voor sociale wijkteams Middelen cliëntondersteuning (MEE gelden) naar gemeenten Vangnet waarmee gemeenten steun bieden via Wmo-voorzieningen of inkomenssteun (bijzondere bijstand) Extramurale dagbesteding en extramurale persoonlijke verzorging beschikbaar voor 2014 Structurele kortingen van
Zorgakkoord: •
Er wordt in 2015 € 40 miljoen en vanaf 2017 structureel € 45 miljoen aan het macrobudget jeugdzorg toegevoegd vanuit de specifieke afspraken voor de jeugdGGZ.
ruim €2 miljard blijven echter overeind
Fasering
Participatiewet van kracht per
Decentralisatie per 2015,
Decentralisatie per 2015,
Moment van
1 januari 2015
eerst verdeling op basis van
eerst verdeling op basis van
historisch budget.
historisch budget. Wel kleven
decentralisatie
er manco’s aan de verdeling die is gepubliceerd. Cebeon en het SCP zijn bezig aan een verbeterde versie. Omvang budget
Aflopend van bijna € 3
Hoeveel budget gaat
miljard in 2015 naar € 1,2
het om?
miljard structureel
Nog veel onduidelijk.
In de meicirculaire 2013 wordt een per 2015 te
Op basis van huidige
verdelen bedrag van € 3,3
inzichten (van VWS) gaat er
miljard genoemd. Hier is de
per 2015 zo’n € 6,2 miljard
korting al op in mindering
naar gemeenten. Agv
gebracht.
Extramuralisering zal dit bedrag de jaren erna oplopen. Netto kortingen Welke (netto) kortingen worden
• • •
Afbouw zittend bestand WSW Wajong op slot Efficiencykorting
doorgevoerd?
Twee forse:
Totaal 450 miljoen euro
•
structureel vanaf 2017,
• •
AWBZ (25%): € 1,7 miljard Hulp bij huishouding (40%): € 650 miljoen Inkomenssteun: € 600 miljoen
bestaande uit: • •
Regeerakkoord Rutte I: € 300 miljoen Regeerakkoord Rutte II: € 150 miljoen
In 2015 betreft de korting € 120 miljoen, in 2016 € 300 miljoen. Uitvoeringskosten
•
en invoeringskosten
•
•
•
53
Voor Participatiewet moet er nog veel opgelost worden. Het Rijk heeft er uitdrukkelijk voor gekozen geen onderzoek te doen naar de hoogte van de uitvoeringskosten voor de Participatiewet. SZW gaat vooralsnog uit van € 109 miljoen in 2018; VNG gaat uit van ruim € 260 miljoen in 2018, structureel rekent VNG op € 620 miljoen. Invoeringskosten zijn niet aan de orde.
•
• •
Reeds eerder beschikbaar voor (transitie)kosten samenhangend met de inwerkingtreding nieuwe Wmo: € 47,6 miljoen in 2012; € 32 miljoen in 2013. Aanvullend hierop in 2014: € 37 miljoen via de algemene uitkering. Voor 2013 is incidenteel € 15 miljoen toegevoegd aan integratie-uitkering huishoudelijke hulp (compensatie effecten ZZP maatregel. Voor 2014 wordt incidenteel € 53,7 miljoen toegevoegd aan integratie-uitkering Wmo als comp ZZP
•
•
Van rijkswege vrijvallende uitvoeringskosten zijn in kaart gebracht. - AWBZ-deel: € 8 miljoen - ZvW-deel: € 20 miljoen - Provinciaal deel (en grootstedelijke regio’s) € 2,7 miljoen buiten de uitvoeringskosten die al in het macrobudget jeugdzorg verwerkt zijn via de doeluitkering. Over de toekenning van al deze bedragen moet nog bestuurlijk overleg plaatsvinden. In 2015 is daar bovenop € 16 miljoen beschikbaar, vanaf 2016 structureel € 26 miljoen.
maatregel
Aandachtspunten
•
VNG Welke risico’s/ zorgpunten zijn er voor gemeenten?
