Agenda Datum: Donderdag 6 februari 13.15 tot 15.00 uur Plek: Holland Rijnland
1. Opening 13.15 2. Verslag bijeenkomst 6 feb Bijgevoegd 13.20 3. Mededelingen/tkn 13.25 a) Voorstellen opdrachtgeverschap jeugd voor portefeuillehoudersoverleg 7 maart b) Kamerbehandeling WMO 20 feb (bijgevoegd) c) Verslag portefeuillehoudersoverleg 7 februari 2014 (bijgevoegd) Stand van zaken uitvoering bestuursopdracht 13.30 – 14.20 De bestuursopdracht bestaat uit drie onderdelen: d) Samenwerkingsagenda Zorgkantoor/Zorgverzekeraar e) Specialistische voorzieningen f) Ketenaanpak OGGZ De samenwerkingsagenda is ambtelijk afgerond. Aan de overige twee producten wordt nog gewerkt. Deze komen op het portefeuillehoudersoverleg van 14 mei aan de orde 4. Samenwerkingsagenda zorg&zekerheid 13.30 Op het portefeuillehoudersoverleg van 7 maart zal de werkagenda worden vastgesteld. De samenwerkingsagenda moet worden gezien als een startdocument. Werkendeweg zal de agenda worden bijgesteld. Bijgevoegd: Oplegnotitie, samenwerkingsagenda en samenwerkingsconvenant zorg&zekerheid zoals inmiddels verstuurd naar het portefeuillehoudersoverleg van 7 maart Voorstel: Bespreken advies aan eigen portefeuillehouder 5. Specialistische voorzieningen 13.40 Er is inmiddels een tussenrapportage opgesteld. Deze is bijgevoegd. Aan de hand hiervan zal de voortgang worden besproken. 6. Ketenaanpak OGGZ 14.00 Samen met de centrumgemeente wordt gewerkt aan de uitwerking van deze opdracht. De werkgroep heeft bijgevoegde uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze is onlangs besproken in het aozw. Voorgesteld wordt deze uitgangspunten te bespreken. 7. Rapportage werkgroep cliëntondersteuning 14.20 De werkgroep heeft een eerste rapportage opgesteld. Deze is bijgevoegd. De werkgroep stelt voor om aan de hand van de reacties op de richting, die door de werkgroep wordt voorgesteld en de landelijke handreiking transitie MEE, die binnenkort wordt verwacht, een voorstel voor de transitie van MEE voor te bereiden. Voorstel: Akkoord te gaan met het advies van de werkgroep zoals opgenomen op de 1ste pagina van het bijgevoegde rapport en het advies voor te leggen aan het portefeuillehoudersoverleg van 14 mei.
8. Voortgang overige werkzaamheden (lokaal/subregionaal) 14.35 Judith heeft onlangs de projectleiders gevraagd naar de voortgang van de implementatie van de nieuwe WMO in de eigen gemeente/subregio. De voortgang zal worden besproken aan de hand van de reacties op de vraag van Judith. Lang niet alle reacties zijn binnen (graag nog doen!). Wordt nagestuurd of ter plekke gepresenteerd. Met name wordt aandacht gevraagd voor de wijze waarop de bezuiniging HBH wordt gerealiseerd. 9. Voortgang regionale projecten 14.45 De voortgang van de overige regionale projecten zal worden besproken aan de hand van bijgevoegde laatste versie van het werkplan en overdrachtsdocument voor nieuwe raden en portefeuillehouders. 10.Samenstelling kerngroep 14.55 Op het laatste overleg is gesproken over de samenstelling van de werkgroep. Enkele leden gaven aan via de afgesproken getrapte vertegenwoordiging via de subregionale overleggen het gevoel te hebben te weinig te zijn aangehaakt. Dat geldt overigens niet voor alle projectleiders. Geconcludeerd is dat gezien de enorme druk en de complexiteit van werkzaamheden en werkgroepen op dit moment prioriteit moet worden gegeven aan het aangehaakt blijven boven koninklijke procedures. Het voorstel is om tot nader order de kerngroep open te stellen voor alle projectleiders. 11.Sluiting 15.00
Data overleggen 2014 13.15 tot 15 uur 20 mrt 10 apr 8 mei 5 juni 26 juni 10 juli 28 aug 18 sep 9 okt 30 okt 20 nov 11 dec
Verslag kerngroep projectleiders WMO 6 feb Aanwezig: Inge van der Heiden, Rick Severijns, Anja van Oost, Marja van Bruggen, Judith van der Zwaan (voorzitter), Virginia Schouten en Sophie Straten (K&B); Rianne Klinkert Project ketenaanpak dementie: Inge Rasser Laura Vrijenhof Loes van Herten Ketenzorg dementie Loes van Herten, directeur van Transmuralis geeft een presentatie over de ketenaanpak dementie: De stand van zaken en een doorkijk naar de gevolgen van de decentralisatie voor de ketenaanpak. De presentatie is bijgevoegd. Tevens is bijgevoegd de zorgstandaard dementie van Alzheimer Nederland. Aandachtspunten voor de gemeenten na invoering van de WMO per 1-1-2015 zijn: De financiering van het casemanagement De nieuwe afstemming met zorgkantoor en zorgverzekeraars als het gaat om de dementie keten De rol van sociale wijkteams in de ketenaanpak en bij het casemanagement Loes heeft ook aangegeven wat de rol en werkzaamheden zijn van transmuralis. Transmuralis is een samenwerkingsverband van een aantal grote zorgaanbieders in Zuid-Holland Noord = Holland Rijnland. Zie www.transmuralis.nl Transmuralis heeft het zelfde werkgebied als Holland Rijnland en wil graag via de regionale zorgoverleggen van Holland Rijnland contact houden met de gemeenten. De kerngroep constateert dat de ketenaanpak aandacht moet krijgen bij de voorbereiding van de nieuwe WMO. Voortgang werkzaamheden Het werkplan wordt besproken. De anonieme hulplijn/kindertelefoon moeten nog op de lijst. De PGB groep moet van start gaan. Nieuwe opzet aozw De leden van het overleg gaan akkoord met de nieuwe opzet. De vraag is echter of de opzet op dit moment werkt. Veel aandacht gaat nu uit naar de nieuwe WMO. Zolang dat speelt zullen de projectleiders ook direct betrokken willen zijn bij het regionale overleg over de nieuwe WMO. Dat geldt overigens niet voor alle projectleiders. Vrijwel alle projectleiders zitten niet in het aozw. Besloten wordt om vooralsnog alle projectleiders uit te nodigen voor de kerngroep. dt
Zorgstandaard Dementie
18 juli 2013 Alzheimer Nederland & Vilans
De kern van een zorgstandaard: een heldere beschrijving van de goede begeleiding, zorg en behandeling voor mensen met dementie en de organisatie daarvan, zodat de multidisciplinaire aanpak goed kan worden ingericht in een integrale benadering met de patiënt centraal. Dankzij de heldere beschrijving weten mensen met dementie en hun naasten waarop zij mogen rekenen en is een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden mogelijk tussen de betrokken disciplines. Dit bevordert hoogwaardige zorgverlening en stroomlijning in efficiënte processen met optimale kwaliteit. Het is duidelijk dat dit van belang is om tegemoet te komen aan de groeiende en steeds complexere zorgvraag van mensen met een chronische ziekte.
2 Definitieve versie: 18 juli 2013
Inhoud VOORWOORD ............................................................................................................................................................ 4 DEEL I
ZIEKTESPECIFIEKE ZORG 1 TIJDIGE ONDERKENNING EN PREVENTIE ............................................................11
1.1 COLLECTIEVE EN INDIVIDUGERICHTE PREVENTIE ........................................................................................................... 11 1.2 INFORMATIE, VOORLICHTING EN STEUN ..................................................................................................................... 12 1.2.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 12 1.2.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 13 1.2.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 13 1.2.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 14 1.3 SIGNALEREN EN ACTIEF VERWIJZEN ........................................................................................................................... 15 1.3.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 15 1.3.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 15 1.3.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 16 1.3.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 17 2
DIAGNOSTIEK .....................................................................................................................................................19 2.1 INLEIDING............................................................................................................................................................ 19 2.2 INDICATIE ............................................................................................................................................................ 19 2.3 INHOUD .............................................................................................................................................................. 19 2.3.1 Ziektediagnostiek ...................................................................................................................................... 20 2.3.2 Zorgdiagnostiek ........................................................................................................................................ 21 2.4 ELEMENTEN VAN ORGANISATIE ................................................................................................................................ 22
3
CASEMANAGEMENT ..........................................................................................................................................23 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4
INLEIDING............................................................................................................................................................ 23 INDICATIE ............................................................................................................................................................ 23 INHOUD .............................................................................................................................................................. 24 ZORGPLAN........................................................................................................................................................... 26 ELEMENTEN VAN ORGANISATIE ................................................................................................................................ 28
BEHANDELING, BEGELEIDING EN STEUN ............................................................................................................29 4.1 INLEIDING............................................................................................................................................................ 29 4.2 INDICATIE ............................................................................................................................................................ 29 4.3 INHOUD .............................................................................................................................................................. 29 4.3.1 Behandeling van de ziekte en comorbiditeit ............................................................................................. 30 4.3.2 Behandeling, begeleiding en steun gericht op chronische gevolgen van de ziekte ................................... 31 4.3.3 Behandeling, begeleiding en steun gericht op het omgaan met de gevolgen .......................................... 31 4.4 ELEMENTEN VAN ORGANISATIE ................................................................................................................................ 33
5
LEVERING ZORG EN DIENSTEN ...........................................................................................................................35 5.1 HUISHOUDELIJKE ZORG EN HULP BIJ ADL ................................................................................................................... 35 5.1.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 35 5.1.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 35 5.1.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 35 5.1.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 36 5.2 ACTIVITEITEN ....................................................................................................................................................... 36 5.2.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 36 5.2.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 36 5.2.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 37 5.2.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 37 5.3 RESPIJTZORG ........................................................................................................................................................ 38 5.3.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 38 5.3.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 38 5.3.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 38 5.3.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 40
5.4 AANGEPAST WONEN.............................................................................................................................................. 40 5.4.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 40 5.4.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 40 5.4.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 40 5.4.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 42 5.5 CRISISHULP .......................................................................................................................................................... 42 5.5.1 Inleiding .................................................................................................................................................... 42 5.5.2 Indicatie .................................................................................................................................................... 42 5.5.3 Inhoud ....................................................................................................................................................... 42 5.5.4 Elementen van organisatie ....................................................................................................................... 43 DEEL II
GENERIEKE ZORGMODULES ....................................................................................................................44
DEEL III
ORGANISATIE KETENZORG BIJ DEMENTIE ...............................................................................................46
1.1 DE AARD VAN DE DEMENTIEKETEN............................................................................................................................ 46 1.1.1 Dementie is een dynamische ziekte .......................................................................................................... 46 1.1.2 Veel actoren .............................................................................................................................................. 46 1.1.3 Verschillende domeinen ............................................................................................................................ 46 1.1.4 Dementieketen is kluwen .......................................................................................................................... 46 1.1.5 Doel en definitie ........................................................................................................................................ 47 1.2 START VAN DE KETEN ............................................................................................................................................. 48 1.3 CRITERIA VOOR GOED KETENMANAGEMENT ............................................................................................................... 50 1.4 TAKEN, VERANTWOORDELIJKHEDEN EN BEVOEGDHEDEN ............................................................................................... 52 1.5 ONTWIKKELAGENDA .............................................................................................................................................. 55 1.5.1 Evaluatie kwaliteit en resultaten casemanagement en dementieketen ................................................... 55 1.5.2 Financiering............................................................................................................................................... 55 1.5.3 Ontwikkeling en onderzoek dementieketens ............................................................................................ 55 2
ZORGSTANDAARD ONAFHANKELIJKE ASPECTEN ................................................................................................56 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2. 10 2.11 2.12
SAMENWERKING EN KETENAFSPRAKEN ...................................................................................................................... 56 ICT .................................................................................................................................................................... 56 DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING .............................................................................................................................. 56 BIJZONDERE DOELGROEPEN .................................................................................................................................... 56 PERSOON MET DEMENTIE ALS MEDEBEHANDELAAR ...................................................................................................... 57 EIGEN REGIE EN ZELFMANAGEMENT .......................................................................................................................... 57 KEUZEVRIJHEID ..................................................................................................................................................... 58 TOEGANKELIJKHEID ............................................................................................................................................... 58 INFORMED CONSENT ............................................................................................................................................. 58 WILSBEKWAAMHEID.............................................................................................................................................. 58 PALLIATIEVE ZORG ................................................................................................................................................. 60 LEVENSEINDE ....................................................................................................................................................... 60
DEEL IV
KWALITEITSINFORMATIE EN NETWERKINDICATOREN ............................................................................61
INTRODUCTIE .................................................................................................................................................................... 61 1.1 VROEGE ONDERKENNING EN PREVENTIE .................................................................................................................... 61 1.1.1 Vanuit professioneel oogpunt ................................................................................................................... 61 1.1.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten....................................................................... 61 1.2 DIAGNOSTIEK ....................................................................................................................................................... 62 1.2.1 Vanuit professioneel oogpunt ................................................................................................................... 62 1.2.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten....................................................................... 62 1.3 CASEMANAGEMENT .............................................................................................................................................. 62 1.3.1 Vanuit professioneel oogpunt ................................................................................................................... 62 1.3.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten....................................................................... 63 1.4 BEHANDELING, BEGELEIDING EN STEUN ..................................................................................................................... 63 1.4.1 Vanuit professioneel oogpunt ................................................................................................................... 63 1.4.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten....................................................................... 64
2 Definitieve versie: 18 juli 2013
1.5 LEVERING ZORG EN DIENSTEN .................................................................................................................................. 64 1.5.1 Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL .......................................................................................................... 64 1.5.2 Activiteiten ................................................................................................................................................ 65 1.5.3 Respijtzorg ................................................................................................................................................ 65 1.5.4 Aangepast wonen ..................................................................................................................................... 66 1.5.5 Crisishulp ................................................................................................................................................... 66 2 KWALITEITSINFORMATIE KETENORGANISATIE .............................................................................................................. 68 AANBEVELINGEN .......................................................................................................................................................69 BEGRIPPENLIJST .........................................................................................................................................................72 BRONNENLIJST ZORGSTANDAARD DEMENTIE ...........................................................................................................80 RICHTLIJNEN EN REGELGEVING .............................................................................................................................................. 80 BRONNEN ........................................................................................................................................................................ 82 WEBSITES ........................................................................................................................................................................ 92 LIJST VAN BETROKKENEN BIJ DE TOTSTANDKOMING VAN DE ZORGSTANDAARD DEMENTIE ....................................94
3 Definitieve versie: 18 juli 2013
Voorwoord Voor u ligt de definitieve Zorgstandaard Dementie. De zorgstandaard geeft een beschrijving van het complete zorgcontinuüm: van vroegsignalering en preventie tot diagnostiek, casemanagement, behandeling, begeleiding en steun en levering van zorg en diensten. Het is een functionele beschrijving, dat wil zeggen dat het gaat om welke zorg geboden moet worden, wanneer en op welke wijze. De zorgstandaard beschrijft niet wie de zorg levert. Het is aan de regionale aanbieders, de gemeenten en de zorgverzekeraars om een optimale uitvoering te geven aan de zorgonderdelen. Zorgstandaarden geven de komende jaren bruikbare aanknopingspunten voor het garanderen van de kwaliteit van de zorg vanuit het perspectief van cliënten. Het schrijven van de Zorgstandaard Dementie is pionieren. Een zorgstandaard die over alle domeinen heen reikt, is niet eerder geschreven. Deze zorgstandaard moet dan ook gezien worden als een eerste stap. Kennis en ervaring met de toepassing van deze zorgstandaard zullen ontegenzeglijk leiden tot een nieuwe versie, een nog betere standaard voor de zorg en hulp aan mensen met dementie en hun naasten. Vanaf januari 2011 is in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gewerkt aan de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie door professionals van meer dan 30 verschillende organisaties, ondersteund door Vilans en onder leiding van Alzheimer Nederland. In januari 2011 vond de startconferentie plaats waarin het model voor zorgstandaarden bij chronische ziekten gepresenteerd is als leidraad voor de ontwikkeling van de Zorgstandaard Dementie. Aansluitend is in vier werkgroepen, bestaande uit experts op het gebied van preventie, diagnostiek, zorg en behandeling, wonen en welzijn bij dementie vanaf januari 2011 input geleverd voor de zorgstandaard. Daarnaast is deskresearch verricht naar actuele en geldende richtlijnen en bronnen. Een bronnenlijst is als bijlage opgenomen. Dit proces is gecoördineerd door Vilans, kenniscentrum voor de langdurende zorg in samenwerking met Alzheimer Nederland. Met de input uit de werkgroepen hebben wij al werkenderwijs een concepttekst opgesteld, die op 29 september 2011 in de slotbijeenkomst van de werkgroepen besproken is en waarin nog enkele aanpassingen door de werkgroep ‘efficiënte ketensamenwerking’ zijn verricht. Aansluitend is dit concept in de periode oktober–december 2011 voor feedback voorgelegd aan een bredere groep professionals, aan tien dementieketens in Nederland en aan mensen met dementie en hun naasten. De uitkomsten van deze feedbackrondes zijn verwerkt in deze definitieve versie. Voor enkele belangrijke discussiepunten is nog eenmaal een kleine groep van experts bij elkaar gekomen waarna de zorgstandaard herschreven is. De tekst is door de projectgroep steeds getoetst aan beleid en plannen van een zelfstandig orgaan dat in de toekomst de zorgstandaard verder zal ontwikkelen, het Platform Integrale Dementiezorg. De zorgstandaard is, na akkoord van de betrokken beroepsverenigingen, brancheorganisaties en cliëntenorganisaties, door het veld en de regiegroep vastgesteld in juli 2013. . Wij willen alle mensen die een bijdrage hebben geleverd nogmaals hartelijk danken. Zonder hen was er geen Zorgstandaard Dementie geweest. Dankzij de inbreng en constructieve houding van alle betrokkenen kan met de Zorgstandaard Dementie de zorg en hulp aan alle mensen met dementie en hun naasten verbeteren. In de bijlage vindt u de namen van alle betrokkenen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie. Julie Meerveld en Margje Mahler Namens het projectteam Zorgstandaard Dementie
4 Definitieve versie: 18 juli 2013
Zorgstandaarden Wat is de Zorgstandaard Dementie? De definitie van een zorgstandaard zoals gehanteerd door het Ministerie van VWS en verwoord in het rapport Zorgstandaarden in Model luidt: “Een zorgstandaard geeft vanuit het patiëntperspectief een op actuele en zo mogelijk wetenschappelijk onderbouwde inzichten gebaseerde functionele beschrijving van de multidisciplinair georganiseerde individuele preventie en zorg, ook inhoudende de ondersteuning bij zelfmanagement, voor een bepaalde chronische ziekte gedurende het complete zorgcontinuüm, alsmede een beschrijving van de organisatie van de betreffende preventie en zorg en de relevante kwaliteitsindicatoren.” De zorgstandaard beschrijft de normen waaraan dementiezorg moet voldoen. Een zorgstandaard geeft een functionele beschrijving van de optimale dementiezorg, dat wil zeggen: op welke wijze de zorg wordt georganiseerd en wanneer, maar niet: wie deze uitvoert of waar dit gebeurt. De wensen en behoeften van mensen met dementie en hun naasten zijn uitgangspunt van optimale dementiezorg. Zij worden ondersteund zodat zij zelf zo lang mogelijk de regie over hun zorgtraject kunnen behouden. Deze zorgstandaard omvat het complete zorgproces van de eerste signalen tot aan nazorg na overlijden. Het karakter van de zorg is nadrukkelijk multidisciplinair en beschrijft het zorgproces in een keten. Voor de nadere invulling van de zorg wordt verwezen naar de relevante richtlijnen en protocollen. De opbouw van de zorgstandaard volgt het model voor zorgstandaarden van het Coördinatieplatform Zorgstandaarden en integreert daarin de opbouw van de Leidraad Ketenzorg Dementie. Zorg en hulp bij dementie is hoog complex en kent specifieke fases. Het model voor zorgstandaarden is op enkele punten aangepast om recht te doen aan de beschrijving van optimale dementiezorg. Deel 1 kent daardoor vijf hoofdstukken in plaats van vier. Casemanagement en het zorgplan zijn als apart hoofdstuk beschreven en behandeling, begeleiding en steun zijn geïntegreerd tot een hoofdstuk. Deel II, III en IV volgen het model voor zorgstandaarden. De Zorgstandaard Dementie is gebaseerd op recente wetenschappelijke inzichten en geldende richtlijnen van verschillende professionele beroepsgroepen. Met de komst van nieuwe inzichten en actualisatie van richtlijnen zal in de toekomst de zorgstandaard worden geactualiseerd.
Voor wie is de Zorgstandaard Dementie bedoeld? De zorgstandaard is bedoeld voor aanbieders, beroepskrachten en vrijwilligers die te maken krijgen met de preventie, diagnostiek, zorg en behandeling en ondersteuning bij dementie, maar ook voor de mensen met (een vermoeden op) dementie zelf en hun naasten en voor zorgverzekeraars. Voor de mensen met dementie zelf en hun naasten is de publieksversie vanaf juli 2013 beschikbaar via de website van Alzheimer Nederland. Zorgaanbieders kunnen met de zorgstandaard hun aanbod afstemmen op de verwachtingen van mensen met dementie. Zorgverzekeraars bieden op basis van de zorgstandaard een goede stimulans aan aanbieders. Het is een basisdocument voor de zorginkoop. De zorgstandaard is van toepassing op mensen bij wie dementie de bovenliggende ziekte is. Comorbiditeit Comorbiditeit is het tegelijkertijd aanwezig zijn van verschillende aandoeningen bij een patiënt, waarbij er een relatie bestaat tussen de verschillende aandoeningen, bijvoorbeeld omdat zij vaak samen optreden of omdat er een gemeenschappelijke achterliggende oorzaak voor is. Comorbiditeit in het geval van dementie kan zowel somatische als psychiatrische ziektebeelden en alle denkbare combinaties betreffen. Er zijn ook uitzonderingsgevallen denkbaar waarbij de coördinatie en inhoud van zorg wordt geboden vanuit een ander ziektebeeld dan dementie. Multimorbiditeit Bij multimorbiditeit kan het gaan om zowel somatische als psychiatrische ziektebeelden met alle denkbare combinaties. Mensen met dementie hebben dikwijls ook andere (chronische) aandoeningen waarvoor regionaal ketenzorg en casemanagement zijn georganiseerd. Voor mensen met dementie die langzaam steeds meer grip kwijt raken, is een goede afstemming tussen zowel betrokken professionals als ketenpartners erg belangrijk. Voor iedere persoon en uit oogpunt van doelmatigheid en 5 Definitieve versie: 18 juli 2013
toekomstbestendigheid moet stapeling van interventies voorkomen worden en is alertheid geboden in een complex afstemmingstraject. De verschillende vormen van casemanagement worden daarom geïntegreerd aangeboden, met één aanspreekpunt, waarbij het integrale medische beleid bij één medische discipline wordt neergelegd. Per persoon zal een inschatting gemaakt moeten worden van de specifieke behoefte en het meest passende aanspreekpunt. Dit wordt afgesproken samen met mensen met dementie en hun naasten en vastgelegd in het zorgplan.
Uitgangspunten van de Zorgstandaard Dementie De zorgstandaard beschrijft de norm waaraan goede zorg en hulp voor mensen met dementie en hun naasten moet voldoen. Het gaat daarbij nadrukkelijk om goede hulp en zorg dichtbij huis of de plaats waar mensen wonen. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven en dat zorg en hulp hiertoe worden ingezet. De zorg en hulp sluit aan op wat mensen zelf nog kunnen, wordt gekenmerkt door waardigheid en een respectvolle relatie en is gericht op versterking van het steunsysteem en zelfmanagement. De communicatie en informatie is optimaal afgestemd op de behoeften van mensen met dementie en hun naasten. Er is sprake van “stepped care”: licht waar mogelijk, zwaar waar nodig. Dit geldt zowel voor diagnostiek, casemanagement, behandeling, begeleiding en steun en levering van zorg en diensten. Het individueel zorgplan is een instrument om de individuele afspraken vast te leggen, stelt de relatie centraal en levert een bijdrage aan het welbevinden van mensen met dementie en hun naasten. Bronnen De tekst van de zorgstandaard is opgesteld in betrekkelijk algemene termen. Meer specifieke aanbevelingen voor de diagnostiek en behandeling van dementie zijn beschreven in de verschillende richtlijnen die de beroepsgroepen gebruiken. Behalve van kennis over diagnostiek, casemanagement, behandeling, begeleiding en steun en levering van zorg en diensten maakt deze zorgstandaard gebruik van informatie over andere interventies die hun waarde in de praktijk bewezen hebben bij het verbeteren van de kwaliteit van leven. Wetenschappelijk onderzoek, praktijkrichtlijnen, expertise van zorgverleners en de kennis en ervaring van mensen met dementie en hun naasten zijn gebruikte bronnen voor deze tekst. De onderbouwing en niveaus van bewijs die in de richtlijnen worden vermeld en op basis waarvan de tekst tot stand gekomen is, zijn omwille van de leesbaarheid in de zorgstandaard niet opgenomen. Niet alle beschikbare kennis en ervaring is in de huidige tekst voor de zorgstandaard opgenomen, veelal omdat deze nog niet in richtlijnen staan. Publieksversie Na de gereedkoming van het eerste concept is deze tekst voor professionals vertaald naar een publieksversie. De publieksversie geeft in duidelijke bewoordingen aan wat mensen met dementie en hun naasten op basis van de tekst in de zorgstandaard kunnen verwachten en komt inhoudelijk overeen met de tekst zoals bedoeld in de zorgstandaard. De publieksversie is tot stand gekomen dankzij groepsgesprekken met mantelzorgers van mensen met dementie, hetgeen een belangrijke en vernieuwende bijdrage is voor deze zorgstandaard. Mantelzorgers hebben in de groepsgesprekken aangegeven moeite te hebben met de functionele beschrijving in de zorgstandaard. Op uitdrukkelijk verzoek is er in de publieksversie voor gekozen om wel functionarissen te beschrijven dit dient ter verduidelijking van hetgeen vermeld staat in de zorgstandaard. Voor de leesbaarheid en bewaking van het gebruik van de juiste terminologie is de publieksversie apart beschikbaar. Kwaliteitsinformatie Het hoofdstuk over kwaliteitsinformatie bevat de netwerkindicatoren uit de Leidraad Ketenzorg Dementie die nu uitgevoerd worden door Vilans. Daarnaast zijn op basis van de beschrijvingen uit Deel I in de werkgroepen aanvullingen voorgesteld. Tevens bevat dit hoofdstuk indicatoren voor mensen met dementie en hun naasten, op basis van de publieksversie. Doorontwikkeling van de set indicatoren in de toekomst tot een nieuwe set met gebruikmaking van informatie uit andere indicatorensets zoals de CQ-index, dementiemonitor, ZiZo-indicatoren, indicatoren voor de eerste lijn en uitkomstindicatoren op cliëntniveau zal een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit. Deze toekomstige set kan de huidige opsomming vervangen en een aanvulling zijn op deze zorgstandaard.
6 Definitieve versie: 18 juli 2013
Dementie Dementie is de naam voor een combinatie van symptomen (een syndroom), waarbij de verwerking van informatie in de hersenen is verstoord. De meest voorkomende vormen van dementie zijn de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, een combinatie van de eerste twee, Lewy Body Dementie en Frontaal Kwab Dementie. Daarnaast kan dementie optreden bij tientallen andere ziekten. Dementie moet niet verward worden met geheugenverlies. Geheugenverlies treedt bij veel vormen op maar hoeft niet het geval te zijn. Bij jong dementerenden bijvoorbeeld zijn geheugenproblemen soms niet aanwezig. In andere gevallen is er sprake van geheugenstoornissen in combinatie met één of meerdere van de volgende cognitieve stoornissen: afasie (stoornis in taal), apraxie (onvermogen complexe handelingen uit te voeren), agnosie (stoornis in herkenning) en een stoornis in uitvoerende functies (abstraheren, organiseren, plannen, doelgericht handelen). Vaak komen deze stoornissen voor in combinatie met psychische problemen en/of gedragsproblemen: angst en depressie, rusteloosheid en agitatie, apathie of psychose. De stoornissen vormen een duidelijke beperking in het dagelijks functioneren. Gemiddeld leven mensen acht jaar met dementie, waarvan zes jaar thuis. Het ziekteproces verschilt sterk per persoon maar is altijd een proces van achteruitgang. Door het dynamische ziekteproces is er geen standaardpad te omschrijven en vergt het toepassen van de zorgstandaard bij iedere persoon met dementie en zijn naasten continue afstemming en bijstelling. Casemanagement en Advance Care Planning hebben hierin een centrale plaats. Uiteindelijk zal iemand met dementie overlijden aan de gevolgen hiervan.
Omvang In Nederland hebben ruim 250.000 mensen dementie. Hiervan zijn 12.000 mensen jonger dan 65 jaar. De kans op dementie neemt sterk toe met de leeftijd: van 10% bij mensen boven de 65 jaar tot 40% bij mensen boven de 90 jaar. Door de vergrijzing zal het aantal mensen met dementie in 2050 in Nederland naar schatting gestegen zijn naar meer dan een half miljoen.
Impact Mensen die lijden aan dementie ervaren een sterk verlies van kwaliteit van leven, gemiddeld 71%. Zij raken hun zelfstandigheid kwijt, hun vermogen om taal te gebruiken, lijden aan persoonlijkheidsveranderingen en verliezen het vermogen om dingen, situaties en mensen te herkennen. Zij ervaren verdriet en angst over dit verlies en moeten hiermee leren omgaan. Voor naasten van mensen met dementie bestaat een groot risico op overbelasting en depressie. Zij maken een proces door van verlies en rouw, al tijdens het leven van de naaste. Ook wat betreft kosten voor de gezondheidszorg heeft dementie een grote impact, in 2005 kwam 4.7 % van de totale kosten voor rekening van dementie.
Zorgvraag Dementie is onomkeerbaar, maar nevensymptomen kunnen worden bestreden met medicamenteuze en therapeutische behandeling. Begeleiding en behandeling zijn nadrukkelijk gericht op zowel mensen met dementie als hun naasten (die een grote rol spelen in de zorg) en kunnen de kwaliteit van leven van beiden vergroten. De belangrijkste problemen waar mensen met dementie en hun naasten tegenaan lopen zijn: 8. Ook nog gezondheidsproblemen 1. Niet-pluisgevoel 2. Wat is er aan de hand en wat kan helpen? 9. Verlies 3. Bang, boos en in de war 10. Het wordt me te veel 4. Er alleen voor staan 11. Zeggenschap inleveren en kwijtraken 5. Contacten mijden 12. In goede en slechte tijden 6. Lichamelijke zorg 13. Miscommunicatie met hulpverleners 7. Gevaar 14. Weerstand tegen opname Deze problemen moeten worden vertaald naar goede dementiezorg voor mensen met dementie en hun naasten. De problemen kunnen in iedere fase van het ziekteproces voorkomen, wel is het zo dat het nietpluisgevoel en de vraag wat er aan de hand is vóór de diagnostiek hun plaats hebben. 7 Definitieve versie: 18 juli 2013
Deze zorg voor mensen met dementie en hun naasten bestaat uit drie fasen: fase 1: voor diagnostiek; fase 2: rondom diagnostiek; fase 3: na diagnostiek. Gedurende al deze fasen hebben mensen met dementie en hun naasten behoefte aan een vast aanspreekpunt en aan coördinatie van zorg, wonen en welzijn. Hieraan wordt invulling gegeven in de vorm van casemanagement, een traject dat loopt van de eerste zorgvraag tot aan overlijden, met een mogelijkheid tot nazorg voor naasten. Coördinatie vindt plaats aan de hand van één individueel zorgplan (zie ook hoofdstuk 3). Het complete traject voor iemand met (een vermoeden op) dementie is grafisch weergegeven in figuur 1. Personen met (mogelijke) dementie en/of hun naasten komen zelf met een zorgvraag de keten binnen (push) of zij worden via signalen van anderen naar de keten geleid (pull). De zorgstandaard biedt in hoofdstuk 1 een nadere uitleg over de toeleiding naar de keten. Achter het niet-pluisgevoel kan ook andere problematiek zitten zoals eenzaamheid, depressie of ouderenmishandeling. In dit geval “stroomt” de persoon het dementietraject niet verder in en gaat eventueel door naar andere zorgtrajecten. Naar aanleiding van een zorgvraag gerelateerd aan dementie of een vermoeden daarvan wordt casemanagement ingeschakeld. Zodra iemand de diagnose dementie heeft gekregen, wordt een zorgplan1 opgesteld, dat doorloopt en steeds wordt bijgewerkt tot overlijden (zie hoofdstuk 3.4). Casemanagement en het zorgplan zorgen ervoor dat de zorg die in de loop van het dementieproces door verschillende zorgen hulpverleners wordt verleend, op elkaar wordt afgestemd en in goede banen wordt geleid (rode pijl in figuur 1). Het ziekteproces van dementie is dynamisch en vertoont een grillig verloop. In onderstaand figuur wordt schematisch het traject van begin tot eind weergegeven en de overgang van generalistische zorg naar specialistische, op dementie gerichte zorg en hulp. Figuur 1: traject voor iemand met (een vermoeden op) dementie
1
Andere veel gebruikte termen zijn: trajectplan, zorgleefplan en zorgbehandelplan. De Zorgstandaard Dementie hanteert de term zorgplan.
8 Definitieve versie: 18 juli 2013
I
ZIEKTESPECIFIEKE ZORG
1
TIJDIGE ONDERKENNING EN PREVENTIE
1.1 1.2
Collectieve en individugerichte preventie Informatie, voorlichting en steun 1.2.1 Inleiding 1.2.2 Indicatie 1.2.3 Inhoud Signaleren en actief verwijzen 1.3.1 Inleiding 1.3.2 Indicatie 1.3.3 Inhoud
1.3
2
DIAGNOSTIEK
2.1 2.2 2.3
Inleiding Indicatie Inhoud 2.3.1 Ziektediagnostiek 2.3.2 Zorgdiagnostiek
3
CASEMANAGEMENT
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Indicatie Inhoud Zorgplan
4
BEHANDELING, BEGELEIDING EN STEUN
4.1 4.2 4.3
Inleiding Indicatie Inhoud
5
LEVERING ZORG EN DIENSTEN
5.1
Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL 5.1.1 Inleiding 5.1.2 Indicatie 5.1.3 Inhoud Activiteiten 5.2.1 Inleiding 5.2.2 Indicatie 5.2.3 Inhoud Respijtzorg 5.3.1 Inleiding 5.3.2 Indicatie 5.3.3 Inhoud Aangepast wonen 5.4.1 Inleiding 5.4.2 Indicatie 5.4.3 Inhoud Crisishulp 5.5.1 Inleiding 5.5.2 Indicatie 5.5.3 Inhoud
5.2
5.3
5.4
5.5
9 Definitieve versie: 18 juli 2013
10 Definitieve versie: 18 juli 2013
Deel I ZIEKTESPECIFIEKE ZORG 1 TIJDIGE ONDERKENNING EN PREVENTIE 1.1
Collectieve en individugerichte preventie
Door middel van preventie kunnen chronische ziekten worden voorkomen of kan verergering worden tegengegaan. Daarom streeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar meer integratie van preventie en zorg. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) maakt een onderscheid in vier soorten preventie: Universele preventie is gericht op de algemene bevolking en heeft tot doel de kans op het ontstaan van een ziekte of van risicofactoren te verminderen. Selectieve preventie is gericht op (hoog)risicogroepen. Door middel van specifieke lokale, regionale of landelijke preventieprogramma’s worden deze mensen opgespoord en naar de zorg toe geleid. Geïndiceerde preventie is gericht op individuen die niet voldoen aan de diagnosecriteria voor een ziekte, maar wel een (sterk) verhoogd risico of al beperkte symptomen hebben. Door interventie of behandeling kan het ontstaan van een ziekte of verdere gezondheidsschade worden voorkomen. Zorggerelateerde preventie is gericht op individuen die daadwerkelijk een ziekte of gezondheidsproblemen hebben. Doel is de ziektelast te verminderen, verergering te voorkomen en de zelfredzaamheid te ondersteunen. Universele en selectieve preventie vormen samen de collectieve preventie. Geïndiceerde en zorggerelateerde preventie zijn op het individu gericht. Tot de doelgroep van preventie behoren niet alleen mensen met dementie, maar ook hun naasten. Door personen in de directe omgeving te informeren, begeleiden en ondersteunen kan overbelasting en crisis worden voorkomen. Geschat wordt dat slechts de helft van de mensen met dementie een diagnose heeft. Dit is een breed maatschappelijk probleem met verschillende oorzaken. Onder het grote publiek rust een taboe op dementie. Daarnaast is er –zowel bij professionals als bij burgers– een gebrek aan kennis over dementie, de symptomen en de mogelijkheden van behandeling en begeleiding. Het gevolg is dat veel mensen met dementie pas laat een diagnose en de benodigde hulp krijgen. Een tijdige diagnose kan de behoefte aan intensieve hulp en de kans op overbelasting van mantelzorgers verlagen. Ook hebben mensen dan meer tijd om maatregelen te nemen en hun leven opnieuw in te richten. Bij dementie is niet alleen individugerichte preventie nodig, maar ook collectieve preventie, in de vorm van voorlichting over dementie en het belang van een tijdige diagnose. Voorlichtingscampagnes zijn gericht op de hele bevolking (universele preventie) en in het bijzonder op groepen die zich zorgen maken (selectieve preventie), waarbij de focus ligt op het verschil tussen gewone vergeetachtigheid en dementie. Uitleg wordt gegeven over het stellen van de diagnose, de voordelen van een tijdige diagnose, de betekenis van dementie voor degene die het treft en waar men terecht kan voor hulp en advies. Mensen met serieuze vermoedens van dementie, hun naasten en sociale omgeving worden gestimuleerd om contact op te nemen met een zorgverlener, zodat een diagnostisch traject kan worden gestart. Naast informatievoorziening vallen ook bevolkingsonderzoek en vroege opsporing onder collectieve preventie. Bij een bevolkingsonderzoek worden alle personen in een bepaalde risico- of leeftijdsgroep systematisch onderzocht, bijvoorbeeld met huisbezoeken van zorgverleners of geschoolde vrijwilligers. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat bevolkingsonderzoek zinvol is voor het opsporen van dementie. Vroege opsporing (casefinding) is wel zinvol en wordt besproken in hoofdstuk 1.3.2. Het voorkomen van dementie is (nog) niet mogelijk. Wel komen er steeds meer aanwijzingen dat leefstijlinterventies het proces van hersendegeneratie kunnen uitstellen. Overgewicht, verhoogde bloeddruk in volwassenheid, roken, weinig lichaamsbeweging en suikerziekte verhogen de kans op de ziekte van Alzheimer. Het effect van bijvoorbeeld voeding, medicinale voedingssupplementen en cognitieve stimulatie op het krijgen van dementie is nog onduidelijk.
11 Definitieve versie: 18 juli 2013
Op dit moment worden wel individuele leefstijladviezen verstrekt aan mensen uit hoog risicogroepen in het kader van preventie van andere ziekten, zoals diabetes en COPD. Deze worden niet opgenomen in de Zorgstandaard Dementie. De universele en selectieve preventie worden verder uitgewerkt bij ‘Informatie voorlichting en steun’ (zie hoofdstuk 1.2). Geïndiceerde preventie wordt besproken bij ‘Signaleren en actief verwijzen’ (zie hoofdstuk 1.3). Zorggerelateerde preventie komt aan bod bij ‘Casemanagement’ (zie hoofdstuk 3) en ‘Behandeling, begeleiding en steun’ (zie hoofdstuk 4).
1.2
Informatie, voorlichting en steun
1.2.1 Inleiding De eerste fase van dementie is de periode van het ‘niet-pluisgevoel’, als mensen zich zorgen maken over toenemende vergeetachtigheid of veranderend gedrag bij zichzelf of bij een partner of familielid, maar er nog geen diagnose gesteld is. Omdat de klachten ook veroorzaakt kunnen worden door een ziekte die wel te genezen is, is een tijdige diagnose van groot belang. In geval er sprake is van dementie zorgt een vroege onderkenning ervoor dat op tijd belangrijke beslissingen worden genomen over juridische en financiële zaken en over de medische zorg en krijgen de betrokkenen de gelegenheid om zich voor te bereiden op de emotionele en praktische veranderingen die gaan komen. Doel van de informatie, voorlichting en steun is om mensen te bewegen uit zichzelf hulp te zoeken (push). Daarnaast is het beter herkennen van dementie in de ‘niet-pluisfase’, zowel door de persoon met dementie en diens naasten als door zorg- en hulpverleners die in contact komen met mensen in de ‘nietpluisfase’, taboevermindering, snellere diagnoses en verwijzingen een doel. Het betreft publieksbrede voorlichting, bijvoorbeeld via TV-campagnes en door maatschappelijke en gezondheidszorgorganisaties: laagdrempelige informatie en communicatie over dementie, ingebed in algemene informatie en voorlichting.
12 Definitieve versie: 18 juli 2013
“De diagnose werd zo’n 4 jaar geleden gesteld, maar dat ging niet zonder slag of stoot. Het begon op zijn werk waar hij fouten ging maken en ging twijfelen of hij dingen wel goed deed. Dat leidde tot zijn ontslag en daarna had hij uitzendbaantjes, maar zonder succes. Hij ging naar de huisarts omdat hij dacht tekort aan voeding te hebben, omdat hij vegetarisch was, die stuurde hem door naar de diëtist. Dat haalde niks uit, hij zei zelf dat hij dingen kwijt was wat uiteindelijk bij de huisarts leidde tot het idee dat hij depressief was of een burn-out had. Toen bij psycholoog terecht gekomen waar hij vertelde dat hij bijvoorbeeld namen kwijt was. De psycholoog adviseerde naar de neuroloog te gaan maar dat werd niet opgevolgd door de huisarts. Toen heb ik gebeld met de huisarts en aangedrongen op een afspraak met de neuroloog, waar via een ruggenprik Alzheimer is geconstateerd. Voor hem was het eindelijk een bevestiging van wat hij al vermoedde, hij had het zelf wel door, zei constant ‘er zit iets niet goed in mijn hoofd.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Friesland 2010)
1.2.2 Indicatie De informatie en voorlichting zijn gericht op mensen die zich zorgen maken over vergeetachtigheid of veranderend gedrag bij zichzelf of bij een partner of familielid, maar bij wie nog geen diagnose dementie is gesteld.
1.2.3 Inhoud Adequate en begrijpelijke informatie over (de gevolgen van) dementie en het behoud van eigen regie in het leven wordt actief, in verschillende talen en op de juiste vindplaatsen ter beschikking gesteld (embedded) aan drie groepen: mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten, vrijwilligers bij zorg- en welzijnsorganisaties en (aankomende) professionals. In alle informatievoorziening wordt verwezen naar een telefonische hulpdienst en een website, waar mensen met (een vermoeden van) dementie en hun naasten, maar ook professionals, 24 uur per dag bij deskundigen informatie kunnen inwinnen. 1. De informatie wijst mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten de weg, vermindert de taboes en geeft beide groepen apart antwoord op de volgende vragen: Op welke signalen moet ik letten? Welke stappen kan ik nu nemen, waar kan ik terecht? Wat betekent deze onzekere situatie voor mij, wat kan ik verwachten en hoe kan ik voor mezelf zorgen? 2. De
informatie helpt vrijwilligers van zorg- en welzijnsinstellingen bij: het herkennen van signalen van dementie; het doorverwijzen: waar kunnen mensen terecht? het verwerven van inzicht in de invloed van het ‘niet-pluisgevoel’ op mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten en hoe zij hiermee kunnen omgaan.
3. De informatie biedt de (aankomende) professionals: een algemene beschrijving van uitingsvormen van geheugenproblemen en gedragsveranderingen (<65 jaar, >65 jaar); een breder palet van mogelijke oorzaken van en risicofactoren voor geheugenproblemen (deze informatie wordt landelijk door verschillende beroepsgroepen samen opgesteld); inzicht in de invloed van het ‘niet-pluisgevoel’ op mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten en hoe zij hiermee kunnen omgaan; mogelijkheden om te verwijzen en nadere informatie in te winnen. 13 Definitieve versie: 18 juli 2013
De informatie, voorlichting en steun voor de persoon met dementie en diens naasten zijn gericht op maximale ondersteuning van de aanwezige functionele structuur. De informatie stelt de persoon met een vermoeden van dementie en diens naasten in staat om de eigen regie te behouden, versterkt hun eigen kracht (empowerment), en wijst hen de weg naar adequate (medische) zorg en ondersteuning. Verder bevat de informatie adviezen voor leefstijl, psycho–educatie, contact met ervaringsdeskundigen en aandacht voor het behoud en de versterking van het sociaal netwerk.
1.2.4 Elementen van organisatie Er dient een actief samenwerkingsverband te zijn tussen verschillende aanbieders en organisaties voor informatie, voorlichting en steun rondom dementie. Dit samenwerkingsverband maakt afspraken over voorlichtingscampagnes, een op elkaar afgestemd informatieaanbod en steun in de ‘niet-pluisfase’. Deze informatie, voorlichting en steun sluit aan bij de behoeften van de mensen in de ‘niet-pluisfase’ en gaat uit van versterking van de aanwezige steunsystemen.
14 Definitieve versie: 18 juli 2013
1.3
Signaleren en actief verwijzen
1.3.1 Inleiding De eerste fase van dementie wordt gekenmerkt door het ‘niet-pluisgevoel’. Mensen verkeren lang in onzekerheid, schuiven de diagnose voor zich uit en zoeken geen hulp. Maar met een tijdige diagnose kunnen problemen die voortvloeien uit de dementie snel worden aangepakt of kan een eventuele andere –wel te genezen– ziekte worden vastgesteld. Niet-pluissignalen kunnen ook voortkomen uit aandoeningen als depressiviteit, angst of slaapstoornissen. Deze worden volgens de daarvoor geldende standaarden, richtlijnen en protocollen behandeld. Is er wel sprake van dementie, dan geeft een tijdige diagnose betrokkenen de gelegenheid om zich voor te bereiden op alle ingrijpende veranderingen die zich aandienen. Doel is om mensen te helpen en te begeleiden om hulp te zoeken als zij dat niet uit zichzelf doen (pull). De kern van signaleren en actief verwijzen, is brede alertheid op signalen die kunnen wijzen op geheugenproblemen, gedragsverandering en verminderde zelfredzaamheid en het maken van afspraken over snelle routes “Toen de problemen met mijn moeder begonnen heb ik meermalen het Alzheimer Café voor bezocht en daar lagen veel brochures die ik heb meegenomen en gelezen. Daar heb ik doorv veel aan gehad, en ook aan de gastsprekers en gastdames daar, die heel toegankelijk erwijz waren om vragen aan te stellen. Mijn moeder had toen nog geen diagnose, maar ik heb ing om het al wel veel informatie gekregen.” signaa (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Groningen 2010) l een goed vervolg te geven. De nadruk ligt op openheid, het stimuleren van hulp zoeken, het beantwoorden van vragen, ondersteuning en toeleiding naar een diagnostisch traject.
1.3.2 Indicatie Professionals en vrijwilligers die preventief huisbezoeken bij mensen van 75 jaar en ouder afleggen, eerstelijns zorgverleners waarvan de huisarts een belangrijke spilfunctie vervult en hulpverleners met wie al een relatie bestaat, zijn de aangewezen personen om te signaleren, op te sporen en actief te verwijzen. Er bestaan goede afspraken over doorverwijzing om signalen een goed vervolg te kunnen geven. Los van de klachten waarmee een patiënt bijvoorbeeld op het spreekuur komt, kan iemand met (een vermoeden van) dementie actief worden opgespoord (casefinding).
15 Definitieve versie: 18 juli 2013
Ook bemoeizorg kan noodzakelijk zijn: assertieve, outreachende hulpverlening, die niet op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag wordt uitgevoerd, maar valt onder de (openbare) geestelijke gezondheidszorg. Alertheid, doorverwijzing en/of bemoeizorg kan ook nodig zijn bij: 50- tot 65-jarigen die overspannen zijn in hun arbeidssituatie en bij wie sprake is van aan dementie gerelateerde symptomen; ouderen die niet trouw hun medicijnen innemen of deze niet op tijd aanvragen of ophalen bij huisarts of apotheek; ouderen die thuis zorg of hulp ontvangen en bij wie de (vrijwillige) hulpverlener aanwijzingen ziet voor geheugenproblemen, gedragsverandering en verminderde zelfredzaamheid; ouderen die in beeld komen door signalen van (ernstige) verwaarlozing; ouderen bij wie sprake is van aan dementie gerelateerde symptomen; volwassenen met een verstandelijke beperking met aan dementie gerelateerde symptomen; bij al deze groepen verdienen ouderen van niet-Nederlandse afkomst speciale aandacht.
1.3.3 Inhoud Iedereen die zich zorgen maakt over het eigen geheugen of dat van een naaste heeft toegang tot zelftesten en telefonische hulplijnen. Er zijn websites waarop zelftesten kunnen worden uitgevoerd: voor de persoon met mogelijk dementie en voor diens omgeving. Een zelftest is geen diagnostisch instrument maar helpt om te besluiten wel of niet naar de huisarts te gaan met een klacht. Met zelftesten en telefonische ondersteuning worden mensen met mogelijk dementie en hun naasten in staat gesteld om zelf te beslissen een test te doen en al dan niet gevolg te geven aan de uitkomsten (zelfmanagement). In regio’s waar met preventief huisbezoek signalering van kwetsbaarheid van ouderen is georganiseerd, is het opsporen van signalen van verminderde (psychische) gezondheid en zelfredzaamheid onderdeel van het bezoek. Cognitieve problemen en andere problemen van de persoon en de draagkracht en draaglast van de mantelzorgers en het sociaal netwerk zijn een belangrijk aandachtspunt tijdens dit huisbezoek. Indien er een vermoeden van dementie is, krijgen de mantelzorger en de persoon met (potentiële) dementie tijdens het huisbezoek informatie over het belang van openheid, vroegtijdige diagnostiek, hulp vragen en zorg delen. Specifieke aandachtspunten voor mantelzorgers zijn: mantelzorgers vragen niet snel uit zichzelf om hulp; door in het huisbezoek informatie te geven over het belang van hulp vragen en zorg delen, kan (dreigende) overbelasting worden voorkomen; zowel degene met (potentiële) dementie als de mantelzorger kan aangeven wat de mogelijkheden en beperkingen zijn voor het zelfstandig functioneren en de deelname aan de samenleving. Het kan voor een mantelzorger moeilijk zijn om in aanwezigheid van degene waar hij voor zorgt openhartig te spreken over de zwaarte van en beperkingen als gevolg van de mantelzorgtaken. Een aandachtspunt hierbij is dat openheid naar degene met dementie van belang is om achterdocht te verminderen. Het gesprek dient eerst met de persoon met dementie zelf erbij gevoerd te worden. Blijkt dat er daarnaast ook een afzonderlijk gesprek gewenst is, dan wordt dit gepland. De gespreksvoerder heeft oog en oor voor alle (individuele) aspecten van de mantelzorger: Waar liggen de mogelijkheden en beperkingen? Wat is de vraag achter de vraag, zijn er problemen die niet uitgesproken worden? Welke aspecten zijn van invloed op de draagkracht en draaglast? Dreigt of is er al sprake van overbelasting? Door veranderend emotioneel vermogen en karakter van de persoon met dementie kan het voor de mantelzorger gewenst zijn om ondersteuning te ontvangen bij het omgaan met de persoon met dementie, bepalen van zijn attitude of benaderingswijze. Er zijn verschillende (internationale) instrumenten om te meten of een mantelzorger overbelast is of dreigt te raken, deze dienen in de regio gebruikt te worden om de kwaliteit van de geboden zorg en ondersteuning te monitoren.
16 Definitieve versie: 18 juli 2013
1.3.4 Elementen van organisatie Generalistische disciplines in de eerste lijn zijn verantwoordelijk voor actief signaleren, casefinding en diagnostiek van cognitieve stoornissen bij hun eigen patiënten. Bij een vermoeden of signaal van een mogelijk geheugenprobleem, achteruitgang in functioneren of stemmingsstoornissen start de generalist de gangbare methoden voor signalering, diagnostiek en verwijzing. De regionale keten organiseert deskundigheidsbevordering en kennisuitwisseling rond signaleren en verwijzen op maat voor alle zorg- en hulpverleners en vrijwilligers in de regio en zorgt door middel van goede onderlinge afspraken voor snelle routes van doorverwijzing naar diagnostiek. Er zijn daarnaast ook hulpverleners en vrijwilligers die regelmatig in contact komen met ouderen maar niet zijn toegerust om specifieke problemen te herkennen of daarvoor adviezen te geven. Bijvoorbeeld medewerkers van de politie, woningcorporaties, wijkbeheerders, huishoudelijke hulpen, vrijwilligers, medewerkers van het Wmo-loket, enzovoorts. Zij kunnen bijdragen aan vroegsignalering door een ‘nietpluisgevoel’ serieus te nemen en te melden bij een afgesproken organisatie in de regio. In deze organisatie is een ‘opvolger’ degene die in kaart brengt of en zo ja welke problematiek speelt. De opvolger kan ook de nodige vervolgstappen zetten. Preventief huisbezoek bij mensen van 75 jaar en ouder is in de regionale structuur ingebed. Ook bemoeizorg wordt regionaal georganiseerd. Partijen hebben afspraken gemaakt wie –bij ernstige verwaarlozing of overlast door ouderen– de signalen oppakt, de bemoeizorg levert en onder welke voorwaarden. Bemoeizorg wordt bij de persoon thuis geboden, om praktische oplossingen te organiseren en om de persoon naar een diagnosetraject en hulpvraag toe te leiden.
17 Definitieve versie: 18 juli 2013
18 Definitieve versie: 18 juli 2013
2
DIAGNOSTIEK
2.1
Inleiding
Het diagnostisch onderzoek bij een vermoeden van dementie omvat zowel ziekte- als zorgdiagnostiek en wordt integraal uitgevoerd. Dit is nodig gegeven de aard van de ziekte, het progressieve verloop en de gevolgen voor het dagelijks leven. Diagnostiek levert de gewenste helderheid voor de persoon met dementie en diens naasten en vormt tegelijk de input en schakel naar de benodigde behandeling en zorg. Vanuit dit perspectief wordt het diagnostisch onderzoek gepositioneerd en georganiseerd. Casemanagement start daarom gelijk met het diagnostisch proces.
“De achteruitgang was al een paar jaar gaande, hij werd vergeetachtig en herkende dat zelf ook, maar ik kreeg hem met geen mogelijkheid naar de huisarts. Op een gegeven moment is hij gevallen en toen moest hij wel naar de huisarts, waar het balletje is gaan rollen.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Friesland 2010)
2.2
Indicatie
Doel is om de periode van onzekerheid zo kort mogelijk te maken, zodat een prognose opgesteld kan worden en behandeling, begeleiding en steun kan starten. Gedurende het hele ziekteproces worden –wanneer de veranderende zorgvraag daar aanleiding toe geeft– ziekte- en zorgdiagnostische activiteiten uitgevoerd, met als doel de zorgvraag te actualiseren, (nieuwe) comorbiditeit op te sporen en de behandeling en zorg desgewenst bij te stellen. De (h)erkenning van signalen en de toeleiding naar diagnostiek van mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten zijn beschreven in ‘Signaleren en actief verwijzen’ (zie hoofdstuk 1.3).
2.3
Inhoud
Het diagnostisch onderzoek voldoet aan de wensen en eisen van mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten en past bij hun specifieke situatie. In het diagnostisch traject doen zich veel keuzemomenten voor. Omdat van de betrokkenen niet kan worden verwacht dat zij een helder beeld hebben van het benodigde diagnostisch onderzoek, informeert de verwijzer hen volgens het principe van ‘Informed Consent’ uit de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO): mensen met dementie en hun naasten krijgen heldere en voldoende informatie over het doel en de mogelijke effecten van het diagnostisch traject en eventuele behandelingsmogelijkheden. Met deze informatie kunnen zij weloverwogen beslissingen nemen. De ziekte- en zorgdiagnostiek worden methodisch en ‘state of the art’ uitgevoerd, volgens de richtlijnen en standaarden van kwaliteitsinstituten en gezamenlijke beroepsverenigingen. Hiertoe behoren onder andere de Richtlijn diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie van het CBO (2005), de NHG-standaard M21 Dementie (2004) en de Handreiking Diagnostiek van Dementie van Verenso (2008). Zodra de diagnose is gesteld, wordt een zorgplan (zie hoofdstuk 3.4) opgesteld met alle noodzakelijke behandelings- en zorginterventies. Meteen na de diagnose dementie wordt een prognose gemaakt en een behandeling gestart, die de gevolgen van dementie kan afremmen en betrokkenen helpt om te gaan met de (gevolgen van) dementie (zie hoofdstuk 4: Behandeling, begeleiding en steun).