•
• • • • • •
Verder procesgang
Afbouw budget WSW gaat sneller dan mogelijkheid uitstroom (badkuip). Hoe opvangen? Afspraak om effecten te monitoren Verdeelsysteem sluit niet goed aan bij aard problematiek. Regio’s die traditioneel veel sociale werkvoorziening hebben zakken door het ijs. Pensioen WSW Begeleidingskosten Loon- en prijscompensatie Compensatie Wulb Vangnet IAU financieren door Rijk Uitvoeringskosten (onderzoek naar hoogte, meelopen uitvoeringskosten in sociaal deelfonds).
In de ramingen wordt gesproken over een vrijval van € 71 miljoen. Wij kunnen niet beoordelen of dit toereikend is.
•
Rekening van € 89 miljoen ivm verlichten van bezuinigingen op Wmo HH wordt bij de gemeenten
Er moet inzichtelijk worden wat de verhouding is tussen programma- en uitvoeringskosten.
•
Verdeelmodel in en na 2015 Indexatie invoeringsmiddelen
• •
neer gelegd. • • • • •
Indexatie Invoeringskosten Uitvoeringskosten Verdeelmodel Kostenverschuiving naar aanpalende gemeentelijke voorzieningen (door extramuralisering)
Nota van wijziging op basis
Wetsvoorstel ‘nieuwe Wmo’
Meicirculaire bevat de
van regeerakkoord lag al bij
wordt momenteel
hoofdlijn van de verdeling per
RvS, maar is teruggehaald
geschreven. Afspraken zijn
2015. Nadere en definitieve
om effecten sociaal akkoord
gemaakt over toets door de
uitwerking volgt in mei 2014.
te verwerken. Nieuwe Nota
ARK, inclusief het toetsen van
van Wijziging is gereed en
de vrijval
door VNG van bestuurlijke
uitvoeringsbudgetten.
reactie voorzien. Verwachting 30 augustus in MR, daarna RvS, begin november in TK?.
54
•
•
VNG subcommissie Decentralisatie Jeugdzorg Datum: 11 september 2013 Agendapunt: 4.4 Onderwerp: Naam: Bijeenkomstenkalender Aard: informerend Ten geleide: Hieronder vindt u een overzicht van de geplande bijeenkomsten: -
5 september Ronde tafel Bijeenkomst Tweede Kamer 6 september Transitiemanagersdag 11 september samenwerking zorgverzekeraars en gemeenten in de Jeugd GGZ 12 september Deadline aanleveren stukken/vragen Jeugdwet door Tweede Kamerleden 25 september bestuurlijk overleg VNG-Branches Gespecialiseerde Zorg 27 september Gesprek GGZ bestuurders, VNG en Staatssecretaris Van Rijn 2 oktober co-creatiebijeenkomst T-bureau 7 oktober landelijk Jeugdfestival 7 november themabijeenkomst risicomanagement 22 november dag van de decentrale samenwerking
Regionale bijeenkomsten Jeugdwet: • Donderdag 5 september in de Oranjerie in Roermond •
Dinsdag 10 september in Apollo Hotel in Breda
• •
Donderdag 12 september in Hotel Van der Valk in Assen Dinsdag 17 september in het Apollo Hotel in Lelystad
• •
Donderdag 19 september in de Philhamonie in Haarlem Dinsdag 24 september in Hotel Haarhuis in Arnhem
• Maandag 30 september in La Vie in Utrecht (een optionele veegbijeenkomst voor eventuele wachtlijst).
Daarnaast wil ik u wijzen op de volgende punten op de voorraadlijst: Onderwerp
Voorlopige planning
J-GGZ
september
Ouderbijdrage en PGB
september
Samenhang jeugdzorg en passend onderwijs (Rinda den
september
Besten uitnodigen) Verdeelmodel
september
Bestuurders en risico’s mbt jeugdzorg (masterclass)
PM
Bijlagen:
55
geen
Vragen aan de commissie: Ter informatie.
Opsteller: Ralph Reede, projectsecretaris,
[email protected]
56