19 Definitieve versie: 18 juli 2013
2.3.1 Ziektediagnostiek De zorgstandaard omvat de diagnose van alle vormen van dementie. De variatie in ziekteduur is groot en door nieuwe diagnostische mogelijkheden met beeldvormende technieken en biomarkers –bij afwezigheid van een klinisch beeld van dementie– zal deze variatie nog toenemen. De eerste tekenen van mogelijke dementie worden vaker door de naasten dan door de persoon zelf opgemerkt. Ook andere systemen en hulpverleners om hen heen geven signalen door of de verwijzer neemt zelf beperkingen in het dagelijks functioneren waar. Op basis van deze signalen gaan professionals (thuis) het gesprek aan met potentiële patiënten. Algehele achteruitgang, stemmingswisselingen en gedragsveranderingen kunnen het begin zijn van dementie. Andere concrete signalen zijn: geheugenproblemen, woordvindingsproblemen, vermagering, verwaarlozing en overbelasting van naasten. Ziektediagnostiek wordt gestart bij: mensen met een hulpvraag over geheugenproblemen, gedragsproblemen, communicatieproblemen of gerelateerde cognitieve problemen; mensen met aan dementie gerelateerde risicofactoren en comorbiditeit; mensen met een niet aan dementie gerelateerde klacht, bij wie de zorgverlener aanleiding ziet de symptomen bespreekbaar te maken en de persoon naar diagnostiek te leiden; mensen die komen voor een routineonderzoek, waarbij de hulpverlener ingaat op signalen die mogelijk verband houden met dementie (casefinding, zie hoofdstuk 1.3.2); signalen vanuit de omgeving die duiden op mogelijke dementie; signalen die duiden op ontspoorde zorg (mantelzorg die door overbelasting, onkunde en onmacht omslaat in verkeerde behandeling, verwaarlozing of mishandeling). Het regionale traject en vangnet van signalering en toeleiding naar diagnostiek en behandeling is helder beschreven. Er zijn duidelijke afspraken over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende zorgverleners in de (toeleiding naar de) multidisciplinaire diagnostiek van dementie in de eerste en tweede lijn en per regio in ieder geval met één Universitair Medisch Centrum. Onderdeel van dit brede, multidisciplinaire en outreachende aanbod van ziektediagnostisch onderzoek in de eerste en tweede lijn zijn in ieder geval: thuisdiagnostiek voor mensen met een vermoeden van dementie, die hieraan de voorkeur geven of voor wie het lastig is het huis te verlaten; een basis geheugenpolikliniek voor mensen met een vermoeden van dementie; met specifieke mogelijkheden bij psychiatrische comorbiditeit, complexe gedragsstoornissen, ernstige systeemproblematiek en zorgweigering; een specialistische geheugenpolikliniek voor mensen met een vermoeden van dementie en bij wie complexe factoren specialistische kennis of apparatuur vereisen. Indien nodig is tijdelijke opname ten behoeve van diagnostiek mogelijk. Volgens het principe van ‘stepped care’ worden alleen die ziektediagnostische activiteiten uitgevoerd, die voor het medisch handelen van betekenis zijn. Onder- en overdiagnostiek worden vermeden. Bij onderdiagnostiek worden de standaarden van geaccepteerde kwaliteitsinstituten en gezamenlijke beroepsverenigingen in de praktijk niet (goed) gevolgd of komen mensen met een vermoeden van dementie –door een gebrekkige vroegsignalering– niet door de filters in de zorg heen. Bij overdiagnostiek kan worden voorzien dat de ingezette middelen en methoden niet tot een werkelijk betere behandeling of zorg leiden. Diagnostiek wordt afgesloten met een uitslaggesprek. Direct volgt een gesprek met de casemanager (of persoon met deze functie, zie hoofdstuk 3) en deze start de zorgdiagnostiek. Na elke diagnose volgt een uitslaggesprek en is voor iedereen het aanbod van de verschillende vormen van voorlichting, psycho-educatie, behandeling, begeleiding en steun bekend en toegankelijk.
20 Definitieve versie: 18 juli 2013
2.3.2 Zorgdiagnostiek Zorgvuldige vaststelling van de zorgbehoefte van de persoon met dementie en van de draaglast en draagkracht van het mantelzorgsysteem is van evident belang. Het merendeel van de mensen met dementie woont thuis en wordt verzorgd door familie, kennissen en buren.
21 Definitieve versie: 18 juli 2013
Meestal is er één persoon die het overgrote deel van de zorg op zich neemt en coördineert: de (centrale) mantelzorger. Als gevolg van de ziekte dementie ondervinden mensen met dementie en hun naasten problemen in het dagelijks leven op verschillende levensterreinen. Om hier hulp bij te kunnen bieden, brengt de hulpverlener deze zorgproblemen in kaart. Dit is zorgdiagnostiek. Een goede inventarisatie van de zorgbehoefte en onderzoek naar de benodigde interventies zijn belangrijk voor het welzijn van de mensen met dementie en hun naasten. Maar ook –gezien de hoge maatschappelijke kosten door het wegvallen van werk of het depressief raken van mantelzorgers– voor de samenleving. Zorgdiagnostiek krijgt aandacht vanaf het allereerste contact met de hulpverlener en deze wordt –ook na het afronden van de nosologische diagnostiek– gecontinueerd. Bij de zorgdiagnostiek door het casemanagement (zie hoofdstuk 3) worden tenminste de onderstaande twaalf dimensies in ogenschouw genomen waarbij zeven zorgdimensies cliëntgerelateerd zijn, twee zijn zorgverlenergerelateerd en drie hebben betrekking op de situatie of het cliëntsysteem: Cliëntgerelateerd aard en ernst dementie; gedrag en beleving; persoon en coping-stijl; wensen, preferenties en aversies; lichamelijke gezondheid; zelfredzaamheid; dagstructuur en bezigheden. Zorgverlenergerelateerd mantelzorg; professionele zorgverlening. Situatie/systeemgerelateerd familie en sociaal netwerk; woonomstandigheden; veiligheid, administratie en juridische zaken. Het doel van de zorgdimensies is het in kaart brengen van de belangrijkste zorgproblemen die de persoon met dementie en zijn omgeving ondervinden op elke dimensie door de ziekte dementie. Naast de zorgproblemen worden ook systematisch de mogelijkheden die mensen met dementie en de mantelzorger hebben om kwaliteit van leven te behouden ondanks de ziekte in kaart gebracht. In een continu proces van zorgdiagnostiek worden cyclisch de draaglast en draagkracht van het cliëntsysteem onderzocht. Alleen zo is ondersteuning bij zelfredzaamheid mogelijk. Toegesneden op de individuele situatie worden –zo nodig met behulp van klinimetrische schalen– vroegtijdig en structureel (een combinatie van) interventies aangeboden. Door te anticiperen op en te interveniëren bij de omgang met het veranderde gedrag van hun naaste wordt overbelasting van mantelzorgers zo veel mogelijk voorkomen.
2.4
Elementen van organisatie
De keten maakt samenwerkingsafspraken over signalering, verwijzing, diagnosticering en vervolgstappen, waarbij een zorgvuldige overdracht, goede communicatie, keuzemogelijkheden en Informed Consent2 belangrijke uitgangspunten zijn. Het proces is helder en inzichtelijk voor zowel professionals als mensen met dementie en hun naasten.
2
Informed Consent is beschreven in de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), zie ook deel III, hoofdstuk 2.9.
22 Definitieve versie: 18 juli 2013
3
CASEMANAGEMENT
3.1
Inleiding
Omdat tijdens het dementieproces de zorgbehoeften veranderen en complexer worden, is een vertrouwd en vast aanspreekpunt voor mensen met dementie en hun naasten nodig. Deze vertrouwde professional vervult de functie van casemanager3. De persoon die de rol van casemanager vervult, heeft veel kennis over dementie en de sociale kaart, coördineert in de verschillende fasen van het traject de behandeling, begeleiding en steun voor mensen met dementie en hun naasten, én voert deze –waar nodig en mogelijk– ook zélf uit. In casemanagement bij dementie worden –net als in het model van clinical casemanagement– trajectbegeleiding en persoonlijke hulpverlening gecombineerd.
“De casemanager bood inzage in de mogelijkheden allerlei hulp en steun. Voor vragen over dementie en veranderingen in hoe ik me voelde kon ik altijd bij haar terecht. Ook bood ze steun bij het organiseren van hulp, dat vond ik geweldig. Zo regelde ze ook iemand die 2 weken in huis kwam toen ik naar Amerika was. Ze heeft ook de aanvraag richting CIZ gedaan hiervoor. Ik had daar niet de energie voor.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Soest, 2010)
3.2
Indicatie
De zorgstandaard hanteert de definitie voor casemanagement van het Landelijk Dementie Programma (2004): Het systematisch aanbieden van gecoördineerde behandeling, zorg en ondersteuning door een vaste professional, die deel uitmaakt van een lokaal samenwerkingsverband gericht op thuiswonende mensen met dementie en hun naasten, gedurende het hele traject van ‘niet pluis’ of de diagnose tot aan opname (in een woonvorm voor mensen met dementie) of overlijden. Alle mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten krijgen bij de start van een diagnostisch traject casemanagement aangeboden. Casemanagement begint bij een zorgvraag gerelateerd aan dementie of een vermoeden daarvan en eindigt bij de nazorg na overlijden. Er is geen standaard voor exclusiecriteria. Gezien het belang in voorkomen van verwaarlozing en overbelasting mantelzorgers worden ook zorgweigeraars gestimuleerd om van casemanagement gebruik te maken. Afhankelijk van het stadium van de dementie, de individuele situatie en de feitelijke (on)mogelijkheden wordt een pakket op maat geboden, dat sterk in intensiteit kan variëren: zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig. In de praktijk leidt dit tot een spreiding van slechts enkele contacten per jaar tot een wekelijks bezoek.
3
Andere termen voor casemanager (HBO-niveau) zijn zorg- of trajectbegeleider of dementieconsulent. De zorgstandaard hanteert het meest ingeburgerde casemanager. Op dit moment wordt veel onderzoek verricht naar effecten en voorwaarden voor casemanagement bij dementie.
23 Definitieve versie: 18 juli 2013
3.3
Inhoud
Bij dementie is sprake van verminderde sturing op drie niveaus: van de persoon met dementie zelf, van het cliëntsysteem en van het professionele en informele zorgsysteem rondom het cliëntsysteem. Daarom wordt aan elk cliëntsysteem de ondersteuning van een hulpverlener aangeboden die casemanagement vervult. Deze vaste persoon heeft als taak de regie op deze drie niveaus te bewaken, de inzet van de verschillende (in)formele zorg- en hulpverleners te coördineren, af te stemmen met de medisch eindverantwoordelijke en –waar nodig en mogelijk– zelf hulp te bieden. Zo lang mogelijk wordt het regelvermogen –zo nodig met ondersteuning– bij de persoon zelf en de naasten gelegd, waarbij deze casemanager –anticiperend op de ontwikkelingen– steeds het evenwicht tussen draagkracht en draaglast van het cliëntsysteem bewaakt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het systeem van zorgdimensies beschreven in hoofdstuk 2.3.2. Het doel van casemanagement is: het optimaliseren van het welbevinden en de kwaliteit van leven van mensen met dementie en hun naasten, het signaleren en adequaat handelen bij stemmings- en gedragsproblemen, minimaliseren van emotionele problemen en overbelasting van naasten (spanning, angst, depressie) en uitstel van opnames of verplaatsingen naar andere woonvormen. De uitgangspunten zijn: Vragen, problemen, wensen, behoeften en gewoontes van mensen met dementie en hun naasten vormen het vertrekpunt. Casemanagement is cliënt- en systeemgericht en vraagvolgend. Het kunnen opbouwen van een vertrouwensrelatie tussen de persoon die de rol van casemanagement vervult en de cliënt en zijn familie is belangrijk voor goed casemanagement. Daarom is het nodig dat er een ’klik’ is tussen beiden. Mensen met dementie en hun naasten worden gestimuleerd zoveel mogelijk zelf de regie en verantwoordelijkheid te houden en actief te blijven (empowerment tot zelfmanagement). Casemanagement is aanvullend. Casemanagement wordt uitgevoerd in samenwerking met een multidisciplinair team, waarin als basis medische, psychologische, geriatrische en psychiatrische deskundigheid aanwezig is, en specialistische geriatrische expertise oproepbaar. De betrokken medische disciplines overleggen regelmatig met elkaar. Dit team integreert diagnostiek en behandeling en consulteert –indien nodig– andere specialismen. Wanneer meerdere chronische ziekten aanleiding geven voor diseasemanagement, maar dementie het bovenliggende ziektebeeld is, ligt de coördinatie bij casemanagement dementie, zodat geen stapeling optreedt. Bij comorbiditeit is dementie dominant voor het medische beleid. De medisch hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor inzet van de juiste zorg en goede afstemming in de zorg. Het casemanagement werkt intensief samen met de geriatrisch en psychiatrisch deskundige arts die de medische eindverantwoordelijkheid heeft en stemt de inzet en activiteiten af met de huisarts indien de persoon met dementie thuis woont. Casemanagement heeft een onafhankelijke positie ten opzichte van de verschillende zorgaanbieders in de regio. In het geval dat de diagnose dementie wordt gesteld, wordt altijd een individueel zorgplan (zie hoofdstuk 3.4) opgesteld en casemanagement gestart. Ook als de naasten bijna de gehele trajectbegeleiding voor hun rekening nemen. Het is aan de persoon met dementie dit casemanagement al dan niet te aanvaarden. Minimaal twee maal per jaar neemt het casemanagement initiatief tot contact. Als iemand het professionele casemanagement niet aanvaardt, worden de risico’s en mogelijke alternatieven besproken. Taken casemanagement De taken van de persoon die het casemanagement uitvoert, zijn: het eerste aanspreekpunt zijn voor cliënt en mantelzorgers; begeleiding van cliënten met vragen rond een ‘niet-pluisgevoel’ en indien gewenst of nodig stimulans tot diagnostiek; zorgdiagnostiek, die aansluit op de ziektediagnostiek, waarvan de uitkomst wordt vastgelegd in een zorgplan (hoofdstuk 2 en 3.4); mensen die zorg mijden naar hulp en ondersteuning toeleiden (bemoeizorg); Psycho-educatie –individueel en in groepsverband– voor mensen met dementie en hun naasten: voorlichting, informatie en advies over de ziekte, de gevolgen en de aanpak in de breedste zin van het woord volgens bewezen effectieve methoden;
24 Definitieve versie: 18 juli 2013
casemanagement bemiddelt voor mensen met dementie en hun naasten voor het gebruik van de diensten en activiteiten van zorg- en welzijnsorganisaties in de dementieketen; therapeutische interventies uitvoeren dan wel doorgeleiden naar andere professionals, zoals psychosociale systeembegeleiding en emotionele ondersteuning bij het aanpassen aan de gevolgen van de ziekte en rouwverwerking, waar nodig gezamenlijk met andere professionals (familiegesprekken); indien gewenst het houden van gesprekken met de bredere kring rond het cliëntsysteem en gezamenlijke besluitvorming: Shared Decision Making (SDM). Enerzijds ter ondersteuning van cliënt en de mantelzorger, anderzijds voor het verstrekken van informatie en advies aan de bredere kring rond het cliëntsysteem; coördinatie: vanuit actuele kennis van de regionale sociale kaart informeren over (on)mogelijkheden; zorgbemiddeling: regelen van praktische zaken en hulp; afstemming van mantelzorg, informele zorg, professionele zorg en de eindverantwoordelijke arts en waar nodig verwijzing; zorgen dat de afzonderlijke interventies samenhang hebben in een hoofdlijn van anamnese, zorgdiagnose, planning, uitvoering, monitoring en evaluatie; toeleiding: zorgen dat hulp en ondersteuning ook daadwerkelijk tot stand komen; monitoring en evaluatie van resultaten; praktische hulp, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, huishouding, vervoer, financiën, rijvaardigheid en gevaar; naast praktische ondersteuning ook aandacht en emotionele ondersteuning van cliënt en mantelzorger, bijvoorbeeld aandacht voor levensvragen; hulp bij het behouden van een zinvol leven; begeleiding bij het opstellen van wilsverklaringen en het regelen van wettelijke vertegenwoordiging (deel III, hoofdstuk 2.10); actieve betrokkenheid in complexe situaties bij: zorgweigering, gevaar, overbelasting mantelzorg, inadequaat gedrag, jonge mensen met dementie, afwezigheid mantelzorg, bedreiging kwaliteit van leven van mensen met dementie en/of de mantelzorger en comorbiditeit en hiermee voorkomen van crises; zorgen dat er acute sociaal-medische en sociaal-psychiatrische hulp komt in crisissituaties (hoofdstuk 5.5) en een aandeel in de uitvoering van de geldende wettelijke kaders: onvrijwillige opnamebemiddeling met inbewaringstelling of rechterlijke machtiging; begeleiding bij alle transities; na een verhuizing stopt de begeleiding niet, maar wordt besproken welke activiteiten vanuit het casemanagement nog nodig zijn en vindt een goede zorgoverdracht plaats; bij tijdelijke opname de gehele opnameperiode actieve betrokkenheid bij behandelplan en/of zorgplan; bij permanente opname zorgen voor een goede zorgoverdracht tot en met het eerste multidisciplinaire overleg in de andere woonomgeving en actieve betrokkenheid bij het opstellen van het zorgleefplan en omgangsadvisering naar verzorgenden; verlenen van nazorg aan de mantelzorger na opname of overlijden.
Beschikbaarheid Casemanagement is beschikbaar overdag en in de avonduren, structureel en acuut, en mensen met dementie en hun naasten zijn daarvan op de hoogte. Tijdens kantooruren is –bij afwezigheid van de eigen casemanager– vervanging geregeld. Indien nodig kan crisishulp worden ingeschakeld. Voor een goede beschikbaar- en bereikbaarheid en om competenties en vakkennis op voldoende niveau te houden, wordt een landelijke norm van een minimaal aantal uren per week voor het dienstverband van een medewerker met een casemanagerfunctie vastgesteld. Vanwege de problematiek worden mensen met dementie en hun naasten veelal thuis bezocht. Casemanagement biedt ook hulp aan mensen met dementie die daar afwijzend tegenover staan, maar bij wie gevaarlijke of maatschappelijk onwenselijke situaties dreigen te ontstaan en moeten worden voorkomen (bemoeizorg). Bemoeizorg komt bij dementie vanwege de aard van de ziekte relatief veel voor. Er is op dit moment geen goede richtlijn voorhanden waarin bemoeizorg bij dementie beschreven staat.
25 Definitieve versie: 18 juli 2013
Positionering in de dementieketen Casemanagement is een vast en leidend onderdeel van de regionale dementieketen. Casemanagement dementie ondersteunt mensen met dementie en hun naasten bij het regelen en coördineren van diensten en activiteiten van alle aangesloten zorg- en welzijnsaanbieders; regelt en coördineert waar nodig zelf en combineert dit met persoonlijke hulpverlening. De persoon met de functie als casemanager werkt –volgens een door de ketenpartners opgesteld protocol– nauw en intensief samen met de huisarts en/of een geriatrisch en psychiatrisch deskundig arts, die eindverantwoordelijk is voor (de continuïteit van) de medische zorg, inclusief de overdracht naar andere (intensievere) zorgvormen. Casemanagement is geen losstaande functie, er dienen afspraken te zijn tussen ketenpartners over de inbedding van het casemanagement in de keten. Opleidingsniveau Voor een goede uitoefening van het vak casemanagement dementie is minimaal HBO-niveau vereist (bij voorkeur een verpleegkundige of psychosociale achtergrond) en een aanvullende opleiding (bij voorkeur met een landelijk keurmerk). Kennis en kunde worden met een landelijk of organisatie gebonden systeem van accreditatie getoetst en actueel gehouden. Financiering van casemanagement Financiering vanuit meerdere bronnen is anno 2012 onderwerp van discussie. Het Ministerie van VWS werkt aan een inhoudelijk kader voor casemanagement. Dit omvat een definitie van casemanagement, criteria voor de inzet van casemanagement en daarna een besluit over bekostiging van casemanagement.
3.4
Zorgplan
Zodra iemand de diagnose dementie heeft gekregen, wordt een zorgplan4 opgesteld door het casemanagement, dat doorloopt en steeds wordt bijgewerkt tot overlijden (figuur 2). Het casemanagement stelt het zorgplan op vanuit zijn of haar overkoepelende blik en coördinerende rol in samenspraak met de cliënt en het cliëntsysteem. De medisch eindverantwoordelijke ziet er op toe dat het gebeurt. Doel van het zorgplan Een zorgplan is het verzameldocument van alle acties en afspraken van betrokken zorg- en hulpverleners bij de cliënt en diens naasten ten dienste van het realiseren van afgestemde zorg, het bundelen van verschillende informatiestromen en het bijhouden van een kerndossier. Een zorgplan beschrijft het geheel van wonen, welzijn en zorg afgestemd op de specifieke behoeften, vragen en wensen van een persoon met dementie en diens naasten. Uitgangspunten zijn eigen regie en zelfmanagement en de ondersteuning hiervan. De doelen, afspraken en evaluatiemomenten –van de persoon met dementie en zijn naasten zelf én met alle woon-, welzijns- en zorgdiensten van de verschillende professionals die allen methodisch en state of the art werken volgens de richtlijnen van de eigen beroepsgroep– worden hierin vastgelegd. Als eerste aanspreekpunt beschikt het casemanagement altijd over het meest actuele zorgplan. Uitgangspunt is het ondersteunen en versterken van de eigen kracht van het cliëntsysteem. Met de betrokken zorg- en hulpverleners en de persoon met dementie en diens naasten worden afspraken gemaakt over het beheer, de eindverantwoordelijkheid en wie inzage heeft. De persoon met dementie of diens wettelijke vertegenwoordiger, heeft recht op (toestemming voor) inzage, op kopie en op wijziging. Bij het bespreken van het zorgplan is veiligheid, vertrouwen, duidelijkheid en openheid voor alle betrokkenen van groot belang. Inhoud Het zorgplan vormt de leidraad voor alle zorg- en hulpverleners bij de behandeling van de zorgvragen van de persoon met dementie en biedt de persoon met dementie en zijn naasten inzicht in welke hulp en ondersteuning hij mag verwachten. Het zorgplan is geschreven in voor alle betrokkenen duidelijke en begrijpelijke taal en in functionele doelen. Gebruik van medisch jargon wordt vermeden.
4
Andere veel gebruikte termen zijn: trajectplan, zorgleefplan en zorgbehandelplan. De Zorgstandaard Dementie hanteert de term zorgplan.
26 Definitieve versie: 18 juli 2013
Figuur 2: het zorgplan
In het zorgplan is tenminste opgenomen: ziekte- en zorgdiagnose, waar mogelijk volgens de zorgdimensies beschreven; behoeften van de persoon met dementie en de naasten; een overzicht wie wat doet in de zorgverlening; bereikbaarheid van betrokkenen; ondersteuning van naasten; een passage over op welke wijze Informed Consent (toestemming) is geregeld en er sprake is van gezamenlijke besluitvorming (Shared Decision Making). Eventueel is opgenomen: medicatie en afspraken over bijbehorende farmaceutische zorg; comorbiditeit; gewenst zorgbeleid bij onvoorziene verslechtering; een eventuele wilsbeschikking en gegevens voor evaluatie. In het zorgplan wordt rekening gehouden met verschillende scenario’s die een gevolg van de dementie kunnen zijn. De gegevens van de persoon met dementie en zijn naasten worden geordend in vier domeinen van kwaliteit van leven: lichamelijk welbevinden: gezondheidsbescherming, -bevordering en -risico’s; mentaal welbevinden: autonomie, adaptatie, rouw, eenzaamheid, zingeving en gerespecteerd worden en interculturele zorg; woon- en leefomstandigheden: inrichting van de woonsituatie (hoofdstuk 5.4: Aangepast wonen); participatie: dagelijkse bezigheden en contacten, nuttig kunnen zijn (hoofdstuk 4.3.3 en 5.2). Afhankelijk van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand of sociale situatie worden de afspraken in het zorgplan periodiek geëvalueerd en zo nodig bijgesteld, in overleg met de persoon met dementie en diens naasten. Ook wijzigingen in het anticiperend zorgbeleid en eventuele wilsverklaringen worden opgenomen. Minimaal twee keer per jaar wordt het zorgplan geëvalueerd, maar de frequentie wordt bepaald door de behoeften van de persoon met dementie en zijn naasten.
27 Definitieve versie: 18 juli 2013
3.5
Elementen van organisatie
Omdat de afstemming van de inzet van de verschillende professionals op de steeds veranderende behoeften van mensen met dementie en hun naasten niet rechtlijnig verloopt (figuur 4 deel III: Kluwenmodel) is casemanagement noodzakelijk. Door de inzet van casemanagement en door de positionering dichtbij de huisarts kunnen mensen met dementie zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen, wat de kwaliteit van hun leven ten goede komt. Alle betrokken ketenpartijen dragen casemanagement. Casemanagement is in de ketenstructuur ingebed. Het casemanagement is bestuurlijk geregeld door middel van een overeenkomst en de eisen die aan casemanagement gesteld worden, dienen duidelijk te zijn en door alle samenwerkende partijen in de keten te worden uitgedragen. Het doel, de uitgangspunten en de taken van casemanagement in de multidisciplinaire dementiezorg staan hierboven beschreven.
28 Definitieve versie: 18 juli 2013
4
BEHANDELING, BEGELEIDING EN STEUN
4.1
Inleiding
Dementie is een ernstige progressieve aandoening met een vaak sluipend begin en een langdurig verloop. De behandeldoelen -gericht op het optimaliseren van mogelijkheden, het minimaliseren van gevolgen en het ondersteunen van mantelzorg– veranderen naarmate de ernst van de dementie toeneemt. Aanvankelijk zijn behoud van functionele autonomie en het zelfstandig thuis wonen belangrijk. Naarmate de ziekte dementie vordert,verschuiven de behandeldoelen in de richting van comfort en veiligheid. In gevorderde stadia is palliatieve zorg nodig en is er steeds minder plaats voor levensverlengend handelen. In alle fasen zijn de inspanningen van zorg- en hulpverleners gericht op zowel de mensen met dementie als op hun naasten, die beiden met de ziekte moeten leren leven. Doel van de behandeling, begeleiding en steun is behoud of verbetering van beider kwaliteit van leven. Behandeling van mensen met dementie en hun mantelzorgers is systeemgericht en wordt altijd multidisciplinair afgestemd.
“De neuroloog zei dat ik begeleiding moest zoeken. Ik zei toen tegen hem dat ik het wel redde, en heb het dus eerst niet gedaan. Toen zei hij: ‘uit liefde moet u egoïstisch zijn’. Deze uitspraak vergeet je nooit.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, de Bilt 2011)
4.2
Indicatie
Behandeling, begeleiding en steun bij dementie worden gedefinieerd als het doelgericht en methodisch beïnvloeden en verlichten van: a) de ziekte dementie en comorbiditeit (inclusief intercurrente aandoeningen); b) de chronische gevolgen van dementie: stoornissen en beperkingen bij mensen met dementie en hun naasten; c) het omgaan met de gevolgen van dementie. Behandeling, begeleiding en steun is op basis van Informed Consent en kan al in een vroeg stadium starten maar wordt in elk geval aangeboden na de ziekte- en zorgdiagnostiek (hoofdstuk 2) en het opstellen van een zorgplan (hoofdstuk 3.4). Alle activiteiten zijn toegesneden op de wensen, behoeften en mogelijkheden van mensen met dementie en hun naasten en op de ernst van hun cognitieve, lichamelijke en psychische stoornissen of sociale problemen.
4.3
Inhoud
Alle zorg- en hulpverleners hanteren de volgende uitgangspunten: Vraaggestuurde behandeling, begeleiding en steun zo dicht mogelijk bij huis, afgestemd op de wensen, behoeften en mogelijkheden van mensen met dementie en hun naasten. Autonomie en zelfmanagement worden –in een systeembenadering van gecombineerde ondersteuning voor de persoon met dementie en diens naasten– zoveel mogelijk gestimuleerd. Multidisciplinaire samenwerking in de zorgketen(s) en casemanagement (hoofdstuk 3) om de (medische of paramedische) behandelings- en zorginterventies op verschillende niveaus goed op elkaar af te stemmen.
29 Definitieve versie: 18 juli 2013
(Gecombineerde) behandelingen en interventies zijn gebaseerd op de beschikbare (evidence-based) kennis uit vakliteratuur, multidisciplinaire richtlijnen en klinische ervaring. Psycho-educatie en steun voor iedere mantelzorger, afgestemd op diens situatie. Lotgenotencontact, zowel voor mensen met dementie als voor hun naasten. Voor thuiswonende mensen met dementie heeft een systeembenadering met ondersteuningsactiviteiten voor zowel de persoon met dementie als hun naasten de voorkeur, omdat gecombineerde ondersteuning in het algemeen effectiever is dan enkelvoudige interventies. De presentatie van de dementie kan reeds bestaande systeemproblematiek verergeren en laten decompenseren.
Iedere keten beschrijft de behandeling, begeleiding en steun vanuit de drie in hoofdstuk 4.2 genoemde perspectieven (4.3.1, 4.3.2 en 4.3.3) helder en inzichtelijk voor alle betrokken partijen. Hulpverleners van verschillende disciplines verstrekken op eenzelfde wijze informatie en nazorg. De persoon met dementie en diens naasten beslissen zelf of zij van het aanbod gebruik willen maken.
4.3.1 Behandeling van de ziekte en comorbiditeit De medische behandeling is ‘state of the art’ volgens de geldende normen en richtlijnen van de beroepsgroepen. Wanneer meerdere chronische ziekten aanleiding geven voor diseasemanagement maar dementie het bovenliggende ziektebeeld is, ligt de coördinatie bij casemanagement dementie, zodat geen stapeling optreedt. De medische hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor het afstemmen van de behandeling en het maken van de juiste afwegingen. In voorkomende situaties wordt gebruik gemaakt van de consultatiefunctie van specialistische geriatrische en/of psychiatrische expertise. In een vroegtijdige zorgplanning (Advance Care Planning) met het oog op de te verwachten achteruitgang worden de (palliatieve) grenzen van het medisch beleid met de persoon met dementie en diens naasten besproken. Vragen over het levenseinde worden beantwoord, angsten worden verminderd of weggenomen en hun wensen worden gerespecteerd. Uit de Advance Care Planning kan een wilsbeschikking voortvloeien (deel III, hoofdstuk 2.10). Deze wordt opgenomen in het zorgplan. De verschillende vormen van degeneratieve dementie kunnen niet worden voorkomen of genezen. Wel kunnen geneesmiddelen de cognitieve en functionele achteruitgang tijdelijk enigszins vertragen. Deze middelen worden toegepast volgens de standaarden en richtlijnen van de medische beroepsgroep, met periodieke evaluatie van het effect en monitoring van de bijwerkingen en interacties. Risico’s van medicatie worden overwogen en besproken. De uitwisseling van gegevens en periodieke medicatiebeoordeling wordt afgestemd tussen de zorgverleners en vastgelegd. Er is alertheid op mogelijke onderdiagnostiek van pijn of onwelbevinden. Veelvoorkomende gedrags- en stemmingsontregelingen (apathie, agitatie, angst en depressie) en psychotische verschijnselen (hallucinaties en wanen) –soms ook voortkomend uit al langer bestaande psychiatrische problematiek– bepalen de zorglast in de thuissituatie en veroorzaken transities naar andere woonvormen. Visuele hallucinaties en wanen komen het meest voor in de gevorderde stadia, mede getriggerd door visusstoornissen en slechthorendheid. Bij de behandeling van gedrags- en stemmingsontregelingen worden volgens de richtlijnen altijd eerst niet-farmacologische strategieën overwogen (psychosociale methoden, psychotherapie). Psychofarmaca, zoals antipsychotica, worden pas gebruikt nadat psychologische interventies en aanpassingen in de omgeving onvoldoende effect hebben gesorteerd. Langdurig gebruik van antipsychotica wordt vermeden. Er is geen wetenschappelijke basis om het hoog aantal prescripties van psychofarmaca –die veel bijwerkingen geven– bij demente patiënten met gedragsstoornissen te verantwoorden. Adequate behandeling van bijkomende chronische ziekten voorkomt onnodig functieverlies. Alertheid op onderrapportage van lichamelijke klachten is bij patiënten met cognitieve stoornissen geboden. De behandeling van comorbiditeit en intercurrente aandoeningen wordt regelmatig geëvalueerd en aangepast. Mensen met dementie zijn gevoeliger voor bijwerkingen van psychofarmaca en andere –op het centraal zenuwstelsel inwerkende– geneesmiddelen, zoals Parkinsonmedicatie. Bij een delier, al dan niet veroorzaakt door lichamelijke ontregeling (intercurrente aandoening) wordt met lichamelijk en psychiatrisch onderzoek de oorzaak van de (sub)acute verwardheid opgespoord en behandeld.
30 Definitieve versie: 18 juli 2013
Afhankelijk van aanwezigheid en kwaliteit van de mantelzorg kunnen problemen ontstaan met medicatietrouw, met de vaardigheid om geneesmiddelen op de juiste wijze tot zich te nemen en met de controle op en aanpassing van de juiste dosering. Toedienvormen kunnen worden aangepast en doseringsregimes vereenvoudigd. Hulpverleners die bij mensen met dementie in huis komen alert dienen te zijn op signalen over het gebruik en inname van medicatie. Naarmate de dementie vordert, wordt periodiek geëvalueerd hoe lang en met welk doel bepaalde medische behandelingen (en controles) worden voortgezet. Zulke evaluaties zijn onderdeel van Advance Care Planning en terug te vinden in het zorgplan.
4.3.2 Behandeling, begeleiding en steun gericht op chronische gevolgen van de ziekte Op basis van inschatting van de functionele mogelijkheden wordt in overleg met de persoon met dementie en diens naasten bepaald welke behandeling en hulp het omgaan met de blijvende gevolgen van de ziekte in het functioneren kan verbeteren. Gedurende een bepaalde periode kan behandeling van de gevolgen (basiszorg en compensatie van de functionele beperkingen) het dagelijks functioneren thuis in balans houden. Dit hangt mede af van de geboden mantelzorg. Paramedische interventies bevorderen zelfmanagement en het behoud van mogelijkheden en vertragen achteruitgang en functieverlies: ergotherapie, fysiotherapie, logopedie, cognitieve stimulatie en rehabilitatie, voedings- en bewegingsinterventies en psychomotorische therapie. Psychosociale behandeling, zo nodig in combinatie met medicatie, kan gedrags- en stemmingsontregelingen voorkomen of verminderen en de kwaliteit van leven verbeteren. Indien gewenst wordt basiszorg en hulp bij medicatie-inname thuis door de mantelzorg, door professionele farmaceutische of thuiszorg geboden en indien nodig in een institutionele omgeving (dagbehandeling, kleinschalige woonvorm, verzorgings- of verpleeghuis). Daarnaast wordt gekeken of er hulp bij het huishouden en bij de zelfzorg (basiszorg, hoofdstuk 5.1) gewenst is en of er materiële maatregelen nodig zijn ter compensatie van de toenemende beperkingen. Voorbeelden van materiële aanpassingen zijn ondersteunende technologie (automatische verlichting bij nachtelijke toiletgang), middelen ter ondersteuning van het geheugen (datumklok, agenda), de oriëntatie (GPS), communicatie (communicatieboek) en voor behoud van sociaal contact (eenvoudig te bedienen pictofoon), hulpmiddelen bij het innemen van medicijnen, vervangende voedingsproducten en maatregelen om de omgeving veilig te maken (domotica, advies voor rijvaardigheid en veilig gebruik van middelen in huis, valpreventie, zie ook hoofdstuk 5.4). Bij gevorderde stadia van dementie kunnen behandelingen nodig zijn bij problemen met eten en drinken, ter voorkoming van conditionele achteruitgang, bij pijn, pneumonie, paratonie en incontinentie.
4.3.3 Behandeling, begeleiding en steun gericht op het omgaan met de gevolgen Verstoringen in het psychisch functioneren en het gedrag kunnen mede ontstaan doordat de persoon met dementie moeite heeft om te gaan met de ingrijpende veranderingen als gevolg van het ziekteproces, zoals aanzienlijke stress en gedrags- en stemmingsontregelingen5. Psychosociale behandeling en psychofarmacotherapie ondersteunen mensen met dementie en hun naasten bij het omgaan met de gevolgen van de ziekte, door hulp te bieden bij: acceptatie en hantering van de beperkingen; emotioneel in evenwicht blijven; onderhouden van sociale contacten; behouden positief zelfbeeld; aangaan van een adequate relatie met zorg- en hulpverleners; omgaan met behandelprocedures en een eventuele institutionele omgeving; omgaan met de onzekere toekomst. 5
Dit is al het gedrag van de persoon met dementie, dat door de persoon met dementie zelf of diens omgeving als moeilijk hanteerbaar wordt ervaren.
31 Definitieve versie: 18 juli 2013
Daarnaast zijn er specifieke mogelijkheden van behandeling, begeleiding en (emotionele) steun voor de mantelzorger met als doel klachten die voortkomen uit de (continue) zorg voor de persoon met dementie –depressie, nervositeit, angst en gevoelens van overbelasting– te voorkomen of te verminderen. Ondersteuning van mantelzorgers richt zich ook op versterking van het sociale netwerk. In elke regio kunnen mensen met dementie en hun naasten een beroep doen op: informatie, advies en psycho-educatie: bijvoorbeeld Alzheimer Café, telefonische hulpdienst, regionale afdelingen van de patiëntenverenigingen, informatiebijeenkomsten in ontmoetingscentra voor mensen met dementie en hun naasten (over het ziektebeeld, het beloop, complicaties, omgangsadviezen, mogelijkheden van hulpverlening, wet- en regelgeving, bewindvoering en mentorschap, beslisvaardigheid en wilsbekwaamheid). Landelijk zijn er diverse zeer toegankelijke, informatieve en praktische websites voor mensen met dementie en betrokkenen en is er een aanbod aan E-Health mogelijkheden. Ondersteuning mensen met dementie Met psychosociale behandeling wordt steun geboden bij het accepteren van en omgaan met de cognitieve, sociale en emotionele gevolgen van de dementie in verschillende stadia door aan te sluiten bij de (on)mogelijkheden en belevingswereld van mensen met dementie en hun naasten (zie ook hoofdstuk 5.2). Bij beginnende dementie worden met voorlichting, educatie en instructie vaardigheden en strategieën ontwikkeld om met problemen en beperkingen te leren omgaan (Kopgroepen, Alzheimer Café, ergotherapie thuis en cognitieve revalidatie). In deze fase kunnen ook gespreks- en lotgenotengroepen helpen de eigen beperkingen te accepteren en de ervaren verliezen te verwerken. Met behulp van eenvoudige technologie kunnen plezierige bezigheden en sociaal contact worden behouden (apparatuur met eenvoudig te bedienen touch screen om naar radio en muziek te luisteren, foto’s te bekijken of te telefoneren). Bij beginnende tot matig ernstige dementie hebben psychomotorische therapie, bewegings- en activiteitengroepen, reminiscentie-, muziek- en huisdiertherapie een gunstig effect op het omgaan met de eigen beperkingen (acceptatie, minder passiviteit, zinvolle dagbesteding), het emotioneel evenwicht (minder depressiviteit), een positief zelfbeeld en het onderhouden van sociaal contact. Bovendien biedt het houvast in de tijd en ondersteuning van het dag-nachtschema door voldoende activiteit overdag en is de progressie van het dementieproces beter in beeld. Bij mensen met ernstige dementie bevorderen muziektherapie en validation het emotioneel functioneren en sociaal contact. Bij een zeer ver gevorderde dementie zijn er verschillende methoden en technieken zoals zintuigactivering om contact met de persoon met dementie te houden en het emotioneel functioneren positief te beïnvloeden. De gehanteerde indeling van de psychosociale behandeling in de verschillende stadia van dementie dient in de praktijk flexibel gehanteerd te worden. In de dagelijkse zorg worden -afhankelijk van de individuele behoeften, stemming, voorkeuren en mogelijkheden- elementen uit de verschillende psychosociale methoden gecombineerd. Ondersteuning mantelzorgers Ondersteuning van de mantelzorger is gebaseerd op een herhaalde inschatting van diens draaglast (objectieve en subjectieve belasting) en draagkracht, waarvoor standaardvragenlijsten gebruikt moeten worden. Afhankelijk van de behoeften, kunnen mantelzorgers een beroep doen op (een combinatie van) de volgende typen ondersteuning: Bij moeite met het omgaan met de beperkingen en acceptatie van hulp: educatie en informatie: zoals Alzheimer Café en Alzheimertelefoon, een (internet)cursus, vaardigheidstraining, ergotherapie thuis, logopedie (omgaan met communicatieproblemen en eet- en drinkproblemen), training in effectieve probleemoplossing en cognitieve gedragstherapie. Bij negatieve beïnvloeding van het emotioneel functioneren van de mantelzorger (verstoring emotioneel evenwicht, negatief zelfbeeld, onzekerheid over de toekomst, anticiperend rouwproces, depressiviteit, angststoornis): emotionele steun zoals gespreks- of lotgenotengroepen, individuele counseling of psychotherapie. Bij aanhoudende depressiviteit of slaapproblemen en als andere vormen van begeleiding niet effectief blijken, worden passende medicijnen voorgeschreven en wordt bijbehorende farmaceutische zorg geboden.
32 Definitieve versie: 18 juli 2013
Wanneer de mantelzorger overbelast raakt of dreigt te raken of zichzelf sociaal verwaarloost, wordt praktische en sociale steun geboden, bijvoorbeeld door respijtzorg (hoofdstuk 5.3), familiegesprekken, versterken van het sociale netwerk, aandacht voor de relatie met de persoon met dementie en familieparticipatie na opname in een intramurale setting. Bij onvoorziene uitval van de mantelzorg is spoedopname in een verpleeghuis volgens een noodbeddenregeling mogelijk (hoofdstuk 5.5).
Casemanagement kan bij al deze punten coördinatie verzorgen of ondersteuning bieden (zie hoofdstuk 3). De zorg voor mensen met dementie stelt hoge eisen aan de draagkracht van de mantelzorger. Verschillende coping-stijlen van mantelzorgers zijn hierbij van invloed. Wanneer de belasting de mantelzorger boven het hoofd groeit, kunnen uitputting en onmacht ongewild leiden tot machtsmisbruik en ouderenmishandeling (ontspoorde zorg). Vroegtijdige signalering en deskundige interventie zijn dan noodzakelijk. Elke keten heeft een meldpunt ouderenmishandeling, waarin de betrokken aanbieders van zorg en welzijn vertegenwoordigd zijn en dat nauw met het casemanagement samenwerkt.
4.4
Elementen van organisatie
De regionale zorgketen voorziet in een breed en dekkend aanbod van –zowel op organisatieniveau als op cliëntniveau– goed afgestemde multidisciplinaire behandeling, begeleiding en steun. In elke regio is voor alle mensen met dementie een breed psychosociaal behandelings- en begeleidingsaanbod beschikbaar, in aansluiting op de behoeften en wensen. Elke keten legt dit aanbod vanuit de drie perspectieven voor mensen met dementie en hun naasten vast in een duidelijk protocol: 1) de ziekte en comorbiditeit; 2) de chronische gevolgen van de dementie; 3) het omgaan met (de gevolgen van) de ziekte. Voor mensen met dementie, hun naasten en voor hulpverleners is inzichtelijk hoe de behandeling, begeleiding en steun vanuit de drie perspectieven wordt ingevuld. Het aanbod van state of the art interventies voorziet in de behoeften van de verschillende doelgroepen en is in elke regio in de basis hetzelfde. Een effectieve organisatie van de medische zorg voor kwetsbare ouderen is noodzakelijk om de eigen inbreng van mensen met dementie en hun naasten in de behandeling, begeleiding en steun te vergroten. Onderling worden afspraken gemaakt over doorverwijzing, rolverdeling en informatieoverdracht in de keten.
33 Definitieve versie: 18 juli 2013
34 Definitieve versie: 18 juli 2013
5
LEVERING ZORG EN DIENSTEN
5.1
Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL
5.1.1 Inleiding Als gevolg van functionele en cognitieve beperkingen en verlies van eigen regie –en mede bepaald door de aanwezigheid en mogelijkheden van mantelzorgers– hebben mensen met dementie hulp nodig bij huishoudelijke zorg en bij Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL, zelfverzorging). Het streven is mensen met dementie zo lang mogelijk zelf de regie te laten houden met ondersteuning waar dat volgens hen nodig is. Als zij niet meer in staat zijn om de huishoudelijke zorg en ADL zelf te organiseren, of uit te voeren, kunnen zij nog wel (onder begeleiding) (deel)activiteiten uitvoeren. De hulp is dan ook gericht op ondersteunen bij, (gedeeltelijk) overnemen of samen uitvoeren van huishoudelijke of ADL-taken. Het streven is mensen met dementie zodanig betrokken te houden, dat zij zoveel mogelijk zelf kunnen blijven doen. Ook wanneer mantelzorgers overbelast (dreigen te) raken is hulp bij huishoudelijke zorg en ADL nodig. Dit alles vraagt een systeem- en cliëntgerichte benadering en specifieke kennis, inlevingsvermogen en vaardigheden, en dikwijls ook een extra tijdsinvestering.
“Fijn hoor dat er nu elke week iemand komt schoonmaken, geeft een gerust gevoel dat ik me daar niet meer druk over hoeft te maken, dat wordt in ieder geval gedaan .” (Mantelzorger, cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Westelijk Utrecht, 2009)
5.1.2 Indicatie Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL betreft het ondersteunen bij of (gedeeltelijk) overnemen van huishoudelijke en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) bij mensen met dementie, die dit door verlies van eigen regie en/of functionele en cognitieve beperkingen zelf niet meer, of slechts gedeeltelijk kunnen en bij wie de naasten dit ook niet kunnen overnemen.
5.1.3 Inhoud Uitgangspunten Een vast en zo klein mogelijk team van medewerkers, die voor mensen met dementie en hun naasten herkenbaar zijn, komt op afgesproken tijden huishoudelijke zorg of hulp bij ADL bieden. Alle zorgorganisaties geven inzicht in het gemiddeld aantal zorgverleners bij een persoon met dementie. De hulp is systeem- en belevingsgericht door aan te sluiten bij de wensen en gewoontes van de persoon met dementie en diens familie. De zorgverleners zijn geschoold in de persoonlijke omgangsstrategieën bij de verschillende fasen van dementie. Ze zijn bereid nét dat beetje extra te doen, zoals samen koffie drinken met of zonder de mantelzorger. Zorgverleners zijn getraind in het signaleren van en anticiperen op verslechteringen en mogelijke behoefte aan extra hulp. Zij weten welke stappen zij moeten ondernemen bij cognitieve achteruitgang, toename van functionele beperkingen, ziekteverschijnselen, weigering van hulp, gevaarlijke situaties en bij dreigende overbelasting van de mantelzorg.
35 Definitieve versie: 18 juli 2013
Huishoudelijke verzorging en hulp bij het huishouden Er zijn drie soorten hulp beschikbaar: huishoudelijke werkzaamheden: maaltijd bereiden, afwassen en opruimen, boodschappen doen, wasverzorging en zwaar huishoudelijk werk (stofzuigen, sanitair of keuken schoonmaken en bedden verschonen); ondersteuning bij de organisatie van het huishouden; begeleiding bij het (leren) structureren en organiseren van het eigen huishouden bij een ontregelde huishouding: bij vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s of verslechterde persoonlijke verzorging, voedingstoestand en vochtinname), overbelasting van mantelzorgers of ontreddering van de persoon met dementie. Hulp bij ADL Indien nodig wordt persoonlijke assistentie gegeven bij ADL ten behoeve van de zelfverzorging. Deze kan bestaan uit assistentie bij lichamelijke verzorging, aan- en uitkleden, toezicht op eten en drinken, toezicht op medicatie-inname, en eenvoudige verpleegtechnische handelingen. Met therapie kunnen mantelzorgers worden getraind en geadviseerd in –op de persoon met dementie afgestemde– begeleiding, onder meer door gebruik te maken van geheugensteuntjes en aanpassingen in de omgeving.
5.1.4. Elementen van organisatie Huishoudelijke verzorging en hulp bij ADL worden in samenhang met andere zorg geboden in een cliëntgerichte benadering, waarbij –ondanks alle beperkingen– het respect voor de persoon met dementie wordt behouden. Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL vormen een geïntegreerd onderdeel van het zorgplan en worden gecoördineerd door het casemanagement, waarmee de helpenden en verzorgenden regelmatig contact hebben.
5.2
Activiteiten
5.2.1 Inleiding Mensen met dementie die door verlies van vaardigheden hobby’s en vertrouwde bezigheden moeten opgeven, willen nog steeds graag activiteiten ontplooien. Die houden hen betrokken bij de omgeving, geven een gevoel van zingeving en eigenwaarde, maar bieden ook structuur, ritme en regelmaat. Aan de individuele mogelijkheden en wensen aangepaste activiteiten houden vaardigheden op peil en vertragen verde re achte “Het bevalt mijn vrouw goed op de dagopvang. Er is een vast programma wat prettig ruitg is, en structuur en vastigheid biedt. Ook worden er lichamelijke activiteiten gedaan. ang. Ze kan ook nog met veel plezier navertellen wat ze heeft gedaan.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Noord- Limburg, 2010)
5.2.2 Indicatie Aan mensen met dementie, hun naasten of aan hen samen worden –waar mogelijk met bewezen effectieve methoden en waar nodig onder begeleiding– activiteiten aangeboden, met als doel: zoveel mogelijk behouden wat de persoon met dementie –mentaal en fysiek– (zelf) kan; 36 Definitieve versie: 18 juli 2013
(opnieuw) aanleren van activiteiten, waarvoor de persoon met dementie sterk gemotiveerd is en waarbij het geheugen actief wordt ingezet; leren omgaan met de gevolgen van dementie (meer emotioneel evenwicht, positiever zelfbeeld); scheppen van gevoelens van veiligheid, plezier en sociale verbondenheid; verminderen van ongewenst gedrag (zwerven, onrust).
5.2.3 Inhoud Voor het activiteitenaanbod gelden de volgende uitgangspunten: De activiteiten voor mensen met dementie sluiten flexibel aan op: de individuele behoeften, (leer)mogelijkheden, vaardigheden, beperkingen, interesses, waarden, gewoontes, leeftijd (derde of vierde levensfase), sekse, culturele achtergrond en de domeinen van kwaliteit van leven die de persoon met dementie zelf belangrijk vindt. Als iemand een hele activiteit niet meer kan volbrengen, wordt deze in wel uit te voeren stukjes opgedeeld. Voorkeuren kunnen veranderen gedurende het ziekteproces, hier wordt actief rekening mee gehouden. Er wordt rekening gehouden met de belasting die de activiteiten voor de mantelzorger opleveren. Aanknopingspunten voor de keuze van betekenisvolle activiteiten zijn –afhankelijk van het stadium van de dementie– te vinden in hobby’s van vroeger en nu, werk en dagstructuur uit het verleden of muziek en dans. Voorbeelden zijn: het maken van een levensboek (reminiscentie), aroma-activiteiten die de zintuigen prikkelen, (hand)massage, koken en bakken of activiteiten met dieren en kleine kinderen. Technische hulpmiddelen als interactieve bewegingsgestuurde spelcomputers, een beeld- of fototelefoon en een vereenvoudigde afstandsbediening, kunnen de activiteiten ondersteunen. Individuele begeleiding bij activiteiten thuis Te denken valt aan elke dag bewegen, wandelen, boodschappen doen, huishoudelijke werkzaamheden, tuinieren, creatieve activiteiten, muziek, sport en spel, foto’s kijken en de krant voorlezen. Deze begeleiding wordt geboden door een mantelzorger, vrijwilliger of professional. Dagvoorzieningen Bijvoorbeeld laagdrempelige dagbehandeling, ontmoetingscentra en dagverzorging. Voorbeelden van activiteiten in verschillende stadia van dementie staan beschreven in hoofdstuk 4.3.3. Gecombineerde ondersteuning aan mensen met dementie en hun mantelzorgers op een laagdrempelige locatie in de wijk blijken het meest effectief in het voorkomen en tegengaan van gedrags- en stemmingsproblemen bij de persoon met dementie, het uitstellen van verhuizing naar een intramurale voorziening en het verhogen van het competentiegevoel van mantelzorgers. Welzijn en sport Aangepaste sociale en culturele activiteiten in de directe woonomgeving en aangepaste sportactiviteiten, zoals (bij voorkeur dagelijks) bewegen en zwemmen voor senioren of bewegen voor twee. Waar mogelijk is het gebruikelijke welzijnsaanbod ook toegankelijk voor mensen met dementie, zo nodig ondersteund vanuit de keten. Religieuze en spirituele activiteiten Voor mensen met dementie die daar behoefte aan hebben is geestelijke begeleiding beschikbaar. Zij hebben ook de mogelijkheid deel te nemen aan religieuze activiteiten en kerkelijke vieringen.
5.2.4 Elementen van organisatie Er is een dekkend aanbod van activiteiten voor mensen met dementie, dat hen de mogelijkheid biedt sociale en (re)creatieve bezigheden te ontplooien en hen helpt om te leren gaan met de (gevolgen van) dementie. Zo gevarieerd mogelijke activiteiten worden vanuit de keten en in samenwerking met gemeenten georganiseerd. Casemanagement biedt de cliënt en de mantelzorger ondersteuning en bemiddeling bij het kiezen van gewenste diensten en activiteiten van zorg- en welzijnsorganisaties in de dementieketen.
37 Definitieve versie: 18 juli 2013
Dagactiviteiten zijn gedifferentieerd naar leefstijl en geïntegreerd met andere wijkvoorzieningen. Zij worden door een vast en deskundig team aangeboden aan mensen met beginnende dementie en andere senioren, aan mensen met dementie en hun mantelzorgers samen, en aan mensen met dementie apart. Samenwerking tussen zorg- en welzijnsorganisaties is nodig om sociale integratie, bijvoorbeeld door contact met andere leeftijdsgroepen (kinderen, jongeren, volwassenen), te bevorderen.
5.3
Respijtzorg
5.3.1 Inleiding
" Om mijn moeder te ontlasten gaat mijn vader één keer per maand logeren op de gesloten afdeling van een verpleeghuis. Dat hebben we samen met de dementieconsulent geregeld en dat bevalt goed, vooral voor mijn moeder.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Westelijk Utrecht 2010)
Mense n met deme ntie blijve n– naar
eigen wens en die van hun naasten– steeds langer thuis wonen. De langdurige en intensieve zorg die de ziekte met zich meebrengt, komt voor een groot deel neer op de partner, familie, vrienden en andere naasten. Een belangrijk element in de belasting van mantelzorgers is de continue plicht om de persoon met dementie in de gaten te houden. Deze mantelzorgers moeten af en toe op adem komen. Tijdige respijtzorg biedt naasten van mensen met dementie de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. Zo kan de persoon met dementie thuis blijven wonen en houdt de mantelzorger het langer vol.
5.3.2 Indicatie Respijtzorg is de tijdelijke en volledige overname van de mantelzorg met als doel de naaste van een persoon met dementie even vrijaf te geven. Respijtzorg is bedoeld voor mantelzorgers die overbelast dreigen te raken voordat ze overbelast zijn.
5.3.3 Inhoud Voor respijtzorg gelden de volgende uitgangspunten: Een geïntegreerd aanbod van interventies door vrijwilligers en professionals biedt specifieke ondersteuning aan naasten van mensen met dementie. Respijtzorg doet recht aan verschillende behoeften en (culturele) achtergronden van mensen met dementie en hun mantelzorgers en biedt hierin voldoende keuze. Goede respijtzorg is veilig, vertrouwd, vroegtijdig en flexibel. Goede respijtzorg is voldoende in tijd, zonder dat het bestaande evenwicht te drastisch ontspoord raakt. Naasten van mensen met dementie worden actief voor respijtzorg benaderd. Het voorlichtingsmateriaal biedt de mantelzorgers (h)erkenning van hun situatie. Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid om zowel incidenteel als met enige regelmaat de zorg over te dragen aan professionals of vrijwilligers, zodat zij de gelegenheid krijgen om op vakantie te gaan, een hobbyclub te bezoeken of een boek te lezen. Er zijn verschillende soorten respijtvoorzieningen: 38 Definitieve versie: 18 juli 2013
Respijtzorg aan huis: professionele of vrijwillige ‘oppas’ aan huis. Respijtzorg buitenshuis: mogelijkheid tot tijdelijk verblijf in een zorginstelling, vakantie en dagbehandeling (bijvoorbeeld in ontmoetingscentra). Combinatieaanbod: dagbesteding en vakantie voor mensen met dementie én hun naasten.
De keuze voor de inzet van betaalde of vrijwillige krachten is afhankelijk van de complexiteit en benodigde flexibiliteit van de zorg. Het aanbod van respijtzorg is algemeen, of juist toegespitst op bepaalde doelgroepen, zoals mensen met dementie.
39 Definitieve versie: 18 juli 2013
5.3.4 Elementen van organisatie Een geïntegreerd aanbod van interventies op het gebied van respijtzorg door vrijwilligers en professionals biedt specifieke ondersteuning aan naasten van mensen met dementie.
5.4
Aangepast wonen
5.4.1 Inleiding Mensen met dementie en hun naasten kunnen het zelfstandig wonen als onveilig gaan ervaren, met als gevolg angst, achterdocht en somberheid. Een fysiek of technologisch aangepaste woning kan dan uitkomst bieden. Verhuizen naar een aangepaste woonomgeving of een woonvorm met speciale
“Mijn vader voelt zich steeds meer thuis. Hij wilde eerst zijn bed niet uit, maar dat is nu geen probleem meer. Hij is veel helderder overdag doordat hij ’s nachts weer slaapt. Ik heb het gevoel dat hij op de goede plek is. Er zou meer vanuit een concept woongroep moeten worden gewerkt. Het wonen staat er centraal, van z’n eigen kamer hebben we echt zijn huisje gemaakt en bij de indeling in groepen wordt rekening gehouden met wat het beste past bij zijn situatie”. (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Groningen, 2010) dementiezorg zoals een verpleeghuis kan uiteindelijk nodig zijn, een ingrijpende gebeurtenis, zowel voor de persoon met dementie als voor de naasten.
5.4.2 Indicatie Aangepast wonen6 wordt gedefinieerd als een aangepaste woonvorm op indicatie van de functionele en psychosociale gevolgen van dementie. Een indicatie voor aangepast wonen wordt verstrekt wanneer het dagelijks zelfstandig functioneren niet meer voldoende mogelijk is en er geen mantelzorg is om dit te compenseren, wanneer de mantelzorger overbelast is of dreigt te raken of wanneer de veiligheid en het comfort van iemand met dementie en diens naaste niet gewaarborgd zijn. Aangepast wonen is nodig wanneer de situatie te onoverzichtelijk is voor de persoon met dementie, hij of zij teveel of te weinig prikkels krijgt, de dag niet meer zelf kan indelen, de weg niet kan vinden, er onveilige situaties ontstaan of de mantelzorger overbelast raakt.
5.4.3 Inhoud Mensen met dementie en hun naasten moeten –om zo lang mogelijk thuis (bij elkaar) te blijven wonen of overdag of ’s nachts bij elkaar te zijn– kunnen kiezen uit verschillende alternatieve woonvormen. Wanneer betrokken zorg- en hulpverleners signaleren dat volledig thuis wonen niet meer mogelijk is, verstrekken zij de benodigde informatie over aangepast wonen of verwijzen hen door. De verschillende elementen van aangepast wonen zijn: een aangepaste woonomgeving (woonservicezone, clusterwoningen); 6
De zorgstandaard beschrijft de optimale dementiezorg thuis of in een intramurale setting. Omdat ook in de thuissituatie aanpassingen kunnen worden aangebracht, spreken wij van ‘aangepast wonen’. De term ‘anders wonen’ duidt op een andere woonvorm dan thuis.
40 Definitieve versie: 18 juli 2013
fysieke aanpassing van de woning; zorg op afstand en domotica; woonvormen met speciale zorg voor mensen met dementie. a. Aangepaste woonomgeving Voorbeelden van een aangepaste woonomgeving zijn de woonservicezone en clusterwoningen (een extramurale woonvorm met 24-uurs toezicht). b. Fysieke woningaanpassing Door woningaanpassingen kan de functie van alle ruimten in huis worden behouden en veiligheid en comfort worden geboden (herkenbaarheid, overzichtelijkheid en eenvoud van ruimte en inrichting). Aanpassingen worden bijvoorbeeld verricht op het terrein van inrichting, apparatuur, licht, lucht, geluid en warmte of op bouwkundig gebied. Zorgverleners geven advies over woningaanpassingen of verwijzen door naar een deskundige instantie. Voor de persoon met dementie worden ongunstige prikkels vermeden: bewegings- en geluidsprikkels vanuit meer dan één bron, volledige stilte, prikkels van achteren of te weinig contrasterende kleuren. Samenwonen van verschillende generaties wordt gefaciliteerd door container- of kangoeroewoningen. Een wooncontainer in de tuin van de mantelzorger biedt de mogelijkheid van (intensieve) (mantel)zorg dichtbij. c. Zorg op afstand en domotica Ondersteunende technologie is volop in ontwikkeling, maar nog beperkt toepasbaar bij dementie. Door verschillende toepassingen van domotica kan een persoon met dementie langer thuis wonen en de mantelzorger worden ondersteund. Zorgverleners geven advies over het gebruik van domotica of verwijzen door naar een deskundige instantie. Overwogen wordt het gebruik van audiovisuele communicatie en bewaking op afstand met zoveel mogelijk bewegingsvrijheid voor de persoon met dementie. In verzorgings- en verpleeghuizen worden vrijheidsbeperkende maatregelen als bedhekken en banden conform wettelijke kaders alleen in uiterste gevallen toegepast en nadat een uitgebreid stappenplan doorlopen is. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van technologie en domotica. d. Speciale woonvormen voor mensen met dementie In elke regio zijn verschillende woonvoorzieningen die optimale zorg voor mensen met dementie bieden en waar bewoners zoveel mogelijk invloed op hun dagindeling en –besteding hebben. De verschillende woonvormen zijn: kleinschalig groepswonen, grootschalig wonen met kleinschalige zorg, eigen appartement met de mogelijkheid van dag- en nachtopvang en de mogelijkheid samen met de partner te blijven wonen en specifieke vormen zoals zorgboerderijen, luxe appartementen en villa’s. Mensen met dementie en hun naasten worden met aandacht voor hun wensen en behoeften begeleid bij de transitie naar een aangepaste woonvorm. Casemanagement zorgt voor een goede zorgoverdracht tot en met het eerste multidisciplinaire overleg in de aangepaste woonvorm en is actief betrokken bij het opstellen van het zorgleefplan en omgangsadvisering naar verzorgenden. De instelling heeft een duidelijke visie op wonen met dementie en past die toe in de praktijk. De woonvormen zijn open waar het kan en gesloten waar nodig. Zij hebben een goed en gebruiksvriendelijk systeem van alarmering en alarmopvolging, brand-, inbraak- en calamiteitenpreventie en adequaat toezicht. Er zijn mogelijkheden om aan activiteiten deel te nemen (zie hoofdstuk 5.2). Een vast team van verzorgenden kent de wensen, mogelijkheden en gewoontes van de mensen met dementie goed. De familie is altijd welkom en wordt gestimuleerd om te participeren. Een extra- of intramurale, klein- of grootschalige aangepaste woonvorm met speciale zorg voor mensen met dementie en hun naasten kenmerkt zich door: een persoonlijke levenssfeer, veiligheid, privacy, een zinvolle dagbesteding, bewegingsvrijheid en comfort. De aangepaste woonvorm is in de eerste plaats de woning van de persoon met dementie en niet de werkplek van de zorgverleners. Hij draagt bij aan de kwaliteit van leven van de bewoners, maar ook aan het welbevinden van het personeel.
41 Definitieve versie: 18 juli 2013
Er wordt rekening gehouden met de nieuwste wetenschappelijke inzichten over de aanwezigheid van daglicht, ventilatie, een prettige temperatuur en een buitenruimte. Andere kenmerken van aangepaste woonvormen met speciale dementiezorg zijn: een bewoner blijft een bewoner, in voor- en tegenspoed; er wordt een gewoon huishouden gevoerd; de bewoner heeft zoveel mogelijk invloed op de inrichting van het eigen dagelijks leven; het personeel is onderdeel van het huishouden en weet een huiselijke sfeer te creëren.
5.4.4 Elementen van organisatie Betrokken partijen maken samenwerkingsafspraken om aangepast wonen optimaal te stimuleren en voorzien in adequate en passende ondersteuning.
5.5
Crisishulp
5.5.1 Inleiding Bij mensen met dementie en/of de mantelzorger doen zich dikwijls crisissituaties voor, doordat de fysieke of psychische situatie van de persoon met dementie plotseling achteruit gaat (somatische of psychische crisis) of door uitval van de (mantel)zorg. Goede crisishulp en triage is dan onontbeerlijk.
“Ik ga door tot het bittere einde. Ik vraag me wel af wat er moet gebeuren als ik in het ziekenhuis opgenomen moet worden. Dat is in het verleden een keer gebeurd. Toen hebben de buren, verschillende familieleden ingeschakeld. Eigenlijk weet je nooit hoe je je moet voorbereiden op acute situaties.” (Cliëntenpanel Alzheimer Nederland, Haarlem 2010)
5.5.2 Indicatie Een crisis wordt gedefinieerd als een acute noodsituatie als gevolg van een plotselinge verslechtering in de fysieke of psychische toestand van de persoon met dementie of door uitval van de mantelzorger. De medisch verantwoordelijke bepaalt of crisiszorg nodig is. Het onmiddellijk inzetten van acute hulp door medische, psychosociale en/of informele zorgverleners thuis kan een crisisopname voorkomen. Toch kan een ongeplande opname, die binnen 24 uur niet was te voorzien, in een crisissituatie noodzakelijk zijn. Hiervoor kan achteraf een indicatie worden geregeld.
5.5.3 Inhoud In acute situaties –met een medische, psychosociale of zorgaanleiding– wordt crisishulp geboden met zoveel mogelijk behoud van autonomie en keuze van de persoon met dementie en diens naasten. Voorkomen wordt dat mensen met dementie onterecht worden opgenomen. Ook alternatieven voor opname worden overwogen door een onderscheid te maken in interventies op korte en langere termijn. In elke regio beschikt de dementieketen over tenminste de volgende mogelijkheden: inzet van acute zorg thuis, een noodbeddenregeling, opname in een instelling voor somatische, psychiatrische of psychogeriatrische zorg en verhuizing naar een aangepaste woonvorm (hoofdstuk 5.4).
42 Definitieve versie: 18 juli 2013
Een crisisopname kan nodig zijn om de situatie van de persoon met dementie te beoordelen en te stabiliseren, waarna wordt gekeken welke (in)formele vervolgzorg nodig is. Bij acuut levensgevaar voor de persoon met dementie of diens familie of wanneer opname wordt geweigerd, kan een gedwongen opname (inbewaringstelling) nodig zijn op basis van de geldende wettelijke kaders. Gevaarlijke situaties zijn: ernstige agressie, dwalen en suïcidaliteit. Na een crisisopname volgt mogelijk een ziekenhuisopname, kortdurende of permanente opname in een verzorgings- of verpleeghuis of terugkeer naar huis, met ondersteuning. De keten wijst organisaties aan voor de poortwachtersfunctie met 7 dagen per week en 24 uur per dag beschikbare crisiszorg voor mensen met dementie en hun naasten. In het zorgplan staan mogelijke scenario’s en duidelijke afspraken over eerste aanspreekpunt, overdracht, contactpersonen en traject. Met instellingen voor somatische, psychiatrische of psychogeriatrische zorg zijn samenwerkingsafspraken over crisishulp gemaakt. De reisafstand voor de mantelzorger naar de plaats van de crisisopname wordt zo kort mogelijk gehouden.
5.5.4 Elementen van organisatie De medisch verantwoordelijke bepaalt welke zorg wordt ingezet. Samenwerking met gespecialiseerde medewerkers en inzet van benodigde materialen verloopt volgens het voor de instelling of sector geldende protocol.
43 Definitieve versie: 18 juli 2013
Deel II
GENERIEKE ZORGMODULES
Generieke modules dienen nog ontwikkeld te worden. Op dit moment is reeds ontwikkeld de module “stoppen met roken”. Te denken valt aan een generieke module bewegen, preventie en leefstijladvies.
44 Definitieve versie: 18 juli 2013
III
ORGANISATIE KETENZORG BIJ DEMENTIE
1
ZORGSTANDAARDAFHANKELIJKE ASPECTEN
1.1
1.2 1.3 1.4 1.5
De aard van de dementieketen 1.1.1 Dementie is een dynamische ziekte 1.1.2 Veel actoren 1.1.3 Verschillende domeinen 1.1.4 Dementieketen is kluwen 1.1.5 Doel en definitie Start van de dementieketen Criteria voor goed ketenmanagement Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Ontwikkelagenda
2
ZORGSTANDAARDONAFHANKELIJKE ASPECTEN
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12
Samenwerking en ketenafspraken ICT Deskundigheidsbevordering Bijzondere doelgroepen Persoon met dementie als medebehandelaar Eigen regie en zelfmanagement Keuzevrijheid Toegankelijkheid Informed Consent Wilsbekwaamheid Palliatieve zorg Levenseinde
45 Definitieve versie: 18 juli 2013
Deel III ORGANISATIE KETENZORG BIJ DEMENTIE 1.1
De aard van de dementieketen
De aard van de ziekte en de dementieketen zijn zodanig dat een aparte organisatiewijze nodig is. Niet alleen ten behoeve van de individuele patiënt en diens naasten, maar ook voor zorgverleners en om de gewenste afstemming en ontwikkeling in de zorg te bevorderen. Bij ketenzorg bundelen de verschillende zorg- en dienstverleners met uiteenlopende doelstellingen hun krachten, met als gezamenlijk doel de kwaliteit van leven van een groep cliënten in een bepaalde regio te verbeteren.
1.1.1 Dementie is een dynamische ziekte Dementie is een progressieve aandoening met een vaak sluipend begin en een langdurig en bij tijden grillig verloop met wisselende episodes van stabilisering en volgend verval. De ziekteduur, de ziektelast en de behoefte aan zorg en ondersteuning van mensen met dementie en hun naasten laten een grote variatie zien, tussen individuen onderling, maar ook gedurende de diverse ziektestadia per persoon. Gedurende het ziekteproces veranderen de hulpbehoeften van de persoon met dementie en van diens naasten sterk, maar bij de ene persoon sneller en heviger dan bij de andere persoon. Mensen met dementie en hun naasten hebben veel verschillende vormen van hulp nodig. Weliswaar zijn daarin onderdelen te herkennen die vaak nodig zijn, maar er is geen sprake van een uniform pakket per individu.
1.1.2 Veel actoren Gegeven de breedte in zorgvragen zijn bij dementiezorg veel organisaties en professionals uit allerlei disciplines betrokken, vanaf het niet-pluisgevoel tot overlijden. De organisatie van de keten is er op gericht passende zorg en ondersteuning te bieden aan mensen met (een vermoeden van) dementie en hun naasten, met als uitgangspunt zo veel en zo lang mogelijk behoud van eigen regie en zelfmanagement.
1.1.3 Verschillende domeinen De dementieketen is breed en strekt zich uit over verschillende domeinen. Voor de informele zorg zijn mantelzorgers en vrijwilligers cruciaal. Het formele deel van de keten richt zich op welzijn, wonen, zorg en behandeling. De keten is breed genoeg om mensen met een vermoeden van dementie te includeren. De keten is flexibel en zo samengesteld dat ook in de palliatieve fase de juiste zorg op de juiste plaats geboden kan worden, aan zowel de mensen met dementie zelf, als diens naasten.
1.1.4 Dementieketen is kluwen Dementie is een dynamische en complexe ziekte die niet volgens een vast patroon verloopt. Daarom is de dementieketen niet zozeer een logistieke keten van elkaar in de tijd opvolgende handelingen, maar meer een dynamisch en wat diffuus netwerk of kluwen. Deze bestaat uit allerlei in tijd en plaats wisselende actoren die ieder slechts een deel van de problematiek van de patiënt en diens naasten meemaken gedurende wisselende episodes in het ziektebeloop. Integrale ketenzorg bieden is dus maatwerk en vereist niet alleen goede afstemming, maar flexibiliteit van alle betrokkenen. Het kluwenmodel (zie figuur 3) is daarbij het meest passende model omdat in dit model continue afstemming op de behoefte en vraag van de mensen met dementie en hun naasten leidend is voor de zorgverlening. De persoon met dementie en diens naasten ontvangen een integraal, kwalitatief passend aanbod van zorg- en welzijnsdiensten, niet gehinderd door schotten en belangen tussen organisaties.
46 Definitieve versie: 18 juli 2013
Figuur 3: Kluwenmodel (Donkers, ECMM, Bras, A., Dingenen, van, ECM, Medisch Contact, 2008) In figuur 3 is de dementieketen getekend waarbij de cliënt midden tussen een kluwen van zorg- en hulpverleners staat. Door een toenemend zelfzorgtekort hebben de persoon met dementie en diens naasten steeds meer hulp nodig van steeds meer hulpverleners en organisaties. De hulpverleners en organisaties schakelen elkaar in, maar zij opereren ook ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid, vaak gelijktijdig. Niemand is de hoofdbehandelaar, iedereen ziet een stukje van de gehele puzzel. De persoon met dementie is geleidelijk minder in staat overzicht en regie te houden. De zorg wordt stuurloos als achter de schermen de samenwerking tussen de zorgverleners niet wordt gecoördineerd en afgestemd. Kenmerkend daarbij is dat het ziektetraject en de behoefte aan hulp van individuele mensen met dementie en hun naasten sterk kunnen verschillen. Alleen op populatieniveau is het progressieve verloop van de aandoening in grote lijnen voorspelbaar. Samenhang aanbrengen vergt dan organiserend vermogen op regionaal niveau en op het niveau van de individuele cliënt. Op regionaal niveau dienen de verschillende aanbieders van zorg- en dienstverlening tot meer algemene afspraken te komen over de gezamenlijk visie op en aanpak van de dementiezorg, over functie- en capaciteitsverdeling, over procedures voor overdracht en samenwerking, en over principes van coördinatie. Binnen deze meer algemene set van organisatorische spelregels dienen individuele zorgverleners de algemene afspraken steeds specifiek te maken om een passend arrangement voor individuele cliënten te maken. Dat vergt horizontale afstemming en coördinatie tussen de verschillende disciplines in wonen, zorg en welzijn. De overheersende ervaring van samenwerkingsverbanden (met het zorgkluwenmodel) is dat zo samenwerken te complex en ook soms te vrijblijvend is om iedere keer weer het traject per individuele cliënt goed in te regelen. Er is daarom een zwaardere vorm van coördinatie nodig in de vorm van onafhankelijk casemanagement en multidisciplinaire teams waarmee casemanagers samenwerken. Casemanagement (deel I, hoofdstuk 3) heeft een positie naast de cliënt en niet op de rand van de cirkel (als één van de hulpverleners). Een persoon met de functie van casemanager heeft in het multidisciplinaire team een coördinerende en sturende functie waarbij hij onafhankelijk en zorgvuldig handelt vanuit het belang van de cliënt. Indien nodig betrekt hij professionals met verschillende expertise bij de zorg- en dienstverlening. Prestaties zijn te meten op het niveau van de persoon met dementie en diens naasten.
1.1.5 Doel en definitie Doel van de samenwerking tussen alle zorg- en hulpverleners in de keten is het analyseren en oplossen van problemen die zich gaandeweg voordoen, volgens geldende richtlijnen en standaarden, met afspraken over beschikbaarheid en inzet van deskundigheid. Centraal staat dat de persoon met dementie en diens naasten zich geholpen voelen door de inzet vanuit de keten zodanig dat zij –met behulp van het eigen netwerk– zoveel mogelijk zelf kunnen (blijven) doen en thuis kunnen blijven wonen op een wijze waarop zij dat zelf willen.
47 Definitieve versie: 18 juli 2013
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hanteert als definitie voor ketenzorg: het samenhangend geheel van zorginspanningen dat door verschillende zorgaanbieders onder een herkenbare regiefunctie wordt geleverd, waarbij het cliëntproces centraal staat. Dit blijkt uit geformaliseerde afspraken tussen betrokken zorgaanbieders over samenhang en continuïteit in de patiëntenzorg. De zorg in de keten kan variëren van eenvoudig en strikt volgtijdelijk tot (zeer) complex. Vanuit deze algemene definitie is het een opdracht voor de lokale en regionale aanbieders van zorg- en dienstverlening om een betekenisvolle invulling te vinden voor de eigen dementieketen. In algemene zin moeten dementieketens wel tenminste de volgende vragen beantwoorden:
Wat is precies de cliëntengroep waarop de keten zich richt? Wie worden regionaal gezien als deelnemers aan de dementieketens? Hoe wordt daarbij de inbreng van cliënten verzekerd? Welke organisatievorm wordt gekozen, in casu hoe wordt vorm gegeven aan de inbreng en participatie van die deelnemers of organisaties? Hoe worden werkwijze en besluitvorming vorm gegeven, bezien vanuit een wenselijke vorm van ‘verplichtende samenwerking’? Hoe wordt een gezamenlijke beleidsagenda voor de korte en lange termijn opgesteld die leidend wordt voor het handelen van de dementieketen?
Gezien de grote variatie die hierboven is besproken, past daar geen algemene blauwdruk met gestandaardiseerde voorschriften bij. Maar er zijn wel erkende wetmatigheden en bewezen organisatiemechanismen die de ketenpartners met elkaar kunnen contextualiseren, ofwel vertalen van algemeen geldend naar specifiek in de lokale context toepasbaar. Dit hoofdstuk biedt daarvoor de bouwstenen en zet zo de agenda voor bestuurders, managers en professionals om gezamenlijk oplossingen in de eigen dementieketen te vinden.
1.2
Start van de keten
De keten start op het moment dat er een mogelijke zorgvraag is die met dementie samenhangt en sluit aan op de al aanwezige generalistische medische, welzijns- en mantelzorg. Het is de verantwoordelijkheid van de ketenpartners om een goedwerkend voorportaal met de juiste deskundigheid te organiseren, zodat de op het moment van herkenning ontstane hulpvraag kan worden toe geleid naar diagnostiek en vervolgens naar de gewenste behandeling, begeleiding en steun. Zo kan de keten alle (latente) vragen bij dementie in het hele traject dekken en hoeft er niemand in de kou te staan. Dit betekent dat de keten moet werken aan goede bereikbaarheid en laagdrempeligheid. Communicatie en heldere positionering zijn daarbij cruciaal. Voor de organisatie van de bereikbaarheid zijn de volgende twee bewegingen van belang. Personen met (mogelijke) dementie en/of hun naasten komen zelf met een zorgvraag de keten binnen of zij worden via signalen van anderen naar de keten geleid. Dit gebeurt in een push- of een pullbeweging, zoals verbeeld in figuur 4.
48 Definitieve versie: 18 juli 2013
Figuur 4: trechter met push- en pullbeweging bij de start van ketenzorg bij dementie Bij ‘push’ komt de zorgvraag vanuit de persoon met (mogelijke) dementie zelf en/of diens naasten, waarna professionals op gestructureerde wijze de herkenning organiseren. De keten kan dit bevorderen door:
het verbeteren van de vroegsignalering in de nulde en eerste lijn; aanbieden van veel informatie over dementie en de mogelijkheden van hulp; het taboe te doorbreken samen met mensen met dementie en hun naasten als voorbeeld.
Bij ‘pull’ zijn er wel zorgen bij familie of mensen met (mogelijk) dementie, maar is er nog geen expliciete zorgvraag. Vanwege verlies van inzicht in eigen mogelijkheden en beperkingen bij de persoon met dementie en/of de mantelzorger, is dan een actieve houding van de professionals vereist. Mantelzorgers vragen dikwijls niet (op tijd) om hulp, omdat zij graag zelf de regie over hun situatie willen houden. Het is ook moeilijk de eigen grenzen te (h)erkennen en de zorg voor een naaste op te geven als die te zwaar dreigt te worden. Te lang doorgaan kan echter uiteindelijk gezondheidsrisico’s opleveren, ook voor partners en andere mantelzorgers. Bij ‘pull’ gaat het niet zozeer om het oplossen van problemen, maar om het zoeken naar en herkennen van signalen door generalistische hulpverleners en organisaties, bijvoorbeeld de huisarts, medewerker van het Wmo-loket, de huishoudelijke zorg (zie verder deel I, hoofdstuk 1.3).
49 Definitieve versie: 18 juli 2013
1.3
Criteria voor goed ketenmanagement
Een zorgketen dementie is een feitelijk samenhangend netwerk als het aan criteria voor goed ketenmanagement voldoet. Hiervoor zijn inmiddels meerdere modellen beschikbaar, zoals het Chronic Care Model van Wagner e.a, HKZ-model voor diabetesketens en het INK-ontwikkelingsmodel voor ketenmanagement. Deze modellen zijn echter vaak niet compleet noch empirisch gevalideerd. Om in dit vacuüm te voorzien, hebben Minkman e.a. een Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg ontworpen en in 2010 gevalideerd in drie soorten ketens, waaronder dementie. Uit onderzoek blijkt dat dementieketens dit model herkenbaar en werkzaam vinden, ook beginnende dementieketens. Dit Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg onderscheidt negen clusters met in totaal 89 ketenactiviteiten: ‘optimale zorg’, ’resultaatsmanagement’, ’interprofessionele samenwerking voor doelgroepen’, ’ketenregie- en logistiek’, ’rollen en taken’, ’cliëntgerichtheid’, ’ketencommitment’, ’transparant ondernemerschap’ en ’resultaatgericht leren’. Deze clusters zijn weergegeven in figuur 5 en worden daarna kort toegelicht.
Figuur 5: het ontwikkelingsmodel voor ketenzorg (bron: Minkman e.a., 2011)
50 Definitieve versie: 18 juli 2013
Cliëntgerichtheid (zie hoofdstuk 1.4) Het cluster cliëntgerichtheid betreft het ontwikkelen van zorg- en informatiestromen afgestemd op doelgroepen van patiënten met dementie. Informatie wordt in de dementieketen gezamenlijk aangeboden in begrijpelijke taal, bijvoorbeeld via een front-office. Methoden voor zelfmanagementondersteuning worden toegepast. De keten is in staat zorg op individuele behoeften of subgroepen toe te snijden, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van multimorbiditeit. Ketenregie en logistiek (zie hoofdstuk 1.4) Dit cluster gaat over het stroomlijnen van de zorg- en dienstverlening voor de gehele dementieketen. Denk aan het maken van allerlei afspraken over verwijzing, onderzoek, overdracht en ontslag van patiënten in de dementieketen. Hierbij horen ook uitwisseling van cliëntgegevens en overige informatie, bijvoorbeeld door koppelingen tussen databases. Casemanagement voor cliënten is aangeboden, er wordt gewerkt met een voor de ketenpartners toegankelijk cliëntvolgend dossier. Afspraken over consultatie van expertise van bijvoorbeeld specialisten ouderengeneeskunde of gespecialiseerde verpleegkundigen in de keten zijn gemaakt. Resultaatsmanagement (zie hoofdstuk 1.4 en 1.5) Het cluster resultaatsmanagement gaat over het benoemen van prestatie-indicatoren en normen om vervolgens resultaten in de dementieketen te kunnen evalueren. Resultaten hebben betrekking op cliënt gerelateerde uitkomsten, cliëntwaardering, logistieke en financiële prestaties. Analyses van (bijna)fouten, feedbackmechanismen en verbeterteams worden gebruikt om prestaties te verbeteren. Optimale zorg In dit cluster gaat het om het ontwikkelen van een multidisciplinair zorgpad voor de dementieketen, gebaseerd op de behoeften van cliënten in de keten en op basis van evidence based richtlijnen/ zorgstandaard. Hiervoor dienen de behoeften van de cliëntgroep inzichtelijk gemaakt te zijn. Vertegenwoordigers van cliënten zijn betrokken bij het ontwikkelen, verbeteren en monitoren van de dementiezorg. Resultaatgericht leren (zie hoofdstuk 1.4 en 1.5) Het cluster resultaatgericht leren heeft betrekking op een leerklimaat dat gericht is op voortdurend verbeteren van resultaten in de dementieketen. Hierbij past het gezamenlijk in kaart brengen van de doelen, knelpunten en leemten in de keten en het delen van kennis in een open sfeer. Incentives belonen betere prestaties. Interprofessionele samenwerking voor doelgroepen (zie hoofdstuk 1.4) Interprofessionele samenwerking voor doelgroepen bevat elementen zoals het omschrijven van de cliëntengroep waarop de ketensamenwerking zich richt en het werken in multidisciplinaire teams. Helder is wanneer professionals beschikbaar en toegankelijk zijn voor ketenpartners. Rol- en taakverdeling (zie hoofdstuk 1.4) In het cluster rol- en taakverdeling gaat het over inzicht in elkaars expertises, het afspreken van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de dementieketen en over het bereiken van effectieve samenwerking op alle niveaus tussen ketenpartners. Dit laatste kan onder andere door het aanstellen van een coördinator/ketenregisseur/projectleider voor de gehele dementieketen, door coördinerende taken te beleggen en door wederzijds overleg en direct contact tussen professionals. Ketencommitment (zie hoofdstuk 1.4) Draagvlak voor of ‘commitment’ aan de dementieketen gaat over het neerleggen van de gezamenlijke ambitie en doelen van de ketensamenwerking, neergelegd in samenwerkingsafspraken, convenanten en/of juridisch erkende organisatievormen. Er wordt gevraagd om commitment van leidinggevenden aan de ambitie van de dementieketen en aan de helder gestelde doelen. Taken en verantwoordelijkheden van sturende partijen (leiders, coördinatoren, stuurgroepen, financiers) zijn helder (SMART) en er is structureel contact. Er is een bewustzijn dat men een onderdeel is van ketensamenwerking, welke afhankelijkheden er zijn en welke domeinen.
51 Definitieve versie: 18 juli 2013
Transparant ondernemerschap (zie hoofdstuk 1.4) Transparant ondernemerschap concentreert zich op het afspreken van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het eindresultaat. Voor transparant ondernemerschap gelden voorwaarden zoals ruimte voor innovatie en experimenten, leiders betrokken bij verbeteringen, een gezamenlijke budgetafspraak c.q. contract en het hanteren van een gemeenschappelijke taal in de gehele dementieketen.
1.4
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Om de Zorgstandaard Dementie in de praktijk te brengen, maken zorgverleners die deelnemen aan de keten duidelijke afspraken over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden. De afstemming tussen professionele zorg- en welzijnsdiensten en met het mantelzorgsysteem en andere informele zorg vraagt bijzondere aandacht. Verantwoorde en samenhangende zorg- en hulpverlening aan de cliënt vergt dat de betrokken zorg- en hulpverleners niet alleen op de hoogte zijn van hetgeen zij zelf moeten doen, maar zich ook bewust zijn van hoe hun handelen zich verhoudt tot hetgeen andere betrokkenen doen en daarmee rekening houden. Dit vergt zowel gegevensuitwisseling over de situatie rond de cliënt (zie zorgplan) en de aard en omvang van de betrokkenheid van andere zorg- en hulpverleners als voldoende aandacht voor en inspanning om de eigen werkzaamheden op die van anderen te laten aansluiten. De keten maakt helder wat van elke ketenpartner in de keten verwacht wordt. Van belang is dat tussen deze betrokkenen duidelijke afspraken worden gemaakt over wie waarvoor verantwoordelijk is. Ook moet er een duidelijke klachtenregeling zijn. Wanneer een ervaring met een zorg- of hulpverlener of een enkele organisatie aanleiding geeft tot een klacht dient de klacht te worden ingediend bij de organisatie zelf. Wanneer een klacht betrekking heeft op de samenwerking tussen ketenpartners of bijvoorbeeld op de doorverwijzing, dan dient er binnen de keten een duidelijke plaats te zijn waar men met deze klacht terecht kan en dient te klacht op ketenniveau adequaat te worden afgehandeld. Elke zorgverlener is aanspreekbaar op het leveren van verantwoorde zorg. Het is van groot belang dat afspraken en regelingen voor alle betrokkenen kenbaar zijn, zowel in algemene zin als rond een specifieke cliënt. Dat betekent dat alle betrokkenen op de hoogte zijn van de principes en procedures voor samenwerking, inclusief de regelingen voor inschakeling of consultatie van andere disciplines. Elke betrokken zorgverlener kan op basis daarvan zijn/haar eigen taken en verantwoordelijkheden en die van de andere betrokken zorg- en hulpverleners bepalen. Daardoor wordt het ook beter mogelijk te bepalen wanneer het moment is aangebroken om collega’s te consulteren of taken aan hen over te dragen. Wanneer een behandeling, zorg of dienst tussentijds stopt, wordt in het zorgplan terug gerapporteerd met een aanzet tot vervolg. De aandachtspunten uit de “Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg” van januari 2010 zijn gebruikt als basis voor de regeling van verantwoordelijkheden in de dementieketen. Aandachtspunt 1: cliënt centraal, cliëntwaardering en cliëntenrechten De cliënt of diens vertegenwoordiger wordt intensief betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het zorg- of behandelplan. De eigen verantwoordelijkheid van de cliënt in relatie tot het zorgproces wordt zoveel mogelijk gestimuleerd. Elke zorgverlener bespreekt met de cliënt ook diens ervaringen in de keten. Gegarandeerd wordt dat de rechten van de cliënt, zoals deze voortvloeien uit wetgeving en rechtspraak, op de juiste wijze worden nagekomen. Waar nodig worden afspraken gemaakt om te vergemakkelijken dat de cliënt de hem toekomende rechten kan uitoefenen. Mensen met dementie en hun naasten hebben recht op inzage in en op kopie van het dossier en hebben als enige het recht om anderen toestemming te geven tot inzage in, of opvragen, gebruiken en bijwerken van het zorgplan. Met hen worden afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van en inzage in het zorgplan. Aandachtspunt 2: eenduidig aanspreekpunt De persoon die de functie van casemanager vervult is het aanspreekpunt voor vragen van de persoon met dementie en de mantelzorger en coördineert de zorgverlening. Vorm en intensiteit van de coördinatie kunnen sterk verschillen omdat de eigen regie van de cliënt het uitgangspunt is. Voor de cliënt en de mantelzorger is te allen tijde duidelijk wie van de betrokken zorgverleners de inhoudelijke (eind)verantwoordelijkheid heeft voor de zorgverlening aan de cliënt. Het is van belang dat het
52 Definitieve versie: 18 juli 2013
casemanagement en de inhoudelijke eindverantwoordelijkheid over zo weinig mogelijk zorgverleners worden verdeeld. Zo veel mogelijk ligt de (eind)verantwoordelijkheid in één hand. Aandachtspunt 3: gezamenlijk en up-to-date zorgplan De volgens de zorgstandaard en relevante richtlijnen te leveren zorg en diensten zijn vastgelegd in het zorgplan, dat bij voorkeur door de persoon die de rol heeft van casemanager –die het geheel overziet en coördineert– wordt opgesteld (hoofdstuk 3). Het zorgplan is een geïntegreerd up-to-date dossier betreffende de cliënt, dat door alle bij de keten betrokken zorgverleners wordt geraadpleegd en aangevuld. Zo niet, dan worden afspraken gemaakt over de wijze waarop ketenpartners relevante informatie uit elkaars dossier kunnen verkrijgen, op een zo zinnig en zuinig mogelijke wijze en zo mogelijk volgens bestaande richtlijnen. De werkwijze met een geïntegreerd up-to-date dossier in de dementieketen is in ontwikkeling waarbij het streven is om zoveel mogelijk transparantie te scheppen aan de ene kant maar ook zo min mogelijk bureaucratie aan de andere kant. Wanneer mensen met dementie en hun naasten zich richten tot een zorg- of hulpverlener bij wie hij (nog) niet onder behandeling staat, vraagt deze de relevante gegevens uit het up-to-date dossier op, met instemming van de persoon met dementie en diens naasten. Na behandeling verstrekt de zorg- of hulpverlener de relevante gegevens weer aan de beheerder van het up-to-date dossier. Gegevensuitwisseling is door middel van gestandaardiseerde transparante dossiervorming adequaat geregeld. In het kwaliteitssysteem staat beschreven hoe, waar, wanneer en door wie gegevens over de zorg- en dienstverlening worden vastgelegd en overgedragen. Als bron van gegevens dient het gezamenlijke up-to-date dossier (zorgplan) en niet het aparte dossier van één of meer specifieke zorg- of hulpverleners. Voor het actualiseren van (de verschillende delen van) het up-to-date dossier kan meer dan één zorgverlener verantwoordelijk zijn. Aandachtspunt 4: afspraken formaliseren voor dienst- en zorgverleners in de dementieketen Elke zorg- en hulpverlener die deelneemt aan de keten vergewist zich ervan dat hij/zij beschikt over relevante gegevens van collega’s en informeert collega’s over gegevens en bevindingen die zij nodig hebben om verantwoorde zorg te kunnen verlenen. Voor alle zorg- en hulpverleners is duidelijk tot welk niveau of welke grens zij zorg en diensten kunnen leveren en op welk moment zij moeten doorverwijzen naar of advies inwinnen bij een collega of andere discipline. Zij zijn op de hoogte van de kerncompetenties van de andere betrokken dienst- en zorgverleners. In gevallen waarin tussen zorgverleners een opdrachtrelatie bestaat, geeft de opdrachtgevende zorgverlener voldoende instructies met betrekking tot de zorgverlening aan de cliënt. Overdracht van taken en verantwoordelijkheden vindt expliciet plaats. Bij de inrichting van overdrachtsmomenten is van belang om zowel rekening te houden met bij overdrachtssituaties in het algemeen veel voorkomende risico’s als met eventuele specifieke kenmerken van de cliëntsituatie. Het niveau en de taakverdeling van de geboden zorg en diensten is ook voor de mensen met dementie en hun naasten inzichtelijk. Aandachtspunt 5: ketenafspraken expliciet vastleggen, monitoren en evalueren Partners van de dementieketen leggen afspraken expliciet vast en monitoren afspraken zowel op het niveau van de individuele cliënt van de dementieketen (zie ook aandachtspunt 1, 2 en 3) als op het niveau van het samenwerkingsverband. Op het niveau van het samenwerkingsverband maken ketenpartners afspraken over de aard en inrichting van de samenwerking en over ieders betrokkenheid. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd, zodat ze duidelijk en kenbaar zijn. Daarbij gaat het om de aard en inrichting van het samenwerkingsverband (organisatievorm, bestuurlijke verantwoordelijkheid), de doelgroep, de betrokken professionals (zie ook aandachtspunt 4) en instellingen, de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling, de betrokkenheid van personen met dementie en hun naasten in de keten, het meten van prestaties op het niveau van de persoon met dementie en diens naasten (waardering van ervaren coördinatie en verleende begeleiding/steun/zorg/behandeling). Dergelijke schriftelijke afspraken kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan goede communicatie en samenwerking. In klinische situaties kan het formuleren en inrichten van zorgpaden een goede manier zijn om afspraken over het samenwerkingsverband in de praktijk te
53 Definitieve versie: 18 juli 2013
realiseren. De dementieketen controleert en evalueert de samenwerking in de dementieketen op basis van de afspraken en monitor.
54 Definitieve versie: 18 juli 2013
Aandachtspunt 6: open leren over incidenten Met betrekking tot incidenten (waaronder begrepen fouten) geldt het volgende: naar de cliënt wordt over incidenten openheid betracht; incidenten worden gemeld op een binnen het samenwerkingsverband afgesproken centraal punt; incidenten worden ook gemeld bij relevante centrale landelijke meldpunten; een aan het samenwerkingsverband deelnemende zorgverlener die in de ogen van een of meer collega’s niet voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg, wordt door hen daarop aangesproken.
1.5
Ontwikkelagenda
De ontwikkelagenda voor dementieketens heeft nog een aantal belangrijke punten: evaluatie van de kwaliteit en resultaten van de geleverde ketenzorg en de financiering van ketenzorg.
1.5.1 Evaluatie kwaliteit en resultaten casemanagement en dementieketen De dementieketen dient de resultaten en de kwaliteit van de dementieketen te monitoren. Daartoe is in het Programma Ketenzorg Dementie een set van tien netwerkindicatoren ontwikkeld met betrokkenen (CBO, Inspectie, kernteam Programma Ketenzorg Dementie, Plexus). De indicatoren bestaan uit uitkomstindicatoren, structuurindicatoren en procesindicatoren. Het gebruik van de indicatoren blijkt in de praktijk nog moeilijk (Vilans, 2011). Daarnaast monitoren sommige dementieketens en verzekeraars zelf de resultaten van dementieketens en hebben ook onderzoekers ketenindicatoren bij dementie ontwikkeld (IQ-Healthcare, ZiZo). Bovendien heeft Alzheimer Nederland met Nivel in 2011 voor de derde keer de Dementiemonitor Mantelzorg uitgezet om de aansluiting van dementieketens op de wensen en problemen van mantelzorgers te bepalen. Over een kwaliteitssysteem dementieketens op basis van deel II en III van de zorgstandaard dienen landelijk afspraken gemaakt te worden.
1.5.2 Financiering De financiering van dementieketens loopt door drie sectoren (Welzijn, Care en Cure) met drie verschillende financieringssystemen (Wmo, AWBZ en Zvw) die sterk van elkaar verschillen en die niet op elkaar aansluiten. Met de ontwikkeling van de financiering van casemanagement bij dementie zijn VWS en de NZa nog bezig (zie brief van Minister Schippers aan de Tweede kamer d.d. 7 november 2011). In het Programma Ketenzorg Dementie is alleen ervaring opgedaan met het AWBZ-deel van de inkoop van de dementieketen. Dit alles maakt het moeilijk om in de zorgstandaard absolute richtlijnen op te nemen over de gewenste samenwerking op ketenniveau voor de inkoop en financiering. Vraagstukken die spelen, zijn: dient de inkoop van de dementieketen per deelnemende organisatie apart of in gezamenlijkheid plaats te vinden? Is het überhaupt mogelijk om de hele dementieketen in een keer in te kopen? Hoe samen te werken met gemeenten in de keten? Deze onderwerpen zijn urgente punten op de ontwikkel- en beleidsagenda.
1.5.3 Ontwikkeling en onderzoek dementieketens Voor de verbetering van de hulp door dementieketens en de volumeplanning voor de toekomst dienen dataregisters met de uitkomsten en resultaten van zorg en hulp te worden opgezet (vergelijk ROM in de GGZ). Deze dataregisters dienen te worden doorontwikkeld naar casusregisters (vergelijk GGZ) die ook ten dienste kunnen staan van onderzoek.
55 Definitieve versie: 18 juli 2013
2
ZORGSTANDAARD ONAFHANKELIJKE ASPECTEN
In dit hoofdstuk komen algemene aspecten van de zorgorganisatie aan bod die in principe voor alle chronische aandoeningen van toepassing zijn, maar worden toegespitst op dementie. De zorg wordt door een wisselend aantal verschillende professionals verleend binnen het kader van een multidisciplinair zorgplan voor mensen met dementie en hun naasten.
2.1
Samenwerking en ketenafspraken
Zie hoofdstuk 1 van deel III.
2.2
ICT
Voor een optimale dienstverlening kunnen alle hulpverleners beschikken over zo uniform mogelijke informatie, die via bestaande kanalen wordt uitgewisseld. Idealiter wordt het zorgplan integraal opgenomen in bestaande elektronische systemen. In het kwaliteitssysteem ligt vast hoe, waar, wanneer en door wie gegevens over de zorg- en dienstverlening worden vastgelegd en overgedragen.
2.3
Deskundigheidsbevordering
Voorwaarde voor goede dementiezorg is een actueel kennisniveau bij alle betrokken zorg- en hulpverleners. Er worden afspraken gemaakt over de vereiste opleidingsniveaus en deskundigheidsbevordering is een continu proces. Zorg- en hulpverleners beschikken over de meeste actuele kennis, niet alleen van dementie, maar vooral ook over de omgang met de ziekte, de ondersteuning van naasten en het bevorderen van de eigen regie en zelfmanagement.
2.4
Bijzondere doelgroepen
In de verschillende fasen van het zorgcontinuüm is extra aandacht nodig voor bijzondere doelgroepen. Zorg- en hulpverleners zijn alert op signalen en verwijzen actief bij mensen: die komen met een hulpvraag over geheugenproblemen of gerelateerde cognitieve problemen; met aan dementie gerelateerde risicofactoren en comorbiditeit; die komen voor een niet gerelateerde klacht, maar bij wie de zorgverlener aanleiding ziet de symptomen bespreekbaar te maken en de persoon naar diagnostiek toe te leiden; die komen voor een routineonderzoek en bij wie sprake is van aan dementie gerelateerde symptomen. Bij vroege onderkenning en preventie gaat speciale aandacht uit naar: familieleden van mensen bij wie dementie zich voor het 65 e levensjaar openbaart; dikwijls speelt erfelijkheid een rol; mensen met een verhoogd risico op dementie; dit is het geval bij hart- en vaatziekten, diabetes, hoge bloeddruk, een ongezonde leefstijl, hersenschuddingen en andere vormen van hersenletsel en het Downsyndroom; mensen van niet-Nederlandse afkomst, bij wie –als gevolg van de vergrijzing en een hoge prevalentie van hart- en vaatziekten en diabetes– dementie steeds vaker voorkomt; op de eigen cultuur afgestemde informatie in de eigen taal is noodzakelijk. 56 Definitieve versie: 18 juli 2013
In de fase van ziekte- en zorgdiagnostiek zijn de aandachtspunten voor bijzondere doelgroepen: bedacht zijn op andere voorkeuren van de cliënt en de familie in de communicatie en besluitvorming over ziekte en behandeling. In het leven van mensen met niet-westerse achtergrond speelt de familie meestal een heel belangrijke rol. Er kan niet altijd worden aangenomen dat de cliënt zelf het centrale aanspreekpunt wil zijn; in kaart brengen van specifieke vragen over werk, toekomstperspectief en familie bij jonge mensen met dementie; alert zijn op mogelijk andere verwachtingen van diagnostiek en zorg bij mensen met een buitenlandse culturele achtergrond; mensen met een specifieke geloofsovertuiging kunnen (diagnostisch) onderzoek en zorg weigeren; zeer oude mensen (85-plus) met multiple pathologie hebben vaak een zodanig complex ziektebeeld dat een diagnose moeilijk te stellen is; dementie wordt dan gemakkelijk verward met een depressie of delier; zorgmijders komen moeilijk in beeld en kunnen (diagnostisch) onderzoek en zorg weigeren. Een intensieve vorm van casemanagement is nodig bij: alleenstaanden, mensen zonder mantelzorg en zorgmijders. Zij behoeven relatief meer –gecoördineerde– hulp. Om de kans te verkleinen dat cognitieve achteruitgang of dementie onopgemerkt blijven, kan het inzetten van preventieve huisbezoeken bij risicogroepen van belang zijn, bijvoorbeeld bij alleenstaande 75-plussers. In het woonaanbod is extra en specifieke aandacht nodig voor mensen met dementie op jonge leeftijd, mensen met een verstandelijke beperking, met psychische problemen of gedragsproblemen en met een niet-Nederlandse culturele achtergrond.
2.5
Persoon met dementie als medebehandelaar
In de dementiezorg hebben mensen met dementie, hun naasten en de verschillende zorg- en hulpverleners ieder –in een goede onderlinge samenwerking– hun eigen verantwoordelijkheid. Om een rol als ‘medebehandelaar’ te kunnen vervullen, krijgen mensen met dementie en hun naasten kennis aangereikt over het verloop en de behandeling van de dementie. In ieder geval krijgen zij informatie over: de aard van de aandoening en de mogelijke invloed op het dagelijks leven; het opstellen en monitoren van een zorgplan op maat; adequaat medicatiegebruik en de beschikbare ondersteuning en hulpmiddelen hierbij; actieve betrokkenheid en steun van de directe omgeving; zelfmanagement; lotgenotencontact; ondersteuning van de naasten.
2.6
Eigen regie en zelfmanagement
Bevordering van de eigen regie van mensen met dementie en hun naasten is het vertrekpunt bij iedere nieuwe zorgvraag. Zorg- en hulpverleners plegen interventies en verstrekken instrumenten om de eigen regie en het zelfmanagement van mensen met dementie en hun naasten zo groot mogelijk te maken of te houden, ondersteund door zorg op afstand of andere technologie. Zelfmanagement is de mogelijkheid om zodanig om te kunnen gaan met de chronische aandoening (symptomen, behandeling, lichamelijke en sociale consequenties en bijbehorende aanpassingen in leefstijl) dat de aandoening optimaal wordt ingepast in het leven. Zorgverleners moeten toegerust zijn om goede ondersteuning te geven bij zelfmanagement.
57 Definitieve versie: 18 juli 2013
2.7
Keuzevrijheid
De zorg is zo georganiseerd dat mensen met dementie en hun naasten keuzemogelijkheden hebben en houden, ongeacht de lokale afspraken in een bepaald geografisch gebied. De mensen met dementie en hun naasten houden de mogelijkheid om bijvoorbeeld een ander ziekenhuis of een andere zorgverlener te kiezen. Transparantie en inzicht in kwaliteit zijn noodzakelijke voorwaarden voor keuzevrijheid.
2.8
Toegankelijkheid
Goede dementiezorg is voor elke persoon met dementie en diens naasten toegankelijk, dat wil zeggen: aanwezig, laagdrempelig en vindbaar. Er moet voldoende vergoeding beschikbaar zijn om de benodigde zorg en dienstverlening met de noodzakelijke omvang en inhoud ook daadwerkelijk te kunnen aanbieden aan de persoon met dementie en diens naasten.
2.9
Informed Consent
Diagnostiek, behandeling, begeleiding en steun vinden altijd plaats met toestemming van de persoon met (een vermoeden van) dementie of –in geval van wilsonbekwaamheid– een wettelijk vertegenwoordiger en daartoe wordt goede en voldoende informatie verstrekt. Dit principe heet ook wel Informed Consent en is vastgelegd in de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). De beginselen zijn, dat iemand: recht heeft op informatie over aard en doel van onderzoek of behandeling, de te verwachten gevolgen en risico’s, mogelijke alternatieven, de staat van gezondheid en de vooruitzichten; toestemming moet geven voor diagnostiek en behandeling en als de persoon daar zelf niet toe in staat is, doet een vertegenwoordiger dat; per beslissing wordt beoordeeld of iemand die zelf kan nemen (hoofdstuk 2.10, ‘Wilsbekwaamheid’); recht heeft op inzage in, het toevoegen van informatie aan en het vernietigen van het medisch dossier (c.q. zorgplan); toestemming moet geven voor inzage in het medisch dossier door anderen. Het uitgangspunt is respect voor autonomie, dat zich niet beperkt tot het voldoen aan het ‘toestemmingsvereiste’ (Informed Consent). Van hulpverleners wordt verwacht dat zij de persoon met dementie actief betrekken bij de zorg- en behandelplannen, waarbij informatie inhoudelijk en procesmatig zorgvuldig wordt afgestemd op diens bevattingsvermogen. Al in een vroeg stadium streven zij naar ‘Shared Decision Making’ door ook zoveel mogelijk de naasten te betrekken. Het delen van informatie vormt de basis van psycho-educatie, mantelzorgondersteuning en van een gedeelde visie op het plannen van toekomstige zorg (Advance Care Planning). Naarmate de ziekte vordert, zal bij het bepalen van de doelen en grenzen van zorg en behandeling de rol van de naasten immers steeds groter worden. Die verantwoordelijkheid tot plaatsvervangend beslissen later is beter vorm te geven vanuit een basis van gedeeld beslissen in eerdere stadia van de ziekte.
2. 10 Wilsbekwaamheid Krachtens het zelfbeschikkingsrecht in de WGBO moet een arts voor ieder onderzoek of elke behandeling toestemming krijgen van de patiënt, uiteraard na deze voldoende geïnformeerd te hebben over de mogelijkheden, verwachtingen, alternatieven en eventuele complicaties. Voorwaarde is dat de patiënt in staat is tot een ‘redelijke waardering van belangen’, de ‘wilsbekwaamheid’ genoemd. Personen die wilsonbekwaam worden geacht, worden hiërarchisch achtereenvolgens vertegenwoordigd door een benoemde (wettelijke) of informele vertegenwoordiger, zijnde de samenwonende echtgenoot, wettelijk samenwonende partner, in tweede instantie een meerderjarig kind, een ouder of meerderjarige 58 Definitieve versie: 18 juli 2013
broer of zus. In laatste instantie kan de behandelend arts optreden in overleg met het multidisciplinaire team.
59 Definitieve versie: 18 juli 2013
Een patiënt is wilsbekwaam totdat het tegendeel is bewezen, ook in geval van cognitieve stoornissen. Een patiënt is volledig wilsbekwaam als wordt voldaan aan vier criteria: in staat zijn om een keuze te maken; het begrijpen van relevante informatie; het beseffen en waarderen van de betekenis van de informatie voor de eigen situatie; in staat zijn om logisch te redeneren en informatie te betrekken in het overwegen van behandelopties. Het minst wilsbekwaam is iemand die alleen aan het eerste criterium -of zelfs dat niet- voldoet. Wilsbekwaamheid kan variëren in de tijd en met het besluit dat genomen moet worden. Hoe belangrijker de beslissing, des te hoger de eisen die aan de beslisvaardigheid van de patiënt moeten worden gesteld. Bij twijfel toetst een behandelaar de wilsbekwaamheid eerst bij de patiënt, alvorens zich te wenden tot de vertegenwoordiger. Dit gebeurt door de situatie in duidelijke bewoordingen uit te leggen en door vragen te stellen waaruit blijkt of de patiënt de informatie begrepen heeft en kan toepassen. Met bij voorkeur neutrale, eenduidige en gesloten vragen kan de actuele wil in beeld worden gebracht. Wilsverklaringen worden opgesteld om enerzijds te ontkomen aan een standaard van (overmatig) agressieve zorg en anderzijds om aan te geven welke behandelingen men juist wel wenst. Zij dienen ook om specifieke, individuele wensen aan te geven, maar kunnen niet vooruitlopen op alle mogelijke problemen, en zijn daarom voor directe toepasbaarheid dikwijls te weinig specifiek. Bovendien treden er tijdens het ziekteproces vaak veranderingen op waarmee bij het opstellen ervan geen rekening gehouden kon worden. Wilsverklaringen kunnen wel waarde hebben als richtsnoer voor het bepalen wat iemand belangrijk vindt in het leven. Zorg- en hulpverleners moeten zich bewust zijn van de ingrijpende gevolgen van een verklaring van wilsonbekwaamheid.
2.11 Palliatieve zorg Bij mensen met dementie is genezing van de onderliggende aandoening niet mogelijk. Het beleid zal dan ook gericht zijn op een optimaal welbevinden, een aanvaardbare kwaliteit van leven en op het voorkomen of verlichten van symptomen. Het prioriteren van zorgdoelen samen met de persoon met dementie en diens naasten is in de praktijk goed mogelijk gebleken. Dementie resulteert niet automatisch in ondraaglijk lijden. In de fase dat mensen met dementie zijn aangewezen op palliatieve zorg kan het lijden worden ingeschat met behulp van daartoe geëigende instrumenten. Door te anticiperen op te verwachten problemen (Advance Care Planning) kan men vroegtijdig problemen signaleren en lijden voorkomen. Anticiperend beleid is een gezamenlijk proces (Shared Decision Making) van regelmatig evalueren en bijstellen met de persoon met dementie en diens naasten en omvat meer dan het opstellen van een wilsverklaring. De inzet van casemanagement en vrijwilligers is zeer belangrijk in palliatieve zorg bij mensen met dementie. Tevens dient extra aandacht te zijn voor problemen met eten en drinken, pijn, pneumonie, tonusstoornissen en probleemgedrag.
2.12 Levenseinde Het levenseinde is een aspect dat in de zorg en hulp bij dementie een belangrijke plaats inneemt. Een tijdig gesprek over de verwachting en wensen van de persoon met dementie en zijn naasten is cruciaal voor passende zorg in de laatste levensfase. Dit vergt betrokkenheid van zorgverleners en een proactief beleid bij mensen met dementie. Vanwege het mentaal-degeneratieve karakter van de ziekte is het belangrijk dat in een zo vroeg mogelijk stadium een open gesprek tussen mensen met dementie, de naasten en de zorgverleners wordt gevoerd over hoe de persoon met dementie (de zorg rondom) het levenseinde ziet. Hiervoor zijn diverse publicaties, richtlijnen en informatiebrochures beschikbaar.
60 Definitieve versie: 18 juli 2013
Deel IV KWALITEITSINFORMATIE EN NETWERKINDICATOREN Introductie Het hoofdstuk over kwaliteitsinformatie bevat de netwerkindicatoren uit de Leidraad Ketenzorg Dementie. De netwerkindicatoren zijn gebruikt en geëvalueerd in 2009 en 2011 door dementieketens. Op basis van de inhoud van de zorgstandaard zijn een aantal aanvullingen voorgesteld op de set van netwerkindicatoren. Tevens bevat dit hoofdstuk indicatoren voor mensen met dementie en hun naasten, op basis van de inhoud van de zorgstandaard. Het is aan te bevelen om de bestaande set netwerkindicatoren door te ontwikkelen met gebruikmaking van de aanvullingen.
1.1
Vroege onderkenning en preventie
1.1.1 Vanuit professioneel oogpunt Bestaande netwerkindicatoren: 1a. Is er een actief samenwerkingsverband tussen het dementienetwerk en de gemeente voor informatievoorziening rondom dementie: ja/nee? 1b. Zijn over de hier genoemde onderwerpen met betrekking tot informatie, voorlichting en steun aantoonbaar afspraken gemaakt tussen het dementienetwerk en de gemeente: (Tweejaarlijkse) campagne gericht op herkenning van dementie en taboeverkleining: ja/nee? Beschrijf de campagne: Schriftelijke voorlichting met folders over dementie bij alle maatschappelijke en gezondheidsorganisaties: ja/nee? Welke folders worden gebruikt? Telefonische hulpdienst, 24-uur bereikbaar (bijvoorbeeld Alzheimer Telefoon): ja/nee? Beschrijving van de telefonische hulpdienst: Hoe is 24 uur bereikbaarheid geregeld? Laagdrempelige bijeenkomsten, psycho-educatie en lotgenotencontact over dementie (bijvoorbeeld Alzheimer Café): ja/nee? Toelichting: Informatiecentrum/loket: ja/nee? Toelichting: Publieksvoorlichting in artikelen, website en berichten via regionale media: ja/nee? Toelichting: Voorgestelde aanvullingen: 1. In de keten zijn afspraken over: signaleren en verwijzen bij cognitieve problemen; de route van verwijzingen; de organisatie en invulling van bemoeizorg; 2.
Er wordt actief aan casefinding gedaan.
1.1.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Vroege onderkenning en preventie Ik weet waar ik terecht kan met vragen over geheugenproblemen Ik weet waar ik informatie kan vinden over geheugenproblemen De antwoorden die ik heb gekregen op mijn vragen hebben mij geholpen De informatie die ik vond over geheugenproblemen was begrijpelijk
61 Definitieve versie: 18 juli 2013
ja/nee ja/nee ja/nee ja/nee
1.2
Diagnostiek
1.2.1 Vanuit professioneel oogpunt Bestaande netwerkindicatoren: 2. Gediagnosticeerde cliënten met dementie Het percentage nieuw gediagnosticeerde cliënten met dementie ten opzichte van de geschatte incidentie in meetperiode. 3. Gediagnosticeerde jong dementerenden Het percentage nieuwe dementerende cliënten jonger dan 65 jaar in het jaar van meting ten opzichte van de geschatte incidentie in dat jaar. Voorgestelde aanvullingen: 1. In de keten zijn ziekte- en zorgdiagnostiek aan elkaar gekoppeld. 2. Het percentage mensen dat binnen een nader te bepalen tijd na signalen of een zorgvraag een diagnosetraject heeft doorlopen. 3. Het percentage mensen dat na een diagnosetraject een vervolggesprek heeft. 4. Het percentage mensen bij wie periodiek de diagnose dementie wordt geëvalueerd. 5. Het aantal crisisopnamen per tijdseenheid in de regio ten opzichte van het totaal aantal opnamen. 6. De aanwezigheid van een centraal registratiepunt voor (nieuwe) cliënten met dementie. Overwegingen: Een normtijd waarin mensen een diagnose hebben, is gewenst.
1.2.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Diagnostiek: Het is voor mij duidelijk waar ik terecht kan voor diagnostiek Na de diagnose heb ik nog een vervolggesprek gehad met de huisarts
1.3
ja/nee ja/nee
Casemanagement
1.3.1 Vanuit professioneel oogpunt Bestaande netwerkindicatoren: 5. Beschikbaarheid casemanager en aanwezigheid zorgplan. 5a. Het percentage extramurale cliënten met dementie dat een casemanager heeft. 5b. De gemiddelde caseload per casemanager. 5c. Het percentage extramurale cliënten met dementie dat één actueel geïntegreerd zorgplan heeft. 5d. Over het gebruik van één geïntegreerd zorgplan zijn in ieder geval heldere werkafspraken gemaakt over het beheer (wie schrijft wat), het delen van het zorgplan en de eindverantwoordelijkheid. Kruis aan met welke zorgverleners werkafspraken zijn gemaakt (meerdere opties mogelijk): cliënt mantelzorger casemanager huisarts verpleegkundige psycholoog paramedici geriater apotheker specialist ouderengeneeskunde ziekenhuis specialist 62 Definitieve versie: 18 juli 2013
anders Voorgestelde aanvullingen: 1. Percentage mensen dat binnen een nader te bepalen tijd na signalen of een zorgvraag casemanagement krijgt toegewezen. 2. Beschikbaarheid van regionale instrumenten om de stress bij mantelzorgers en de kwaliteit van leven van mensen met dementie en hun naasten te meten. 3. Percentage mensen met dementie dat door casemanagement wordt ondersteund, met op de achtergrond een multidisciplinair team. 4. Percentage mensen met dementie bij wie vanaf de diagnose één zorgplan aanwezig is. 5. Percentage mensen met dementie bij wie het zorgplan twee keer per jaar door een multidisciplinair team wordt geëvalueerd. 6. Tevredenheid van mensen met dementie en hun naasten over het casemanagement als integraal onderdeel van het hulpverleningsproces. Overwegingen Een normtijd waarin mensen casemanagement krijgen toegewezen, is gewenst.
1.3.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Casemanagement: Ik heb de mogelijkheid gekregen om gebruik te maken van casemanagement Deze mogelijkheid werd mij voor/na de diagnose geboden Ik heb een zorgplan gekregen waar ik in terug kan vinden wie wat doet Ik weet wat de casemanager voor mij kan doen
1.4
ja/nee ja/nee ja/nee
Behandeling, begeleiding en steun
1.4.1 Vanuit professioneel oogpunt Bestaande netwerkindicatoren: 4. Ervaren problemen en wensen van mantelzorgers 4a. Wordt de LDP-monitor/Dementiemonitor Mantelzorg tweejaarlijks in samenwerking met Alzheimer Nederland uitgevoerd: ja/nee? 4b. Worden de resultaten van de LDP-monitor/Dementiemonitor Mantelzorg tweejaarlijks geëvalueerd: ja/nee? 4c. Welke acties en verbeterplannen zijn ondernomen naar aanleiding van de evaluatie van de vorige LDP-monitor/Dementiemonitor Mantelzorg? 6.
Monitoren mantelzorgers
Zijn de volgende aspecten over het monitoren van de belasting van mantelzorgers aantoonbaar vastgelegd in de vorm van afspraken: ja/nee? te gebruiken instrument; verantwoordelijkheden; frequentie van monitoren. Voorgestelde aanvullingen: 1. Percentage mensen met dementie met een zorgplan waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd. 2. Percentage mensen met dementie dat jaarlijks/periodiek een medicatiebeoordeling heeft gehad. 3. Gemeten belasting en stress bij naasten van mensen met dementie. 4. In de keten worden witten vlekken opgespoord. 5. Beschikbaarheid van en overzicht in de behandeling, begeleiding en steun van mensen met dementie en/of hun naasten, vanuit drie elkaar aanvullende perspectieven: ziekte en comorbiditeit; gevolgen van de ziekte; omgaan met de gevolgen. 63 Definitieve versie: 18 juli 2013
6.
Het gebruik van dit aanbod van behandeling, begeleiding en steun door mensen met dementie en/of hun naasten. 7. Er zijn samenwerkingsafspraken tussen alle disciplines over de geboden behandeling, begeleiding en steun. 8. De tevredenheid van mensen met dementie en hun naasten over de behandeling, begeleiding en steun wordt gemeten. 9. Er zijn samenwerkingsafspraken tussen professionals van intra- en extramurale zorg. 10. (Aantoonbare) deskundigheid en scholing van alle disciplines rondom mensen met dementie en hun naasten. 11. Aanwezigheid van een meldpunt ouderenmishandeling met vertegenwoordiging van betrokken zorgaanbieders en instanties. Overwegingen: Neem je een indicator op of de tevredenheid wordt gemeten, of over de tevredenheid zelf? Het gebruik van de geboden behandeling, begeleiding en steun zegt wel iets over de behoeften, maar niet over de kwaliteit en tevredenheid (‘bij gebrek aan beter’). Een indicator over aansluiting van het aanbod op de behoeften van mensen met dementie en hun naasten is gewenst.
1.4.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Behandeling, begeleiding en steun: Ik heb uitleg gekregen over de gevolgen van de ziekte dementie Ik krijg begeleiding bij het leren omgaan met de ziekte dementie Ik ben tevreden over de uitleg die ik heb gekregen over de gevolgen van de ziekte dementie Ik ben tevreden over de begeleiding die ik krijg aangeboden Er is aandacht voor mij, als naaste, of ik de begeleiding aan kan
1.5
ja/nee ja/nee ja/nee ja/nee ja/nee
Levering zorg en diensten
1.5.1 Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL 1.5.1.1 Vanuit professioneel oogpunt Voorgestelde aanvullingen: 1. Aanwezigheid van een vast aanspreekpunt voor huishoudelijke zorg en hulp bij ADL voor mensen met dementie en hun naasten (het cliëntsysteem). 2. Aantal zorgverleners voor huishoudelijke zorg en hulp bij ADL per week bij een cliëntsysteem. 3. Aantal aantoonbaar geschoolde zorgverleners voor huishoudelijke zorg en hulp bij ADL bij een cliëntsysteem. 4. Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL zijn opgenomen in het zorgplan en sluiten aan bij het casemanagement. Overwegingen: Aantoonbare scholing van de helpenden en verzorgenden vereist een helder scholingsbeleid. 1.5.1.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Levering zorg en diensten: De huishoudelijke hulp die bij ons thuis komt weet wat dementie is De hulp bij ADL die bij ons thuis komt kan omgaan met de gevolgen van dementie De organisatie die huishoudelijke hulp en/of ADL-zorg levert, zorgt er voor dat zo veel mogelijk dezelfde persoon bij ons thuis komt
64 Definitieve versie: 18 juli 2013
ja/nee ja/nee ja/nee
1.5.2 Activiteiten 1.5.2.1 Vanuit professioneel oogpunt Voorgestelde aanvullingen: 1. Er is een gevarieerd aanbod voor mensen met dementie van: individuele begeleiding bij activiteiten thuis; dagvoorzieningen; welzijnsactiviteiten en sport; religieuze en spirituele activiteiten; ondersteunende technologie. 2. Aanbod van activiteiten die de naasten van mensen met dementie ontlasten. 3. Aanbod van activiteiten voor de persoon met dementie en diens naaste gezamenlijk. 4. Plezier over activiteiten bij mensen met dementie en ontlasting van naasten. Overwegingen: Deelname aan activiteiten zegt wel iets over de behoeften, maar niet over de kwaliteit en tevredenheid (‘bij gebrek aan beter’). Een indicator over aansluiting van het activiteitenaanbod op de behoeften van mensen met dementie en hun naasten is gewenst.
1.5.2.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Activiteiten: Het aanbod van activiteiten voor mij en mijn naaste sluit aan bij onze behoeften en interesses. ja/nee
1.5.3 Respijtzorg 1.5.3.1 Vanuit professioneel oogpunt Bestaande netwerkindicatoren: 9. Respijtzorg 9a. Welke vormen van respijtzorg voor mantelzorgers van cliënten met dementie worden aangeboden: ja/nee? dagbehandeling; oppasservice; tijdelijk verblijf (inclusief overnachtingen); vakantieopnames (inclusief overnachtingen); ontmoetingscentra. 9b. Het aantal uren respijtzorg dat voor mantelzorgers van cliënten met dementie beschikbaar is (per cliënt). 9c. Het aantal uren respijtzorg dat door mantelzorgers (per cliënt) in de meetperiode werd gebruikt. Voorgestelde aanvullingen: 1. Een gevarieerd, dekkend en toegankelijk aanbod van respijtzorg, dat voorziet in de behoeften van mensen met dementie en hun naasten en dat tenminste bestaat uit: respijtzorg aan huis; respijtzorg buitenshuis; een combinatieaanbod voor mensen met dementie en hun naasten. 2. Voorlichting over respijtzorg in de regio, kennis bij professionals van het aanbod. 3. Tevredenheid over respijtzorg. 4. Aanbod is afgestemd op het aantal mensen in de regio.
65 Definitieve versie: 18 juli 2013
Overwegingen: Het gebruik van respijtzorg zegt wel iets over de behoeften, maar niet over de kwaliteit en tevredenheid (‘bij gebrek aan beter’). Een indicator over aansluiting van de respijtzorg op de behoeften van mensen met dementie en hun naasten is gewenst.
1.5.3.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Respijtzorg: Er is de mogelijkheid om gebruik te maken van respijtzorg
ja/nee
1.5.4 Aangepast wonen 1.5.4.1 Vanuit professioneel oogpunt Voorgestelde aanvullingen: 1. Aanwezigheid in de regio van verschillende woonvormen die voldoen aan de uitgangspunten voor optimale dementiezorg. 2. Zorgaanbieders signaleren dat een woonsituatie voor mensen met dementie en hun naasten onveilig is en weten hoe verandering in te zetten. 3. De woonvormen zijn open waar het kan en gesloten waar nodig. 4. 90% van de mensen met dementie met een indicatie voor opname is binnen een maand geplaatst in de woning van hun voorkeur. 5. Indien geïndiceerd wordt domotica ingezet. Overwegingen: Om wachtlijsten te voorkomen, is een norm gewenst voor de snelheid van transities naar een woning van voorkeur.
1.5.4.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Aangepast wonen: Er is aandacht voor dat wat nodig is aan woningaanpassingen om thuis te kunnen blijven wonen ja/nee Er zijn mogelijkheden in mijn omgeving voor aangepast wonen ja/nee
1.5.5 Crisishulp 1.5.5.1 Vanuit professioneel oogpunt Bestaande netwerkindicatoren: 8. Crisisopname 8a. Het percentage crisisopnamen van cliënten met dementie in de keten. 8b. Bevatten de (protocol)afspraken in de keten voor crisisopnamen aantoonbaar tenminste de volgende aspecten: ja/nee? triage; beschrijving doelgroep; opnamecriteria; ontslagcriteria; vangnetfunctie; ‘routebeschrijving’ voor cliënten; verpleegplannen; capaciteit (aantal beschikbare bedden); verantwoordelijke.
66 Definitieve versie: 18 juli 2013
Voorgestelde aanvullingen: 1. 24 uur per dag kan een beroep op crisishulp voor mensen met dementie worden gedaan bestaande uit: een noodbeddenregeling; acute zorg thuis; opname in een instelling voor somatische of psychiatrische zorg; verhuizing naar een aangepaste woonvorm; 2. De crisishulp is in de keten ingebed en alle ketenpartners kennen het aanbod. 3. Het aantal crises waarbij binnen 24 uur een oplossing op de juiste plek is gevonden. 4. Het aantal crisisopnamen per tijdseenheid ten opzichte van het totaal aantal opnames. Overwegingen: Het aantal crisisopnamen zegt meer over de mate waarin –dankzij het casemanagement en de respijtzorg– crises worden voorkomen, dan over de kwaliteit van het crisisbeleid. Snel en adequaat handelen in geval van een crisis zou een betere uitkomstmaat zijn. Eventueel kijken naar: welke crises te voorkomen zijn. Omdat wordt aangenomen dat periodieke evaluatie van een diagnose dementie crises kan voorkomen, zegt het aantal crisisopnamen iets over de kwaliteit van de diagnostiek (en van het casemanagement).
1.5.5.2 Vanuit perspectief mensen met dementie en hun naasten Crisishulp: Indien er iets met mij gebeurt, is er voor mijn naaste de mogelijkheid om een beroep te doen op crisishulp ja/nee
67 Definitieve versie: 18 juli 2013
2
Kwaliteitsinformatie ketenorganisatie
De keten bestaat uit alle onderdelen genoemd in Deel I van deze zorgstandaard. Voor de bestuurlijke organisatie van de keten en het centraal registratiepunt zijn twee indicatoren benoemd in de set netwerkindicatoren. Bestaande netwerkindicatoren: 7. Centraal registratiepunt Wordt door alle netwerkpartners gebruik gemaakt van één centraal registratiepunt voor (nieuwe) cliënten met dementie: ja/nee? 10. Bestuurlijke borging van de keten Voldoet de keten aan de volgende voorwaarden? ja/nee? 10a. Beschikt de keten over bestuurlijk draagvlak bij aanbieders van zorg- en welzijnsdiensten? 10b. Beschikt de keten over bestuurlijk draagvlak bij zorgkantoren? 10c. Alle ketenpartijen hebben een gezamenlijk doel voor de dementiezorg geformuleerd. 10d. Het gezamenlijk doel is door alle ketenpartijen ondertekend. 10e. De keten in zijn geheel en de ketenpartijen afzonderlijk hebben geformuleerd aan welke cliënten zorg wordt verleend. 10f. Voor de keten is één ketenregisseur benoemd. 10g. De taken en verantwoordelijkheden van de ketenpartijen en de ketenregisseur zijn benoemd en toegewezen. 10h. Er zijn afspraken gemaakt hoe de ketenpartijen elkaar kunnen aanspreken op de taken en verantwoordelijkheden. 10i. De ketenpartijen hebben afspraken gemaakt over verwijzing en transfer van cliënten onderling. 10j. Er zijn afspraken gemaakt over procedures voor uitwisseling cliëntinformatie. Overwegingen: Op basis van het beschreven model in de zorgstandaard dienen de indicatoren over de organisatie van ketenzorg aangepast te worden in de toekomst.
68 Definitieve versie: 18 juli 2013
AANBEVELINGEN De totstandkoming van een Zorgstandaard Dementie, die zowel over cure, care als welzijn gaat en gebaseerd is op vele bronnen en richtlijnen en in samenwerking met het veld is geschreven, roept ook een aantal aanbevelingen op. Deze staan hieronder vermeld. Mogelijk kan in een volgende versie van deze zorgstandaard de informatie die hieruit voortvloeit opgenomen worden. 1
Informatie, voorlichting en steun
Voorlichting over dementie en het belang van een tijdige diagnose moet landelijk, via verschillende publiekscampagnes en media, worden uitgezet. Regionaal moet georganiseerd zijn dat: informatie over de ziekte en de mogelijkheden van hulp bij de cliënt en/of zijn familie terecht komt; er een punt is waar betrokkenen terecht kunnen met vragen; er goede toegang is tot voor dementie gekwalificeerde eerstelijnszorg; verschillende beroepsgroepen gezamenlijk informatie opstellen over een breder palet aan oorzaken en risicofactoren voor geheugenproblemen. 2
Signaleren en actief verwijzen
Beschikbare goede voorbeelden van proactief zoeken naar mensen met geheugenproblemen verdienen navolging waarin aan een actieve rol voor de eerste lijn gedacht moet worden. 3
Diagnostiek
Het diagnostisch onderzoek moet regionaal zo georganiseerd zijn, dat voor mensen met een vermoeden van dementie en hun naasten de onzekerheid wordt geminimaliseerd. Er moet een landelijke norm komen voor de termijn waarbinnen er helderheid is over de diagnostiek gerekend vanaf de werkelijke aanvang van de diagnostiek. 4
Casemanagement
Er moeten landelijke afspraken komen over wanneer casemanagement start en eindigt op basis van zorgvragen van mensen met dementie en hun naasten. 5
Behandeling, begeleiding en steun
De betrokkenheid van de generalistische en specialistische medische disciplines bij ketenzorg dementie vereist een extra impuls: korte lijnen zijn nodig tussen de huisarts en de casemanager, tussen de medische zorg en de thuiszorg en tussen de psychosociale en paramedische zorg. Er moet een outreachend aanbod zijn voor moeilijk bereikbare doelgroepen. 6
Huishoudelijke zorg en hulp bij ADL
Mensen met dementie en hun naasten moeten kunnen rekenen op een vast team van thuiszorgmedewerkers. Deze zijn getraind in een cliënt-, belevings- en systeemgerichte benadering van mensen met dementie en hun naasten en in het cyclisch opvangen en doorgeven van signalen.
69 Definitieve versie: 18 juli 2013
7
Activiteiten
Om mensen met dementie en mantelzorgers te stimuleren tijdig van ondersteuning gebruik te maken, moeten dagactiviteiten op een aantrekkelijke, laagdrempelige plaats worden aangeboden. Nodig zijn ook voorzieningen waar dagactiviteiten voor mensen met dementie en ondersteuning van mantelzorgers worden gecombineerd. 8
Respijtzorg
Er is meer inzicht nodig in de werkzame bestanddelen van laagdrempelige tijdelijke opvang (bijvoorbeeld logeerhuis): in welke mate dragen deze bij aan het welbevinden van mensen met dementie en hun naasten en stellen zij opname in aangepaste woonvoorzieningen uit. Er is behoefte aan een meer gedifferentieerd aanbod van respijtzorg, dat recht doet aan mensen met verschillende culturele achtergronden en dat meer keuzemogelijkheden biedt. 9
Aangepast wonen
Bij het aanpassen van de woning moet er rekening mee worden gehouden, dat de wenselijke hoeveelheid en aard van de prikkels bij verschillende mensen met dementie anders is: zo min mogelijk of juist veel (maar niet té veel). Een inrichting die aan vroeger herinnert, kan mensen met dementie helpen bij dagelijkse activiteiten, maar dat is niet voor iedereen ideaal. Om wachttijden te voorkomen, is een norm gewenst voor de snelheid van transities naar een woning van voorkeur. 10
Crisishulp
Er is meer inzicht nodig in de mogelijkheden van crisishulp in vormen van laagdrempelige tijdelijke opvang (bijvoorbeeld logeerhuis).
70 Definitieve versie: 18 juli 2013
71 Definitieve versie: 18 juli 2013
Begrippenlijst De definities in deze begrippenlijst zijn gebaseerd op de Zorgstandaard Dementie en op begripsomschrijvingen uit de Thesaurus Zorg en Welzijn 7. ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen) Dagelijkse levensverrichtingen, zoals eten, zich wassen, naar het toilet gaan en het voeren van een huishouden, waarbij mensen met een functiebeperking soms zijn aangewezen op hulp en hulpmiddelen. Advance Care Planning Vroegtijdige zorgplanning waarin met het oog op de te verwachten achteruitgang de (palliatieve) grenzen van het medisch beleid met de persoon met dementie en diens naasten besproken worden. Vragen over het levenseinde worden beantwoord, angsten worden verminderd of weggenomen en de wensen van mensen met dementie en hun naasten worden gerespecteerd. Alzheimer Cafés Ontmoetingsmomenten in bijvoorbeeld een café of wijk- en buurtcentrum voor mensen met dementie, hun partners, familieleden en andere belangstellenden; de cafés bieden naast gezelligheid en contact met lotgenoten ook informatie via activiteiten en thema's gerelateerd aan de ziekte en aanverwante zaken. Antipsychotica Geneesmiddelen die psychotische periodes kunnen verminderen of voorkomen; ze zijn werkzaam tegen symptomen als hallucinaties, wanen, verwardheid en sterke angstgevoelens. Bemoeizorg Ambulante zorg voor mensen in psychische of sociale nood die hulp nodig hebben maar dat zelf niet willen, kunnen of durven vragen; de cliënten worden actief opgespoord door de hulpverleners en worden aangespoord om hulp te accepteren. Casefinding Het zoeken door de hulpverlener of arts naar risicofactoren of beginnende afwijkingen bij mensen die om andere redenen een hulpverlener of arts bezoeken, met als doel vroegtijdig te kunnen behandelen of erger te voorkomen. Casemanagement Het systematisch aanbieden van gecoördineerde behandeling, zorg en ondersteuning door een vaste professional, die deel uitmaakt van een lokaal samenwerkingsverband gericht op thuiswonende mensen met dementie en hun naasten, gedurende het hele traject van ‘niet pluis’ of de diagnose tot aan opname in een woonvorm voor mensen met dementie of overlijden. Cliëntsysteem Cliënt/patiënt met zijn direct betrokkenen. Comorbiditeit Het tegelijkertijd aanwezig zijn van verschillende aandoeningen bij een patiënt. Crisis Acute noodsituatie waarbij over het algemeen acuut hulp geboden moet worden en/of ingegrepen moet worden; in psychische of lichamelijke zin zoals bij een acuut optredende psychische stoornis of acuut lichamelijk probleem, of in praktische zin zoals bij het plotseling wegvallen van de mantelzorger. Dagbehandeling Behandeling die overdag gedurende meerdere uren plaatsvindt, bijvoorbeeld in een verpleeghuis, GGZinstelling of ziekenhuis; de patiënt of cliënt gaat 's avonds weer naar huis.
7
Thesaurus Zorg en Welzijn, MOVISIE, NJi, Vilans, 2012 http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl
72 Definitieve versie: 18 juli 2013
Begrippenlijst Dementieketen Zie ketenzorg. Eigen regie Vermogen van iemand om zelfstandig te bepalen hoe zijn leven op verschillende levensgebieden zoals wonen, werken, sociale contacten, eruit moet zien; ook de mogelijkheid om iemand zo veel mogelijk regie te laten houden over zijn leven wanneer hij zorg en/of begeleiding nodig heeft. Zie ook: zelfmanagement. Evidence Based Beroepsmatig handelen gebaseerd op resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de (be)handelingen. Familieparticipatie 1. Beleid in zorginstellingen dat erop gericht is de inbreng en invloed van familieleden te vergroten door naasten van bewoners bij de zorg te betrekken, hen te informeren en ondersteuning te bieden. 2. Het meehelpen door een naaste bij de verzorging van een familielid in een (zorg)instelling. Geïndiceerde preventie Preventie die gericht is op mensen die (nog) geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel beginnende klachten, met als doel het ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade te voorkomen. Zie ook: selectieve preventie, universele preventie en zorggerelateerde preventie. Gezamenlijke besluitvorming Zie Shared Decision Making (SDM). Huishoudelijke verzorging Het ondersteunen bij of het overnemen van taken in de huishouding voor ouderen en mensen die door een aandoening of een beperking hierbij hulp nodig hebben, bijvoorbeeld opruimen, schoonmaken, verzorgen van planten en huisdieren en het klaarmaken van de maaltijd. Informed Consent Het recht van een patiënt op informatie van de behandelend arts over zijn ziekte, mogelijke behandelingen en de risico's of bijwerkingen van de behandeling(en) en het recht om vervolgens zelf te beslissen of en welke behandeling hij wil ondergaan; zonder toestemming van de patiënt, de Informed Consent, mag een arts de behandeling niet uitvoeren. Ketenzorg Het samenhangend geheel van zorginspanningen dat door verschillende zorgaanbieders in een bepaalde regio onder een herkenbare regiefunctie wordt geleverd, waarbij het cliëntproces centraal staat; dit blijkt uit geformaliseerde afspraken tussen betrokken zorgaanbieders over samenhang en continuïteit in de patiëntenzorg; de zorg in de keten kan variëren van eenvoudig en strikt volgtijdelijk tot (zeer) complex. Kleinschalig wonen Vorm van wonen waarbij mensen die in meerdere of mindere mate begeleiding en zorg nodig hebben zo zelfstandig mogelijk wonen in een huis in de wijk i.p.v. in een instelling, of ook wel in kleinschalig ingerichte groepswoningen binnen verpleeghuizen; de bewoners voeren in een kleine groep (maximaal acht mensen) een huishouding, waarbij ieder een eigen kamer heeft en er gemeenschappelijke ruimten zijn. Kopgroepen Combinatie van gesprekstherapie en beweegtherapie in kleine groepen voor mensen met beginnende dementie; doel is de mensen weerbaarder te maken door uit te gaan van wat iemand nog wel kan en hen de mogelijkheid te bieden tot het uitwisselen van ervaringen; begeleid door psychologen, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen, maatschappelijk werkers en/of psychomotorisch therapeuten.
73 Definitieve versie: 18 juli 2013
Begrippenlijst Mantelzorg Zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is. Ontspoorde zorg Mantelzorg die door overbelasting, onkunde en/of onmacht omslaat in verkeerde behandeling, verwaarlozing of mishandeling. Palliatieve zorg Actieve, totale zorg voor patiënten die niet meer te genezen zijn; zowel pijnbeheersing en -bestrijding van andere lichamelijke klachten als aandacht voor psychologische, sociale en spirituele vragen of problemen; het algemene doel is een zo hoog mogelijke kwaliteit van het leven, voor zowel de patiënt als zijn naasten. Preventief huisbezoek Bezoek aan zelfstandig wonende ouderen, vaak uitgevoerd door vrijwilligers, gericht op het informeren van ouderen over hulpverleningsmogelijkheden, het leggen van sociale contacten en het signaleren van en doorverwijzen bij problemen; wordt daarnaast soms gebruikt om gegevens te verzamelen voor gemeentelijk ouderenbeleid. Psycho-educatie Voorlichting aan mensen met een psychische stoornis om meer inzicht in hun ziekte en de gevolgen te krijgen, door vaardigheidstrainingen, cursussen of individuele gesprekken, georganiseerd door instellingen voor geestelijke gezondheidszorg; ook voorlichting en cursussen voor naasten van mensen met een psychische stoornis. Psychofarmaca Geneesmiddelen die invloed hebben op het psychisch functioneren. Psychosociale behandeling Behandeling, begeleiding en ondersteuning die door hulpverleners geboden wordt aan mensen met dementie bij het accepteren van en omgaan met de cognitieve, sociale en emotionele gevolgen van de dementie in verschillende stadia, waarbij aansluiting wordt gezocht bij diens (on)mogelijkheden en belevingswereld. Psychotherapie Overkoepelende term voor specifieke behandelingsmethoden voor mensen met psychische problemen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van medicijnen en fysieke ingrepen. Regionale zorgketen Zie ketenzorg. Reminiscentie Methodiek voor het werken met herinneringen, op te halen met oude foto's of voorwerpen. Respijtzorg Het tijdelijk overnemen van de totale zorg ter ontlasting van de mantelzorger door beroepskrachten of vrijwilligers in de vorm van thuisopvang, dagopvang, kortdurende opname, enzovoorts. Selectieve preventie Preventie die (ongevraagd) gericht is op bevolkingsgroepen met een verhoogd risico, met als doel de gezondheid van specifieke risicogroepen te bevorderen, onder meer door het uitvoeren van specifieke lokale en regionale preventieprogramma's. Zie ook: geïndiceerde preventie, universele preventie en zorggerelateerde preventie.
74 Definitieve versie: 18 juli 2013
75 Definitieve versie: 18 juli 2013
Begrippenlijst Shared Decision Making (SDM) Gezamenlijke besluitvorming; manier van werken waarbij een zorgverlener samen met de patiënt tot beslissingen over diens behandeling komt die het beste passen bij die patiënt, onder meer door wederzijdse informatie-uitwisseling, inzet van keuzehulpen en een specifieke manier van communiceren. Signalering Het waarnemen door een beroepskracht, vrijwilliger of mantelzorger van veranderingen, problemen of wensen bij de cliënt, waarbij degene die het signaal opvangt, moet overwegen om wel of niet zelf tot actie over te gaan of anderen tot actie aan te zetten, zodat de cliënt de zorg- of hulpverlening ontvangt die hij wenst of nodig heeft. Zie ook: vroege onderkenning. Stepped care Zorgvisie over een te hanteren volgorde in de zorgverlening: de eenvoudigste behandeling eerst en pas als die behandeling niet werkt, het inzetten van zwaardere zorg; licht waar mogelijk, zwaar waar nodig. Triage Dynamisch beslisproces waarmee de behoefte aan zorg en urgentie daarvan worden bepaald voor een patiënt in geval van een acute zorgvraag, bijvoorbeeld bij telefonisch contact met een huisartsenpost. Universele preventie Preventie die gericht is op de algemene bevolking zonder dat die reeds gekenmerkt wordt door het bestaan van een verhoogd risico op ziekte; heeft tot doel de kans op het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen. Zie ook: geïndiceerde preventie, selectieve preventie en zorggerelateerde preventie. Validation Benaderingsvorm waarbij aangesloten wordt bij de belevingswereld van de cliënt; centraal staat dat de hulpverlener zich zo veel mogelijk inleeft in de gedachten en gevoelens van de cliënt. Verwijzing Het met redenen omkleed aanraden van de patiënt om een andere zorgaanbieder in te schakelen om in de behoefte aan zorg of hulp te voorzien. Vroege onderkenning 1. In de gezondheidszorg: vroegtijdige opsporing van risicofactoren voor ziekten om ziekten te voorkomen of vroegtijdige opsporing van ziekten om tijdig te kunnen behandelen en verergering van de ziekte zo veel mogelijk tegen te gaan 2. In de hulpverlening: systematisch nalopen van een aantal aandachtspunten om mogelijke problematiek vast te stellen, kan zowel gericht zijn op individuen als op groepen; ook vroege opsporing, vroegdiagnostiek, vroegtijdige opsporing of screening genoemd. WGBO (Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst) Regelt zowel de rechten van de patiënt in de verhouding patiënt-behandelaar als het recht op informatie, de toestemmingsvereiste voor behandeling (Informed Consent) en het recht op privacy. Wilsbekwaamheid/wilsonbekwaamheid Het vermogen/onvermogen van iemand om te beslissen of een bepaald onderzoek of een bepaalde behandeling wel of niet moet plaatsvinden; bij het bepalen van de wilsbekwaamheid spelen de volgende vier criteria een rol: het in staat zijn om een keuze te maken, het begrijpen van relevante informatie, het beseffen en waarderen van de betekenis van de informatie voor de eigen situatie en het in staat zijn om logisch te redeneren en informatie te betrekken in het overwegen van behandelopties.
76 Definitieve versie: 18 juli 2013
77 Definitieve versie: 18 juli 2013
Begrippenlijst Woonservicezones Wijken met een buitengewoon voorzieningenniveau voor ouderen en mensen met een beperking; omvat een aanbod van levensloopgeschikte woningen en zorgwoningen, 24-uurszorg, woon-zorgarrangementen en een veilige en barrièrevrije leefomgeving; ook woon-zorgzones genoemd. Zelfmanagement Het individuele vermogen om goed om te gaan met symptomen, behandeling, lichamelijke en sociale consequenties van een chronische aandoening, of met consequenties van het ouder worden, en de leefstijl hierop aan te passen, en om regie te nemen in het eigen zorgproces; ook het stimuleren van zelfmanagement bij deze patiënten of ouderen. Zie ook: eigen regie. Ziektediagnostiek Onderzoek om vast te stellen of er sprake is van dementie; ziektediagnostiek gaat daarbij vooraf aan zorgdiagnostiek. Zorgdiagnostiek Onderzoek naar de gevolgen van de dementie voor de patiënt op zijn dagelijks functioneren en de gevolgen voor zijn naasten, waarna de ondervonden problemen de basis vormen voor het zorgplan; vindt plaats na de ziektediagnostiek. Zorggerelateerde preventie Preventie die gericht is op mensen met een of meerdere gezondheidsproblemen, met als doel het individu te ondersteunen bij zelfredzaamheid, ziektelast te reduceren en erger te voorkomen. Zie ook: geïndiceerde preventie, selectieve preventie en universele preventie. Zorgplan Verzameldocument, opgesteld door het casemanagement direct nadat de diagnose dementie is gesteld, dat alle acties en afspraken bevat van betrokken zorg- en hulpverleners bij de cliënt en diens naasten ten dienste van het realiseren van afgestemde zorg; het zorgplan beschrijft het geheel van zorg-, hulp- en dienstverlening afgestemd op de specifieke behoeften, vragen en wensen van een persoon met dementie en diens naasten; de doelen, afspraken en evaluatiemomenten van alle woon-, welzijns- en zorgdiensten van de verschillende professionals –die allen methodisch en state of the art werken volgens de richtlijnen van de eigen beroepsgroep– worden hierin vastgelegd.
78 Definitieve versie: 18 juli 2013
79 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Richtlijnen en regelgeving -
-
-
-
Alzheimer Nederland. Criteria voor Huishoudelijke Verzorging in de WMO voor mensen met dementie. Beleidsregels indicatiestelling AWBZ, Ministerie van VWS. Boomsma LJ, Boswijk DFR, Bras A, Kleemans AHM, Schols JMGA, et al. Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraak Dementie. Lesa, 2009. CBO-richtlijn Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie. Evidence Based Richtlijn ontwikkeling, 2005. Dautzenberg R, Kinderen M der, Meeusen R, Urlings H, Verhagen A, et al. Dementie in beeld, landelijke richtlijnen voor het vaststellen van dementie bij mensen met een verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk KennisNetwerk Gehandicaptenzorg, 2005. (Bouwsteen diagnostiek). EASYcare richtlijn cognitie. Groenewoud JH, Bosch HJH in den, Lange J de. Omgaan met afweergedrag bij eten en drinken van bewoners met dementie. Richtlijn voor verzorgenden niveau 3 in verpleeg- en verzorgingshuizen. Kenniskring transities in zorg, 2009. (Behandeling). Hogeschool Inholland, Stichting Geriant. Het verminderen van agitatie bij dementerende ouderen, Richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden. Alkmaar: Hogeschool Inholland, 2007. LHV-handreiking complexe ouderenzorg in verzorgingshuis en thuis op www.lhv.nl,>producten,>LHVhandreikingen Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie. Richtlijn diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie. Utrecht: NVKG, 2005. Nivel, Rivas zorggroep. Het begeleiden van mensen met dementie die apathisch zijn, richtlijn voor verzorgenden. Utrecht: Nivel, 2004. (Behandeling). Nivel, Rivas zorggroep. Het begeleiden van mensen met dementie die depressief zijn, richtlijn voor verzorgenden. Utrecht: Nivel, 2006. (Herziene versie). (Werkgroep 3). Normen verantwoorde zorg, 2010. Radboud Universiteit Nijmegen. Richtlijn omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie (niet-medicamenteuze aanbevelingen), Richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden. Nijmegen: 2008. (Behandeling). Richtlijn gebruikelijke zorg, CIZ. Richtlijn Mantelzorg, CIZ. Richtlijn Respijtzorg, CIZ. Vereniging van integrale kankercentra. Dementie Landelijke Richtlijn, versie 1.0. VIKC, 2010. Verenso Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde en sociaal geriaters. Richtlijn probleemgedrag, Utrecht, 2008. Verenso Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde en sociaal geriaters. Handreiking Diagnostiek van Dementie. Utrecht, 2008. Verenso. Multidisciplinair werken aan probleemgedrag, een multidisciplinaire handreiking bij de NVVArichtlijn probleemgedrag. Verenso, 2008. (Behandeling). VU Amsterdam, Kwaliteitsindicatoren Geheugenpoliklinieken; ontwikkeling en validering. Alzheimer Centra in Nijmegen, Limburg. Januari 2006. www.geheugenpoli.com Wind AW, Gussekloo J, Vernooij-Dassen MJFJ, Bouma M, Boomsma LJ, et al. NHG-richtlijn dementie. 2003;46(13):754-67.
80 Definitieve versie: 18 juli 2013
81 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Bronnen -
Actiz, LOC, Nederlandse vereniging voor psychiatrie. Beginselen en vuistregels bij wilsonbekwaamheid bij oudere cliënten met een complexe zorgvraag. Verenso, 2008. Allewijn M, Vink MT. Handreiking psychologische hulpverlening bij gedragsproblemen bij dementie. Amsterdam: Nederlands Instituut van Psychologen, 2009. Alzheimer Nederland, Brochure Herken Dementie op tijd, 2007. Alzheimer Nederland, DVD voor huisarts en praktijkondersteuner: MMSE en (hetero)anamnese bij dementie. Alzheimer Nederland. Activiteiten voor mensen met dementie. 2008. Via: www.alzheimer-nederland.nl Alzheimer Nederland. Cijfers en feiten over dementie. Alzheimer Nederland, 2010. Via: www.alzheimer-nederland.nl Alzheimer Nederland. Standpunt casemanagement Alzheimer Nederland. 2011. Via: www.alzheimer-nederland.nl Alzheimer Nederland-peiling LDP-monitor 2007, Nivel. American Psychiatric Association, Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders (DSM). Bloemendaal I, Albers D, Kroon S de, Dekker A. Taakverschuiving bij de medische zorg vanuit het verpleeghuis. Utrecht: Capaciteitsorgaan Medische en Tandheelkundige vervolgopleidingen, 2009. Boekhorst S te, Depla M, Lange J de, Pot AM, Eefsting JA. Kleinschaligheid in de zorg voor ouderen met dementie: Een begripsverheldering. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 2007:38;17-26. Boekhorst S te, Eefsting JA, Pot AM. Group living homes for older people with dementia, concept and effects. Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam: 2011. Boer ME de, Dröes RM, Jonker C, Eefsting JA, Hertogh CMPM. De beleving van beginnende dementie en het gevreesde lijden. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 2010;41:194-203. Bolscher, A. (2006). Zorghotels: zonder zorgen verzorgd. Braam S. RVZ advies over wooninrichting verpleeghuizen. Via: www.innovatiekringdementie.nl Broek, L van den, Corpeleijn S, Denis R, Meerveld J, Schumacher J. Vier jaar LDP: Dementie op de kaart. Vilans, CBO, Alzheimer Nederland, 2008. Buhr GT, Kuchibhatla M, Clipp EC. Caregivers’ reasons for Nursing Home Placement: clues for improving discussions with families prior to the transition. Gerontologist 2006;46:52-61. Centrum Indicatiestelling Zorg. Protocol gebruikelijke zorg. Driebergen: CIZ, 2005. Centrum Indicatiestelling Zorg. Protocol Indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging. Driebergen: CIZ, 2005. Centrum Indicatiestelling Zorg. Protocol, Van indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging naar indicatiestelling voor hulp bij het huishouden. Driebergen: CIZ, 2006. Clientmonitor (2011). NPCF en Alzheimer Nederland. College voor zorgverzekeringen. Standpunt Casemanagement. CVZ, 2011. Via: www.cvz.nl Coördinatieplatform zorgstandaarden. Bestuurlijke organisatie van zorgstandaarden, advies aan de minister van VWS. Den Haag: ZonMW, 2010. Coördinatieplatform zorgstandaarden. Standaard voor zorgstandaarden, Een tussentijds rapport over het model voor zorgstandaarden bij chronische ziekten. Den Haag: ZonMW, 2009. Coördinatieplatform zorgstandaarden. Zorgstandaarden in model, rapport over het model voor zorgstandaarden bij chronische ziekten. Den Haag: ZonMW, 2010. Croonen H. Dementerenden sterven door antipsychotica, Medicatie voor gedragsgestoorde ouderen blijkt gevaarlijk. Medisch Contact 2011;66:1368-71. Daniël R, Linden C vd, Roufs S, Plaisier A, Salari M (red.). Zorgprogramma dementie, beschrijving diagnostiek. Zorgketen dementie Eindhoven en omgeving, 2010. Dirkse R, Kessels R, et al. (Op)nieuw geleerd, oud gedaan. Leerbaarheid en leerstrategieën bij dementie. Zorginnovatiebureau DAZ, 2011. Donkers ECMM, Bras A, Dingenen ECM van. Ketens met Karakter. Medisch Contact 2008:63;822-4.
82 Definitieve versie: 18 juli 2013
83 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Bronnen -
-
Dröes RM, Meiland FJM, Schmitz M, Tilburg W van. Effect of combined support for people with dementia and carers versus regular day care on behaviour and mood of persons with dementia: results from a multi-centre implementation study. International Journal of Geriatric Psychiatry 2004:19;1-12. Dröes RM, Tilburg W van, Jonker C, Scheltens P, Slaets JPJ. Klinisch beleid bij dementie. In: Mast RC van der, Slaets JPJ: Behandelingsstrategieën bij organisch psychiatrische stoornissen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1999. Droës RM. ICT mogelijkheden in de zorg voor mensen met dementie. Presentatie Symposium Dementie. VU medisch Centrum Amsterdam: Update 2007, 30-33. Dröes RM. Leven toevoegen aan de jaren: kwaliteitsbeleid bij dementie. Oud worden is het leven dat je leidt voortzetten! Naar een activerend ouderenbeleid 1970-2020. Amsterdam: PvdA Gemeenteraadsfractie, 2008. Dröes, R.M. (2010) Geheugenstoornissen, hoe ga je ermee om en wat kan je eraan doen? Hoytema Symposium Focus op Geheugen, Dr. G.J. Van Hoytema Stichting, Enschede. Dröes, R.M. Beweeg met ons mee! Een activeringsprogramma in groepsverband. Elsevier/De Tijdstroom, Utrecht, 1997. ISBN 90-352-1889-2. Dröes, R.M. Geheugenstoornissen, hoe ga je ermee om en wat kan je eraan doen? Hoytema Symposium Focus op Geheugen, Dr. G.J. Van Hoytema Stichting, Enschede, 2010. Dröes, R.M. In Beweging; over psychosociale hulpverlening aan demente ouderen. Publiekseditie proefschrift, Intro Nijkerk, 1991 (1e druk); Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen, 1994 (2 e druk) ISBN 90352-1542-7. Dröes, R.M., Boelens-Van der Knoop, E.C.C., Bos, J., Meihuizen, L., Ettema, T.P., Gerritsen, D.L., Hoogeveen, F., Lange, J. de, Schölzel-Dorenbos, C. Quality of life in dementia in perspective; an explorative study of variations in opinions among people with dementia and their professional caregivers, and in literature. Dementia: The International Journal of Social Research and Practice, 2006, 5(4): 533-558. Dröes, R.M., Meiland, F.J.M., Schmitz, M., Tilburg, W. van Gecombineerde ondersteuning in Ontmoetingscentra voor mensen met dementie en hun mantelzorgers vergeleken met reguliere dagbehandeling. Tijdschrift Gerontologie en Geriatrie, 2005, 36:19-30. Dröes, R.M., Mierlo, L.D. van, Roest, H.G. van der, Meiland, F.J.M. Focus and effectiveness of psychosocial interventions for people with dementia in institutional care settings from the perspective of coping with the disease. Non-pharmacological therapies in dementia,2010,1(2):139-161. Dröes, R.M., Tilburg, W. van, Scheltens, Ph., Jonker, C., Slaets, J. Klinisch beleid bij dementie. In: Mast, R. van der & Slaets, J. (eds.) Behandelstrategieën bij organisch psychiatrische stoornissen. Cure & Care Development, Bohn Stafleu VanLoghum, Houten, 1999. Elderhuis R, Gitzels M, Pons I. Respijtzorg voor mantelzorgers van mensen met dementie. Stichting Ketenzorg en Innovatie, 2009. Exel NJA van, Scholte op Reimer WJM, Brouwer WBF, Berg B van den, Koopmanschap MA, et al. Instruments for assessing the burden of informal caregiving for stroke patients in clinical practice: a comparison of CSI, CRA, SCQ and self-rated burden. Clinical Rehabilitation 2004;18:203–14. Expertisecentrum mantelzorg. Meetinstrumenten en richtlijnen. Via: www.expertisecentrummantelzorg.nl Gerritsen D, Kuin Y. Dementia in the movies, Clinical picture, and attitude & coping of significant others. Radboud Universiteit Nijmegen, Behavioural Science Institute. Gezondheidsraad. Dementie, advies van een commissie van de Gezondheidsraad. Den Haag, 2002. Graff M, Melick M van, Thijssen M, Verstraten P, Zajec J. Ergotherapie bij ouderen met dementie en hun mantelzorgers, Het EDOMAH programma. Houten: Bohn Stafleu en van Loghum, 2010. Graff M, Vernooij-Dassen MJFJ, Thijssen M, Olde-Rikkert MGM, Hoefnagels WHL, et al. Community occupational therapy for dementia patients and their caregivers: randomized controlled trial. BMJ, 2006.
84 Definitieve versie: 18 juli 2013
85 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Bronnen -
Graff M, Vernooij-Dassen MJM, Zajec J, Olde-Rikkert MCM, Hoefnagels WHL, et al. How can occupational therapy improve the daily performance and communication of an older patient with dementia and his primary caregiver? A case study. Dementia, 2006:5;503-32. Handleiding Dementie, Diagnostiek en behandeling eerste lijn, 2006, Nijmegen, voor bijscholing huisarts en praktijkondersteuner in EASYcareGIDS-project. Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling Zorgsector. – Normstelsel Ketenkwaliteit in de diabeteszorg. – Utrecht: HKZ, 2008. Hertogh CMPM. Ethische vragen. In: Jonker C, Slaets JPJ, Verhey FRJ (red) Handboek dementie. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 2009: 161-174. Hertogh CMPM. Functionele Geriatrie. Probleemgerichte zorg voor chronisch zieke ouderen. Elsevier, 1999. Hertogh CMPM. The misleading simplicity of advance directives. International Psychogeriatrics 2011:23;511-5. Hobbelen H. Paratonia Enlightened, Definition, diagnosis, course, risk factors and treatment. Maastricht: Caphri, 2010. In voor Zorg. Slimme werkprocessen invoeren. 2010. Via: www.invoorzorg.nl Instituut Nederlandse Kwaliteit –Samen werken in de keten– Utrecht: INK, 2010. Joling, K.J. Horst, H.E. van der, Scheltens, Ph. Depression and Anxiety in family caregivers of persons with dementia, Amsterdam, Vrije Universiteit 2012. Jonker, C. & Dröes, R.M. Dementie. In: Kaptein, A.A., Beunderman, R., Dekker, J. & Vingerhoets, A.J.J.M. (red.) Psychologie en geneeskunde, behavioural medicine. Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2006, 415-437. Klankbordgroep Alzheimer Nederland, afdeling Oost-Veluwe. Mantelzorgvervanging respijtzorg. 2010. Kleemans AHM (eindredactie). Handboek zorgdimensies dementie. Heerhugowaard: Geriant, 2008. Kleemans AHM. Handboek ziektediagnostiek dementie. Heerhugowaard: Stichting Geriant, 2008. KNMG. Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling 2010. Via: artsennet.knmg.nl KNMG. Sterke Medische zorg voor kwetsbare ouderen. Utrecht: KNMG, 2010. KNMG. Tijdig praten over het overlijden, juni 2011. Via: artsennet.knmg.nl Konings J. Samenwerken in de eerste lijn, een handreiking voor zorgverleners. Landelijk overleg versterking eerste lijn, 2010. Kort H. , Cordia A., de Witte L. (red.) Langdurende zorg en technologie. Den Haag: Uitgeverij Lemma, 2008. ISBN: 978-90-5931-485-6. Krijger E. Handleiding kleinschalig groepswonen voor mensen met dementie. Amstelring & IWZ, 2004. Kuin Y, Ekkerink J, Allewijn M, Belder A, Delft S van, et al. Productenboek voor de ouderenpsycholoog. Amsterdam: Nederlands Instituut van Psychologen, 2009. Kuperus K, Aarts E, Wetering R van de, Kunst E, Spath E. Eindrapportage Ketenzorg Dementie. Programma Ketenzorg Dementie, 2010. Landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg. Website Steunpunt Mantelzorg. Via: www.mezzo.nl. Landelijke vereniging wijkverpleegkundigen. Wijkverpleegkundige standaard dementie. LVW, 2004. Lange E de. Vroegsignalering van dementie, werkmateriaal voor patiëntveiligheid in de eerste lijn. Instituut voor verantwoord medicijngebruik, Zorg voor veilig, 2011. Lange J de, Willemse B, Smit D, Pot A. Monitor Woonvormen Dementie 2; “Tien succesfactoren voor een succesvolle woonvoorziening voor mensen met dementie”. Utrecht: Trimbos-instituut, 2011. Lange J. de, Veerbeek M., De Kopgroep, een behandelgroep voor mensen met dementie, Trimbos instituut en Alzheimer Nederland, 2009. Lauriks S, Osté J, Hertogh CMPM, Dröes RM. Meer levenskwaliteit met domotica. Effectonderzoek naar de toepassing van domotica in kleinschalige groepswoningen voor mensen met dementie. Presentatie VU medisch centrum: Amsterdam, 2008. Lauriks, S., Reinersmann, A., Roest, H. van der, Meiland, F.J.M., Davies, R.J., Moelaert, F., Mulvenna, M.D. , Nugent C.D. , Dröes, R.M. Review of ICT-based services for identified unmet needs in people with dementia. Ageing Research Reviews, 2007 Oct;6(3):223-46. Epub 2007 Aug 2.
86 Definitieve versie: 18 juli 2013
87 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Bronnen -
LDP werkgroep Financiering casemanagement bij dementie, LDP advies voor financiering van casemanagement bij dementie. 2007. Leeuw JJ van der, Willems C. Functioneel programma van eisen Domotica voor kleinschalig groepswonen voor mensen met dementie. Utrecht: Vilans, 2008. Lensink E, Werkman W. Ketenzorg dementie vanuit cliëntperspectief. Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie, 2011. Lier W van. Drempelvrees bij respijtzorg, mantelzorgers bereiken en over de drempel helpen. Utrecht: NIZW & EIZ, 2004. Lindt, S.M. van de. Inventarisatie goede voorbeelden bemoeizorg. Trimbos-instituut, 2006. Mandemaker Tjitse & van der Leeuw Johan, Ondersteuning voor partners van thuiswonende mensen met dementie, Zorg en technologie - Factsheet voor bestuurders en managers in de zorg, Vilans Kenniscirkel Domotica voor Wonen en Zorg, 2007 Meerveld J, Schumacher J, Krijger E, Bal R, Nies H. Landelijk dementieprogramma, werkboek. Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, 2004. Meiland, F., Lauriks, S., Dröes, R.M. COGKNOW Elektronische assistent voor mensen met lichte dementie, In: Langdurende zorg en technologie, H. Kort, A. Cordia L. de Witte (red.). Den Haag: Uitgeverij Lemma, 2008. ISBN: 978-90-5931-485-6. Mercken C. Mantelzorg en dementie, een zorg op zich. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, 2005. Meys A. Zorgprogramma dementie, zorgprogramma voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Zorggroep Almere, 2009. MEZZO, Kwaliteitsmodel MEZZO, juli 2010. Mierlo, L.D. van, Van der Roest, H.G., Meiland, F.J.M., Dröes, R.M. (2010) Personalized Dementia Care; proven effectiveness of psychosocial interventions in subgroups. Ageing Res Rev. 2010 Apr;9(2):163-83. [Epub ahead of print] 2009 Sep 23. Ministerie van VWS, Zorgverzekeraars Nederland, Actiz, Alzheimer Nederland. Leidraad Ketenzorg Dementie, 2009. Ministerie van VWS, Zorgverzekeraars Nederland, Alzheimer Nederland. Indicatoren voor ketenzorg dementie, beschrijving, definities en registratie instructies. 2009. Minkman M.M.N., Vermeulen RP, Ahaus KTB, Huijsman R, 2011, The implementation of integrated care: the empirical validation of the Development Model for Integrated Care. BMC Health Services Research 2011; 11: 177. Minkman MMN, Ahaus K, Huijsman R. Het ontwikkelingsmodel voor ketenzorg. Management & Organisatie, 2010:5;26-43. Minkman, M.M.N., 2011. Developing integrated Care. Towards a development model for integrated care. ISBN 978-90-13-10026-6801-300. Mistiaen P., Francke A.L., de Graaff F.M., van den Muijsenbergh M.E.T.C., Handreiking palliatieve zorg aan mensen met een niet-westers achtergrond. Utrecht Nivel / IKNL / Pharos 2011. Nationaal Programma Ouderenzorg. Projecten in beeld, overzicht van de door ZonMw gehonoreerde projecten van het Nationaal Programma Ouderenzorg. Den Haag: ZonMw, 2011. Nederlands Vereniging voor Logopedie en Foniatrie. Literatuurstudie Logopedie bij dementie. Woerden: NVLF, 2011. Netwerk Dementie Midden Holland. Projectplan attentie voor dementie. Via: www.transmuraalnetwerk.nl NPCF & Alzheimer Nederland Cliëntenmonitor, 2011. Overbeek R van, Feith S. De cliënt centraal, maar waar staat de mantelzorger? Utrecht: Mezzo, Vilans, 2009. Partnerschap Overgewicht Nederland. Zorgstandaard Obesitas. Amsterdam: Partnerschap Overgewicht Nederland, 2010.
88 Definitieve versie: 18 juli 2013
89 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Bronnen -
Peeters JM, Francke AL, Pot AM. Organisatie en invulling van “casemanagement dementie” in Nederland, verslaglegging van een landelijke peiling onder regionale projectleiders. Utrecht: Nivel, 2011. Pot AM, Lange J de (redactie). Monitor woonvormen dementie, Een studie naar verpleeghuiszorg voor mensen met dementie. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010. Programma zorgvernieuwing psychogeriatrie. Behoeftenkaart dementie, behoeften van dementerenden en hun mantelzorgers en een selectie van mogelijk passende antwoorden. Programmaraad zorgvernieuwing psychogeriatrie: Tilburg, 2008. RIVM. Nationaal kompas Volksgezondheid. Versie 3.13, april 2008. Robinson, B. Validation of a Caregiver Strain Index. Journal of Gerontology 1983;38:344-8. Smits C.H.., de Lange J., Dröes R.M., Meiland F., Vernooij-Dassen M., Pot A.M. (2007) Effects of combined intervention programmes for people with dementia living at home and their caregivers: a systematic review. Int J Geriatric Psychiatry,22:1181-1193. Stedelijke Initiatiefgroep Dementie Amsterdam. Zorgketen Dementie Amsterdam, het StIDA project. Bureau Sigra Dienstverlening, 2008. Stichting Geriant, Gemini ziekenhuis. Dementie-diagnostiek in de kop van Noord-Holland (DDK). Een eenduidig model van samenwerking tussen Geriant (doc-teams) en het Gemini (geriatrie). Stokman M, Verhoeff H, Heineke D. Navigeren naar herstel, bouwstenen voor cliëntgerichte en samenhangende zorg ten behoeve van mensen met een hersenletsel. Hersenstichting Nederland, 2011. Stoop H. Gemeentelijk dementiebeleid Zuidoost-Brabant anno 2010 in beeld, Inventarisatie van bestaand gemeentelijk dementiebeleid in de regio Zuidoost-Brabant aan de hand van de Dementieproofmeter. Tilburg: Programmaraad zorgvernieuwing psychogeriatrie, 2010. TNO, NHG en Alzheimer Nederland, Docentenhandleiding voor de nascholing dementie voor huisarts en praktijkondersteuners (www.herkendementie.nu) Vasse E, Vernooij-Dassen M, Cantegreil I, Franco M, D orenlot P, et al. Guidelines for psychosocial interventions in dementia care: a European survey and comparison. International Journal of Geriatric Psychiatry, 2011:10;1002. Vereniging van Nederlandse gemeenten. Factsheet Overheveling AWBZ. 2011. Via: www.vng.nl Verenso, LOC, Zorg voor Beter. Cliëntbrief Wilsonbekwaamheid. Via: www.verpleeghuisartsen.nl Verkade PJ, Meije B van, Brink C, Os-Medendorp H van, Koekkoek B, Francke AL. Delphi-research exploring essential components and preconditions for case management in people with dementia. BMC Geriatrics 2010. 10:54. Verkade PJ, Meijel B van. Tien jaar casemanagement bij dementie. Heerhugowaard: Stichting Geriant, 2011. Verkade PJ. Handboek casemanagement bij dementie. Heerhugowaard: Geriant, 2011. Vierstroomzorgring, ’t Lange Land ziekenhuis, GGZ Zoetermeer, et al. Het niet-pluis-gevoel, wat is dat? 2007 (via www.zoetermeergezond.nl). Visser G, Royers T. Samenspel met mantelzorgers. Bijzijn XL 2010, Omgaan met naasten; 24-5. Vries de N, Spijker A, Vasse E, Jansen I, Koopmans R, et al. Ketenindicatoren voor dementie. Nijmegen: IQ Health Care, 2009. Vuister J. Casemanagement dementie: Een samenvattende beschrijving vanuit het Geriant-model. Stichting Geriant, 2010. Wagner, E.H., B.T. Austin, C. Davis, M. Hindmarsh, J. Schaefer en A.Bonomi -Improving chronic illness care: translating evidence into action– In: Health Affairs 20 (2001), p. 64-78. Wiegersma A. Project ‘Help Dement’, onderdeel van Nationaal Programma Ouderenzorg, via: www.nationaalprogrammaouderenzorg.nl Yuen, Y.S., & Yuen, Y.F. (2001). Ervaringen met het Alzheimer Café, Toch Uit en rivastigmine. Universiteit Utrecht. Zichtbare zorg ziekenhuizen. Indicatorenset dementie. 2011. Via: www.zichtbarezorg.nl
90 Definitieve versie: 18 juli 2013
91 Definitieve versie: 18 juli 2013
Bronnenlijst Zorgstandaard Dementie Bronnen -
Zorggroep Almere. Transitieprogramma in de Langdurende Zorg, Maatschappelijke Businesss Case, Zorggroep Almere, 2009. Zorggroep Almere. Vroegdiagnostiek bij dementie. Via: www.toolkitdementie.nl Zorgkantoor DWO. Crisisprotocol 2009 voor de sector verpleging en verzorging. Via: www.zorgkantoordwo.nl Zorgketen dementie ZPG, Zorgtrajectbeleiding Eindhoven en omgeving, Transitieprogramma in de langdurende zorg. Samenvatting maatschappelijke businesscase. 2009. Zorgprogrammadementie. Bouwstenen na de diagnose: crisishulp. Via: www.zorgprogrammadementie.nl Zwaanswijk M, Peeters J, Spreeuwenberg P, Beek S van, Francke A. Motieven en belasting van mantelzorgers van mensen met dementie. Nivel & Alzheimer Nederland, 2009.
Websites -
Alzheimer Nederland www.alzheimer-nederland.nl Databank Wonen-Zorg van het Aedes/Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, www.kcwz.nl Dementia Design Checklist. National Health Services Scotland, University of Stirling, 2007. www.dementia.stir.ac.uk Dementiedebaas.nl voor mantelzorgers van mensen met dementie,www.dementiedebaas.nl Helpdesk ontmoetingscentra voor mensen met dementie en hun verzorgers www.ontmoetingscentradementie.nl Herken Dementie, Alzheimer Nederland, www.herkendementie.nl Hersenstichting, www.hersenstichting.nl In voor Zorg. Slimme werkprocessen invoeren. 2010. Via: www.invoorzorg.nl Innovatiekring Dementie via www.innovatiekringdementie.nl Kenniscirkel Domotica voor Wonen en Zorg van Vilans, www.domoticawonenzorg.nl Landelijk Actieprogramma Zelfmanagement, www.zelfmanagement.com, februari 2012 MEZZO www.mezzo.nl MOVISIE : landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling www.movisie.nl Nationaal Kompas, RIVM, www.nationaalkompas.nl, februari 2012 Respijtwijzer www.respijtwijzer.nl Thesaurus Zorg en Welzijn, www.thesauruszorgenwelzijn.nl, februari 2012 Thuis wonen met dementie, Hogeschool Utrecht, Vilans en Alzheimer Nederland, www.thuiswonenmetdementie.nl Transmuraal Netwerk Dementie Midden Holland, www.transmuraalnetwerk.nl, augustus 2011 Vilans Hulpmiddelenwijzer, www.vindeenhulpmiddel.nl, februari 2012 Vilans, Het Nederlandse Kenniscentrum Langdurende Zorg, www.vilans.nl Zorgprogrammadementie. www.zorgprogrammadementie.nl
92 Definitieve versie: 18 juli 2013
93 Definitieve versie: 18 juli 2013
Lijst van betrokkenen bij de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie Werkgroep 1, signalering en onderkenning Leo Bisschops Ina Diermanse Petra Welboren Marloes Hooimeijer Annie Zeegers Ellen van Koolwijk Linda Veenman
Oud-wethouder Best Senior Programmamedewerker Programmaleider Mantelzorg Senior Beleidsmedewerker Dementieconsulent Casemanager Dementie Casemanager Dementie
Alzheimer Nederland Vilans GG&GD Utrecht Mezzo DOT Midden Brabant Coördinatiepunt Zorg Zoetermeer Coördinatiepunt Zorg Zoetermeer
Lineke Kleemans
Sociaal Geriater en Specialist Ouderengeneeskunde
Verenso
Pieter le Rütte Aukje Bakker
Beleidsmedewerker Belangenbehartiger
Verenso Alzheimer Nederland, Stad Utrecht
Werkgroep 2, diagnostiek en toegang tot zorg Marie-Antoinette Bäckes
Zelfstandig Bestuursadviseur en Interim Manager
Op eigen titel
Jasper Kimenai
Medewerker Belangenbehartiging Alzheimer Nederland en Zorgvernieuwing
Margje Mahler Marcel Olde Rikkert
Senior Programmamedewerker Klinisch Geriater
Vilans Alzheimer-Centrum Nijmegen / UMC St. Radboud
Jurgen Claassen
Klinisch Geriater
Alzheimer-Centrum Nijmegen / UMC St. Radboud
Corry Knijnenburg
Verpleegkundig Expert Ouderengeneeskunde
V&VN Geriatrie Verpleegkunde
Jan Vuister Petra Cornelis
Directeur Vice voorzitter
Geriant V&VN Praktijkverpleegkundigen & Praktijkondersteuners
Serge Roufs Tineke Ferdinandusse
Sociaal Geriater Bestuurslid en regionaal belangenbehartiger
Verenso Alzheimer Nederland, afdeling Noord-Kennemerland
Annelies WeverlingRijnsburger
Internist-ouderengeneeskunde
Op eigen titel
Rudolf Ponds Wiesje van der Flier
Klinisch Neuropsycholoog Hoofd Onderzoek / Neuropsycholoog
Alzheimer Centrum Limburg Alzheimer Centrum VU Amsterdam
94 Definitieve versie: 18 juli 2013
95 Definitieve versie: 18 juli 2013
Lijst van betrokkenen bij de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie Werkgroep 3, levering van zorg en diensten Jan de Keijzer Jasper Kimenai Sabina Mak
Directeur Medewerker Belangenbehartiging en Zorgvernieuwing Programmamedewerker Kwaliteit
Lentis / Dignis Alzheimer Nederland Vilans
Margje Mahler Paul Geelen
Senior Programmamedewerker Vilans Voorzitter, specialist VPG ouderengeneeskunde
Germieke Quist-Anholts Amnon Weinberg
Verpleegkundige, Secretaris Specialist Ouderengeneeskunde
Krista Brandwijk Cees Hertogh
Sociaal Geriater Altrecht Hoogleraar Ethiek voor de Zorg VUmc aan Kwetsbare Ouderen
Rinse Merkus
Voorzitter Afdeling Amsterdam Alzheimer Nederland en belangenbehartiger
Anne Margriet Pot
Programmahoofd Ouderen
Trimbos-instituut
Jacomine de Lange
Senior Wetenschappelijk Medewerker
Trimbos-instituut
Hans Hobbelen
Senior Wetenschappelijk Onderzoeker
KNGF / NVFG
Leny Haaring Rose-Marie Droës
Psycholoog Hoogleraar psychosociale hulpverlening voor mensen met dementie
Alzheimer Nederland / NIP NIP
Maud Graff
Senior Onderzoeker
Alzheimercentrum Nijmegen / UMC St. Radboud
Marloes Hooimeijer Elly Smit
Senior Beleidsmedewerker Maatschappelijk werker
Mezzo GGZ Midden Holland
V&VN Geriatrie Verpleegkunde Verenso
96 Definitieve versie: 18 juli 2013
97 Definitieve versie: 18 juli 2013
Lijst van betrokkenen bij de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie Werkgroep 4, expertgroep Julie Meerveld
Manager Belangenbehartiging en Zorgvernieuwing
Alzheimer Nederland
Margje Mahler Jeanet van der Burg Oebele Herder Robbert Huijsman Lia de Jongh Wimjan Vink Cees Jonker Johan Lettink
Senior Programmamedewerker Directeur Manager Wmo Hoogleraar Bestuurslid Beleidsmedewerker Voorzitter stuurgroep ZDA Voorzitter stuurgroep
Vilans DIVA Delft Gemeente Leeuwarden Erasmus IBMG Actiz Actiz Zorgketens Dementie Amsterdam TINZ - Ketenzorg Dementie Friesland
Eileen van Ligten
Projectregisseur Ketenzorg Dementie GZ-Psycholoog
Frank van Raak Karin Linssen Els van der Veen Myrra Vernooij-Dassen Michiel Wesseling Mathijs Romme Ineke Wever Martien Bouwmans Angela Bransen Jan Vuister
Adviseur Strategie en Beleid Coördinator Directeur / hoogleraar Psychosociale aspecten van zorg voor kwetsbare ouderen Beleidsmedewerker Zorgeconoom/Beleidsadviseur Manager Zorg Coördinator Modernisering eerste lijn Beleidsadviseur Zorg Directeur
Pantein Pantein Netwerk Dementie Drenthe AlzheimerCentrum Nijmegen / UMC St. Radboud Nijmegen KNMG KNMG Zorgverzekeraars Nederland Zorgverzekeraars Nederland Zorgverzekeraars Nederland Geriant
Feedback dementieketens Josée ter Beek
Zuid-Kennemerland
Ineke Bennink
West Achterhoek
Lisette Dickhoff-Evers
Noord-Limburg
Karin de Kanter
Almere
José Oostendorp
Zuid Holland Noord
Marian Salari
Eindhoven
Els van der Veen
Drenthe
Cocky Meijer
Westelijk Utrecht
Conny Yap
Zuid-Hollandse Eilanden
Ellen de Schipper
Midden Brabant 98 Definitieve versie: 18 juli 2013
Lijst van betrokkenen bij de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie Feedback experts Els van der Veen Michiel Wesseling Matthijs Romme Lia Schoots Katja Dekker Klaas Jansma Carla Schölzel Annet Wind Tjerk Wiersma Peter Bremers Lisenka van Gogh Sjoerd Tromp Annika van Hemert
Alexander Hoogendoorn Marthijn Laterveer Maria van den Muijsenbergh Paul-Jeroen Verkade
Coördinator Beleidsmedewerker Zorgeconoom/Beleidsadviseur Klinisch Geriater Adviseur GZ-Psycholoog Klinisch Geriater Huisarts Huisarts Klinisch Psycholoog Ketenregisseur Sociaal Geriater Beleidsmedewerker Kwaliteit en Deskundigheidsbevordering Logopedist Logopedist Afdelingshoofd Geheugenpoli en Psychosociale Dienst Adviseur / Projectleider Plaatsvervangend Directeur Senior Onderzoek / Adviseur Casemanager Dementie
Nanda Flos Christianne Vermunt Jako Burgers
Huisarts Senior Beleidsmedewerker Huisarts
Heleen Rompen Gea Lollinga
Netwerk Dementie Drenthe KNMG KNMG Altrecht KNMP Slingeland Ziekenhuis Slingeland Ziekenhuis NHG Altrecht Netwerk Dementie Oost-Veluwe Netwerk Dementie Oost-Veluwe NVLF NVLF Evean Kubiek LOC Pharos DOC Noord-Kennemerland-Noord / Geriant MOGroep NHG
Benoemingscommissie op te richten Platform Integrale Dementiezorg Leo Bisschops
Oud-wethouder Gemeente Best
Alzheimer Nederland
Jan de Keijzer
Directeur
Lentis/Dignis
Marie-Antoinette Bäckes
Zelfstandig Bestuursadviseur / Interim Manager
Vilans
Julie Meerveld
Manager Belangenbehartiging en Zorgvernieuwing
Alzheimer Nederland
99 Definitieve versie: 18 juli 2013
Lijst van betrokkenen bij de totstandkoming van de Zorgstandaard Dementie Betrokkenen Projectgroep Zorgstandaard Dementie Alzheimer Nederland: Julie Meerveld Jasper Kimenai Mirjam van der Zwan Marco Blom Vilans: Henk Nies Mirella Minkman Astraia Rühl Margje Mahler Ina Diermanse Sabina Mak Annemiek Gras Evelien Rijken
100 Definitieve versie: 18 juli 2013
Oplegvel 1.
Onderwerp
Gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur X Platformtaak volgens gemeente Vanaf 2015 is elke gemeente verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende jeugdhulp. Regionale samenwerking is daarbij verplicht en wenselijk. Gemeenten kunnen in gezamenlijkheid deze grote nieuwe taak beter vormgeven. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
27 februari 2014 7 maart 2014
5 maart 2014
1
5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
1. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd” voor te leggen aan de raad voor vaststelling, zodat: a. De uitvoering en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap kan worden belegd bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, in de vorm van een dienstverleningsopdracht door gemeenten. De uitvoering van de beheerstaken wordt zoveel als mogelijk gedaan via bestaande lokale of regionale gemeentelijke afdelingen en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. b. Voor de spreiding van financiële risico’s wordt in 2015 voor de gespecialiseerde jeugdzorg gewerkt volgens het verzekeringsmodel, dat maximale risicospreiding biedt in de eerste jaren waarin de risico’s het grootst zijn. Op termijn kan een model met minder risicospreiding worden ingevoerd. 2. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad voor te stellen voor de opstart en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap jeugd gezamenlijk in 2014 € 350.976,15 beschikbaar te stellen. 3. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad te informeren over het geraamde percentage van 1% voor de uitvoering van regionaal opdrachtgeverschap jeugd in 2015, naast 0,5% voor lokaal accounthouderschap. 4. Een coördinator aan te stellen die het regionale opdrachtgeverschap, binnen de kaders van de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd”, verder uitwerkt met gemeenten, potentiële beheersorganisaties en Holland Rijnland. Geen
2
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Bij de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten is regionale samenwerking voor onderdelen verplicht en op andere onderdelen wenselijk. Omdat het veelal gaat om specialistische zorg die gepaard gaat met financiële risico’s is bundeling van kennis, uitvoering en middelen wenselijk. Gemeenten willen daarom het opdrachtgeverschap voor jeugdhulp gezamenlijk vormgeven en uitvoeren. In bijgevoegde notitie wordt voorgesteld: a) het gemeenschappelijk regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp van en voor de gemeenten voor 2014 en 2015 aan te haken bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen inhoudelijk accounthouderschap/coördinatie en beheerstaken. Deze laatste worden belegd bij bestaande gemeentelijke afdelingen en/of bestaande organisaties als het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. b) bij de financiering een onderscheid te maken tussen de lokale jeugd- en gezinsteams en de specialistische hulp met een verdeling van naar schatting 20% en 80%. De jeugd- en gezinsteams worden op basis van de lokale wensen gezamenlijk gecontracteerd en voor de specialistische hulp stellen de gemeenten hun middelen in gezamenlijkheid ter beschikking voor contractering en subsidiëring van de aanbieders. c) De financiële risico’s voor individuele gemeenten te beperken door de kosten van de specialistische jeugdhulp het eerste jaar gezamenlijk te financieren volgens het verzekeringsmodel met maximale risicodekking. Na 2015 kan indien gewenst een model met minder risicodekking en meer prikkels voor lokale ruimte en preventie worden ingevoerd.
8.
Inspraak
Over het voorstel is gesproken met de Provincie en Zorgkantoor, beide huidige financiers van jeugdhulp.
3
9.
Financiële gevolgen
De totale kosten die het voorstel vanaf 2015 met zich meebrengt worden geraamd op circa 1% van de middelen die gemeenten vanaf 2015 krijgen voor jeugdhulp. Voor 2014 kunnen de opstartkosten betaald worden uit de extra invoeringsmiddelen die alle gemeenten ontvangen en voor 2015 vindt financiering plaats uit de middelen die gemeenten dan ontvangen voor het uitvoeren van de jeugdhulp. Voor de voorbereiding in 2014 worden de kosten geraamd op € 350.000
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Relevante regelgeving: -(Concept) Jeugdwet - Hart voor de jeugd, regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland. (concept)
* weghalen wat niet van toepassing is
4
Adviesnota PHO (concept) Vergadering:
PHO
Datum: Locatie:
7 maart 2014 [locatie]
Agendapunt:
[agendapuntnummer]
Onderwerp: Gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp Beslispunten: 1. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd” voor te leggen aan de raad voor vaststelling, zodat: a. De uitvoering en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap kan worden belegd bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, in de vorm van een dienstverleningsopdracht door gemeenten. De uitvoering van de beheerstaken wordt zoveel als mogelijk gedaan via bestaande lokale of regionale gemeentelijke afdelingen en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. b. Voor de spreiding van financiële risico’s wordt in 2015 voor de gespecialiseerde jeugdzorg gewerkt volgens het verzekeringsmodel, dat maximale risicospreiding biedt in de eerste jaren waarin de risico’s het grootst zijn. Op termijn kan een model met minder risicospreiding worden ingevoerd. 2. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad voor te stellen voor de opstart en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap jeugd gezamenlijk in 2014 € 350.976,15 beschikbaar te stellen. 3. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad te informeren over het geraamde percentage van 1% voor de uitvoering van regionaal opdrachtgeverschap jeugd in 2015, naast 0,5% voor lokaal accounthouderschap.
4. Een coördinator aan te stellen die het regionale opdrachtgeverschap, binnen de kaders van de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd”, verder uitwerkt met gemeenten, potentiële beheersorganisaties en Holland Rijnland. Inleiding: Portefeuillehouders gaven op 6 november jl. de ambtelijke stuurgroep 3D de opdracht om in februari 2014 een voorstel voor regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp voor te leggen en daarbij ook een voorstel te doen voor risicospreiding. Deze opdracht vloeit voort uit het Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg, waarover gemeenteraden in het voorjaar van 2014 besluiten. Het regionale beleidsplan beschrijft de context van en urgentie van regionale samenwerking in het opdrachtgeverschap. Zo staat in het Regionale beleidsplan in hoofdstuk 7 o.a.:
5
“Gemeenten worden zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk voor het hele jeugdhulpstelsel. Daarbij moet er niet alleen sprake zijn van een transitie, maar ook van inhoudelijke en organisatorische transformatie van de jeugdhulp. Dat vraagt van gemeenten en instellingen een grote inspanning om ook het bij de transformatie behorende veranderingsproces vorm te geven. Op financieel gebied zijn er zorgen of de beschikbare budgetten voldoende zijn om de vraag naar jeugdhulp te kunnen honoreren, zeker omdat het soms gaat om benodigde maar dure voorzieningen en trajecten. Waar het gaat om specialistische zorg zal de vraag daarnaar in kleinere gemeenten minder omvangrijk en frequent zijn. Toch moeten ook in die gemeenten alle vormen van jeugdhulp beschikbaar en toegankelijk zijn. In de visie van Holland Rijnland staat dat we streven naar integrale hulp. Dat vraagt wat van het nu versnipperde veld van aanbieders. Het aanbod is verkokerd, mede door de financiering in het verleden. Een groot aantal aanbieders betreft grote instellingen die ver over de grenzen van onze regio heen werken. En toch willen we dat de hulp dichterbij komt en integraal en vraag gestuurd wordt. Om al dit soort grote veranderingen mogelijk te maken is scherpe sturing en opdrachtgeverschap van samenwerkende gemeenten nodig. Het gaat bij jeugdhulp vaak om dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet voorspelbaar hoeveel gebruik gemaakt zal worden van dergelijke voorzieningen. Een plaats in de jeugdzorg plus kost per jaar ca. € 120.000. In jaren waarin relatief veel jongeren in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden legt dit een groot beslag op de beschikbare lokale budgetten. Om die reden wordt door verschillende gemeenten gepleit voor solidariteit en risicospreiding tussen gemeenten. Daarmee wordt voorkomen dat grote schommelingen zich voordoen wanneer er meer of minder aanspraak wordt gemaakt op dure hulpvormen.”
Beoogd effect: Goed georganiseerd regionaal opdrachtgeverschap voor jeugdhulp en eventueel Wmovoorzieningen, dat: - aangestuurd wordt door de gezamenlijke gemeenten van de regio Holland Rijnland; - deskundig is en vanaf het begin bijdraagt aan de transformatie en kostenreductie van de jeugdzorg; - dat effectief en efficiënt werkt; - in het najaar van 2014 is ingericht, waarbij optimaal gebruik gemaakt is van bestaande kennis en infrastructuur bij gemeenten of daaraan gelieerde inkooporganisaties.
Argumenten: Algemene argumenten:
A) Landelijke afspraken maken regionale samenwerking noodzakelijk Verschillende landelijke afspraken en kaders maken dat zeker in 2015 gemeenten en regio’s gebonden zijn aan allerlei afspraken. Deze afspraken en kaders zijn o.a.: - De jeugdwet eist gemeentelijke samenwerking bij het zogenaamde gedwongen kader, wanneer een maatregel is opgelegd door de rechter. Gemeenten hebben op deze onderdelen leveringsplicht.
6
-
-
-
Er zijn (voorlopige) landelijke afspraken voor het contracteren van jeugd-GGZ de komende drie jaar. In overleg met het Zorgkantoor/Zorgverzekeraar worden de huidige systemen voor zorgregistratie en -declaratie de eerste drie jaar nog gebruikt. Dit moet per regio gebeuren, waarbij 1 zorgverzekeraar als representant fungeert voor alle zorgverzekeraars (in onze regio Zorg en Zekerheid) De wet geeft gemeenten de plicht op regionaal niveau in 2015 voor zorgcontinuïteit te zorgen. Middels het Regionaal Transitiearrangement hebben gemeenten gezamenlijk afspraken met zorgaanbieders gemaakt. Lopende trajecten moeten bij dezelfde aanbieder worden voortgezet en indicaties die in 2014 zijn afgegeven moeten verzilverd kunnen worden. Het betreft dan ca. 50% van de jeugdhulp. Daarmee is de beleidsvrijheid zeker in het eerste jaar beperkt. Daarnaast moet de regio inzicht geven in haar toekomstplannen met betrekking tot jeugdhulp en afspraken maken hoe frictiekosten beperkt kunnen worden. Dit Regionaal Transitiearrangement is inmiddels opgesteld voor de regio en biedt een goede basis voor daadwerkelijke contractering in de loop van 2014. Voor de toekomst en nieuwe cliënten wordt gewerkt volgens het regionale toekomstmodel, dat de basis is voor de transformatie. Volgens afspraken tussen Rijk, IPO en VNG moeten regio’s voor 28 februari 2014 duidelijke afspraken hebben gemaakt met Bureau Jeugdzorg over welke functies de gemeente in 2015 overneemt. Op moment van schrijven wordt hierover met Bureau Jeugdzorg gesproken. Het Regionaal Transitiearrangement is aangepast en verhoogd en er worden duidelijke afspraken gemaakt met Bureau Jeugdzorg over 2015. Het betreft dan vooral de jeugdbescherming en jeugdreclassering waarvoor zij de gecertificeerde organisatie worden.
B) Beschikbaarheid van (gespecialiseerde) zorg garanderen Het gaat binnen jeugdhulp, ook in het vrijwillig kader soms om zwaardere en specialistische zorg. Daarbij valt te denken aan 24 uurs zorg of residentiële zorg voor kinderen met gedragsstoornissen of een verstandelijke beperking. Complexe en vaak langdurige zorg, die niet door preventie kan worden voorkomen. Bij het contracteren van deze zorg is samenwerking belangrijk om gezamenlijk te kunnen sturen op de kwaliteit en de inhoud en uit efficiency oogpunt. Als elke gemeente apart dit soort zorg gaat contacteren, leidt dat tot onnodige bureaucratie, hogere kosten en daarmee ook stijging van financiële risico’s. Voor zeer specialistische voorzieningen die het hele land bestrijken geldt het Landelijk transitiearrangement. In het Regionale Transitiearrangement is hiervoor een deel van het regionale budget gereserveerd.
C) Gezamenlijk kunnen gemeenten deskundig opdrachtgeverschap uitvoeren Gemeenten in Holland Rijnland krijgen gezamenlijk met meer dan 300 aanbieders te maken op het diverse en ingewikkelde gebied van jeugdhulp. Dit vraagt deskundigheid op inhoud én inkoop en bovendien continuïteit. Dit is voor individuele gemeenten niet te realiseren binnen het budget dat voor uitvoering beschikbaar is.
D) Gezamenlijk opdrachtgeverschap is effectief en efficiënt Als gemeenten krachten bundelen en meer massa hebben als opdrachtgever zullen zij meer kunnen sturen op de benodigde transformatie en de inrichting van het toekomstmodel van de jeugdhulp. Sturing daarop is de eerste jaren hard nodig. Gezamenlijk kunnen gemeenten daarnaast een betere prijs bedingen. Als gemeenten elk apart zorg gaan inkopen, met elk lokale eisen en maatwerk, zal dit tot duurdere zorg leiden. Ook voor aanbieders is regionaal opdrachtgeverschap efficiënter en dus goedkoper. In het RTA is 1,5% van het jeugdbudget opgenomen voor de ambtelijke organisatie van het
7
opdrachtgeverschap, waar landelijk veelal 3% de norm is. Om dit haalbaar te maken is samenwerking noodzakelijk.
Argumenten per voorstel 1.a.1 Gemeenten sturen gezamenlijk en besluiten lokaal Het opdrachtgeverschap gebeurt op basis van lokale wensen en gezamenlijk vastgesteld beleid en kaders. 1.a.2 De besluitvormingsprocessen zijn geformaliseerd Binnen de Gemeenschappelijke Regeling van Holland Rijnland is de samenwerking tussen gemeenten geregeld, iedere gemeente heeft een stem en kan invloed uitoefenen. 1.a.3 De dienstopdracht is flexibel en snel geregeld Middels een dienstenopdracht kan het college Holland Rijnland vragen taken voor haar uit te voeren. De gemeenschappelijke regeling biedt deze mogelijkheid. Het alternatief zou het aanpassen van de gemeenschappelijke regeling zijn. Dit neemt echter meer tijd in beslag en is een omslachtigere procedure. 1.a.4 De dienstopdracht geeft mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden Doordat voorwaarden gesteld worden, worden kaders meegegeven voor het opzetten en uitvoeren van het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Een van deze kaders is dat de door de gemeenten aan te stellen coördinator, het opdrachtgeverschap zoveel als mogelijk inricht met kennis en infrastructuur van gemeenten en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. Op deze manier wordt gebruik gemaakt van bestaande expertise en kan de uitvoering snel ter hand worden genomen. De aanwezige kennis vanuit gemeenten wordt hierbij benut. 1.b.1 Financiële risico’s van individuele gemeenten worden beperkt Door voor de gespecialiseerde jeugdhulp te kiezen voor het verzekeringsmodel worden niet alleen de onbeïnvloedbare financiële risico’s samen opgevangen, maar worden ook de individuele fluctuaties per gemeente per jaar gedempt. Er is nog weinig inzicht in het zorggebruik per jaar, en tendensen daarin. Daarnaast gaat de transitie gepaard met een bezuiniging van 15% verdeeld over drie jaar (4,6 en 5%). 1.b.2 Minder risicospreiding kan gemeenten stimuleren preventie in te zetten Na het eerste jaar kan nagedacht worden over een ander model voor risicospreiding. Daarmee kan het nadeel van het verzekeringsmodel, namelijk weinig stimulans voor preventie, worden opgeheven.
2. Dit budget is nodig om het regionaal opdrachtgeverschap in te richten en uit te voeren in 2014 Onder het kopje Financiën wordt dit toegelicht.
3. Het geraamde bedrag voor 2015 wordt nader gespecificeerd De notitie zal in 2014 uitgewerkt worden in een concreet voorstel met een bijbehorende begroting. Op een later moment zal dit voorstel voor besluitvorming worden voorgelegd.
8
4. Het gezamenlijke opdrachtgeverschap moet zo snel als mogelijk starten Voor het inrichten van het gezamenlijke opdrachtgeverschap jeugdhulp zal naar schatting 6 maanden nodig zijn. Er is dus geen tijd te verliezen. De coördinator moet zo snel mogelijk starten in samenwerking met de werkgroep die de contractering nu voorbereidt. In het najaar van 2014 moeten de opdrachten aan de aanbieders kunnen worden verstrekt en moeten er goede afspraken worden gemaakt over de uitvoering van de beheerstaken. De coördinator kan door de ambtelijke stuurgroep 3D worden aangesteld, op basis van werving bij de deelnemende gemeenten. De notitie geeft verdere onderbouwing van de voorstellen, waaronder ook de afweging van verschillende mogelijkheden voor het beleggen van het gezamenlijke opdrachtgeverschap en risicodeling.
Kanttekeningen/risico’s:
1.1
Eén ontschot budget voor sociaal domein voorlopig niet mogelijk Gezamenlijk opdrachtgeverschap en financiering van de jeugdhulp staat op gespannen voet met de wens en de voornemens te komen tot 1 ontschot budget voor het hele sociale domein. Anders dan bij de WMO en participatie is het domein van de jeugdhulp een domein waarop lokale aansturing en financiering risicovol zou zijn en waarop regionale samenwerking voor bepaalde delen verplicht is. Op de korte termijn lijkt het nodig en wenselijk de jeugdhulp budgetten toch grotendeels apart te zetten om de landelijke en wettelijke verplichtingen na te kunnen komen. In de jaren daarna zal wellicht een andere situatie ontstaan waarin meer gewerkt kan worden vanuit ontschotte budgetten voor het sociale domein. 1.2 Minder mogelijkheden voor lokale sturing Gezamenlijk opdrachtgeverschap en financiering roepen onmiddellijk de vraag op naar mogelijkheden en onmogelijkheden voor lokale sturing. In de eerste plaats biedt regionale samenwerking de mogelijkheid om goede kwaliteitseisen en prestatie en effect indicatoren te stellen. Die worden in gezamenlijkheid geformuleerd en gemonitord. Monitoring vindt plaats op gemeente en cliënt niveau. Zo krijgen gemeenten veel meer inzicht dan nu in welke zorg voor hun gemeente geleverd wordt en wat daarvan de effecten zijn. Overigens is regionaal beleid altijd gebaseerd op lokale besluitvorming. Anderzijds verplichten gemeenten zich bij regionaal opdrachtgeverschap hun lokale beleid goed op orde te hebben om onnodig of te hoog gebruik van specialistische zorg te voorkomen. Tot slot lijkt de keuze voor het beleggen van de uitvoering van het gezamenlijke opdrachtgeverschap binnen Holland Rijnland, de keuze waarbij de democratische controle het grootst is, omdat gemeenteraden invloed kunnen uitoefenen.
Financiën: Budget invoering en uitvoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2014: Gezamenlijk opdrachtgeverschap bespaart aanzienlijk op lokale uitvoeringskosten. Voorgesteld wordt dat regiogemeenten in 2014 31,5% van invoeringsmiddelen jeugd 2014 beschikbaar te stellen hiervoor. Hierdoor is er voor 2014 € 350.976,15 beschikbaar voor het invoeren en uitvoeren van het gezamenlijk opdrachtgeverschap.
9
Gemeente
Invoeringsmiddelen jeugd 2014 *
Alphen ad Rijn Hillegom Kaag en Braassem
31,5 % van invoeringsmiddelen jeugd 2014
€ 223.579
€ 70.427,39
€ 52.001
€ 16.380,32
€ 59.780
€ 18.830,70
Katwijk
€ 116.868
€ 36.813,42
Leiden
€ 152.572
€ 48.060,18
Leiderdorp
€ 61.196
€ 19.276,74
Lisse
€ 54.578
€ 17.192,07
Nieuwkoop
€ 61.353
€ 19.326,20
Noordwijk
€ 55.758
€ 17.563,77
Noordwijkerhout
€ 46.059
€ 14.508,59
Oegstgeest
€ 57.753
€ 18.192,20
Teylingen
€ 76.841
€ 24.204,92
Voorschoten
€ 59.693
€ 18.803,30
€ 36.179
€ 11.396,39
€ 1.114.210
€ 350.976,15
Zoeterwoude totaal
Tabel: Budget invoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2014
* VNG brief 20 dec 2013 (van landelijk 7,75 miljoen naar 32 miljoen, toegerekend naar in gemeenten Holland Rijnland)
Voorlopige budgetraming invoering en uitvoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2015: Voor 2015 is nu een percentage van circa 1% geraamd voor de verdere ontwikkeling van het gezamenlijk opdrachtgeverschap en de uitvoering daarvan. Daarnaast wordt uitgegaan van 0,5% inzet vanuit gemeenten zelf voor de aansturing van de jeugd- en gezinsteams en lokaal accounthouderschap richting de regio en aanbieders. De plannen worden door de coördinator nader uitgewerkt in een concreet voorstel met een begroting. Dit voorstel zal te zijner tijd voor besluitvorming worden voorgelegd. Dekking zal gezocht worden in de middelen voor jeugdhulp die elke gemeente dan ontvangt.
10
Gemeente Alphen a/d Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal Holland Rijnland
Voorlopig budget jeugdhulp 2015 ** € 23.766.411 € 4.129.000 € 3.991.268 € 12.420.279 € 24.811.710 € 5.955.345 € 3.075.810 € 4.472.265 € 3.800.477 € 2.780.421 € 4.659.955 € 7.068.006 € 4.651.809 € 1.879.047
Schatting bijdrage regionale uitvoering 2015 (1% van budget jeugdhulp 2015) € 237.664 € 41.290 € 39.913 € 124.203 € 248.117 € 59.553 € 30.758 € 44.723 € 38.005 € 27.804 € 46.600 € 70.680 € 46.518 € 18.790
€ 107.461.803
€ 1.074.618
Tabel: Voorlopige budgetraming uitvoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2015
** ministerie van VWS, 5 december 2013. Definitief budget volgt in meicirculaire 2014.
Bijlage: 1. Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp, concept 18-02-2014
11
Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp Gemeenten in Holland Rijnland, 19 februari 2014
Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................................................................................. 4 1.1
De achtergrond ............................................................................................................................... 4
1.2
De opdracht .................................................................................................................................... 5
1.3
De aanpak ....................................................................................................................................... 5
2
Wat zijn de kaders voor gezamenlijk opdrachtgeverschap? .................................................................. 6
3.
Wat verstaan we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap? ................................................................... 8 3.1
Begripsdefinities ............................................................................................................................. 8
3.2
Uitgangspunten .............................................................................................................................. 8
4
Hoe geven we het gezamenlijk opdrachtgeverschap vorm? .................................................................. 9 4.1
Gemeenten bepalen beleid, doelen en strategie ........................................................................... 9
4.2
Regionale functie concretiseert, selecteert en contracteert/subsidieert ...................................... 9
4.3
Regionale functie beheert ............................................................................................................ 10
5
Hoe verankeren we het gezamenlijk opdrachtgeverschap? ................................................................. 11 5.1
Context voor verankering ............................................................................................................. 11
5.2
Inhoudelijk opdrachtgeverschap .................................................................................................. 11
5.3
Technisch opdrachtgeverschap (beheer) ..................................................................................... 12
5.4
Samengevat: voorstel voor verankering regionale functie .......................................................... 12
6
Wat is er nodig voor de uitvoering van gezamenlijk opdrachtgeverschap? ......................................... 13 6.1
Menskracht ................................................................................................................................... 13
6.2
Een uitgewerkt dienstverleningsproces en P&C‐cyclus ................................................................ 14
6.3
(ICT) infrastructuur ....................................................................................................................... 14
6.4
Budget .......................................................................................................................................... 15
7
Welke financiële samenwerkingsvorm is passend? .............................................................................. 16 7.1
Waarom financieel samenwerken ................................................................................................ 16
7.2
Voorstel financiële samenwerking ............................................................................................... 16
7.3
De onderbouwing ......................................................................................................................... 18
Pagina 2 van 25
8
Welke vervolgstappen moeten we nemen? ......................................................................................... 19 8.1
De raad besluit over dit voorstel .................................................................................................. 19
8.2
Het college doet een verzoek tot dienstverlening aan Holland Rijnland ..................................... 19
8.3
Toelichting op de bevoegdheden ................................................................................................. 19
8.4
Planning ........................................................................................................................................ 20
8.5
Nader uit te werken onderwerpen ............................................................................................... 21
Bijlage 1 Methode procesverantwoordelijkheid en actoren ......................................................................... 22 Bijlage 2 Modellen risicodeling ..................................................................................................................... 25
Pagina 3 van 25
1
Inleiding
1.1
De achtergrond
Vanaf 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en moeten zij ervoor zorgen dat er voldoende jeugdhulp beschikbaar is. Gemeenten worden opdrachtgever en subsidiëren of contracteren zorgaanbieders voor het geven van jeugdhulp. Het gaat bij de transitie van de jeugdzorg niet alleen om het overnemen van taken die nu ergens anders zijn belegd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de jeugdhulp inhoudelijk transformeren. Het moet een overzichtelijker stelsel worden dat in staat is jeugdhulp te bieden van hogere kwaliteit en tegen minder kosten. Jeugdhulp betreft het begeleiden, behandelen en beschermen van jeugd. Met name de behandeling en bescherming omvat zware vormen van jeugdhulp. Het gaat daarbij om specialistische en soms langdurige hulp die nu op indicatie beschikbaar wordt gesteld 1. De kosten van de jeugdhulp zijn de laatste jaren alleen gestegen. De transitie van de jeugdzorg naar gemeenten moet leiden tot een daling van de vraag, kwaliteitsverbetering en tot daling van kosten. De transitie gaat gepaard met een oplopende bezuiniging van 15% over drie jaar (respectievelijk 4%,6% en 5%). Bij de hulp in het gedwongen kader (jeugdbescherming, jeugdreclassering en de jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg)) zijn gemeenten verplicht samen te werken. In dat kader geldt ook een leveringsplicht, op uitspraak van de rechter, waardoor deze vormen niet op voorhand te kwantificeren zijn. Omdat het hier vaak om dure trajecten gaat kunnen de kosten per jaar voor gemeenten verschillen. Hier lopen gemeenten financiële risico’s. Gemeenten hebben dan ook al in een vroeg stadium samen te willen werken om de nieuwe taken op zich te kunnen nemen, financiële risico’s te delen en een transformatie te bewerkstelligen. Er is inmiddels een regionale visie vastgesteld en het concept beleidsplan ligt nu voor in de gemeenteraden. Daarin staat het regionale toekomstmodel jeugdhulp centraal. De nieuw in te richten lokale jeugd‐ en gezinsteams nemen daarbij een belangrijke plaats in. Zij moeten zorgen voor integrale hulp, triage en basisdiagnostiek en zijn verankerd in de lokale samenleving. Waar nodig kunnen zij specialistische hulp inzetten en erbij halen. Met de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten is veel geld gemoeid. Voor de regiogemeenten betreft het een bedrag van meer dan 100 miljoen dat moet worden ingezet. Daarnaast is het veld van aanbieders groot, divers en complex, omdat bijvoorbeeld het bijvoorbeeld ook alle vrijgevestigde praktijken voor geestelijke gezondheidszorg, residentiële voorzieningen, de pleegzorg, kinder‐ en jeugdpsychiatrie en persoonlijke verzorging betreft. Binnen de regio tellen we nu rond de 300 grote en kleine aan‐ bieders. Het inzetten en beheren van deze middelen en het tegelijkertijd sturen op transformatie is een niet te onderschatten klus voor de samenwerkende gemeenten. Als gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdhulp, moeten we nu al gaan nadenken over hoe we in gezamenlijkheid deze jeugdhulp willen contracteren, bekostigen en inzetten. Deze notitie geeft richting om dit gezamenlijke opdrachtgeverschap nader in te vullen. 1
Onder jeugdhulp wordt verstaan: ambulante, residentiële en deeltijd jeugdzorg, JeugdzorgPlus, jeugdbescherming en jeugdreclassering (samen gedwongen kader), de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (j‐GGZ) en de zorg voor jeugdigen met een (licht)verstandelijke beperking ( jeugd‐VB en –LVB) zoals begeleiding en persoonlijke verzorging.
Pagina 4 van 25
1.2
De opdracht
Dit voorstel is uitgewerkt nadat op 6 november 2013 het portefeuillehouderoverleg (PHO) Sociale Agenda van Holland Rijnland het voornemen uitsprak dat de gemeenten gezamenlijk tot opdrachtgeverschap voor alle specialistische jeugdhulp en de hulp in het gedwongen kader komen. Het PHO voegde daaraan toe dat de gemeenten eveneens gezamenlijk basisafspraken met de aanbieders maken voor de jeugd‐ en gezinsteams. Portefeuillehouders gaven de ambtelijke stuurgroep 3D de opdracht om in februari 2014 een voorstel voor regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp voor te leggen.
1.3
De aanpak
Deze notitie is tot stand gekomen met behulp van een werkgroep waarin verschillende deskundigheden zijn vertegenwoordigd 2. Daarnaast is extra deskundigheid ingehuurd van bureau Significant op het gebied van het ontwerpen van opdrachtgeverschap. Voor deze notitie is gebruik gemaakt van stukken die in 2013 door de Werkgroep Opdrachtgeverschap Jeugd en de Werkgroep Opdrachtgeverschap 3D zijn opgeleverd. Het voorstel is in januari 2014 gemaakt en is daarna voorgelegd aan diverse gremia voor feedback, zoals juristen van 2 gemeenten, de werkgroep Financiën 3D, de ambtelijke adviesgroep (AAG) Sociale Agenda, de ambtelijke stuurgroep 3D, de bestuurlijke stuurgroep 3D, het ambtelijk overleg (AO) Jeugd en het portefeuillehouderoverleg (PHO) Sociale Agenda.
3
Samenstelling werkgroep: N. Kager (beleidsmedewerker jeugd Oegstgeest), J. Finders (beleidsadviseur dienstverlening/projectleider Leiden), R. Prins (Senior beleidsmedewerker Financiën Noordwijk), M. van Dijken (beleidsmedewerker Opdrachtgeverschap Alphen aan den Rijn), R. Somair (beleidsmedewerker sociale agenda Holland Rijnland), M. Mostert (Provincie Zuid Holland), T. van Santen (juridisch beleidsadviseur Holland Rijnland) en E. Visser (senior beleidsmedewerker maatschappelijke ontwikkeling en trekker van de werkgroep)
Pagina 5 van 25
2
Wat zijn de kaders voor gezamenlijk opdrachtgeverschap?
Dit voorstel voor gezamenlijk opdrachtgeverschap is gemaakt op basis van een aantal vooraf gestelde kaders. Deze kaders zijn gedestilleerd uit het Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland ‘Hart voor de jeugd’ (goedgekeurd in het portefeuillehoudersoverleg van 6 november 2013) en de concept Jeugdwet. Gemeentelijk kader uit het Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland ‘Hart voor de jeugd’, hoofdstuk 7: “Gemeenten worden zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk voor het hele jeugdhulpstelsel. Daarbij moet er niet alleen sprake zijn van een transitie, maar ook van inhoudelijke en organisatorische transformatie van de jeugdhulp. Dat vraagt van gemeenten en instellingen een grote inspanning om ook het bij de transformatie behorende veranderingsproces vorm te geven. Op financieel gebied zijn er zorgen of de beschikbare budgetten voldoende zijn om de vraag naar jeugdhulp te kunnen honoreren, zeker omdat het soms gaat om benodigde maar dure voorzieningen en trajecten. Waar het gaat om specialistische zorg zal de vraag daarnaar in kleinere gemeenten minder omvangrijk en frequent zijn. Toch moeten ook in die gemeenten alle vormen van jeugdhulp beschikbaar en toegankelijk zijn. In de visie van Holland Rijnland staat dat we streven naar integrale hulp. Dat vraagt wat van het nu versnipperde veld van aanbieders. Het aanbod is verkokerd, mede door de financiering in het verleden. Een groot aantal aanbieders betreft grote instellingen die ver over de grenzen van onze regio heen werken. En toch willen we dat de hulp dichterbij komt en integraal en vraag gestuurd wordt. Om al dit soort grote veranderingen mogelijk te maken is scherpe sturing en opdrachtgeverschap van samenwerkende gemeenten nodig. Het gaat bij jeugdhulp vaak om dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet voorspelbaar hoeveel gebruik gemaakt zal worden van dergelijke voorzieningen. Een plaats in de jeugdzorg plus kost per jaar ca. € 120.000. In jaren waarin relatief veel jongeren in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden legt dit een groot beslag op de beschikbare lokale budgetten. Om die reden wordt door verschillende gemeenten gepleit voor solidariteit en risicospreiding tussen gemeenten. Daarmee wordt voorkomen dat grote schommelingen zich voordoen wanneer er meer of minder aanspraak wordt gemaakt op dure hulpvormen.” Naast het beleidsplan zijn er ook landelijke kaders waarbinnen gewerkt moet worden, die van invloed zijn op lokaal en regionaal beleid: a) Gemeenten zijn verplicht om cliënten met een indicatie die in 2014 nog op een wachtlijst staan in 2015 zorg te bieden en gemeenten zijn verplicht de al lopende jeugdhulp in 2015 bij dezelfde aanbieder te continueren. Het betreft hier naar schatting gemiddeld 50% van de totale jeugdhulp. In sommige sectoren, als de hulp voor jeugd met een verstandelijke beperking, is dat percentage hoger omdat het hier veelal meerjarige hulp betreft. Gemeenten hebben, samen met aanbieders een regionaal transitiearrangement (RTA) op moeten stellen om aan te geven hoe ze de hulp in 2015 willen continueren. Daarnaast moest inzicht worden gegeven over hoe gemeenten de toegang tot de jeugdhulp gaan organiseren en moest waar mogelijk een meerjarig perspectief geschetst worden, zodat aanbieders zich daarop kunnen voorbereiden. Dit RTA vormt de basis voor de contractering en subsidiëring in 2015.
Pagina 6 van 25
b) Het regionaal transitiearrangement geeft aan wat de continuering van jeugdhulp budgettair betekent, geeft aan de hand van het regionale toekomstmodel een schets van de toekomst en verplicht aanbieders zich daaraan te conformeren. Tot slot omvat het RTA een samen met de aanbieders opgestelde “menukaart” met daarin inhoudelijke verbeteringen die tot vernieuwing, verbeteringen en kostenverlagingmoeten moeten leiden. Daarbij valt te denken aan het inrichten van een (wettelijk verplichte) integrale crisisdienst, het ontdubbelen van aanbod etc. c) Rijk, VNG en Zorgverzekeraars hebben afgesproken dat de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd (jeugd‐GGZ) de eerste drie jaar in samenwerking met de zorgverzekeraar wordt ingekocht, volgens de huidige diagnose‐behandel‐combinatie systematiek (DBC) en het onderliggend informatiesysteem Vecozo. Dit moet op regionaal niveau plaatsvinden. Bovenstaande punten zorgt ervoor dat het eerste jaar, 2015, een jaar is van vooral veel verplichtingen, bezuinigingen en beperkte ruimte voor vernieuwing. Daarom zal in 2015 de jeugdhulp vrij conservatief gecontracteerd worden, met uitzondering van de jeugd‐ en gezinsteams.
Pagina 7 van 25
3.
Wat verstaan we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap?
In dit hoofdstuk staan we even kort stil bij de gehanteerde begripsdefinities en uitgangspunten voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap.
3.1
Begripsdefinities
Onder opdrachtgeverschap verstaan we het geven van een opdracht aan aanbieders middels contractering of subsidiëring, zodat zij de door de gemeente gewenste ondersteuning bieden aan burgers. Opdrachtgeverschap bestaat daarbij grofweg uit de volgende onderdelen: 1. Doel‐ en strategiebepaling (beleidskeuzes): gemeenten bepalen gezamenlijk welke maatschappelijke resultaten zij willen bereiken en welke opdracht zij onder welke voorwaarden aan aanbieders willen geven; 2. Concretiseren, selecteren en contracteren/subsidiëren: aanbieders worden geselecteerd en gesubsidieerd of gecontracteerd om de opdracht van de gemeenten uit te voeren; 3. Beheren: de gemaakte afspraken met aanbieders worden bewaakt, uitgevoerd en gemonitord. Het gezamenlijk opdrachtgeverschap betreft het proces van en rondom de subsidiëring en contractering van de nieuwe taken jeugdhulp 3, waarbij permanente verbetering van het opdrachtgeverschap van de samenwerkende gemeenten en transformatie centraal staan.
3.2
Uitgangspunten
Het gezamenlijk opdrachtgeverschap moet zo ingericht worden dat: het voldoende deskundig is op inhoud, inkoop en beheer; het mee vorm kan geven aan de transformatie en innovatie van de jeugdzorg. Dit vraagt om inhoudelijk opdrachtgeverschap; het kostenefficiënt en doelmatig werkt; gemeenten regie kunnen voeren en invloed kunnen uitoefenen; het, indien gewenst, later ook andere opdrachtgeverschap taken voor de Wmo kan uitvoeren 4; het opdrachtgeverschap gescheiden is van de uitvoering van zorg; gemeenten samenwerken als opdrachtgever binnen een slagvaardige bestuursstructuur; het zo ingericht is dat de komende jaren aangepast kan worden; zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande kennis en infrastructuren en dat er geen zelfstandige nieuwe organisatie wordt gebouwd. Deze uitgangspunten zijn gedestilleerd uit het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda, de bestuurlijke stuurgroep 3D, de ambtelijke stuurgroep 3D en het regionale beleidsplan.
3
Onder nieuwe taken jeugdhulp verstaan we: de specialistische jeugdhulp, de hulp in het gedwongen kader, de jeugd‐ en gezinsteams evenals de WMO‐taak AMHK die bij de GGD wordt belegd. 4 Het gaat hier alleen om het regionale opdrachtgeverschap voor nader te benoemen specialistische Wmo‐voorzieningen.
Pagina 8 van 25
4
Hoe geven we het gezamenlijk opdrachtgeverschap vorm?
Gemeenten in Holland Rijnland gaan het opdrachtgeverschap voor de jeugdhulp gezamenlijk inrichten en beleggen. Dit hoofdstuk gaat in op de invulling van de onderdelen van opdrachtgeverschap.
4.1
Gemeenten bepalen beleid, doelen en strategie
Door het opstellen van het beleidsplan jeugdhulp maken gemeenten beleidskeuzes en sturen zij. Het thema opdrachtgeverschap maakt onderdeel uit van het beleidsplan. Hiermee worden kaders gegeven waarbinnen het opdrachtgeverschap vorm moet krijgen. De gemeenteraden besluiten over het beleidsplan en het beschikbare budget voor jeugdhulp en stellen daarmee de beleidsinhoudelijke en financiële kaders vast. De colleges nemen besluiten over de uitvoering binnen de door de raad gestelde kaders. Concreet houdt dit in dat periodiek een regionale inkoopstrategie en jaarlijks een ontwerpbegroting jeugdhulp aan de colleges en raden wordt voorgelegd. Concreet bepalen de samenwerkende gemeenten op de volgende manier hoe het gezamenlijke opdrachtgeverschap wordt uitgevoerd: a) De raden besluit over het beleidsplan, financieel kader en ontwerpbegroting Daarnaast is het een wettelijke taak van de raad om periodiek een beleidsplan vast te stellen voor de jeugdhulp. De raad geeft daarmee op hoofdlijnenrichting aan, ook voor het opdrachtgeverschap. Per segment van jeugdhulp zal worden begroot hoeveel budget er nodig is. Deze bedragen worden opgenomen in een jaarlijkse ontwerpbegroting. Ook de vertaling naar de bijdrage per gemeente en de uitvoeringskosten van het gezamenlijk opdrachtgeverschap staan in de kaderbegroting. De colleges en raden worden in het voorjaar gevraagd, onder voorbehoud van de gemeentelijke begrotingsbehandeling, in te stemmen met deze ontwerpbegroting en daarmee opdracht te geven tot de uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap aan de regionale functie voor opdrachtgeverschap. Formeel stelt de gemeenteraad bij de gemeentelijke begrotingsbehandeling het financiële kader definitief vast. b) Colleges besluiten over de periodieke inkoopstrategie Als afgeleide van het beleidsplan worden de doelen en strategieën voor het contracteren/subsidiëren van zorg bepaald en vastgelegd in een regionale inkoopstrategie. Het initiatief tot het formuleren van de inkoopstrategie ligt bij het regionaal opdrachtgeverschap en komt tot stand op basis van lokale wensen, behoeften en ervaringen. De colleges stellen de regionale inkoopstrategie vast, waarbij afstemming plaatsvindt in het PHO Sociale Agenda.
4.2
Regionale functie concretiseert, selecteert en contracteert/subsidieert
De college‐ en raadsbesluiten over de beleids‐ en financiële kaders en de collegebesluiten over de inkoopstrategie geven richting aan de uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap door een regionale functie. Pas als gemeenten, onder voorbehoud van vaststelling van de gemeentelijke begroting, hebben ingestemd met de ontwerpbegroting voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap gaat de regionale functie aan de slag met het verder concretiseren naar het niveau van zorgaanbieders binnen de gestelde gemeentelijke kaders. Daarbij gaat het om: inventariseren van de lokale wensen en behoeften; selecteren van zorgaanbieders; contracteren/subsidiëren van zorgaanbieders. Pagina 9 van 25
Het in gezamenlijkheid uitvoeren van deze taken middels een regionale functie heeft als voordelen: een lagere prijs door bundeling van de vraag van gemeenten; het verminderen van de regeldruk gemeenten en aanbieders; een sterkere positie richting aanbieders, bij het bewerkstelligen van transformatie; het bundelen van deskundigheid vanuit gemeenten.
4.3
Regionale functie beheert
Nadat er subsidie‐ dan wel contractafspraken zijn gemaakt met aanbieders komt het proces van het beheren van de gemaakte afspraken op gang. Het beheer van de contracten en subsidies wordt in gezamenlijkheid uitgevoerd door de regionale functie opdrachtgeverschap. Dit gebeurt zoveel mogelijk met of in nauwe samenwerking met bestaande lokale of regionale beheersafdelingen in de regio. Ook het zorgkantoor/Zorg& Zekerheid is een potentiele samenwerkingspartner, zeker omdat de eerste drie jaar de inkoop en bekostiging van de jeugd‐GGZ in gezamenlijkheid moet gebeuren. Samenwerking kan via detacheringen of uitleen van menskracht, maar bijvoorbeeld ook via dienstverleningsopdrachten. Bij het beheren gaat het om: contractbeheer; prestatiemeting en ‐bespreken met zorgaanbieders (met aandacht voor bewaking van de kwaliteit van de zorg en stimulering van ontwikkeling en innovatie door aanbieders); zorgregistratie; controle van declaraties van aanbieders en uitbetaling facturen; kwaliteitsbewaking; materiële controle en factuurcontrole; monitoring en genereren management informatie; verantwoording en signalering. Gemeenten worden geïnformeerd over het contractbeheer, de resultaten van de prestatiemeting en de besprekingen met zorgaanbieders. De prestatiemeting vindt plaats volgens een met gemeenten afgesproken wijze. De managementinformatie zal inzicht geven in het zorggebruik per gemeente en is bovendien de basis voor de continue monitoring. Deze gegevens zullen gemeenten nodig hebben voor het monitoren van de uitvoering van het beleid en het bijstellen beleid (Plan‐Do‐Check‐Act).
Pagina 10 van 25
5
Hoe verankeren we het gezamenlijk opdrachtgeverschap?
De uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap moet goed ingebed en verankerd worden. Dit hoofdstuk gaat in op de positionering van de uitvoering van het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Waar kan dit het beste worden belegd?
5.1
Context voor verankering
Gezamenlijk opdrachtgeverschap vindt plaats onder aansturing van de gemeenten. Daarom is een samenwerkingsverband van gemeenten nodig om dit goed vorm te kunnen geven. Alle gemeenten moeten in gelijkheid invloed hebben en gehoord worden. Dit regionale samenwerkingsverband moet een juridische basis hebben. Een gemeenschappelijke regeling is hiervoor een geschikte vorm. Op meer uitvoerend niveau hebben gemeenten aangegeven de volgende elementen belangrijk te vinden: 1. Aanwezigheid governance‐structuur van de samenwerkende gemeenten; 2. Onafhankelijkheid (opdracht geven en uitvoeren zijn gescheiden); 3. Bestaande organisatie (minder startkosten, geen nieuwe directie/management nodig); 4. Kennis van de inhoud van jeugdhulp; 5. Kennis van contractering en subsidiëring; 6. Flexibiliteit. Gemeenten willen het gezamenlijk opdrachtgeverschap voorlopig aanhaken bij Holland Rijnland, hun gemeenschappelijke regeling. Voor besluitvorming wordt dan gebruik gemaakt van de bestaande structuren van de samenwerkende gemeenten: portefeuillehoudersoverleggen, dagelijks bestuur en algemeen bestuur. Op operationeel gebied is het gezamenlijk opdrachtgeverschap is grofweg op te splitsen in twee onderdelen waarvan de uitvoering op diverse plekken belegd kan worden, te weten inhoudelijk opdrachtgeverschap en technisch opdrachtgeverschap.
5.2
Inhoudelijk opdrachtgeverschap
Gemeenten willen het opdrachtgeverschap gezamenlijk vormgeven om onder andere veranderingen in het stelsel van jeugdhulp te bewerkstelliggen. Het gaat dan om inhoudelijke transformatie in relatie tot kwaliteitsverbetering en daling van de kosten. Dit zogenaamde inhoudelijke opdrachtgeverschap kan worden belegd bij de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland. De personele inzet daarvoor kan worden geleverd door eigen medewerkers, via bijvoorbeeld detachering, waarbij men heeft aangegeven dat het belangrijk is dat deze mensen ook een band met de lokale gemeente houden. Een andere optie was een centrumgemeenteconstructie, maar vooralsnog prefereert men een structuur waarbij alle gemeenten gelijke invloed en stem hebben. Juridisch gezien is een gemeenschappelijke regeling het meest geschikt omdat het de benodigde regionale structuur te garanderen.
Pagina 11 van 25
5.3
Technisch opdrachtgeverschap (beheer)
De techniek rondom het contracteren van partijen en de financieel‐administratieve afhandeling daarvan kan worden beschouwd als technisch opdrachtgeverschap. Voor inkoop en contractering lijkt samenwerking met het zorgkantoor/Zorg & Zekerheid in het eerste jaar een goede optie. Zij contracteren ook nu al de jeugd‐GGZ en de AWBZ‐zorg. Samenwerking moet dan wel onder nadrukkelijke aansturing van gemeenten gebeuren. Daarnaast kan een bestaande lokale of regionale gemeentelijke inkoop‐/beheersorganisatie, zoals Servicepunt 71, een goede rol spelen bij het technische opdrachtgeverschap. Belangrijk blijft dat de samenwerking met dit soort beheersorganisaties gebeurt vanuit het inhoudelijk opdrachtgeverschap dat hier boven is geschetst en bijvoorbeeld via dienstverleningsopdrachten plaatsvindt.
5.4 I.
II.
Samengevat: voorstel voor verankering regionale functie Het inhoudelijk opdrachtgeverschap aan te haken bij Holland Rijnland. Daar is governance aanwezig en kan gezamenlijk door gemeenten worden gewerkt aan invulling van het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Hierbij wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de kennis vanuit gemeenten door middel van bijvoorbeeld detacheringen. Hier wordt ook de coördinatie belegd van de samenwerking met beheersorganisaties voor uitvoering van het technisch opdrachtgeverschap. Voor het technisch opdrachtgeverschap samenwerking te zoeken met bestaande gemeentelijke inkoop/beheersorganisaties en het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid voor het benutten en inzetten van hun inkoopervaring en –deskundigheid en zoveel als mogelijk voor het gebruik van inkoopinfrastructuur.
Pagina 12 van 25
6
Wat is er nodig voor de uitvoering van gezamenlijk opdrachtgeverschap?
Nu we ons hebben gebogen over de invulling en verankering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap, is de inrichting aan de orde. Wat is er aan mensen en middelen nodig om het opdrachtgeverschap uit te voeren? Welke randvoorwaarden gelden hierbij en vanuit welke uitgangspunten wordt de regionale functie opdrachtgeverschap jeugd ingericht? In het hoofdstuk wordt hierop ingegaan.
6.1
Menskracht
In de eerste plaats is inhoudelijke deskundigheid nodig om het inhoudelijke opdrachtgeverschap namens de gemeenten in te kunnen vullen. Deze kennis zal gedeeltelijk in de regio aanwezig zijn. Daarnaast kan gedacht worden aan inhuur van expertise vanuit de huidige financiers van jeugdhulp: provincie Zuid‐ Holland en het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid. Een andere optie is gemeenteambtenaren in 2014 kennis op te laten doen bij de desbetreffende organisaties. De personele invulling van het inhoudelijk opdrachtgeverschap vindt zo snel mogelijk plaats. Een groot deel van deze taken wordt momenteel gedaan door de regionale werkgroep die de subsidiëring en contractering van jeugdhulp in 2015 voorbereidt. Er moet een relatie gelegd worden tussen de expertise in deze werkgroep en de mensen die zich hier langduriger mee bezig gaan houden (wat deels dezelfde mensen zouden kunnen zijn). Voor zowel het inhoudelijke als technische opdrachtgeverschap moet gedacht worden aan de volgende deskundigheden: Reguliere deskundigheid Inkoopbeleid, relatiemanagement en inkoopdeskundigheid Financieel‐administratief Ondersteunende deskundigheid Planning & Control Juridisch Management/aansturing Het is aan te bevelen om op korte termijn een coördinator te benoemen die de regionale functie van het gezamenlijk opdrachtgeverschap verder vorm geeft. Dit kan door eerst een tijdelijke werkorganisatie op te zetten die, gevoed door de gemeenten, de regionale functie verder uitwerkt. Het gaat dan met name om de nadere invulling van het opdrachtgeverschap op inhoudelijk, technisch en financieel vlak. De nog te benoemen coördinator kan voorlopig twee jaar voor een aantal dagen worden gedetacheerd naar de regio. Toelichting op de benodigde capaciteit
Een gangbare norm is 1 inkoper op 15‐20 miljoen inkoopvolume. Uitgaande van het inkoopvolume van Holland Rijnland zou dit 5 inkopers betekenen. Uiteraard zijn dit gemiddelden en moet sterk naar de specifieke situatie worden gekeken. Door de provincie Zuid‐Holland wordt ongeveer 10 fte ingezet voor de subsidiëring van de jeugdzorg in de regio Holland Rijnland. Hieronder valt beleidsrijke invulling van subsidiëring, Pagina 13 van 25
financieel‐administratieve afhandeling van subsidies en ondersteuning van overhead (communicatie, juridische zaken etc.). Gemeenten zullen niet alleen de huidige provinciale jeugdzorgtaken uitvoeren, maar ook een deel van de taken van het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid. Het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid geeft aan dat gemeenten in totaal circa 2 fte nodig zullen hebben voor dat wat het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid nu doet voor jeugd. De gegevens van de provincie en het zorgkantoor/Zorg & Zekerheid samengenomen impliceert een capaciteit van 10‐12 FTE voor de regionale functie. Dit betreft slechts een voorzichtige indicatie. De verdere uitwerking van de regionale functie zal moeten uitwijzen hoeveel capaciteit benodigd is. Controle op het nakomen van prijsafspraken en geleverde producten kan veel geld besparen. Het gaat straks om grote bedragen waarbij het van belang is om voldoende tijd en ruimte te hebben voor factuurcontrole door financieel‐administratieve medewerkers. Investeren in de uitvoering van opdrachtgeverschap zal lonen. In 2014 vindt inkoop voor 2015 plaats op basis van continuering van de bestaande relaties en afspraken. In 2015 zal naar verwachting een aanzet worden gedaan om ‐ op basis van de te ontwikkelen inkoopstrategieën per segment ‐ te komen tot verdere optimalisatie van de contractering/subsidiëring van jeugdhulp. Deze verdere optimalisatie zal in de toekomst wellicht leiden tot een vermindering van het aantal te contracteren/subsidiëren zorgaanbieders. Deze vermindering zal dan mogelijk leiden tot vermindering van de benodigde menskracht voor de regionale functie. Het perspectief is dus aanwezig om de benodigde capaciteit voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap op termijn terug te brengen. Tot welk niveau en in welk tempo dat kan, is afhankelijk van de keuzes die door de gemeenten worden gemaakt, het tempo waarin de uitvoering ervan plaatsvindt en de medewerking van de zorgaanbieders.
6.2
Een uitgewerkt dienstverleningsproces en P&C‐cyclus
Er zullen werkprocessen ingericht moeten worden die aansluiten bij de externe contacten met zorgaanbieders en de interne behoeften van de gemeenten zoals de Planning & Controle‐cyclus. Kortom, procesbeschrijvingen (administratieve organisatie en interne controle technieken) zullen uitgewerkt en geïmplementeerd worden. Hierbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van reeds ontwikkelde processen bij gemeentelijke organisaties en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar.
6.3
(ICT) infrastructuur
Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de aanwezige (ICT‐)infrastructuren van bestaande gemeentelijke organisaties. Alleen indien nodig worden zaken zoals aanvullende software aangeschaft. Uitgangspunt is dat bij de infrastructurele inrichting bestaande middelen efficiënt en kostenbewust worden ingezet, zonder dat dit ten koste gaat van kwaliteit en deskundigheid. Duidelijk is al dat aansluiting op de landelijke zorgdeclaratiesystemen AZR en Vecozo nodig zal zijn. Deze systemen zijn nu in gebruik bij het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid. In het justitiële kader is aansluiting op de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) verplicht.
Pagina 14 van 25
6.4
Budget
Voor de uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap is budget nodig. In 2014 zal het vooral gaan om de opstartkosten van de regionale functie te dekken. De kosten zijn geraamd op € 350.000,‐. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de ‘invoeringsmiddelen jeugd’ die gemeenten in 2014 krijgen. Voor 2015 wordt landelijk gerekend met een percentage van 3% van het rijksbudget voor de ambtelijke uitvoering van de nieuwe taken jeugdhulp. In het regionaal transitiearrangement hebben de regiogemeenten aangegeven dat met de helft minder te willen doen, te weten 1,5%. Voorgesteld wordt om van deze 1,5% in 2015 als volgt in te zetten:
1 % regionaal voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap; 0,5% lokaal houden voor bijvoorbeeld in de aansturing van de jeugd‐ en gezinsteams en samenwerking met de regionale functie.
De nog aan te stellen coördinator zal een begroting maken voor het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Daarbij zal deze rekening houden met de hierboven genoemde richtlijn en met de in meicirculaire 2014 genoemde definitieve budget voor jeugdhulp.
Pagina 15 van 25
7
Welke financiële samenwerkingsvorm is passend?
Hoe gaan de gemeenten de jeugdhulp betalen? Welke financiële risico's willen zij delen? In dit hoofdstuk gaan we in op het financiële samenwerkingsmodel.
7.1 Waarom financieel samenwerken Zorgaanbieders zullen voor individueel maatwerk per gemeente een veel hogere of mogelijk zelfs onbetaalbare prijs voor jeugdhulp rekenen. Daarom is het van belang om middels financiële samenwerking schaalvoordelen te behalen. Het voorstel gaat ervan uit dat alle zorgaanbieders die in 2014 gecontracteerd dan wel gesubsidieerd zijn, ook in 2015 gesubsidieerd/ gecontracteerd worden (inclusief vrijgevestigde zorgaanbieders). Hierbij vormen de afspraken uit het regionaal transitiearrangement van oktober 2013 het uitgangspunt. De keuze dan wel het aanbod wordt in 2015 niet minder. Wel wordt de financiële ruimte beperkt door de bezuinigingen op de jeugdhulp van 4% in 2015, 6% in 2016 en 5% in 2017. Financiële samenwerking helpt om deze bezuinigingen op te vangen. Uiteindelijk is het de ambitie om op termijn minder zware en vaak dure zorg in te zetten. Om de zorg effectiever en voordeliger te organiseren is een gezamenlijke investering nodig. Zo kan de lokale handelingsvrijheid (budget) mogelijk worden gemaakt. De opgave aan het gezamenlijke opdrachtgeverschap is om op termijn deze gewenste lokale vrije ruimte groter te maken.
7.2 Voorstel financiële samenwerking Gemeenten in Holland Rijnland contracteren in gezamenlijkheid de specialistische jeugdhulp. Daarnaast worden de lokale jeugd‐ en gezinsteams lokaal ingevuld en gefinancierd binnen met aanbieders regionaal af te sluiten raamovereenkomsten. Het voordeel van deze gezamenlijke raamovereenkomsten is het beperken van de kosten en kunnen sturen op de ontwikkeling van deze teams in brede zin (transformatie). De teams werken verder vooral lokaal en zijn ingebed in de lokale samenlevingsstructuren. Op die manier kunnen de teams lokaal verschillen en eigen accenten krijgen. Een basiskwaliteit moet daarbij wel gewaarborgd zijn. Dit om afwenteling op de specialistische zorg te beperken. Hierover worden nadere afspraken gemaakt. De regionale functie zorgt op basis van de lokale wensen van gemeenten voor het afsluiten van de raamovereenkomsten en voor de financiële afhandeling van de inzet van personeel van zorgaanbieders in de teams. Overigens moet de inzet in de teams vanuit bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, MEE of lokale partners als jongerenwerk uit reguliere lokale (WMO en jeugd) middelen bekostigd worden. De verdeling tussen het budget tussen jeugd‐ en gezinsteams en de specialistische zorg wordt geschat op 20%‐80%. Deze schatting moet zeker nog verder uitgezocht worden. Voor de 80% die beschikbaar wordt gesteld voor het contracteren van specialistische jeugdhulp wordt risicodeling overwogen. De kosten kunnen immers per jaar fluctueren. Gemeenten hebben ook een zorgplicht en kunnen geen zorg weigeren als het geld op is. Omdat het eerste jaar al heel veel vastligt en het landelijk verdeelmodel gebaseerd is op het huidige gebruik wordt voor het eerste jaar voorgesteld via het verzekeringsmodel te werken. Dit biedt optimale zekerheid die in het eerste jaar nodig is. Gemeenten hebben al aangegeven in de jaren daarna naar een ander model toe te willen , dat meer gericht is op daadwerkelijke kosten, dus een vlaktax‐ of verrekeningsmodel (zie bijlage 2 voor uitleg).
Pagina 16 van 25
Het verzekeringsmodel gaat uit van maximale risicodeling, een vaste bijdrage aan een regionaal fonds jeugdhulp en regionale contractering van jeugdhulp. De werkgroep heeft de daarvoor de volgende spelregels geformuleerd: 1. De gemeentelijke bijdragen worden overgedragen aan het functie opdrachtgeverschap die aangehaakt is bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, zodat deze de benodigde zorg kan contracteren. 2. De financiële bijdrage aan het regionaal fonds jeugdhulp gebeurt aan de hand van voor iedere gemeente gelijke spelregels. 3. De financiële bijdrage voor de specialistische jeugdhulp is in 2015 79% van het budget dat gemeenten van het Rijk krijgen voor de Jeugdwet. 4. Uitgangspunt is dat gemeenten niet meer geld uitgeven aan jeugdhulp dan zij van het Rijk krijgen. Er is echter sprake van zorgplicht, dus hulp mag niet geweigerd worden als het geld op is. Onverhoopt kunnen dan de zorgkosten hoger zijn dan het bedrag dat gemeenten regionaal bijeen hebben gebracht. In dat geval zullen alle gemeenten extra moeten bijdragen. De verdeling van de mogelijke extra kosten in 2015 wordt berekend aan de hand van het percentage dat de ingebrachte premie van dat betreffende jaar vertegenwoordigt. 5. Als er na afrekening met alle zorgaanbieders geld overblijft in het regionale fonds kan van het onderbestede bedrag een egalisatiereserve worden gevormd. Een andere optie is dat het geld teruggaat naar de gemeenten. Voor het eerste jaar is het aan te bevelen een egalisatiereserve in te bouwen omdat er ook in 2016 en 2017 nog bezuinigd wordt. Op die manier kan een deel van die bezuinigingen worden opgevangen. De kans dat er in de eerste jaren geld over blijft is echter klein. 6. Risicodeling geldt uitsluitend voor jeugdhulp die gezamenlijk ingekocht wordt, de gespecialiseerde hulp en de hulp in het gedwongen kader en niet voor de jeugd‐ en gezinsteams. 7. Deelnemende gemeenten maken afspraken over het minimale niveau van preventieve zorg voor jeugd in elke gemeente. Ook de jeugd‐ en gezinsteams moeten aan minimum eisen voldoen. Deelname aan het regionale verzekeringsmodel vindt alleen plaats als aan de gezamenlijke afspraken over preventieve zorg voor jeugd is voldaan (zie ook het beleidsplan). Zo wordt voorkomen dat gemeenten de kosten voort specialistische jeugdhulp kunnen afwentelen op het regionale verzekeringsmodel. 8. Jaarlijks worden de financiële samenwerkingsafspraken geëvalueerd. Daarvoor wordt het zorggebruik per gemeente nauwgezet gemonitord vanaf 2015. Als gemeenten 79% van het budget bijdragen aan het verzekeringsmodel voor de gezamenlijke financiering van de specialistische jeugdhulp en 1% voor de uitvoering van regionaal opdrachtgeverschap, blijft 20% van het budget over. Van deze 20% is nu berekend dat 19,5% besteed kan worden aan de inrichting van de jeugd‐ en gezinsteams en 0,5% aan de lokale uitvoering. Alleen de 79% valt dus onder het verzekeringsmodel. Genoemde percentages moeten aansluiten op het regionaal transitiearrangement van oktober 2013. Het gaat hier voorlopig om schattingen, omdat bij het schrijven van deze notitie de proeftuinen net gestart zijn en er nog geen exact zicht is op het aandeel jeugdhulp dat de teams kunnen opvangen en uitvoeren. De genoemde percentages zijn daarom een indicatie en wordt de komende tijd nader gepreciseerd.
Pagina 17 van 25
Gemeente Alphen a/d Rijn Hillegom Kaag en Braasem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal Holland Rijnland
Voorlopig budget jeugdhulp 2015* € 23.766.411 € 4.129.000 € 3.991.268 € 12.420.279 € 24.811.710 € 5.955.345 € 3.075.810 € 4.472.265 € 3.800.477 € 2.780.421 € 4.659.955 € 7.068.006 € 4.651.809 € 1.879.047 € 107.461.803
jeugd‐ en regionale lokale specialistische gezinsteams uitvoering uitvoering zorg (79% (19,5% (1%) (0,5%) regionaal) lokaal) € 237.664 € 118.832 € 18.775.465 € 4.634.450 € 41.290 € 20.645 € 3.261.910 € 805.155 € 39.913 € 19.956 € 3.153.102 € 778.297 € 124.203 € 62.101 € 9.812.020 € 2.421.954 € 248.117 € 124.059 € 19.601.251 € 4.838.283 € 59.553 € 29.777 € 4.704.723 € 1.161.292 € 30.758 € 15.379 € 2.429.890 € 599.783 € 44.723 € 22.361 € 3.533.089 € 872.092 € 38.005 € 19.002 € 3.002.377 € 741.093 € 27.804 € 13.902 € 2.196.533 € 542.182 € 46.600 € 23.300 € 3.681.364 € 908.691 € 70.680 € 35.340 € 5.583.725 € 1.378.261 € 46.518 € 23.259 € 3.674.929 € 907.103 € 18.790 € 9.395 € 1.484.447 € 366.414 € 1.074.618
€ 537.309
€ 84.894.824 € 20.955.052
Tabel 1: Voorlopige verdeling van budget jeugdhulp 2015 gemeenten in Holland Rijnland * ministerie van VWS, 5 december 2013. Definitief budget volgt in meicirculaire 2014.
7.3 De onderbouwing Gemeenten zullen een groot deel van de middelen die zij ontvangen van het Rijk voor jeugdhulp, ook daarvoor moeten reserveren 5. Dit lijkt enerzijds in strijd met de gedachte van ontschotte budgetten in het sociaal deelfonds. Anderzijds is het zeer onwaarschijnlijk dat er in de jaren 2015, 2016 en 2017 binnen het jeugddomein ruimte overblijft om een deel van het budget aan iets anders te besteden dan aan jeugdhulp. Althans, niet in de eerste jaren. Dit blijkt uit de startfoto jeugdhulp Holland Rijnland van juni 2013 en wordt ondersteund door het regionaal transitiearrangement van oktober 2013. Beide stukken laten zien dat ten opzichte van de historische kosten het beschikbare rijksbudget in 2015 nog een fors gat over laat. Als nadeel van het verzekeringsmodel wordt genoemd dat het voor individuele gemeenten onvoldoende prikkels heeft om aan preventie te werken. Nadat inzicht is opgebouwd over het gebruik van de verschillende onderdelen van jeugdhulp per gemeente is het mogelijk een model in te voeren met minder risicodeling, al dan niet voor een aantal onderdelen van de jeugdhulp. Daarmee zou misschien ook tegemoet worden gekomen aan het bezwaar van niet ontschotte budgetten. Het ministerie van VWS heeft in december 2013 het voorlopige budget 2015 bekend gemaakt. Voor de gemeenten in de regio Holland Rijnland is dit € 107.461.803,‐. Hiervan wordt nu 95% gegarandeerd (€ 102.088.713). In de meicirculaire wordt het definitieve bedrag bekend gemaakt.
5 Het rijksbudget dat gemeenten krijgen voor de nieuwe taken jeugdhulp bestaat uit de optelsom van de huidige “geïndiceerde” zorg voor jeugdigen. Met andere woorden preventieve zorg valt hier niet onder en wordt nu al bekostigd door gemeenten bijv. uit WMO‐middelen prestatieveld 2. In principe staat het gemeenten vrij om vanaf 1‐1‐2015 het budget jeugdhulp naar eigen inzicht in te zetten. De startfoto jeugdhulp Holland Rijnland en het regionaal transitiearrangement laten echter zien dat het budget jeugdhulp volledig ingezet zal moeten worden de nieuwe taken.
Pagina 18 van 25
8
Welke vervolgstappen moeten we nemen?
Om tot implementatie van de beschreven voorstellen te komen zullen, na instemming van het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda en Bestuur & Middelen van 7 maart 2014, in een kort tijdbestek de volgende vervolgstappen gezet worden.
8.1
De raad besluit over dit voorstel
Na een positief van portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda en Bestuur & Middelen worden de raden gevraagd: 1. in te stemmen met dit voorstel over gezamenlijk opdrachtgeverschap 2. daarvoor budget beschikbaar te stellen in 2014 3. kennis te nemen van de geraamde bedragen en percentages voor 2015 Voor tijdige implementatie van het regionaal opdrachtgeverschap is het noodzakelijk dat dit besluit in april of uiterlijk mei wordt genomen.
8.2
Het college doet een verzoek tot dienstverlening aan Holland Rijnland
Na instemming van de raden is de procedure om tot een constructie van dienstverlening te komen als volgt (grondslag is artikel 4 lid 4 van de Gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland). De colleges doen een verzoek aan het samenwerkingsorgaan. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland legt dit verzoek voor instemming voor aan het Algemeen Bestuur op 25 juni 2014. Om tot eenduidige verzoeken voor dienstverlening van de gemeenten binnen Holland Rijnland te komen zal een format worden ontwikkeld dat in het gemeentelijke besluitvormingstraject als uitgangspunt kan worden gebruikt.
8.3
Toelichting op de bevoegdheden
Het beleid hoe en wat wordt ingekocht, is aan de gemeenteraad vanwege de kaderstellende rol van de raad. Ook heeft de raad het budgetrecht. Vervolgens is het de bevoegdheid van de colleges (op grond van artikel 160 Gemeentewet) om tot privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals het daadwerkelijk contracteren van jeugdhulp te besluiten, en (op grond van hoofdstuk 4 en de lokale Subsidieverordening) om subsidie te verstrekken. Dit betekent het college een verzoek kan doen aan het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland om namens hen het opdrachtgeverschap van jeugdhulp uit te voeren. Voorwaarde is wel dat deze uitvoering gebeurt binnen de kaders die door de gemeenteraad zijn gesteld en binnen het budget dat de gemeenteraad hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Dit is ook uiteengezet in hoofdstuk 4. Gezien het bepaalde in artikel 169 lid 4 Gemeentewet, is het aan te bevelen dat de colleges voordat het daadwerkelijk verzoek aan Holland Rijnland wordt gedaan hun gemeenteraden in de gelegenheid stellen wensen en bedenkingen ter kennis aan het college te brengen ten aanzien van hun voornemen om het feitelijke opdrachtgeverschap van jeugdhulp door Holland Rijnland te laten verrichten. Doordat de raden besluiten over het voorstel over regionaal opdrachtgeverschap, wordt hieraan voldaan.
Pagina 19 van 25
8.4
Planning
Wanneer
Activiteit
Resultaat
Wie
Maart 2014
Voorbereiden besluitvorming ‘regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp’ conform voorstel 7‐3‐2014, inclusief verzoek tot leveren dienst Holland Rijnland
Gereed:
AO Jeugd en Holland Rijnland
Maart 2014
Besluitvorming
DB Holland Rijnland adviseert, onder voorbehoud van definitieve besluiten van gemeenten, het AB over het aannemen van de dienst.
DB
Maart 2014
Besluitvorming
AB‐besluit, onder voorbehoud van definitieve besluiten van gemeenten, over aannemen van de dienst ‘gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp’
AB
April‐Mei 2014
Besluitvorming
Raadsbesluiten over regionaal Raden opdrachtgeverschap zijn genomen
Uiterlijk 1 juni 2014
Besluitvorming
Colleges hebben besloten Holland Rijnland te verzoeken om namens het college dienst te verrichten voor jeugdhulp
Juni – sep. 2014
Implementatie gezamenlijk Verdere uitwerking en opdrachtgeverschap Holland implementatie van het voorstel Rijnland
Voorbeeld raadsvoorstel Format “verzoek van gemeenten aan Holland Rijnland om dienst te verlenen” Voorbereiding aanstellen coördinator voor implementatie
Colleges
Nog aan te stellen coördinator
Tabel 2: Planning vervolgstappen
Het hierboven geschetste vervolgtraject impliceert dat de implementatie en juridische en bestuurlijke verankering van het regionale opdrachtgeverschap niet op tijd gereed is om tijdig de inkoop van de jeugdhulp in 2015 voor te bereiden. Daarom is de werkgroep regionaal transitie arrangement per januari 2014 voortgezet als werkgroep Programma Jeugdhulp 2015. Deze werkgroep bereidt de uitvoering van het transitiearrangement voor. Concreet wordt gewerkt aan een programma jeugdhulp 2015. Voor de verdere uitvoering van dit programma zal worden samengewerkt met het regionaal opdrachtgeverschap en de beoogde coördinator.
Pagina 20 van 25
8.5
Nader uit te werken onderwerpen
Tijdens het uitwerken van dit voorstel werd duidelijk dat het regionaal opdrachtgeverschap directe raakvlakken heeft met een aantal inhoudelijke thema’s die in de implementatiefase verder onderzocht dan wel geconcretiseerd moeten worden:
basisafspraken jeugd‐ en gezinsteams. het beleggen van de verstrekking van Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s). PGB beheer (per gebruiker afspraken maken, controleren en uitbetalen) kost het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid veel tijd (ca. 40% van de totale FTE). Deze werkzaamheden zijn niet meegenomen in de voorlopige formatieberekening zorgbemiddeling zoals dit u door het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid wordt gedaan. Deze werkzaamheden zijn niet meegenomen in de voorlopige formatieberekening van de regionale functie opdrachtgeverschap; aansluiting van de functie opdrachtgeverschap op ICT‐systemen zoals landelijke zorgdeclaratiesystemen AZR en Vecozo; gemeenten zullen zich er op moeten voorbereiden dat ze meldingen krijgen over maatregelen die de rechter heeft uitgesproken (CORV, Collectieve Opdracht Routeer Voorziening). Waar deze melding straks moet binnenkomen is nog niet uitgewerkt.
Pagina 21 van 25
Bijlage 1 Methode procesverantwoordelijkheid en actoren Voor het ontwerpen van de inkoopfunctie is gebruik gemaakt van een door Significant ontwikkelde methode om de basisprocesinrichting van een (inkoop)functie vast te stellen (de Ballenbak ®Significant). Iedere inkoopfunctie bestaat uit een aantal basisinkoopprocessen die belegd dienen te zijn, dus ook de inkoopfunctie van Holland Rijnland voor de jeugdhulp. Daarnaast zijn er verschillende actoren die een rol spelen in de diverse inkoopprocessen. Deze rollen zijn onder te verdelen in:
Responsible (R): verantwoordelijk voor de uitvoering van een proces/activiteit Accountable (A): resultaatverantwoordelijke voor een proces/activiteit. In de praktijk is dit een beslissingsbevoegde rol. Supportive (S): levert ondersteuning bij de uitvoering van een proces/activiteit. Consulted (C): de verplichte (!) raadgevende/adviserende rol Informed (I): de actor(en) die geïnformeerd worden over de uitkomsten van een proces/activiteit.
In de ‘ballenbak‐sessie’ is consensus gezocht over per inkoopproces en actor toe te kennen verantwoordelijkheden. De uitkomsten zijn weergegeven in op de volgende sheets. Na deze sheets volgt een beschrijvende toelichting.
Pagina 22 van 25
Toelichting op processen: 1. Beleid en kaderstelling Ontwikkelings‐, implementatie‐ en beheersprocessen strategische richting en kaderstelling: concern‐ inkoopbeleid en blauwdruk voor tactische en operationele inkoop (methoden & procedures) 2. Inkoopcontrol & Intelligence Ontwikkeling‐, implementatie‐ en beheersprocessen rond de planning & control cyclus (inkoopjaarplan, het monitoren van de uitgaven, inkoopprestatiemeting) voor de inkoopfunctie inclusief de daartoe benodigde informatievoorziening (intelligence) 3. Inkoopinfrastructuur Ontwikkeling, implementatie en beheer inkoopinfrastructuur: bestel‐, contract‐, aanbestedings‐, veilingssystemen, prestatiesystemen, koppeling met financiële backoffice, methoden & procedures. 4. Demandmanagementprocessen De processen rond het vinden, analyseren, verbeteren en bedienen en besturen van behoeften van klantgroepen, en het duurzaam beheren van de relatie van de inkooporganisatie met deze klantgroepen. 5. Categoriemanagement (Jeugd = categorie) Strategievorming per op het niveau van een categorie ‐ categorieanalyse (vraag, aanbod), opstellen categoriestrategie en –planning,, afspraken over control 6. Inkooppakketstrategie
Pagina 23 van 25
Strategievorming per inkoopsegment/‐pakket ‐ (deel)marktanalyse, vertalen vraag en aanbod aan inkoopstrategieën (single‐multiple sourcing , selectieve inkoop etc) 7. Contracteren Het specificeren van de behoefte, het selecteren en contracteren van zorgaanbieders 8. Contractmanagement Het specificeren van de behoefte, het selecteren en contracteren van zorgaanbieders 9. Relatiebeheer en –ontwikkeling Periodiek evalueren van lopende contracten met als doel de prestaties van de leveranciers te optimaliseren. Tevens worden op regelmatige basis met leveranciers afgestemd over mogelijke verbeteringen in prestatie of proces 10. Verrichten, declaratie en facturatie Het leveren van zorg, zorgregistratie en declaratie, controle en facturatie 11. Kwaliteitsbewaking en ‐controle
Pagina 24 van 25
Bijlage 2 Modellen risicodeling
Veel Risicodeling Geen
Verzekeringsmodel
Vlaktaksmodel
Verrekeningsmodel
maximale solidariteit vaste verzekeringspremie kassier contracteert
gedeeltelijke solidariteit betalen gemiddeld gebruik kassier contracteert
gebruiker betaalt jaarlijks verrekenen geen risicodeling
Pagina 25 van 25
Den Haag, 22 januari 2014
Aan: Voortouwcommissie:
alle leden vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Activiteit: Datum: Tijd:
Inbreng verslag (wetsvoorstel) donderdag 20 februari 2014 14.00 uur
Onderwerp:
Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) - 33841
Agendapunt:
Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)
Zaak:
Wetgeving - staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn – 13 januari 2014 Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) - 33841
Griffier:
Drs. A.J.M. Teunissen
Noot:
1. 2. 3.
Activiteitnummer:
De leden wordt verzocht de inbreng in te zenden via e-mail:
[email protected]. Indien een fractie wenst af te zien van het inzenden van een inbreng, gelieve dit eveneens via e-mail kenbaar te maken. De e-mail zenden naar:
[email protected] Bij de indeling van het verslag gelieve men zich te richten naar de memorie van toelichting.
2014A00240
CONCEPT-BESLUITENLIJST [naam vergadering] [datum]
Aanwezig:
Afwezig:
Nr.
Gemeente
Naam
Gemeente
Naam
Holland Rijnland Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse
R.A. van Gelderen (voorzitter) G. Kleijheeg F.M. Schoonderwoerd I.G. Mostert J.J. de Haan C.J.M.W. Wassenaar A.D. de Roon
Alphen aan den Rijn Alphen aan den Rijn Noordwijkerhout Nieuwkoop Teylingen Voorschoten Holland Rijnland
M.H. du Chatinier J.W. Stegeman B.J.M. de Haas P. Melzer C.M.L. Lambrechts I.C.J. Adema-Nieuwenhuizen M. Hogervorst P. Duijvensz F.H. de Lorme van Rossem M. Goedhart (trekker jeugd 3D) E. Visser (trekker werkgroep Opdrachtgeverschap)
Oegstgeest Noordwijk Zoeterwoude
J.J.G.M. Roeffen L.J. van Ast E.G.E.M. Bloemen
Agendapunt
Advies
Besluit
O1
Opening en vaststelling agenda
Agenda vast te stellen
Welkom aan de heer J.W. Stegeman, nieuwe portefeuillehouder uit de gemeente Alphen aan den Rijn.
02
Besluitenlijst/verslag Verslag vast te stellen 4 december 2013
De heer Melzer was wel aanwezig, zijn voorletter is niet R, maar P.
03
Mededelingen: Terugkoppeling uit bestuurlijk vooroverleg over problematiek Bureau Jeugdzorg (BJZ). Het Rijk vraagt van de gemeenten om voor 28 februari met BJZ afspraken te maken over het borgen van de continuïteit. Daarbij heeft het Rijk met VNG afgesproken dat gemeenten in ieder geval 80% budget garantie moeten geven aan BJZ. Holland Rijnland kiest er net als andere regio’s voor uit te gaan van 80% van de middelen uit de doeluitkering die BJZ nu ontvangt. Het uitgaan van deze 80% betekent een forse bezuiniging
a. Mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande stukken en tukken ter kennisname c. terug/vooruitblik externe
1
bestuurlijke overleggen
04
Werkplan 3D 2014
Voorstel: instemmen met werkplan en begroting.
2
voor BJZ. Het betekent tegelijkertijd dat de gemeenten meer geld moeten inzetten voor BJZ dan in het Transitiearrangement geraamd is. Inschatting is dat dit moet lukken. Voor de frictiekosten kijken de gemeenten naar het Rijk. Afspraak: Voor 28 februari ontvangen de portefeuillehouders een concept-brief aan de staatssecretaris met daarin de afspraken met BJZ en de consequenties voor het RTA. Na akkoord van de portefeuillehouders kan deze door de voorzitter ondertekend aan de staatssecretaris worden verzonden. Educatie 2015 De heer De Haan meldt dat minister Bussemaker nu de lijn heeft ingezet de educatiemiddelen toe te kennen aan de centrumgemeente van de arbeidsmarktregio. Deze dient een regionaal plan op te stellen. De verplichte winkelnering bij de ROC’s wordt in drie jaar afgebouwd. De heer De Haan is door de Tweede kamer gevraagd zijn zienswijze op deze plannen te geven. MBO-raad heeft ook ingestemd, waardoor een breed draagvlak is ontstaan. Deze wijze van inzet van educatiemiddelen maakt combinaties van formeel en informeel onderwijs mogelijk. Stichting lezen en schrijven heeft hier ideeën voor ontwikkeld. De heer De Haan geeft aan, dat hij de plannen in nauw overleg met andere gemeenten wil ontwikkelen. Werkconferentie vervoer Op 13 februari ’s-middags vindt een brede werkconferentie vervoer plaats. Hier komt CVV en ander (Wmo en SW) doelgroepenvervoer aan de orde. Voorzitter roept op tot deelname. Bezoek regio aan staatssecretaris van Rijn Op 13 februari brengt een bestuurlijke delegatie een bezoek aan staatssecretaris van Rijn.
Dhr. Melzer: in dit werkplan wordt beschermd wonen gekoppeld aan de OGGZ-keten. Valt beschermd wonen dat buiten die keten valt ook onder de aandacht? Mieke Hogervorst: Daar zit nog geen werkgroep op. (Aanvullend antwoord: beschermd wonen buiten OGGZ gaat niet over naar gemeenten, dus blijft buiten beschouwing). Dhr. Mostert: Het staat op de lijst van gewenste
punten die nader onderzocht moeten worden. Mw Lambrechts kan instemmen met het werkplan. Ten aanzien van de begroting vraagt ze waarom de norm van 23% niet verlaagd is, nu er meer subregionaal gaat worden gedaan op wmo-terrein. Mieke Hogervorst: het voorstel is om generiek met 23% van het invoeringsbudget te gaan werken. Het voorstel geeft inzicht in wat regionaal gedaan moet worden; een lager budget betekent dat minder gedaan kan worden. Er zit nu een deel voorbereiding decentralisatie Werk in waar geen landelijke invoeringsmiddelen voor zijn. Er zit een klein deel WMO-middelen in dat ten goede komt aan jeugd (schoolmaatschappelijk werk) omdat dit niet uit provinciale middelen mag worden gefinancierd maar uit gemeentelijke middelen moet komen. Voor het overige gaat het om 2D-werkgroepen die zowel voor jeugd als WMO producten gaan ontwikkelen. Mw. Adema stemt in, maar moet de raad nog wel informeren. Voor zware zorg doet Voorschoten mee met Haaglanden. Samenwerking met beide regio's moet voor Voorschoten nog goed worden ont- en ingevlochten. Alphen aan den Rijn: stemt in, maar de pm-posten moeten binnen de begroting opgelost worden. Leiderdorp: stemt ook in. Namens Oegstgeest meldt dhr. Wassenaar dat zij vooralsnog niet akkoord gaat. Afspraken jeugd- en gezinsteams vragen om meer duidelijkheid. Gepresenteerde financiële inzet roept risico's op. Inzet Holland Rijnland op 23 % vraagt om heroverweging. De invoeringsbudgetten per decentralisatie worden niet gevolgd. Gemeenteraad Oegstgeest wordt gevraagd om een zienswijze in te dienen voor het AB. Kaag & Braassem: hoe werkt dit nu als een gemeente niet instemt. Dhr. Wassenaar: het gaat om de gemeentelijke bijdrage, waarbij Oegstgeest vooralsnog niet bereid is haar gemeentelijke bijdrage aan te passen. Voorzitter mw. Van Gelderen: we zullen in een nader gesprek met Oegstgeest praten over onderbouwing begroting en wat eventuele gevolgen zijn als Oegstgeest niet instemt. Bollen 4-gemeenten: Tekstuele aanpassing op blz. 5 onder het kopje werk: voorbereiding Werkbedrijf moet voortvarend worden opgepakt. Schrap het woord Voortvarend. Trekkerschap 3
werkgroepen ligt vaak bij gemeente Leiden. Waarom is dat niet verdeeld? Verder instemmen met werkplan. Over verzoek aan AB over de begroting. Geen twijfel over hoogte bedrag, maar wel of het verstandig is om na moeizame instemming met vorige begroting in het AB van december om het eerstvolgend AB om meer geld te vragen. Politieke klimaat is volatiel. Intredingsdatum 2 van de 3 decentralisaties is nog onzeker. Misschien moeten we later in het jaar de begroting bij stellen. Doe dat in AB van juni als je meer zekerheid hebt. Start nu met vastgestelde budget van AB december. Advies om niet positief te adviseren op punt 2 en 3. Leiden: het werk moet wel gedaan worden. Bollen4: huidig projectbudget is voldoende om te starten. In juni kijken we verder. Dhr. Wassenaar als financieel db-lid Holland Rijnland: herkent het gevoel van bollen4. Maar als je een plan vaststelt, dan moet je ook realistisch begroten. Alphen aan den Rijn: stemt in met werkplan. Regionale inkoop, bewaak dat voldoende flexibiliteit is ingericht zodat er geen langlopende verplichtingen worden aangegaan. Katwijk gaat akkoord. Er blijkt onduidelijkheid te zijn over het voorstel omdat de tekst van het voorstel in de agenda anders is als in het stuk. Voorzitter: voorstel is om als individuele gemeenten werkplan en begroting vast te stellen en ter kennisneming aan het AB te zenden. Bollen4 en Oegstgeest stemmen hier niet mee in. Er wordt geen besluit genomen. Voorzitter over trekkerschap werkgroepen: trekkers moeten uit alle gemeenten komen, niet de bedoeling om één gemeente meer in te zetten als trekker. Leiden: formeel wordt centrumgemeente gevraagd om decentralisatie Werk vorm te geven, informeel is het gezien de nauwe samenwerking in de regio prima om dat ook door andere gemeenten te laten trekken. 05
Regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp
Voorstel: Kennis te nemen van de eerste contouren van het voorstel voor de organisatie van regionaal opdrachtgeverschap.
4
Ella Visser, voorzitter werkgroep Opdrachtgeverschap verzorgt presentatie (zie bijlage). Leden van het pho geven eerste reactie om mee te nemen in de verdere uitwerking: Beeld van Governance lijkt op heleboel bureaucratie, zijn er geen mogelijkheden om het slimmer te organiseren. Middelen voor jeugdhulp worden nu in één pot gestopt,
echte ontschotting nog niet gezien. Het is logisch om voor het gesloten kader gezamenlijk binnen HR op te trekken, daaronder ligt de schakel naar jeugd-en gezinsteams. Opzet en werkwijze jeugd-en gezinsteams kan per gemeente/subregio heel erg uit elkaar lopen. Het is de vraag of je dat op uniforme wijze moet financieren. Vraag hoe je ermee om gaat dat de ene gemeente de preventie aan de voorkant heel goed heeft georganiseerd, waardoor er minder dure zorg nodig is en de andere gemeente minder. Ziet de beweging die we voorstaan van repressie naar preventie in de jeugdzorg onvoldoende terug. Behoefte aan kansen-bedreigingen analyse van het opdrachtgeverschap bij de benoemde partijen Inhoudelijke expertise op het gebied van jeugdzorg hoeft niet perse gekoppeld te worden aan inkoopdeskundigheidheid. Voor inkoopdeskundigheid kan gebruik gemaakt worden van lokale deskundigheid zoals bijvoorbeeld van Servicepunt71. Het risico van het starten met het verzekeringsmodel, is dat perverse prikkels in stand houden. Waarom niet een sprong in het diepe met het vlaktax of verrekeningsmodel. Ella Visser formuleert dat gemeenschappelijk inkopen jeugd-en gezinsteam niet perse strijdig is met lokale aansturing. Elke gemeente moet hier lokale accenten kunnen leggen. Marion Goedhart plaatst kanttekening, dat inschatting is dat kostenbesparing niet altijd zit in preventie. Haar inschatting is dat kostenbesparingen meer mogelijk zijn in het zware gedeelte, hier zijn trajecten vaak te lang. De voorzitter geeft aan dat het balanceren is tussen huidige realiteit en wens tot vernieuwing. Het inhoudelijk opdrachtgeverschap past wel bij HR. Het technische inkoopproces is wat anders. Bestaande inkoopdeskundigheid moet goed betrokken worden. Voorzitter concludeert, dat gemaakte opmerkingen aan de werkgroep ter uitwerking worden meegegeven. Zij geeft aan, dat een voorstel over het vervolgproces in de stuurgroep 3D aan de orde komt en voor het pho van 7 maart een besluitvormend stuk op de agenda komt.
5
06
Borging en coördinatie Triple P
Voorstel: De colleges te adviseren om: In te stemmen met het inzetten van gemeentelijke middelen voor de kosten van de regionale coördinatiefunctie Triple P en materiaalkosten ad. € 24.630,-, conform de verdeling uit bijlage 1; De GGD opdracht te geven om in de loop van 2014 de coördinatiefunctie Triple P over te nemen van JSO.
Oegstgeest is akkoord. Leiderdorp vraagt of de coördinatiefunctie nog wel nodig? Zijn de organisaties niet zodanig op elkaar ingespeeld dat ze dat zelf kunnen. Kaag & Braassem vindt dit ook. Methodiek is toch ingesleten, zou niet tot meerdere kosten moeten. Leiden: het zijn meer dan 3 organisaties, dus toch complexer dan het lijkt voor coördinatiefunctie.
07
Jaarverslag 20122013 Regionaal Bureau Leerplicht
Voorstel: 1. kennis te nemen van het jaarverslag 2012-2013 van het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland; 2. Naar aanleiding van het jaarverslag meningsvormend te discussiëren over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren voor terugdringen van verzuim en uitval.
Dhr Wassenaar namens Oegstgeest: complimenten voor jaarverslag. Aandacht voor zorgleerlingen (thuiszitters) omdat er geen plek is in speciaal onderwijs. Terugdringen verzuim mboleerlingen, gaat dat wel goed? Graag meer preventieve aanpak schoolverzuim. Leiderdorp (dhr. Zilverentant): complimenten aan RBL dat de aanbevelingen rekenkamer zo goed zijn opgepakt, ook rol in jeugdbeleid wordt goed opgepakt. De Sinusbeweging in de verzuimcijfers blijft verbazen. Verklaring lijkt te zijn: meer aandacht voor verzuim levert hogere cijfers op.
08
Rondvraag
Geen punten.
6
Oplegvel 1.
Onderwerp
Gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur X Platformtaak volgens gemeente Vanaf 2015 is elke gemeente verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende jeugdhulp. Regionale samenwerking is daarbij verplicht en wenselijk. Gemeenten kunnen in gezamenlijkheid deze grote nieuwe taak beter vormgeven. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
27 februari 2014 7 maart 2014
5 maart 2014
1
5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
1. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd” voor te leggen aan de raad voor vaststelling, zodat: a. De uitvoering en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap kan worden belegd bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, in de vorm van een dienstverleningsopdracht door gemeenten. De uitvoering van de beheerstaken wordt zoveel als mogelijk gedaan via bestaande lokale of regionale gemeentelijke afdelingen en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. b. Voor de spreiding van financiële risico’s wordt in 2015 voor de gespecialiseerde jeugdzorg gewerkt volgens het verzekeringsmodel, dat maximale risicospreiding biedt in de eerste jaren waarin de risico’s het grootst zijn. Op termijn kan een model met minder risicospreiding worden ingevoerd. 2. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad voor te stellen voor de opstart en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap jeugd gezamenlijk in 2014 € 350.976,15 beschikbaar te stellen. 3. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad te informeren over het geraamde percentage van 1% voor de uitvoering van regionaal opdrachtgeverschap jeugd in 2015, naast 0,5% voor lokaal accounthouderschap. 4. Een coördinator aan te stellen die het regionale opdrachtgeverschap, binnen de kaders van de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd”, verder uitwerkt met gemeenten, potentiële beheersorganisaties en Holland Rijnland. Geen
2
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Bij de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten is regionale samenwerking voor onderdelen verplicht en op andere onderdelen wenselijk. Omdat het veelal gaat om specialistische zorg die gepaard gaat met financiële risico’s is bundeling van kennis, uitvoering en middelen wenselijk. Gemeenten willen daarom het opdrachtgeverschap voor jeugdhulp gezamenlijk vormgeven en uitvoeren. In bijgevoegde notitie wordt voorgesteld: a) het gemeenschappelijk regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp van en voor de gemeenten voor 2014 en 2015 aan te haken bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen inhoudelijk accounthouderschap/coördinatie en beheerstaken. Deze laatste worden belegd bij bestaande gemeentelijke afdelingen en/of bestaande organisaties als het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. b) bij de financiering een onderscheid te maken tussen de lokale jeugd- en gezinsteams en de specialistische hulp met een verdeling van naar schatting 20% en 80%. De jeugd- en gezinsteams worden op basis van de lokale wensen gezamenlijk gecontracteerd en voor de specialistische hulp stellen de gemeenten hun middelen in gezamenlijkheid ter beschikking voor contractering en subsidiëring van de aanbieders. c) De financiële risico’s voor individuele gemeenten te beperken door de kosten van de specialistische jeugdhulp het eerste jaar gezamenlijk te financieren volgens het verzekeringsmodel met maximale risicodekking. Na 2015 kan indien gewenst een model met minder risicodekking en meer prikkels voor lokale ruimte en preventie worden ingevoerd.
8.
Inspraak
Over het voorstel is gesproken met de Provincie en Zorgkantoor, beide huidige financiers van jeugdhulp.
3
9.
Financiële gevolgen
De totale kosten die het voorstel vanaf 2015 met zich meebrengt worden geraamd op circa 1% van de middelen die gemeenten vanaf 2015 krijgen voor jeugdhulp. Voor 2014 kunnen de opstartkosten betaald worden uit de extra invoeringsmiddelen die alle gemeenten ontvangen en voor 2015 vindt financiering plaats uit de middelen die gemeenten dan ontvangen voor het uitvoeren van de jeugdhulp. Voor de voorbereiding in 2014 worden de kosten geraamd op € 350.000
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Relevante regelgeving: -(Concept) Jeugdwet - Hart voor de jeugd, regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland. (concept)
* weghalen wat niet van toepassing is
4
Adviesnota PHO (concept) Vergadering:
PHO
Datum: Locatie:
7 maart 2014 [locatie]
Agendapunt:
[agendapuntnummer]
Onderwerp: Gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp Beslispunten: 1. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd” voor te leggen aan de raad voor vaststelling, zodat: a. De uitvoering en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap kan worden belegd bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, in de vorm van een dienstverleningsopdracht door gemeenten. De uitvoering van de beheerstaken wordt zoveel als mogelijk gedaan via bestaande lokale of regionale gemeentelijke afdelingen en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. b. Voor de spreiding van financiële risico’s wordt in 2015 voor de gespecialiseerde jeugdzorg gewerkt volgens het verzekeringsmodel, dat maximale risicospreiding biedt in de eerste jaren waarin de risico’s het grootst zijn. Op termijn kan een model met minder risicospreiding worden ingevoerd. 2. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad voor te stellen voor de opstart en coördinatie van het regionaal opdrachtgeverschap jeugd gezamenlijk in 2014 € 350.976,15 beschikbaar te stellen. 3. De colleges van de 14 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren de raad te informeren over het geraamde percentage van 1% voor de uitvoering van regionaal opdrachtgeverschap jeugd in 2015, naast 0,5% voor lokaal accounthouderschap.
4. Een coördinator aan te stellen die het regionale opdrachtgeverschap, binnen de kaders van de “Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugd”, verder uitwerkt met gemeenten, potentiële beheersorganisaties en Holland Rijnland. Inleiding: Portefeuillehouders gaven op 6 november jl. de ambtelijke stuurgroep 3D de opdracht om in februari 2014 een voorstel voor regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp voor te leggen en daarbij ook een voorstel te doen voor risicospreiding. Deze opdracht vloeit voort uit het Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg, waarover gemeenteraden in het voorjaar van 2014 besluiten. Het regionale beleidsplan beschrijft de context van en urgentie van regionale samenwerking in het opdrachtgeverschap. Zo staat in het Regionale beleidsplan in hoofdstuk 7 o.a.:
5
“Gemeenten worden zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk voor het hele jeugdhulpstelsel. Daarbij moet er niet alleen sprake zijn van een transitie, maar ook van inhoudelijke en organisatorische transformatie van de jeugdhulp. Dat vraagt van gemeenten en instellingen een grote inspanning om ook het bij de transformatie behorende veranderingsproces vorm te geven. Op financieel gebied zijn er zorgen of de beschikbare budgetten voldoende zijn om de vraag naar jeugdhulp te kunnen honoreren, zeker omdat het soms gaat om benodigde maar dure voorzieningen en trajecten. Waar het gaat om specialistische zorg zal de vraag daarnaar in kleinere gemeenten minder omvangrijk en frequent zijn. Toch moeten ook in die gemeenten alle vormen van jeugdhulp beschikbaar en toegankelijk zijn. In de visie van Holland Rijnland staat dat we streven naar integrale hulp. Dat vraagt wat van het nu versnipperde veld van aanbieders. Het aanbod is verkokerd, mede door de financiering in het verleden. Een groot aantal aanbieders betreft grote instellingen die ver over de grenzen van onze regio heen werken. En toch willen we dat de hulp dichterbij komt en integraal en vraag gestuurd wordt. Om al dit soort grote veranderingen mogelijk te maken is scherpe sturing en opdrachtgeverschap van samenwerkende gemeenten nodig. Het gaat bij jeugdhulp vaak om dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet voorspelbaar hoeveel gebruik gemaakt zal worden van dergelijke voorzieningen. Een plaats in de jeugdzorg plus kost per jaar ca. € 120.000. In jaren waarin relatief veel jongeren in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden legt dit een groot beslag op de beschikbare lokale budgetten. Om die reden wordt door verschillende gemeenten gepleit voor solidariteit en risicospreiding tussen gemeenten. Daarmee wordt voorkomen dat grote schommelingen zich voordoen wanneer er meer of minder aanspraak wordt gemaakt op dure hulpvormen.”
Beoogd effect: Goed georganiseerd regionaal opdrachtgeverschap voor jeugdhulp en eventueel Wmovoorzieningen, dat: - aangestuurd wordt door de gezamenlijke gemeenten van de regio Holland Rijnland; - deskundig is en vanaf het begin bijdraagt aan de transformatie en kostenreductie van de jeugdzorg; - dat effectief en efficiënt werkt; - in het najaar van 2014 is ingericht, waarbij optimaal gebruik gemaakt is van bestaande kennis en infrastructuur bij gemeenten of daaraan gelieerde inkooporganisaties.
Argumenten: Algemene argumenten:
A) Landelijke afspraken maken regionale samenwerking noodzakelijk Verschillende landelijke afspraken en kaders maken dat zeker in 2015 gemeenten en regio’s gebonden zijn aan allerlei afspraken. Deze afspraken en kaders zijn o.a.: - De jeugdwet eist gemeentelijke samenwerking bij het zogenaamde gedwongen kader, wanneer een maatregel is opgelegd door de rechter. Gemeenten hebben op deze onderdelen leveringsplicht.
6
-
-
-
Er zijn (voorlopige) landelijke afspraken voor het contracteren van jeugd-GGZ de komende drie jaar. In overleg met het Zorgkantoor/Zorgverzekeraar worden de huidige systemen voor zorgregistratie en -declaratie de eerste drie jaar nog gebruikt. Dit moet per regio gebeuren, waarbij 1 zorgverzekeraar als representant fungeert voor alle zorgverzekeraars (in onze regio Zorg en Zekerheid) De wet geeft gemeenten de plicht op regionaal niveau in 2015 voor zorgcontinuïteit te zorgen. Middels het Regionaal Transitiearrangement hebben gemeenten gezamenlijk afspraken met zorgaanbieders gemaakt. Lopende trajecten moeten bij dezelfde aanbieder worden voortgezet en indicaties die in 2014 zijn afgegeven moeten verzilverd kunnen worden. Het betreft dan ca. 50% van de jeugdhulp. Daarmee is de beleidsvrijheid zeker in het eerste jaar beperkt. Daarnaast moet de regio inzicht geven in haar toekomstplannen met betrekking tot jeugdhulp en afspraken maken hoe frictiekosten beperkt kunnen worden. Dit Regionaal Transitiearrangement is inmiddels opgesteld voor de regio en biedt een goede basis voor daadwerkelijke contractering in de loop van 2014. Voor de toekomst en nieuwe cliënten wordt gewerkt volgens het regionale toekomstmodel, dat de basis is voor de transformatie. Volgens afspraken tussen Rijk, IPO en VNG moeten regio’s voor 28 februari 2014 duidelijke afspraken hebben gemaakt met Bureau Jeugdzorg over welke functies de gemeente in 2015 overneemt. Op moment van schrijven wordt hierover met Bureau Jeugdzorg gesproken. Het Regionaal Transitiearrangement is aangepast en verhoogd en er worden duidelijke afspraken gemaakt met Bureau Jeugdzorg over 2015. Het betreft dan vooral de jeugdbescherming en jeugdreclassering waarvoor zij de gecertificeerde organisatie worden.
B) Beschikbaarheid van (gespecialiseerde) zorg garanderen Het gaat binnen jeugdhulp, ook in het vrijwillig kader soms om zwaardere en specialistische zorg. Daarbij valt te denken aan 24 uurs zorg of residentiële zorg voor kinderen met gedragsstoornissen of een verstandelijke beperking. Complexe en vaak langdurige zorg, die niet door preventie kan worden voorkomen. Bij het contracteren van deze zorg is samenwerking belangrijk om gezamenlijk te kunnen sturen op de kwaliteit en de inhoud en uit efficiency oogpunt. Als elke gemeente apart dit soort zorg gaat contacteren, leidt dat tot onnodige bureaucratie, hogere kosten en daarmee ook stijging van financiële risico’s. Voor zeer specialistische voorzieningen die het hele land bestrijken geldt het Landelijk transitiearrangement. In het Regionale Transitiearrangement is hiervoor een deel van het regionale budget gereserveerd.
C) Gezamenlijk kunnen gemeenten deskundig opdrachtgeverschap uitvoeren Gemeenten in Holland Rijnland krijgen gezamenlijk met meer dan 300 aanbieders te maken op het diverse en ingewikkelde gebied van jeugdhulp. Dit vraagt deskundigheid op inhoud én inkoop en bovendien continuïteit. Dit is voor individuele gemeenten niet te realiseren binnen het budget dat voor uitvoering beschikbaar is.
D) Gezamenlijk opdrachtgeverschap is effectief en efficiënt Als gemeenten krachten bundelen en meer massa hebben als opdrachtgever zullen zij meer kunnen sturen op de benodigde transformatie en de inrichting van het toekomstmodel van de jeugdhulp. Sturing daarop is de eerste jaren hard nodig. Gezamenlijk kunnen gemeenten daarnaast een betere prijs bedingen. Als gemeenten elk apart zorg gaan inkopen, met elk lokale eisen en maatwerk, zal dit tot duurdere zorg leiden. Ook voor aanbieders is regionaal opdrachtgeverschap efficiënter en dus goedkoper. In het RTA is 1,5% van het jeugdbudget opgenomen voor de ambtelijke organisatie van het
7
opdrachtgeverschap, waar landelijk veelal 3% de norm is. Om dit haalbaar te maken is samenwerking noodzakelijk.
Argumenten per voorstel 1.a.1 Gemeenten sturen gezamenlijk en besluiten lokaal Het opdrachtgeverschap gebeurt op basis van lokale wensen en gezamenlijk vastgesteld beleid en kaders. 1.a.2 De besluitvormingsprocessen zijn geformaliseerd Binnen de Gemeenschappelijke Regeling van Holland Rijnland is de samenwerking tussen gemeenten geregeld, iedere gemeente heeft een stem en kan invloed uitoefenen. 1.a.3 De dienstopdracht is flexibel en snel geregeld Middels een dienstenopdracht kan het college Holland Rijnland vragen taken voor haar uit te voeren. De gemeenschappelijke regeling biedt deze mogelijkheid. Het alternatief zou het aanpassen van de gemeenschappelijke regeling zijn. Dit neemt echter meer tijd in beslag en is een omslachtigere procedure. 1.a.4 De dienstopdracht geeft mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden Doordat voorwaarden gesteld worden, worden kaders meegegeven voor het opzetten en uitvoeren van het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Een van deze kaders is dat de door de gemeenten aan te stellen coördinator, het opdrachtgeverschap zoveel als mogelijk inricht met kennis en infrastructuur van gemeenten en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar. Op deze manier wordt gebruik gemaakt van bestaande expertise en kan de uitvoering snel ter hand worden genomen. De aanwezige kennis vanuit gemeenten wordt hierbij benut. 1.b.1 Financiële risico’s van individuele gemeenten worden beperkt Door voor de gespecialiseerde jeugdhulp te kiezen voor het verzekeringsmodel worden niet alleen de onbeïnvloedbare financiële risico’s samen opgevangen, maar worden ook de individuele fluctuaties per gemeente per jaar gedempt. Er is nog weinig inzicht in het zorggebruik per jaar, en tendensen daarin. Daarnaast gaat de transitie gepaard met een bezuiniging van 15% verdeeld over drie jaar (4,6 en 5%). 1.b.2 Minder risicospreiding kan gemeenten stimuleren preventie in te zetten Na het eerste jaar kan nagedacht worden over een ander model voor risicospreiding. Daarmee kan het nadeel van het verzekeringsmodel, namelijk weinig stimulans voor preventie, worden opgeheven.
2. Dit budget is nodig om het regionaal opdrachtgeverschap in te richten en uit te voeren in 2014 Onder het kopje Financiën wordt dit toegelicht.
3. Het geraamde bedrag voor 2015 wordt nader gespecificeerd De notitie zal in 2014 uitgewerkt worden in een concreet voorstel met een bijbehorende begroting. Op een later moment zal dit voorstel voor besluitvorming worden voorgelegd.
8
4. Het gezamenlijke opdrachtgeverschap moet zo snel als mogelijk starten Voor het inrichten van het gezamenlijke opdrachtgeverschap jeugdhulp zal naar schatting 6 maanden nodig zijn. Er is dus geen tijd te verliezen. De coördinator moet zo snel mogelijk starten in samenwerking met de werkgroep die de contractering nu voorbereidt. In het najaar van 2014 moeten de opdrachten aan de aanbieders kunnen worden verstrekt en moeten er goede afspraken worden gemaakt over de uitvoering van de beheerstaken. De coördinator kan door de ambtelijke stuurgroep 3D worden aangesteld, op basis van werving bij de deelnemende gemeenten. De notitie geeft verdere onderbouwing van de voorstellen, waaronder ook de afweging van verschillende mogelijkheden voor het beleggen van het gezamenlijke opdrachtgeverschap en risicodeling.
Kanttekeningen/risico’s:
1.1
Eén ontschot budget voor sociaal domein voorlopig niet mogelijk Gezamenlijk opdrachtgeverschap en financiering van de jeugdhulp staat op gespannen voet met de wens en de voornemens te komen tot 1 ontschot budget voor het hele sociale domein. Anders dan bij de WMO en participatie is het domein van de jeugdhulp een domein waarop lokale aansturing en financiering risicovol zou zijn en waarop regionale samenwerking voor bepaalde delen verplicht is. Op de korte termijn lijkt het nodig en wenselijk de jeugdhulp budgetten toch grotendeels apart te zetten om de landelijke en wettelijke verplichtingen na te kunnen komen. In de jaren daarna zal wellicht een andere situatie ontstaan waarin meer gewerkt kan worden vanuit ontschotte budgetten voor het sociale domein. 1.2 Minder mogelijkheden voor lokale sturing Gezamenlijk opdrachtgeverschap en financiering roepen onmiddellijk de vraag op naar mogelijkheden en onmogelijkheden voor lokale sturing. In de eerste plaats biedt regionale samenwerking de mogelijkheid om goede kwaliteitseisen en prestatie en effect indicatoren te stellen. Die worden in gezamenlijkheid geformuleerd en gemonitord. Monitoring vindt plaats op gemeente en cliënt niveau. Zo krijgen gemeenten veel meer inzicht dan nu in welke zorg voor hun gemeente geleverd wordt en wat daarvan de effecten zijn. Overigens is regionaal beleid altijd gebaseerd op lokale besluitvorming. Anderzijds verplichten gemeenten zich bij regionaal opdrachtgeverschap hun lokale beleid goed op orde te hebben om onnodig of te hoog gebruik van specialistische zorg te voorkomen. Tot slot lijkt de keuze voor het beleggen van de uitvoering van het gezamenlijke opdrachtgeverschap binnen Holland Rijnland, de keuze waarbij de democratische controle het grootst is, omdat gemeenteraden invloed kunnen uitoefenen.
Financiën: Budget invoering en uitvoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2014: Gezamenlijk opdrachtgeverschap bespaart aanzienlijk op lokale uitvoeringskosten. Voorgesteld wordt dat regiogemeenten in 2014 31,5% van invoeringsmiddelen jeugd 2014 beschikbaar te stellen hiervoor. Hierdoor is er voor 2014 € 350.976,15 beschikbaar voor het invoeren en uitvoeren van het gezamenlijk opdrachtgeverschap.
9
Gemeente
Invoeringsmiddelen jeugd 2014 *
Alphen ad Rijn Hillegom Kaag en Braassem
31,5 % van invoeringsmiddelen jeugd 2014
€ 223.579
€ 70.427,39
€ 52.001
€ 16.380,32
€ 59.780
€ 18.830,70
Katwijk
€ 116.868
€ 36.813,42
Leiden
€ 152.572
€ 48.060,18
Leiderdorp
€ 61.196
€ 19.276,74
Lisse
€ 54.578
€ 17.192,07
Nieuwkoop
€ 61.353
€ 19.326,20
Noordwijk
€ 55.758
€ 17.563,77
Noordwijkerhout
€ 46.059
€ 14.508,59
Oegstgeest
€ 57.753
€ 18.192,20
Teylingen
€ 76.841
€ 24.204,92
Voorschoten
€ 59.693
€ 18.803,30
€ 36.179
€ 11.396,39
€ 1.114.210
€ 350.976,15
Zoeterwoude totaal
Tabel: Budget invoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2014
* VNG brief 20 dec 2013 (van landelijk 7,75 miljoen naar 32 miljoen, toegerekend naar in gemeenten Holland Rijnland)
Voorlopige budgetraming invoering en uitvoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2015: Voor 2015 is nu een percentage van circa 1% geraamd voor de verdere ontwikkeling van het gezamenlijk opdrachtgeverschap en de uitvoering daarvan. Daarnaast wordt uitgegaan van 0,5% inzet vanuit gemeenten zelf voor de aansturing van de jeugd- en gezinsteams en lokaal accounthouderschap richting de regio en aanbieders. De plannen worden door de coördinator nader uitgewerkt in een concreet voorstel met een begroting. Dit voorstel zal te zijner tijd voor besluitvorming worden voorgelegd. Dekking zal gezocht worden in de middelen voor jeugdhulp die elke gemeente dan ontvangt.
10
Gemeente Alphen a/d Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal Holland Rijnland
Voorlopig budget jeugdhulp 2015 ** € 23.766.411 € 4.129.000 € 3.991.268 € 12.420.279 € 24.811.710 € 5.955.345 € 3.075.810 € 4.472.265 € 3.800.477 € 2.780.421 € 4.659.955 € 7.068.006 € 4.651.809 € 1.879.047
Schatting bijdrage regionale uitvoering 2015 (1% van budget jeugdhulp 2015) € 237.664 € 41.290 € 39.913 € 124.203 € 248.117 € 59.553 € 30.758 € 44.723 € 38.005 € 27.804 € 46.600 € 70.680 € 46.518 € 18.790
€ 107.461.803
€ 1.074.618
Tabel: Voorlopige budgetraming uitvoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2015
** ministerie van VWS, 5 december 2013. Definitief budget volgt in meicirculaire 2014.
Bijlage: 1. Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp, concept 18-02-2014
11
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Samenwerkingsagenda en –convenant Zorg en Zekerheid Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur X Platformtaak volgens gemeente Besloten is de uitbreiding van de Wmo lokaal/ subregionaal op te pakken. Er zijn echter een aantal thema’s die vragen om een regionale aanpak. Op het portefeuillehoudersoverleg van 6 november zijn die thema’s gedefinieerd en is de regionale 3D organisatie gevraagd de thema’s uit te werken. Eén van de thema’s is de samenwerking met Zorg en Zekerheid. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
7 mrt
7 mrt
1. In te stemmen met de bijgevoegde samenwerkingsagenda en samenwerkingsconvenant met Zorg en Zekerheid 2. Mevrouw van Gelderen als voorzitter van het PHO Sociale agenda te mandateren om het convenant te ondertekenen; 3. Mevrouw van Gelderen als voorzitter van het PHO Sociale agenda aan te wijzen als vertegenwoordiger van Holland Rijnland in het in de samenwerkingsagenda voorgestelde bestuurlijk overleg
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Op uw vergadering van 6 november 2013 heeft u de bijgevoegde bestuursopdracht vastgesteld en de regionale 3D organisatie opdracht gegeven de opdracht verder uit te werken. De opdracht bestaat uit drie onderdelen: 1. De samenwerking met het regionale zorgkantoor en de zorgverzekeraars (in onze regio Zorg en Zekerheid) 2. De ketenaanpak OGGZ 3. Specialistische ondersteuning De eerste opdracht is in overleg met Zorg en Zekerheid afgerond. Resultaat is een samenwerkingsagenda en een convenant waarin de samenwerking wordt vastgelegd. Nee
9.
Financiële gevolgen
Dit voorstel heeft geen financiële consequenties.
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Nieuwe WMO en Jeugdwet Eerdere besluitvorming: Vaststellen bestuursopdracht in het portefeuillehoudersoverleg van 6 november 2013
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO (concept
) Vergadering:
PHO
Datum:
7 maart 2014 Tijd: 9.00 – 13.00 uur
Locatie: Agendapunt: Kenmerk: Onderwerp: Samenwerkingsagenda en –convenant met Zorg en Zekerheid Beslispunten: 1. In te stemmen met de bijgevoegde samenwerkingsagenda en samenwerkingsconvenant met Zorg en Zekerheid 2. Mevrouw van Gelderen als voorzitter van het PHO Sociale agenda te mandateren om het convenant te ondertekenen; 3. Mevrouw van Gelderen als voorzitter van het PHO Sociale agenda aan te wijzen als vertegenwoordiger van Holland Rijnland in het in de samenwerkingsagenda voorgestelde bestuurlijk overleg. Inleiding: In 2013 is besloten om de uitwerking van de Wmo vooral lokaal en subregionaal te beleggen. Tegelijk is geconstateerd dat er een aantal thema’s zijn, die vragen om een regionale aanpak. In een in november 2013 door uw overleg vastgestelde bestuursopdracht wordt de 3D organisatie van de gemeenten van Holland Rijnland gevraagd om deze thema’s uit te werken. Eén van deze thema’s is het opstellen van een samenwerkingsagenda met Zorg en Zekerheid. Vanuit de wens om te komen tot een integrale agenda is de agenda niet alleen vanuit de Wmo opgesteld, maar ook vanuit de decentralisatie jeugdzorg. De samenwerkingsagenda bevat vijf thema’s waarop samenwerking tussen gemeenten en Zorg en Zekerheid gewenst is: ‐ Geïntegreerde zorg en ondersteuning in de wijk ‐ Preventie en gezondheidsbevordering ‐ Samenwerking binnen inkoop en sturing ‐ Extramuralisering / wonen, zorg en welzijn ‐ Jeugdhulp Beoogd effect: ‐ Het organiseren en vastleggen van de samenwerking met Zorg en Zekerheid om de transitie van de langdurige zorg en de decentralisatie van de jeugdzorg goed en zorgvuldig aan te pakken en de gewenste transformatie vorm te geven; en ‐ Het geven van een intensiever en meer gestructureerd karakter aan de samenwerking met Zorg en Zekerheid. Argumenten: 1a. Samenwerking nodig voor integrale zorg en ondersteuning Met de invoering van de nieuwe Wmo en Jeugdhulp verschuiven de schotten. Niet altijd zal de grens tussen de verschillende wet- en regelgeving duidelijk zijn. Er dreigen nieuwe gaten, afstemmingsproblemen en overlap. De financiers van de zorg moeten samenwerken om integrale zorg te kunnen bieden en continuïteit van zorg te kunnen borgen. 3
1b. Samenwerking is verplicht Voor de Jeugdhulp (jeugd-ggz) en de Wmo is samenwerking met de zorgverzekeraars verplicht gesteld. Zo zijn landelijk nadere afspraken gemaakt hoe gemeenten en zorgverzekeraars met elkaar de inkoop van de jeugd-GGZ organiseren. In de Wmo is bepaald dat gemeenten en zorgverzekeraars afspraken moeten maken over gegevensuitwisseling, preventie, samenhangende zorg en in het bijzonder de rol van de wijkverpleegkundige. 1c. Zorg en Zekerheid is aangewezen partner Zorg en Zekerheid is voor onze regio de grootste zorgverzekeraar. Daarnaast vervult Zorg en Zekerheid de rol van Zorgkantoor in onze regio. Daarmee is Zorg en Zekerheid de aangewezen partij om afspraken mee te maken. Voor de Jeugdhulp is daarnaast Zorg en Zekerheid in onze regio aangewezen om namens de andere zorgverzekeraars met gemeenten afspraken te maken en de jeugd-ggz te organiseren. Kanttekeningen/risico’s: De regionale afspraken met de Zorg en Zekerheid laten onverlet dat op subregionaal of lokaal niveau nog nadere afspraken kunnen worden gemaakt tussen zorgverzekeraar en gemeenten. Er moet dus ook ruimte zijn voor specifieke, lokale afspraken en voor lokale herkenbaarheid. De regionale afspraken moeten juist een lokale uitvoering en lokale afspraken mogelijk maken, met name waar het preventie en samenwerking in de wijk betreft. De samenwerkingsagenda is een dynamische agenda. Dit betekent dat de inhoud van de agenda aangepast kan worden wanneer gemeenten en Zorg en Zekerheid dit noodzakelijk vinden. Dit is ook nodig omdat nog niet alle wet- en regelgeving is vastgesteld en nog wijzigingen daarin kunnen plaatsvinden. Er is nu alleen gesproken met Zorg en Zekerheid als grootste zorgverzekeraar in onze regio. Voor de Wmo kan het ook wenselijk zijn om ook met andere zorgverzekeraars afspraken te maken. Richtlijnen vanuit het Rijk worden hiervoor afgewacht. Financiën: De beoogde werkzaamheden vragen uitsluitend ambtelijke capaciteit. Door een regionale aanpak wordt efficiency winst bereikt. Communicatie: Communicatie naar inwoners en aanbieders is onderdeel van de samenwerkingsagenda. Communicatie is nu nog niet aan de orde. Evaluatie: De afspraken met Zorg en Zekerheid voorzien in een ambtelijke en bestuurlijke regiegroep die waakt over de voortgang. Bijlagen: ‐ De vastgestelde bestuursopdracht ‐ Het concept samenwerkingsconvenant; en ‐ De samenwerkingsagenda gemeenten – Zorg en Zekerheid
4
Notitie gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp Gemeenten in Holland Rijnland, 19 februari 2014
Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................................................................................. 4 1.1
De achtergrond ............................................................................................................................... 4
1.2
De opdracht .................................................................................................................................... 5
1.3
De aanpak ....................................................................................................................................... 5
2
Wat zijn de kaders voor gezamenlijk opdrachtgeverschap? .................................................................. 6
3.
Wat verstaan we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap? ................................................................... 8 3.1
Begripsdefinities ............................................................................................................................. 8
3.2
Uitgangspunten .............................................................................................................................. 8
4
Hoe geven we het gezamenlijk opdrachtgeverschap vorm? .................................................................. 9 4.1
Gemeenten bepalen beleid, doelen en strategie ........................................................................... 9
4.2
Regionale functie concretiseert, selecteert en contracteert/subsidieert ...................................... 9
4.3
Regionale functie beheert ............................................................................................................ 10
5
Hoe verankeren we het gezamenlijk opdrachtgeverschap? ................................................................. 11 5.1
Context voor verankering ............................................................................................................. 11
5.2
Inhoudelijk opdrachtgeverschap .................................................................................................. 11
5.3
Technisch opdrachtgeverschap (beheer) ..................................................................................... 12
5.4
Samengevat: voorstel voor verankering regionale functie .......................................................... 12
6
Wat is er nodig voor de uitvoering van gezamenlijk opdrachtgeverschap? ......................................... 13 6.1
Menskracht ................................................................................................................................... 13
6.2
Een uitgewerkt dienstverleningsproces en P&C‐cyclus ................................................................ 14
6.3
(ICT) infrastructuur ....................................................................................................................... 14
6.4
Budget .......................................................................................................................................... 15
7
Welke financiële samenwerkingsvorm is passend? .............................................................................. 16 7.1
Waarom financieel samenwerken ................................................................................................ 16
7.2
Voorstel financiële samenwerking ............................................................................................... 16
7.3
De onderbouwing ......................................................................................................................... 18
Pagina 2 van 25
8
Welke vervolgstappen moeten we nemen? ......................................................................................... 19 8.1
De raad besluit over dit voorstel .................................................................................................. 19
8.2
Het college doet een verzoek tot dienstverlening aan Holland Rijnland ..................................... 19
8.3
Toelichting op de bevoegdheden ................................................................................................. 19
8.4
Planning ........................................................................................................................................ 20
8.5
Nader uit te werken onderwerpen ............................................................................................... 21
Bijlage 1 Methode procesverantwoordelijkheid en actoren ......................................................................... 22 Bijlage 2 Modellen risicodeling ..................................................................................................................... 25
Pagina 3 van 25
1
Inleiding
1.1
De achtergrond
Vanaf 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en moeten zij ervoor zorgen dat er voldoende jeugdhulp beschikbaar is. Gemeenten worden opdrachtgever en subsidiëren of contracteren zorgaanbieders voor het geven van jeugdhulp. Het gaat bij de transitie van de jeugdzorg niet alleen om het overnemen van taken die nu ergens anders zijn belegd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de jeugdhulp inhoudelijk transformeren. Het moet een overzichtelijker stelsel worden dat in staat is jeugdhulp te bieden van hogere kwaliteit en tegen minder kosten. Jeugdhulp betreft het begeleiden, behandelen en beschermen van jeugd. Met name de behandeling en bescherming omvat zware vormen van jeugdhulp. Het gaat daarbij om specialistische en soms langdurige hulp die nu op indicatie beschikbaar wordt gesteld 1. De kosten van de jeugdhulp zijn de laatste jaren alleen gestegen. De transitie van de jeugdzorg naar gemeenten moet leiden tot een daling van de vraag, kwaliteitsverbetering en tot daling van kosten. De transitie gaat gepaard met een oplopende bezuiniging van 15% over drie jaar (respectievelijk 4%,6% en 5%). Bij de hulp in het gedwongen kader (jeugdbescherming, jeugdreclassering en de jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg)) zijn gemeenten verplicht samen te werken. In dat kader geldt ook een leveringsplicht, op uitspraak van de rechter, waardoor deze vormen niet op voorhand te kwantificeren zijn. Omdat het hier vaak om dure trajecten gaat kunnen de kosten per jaar voor gemeenten verschillen. Hier lopen gemeenten financiële risico’s. Gemeenten hebben dan ook al in een vroeg stadium samen te willen werken om de nieuwe taken op zich te kunnen nemen, financiële risico’s te delen en een transformatie te bewerkstelligen. Er is inmiddels een regionale visie vastgesteld en het concept beleidsplan ligt nu voor in de gemeenteraden. Daarin staat het regionale toekomstmodel jeugdhulp centraal. De nieuw in te richten lokale jeugd‐ en gezinsteams nemen daarbij een belangrijke plaats in. Zij moeten zorgen voor integrale hulp, triage en basisdiagnostiek en zijn verankerd in de lokale samenleving. Waar nodig kunnen zij specialistische hulp inzetten en erbij halen. Met de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten is veel geld gemoeid. Voor de regiogemeenten betreft het een bedrag van meer dan 100 miljoen dat moet worden ingezet. Daarnaast is het veld van aanbieders groot, divers en complex, omdat bijvoorbeeld het bijvoorbeeld ook alle vrijgevestigde praktijken voor geestelijke gezondheidszorg, residentiële voorzieningen, de pleegzorg, kinder‐ en jeugdpsychiatrie en persoonlijke verzorging betreft. Binnen de regio tellen we nu rond de 300 grote en kleine aan‐ bieders. Het inzetten en beheren van deze middelen en het tegelijkertijd sturen op transformatie is een niet te onderschatten klus voor de samenwerkende gemeenten. Als gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdhulp, moeten we nu al gaan nadenken over hoe we in gezamenlijkheid deze jeugdhulp willen contracteren, bekostigen en inzetten. Deze notitie geeft richting om dit gezamenlijke opdrachtgeverschap nader in te vullen. 1
Onder jeugdhulp wordt verstaan: ambulante, residentiële en deeltijd jeugdzorg, JeugdzorgPlus, jeugdbescherming en jeugdreclassering (samen gedwongen kader), de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (j‐GGZ) en de zorg voor jeugdigen met een (licht)verstandelijke beperking ( jeugd‐VB en –LVB) zoals begeleiding en persoonlijke verzorging.
Pagina 4 van 25
1.2
De opdracht
Dit voorstel is uitgewerkt nadat op 6 november 2013 het portefeuillehouderoverleg (PHO) Sociale Agenda van Holland Rijnland het voornemen uitsprak dat de gemeenten gezamenlijk tot opdrachtgeverschap voor alle specialistische jeugdhulp en de hulp in het gedwongen kader komen. Het PHO voegde daaraan toe dat de gemeenten eveneens gezamenlijk basisafspraken met de aanbieders maken voor de jeugd‐ en gezinsteams. Portefeuillehouders gaven de ambtelijke stuurgroep 3D de opdracht om in februari 2014 een voorstel voor regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp voor te leggen.
1.3
De aanpak
Deze notitie is tot stand gekomen met behulp van een werkgroep waarin verschillende deskundigheden zijn vertegenwoordigd 2. Daarnaast is extra deskundigheid ingehuurd van bureau Significant op het gebied van het ontwerpen van opdrachtgeverschap. Voor deze notitie is gebruik gemaakt van stukken die in 2013 door de Werkgroep Opdrachtgeverschap Jeugd en de Werkgroep Opdrachtgeverschap 3D zijn opgeleverd. Het voorstel is in januari 2014 gemaakt en is daarna voorgelegd aan diverse gremia voor feedback, zoals juristen van 2 gemeenten, de werkgroep Financiën 3D, de ambtelijke adviesgroep (AAG) Sociale Agenda, de ambtelijke stuurgroep 3D, de bestuurlijke stuurgroep 3D, het ambtelijk overleg (AO) Jeugd en het portefeuillehouderoverleg (PHO) Sociale Agenda.
3
Samenstelling werkgroep: N. Kager (beleidsmedewerker jeugd Oegstgeest), J. Finders (beleidsadviseur dienstverlening/projectleider Leiden), R. Prins (Senior beleidsmedewerker Financiën Noordwijk), M. van Dijken (beleidsmedewerker Opdrachtgeverschap Alphen aan den Rijn), R. Somair (beleidsmedewerker sociale agenda Holland Rijnland), M. Mostert (Provincie Zuid Holland), T. van Santen (juridisch beleidsadviseur Holland Rijnland) en E. Visser (senior beleidsmedewerker maatschappelijke ontwikkeling en trekker van de werkgroep)
Pagina 5 van 25
2
Wat zijn de kaders voor gezamenlijk opdrachtgeverschap?
Dit voorstel voor gezamenlijk opdrachtgeverschap is gemaakt op basis van een aantal vooraf gestelde kaders. Deze kaders zijn gedestilleerd uit het Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland ‘Hart voor de jeugd’ (goedgekeurd in het portefeuillehoudersoverleg van 6 november 2013) en de concept Jeugdwet. Gemeentelijk kader uit het Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland ‘Hart voor de jeugd’, hoofdstuk 7: “Gemeenten worden zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk voor het hele jeugdhulpstelsel. Daarbij moet er niet alleen sprake zijn van een transitie, maar ook van inhoudelijke en organisatorische transformatie van de jeugdhulp. Dat vraagt van gemeenten en instellingen een grote inspanning om ook het bij de transformatie behorende veranderingsproces vorm te geven. Op financieel gebied zijn er zorgen of de beschikbare budgetten voldoende zijn om de vraag naar jeugdhulp te kunnen honoreren, zeker omdat het soms gaat om benodigde maar dure voorzieningen en trajecten. Waar het gaat om specialistische zorg zal de vraag daarnaar in kleinere gemeenten minder omvangrijk en frequent zijn. Toch moeten ook in die gemeenten alle vormen van jeugdhulp beschikbaar en toegankelijk zijn. In de visie van Holland Rijnland staat dat we streven naar integrale hulp. Dat vraagt wat van het nu versnipperde veld van aanbieders. Het aanbod is verkokerd, mede door de financiering in het verleden. Een groot aantal aanbieders betreft grote instellingen die ver over de grenzen van onze regio heen werken. En toch willen we dat de hulp dichterbij komt en integraal en vraag gestuurd wordt. Om al dit soort grote veranderingen mogelijk te maken is scherpe sturing en opdrachtgeverschap van samenwerkende gemeenten nodig. Het gaat bij jeugdhulp vaak om dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet voorspelbaar hoeveel gebruik gemaakt zal worden van dergelijke voorzieningen. Een plaats in de jeugdzorg plus kost per jaar ca. € 120.000. In jaren waarin relatief veel jongeren in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden legt dit een groot beslag op de beschikbare lokale budgetten. Om die reden wordt door verschillende gemeenten gepleit voor solidariteit en risicospreiding tussen gemeenten. Daarmee wordt voorkomen dat grote schommelingen zich voordoen wanneer er meer of minder aanspraak wordt gemaakt op dure hulpvormen.” Naast het beleidsplan zijn er ook landelijke kaders waarbinnen gewerkt moet worden, die van invloed zijn op lokaal en regionaal beleid: a) Gemeenten zijn verplicht om cliënten met een indicatie die in 2014 nog op een wachtlijst staan in 2015 zorg te bieden en gemeenten zijn verplicht de al lopende jeugdhulp in 2015 bij dezelfde aanbieder te continueren. Het betreft hier naar schatting gemiddeld 50% van de totale jeugdhulp. In sommige sectoren, als de hulp voor jeugd met een verstandelijke beperking, is dat percentage hoger omdat het hier veelal meerjarige hulp betreft. Gemeenten hebben, samen met aanbieders een regionaal transitiearrangement (RTA) op moeten stellen om aan te geven hoe ze de hulp in 2015 willen continueren. Daarnaast moest inzicht worden gegeven over hoe gemeenten de toegang tot de jeugdhulp gaan organiseren en moest waar mogelijk een meerjarig perspectief geschetst worden, zodat aanbieders zich daarop kunnen voorbereiden. Dit RTA vormt de basis voor de contractering en subsidiëring in 2015.
Pagina 6 van 25
b) Het regionaal transitiearrangement geeft aan wat de continuering van jeugdhulp budgettair betekent, geeft aan de hand van het regionale toekomstmodel een schets van de toekomst en verplicht aanbieders zich daaraan te conformeren. Tot slot omvat het RTA een samen met de aanbieders opgestelde “menukaart” met daarin inhoudelijke verbeteringen die tot vernieuwing, verbeteringen en kostenverlagingmoeten moeten leiden. Daarbij valt te denken aan het inrichten van een (wettelijk verplichte) integrale crisisdienst, het ontdubbelen van aanbod etc. c) Rijk, VNG en Zorgverzekeraars hebben afgesproken dat de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd (jeugd‐GGZ) de eerste drie jaar in samenwerking met de zorgverzekeraar wordt ingekocht, volgens de huidige diagnose‐behandel‐combinatie systematiek (DBC) en het onderliggend informatiesysteem Vecozo. Dit moet op regionaal niveau plaatsvinden. Bovenstaande punten zorgt ervoor dat het eerste jaar, 2015, een jaar is van vooral veel verplichtingen, bezuinigingen en beperkte ruimte voor vernieuwing. Daarom zal in 2015 de jeugdhulp vrij conservatief gecontracteerd worden, met uitzondering van de jeugd‐ en gezinsteams.
Pagina 7 van 25
3.
Wat verstaan we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap?
In dit hoofdstuk staan we even kort stil bij de gehanteerde begripsdefinities en uitgangspunten voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap.
3.1
Begripsdefinities
Onder opdrachtgeverschap verstaan we het geven van een opdracht aan aanbieders middels contractering of subsidiëring, zodat zij de door de gemeente gewenste ondersteuning bieden aan burgers. Opdrachtgeverschap bestaat daarbij grofweg uit de volgende onderdelen: 1. Doel‐ en strategiebepaling (beleidskeuzes): gemeenten bepalen gezamenlijk welke maatschappelijke resultaten zij willen bereiken en welke opdracht zij onder welke voorwaarden aan aanbieders willen geven; 2. Concretiseren, selecteren en contracteren/subsidiëren: aanbieders worden geselecteerd en gesubsidieerd of gecontracteerd om de opdracht van de gemeenten uit te voeren; 3. Beheren: de gemaakte afspraken met aanbieders worden bewaakt, uitgevoerd en gemonitord. Het gezamenlijk opdrachtgeverschap betreft het proces van en rondom de subsidiëring en contractering van de nieuwe taken jeugdhulp 3, waarbij permanente verbetering van het opdrachtgeverschap van de samenwerkende gemeenten en transformatie centraal staan.
3.2
Uitgangspunten
Het gezamenlijk opdrachtgeverschap moet zo ingericht worden dat: het voldoende deskundig is op inhoud, inkoop en beheer; het mee vorm kan geven aan de transformatie en innovatie van de jeugdzorg. Dit vraagt om inhoudelijk opdrachtgeverschap; het kostenefficiënt en doelmatig werkt; gemeenten regie kunnen voeren en invloed kunnen uitoefenen; het, indien gewenst, later ook andere opdrachtgeverschap taken voor de Wmo kan uitvoeren 4; het opdrachtgeverschap gescheiden is van de uitvoering van zorg; gemeenten samenwerken als opdrachtgever binnen een slagvaardige bestuursstructuur; het zo ingericht is dat de komende jaren aangepast kan worden; zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande kennis en infrastructuren en dat er geen zelfstandige nieuwe organisatie wordt gebouwd. Deze uitgangspunten zijn gedestilleerd uit het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda, de bestuurlijke stuurgroep 3D, de ambtelijke stuurgroep 3D en het regionale beleidsplan.
3
Onder nieuwe taken jeugdhulp verstaan we: de specialistische jeugdhulp, de hulp in het gedwongen kader, de jeugd‐ en gezinsteams evenals de WMO‐taak AMHK die bij de GGD wordt belegd. 4 Het gaat hier alleen om het regionale opdrachtgeverschap voor nader te benoemen specialistische Wmo‐voorzieningen.
Pagina 8 van 25
4
Hoe geven we het gezamenlijk opdrachtgeverschap vorm?
Gemeenten in Holland Rijnland gaan het opdrachtgeverschap voor de jeugdhulp gezamenlijk inrichten en beleggen. Dit hoofdstuk gaat in op de invulling van de onderdelen van opdrachtgeverschap.
4.1
Gemeenten bepalen beleid, doelen en strategie
Door het opstellen van het beleidsplan jeugdhulp maken gemeenten beleidskeuzes en sturen zij. Het thema opdrachtgeverschap maakt onderdeel uit van het beleidsplan. Hiermee worden kaders gegeven waarbinnen het opdrachtgeverschap vorm moet krijgen. De gemeenteraden besluiten over het beleidsplan en het beschikbare budget voor jeugdhulp en stellen daarmee de beleidsinhoudelijke en financiële kaders vast. De colleges nemen besluiten over de uitvoering binnen de door de raad gestelde kaders. Concreet houdt dit in dat periodiek een regionale inkoopstrategie en jaarlijks een ontwerpbegroting jeugdhulp aan de colleges en raden wordt voorgelegd. Concreet bepalen de samenwerkende gemeenten op de volgende manier hoe het gezamenlijke opdrachtgeverschap wordt uitgevoerd: a) De raden besluit over het beleidsplan, financieel kader en ontwerpbegroting Daarnaast is het een wettelijke taak van de raad om periodiek een beleidsplan vast te stellen voor de jeugdhulp. De raad geeft daarmee op hoofdlijnenrichting aan, ook voor het opdrachtgeverschap. Per segment van jeugdhulp zal worden begroot hoeveel budget er nodig is. Deze bedragen worden opgenomen in een jaarlijkse ontwerpbegroting. Ook de vertaling naar de bijdrage per gemeente en de uitvoeringskosten van het gezamenlijk opdrachtgeverschap staan in de kaderbegroting. De colleges en raden worden in het voorjaar gevraagd, onder voorbehoud van de gemeentelijke begrotingsbehandeling, in te stemmen met deze ontwerpbegroting en daarmee opdracht te geven tot de uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap aan de regionale functie voor opdrachtgeverschap. Formeel stelt de gemeenteraad bij de gemeentelijke begrotingsbehandeling het financiële kader definitief vast. b) Colleges besluiten over de periodieke inkoopstrategie Als afgeleide van het beleidsplan worden de doelen en strategieën voor het contracteren/subsidiëren van zorg bepaald en vastgelegd in een regionale inkoopstrategie. Het initiatief tot het formuleren van de inkoopstrategie ligt bij het regionaal opdrachtgeverschap en komt tot stand op basis van lokale wensen, behoeften en ervaringen. De colleges stellen de regionale inkoopstrategie vast, waarbij afstemming plaatsvindt in het PHO Sociale Agenda.
4.2
Regionale functie concretiseert, selecteert en contracteert/subsidieert
De college‐ en raadsbesluiten over de beleids‐ en financiële kaders en de collegebesluiten over de inkoopstrategie geven richting aan de uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap door een regionale functie. Pas als gemeenten, onder voorbehoud van vaststelling van de gemeentelijke begroting, hebben ingestemd met de ontwerpbegroting voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap gaat de regionale functie aan de slag met het verder concretiseren naar het niveau van zorgaanbieders binnen de gestelde gemeentelijke kaders. Daarbij gaat het om: inventariseren van de lokale wensen en behoeften; selecteren van zorgaanbieders; contracteren/subsidiëren van zorgaanbieders. Pagina 9 van 25
Het in gezamenlijkheid uitvoeren van deze taken middels een regionale functie heeft als voordelen: een lagere prijs door bundeling van de vraag van gemeenten; het verminderen van de regeldruk gemeenten en aanbieders; een sterkere positie richting aanbieders, bij het bewerkstelligen van transformatie; het bundelen van deskundigheid vanuit gemeenten.
4.3
Regionale functie beheert
Nadat er subsidie‐ dan wel contractafspraken zijn gemaakt met aanbieders komt het proces van het beheren van de gemaakte afspraken op gang. Het beheer van de contracten en subsidies wordt in gezamenlijkheid uitgevoerd door de regionale functie opdrachtgeverschap. Dit gebeurt zoveel mogelijk met of in nauwe samenwerking met bestaande lokale of regionale beheersafdelingen in de regio. Ook het zorgkantoor/Zorg& Zekerheid is een potentiele samenwerkingspartner, zeker omdat de eerste drie jaar de inkoop en bekostiging van de jeugd‐GGZ in gezamenlijkheid moet gebeuren. Samenwerking kan via detacheringen of uitleen van menskracht, maar bijvoorbeeld ook via dienstverleningsopdrachten. Bij het beheren gaat het om: contractbeheer; prestatiemeting en ‐bespreken met zorgaanbieders (met aandacht voor bewaking van de kwaliteit van de zorg en stimulering van ontwikkeling en innovatie door aanbieders); zorgregistratie; controle van declaraties van aanbieders en uitbetaling facturen; kwaliteitsbewaking; materiële controle en factuurcontrole; monitoring en genereren management informatie; verantwoording en signalering. Gemeenten worden geïnformeerd over het contractbeheer, de resultaten van de prestatiemeting en de besprekingen met zorgaanbieders. De prestatiemeting vindt plaats volgens een met gemeenten afgesproken wijze. De managementinformatie zal inzicht geven in het zorggebruik per gemeente en is bovendien de basis voor de continue monitoring. Deze gegevens zullen gemeenten nodig hebben voor het monitoren van de uitvoering van het beleid en het bijstellen beleid (Plan‐Do‐Check‐Act).
Pagina 10 van 25
5
Hoe verankeren we het gezamenlijk opdrachtgeverschap?
De uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap moet goed ingebed en verankerd worden. Dit hoofdstuk gaat in op de positionering van de uitvoering van het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Waar kan dit het beste worden belegd?
5.1
Context voor verankering
Gezamenlijk opdrachtgeverschap vindt plaats onder aansturing van de gemeenten. Daarom is een samenwerkingsverband van gemeenten nodig om dit goed vorm te kunnen geven. Alle gemeenten moeten in gelijkheid invloed hebben en gehoord worden. Dit regionale samenwerkingsverband moet een juridische basis hebben. Een gemeenschappelijke regeling is hiervoor een geschikte vorm. Op meer uitvoerend niveau hebben gemeenten aangegeven de volgende elementen belangrijk te vinden: 1. Aanwezigheid governance‐structuur van de samenwerkende gemeenten; 2. Onafhankelijkheid (opdracht geven en uitvoeren zijn gescheiden); 3. Bestaande organisatie (minder startkosten, geen nieuwe directie/management nodig); 4. Kennis van de inhoud van jeugdhulp; 5. Kennis van contractering en subsidiëring; 6. Flexibiliteit. Gemeenten willen het gezamenlijk opdrachtgeverschap voorlopig aanhaken bij Holland Rijnland, hun gemeenschappelijke regeling. Voor besluitvorming wordt dan gebruik gemaakt van de bestaande structuren van de samenwerkende gemeenten: portefeuillehoudersoverleggen, dagelijks bestuur en algemeen bestuur. Op operationeel gebied is het gezamenlijk opdrachtgeverschap is grofweg op te splitsen in twee onderdelen waarvan de uitvoering op diverse plekken belegd kan worden, te weten inhoudelijk opdrachtgeverschap en technisch opdrachtgeverschap.
5.2
Inhoudelijk opdrachtgeverschap
Gemeenten willen het opdrachtgeverschap gezamenlijk vormgeven om onder andere veranderingen in het stelsel van jeugdhulp te bewerkstelliggen. Het gaat dan om inhoudelijke transformatie in relatie tot kwaliteitsverbetering en daling van de kosten. Dit zogenaamde inhoudelijke opdrachtgeverschap kan worden belegd bij de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland. De personele inzet daarvoor kan worden geleverd door eigen medewerkers, via bijvoorbeeld detachering, waarbij men heeft aangegeven dat het belangrijk is dat deze mensen ook een band met de lokale gemeente houden. Een andere optie was een centrumgemeenteconstructie, maar vooralsnog prefereert men een structuur waarbij alle gemeenten gelijke invloed en stem hebben. Juridisch gezien is een gemeenschappelijke regeling het meest geschikt omdat het de benodigde regionale structuur te garanderen.
Pagina 11 van 25
5.3
Technisch opdrachtgeverschap (beheer)
De techniek rondom het contracteren van partijen en de financieel‐administratieve afhandeling daarvan kan worden beschouwd als technisch opdrachtgeverschap. Voor inkoop en contractering lijkt samenwerking met het zorgkantoor/Zorg & Zekerheid in het eerste jaar een goede optie. Zij contracteren ook nu al de jeugd‐GGZ en de AWBZ‐zorg. Samenwerking moet dan wel onder nadrukkelijke aansturing van gemeenten gebeuren. Daarnaast kan een bestaande lokale of regionale gemeentelijke inkoop‐/beheersorganisatie, zoals Servicepunt 71, een goede rol spelen bij het technische opdrachtgeverschap. Belangrijk blijft dat de samenwerking met dit soort beheersorganisaties gebeurt vanuit het inhoudelijk opdrachtgeverschap dat hier boven is geschetst en bijvoorbeeld via dienstverleningsopdrachten plaatsvindt.
5.4 I.
II.
Samengevat: voorstel voor verankering regionale functie Het inhoudelijk opdrachtgeverschap aan te haken bij Holland Rijnland. Daar is governance aanwezig en kan gezamenlijk door gemeenten worden gewerkt aan invulling van het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Hierbij wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de kennis vanuit gemeenten door middel van bijvoorbeeld detacheringen. Hier wordt ook de coördinatie belegd van de samenwerking met beheersorganisaties voor uitvoering van het technisch opdrachtgeverschap. Voor het technisch opdrachtgeverschap samenwerking te zoeken met bestaande gemeentelijke inkoop/beheersorganisaties en het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid voor het benutten en inzetten van hun inkoopervaring en –deskundigheid en zoveel als mogelijk voor het gebruik van inkoopinfrastructuur.
Pagina 12 van 25
6
Wat is er nodig voor de uitvoering van gezamenlijk opdrachtgeverschap?
Nu we ons hebben gebogen over de invulling en verankering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap, is de inrichting aan de orde. Wat is er aan mensen en middelen nodig om het opdrachtgeverschap uit te voeren? Welke randvoorwaarden gelden hierbij en vanuit welke uitgangspunten wordt de regionale functie opdrachtgeverschap jeugd ingericht? In het hoofdstuk wordt hierop ingegaan.
6.1
Menskracht
In de eerste plaats is inhoudelijke deskundigheid nodig om het inhoudelijke opdrachtgeverschap namens de gemeenten in te kunnen vullen. Deze kennis zal gedeeltelijk in de regio aanwezig zijn. Daarnaast kan gedacht worden aan inhuur van expertise vanuit de huidige financiers van jeugdhulp: provincie Zuid‐ Holland en het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid. Een andere optie is gemeenteambtenaren in 2014 kennis op te laten doen bij de desbetreffende organisaties. De personele invulling van het inhoudelijk opdrachtgeverschap vindt zo snel mogelijk plaats. Een groot deel van deze taken wordt momenteel gedaan door de regionale werkgroep die de subsidiëring en contractering van jeugdhulp in 2015 voorbereidt. Er moet een relatie gelegd worden tussen de expertise in deze werkgroep en de mensen die zich hier langduriger mee bezig gaan houden (wat deels dezelfde mensen zouden kunnen zijn). Voor zowel het inhoudelijke als technische opdrachtgeverschap moet gedacht worden aan de volgende deskundigheden: Reguliere deskundigheid Inkoopbeleid, relatiemanagement en inkoopdeskundigheid Financieel‐administratief Ondersteunende deskundigheid Planning & Control Juridisch Management/aansturing Het is aan te bevelen om op korte termijn een coördinator te benoemen die de regionale functie van het gezamenlijk opdrachtgeverschap verder vorm geeft. Dit kan door eerst een tijdelijke werkorganisatie op te zetten die, gevoed door de gemeenten, de regionale functie verder uitwerkt. Het gaat dan met name om de nadere invulling van het opdrachtgeverschap op inhoudelijk, technisch en financieel vlak. De nog te benoemen coördinator kan voorlopig twee jaar voor een aantal dagen worden gedetacheerd naar de regio. Toelichting op de benodigde capaciteit
Een gangbare norm is 1 inkoper op 15‐20 miljoen inkoopvolume. Uitgaande van het inkoopvolume van Holland Rijnland zou dit 5 inkopers betekenen. Uiteraard zijn dit gemiddelden en moet sterk naar de specifieke situatie worden gekeken. Door de provincie Zuid‐Holland wordt ongeveer 10 fte ingezet voor de subsidiëring van de jeugdzorg in de regio Holland Rijnland. Hieronder valt beleidsrijke invulling van subsidiëring, Pagina 13 van 25
financieel‐administratieve afhandeling van subsidies en ondersteuning van overhead (communicatie, juridische zaken etc.). Gemeenten zullen niet alleen de huidige provinciale jeugdzorgtaken uitvoeren, maar ook een deel van de taken van het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid. Het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid geeft aan dat gemeenten in totaal circa 2 fte nodig zullen hebben voor dat wat het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid nu doet voor jeugd. De gegevens van de provincie en het zorgkantoor/Zorg & Zekerheid samengenomen impliceert een capaciteit van 10‐12 FTE voor de regionale functie. Dit betreft slechts een voorzichtige indicatie. De verdere uitwerking van de regionale functie zal moeten uitwijzen hoeveel capaciteit benodigd is. Controle op het nakomen van prijsafspraken en geleverde producten kan veel geld besparen. Het gaat straks om grote bedragen waarbij het van belang is om voldoende tijd en ruimte te hebben voor factuurcontrole door financieel‐administratieve medewerkers. Investeren in de uitvoering van opdrachtgeverschap zal lonen. In 2014 vindt inkoop voor 2015 plaats op basis van continuering van de bestaande relaties en afspraken. In 2015 zal naar verwachting een aanzet worden gedaan om ‐ op basis van de te ontwikkelen inkoopstrategieën per segment ‐ te komen tot verdere optimalisatie van de contractering/subsidiëring van jeugdhulp. Deze verdere optimalisatie zal in de toekomst wellicht leiden tot een vermindering van het aantal te contracteren/subsidiëren zorgaanbieders. Deze vermindering zal dan mogelijk leiden tot vermindering van de benodigde menskracht voor de regionale functie. Het perspectief is dus aanwezig om de benodigde capaciteit voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap op termijn terug te brengen. Tot welk niveau en in welk tempo dat kan, is afhankelijk van de keuzes die door de gemeenten worden gemaakt, het tempo waarin de uitvoering ervan plaatsvindt en de medewerking van de zorgaanbieders.
6.2
Een uitgewerkt dienstverleningsproces en P&C‐cyclus
Er zullen werkprocessen ingericht moeten worden die aansluiten bij de externe contacten met zorgaanbieders en de interne behoeften van de gemeenten zoals de Planning & Controle‐cyclus. Kortom, procesbeschrijvingen (administratieve organisatie en interne controle technieken) zullen uitgewerkt en geïmplementeerd worden. Hierbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van reeds ontwikkelde processen bij gemeentelijke organisaties en het zorgkantoor/de zorgverzekeraar.
6.3
(ICT) infrastructuur
Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de aanwezige (ICT‐)infrastructuren van bestaande gemeentelijke organisaties. Alleen indien nodig worden zaken zoals aanvullende software aangeschaft. Uitgangspunt is dat bij de infrastructurele inrichting bestaande middelen efficiënt en kostenbewust worden ingezet, zonder dat dit ten koste gaat van kwaliteit en deskundigheid. Duidelijk is al dat aansluiting op de landelijke zorgdeclaratiesystemen AZR en Vecozo nodig zal zijn. Deze systemen zijn nu in gebruik bij het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid. In het justitiële kader is aansluiting op de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) verplicht.
Pagina 14 van 25
6.4
Budget
Voor de uitvoering van het gezamenlijk opdrachtgeverschap is budget nodig. In 2014 zal het vooral gaan om de opstartkosten van de regionale functie te dekken. De kosten zijn geraamd op € 350.000,‐. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de ‘invoeringsmiddelen jeugd’ die gemeenten in 2014 krijgen. Voor 2015 wordt landelijk gerekend met een percentage van 3% van het rijksbudget voor de ambtelijke uitvoering van de nieuwe taken jeugdhulp. In het regionaal transitiearrangement hebben de regiogemeenten aangegeven dat met de helft minder te willen doen, te weten 1,5%. Voorgesteld wordt om van deze 1,5% in 2015 als volgt in te zetten:
1 % regionaal voor het gezamenlijk opdrachtgeverschap; 0,5% lokaal houden voor bijvoorbeeld in de aansturing van de jeugd‐ en gezinsteams en samenwerking met de regionale functie.
De nog aan te stellen coördinator zal een begroting maken voor het gezamenlijke opdrachtgeverschap. Daarbij zal deze rekening houden met de hierboven genoemde richtlijn en met de in meicirculaire 2014 genoemde definitieve budget voor jeugdhulp.
Pagina 15 van 25
7
Welke financiële samenwerkingsvorm is passend?
Hoe gaan de gemeenten de jeugdhulp betalen? Welke financiële risico's willen zij delen? In dit hoofdstuk gaan we in op het financiële samenwerkingsmodel.
7.1 Waarom financieel samenwerken Zorgaanbieders zullen voor individueel maatwerk per gemeente een veel hogere of mogelijk zelfs onbetaalbare prijs voor jeugdhulp rekenen. Daarom is het van belang om middels financiële samenwerking schaalvoordelen te behalen. Het voorstel gaat ervan uit dat alle zorgaanbieders die in 2014 gecontracteerd dan wel gesubsidieerd zijn, ook in 2015 gesubsidieerd/ gecontracteerd worden (inclusief vrijgevestigde zorgaanbieders). Hierbij vormen de afspraken uit het regionaal transitiearrangement van oktober 2013 het uitgangspunt. De keuze dan wel het aanbod wordt in 2015 niet minder. Wel wordt de financiële ruimte beperkt door de bezuinigingen op de jeugdhulp van 4% in 2015, 6% in 2016 en 5% in 2017. Financiële samenwerking helpt om deze bezuinigingen op te vangen. Uiteindelijk is het de ambitie om op termijn minder zware en vaak dure zorg in te zetten. Om de zorg effectiever en voordeliger te organiseren is een gezamenlijke investering nodig. Zo kan de lokale handelingsvrijheid (budget) mogelijk worden gemaakt. De opgave aan het gezamenlijke opdrachtgeverschap is om op termijn deze gewenste lokale vrije ruimte groter te maken.
7.2 Voorstel financiële samenwerking Gemeenten in Holland Rijnland contracteren in gezamenlijkheid de specialistische jeugdhulp. Daarnaast worden de lokale jeugd‐ en gezinsteams lokaal ingevuld en gefinancierd binnen met aanbieders regionaal af te sluiten raamovereenkomsten. Het voordeel van deze gezamenlijke raamovereenkomsten is het beperken van de kosten en kunnen sturen op de ontwikkeling van deze teams in brede zin (transformatie). De teams werken verder vooral lokaal en zijn ingebed in de lokale samenlevingsstructuren. Op die manier kunnen de teams lokaal verschillen en eigen accenten krijgen. Een basiskwaliteit moet daarbij wel gewaarborgd zijn. Dit om afwenteling op de specialistische zorg te beperken. Hierover worden nadere afspraken gemaakt. De regionale functie zorgt op basis van de lokale wensen van gemeenten voor het afsluiten van de raamovereenkomsten en voor de financiële afhandeling van de inzet van personeel van zorgaanbieders in de teams. Overigens moet de inzet in de teams vanuit bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, MEE of lokale partners als jongerenwerk uit reguliere lokale (WMO en jeugd) middelen bekostigd worden. De verdeling tussen het budget tussen jeugd‐ en gezinsteams en de specialistische zorg wordt geschat op 20%‐80%. Deze schatting moet zeker nog verder uitgezocht worden. Voor de 80% die beschikbaar wordt gesteld voor het contracteren van specialistische jeugdhulp wordt risicodeling overwogen. De kosten kunnen immers per jaar fluctueren. Gemeenten hebben ook een zorgplicht en kunnen geen zorg weigeren als het geld op is. Omdat het eerste jaar al heel veel vastligt en het landelijk verdeelmodel gebaseerd is op het huidige gebruik wordt voor het eerste jaar voorgesteld via het verzekeringsmodel te werken. Dit biedt optimale zekerheid die in het eerste jaar nodig is. Gemeenten hebben al aangegeven in de jaren daarna naar een ander model toe te willen , dat meer gericht is op daadwerkelijke kosten, dus een vlaktax‐ of verrekeningsmodel (zie bijlage 2 voor uitleg).
Pagina 16 van 25
Het verzekeringsmodel gaat uit van maximale risicodeling, een vaste bijdrage aan een regionaal fonds jeugdhulp en regionale contractering van jeugdhulp. De werkgroep heeft de daarvoor de volgende spelregels geformuleerd: 1. De gemeentelijke bijdragen worden overgedragen aan het functie opdrachtgeverschap die aangehaakt is bij de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, zodat deze de benodigde zorg kan contracteren. 2. De financiële bijdrage aan het regionaal fonds jeugdhulp gebeurt aan de hand van voor iedere gemeente gelijke spelregels. 3. De financiële bijdrage voor de specialistische jeugdhulp is in 2015 79% van het budget dat gemeenten van het Rijk krijgen voor de Jeugdwet. 4. Uitgangspunt is dat gemeenten niet meer geld uitgeven aan jeugdhulp dan zij van het Rijk krijgen. Er is echter sprake van zorgplicht, dus hulp mag niet geweigerd worden als het geld op is. Onverhoopt kunnen dan de zorgkosten hoger zijn dan het bedrag dat gemeenten regionaal bijeen hebben gebracht. In dat geval zullen alle gemeenten extra moeten bijdragen. De verdeling van de mogelijke extra kosten in 2015 wordt berekend aan de hand van het percentage dat de ingebrachte premie van dat betreffende jaar vertegenwoordigt. 5. Als er na afrekening met alle zorgaanbieders geld overblijft in het regionale fonds kan van het onderbestede bedrag een egalisatiereserve worden gevormd. Een andere optie is dat het geld teruggaat naar de gemeenten. Voor het eerste jaar is het aan te bevelen een egalisatiereserve in te bouwen omdat er ook in 2016 en 2017 nog bezuinigd wordt. Op die manier kan een deel van die bezuinigingen worden opgevangen. De kans dat er in de eerste jaren geld over blijft is echter klein. 6. Risicodeling geldt uitsluitend voor jeugdhulp die gezamenlijk ingekocht wordt, de gespecialiseerde hulp en de hulp in het gedwongen kader en niet voor de jeugd‐ en gezinsteams. 7. Deelnemende gemeenten maken afspraken over het minimale niveau van preventieve zorg voor jeugd in elke gemeente. Ook de jeugd‐ en gezinsteams moeten aan minimum eisen voldoen. Deelname aan het regionale verzekeringsmodel vindt alleen plaats als aan de gezamenlijke afspraken over preventieve zorg voor jeugd is voldaan (zie ook het beleidsplan). Zo wordt voorkomen dat gemeenten de kosten voort specialistische jeugdhulp kunnen afwentelen op het regionale verzekeringsmodel. 8. Jaarlijks worden de financiële samenwerkingsafspraken geëvalueerd. Daarvoor wordt het zorggebruik per gemeente nauwgezet gemonitord vanaf 2015. Als gemeenten 79% van het budget bijdragen aan het verzekeringsmodel voor de gezamenlijke financiering van de specialistische jeugdhulp en 1% voor de uitvoering van regionaal opdrachtgeverschap, blijft 20% van het budget over. Van deze 20% is nu berekend dat 19,5% besteed kan worden aan de inrichting van de jeugd‐ en gezinsteams en 0,5% aan de lokale uitvoering. Alleen de 79% valt dus onder het verzekeringsmodel. Genoemde percentages moeten aansluiten op het regionaal transitiearrangement van oktober 2013. Het gaat hier voorlopig om schattingen, omdat bij het schrijven van deze notitie de proeftuinen net gestart zijn en er nog geen exact zicht is op het aandeel jeugdhulp dat de teams kunnen opvangen en uitvoeren. De genoemde percentages zijn daarom een indicatie en wordt de komende tijd nader gepreciseerd.
Pagina 17 van 25
Gemeente Alphen a/d Rijn Hillegom Kaag en Braasem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal Holland Rijnland
Voorlopig budget jeugdhulp 2015* € 23.766.411 € 4.129.000 € 3.991.268 € 12.420.279 € 24.811.710 € 5.955.345 € 3.075.810 € 4.472.265 € 3.800.477 € 2.780.421 € 4.659.955 € 7.068.006 € 4.651.809 € 1.879.047 € 107.461.803
jeugd‐ en regionale lokale specialistische gezinsteams uitvoering uitvoering zorg (79% (19,5% (1%) (0,5%) regionaal) lokaal) € 237.664 € 118.832 € 18.775.465 € 4.634.450 € 41.290 € 20.645 € 3.261.910 € 805.155 € 39.913 € 19.956 € 3.153.102 € 778.297 € 124.203 € 62.101 € 9.812.020 € 2.421.954 € 248.117 € 124.059 € 19.601.251 € 4.838.283 € 59.553 € 29.777 € 4.704.723 € 1.161.292 € 30.758 € 15.379 € 2.429.890 € 599.783 € 44.723 € 22.361 € 3.533.089 € 872.092 € 38.005 € 19.002 € 3.002.377 € 741.093 € 27.804 € 13.902 € 2.196.533 € 542.182 € 46.600 € 23.300 € 3.681.364 € 908.691 € 70.680 € 35.340 € 5.583.725 € 1.378.261 € 46.518 € 23.259 € 3.674.929 € 907.103 € 18.790 € 9.395 € 1.484.447 € 366.414 € 1.074.618
€ 537.309
€ 84.894.824 € 20.955.052
Tabel 1: Voorlopige verdeling van budget jeugdhulp 2015 gemeenten in Holland Rijnland * ministerie van VWS, 5 december 2013. Definitief budget volgt in meicirculaire 2014.
7.3 De onderbouwing Gemeenten zullen een groot deel van de middelen die zij ontvangen van het Rijk voor jeugdhulp, ook daarvoor moeten reserveren 5. Dit lijkt enerzijds in strijd met de gedachte van ontschotte budgetten in het sociaal deelfonds. Anderzijds is het zeer onwaarschijnlijk dat er in de jaren 2015, 2016 en 2017 binnen het jeugddomein ruimte overblijft om een deel van het budget aan iets anders te besteden dan aan jeugdhulp. Althans, niet in de eerste jaren. Dit blijkt uit de startfoto jeugdhulp Holland Rijnland van juni 2013 en wordt ondersteund door het regionaal transitiearrangement van oktober 2013. Beide stukken laten zien dat ten opzichte van de historische kosten het beschikbare rijksbudget in 2015 nog een fors gat over laat. Als nadeel van het verzekeringsmodel wordt genoemd dat het voor individuele gemeenten onvoldoende prikkels heeft om aan preventie te werken. Nadat inzicht is opgebouwd over het gebruik van de verschillende onderdelen van jeugdhulp per gemeente is het mogelijk een model in te voeren met minder risicodeling, al dan niet voor een aantal onderdelen van de jeugdhulp. Daarmee zou misschien ook tegemoet worden gekomen aan het bezwaar van niet ontschotte budgetten. Het ministerie van VWS heeft in december 2013 het voorlopige budget 2015 bekend gemaakt. Voor de gemeenten in de regio Holland Rijnland is dit € 107.461.803,‐. Hiervan wordt nu 95% gegarandeerd (€ 102.088.713). In de meicirculaire wordt het definitieve bedrag bekend gemaakt.
5 Het rijksbudget dat gemeenten krijgen voor de nieuwe taken jeugdhulp bestaat uit de optelsom van de huidige “geïndiceerde” zorg voor jeugdigen. Met andere woorden preventieve zorg valt hier niet onder en wordt nu al bekostigd door gemeenten bijv. uit WMO‐middelen prestatieveld 2. In principe staat het gemeenten vrij om vanaf 1‐1‐2015 het budget jeugdhulp naar eigen inzicht in te zetten. De startfoto jeugdhulp Holland Rijnland en het regionaal transitiearrangement laten echter zien dat het budget jeugdhulp volledig ingezet zal moeten worden de nieuwe taken.
Pagina 18 van 25
8
Welke vervolgstappen moeten we nemen?
Om tot implementatie van de beschreven voorstellen te komen zullen, na instemming van het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda en Bestuur & Middelen van 7 maart 2014, in een kort tijdbestek de volgende vervolgstappen gezet worden.
8.1
De raad besluit over dit voorstel
Na een positief van portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda en Bestuur & Middelen worden de raden gevraagd: 1. in te stemmen met dit voorstel over gezamenlijk opdrachtgeverschap 2. daarvoor budget beschikbaar te stellen in 2014 3. kennis te nemen van de geraamde bedragen en percentages voor 2015 Voor tijdige implementatie van het regionaal opdrachtgeverschap is het noodzakelijk dat dit besluit in april of uiterlijk mei wordt genomen.
8.2
Het college doet een verzoek tot dienstverlening aan Holland Rijnland
Na instemming van de raden is de procedure om tot een constructie van dienstverlening te komen als volgt (grondslag is artikel 4 lid 4 van de Gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland). De colleges doen een verzoek aan het samenwerkingsorgaan. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland legt dit verzoek voor instemming voor aan het Algemeen Bestuur op 25 juni 2014. Om tot eenduidige verzoeken voor dienstverlening van de gemeenten binnen Holland Rijnland te komen zal een format worden ontwikkeld dat in het gemeentelijke besluitvormingstraject als uitgangspunt kan worden gebruikt.
8.3
Toelichting op de bevoegdheden
Het beleid hoe en wat wordt ingekocht, is aan de gemeenteraad vanwege de kaderstellende rol van de raad. Ook heeft de raad het budgetrecht. Vervolgens is het de bevoegdheid van de colleges (op grond van artikel 160 Gemeentewet) om tot privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals het daadwerkelijk contracteren van jeugdhulp te besluiten, en (op grond van hoofdstuk 4 en de lokale Subsidieverordening) om subsidie te verstrekken. Dit betekent het college een verzoek kan doen aan het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland om namens hen het opdrachtgeverschap van jeugdhulp uit te voeren. Voorwaarde is wel dat deze uitvoering gebeurt binnen de kaders die door de gemeenteraad zijn gesteld en binnen het budget dat de gemeenteraad hiervoor beschikbaar heeft gesteld. Dit is ook uiteengezet in hoofdstuk 4. Gezien het bepaalde in artikel 169 lid 4 Gemeentewet, is het aan te bevelen dat de colleges voordat het daadwerkelijk verzoek aan Holland Rijnland wordt gedaan hun gemeenteraden in de gelegenheid stellen wensen en bedenkingen ter kennis aan het college te brengen ten aanzien van hun voornemen om het feitelijke opdrachtgeverschap van jeugdhulp door Holland Rijnland te laten verrichten. Doordat de raden besluiten over het voorstel over regionaal opdrachtgeverschap, wordt hieraan voldaan.
Pagina 19 van 25
8.4
Planning
Wanneer
Activiteit
Resultaat
Wie
Maart 2014
Voorbereiden besluitvorming ‘regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp’ conform voorstel 7‐3‐2014, inclusief verzoek tot leveren dienst Holland Rijnland
Gereed:
AO Jeugd en Holland Rijnland
Maart 2014
Besluitvorming
DB Holland Rijnland adviseert, onder voorbehoud van definitieve besluiten van gemeenten, het AB over het aannemen van de dienst.
DB
Maart 2014
Besluitvorming
AB‐besluit, onder voorbehoud van definitieve besluiten van gemeenten, over aannemen van de dienst ‘gezamenlijk opdrachtgeverschap jeugdhulp’
AB
April‐Mei 2014
Besluitvorming
Raadsbesluiten over regionaal Raden opdrachtgeverschap zijn genomen
Uiterlijk 1 juni 2014
Besluitvorming
Colleges hebben besloten Holland Rijnland te verzoeken om namens het college dienst te verrichten voor jeugdhulp
Juni – sep. 2014
Implementatie gezamenlijk Verdere uitwerking en opdrachtgeverschap Holland implementatie van het voorstel Rijnland
Voorbeeld raadsvoorstel Format “verzoek van gemeenten aan Holland Rijnland om dienst te verlenen” Voorbereiding aanstellen coördinator voor implementatie
Colleges
Nog aan te stellen coördinator
Tabel 2: Planning vervolgstappen
Het hierboven geschetste vervolgtraject impliceert dat de implementatie en juridische en bestuurlijke verankering van het regionale opdrachtgeverschap niet op tijd gereed is om tijdig de inkoop van de jeugdhulp in 2015 voor te bereiden. Daarom is de werkgroep regionaal transitie arrangement per januari 2014 voortgezet als werkgroep Programma Jeugdhulp 2015. Deze werkgroep bereidt de uitvoering van het transitiearrangement voor. Concreet wordt gewerkt aan een programma jeugdhulp 2015. Voor de verdere uitvoering van dit programma zal worden samengewerkt met het regionaal opdrachtgeverschap en de beoogde coördinator.
Pagina 20 van 25
8.5
Nader uit te werken onderwerpen
Tijdens het uitwerken van dit voorstel werd duidelijk dat het regionaal opdrachtgeverschap directe raakvlakken heeft met een aantal inhoudelijke thema’s die in de implementatiefase verder onderzocht dan wel geconcretiseerd moeten worden:
basisafspraken jeugd‐ en gezinsteams. het beleggen van de verstrekking van Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s). PGB beheer (per gebruiker afspraken maken, controleren en uitbetalen) kost het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid veel tijd (ca. 40% van de totale FTE). Deze werkzaamheden zijn niet meegenomen in de voorlopige formatieberekening zorgbemiddeling zoals dit u door het Zorgkantoor/Zorg & Zekerheid wordt gedaan. Deze werkzaamheden zijn niet meegenomen in de voorlopige formatieberekening van de regionale functie opdrachtgeverschap; aansluiting van de functie opdrachtgeverschap op ICT‐systemen zoals landelijke zorgdeclaratiesystemen AZR en Vecozo; gemeenten zullen zich er op moeten voorbereiden dat ze meldingen krijgen over maatregelen die de rechter heeft uitgesproken (CORV, Collectieve Opdracht Routeer Voorziening). Waar deze melding straks moet binnenkomen is nog niet uitgewerkt.
Pagina 21 van 25
Bijlage 1 Methode procesverantwoordelijkheid en actoren Voor het ontwerpen van de inkoopfunctie is gebruik gemaakt van een door Significant ontwikkelde methode om de basisprocesinrichting van een (inkoop)functie vast te stellen (de Ballenbak ®Significant). Iedere inkoopfunctie bestaat uit een aantal basisinkoopprocessen die belegd dienen te zijn, dus ook de inkoopfunctie van Holland Rijnland voor de jeugdhulp. Daarnaast zijn er verschillende actoren die een rol spelen in de diverse inkoopprocessen. Deze rollen zijn onder te verdelen in:
Responsible (R): verantwoordelijk voor de uitvoering van een proces/activiteit Accountable (A): resultaatverantwoordelijke voor een proces/activiteit. In de praktijk is dit een beslissingsbevoegde rol. Supportive (S): levert ondersteuning bij de uitvoering van een proces/activiteit. Consulted (C): de verplichte (!) raadgevende/adviserende rol Informed (I): de actor(en) die geïnformeerd worden over de uitkomsten van een proces/activiteit.
In de ‘ballenbak‐sessie’ is consensus gezocht over per inkoopproces en actor toe te kennen verantwoordelijkheden. De uitkomsten zijn weergegeven in op de volgende sheets. Na deze sheets volgt een beschrijvende toelichting.
Pagina 22 van 25
Toelichting op processen: 1. Beleid en kaderstelling Ontwikkelings‐, implementatie‐ en beheersprocessen strategische richting en kaderstelling: concern‐ inkoopbeleid en blauwdruk voor tactische en operationele inkoop (methoden & procedures) 2. Inkoopcontrol & Intelligence Ontwikkeling‐, implementatie‐ en beheersprocessen rond de planning & control cyclus (inkoopjaarplan, het monitoren van de uitgaven, inkoopprestatiemeting) voor de inkoopfunctie inclusief de daartoe benodigde informatievoorziening (intelligence) 3. Inkoopinfrastructuur Ontwikkeling, implementatie en beheer inkoopinfrastructuur: bestel‐, contract‐, aanbestedings‐, veilingssystemen, prestatiesystemen, koppeling met financiële backoffice, methoden & procedures. 4. Demandmanagementprocessen De processen rond het vinden, analyseren, verbeteren en bedienen en besturen van behoeften van klantgroepen, en het duurzaam beheren van de relatie van de inkooporganisatie met deze klantgroepen. 5. Categoriemanagement (Jeugd = categorie) Strategievorming per op het niveau van een categorie ‐ categorieanalyse (vraag, aanbod), opstellen categoriestrategie en –planning,, afspraken over control 6. Inkooppakketstrategie
Pagina 23 van 25
Strategievorming per inkoopsegment/‐pakket ‐ (deel)marktanalyse, vertalen vraag en aanbod aan inkoopstrategieën (single‐multiple sourcing , selectieve inkoop etc) 7. Contracteren Het specificeren van de behoefte, het selecteren en contracteren van zorgaanbieders 8. Contractmanagement Het specificeren van de behoefte, het selecteren en contracteren van zorgaanbieders 9. Relatiebeheer en –ontwikkeling Periodiek evalueren van lopende contracten met als doel de prestaties van de leveranciers te optimaliseren. Tevens worden op regelmatige basis met leveranciers afgestemd over mogelijke verbeteringen in prestatie of proces 10. Verrichten, declaratie en facturatie Het leveren van zorg, zorgregistratie en declaratie, controle en facturatie 11. Kwaliteitsbewaking en ‐controle
Pagina 24 van 25
Bijlage 2 Modellen risicodeling
Veel Risicodeling Geen
Verzekeringsmodel
Vlaktaksmodel
Verrekeningsmodel
maximale solidariteit vaste verzekeringspremie kassier contracteert
gedeeltelijke solidariteit betalen gemiddeld gebruik kassier contracteert
gebruiker betaalt jaarlijks verrekenen geen risicodeling
Pagina 25 van 25
Samenwerkingsverklaring Gemeenten Holland Rijnland & Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid
De convenantpartners: De 14 gemeenten in Holland Rijnland1, Vertegenwoordigd door mevrouw R. van Gelderen, voorzitter portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda Verder te noemen “de gemeenten” Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid Vertegenwoordigd door de heer T. van Houten, voorzitter Raad van bestuur Verder te noemen “Zorg en Zekerheid”
In overweging nemende dat: ‐ de hervorming van de langdurige zorg tot een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden leidt. Een deel van de extramurale zorg (begeleiding en kortdurend verblijf) wordt vanuit de AWBZ naar de Wmo gedecentraliseerd en een deel (verpleging en verzorging) wordt als nieuwe functie wijkverpleging naar de Zorgverzekeringswet overgeheveld; ‐ gemeenten daarnaast vanaf 2015 ook verantwoordelijk worden voor de hele jeugdzorg; ‐ gemeenten en Zorg en Zekerheid het beide belangrijk vinden om goede en betaalbare zorg en ondersteuning te bieden; gemeenten aan hun inwoners, Zorg en Zekerheid aan zijn cliënten; ‐ de financiële taakstelling, waarmee de overgang van taken gepaard gaat, en de stijgende kosten om een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen door gemeenten en Zorg en Zekerheid vragen; ‐ gemeenten hebben afgesproken om voor het maken van afspraken met Zorg en Zekerheid zoveel mogelijk op regionaal niveau (regio Holland Rijnland) op te trekken, waar dat een duidelijke meerwaarde heeft. Gemeenten behouden daarbij wel de ruimte om op subregionaal/lokaal niveau specifieke, aanvullende afspraken te maken
Spreken de intentie uit om: ‐ samen te werken om de transitie van de langdurige zorg en de decentralisatie van de jeugdzorg goed en zorgvuldig aan te pakken en de gewenste transformatie vorm te geven; en ‐ de samenwerking een intensiever en meer gestructureerd karakter te geven met het vaststellen van dit convenant
Formuleren de volgende ambitie: ‐ samenhangende zorg en ondersteuning voor inwoners/cliënten te organiseren; ‐ doelmatigheid van de zorgverlening en ondersteuning te bevorderen ‐ zorg dragen dat mensen die langdurige zorg en ondersteuning nodig hebben, geen hinder ondervinden van de verdeling van zorg en ondersteuning over twee wetten, niet bij de overgang naar gemeenten en zorgverzekeraar en niet bij de uitvoering door beide partijen.
En maken de volgende afspraken: 1
De gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Inhoud van de samenwerking Samenwerking ‐ Gemeenten en Zorg en Zekerheid besluiten gezamenlijk over de wijze van samenwerking en de inhoud van de samenwerking. ‐ De inhoud van de samenwerking, de thema’s waarop wordt samengewerkt, wordt nader uitgewerkt in een samenwerkingsagenda. Deze agenda is als bijlage bijgevoegd. Samenwerkingsagenda ‐ De samenwerkingsagenda is een gezamenlijke werkagenda. Dit betekent dat gemeenten en Zorg en Zekerheid samen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de agenda. ‐ De samenwerkingsagenda is een dynamische agenda. Dit betekent dat de inhoud van de agenda aangepast kan worden wanneer gemeenten en Zorg en Zekerheid dit noodzakelijk vinden. Projecten ‐ De samenwerking(sagenda) kan ertoe leiden dat gezamenlijke projecten worden opgestart. ‐ Gemeenten en Zorg en Zekerheid besluiten gezamenlijk over de inhoud en organisatie van deze projecten.
Uitvoering en organisatie van de samenwerking ‐ De uitvoering van de samenwerkingsagenda vraagt gezamenlijke inzet van gemeenten en Zorg en Zekerheid. ‐ Voor de uitvoering van de samenwerkingsagenda worden werkgroepen geformeerd, bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten en Zorg en Zekerheid. ‐ Regie over de uitvoering van de samenwerkingsagenda ligt bij het afstemmingsoverleg en bestuurlijk bij de stuurgroep.
Duur van de samenwerking ‐ De afspraken in dit convenant gaan in eerste instantie over de periode 2014 en 2015 ‐ Gemeenten en Zorgverzekeraar hebben de intentie om langer samen te werken wanneer dit noodzakelijk/wenselijk blijkt.
Ondertekening Namens de 14 gemeenten in Holland Rijnland
Namens Zorg en Zekerheid
………………………………………………..
………………………………………………………
Voorzitter portefeuillehoudersoverleg
Voorzitter Raad van Bestuur
Sociale Agenda
Samenwerkingsagenda Gemeenten Holland Rijnland & Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 1
Inleiding De komende tijd staan gemeenten, zorgverzekeraars en Zorgkantoren voor grote veranderingen. Dat geldt ook voor gemeenten in Holland Rijnland en voor Zorg & Zekerheid (als grootste zorgverzekeraar en Zorgkantoor voor de regio Holland Rijnland). Zo worden de gemeenten en zorgverzekeraars vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor een groot deel van de langdurige zorg voor mensen die thuis wonen. Een deel van de extramurale AWBZ‐zorg (begeleiding en kortdurend verblijf) wordt gedecentraliseerd naar de Wmo en een deel (verzorging en verpleging) wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. De intramurale zorg wordt geregeld in de Wet Langdurige Intensieve Zorg. Zorg en Zekerheid wordt in zijn rol als Zorgkantoor verantwoordelijk voor de uitvoering van deze wet.
Daarnaast worden gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk voor de gehele jeugdzorg, die nu nog door verschillende partijen wordt uitgevoerd, waaronder door Zorg & Zekerheid in haar rol als zorgverzekeraar en haar rol als Zorgkantoor. Het gaat dan om zorg die vanuit de AWBZ en de Zvw wordt ingebracht in de nieuwe Jeugdwet. Voor een belangrijk deel van deze zorg, de jeugd‐ggz, zijn landelijke afspraken gemaakt tussen VNG en zorgverzekeraars.
Tenslotte kunnen mensen door het scheiden van wonen en zorg minder beroep doen op intramurale zorg. Door deze extramuralisering zullen mensen langer thuis blijven wonen met de zorg en ondersteuning die zij daarbij nodig hebben.
Deze ontwikkelingen zijn aanleiding geweest om de samenwerking tussen gemeenten in Holland Rijnland en Zorg & Zekerheid te intensiveren en vast te leggen. Hiertoe is deze samenwerkings‐ agenda opgesteld. Deze agenda geeft een overzicht van de samenwerkingthema’s en de invulling ervan in 2014. Het gaat hierbij om de volgende thema’s: ‐ Geïntegreerde zorg en ondersteuning in de wijk ‐ Preventie en gezondheidsbevordering ‐ Samenwerking binnen inkoop en sturing ‐ Extramuralisering / wonen, zorg en welzijn ‐ Jeugdhulp De agenda en deze thema’s kunnen worden aangepast, indien beide partijen dit noodzakelijk vinden.
Doelen De gemeenten in Holland Rijnland en Zorg & Zekerheid hebben beide de intentie uitgesproken om de transitie en transformatie van de langdurige zorg en de decentralisatie van jeugdzorg goed en zorgvuldig aan te pakken. Hierbij wordt ingezet op het bieden van zorg en ondersteuning in “de wijk1”, op preventie en samenwerking. De cliënt staat daarbij centraal. 1
Er is veel discussie over de term wijkgericht werken. Wat is de omvang van een wijk? Kan alles op de schaal van een wijk gerealiseerd worden? Vanwege de gangbaarheid van de term, de aansluiting bij de term “sociale wijkteams” is ervoor gekozen om te spreken over wijkgericht werken.
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 2
Gestreefd wordt naar:
‐ Het organiseren van samenhangende zorg en ondersteuning voor inwoners/cliënten ‐ Het bevorderen van doelmatigheid van de zorgverlening en ondersteuning.
Daarnaast vinden Zorg en Zekerheid en gemeenten het ook belangrijk dat een klantvriendelijke en soepele overgang per 1 januari 2015 plaatsvindt.
Rollen Zorg en Zekerheid Zorg en Zekerheid is verantwoordelijk voor de inkoop van eerstelijns‐ en tweedelijnszorg: ‐ Als zorgverzekeraar uitvoering geven aan de zorgverzekeringswet: de inkoop van de extramurale zorg; ‐ Als Zorgkantoor uitvoering geven aan de Wet langdurige intensieve zorg: de inkoop van de intramurale zorg. Zorg & Zekerheid heeft het grootste marktaandeel in de regio Holland Rijnland (Zuid‐Holland Noord). Zorg & Zekerheid is daardoor de aangewezen gesprekspartner voor gemeenten. Gemeenten Gemeenten worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor: ‐ Het organiseren van ondersteuning gericht op participatie en zelfredzaamheid; en ‐ Het organiseren van alle hulp voor jeugdigen en jongeren (en hun ouders). Dit is vervat in de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet. Voor de samenwerking en afstemming met de zorgverzekeraar werken de gemeenten in Holland Rijnland regionaal samen. Dit laat onverlet dat op subregionaal of lokaal niveau nog nadere afspraken kunnen worden gemaakt tussen zorgverzekeraar en gemeenten. Er moet dus ook ruimte zijn voor specifieke, lokale afspraken en voor lokale herkenbaarheid.
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 3
Uitwerking thema’s
1. Geïntegreerde zorg en ondersteuning in de wijk / wijkgericht werken Opgave
Volwassenen Op 6 november heeft staatssecretaris Van Rijn een brief over de hervorming van de langdurige zorg aan de Tweede kamer verstuurd. In deze brief heeft hij zijn besluit toegelicht om begeleiding onder te brengen bij de Wmo en verzorging en verpleging bij de Zorgverzekeringswet. Van Rijn ziet voor de samenhang in de uitvoering van beide wetten een duidelijke rol weggelegd voor de wijkverpleegkundige (akkoord met VNG 17 december 2013). Van Rijn hecht een zo groot belang aan wijkgericht werken dat hij gemeenten € 50 miljoen in het voorzicht heeft gesteld voor het opzetten van sociale wijkteams. Financiële taakstelling Ondanks deze extra middelen gaat de overheveling van taken vanuit de AWBZ gepaard met een aanzienlijke financiële taakstelling. Hierdoor zijn innovatieve zorgarrangementen nodig. Gemeenten en Zorg en Zekerheid (in zijn rol als zorgverzekeraar) stimuleren aanbieders om met inhoudelijke plannen voor deze innovatieve arrangementen te komen. Zij kunnen hiertoe prikkels geven bij maken van afspraken met deze aanbieders.
Jeugd
Doel
Beoogd resultaat
Opdracht
Gemeenten hebben een toekomstmodel geschetst om de decentralisatie van jeugdzorg vorm te geven. Binnen dit toekomstmodel nemen jeugd‐ en gezinsteams een centrale plaats in. Voor deze teams is een goede samenwerking met huisartsen van groot belang, zeker omdat de huisarts kan verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp. ‐ Goede en effectieve zorg en ondersteuning in de wijk, zo licht en kort als mogelijk is en zo zwaar als noodzakelijk is ‐ Samenhang en afstemming in zorg en ondersteuning, waardoor mensen – jong en oud ‐ zorg en ondersteuning krijgen die nodig is. ‐ Gezamenlijke regionale kaders en sturing om lokaal maatwerk en lokale samenwerking en afstemming tussen zorg en welzijn mogelijk te maken. ‐ De inzet van de praktijkondersteuner, de huisarts en de wijkverpleegkundige in de uitwerking van gebiedsgericht werken en in sociale wijkteams / jeugd‐ en gezinsteams is via zorginkoop en bekostiging geborgd ‐ Inzet van AWBZ‐ en Zvw gefinancierde partijen in de proeftuinen jeugd‐ en gezinsteams ‐ Ontwikkel een gezamenlijke visie op wijkgericht werken ‐ Omschrijf de gemeenschappelijke kernwaarden ‐ Omschrijf de beoogde cultuuromslag en de daarvoor benodigde inzet ‐ Benoem de gewenste rol van huisartsen, praktijkondersteuners en wijkverpleegkundigen binnen het wijkgericht werken ‐ Geef inzicht in de sturingsmogelijkheden van gemeenten en zorgverzekeraar ‐ Benoem succes‐ en faalfactoren vanuit de opgedane ervaring van lopende pilots ‐ Geef handvatten mee om op lokaal/subregionaal niveau te komen tot afspraken over geïntegreerde zorg en ondersteuning in de wijk ‐ Benoem de gewenste rol en invulling van casemanagement dementie Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 4
Planning
Werkgroep
December 2013: samenstelling werkgroep 1e kwartaal 2014: uitwerking opdracht Eind maart/begin april 2014: oplevering resultaat ‐ Beleidsmedewerker Wmo / Jeugd ‐ Beleidsmedewerker gemeente die betrokken is bij een pilot wijkgericht werken ‐ Accounthouder wijkverpleging Zorg en Zekerheid ‐ Accounthouder eerstelijn van Zorg en Zekerheid
2. Preventie en gezondheidsbevordering Opgave
Doel
Beoogd resultaat Opdracht
Planning
Werkgroep
Gemeenten en Zorg en Zekerheid zijn ervan overtuigd dat inzetten op vroegsignalering, versterken en ondersteunen mantelzorgers en informele zorg een preventieve werking op de inzet van professionele zorg kan hebben. Gemeenten en zorgverzekeraar werken op dit vlak al samen. Hierbij kan worden gedacht aan de collectieve ziektekostenverzekering voor minima. ‐ Versterken van preventie om zo problemen op medisch en/of sociaal vlak te voorkomen dan wel te beperken ‐ Bevorderen van de fysieke en sociale gezondheid Een gebundelde aanpak van preventie, waardoor preventie op medisch en sociaal vlak elkaar aanvult en versterkt ‐ Ontwikkel een gezamenlijke visie op preventie ‐ Omschrijf wat preventie inhoudt binnen respectievelijk het sociale domein en het medische domein. ‐ Omschrijf de gemeenschappelijke kernwaarden ‐ Benoem de verantwoordelijkheden van zorgverzekeraar en gemeenten ‐ Inventariseer lopende programma’s ‐ Geef inzicht in de mogelijkheden om krachten te bundelen ‐ Benoem succes‐ en faalfactoren vanuit de opgedane ervaring van de lopende programma’s ‐ Geef handvatten mee om op lokaal/subregionaal niveau te komen tot aanvullende succesvolle preventieprogramma’s (op basis van de lokale situatie/ opgaven) December 2013: samenstelling werkgroep 1e kwartaal 2014: uitwerking opdracht Eind maart/begin april 2014: oplevering resultaat ‐ Beleidsmedewerker Wmo ‐ Beleidsmedewerker gezondheid ‐ Preventiemedewerker GGD ‐ Medewerker Zorg en Zekerheid
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 5
3. Inkoop en financiële sturing Opgave
Doel Beoogd resultaat Opdracht
Planning
Werkgroep
Sturingsinformatie Gemeenten moeten gedurende maximaal een jaar de zorg voortzetten van mensen die eind 2014 AWBZ‐begeleiding of vormen van jeugdhulp ontvangen. Voor gemeenten is het daarom van belang dat zij inzicht hebben in de omvang van ondersteuning, waarvoor zij met ingang van 2015 verantwoordelijk worden. Deze informatie wordt door zorgkantoren via Vektis verstrekt voor volwassenen (Wmo) en voor jeugdigen en jongeren (Jeugdwet). Inkoopinformatie Gemeenten en Zorg en Zekerheid gaan mogelijk bij zelfde partijen inkopen. Gekeken moet worden waar inhoudelijke afspraken kunnen worden gemaakt, zodat aanbieders niet met tegengestelde prikkels worden geconfronteerd. Zorg en ondersteuning zijn communicerende vaten. Keuzes op het ene terrein kunnen daarom gevolgen hebben voor het andere terrein. Inkoop zorgvormen voor jeugdigen vanuit AWBZ en ZVW Naast de inkoop van alle zorg voor jeugdigen die vanuit de AWBZ en Zvw naar de Jeugdwet overkomt, wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het uitwerken van de aanpak jeugd‐GGZ zoals landelijk door VNG en ZN is afgesproken. Dit is opgenomen bij thema 5. “Jeugd”. ‐ Een soepele en klantvriendelijke overgang van cliënten (jeugd en volwassenen) per 1 januari 2015 ‐ Afstemming bij de inkoop van en sturing op jeugdhulp, zorg en ondersteuning ‐ Duidelijk inzicht voor gemeenten in de consequenties van de overgangsregeling (aantal mensen en aanbieders) ‐ Afspraken over sturing bij inkoop bij zelfde partijen, voor zowel Wmo als Jeugdzorg ‐ Omschrijf de bekostigingsmodellen en inkoopprocessen van gemeenten en zorgverzekeraar voor de inkoop van zorg en ondersteuning ‐ Geef inzicht in de (financiële) gevolgen van de verschuiving van schotten in het nieuwe zorgstelsel (jeugd en volwassenen) ‐ Onderzoek of sprake is van overlap, witte vlekken en perverse prikkels in de bekostiging. Zo ja, formuleer voorstellen om dit te repareren. ‐ Zorg en ondersteuning zijn communicerende vaten. Breng in beeld waar keuzes van gemeenten of zorgverzekeraar consequenties hebben voor de geboden zorg en ondersteuning en doe hier voorstellen voor ‐ Geef handvatten om ‐ waar zorg en ondersteuning elkaar raken – financieel te sturen op gewenste resultaten door middel van strategische inkoop (gelijke prikkels, in ieder geval niet tegengestelde prikkels) ‐ Maak afspraken over een goede overdracht van cliëntgegevens (betrek daarbij mogelijke communicatie naar cliënten) December 2013: samenstelling werkgroep 1e – 2e kwartaal 2014: uitwerking opdracht Juni 2014: oplevering resultaat 3e kwartaal 2014: concrete afspraken tussen gemeenten, zorgverzekeraars en aanbieders voor 2015 ‐ Beleidsmedewerker Wmo en Jeugd ‐ Vertegenwoordiger vanuit regionaal team bedrijfsvoering ‐ Indien nodig: gemeentelijk adviseur inkoop ‐ Accounthouder inkoop van Zorg en Zekerheid (inzet:
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 6
4. Extramuralisering / wonen, zorg en welzijn Opgave
Doel Beoogd resultaat
Opdracht
Planning
Werkgroep
Meer mensen met kwetsbare gezondheid of beperkte zelfredzaamheid blijven langer zelfstandig wonen; omdat zij dit zelf willen, maar ook omdat de toegang tot intramurale voorzieningen is aangescherpt en nog verder wordt aangescherpt met de Wet langdurige intensieve zorg. In deze wet wordt genormeerd hoeveel verzorgings‐ en verpleeghuizen nodig zijn. Dit heeft consequenties voor het bestaande vastgoed. Daarnaast heeft de extramuralisering gevolgen voor de zorg en ondersteuning die gemeenten en zorgverzekeraar bieden of gaan bieden. Zorgvuldige en doelmatige transformatie van intramuraal naar extramuraal ‐ Inzicht in de gevolgen van de extramuralisering ‐ Mogelijkheden om deze gevolgen op te vangen, waardoor gemeenten en zorgverzekeraar/Zorgkantoor kunnen anticiperen op de gevolgen van de extramuralisering. Daarbij gaat het om de extramurale zorg en ondersteuning aan inwoners/cliënten en om het vastgoed ‐ Breng de inhoudelijke en financiële gevolgen van de drie decentralisaties en de extramuralisering (ZZP‐maatregel) in kaart. Denk daarbij aan: De gevolgen voor het bieden van zorg en ondersteuning (toename van aantal mensen dat als gevolg van de maatregelen langer thuis blijft wonen, kosten die nu gemoeid zijn met de zorg en ondersteuning aan deze mensen) Het effect op de intramurale voorzieningen binnen gemeenten De toename van de vraag aan geschikte woningen / woningaanpassingen ‐ Formuleer voorstellen / kaders om de beoogde transformatie van intramuraal naar zorg thuis vorm te geven. Denk hierbij aan: Dagopvang/dagbesteding Effectief gebruik gebouwen / benutten leegstaand / spreiding (voorwaardenscheppend vanuit gemeente, bijvoorbeeld bestemmingsplannen) December 2013: samenstelling werkgroep 1e – 2e kwartaal 2014: uitwerking opdracht Juni 2014: oplevering resultaat 3e kwartaal 2014: concrete afspraken tussen gemeenten, zorgverzekeraars en aanbieders voor 2015 ‐ Beleidsadviseur wonen en Wmo Holland Rijnland ‐ Beleidsadviseur Wmo, OGGZ ‐ Medewerker Zorg en Zekerheid
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 7
5. Zorg en ondersteuning aan jeugdigen Opgave
Per 1‐1‐2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdzorg die vanuit de Wet op de Jeugdzorg, de AWBZ en de Zvw is ingebracht in de Jeugdwet. Landelijk zijn nadere afspraken gemaakt hoe gemeenten en zorgverzekeraars met elkaar de inkoop van de jeugd‐GGZ organiseren. De opgave is om samen met zorgverzekeraar/zorgkantoor een zo adequaat mogelijke gemeentelijke inkoop te realiseren met gebruikmaking van de deskundigheid van zorgverzekeraar en zorgkantoor, op basis van wettelijke verantwoordelijkheden en nader gemaakte afspraken. Mede opgave is daarbij om de overgang van verantwoordelijkheden voor de cliënt zo geruisloos mogelijk te laten verlopen. Tevens moet de continuïteit van zorg voor zittende cliënten per 1 januari 2015 worden geborgd . Verder is het noodzakelijk dat gemeenten en zorgverzekeraar/zorgkantoor afspraken maken over de aansluiting van de AWBZ en Zorgverzekeringswet op de Jeugdwet, met name voor jeugdigen die na hun 18e nog zorg nodig hebben.
Doel
‐ Vormgeven binnen het gemeentelijk toekomstmodel van alle elementen en zorgvormen die vanuit de AWBZ en Zvw worden ingebracht in de Jeugdwet ‐ Specifiek vormgeven van de jeugd‐ggz, waaronder binnen de jeugd‐ en gezinsteams; ‐ Beschikbaar stellen van alle noodzakelijke gegevens m.b.t. vraag en aanbod, kosten en financieringssystemen ‐ Continuïteit van zorg en ondersteuning voor jeugdigen die in 2014 al deze zorg ontvingen en die doorzetten in 2015 ‐ Continuïteit van zorg en ondersteuning voor jeugdigen van 18+, waarbij de ondersteuning vanaf het 18e (deels) vanuit de zorgverzekeraar zal worden geleverd ‐ Gezamenlijke afspraken over de inkoop van alle zorg die vanuit de AWBZ en Zvw wordt ingebracht in de Jeugdwet, waaronder jeugd‐ggz ‐ Gezamenlijke afspraken over zorg en ondersteuning 18+ en aansluiting van Jeugdwet op AWBZ en Zvw. ‐ Een voor de cliënt zo geruisloos mogelijke overgang op/na 1 januari 2015 De opdracht van de gemeentelijke werkgroepen regionaal opdrachtgeverschap is al eerder geformuleerd. Deze opdrachtomschrijving, inclusief planning, is als bijlage bijgevoegd. Kort gezegd gaat het om de volgende punten: ‐ Afspraken maken met organisaties over de inkoop van jeugdhulp in 2015 (op basis van het regionaal transitiearrangement) ‐ Het opzetten van een team inkoop die deze inkoop van jeugdhulp daadwerkelijk gaat uitvoeren. Bij deze twee punten is de samenwerking tussen Zorg en Zekerheid en gemeenten, mede door deelname van zorgverzekeraar/zorgkantoor in betreffende werkgroep, van essentieel belang. Binnen Holland Rijnland zijn vanuit gemeenten twee werkgroepen ingesteld die het regionaal opdrachtgeverschap uitwerken. Contactpersonen vanuit Zorg en Zekerheid zijn daarbij lid en zullen op basis van de agenda deelnemen aan overleggen. Dit zolang de werkomvang dit toelaat. Vooraf geven de voorzitters van de werkgroepen aan wat de gevraagde tijdsinzet zal zijn.
Beoogd resultaat
Opdracht & Planning
Werkgroep
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 8
Structuur & besluitvorming
Projectstructuur De samenwerkingsagenda is een gezamenlijke werkagenda; gemeenten en zorgverzekeraar zijn beide eigenaar. De uitvoering van de agenda vergt gezamenlijke inzet van gemeenten en zorgverzekeraar. Per thema gaat daarom een werkgroep, met inzet vanuit zowel gemeenten als zorgverzekeraar, aan de slag. Daar waar het beter en slimmer blijkt, kunnen werkgroepen worden samengevoegd. Per werkgroep wordt iemand aangewezen, die verantwoordelijk is voor het proces van overleg en voorbereiding van besluitvorming. Vooralsnog ligt, vanuit praktische overwegingen, de voorzittersrol bij gemeenten. Mocht blijken dat hierin een verandering moet worden aangebracht, wordt dit neergelegd bij het regionaal projectleider Wmo en de functionaris gemeenten van Zorg en Zekerheid. Afstemmingsoverleg Regie over uitvoering van de samenwerkingsagenda ligt bij het afstemmingsoverleg. Aan dit overleg nemen de voorzitters van de werkgroepen deel en de functionaris gemeenten van Zorg en Zekerheid. De aanwezigen vanuit gemeenten vertegenwoordigen alle gemeenten in Holland Rijnland en zijn verantwoordelijk voor een goede terugkoppeling. De functionaris gemeenten van Zorg en Zekerheid zorgt voor een terugkoppeling binnen Zorg & Zekerheid. Het afstemmingsoverleg komt eenmaal per 4 weken bijeen tot medio 2014. Dit bevordert de samenwerkingsrelatie en kunnen partijen elkaar snel vinden. Overleg is constructief en oplossingsgericht.
Bestuurlijk overleg Naast ambtelijke betrokkenheid is ook bestuurlijke betrokkenheid wenselijk. Er wordt een bestuurlijk overleg georganiseerd. Dit overleg bestaat uit een portefeuillehouder Sociale agenda, die hiertoe aangewezen wordt, een vertegenwoordiging van Zorg en Zekerheid, de functionaris gemeenten en de regionaal projectleider Wmo en de regionaal projectleider Jeugd. Dit bestuurlijk overleg komt eenmaal per kwartaal bijeen.
Besluitvorming Voorstellen die vanuit de samenwerkingsagenda worden geformuleerd en afspraken die worden opgetekend, worden ter vaststelling voorgelegd aan het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda waar het de gemeenten betreft en aan de Raad van Bestuur waar het Zorg & Zekerheid betreft. Besluitvorming gebeurt op basis van unanimiteit.
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 9
Gemeenten
Zorg & Zekerheid Raad van Bestuur
PHO Sociale Agenda
MT Zorg & Zekerheid
Stuurgroep 3D
Besluitvorming
Toetsing
Kernteam Wmo/ AO Jeugd Afstemmings‐ team
Regie
Voorbereiding
Werkgroepen
Samenwerkingsagenda Zorg & Zekerheid en gemeenten Holland Rijnland 10
Onderwerp:
Specialistische begeleiding in de nieuwe Wmo
Datum:
30 januari 2014
Door: Eveline Extra Anja van Oost Chrik Duyvendak
2
Inhoudsopgave Inleiding
blz 3
Samenvatting en advies
blz 4
1) Analyse huidige situatie in de AWBZ 1.1 Wat is specialistische begeleiding? 1.2 Doelgroepen die aanspraak kunnen maken op specialistische begeleiding 1.3 Specialistische ondersteuning aan doelgroepen voor MEE 1.4 Overige ondersteuning aan mensen met een zeldzame beperking 1.5 Aantallen in Holland Rijnland en de spreiding over de gmeenten 1.6 Aanbieder waar momenteel specialistische begeleiding wordt afgenomen in de regio 1.7 Huidige kosten
blz 6 blz 6 blz 6 blz 7 blz 7 blz 7
2) Specialistische begeleiding in de WMO 2015 2.1 Maatschappelijke ondersteuning en specialistische vormen daarbinnen in de toekomst 2.2 Uitgangspunten gespecialiseerde begeleiding 2.3 Opties voor de vormgeving van specialistische ondersteuning 2.4 Advies per doelgroep 2.5 Advies voor inkoop en financiering
blz 10
blz 8 blz 9
blz 10 blz 12 blz 13 blz 15 blz 15
Bijlage 1; omschrijving van de doelgroepen en de doelstelling van specialistische begeleiding in de AWBZ blz 17 Bijlage 2: overzicht van de overige dienstverlening van MEE in Holland Rijnland blz 20 Bijlage 3: overzicht aantal en spreiding zorgvragers per functiecategorie per aanbieder blz 21 Bijlage 4:kosten en urenconsumptie per instelling per prestatiecode Periode 1 t/m 3 2013, bron CAK blz 25
3
Inleiding Op 6 november 2013 heeft het portefeuillehouders overleg Sociale Agenda Holland Rijnland ingestemd met de bestuursopdracht uitbreiding Wmo. Eén van de opdrachten betrof de specialistische ondersteuning; 1) Definieer wat onder specialistische ondersteuning wordt verstaan. Betrek daarbij de omvang van de doelgroep van de ondersteuning (prevalentie van de vraag), het gebruik van de ondersteuning, de specifieke deskundigheid die nodig is om de ondersteuning te kunnen bieden en de kosten van de ondersteuning. 2) Maak een analyse van de vraag naar specialistische ondersteuning, het huidig aanbod van specialistische voorzieningen, en van het gebruik en van de pendel naar deze voorzieningen tussen gemeenten. 3) Formuleer een voorstel over het aanmerken van voorzieningen als regionale specialistische voorzieningen. Betrek daarbij de gevolgen voor de inwoners. 4) Werk verschillende modellen uit om deze voorzieningen te financieren, zoals: ‐ een fonds met een onderbouwd rekenmodel of ‐ een persoonsvolgend financiering 5) Formuleer voorstellen voor het maken van basisafspraken over het niveau van preventie ter voorkoming van instroom in de specialistische voorziening. Daarnaast is vanuit de werkgroep cliëntondersteuning aandacht gevraagd voor de specialistenpool van MEE. In deze nota wordt eerst een analyse gemaakt van de specialistische ondersteuning zoals die nu geboden wordt binnen de AWBZ, de doelgroepen , het gebruik, de kosten en de aanbieders. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van de gegevens uit de decentralisatiemonitor van het Wmo‐ kantoor. Uit deze gegevens bleek het niet mogelijk te zijn om alle aantallen voor wat betreft zeldzame beperkingen en de daarbij behorende kosten te filteren. Er is gebruik gemaakt van cijfers en gegevens over de vormen van begeleiding die nu als specialistisch is aangemerkt voor de doelgroepen psychiatrisch, niet aangeboren hersenletsel en zintuigelijk gehandicapten. Vervolgens wordt ingegaan op wat we verstaan onder specialistische ondersteuning in de nieuwe Wmo en welke mogelijkheden er zijn om de specialistische ondersteuning vanaf 2015 vorm te geven. De wijze van inkoop en de financiering wordt wel benoemd en richting voor bepaald, maar deze onderwerpen behoeven verder onderzoek. Op het moment van opstellen is namelijk de verdeelsleutel van de budgetten naar gemeenten nog niet bekend en is er ook nog landelijke discussie over een aantal onderdelen van de specialistische begeleiding. Ook zou bekeken moeten worden of een en ander in samenhang met de inkoop voor Jeugdzorg meegenomen zou kunnen worden. Tot deze opdracht behoorde ook het formuleren van basisafspraken over het niveau van preventie. Dit onderdeel is niet meegenomen in dit advies. Na het maken van de analyse over de doelgroepen van de specialistische ondersteuning concludeerde de werkgroep dat preventie voor deze doelgroepen niet van toepassing is.
4
Samenvatting en advies In de huidige AWBZ word specialistische begeleiding geboden aan mensen met een zintuigelijke beperking, een ernstige psychiatrische beperking (PSY) en mensen met een niet aangeboren hersenletsel (NAH) waarvan de problematiek zo zwaar is, dat er specialistisch begeleiding noodzakelijk is. Daarnaast is er ook een groep mensen met een zeldzame beperking waar weinig passend aanbod is voor dagbesteding en begeleiding. Het beperkte aantal organisaties die die begeleiding biedt hebben vaak een bovenregionale, dan wel landelijke functie. Deze vormen van begeleiding wordt nu in de AWBZ niet als specialistisch aangemerkt. In de regio wordt veel specialistische begeleiding voor de doelgroepen psychiatrie en NAH aangeboden door organisaties die ook lichte vormen van zorg en begeleiding bieden waar gemeenten in de nieuwe Wmo sub regionaal dan wel lokaal gaan inkopen. Ook is het aantal cliënten die deze begeleiding ontvangen (65 NAH en 396 PSY), aanzienlijk groter dan de groep mensen met een zintuigelijke beperking (4). Behalve de specialistische begeleiding uit de AWBZ worden ook de taken van MEE gedecentraliseerd. MEE levert vanuit hun huidige wettelijke taak onafhankelijke cliëntondersteuning aan mensen met een chronische ziekte, een vorm van autisme, een verstandelijke beperking, een zintuiglijke beperking of een lichamelijk beperking. deze taken worden uitgevoerd door MEE‐consulenten, daarnaast heeft MEE voor het complete werkgebied Zuid Holland Noord (breder dan Holland Rijnland) 8 gedragsdeskundigen / specialisten in dienst. Zij worden in de huidige situatie ingezet voor het onderkennen van knelpunten in de dienstverlening aan cliënten m.b.t. gedragsproblematiek. De nieuwe Wmo biedt mogelijkheden om de specialistische begeleiding anders en breder te benaderen. In de Wmo wordt zoveel mogelijk uitgegaan van het regelen van de ondersteuning zo dicht mogelijk in de eigen omgeving van de cliënt. Hierdoor kan er meer in samenhang met overige voorzieningen en vormen van ondersteuning georganiseerd worden. Ook kan de doelgroep breder worden gezien. Uitgangspunt is dat een beperkte vraag leidend is in de definitie van specialistische begeleiding in de Wmo. Vanuit de nieuwe Wmo benadering zijn er in dit voorstel adviezen uitgebracht over de beschrijving van de doelgroep van specialistische ondersteuning (zintuigelijk beperkten en zeldzame aandoeningen) en het al dan niet regionaal inkopen van deze ondersteuning. 1) Zintuigelijke en zeldzame beperkingen Voor de doelgroepen doven, blinden, slechtzienden en zeldzame aandoeningen wordt geadviseerd eerst regionaal in te kopen, waarbij na het eerste jaar ervaring opdoen met deze groepen gekeken kan worden of het mogelijk is ook deze vormen gefaseerd over kunnen gaan op de sub regio of lokale contracten.
2) Mensen met een psychiatrische beperking en mensen met een NAH Voor de doelgroepen NAH en psychiatrie geldt optie 2. Er is een relatief groot aantal mensen, dan wel organisaties die zorg vragen en zorg bieden op dit gebied. Daarnaast maken gemeenten uit de regio met deze organisaties (of een deel daarvan) afspraken over de ondersteuning in de nieuwe Wmo. Juist de bundeling van de soorten begeleiding in de afspraken samen met de bundeling van de algemene en voorliggende voorzieningen, maakt dat hier naar verwachting een kostenbesparing is te realiseren.
5
3) MEE, specialistenpool Gemeenten zijn in de nieuwe wetgeving verantwoordelijk voor het bieden van laagdrempelige, danwel voorliggende cliëntondersteuning waar MEE een belangrijke rol in kan spelen gezien hun opgebouwde ervaring, netwerk en expertise. Het specialistische team kan de sociale wijkteams, samen met specialismes op andere gebied ondersteunen en adviseren waar nodig. Deze kennis dient dan ook in deze verbanden geborgd te worden om de kwaliteit te waarborgen.
4) Inkoop en financiering Op het moment van opstellen van dit advies is de verdeelsleutel van de budgetten naar gemeenten nog niet bekend en is uit decentralisatiemonitor niet een volledig overzicht te filteren van de bestaande uitgaven voor de vormen van begeleiding uit dit advies. De NAW-gegevens die gemeenten naar verwachting in juli ontvangen zal het laatste puzzelstukje vormen. Dit onderwerp dient de komende maanden verder onderzocht te worden om een definitief advies te kunnen geven.
6
1) Analyse huidige situatie in de AWBZ 1.1 Wat is specialistische begeleiding? In de huidige AWBZ wordt specialistische begeleiding beschreven als begeleiding die wordt toegekend aan cliënten met een beperking die in verhouding weinig voorkomt. Het kleine aantal cliënten maakt dat de vraag naar specifieke deskundigheid klein is en dat maakt de begeleiding dan ook specialistisch. Er bestaat specialistische dagopvang, maar ook ambulante specialistische begeleiding. De spreiding van het beperkte aantal cliënten maakt dat een aantal vormen van de specialistische begeleiding in de AWBZ regionaal wordt aangeboden en het daarmee betaalbaar te houden. 1.2 Doelgroepen die aanspraak kunnen maken op specialistische begeleiding ‐ mensen met een zintuigelijke beperking (auditief en visueel) (ZG) ‐ mensen met een niet aangeboren hersenletsel (NAH) ‐ mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (PSY) Enkele voorbeelden zijn; ‐ Specialistische begeleiding op maat voor iemand met een zintuigelijke beperking ‐ Specialistische begeleiding op maat voor iemand met een niet aangeboren hersenletsel
Meneer de Vries, 64 jaar, erg slechthorend met een licht verstandelijke beperking (IQ van 68) die problemen krijgt met de buurt, omdat hij zijn vuilnis niet goed neerzet. Buren kunnen niet met hem communiceren, want ze beheersen geen gebarentaal. De situatie escaleert en de buurt schakelt de gemeente in. De hulpverlening van de gemeente komt zelf niet verder met meneer. De gebarentolk helpt niet, omdat men ook met gebarentaal langs elkaar heen blijft ‘praten’. De gemeente schakelt de gespecialiseerde ZG gehandicaptenzorginstelling in. Zij kunnen in verband met hun expertise op maar met meneer communiceren. De problematiek wordt snel duidelijk, zodat meneer ook met specialistische begeleiding geholpen wordt weer goed in de buurt te functioneren. Binnen een half jaar was alles weer in orde
Uit deze voorbeelden kan opgemaakt worden dat het telkens om kortdurende indicaties gaat, echter
Raymond van 42 heeft een herseninfarct gehad (rechter hemisfeer). Hij is lichamelijk redelijk goed gerevalideerd. Zijn linker lichaamshelft is nog wat zwakker (kracht en gevoel), maar hij kan weer lopen en zich fysiek redelijk redden. Zijn persoonlijkheid is echter erg veranderd. Hij is initiatief loos, overschat zichzelf, heeft moeite met onthouden en concentreren en kan geen twee dingen tegelijk. Hij heeft ook moeite met abstracte begrippen, neemt informatie vaak te letterlijk, waardoor er veel misverstanden ontstaan met anderen. Hij kan agressief worden als hij niet goed wordt begrepen. Hij heeft daardoor veel vrienden verloren en zijn relatie is stuk gegaan. Hij heeft twee kinderen die hij af en toe ziet. Hij kan niet meer werken en krijgt zorg van een LG‐instelling. Hij komt 3 dagen in de week voor dagbesteding (BG‐groep) in het activiteitencentrum, krijgt individuele begeleiding en daarnaast behandeling en persoonlijke verzorging. Door de zorg in de instelling heeft hij meer zelfinzicht gekregen (‘ze wijzen me op beperkingen die ik zelf niet zie’), is de relatie met zijn kinderen verbetert door de tips en adviezen van de begeleiders (‘ik heb moeite om me te verplaatsen in anderen’), heeft hij geleerd beter te communiceren (met als gevolg meer contacten) en heeft hij een duidelijke dagstructuur die hem dwingt op te staan en dingen te doen.
7
bij navraag bij het CIZ blijkt dat voor deze groep mensen specialistische begeleiding voor lange periodes wordt geïndiceerd. Indicaties voor de duur van 15 jaar zijn geen uitzondering gezien het chronische karakter van de beperkingen. Zie bijlage 1 voor de uitgebreide omschrijving van de doelgroepen en de doelstelling van begeleiding. 1.3 Specialistische ondersteuning aan doelgroepen door MEE MEE levert vanuit hun huidige wettelijke taak onafhankelijke cliëntondersteuning aan mensen met een chronische ziekte, een vorm van autisme, een verstandelijke beperking, een zintuiglijke beperking of een lichamelijk beperking. Onder cliëntondersteuning wordt verstaan: ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Daarnaast bieden zij beperkt brede ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking, autisme, niet aangeboren hersenletsel en aan mensen met een lichamelijke beperking. Bovengenoemde taken worden uitgevoerd door MEE‐consulenten, daarnaast heeft MEE voor het complete werkgebied Zuid Holland Noord (breder dan Holland Rijnland) 8 gedragsdeskundigen in dienst. Zij worden in de huidige situatie ingezet voor het onderkennen van knelpunten in de dienstverlening aan cliënten m.b.t. gedragsproblematiek. Daarbij zijn zij adviserend naar MEE‐consulenten en analyseren zij de situatie van cliënten om van daaruit hypotheses te formuleren in aansluiting op de hulpvraag van de cliënt. Tevens verrichten zij psychologisch gedragsonderzoek, IQ onderzoeken en stellen een diagnose. Hun expertise is gericht op kinderen (inclusief Integrale Vroeghulp) LVG, autisme en Niet‐Aangeboren Hersenletsel. Zie bijlage 2 voor een overzicht van de overige dienstverlening die zij in Holland Rijnland bieden. 1.4 Overige ondersteuning aan mensen met een zeldzame beperking Naast bovengenoemde vormen van specialistische begeleiding, zijn er ook in de regio Holland Rijnland een aantal dagopvang‐locaties met een regionale en in sommige gevallen een bovenregionale functie. Een voorbeeld daarvan is Topaz Overduin in Katwijk. Zij hebben zich ontwikkeld tot het expertise centrum op het gebied van de ziekte van Huntington. Dit type (dag)opvang heeft een functie voor mensen uit Holland Rijnland, maar ook daarbuiten doordat de beperking en vaak het daarbij behorende ziektebeeld zeldzaam zijn. 1.5 Aantallen in Holland Rijnland en de spreiding over de gemeenten1 * Niet aangeboren Hersenletsel In de regio Holland Rijnland zijn er 65 mensen met NAH die gebruik maken van specialistische begeleiding. Hiervan wonen er 18 in de Rijnstreek, 32 in de Leidse regio en 15 in de Duin en Bollenstreek. * Psychiatrische beperking In de regio Holland Rijnland zijn er 396 mensen met een psychiatrische beperking die gebruik maken van specialistische begeleiding. Hiervan wonen er 80 in de Rijnstreek, 208 in de Leidse regio en 108 in de Duin en Bollenstreek.
1
Bron; CAK, decentralisatiemonitor, gegevens 2012
8
* Zintuigelijke beperking In de regio Holland Rijnland zijn er 4 mensen met een auditieve beperking die gebruik maken van specialistische begeleiding. Hiervan wonen er 2 in de Rijnstreek, 1 in de Leidse regio en 1 in de Duin en Bollenstreek. In heel Holland Rijnland is er slecht 1 persoon met een visuele beperking die gebruik maakt van specialistische begeleiding, deze persoon woont in Leiden. Voor deze aantallen geldt dat niet bekend is welke vorm van begeleiding zij ontvangen (dagbesteding of ambulant of thuisbegeleiding) en hoeveel uren begeleiding zij ontvangen. Daarnaast geldt voor al deze aantallen dat er meer personen zijn met deze beperkingen verspreidt over de hele regio, echter deze maken geen gebruik van de gespecialiseerde begeleiding. Vaak hebben zij wel een vorm van ondersteuning, al dan niet ingekocht via PGB (pgb vaak bij zintuigelijk beperkten). Zie bijlage 3 voor een volledig overzicht van de aantallen per gemeente en de organisaties waar(van) zij specialistische ontvangen. De specialisten van MEE zijn vooral werkzaam ter ondersteuning de cliëntondersteuners en helpen bij het stellen van diagnoses, daarnaast zijn ze werkzaam in (boven)regionale structuren met een adviserende rol. Tijdens het opstellen van dit advies is niet helder hoeveel individuele hulpvragers zij ondersteunen. Ook voor de doelgroep mensen met een zeldzame beperking is momenteel niet bekend om hoeveel mensen het gaat, waar zij vandaan komen, hoeveel zorg zij waar consumeren en wat de kosten daarvan zijn. 1.6 Aanbieders waar momenteel specialistische begeleiding wordt afgenomen in de regio * Niet aangeboren Hersenletsel GEMIVA, locaties; ‐ Woonvorm Leiderdorp ‐ de Gading ‐ Woonvorm Gouda ‐ Ambulant team ‐ Gemiva regio Zuid Holland gvt en extramuraal Interaktcontour, locatie; ‐ De Koppels, Zwolle Heliomare, locatie; ‐ Activiteitencentrum Aalsmeer ‐ Activiteitencentrum Haarlem Activite (thuiszorg Groot Rijnland) Het Raamwerk
dagbesteding dagbesteding ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding
* Psychiatrische beperking Stichting de Binnenvest De Windroos Agathos thuiszorg Eleos Stichting Cardea Jeugdzorg BOBA zorginstelling Autisme Stichting Kwintes
dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding (educatie), ambulant / thuisbegeleiding ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding
dagbesteding dagbesteding dagbesteding ambulant / thuisbegeleiding ambulant / thuisbegeleiding
dagbesteding
9
Stichting Lelie Zorggroep ‐ regio Twente ‐ curadomi regio Katwijk Het Raamwerk LIMOR (haaglanden) Stichting Anton Constandse Rivierduinen Wooncentrum Humanitas DMH Stichting Reakt Impegno BV
dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding ambulant / thuisbegeleiding, bescherm wonen dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding, bescherm wonen dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding, bescherm wonen ambulant / thuisbegeleiding ambulant / thuisbegeleiding
* Zintuigelijke beperking auditief Specialistische begeleiding Philadelphiazorg Haaglanden Viataal
dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding
Overige begeleiding en advies Stichting GGMD, doven en slechthorenden * Zintuigelijke beperking visueel Kalorama (regio Nijmegen)
dagbesteding, ambulant / thuisbegeleiding
Overige begeleiding en advies Visio Bartimeus * Zeldzame beperkingen Er is op het moment van het opstellen van dit advies niets bekend over het aantal mensen, de indicatiegrootte en de urenconsumptie met de daarbij behorende kosten voor deze doelgroep. Dit behoeft verder onderzoek in het vervolgtraject. 1.7 Huidige kosten Voor de huidige vormen van specialistische begeleiding gelden de volgende uurtarieven2; Gespecialiseerde begeleiding NAH, totaalwaarde per uur € 87,22 Gespecialiseerde begeleiding PSY, totaalwaarde per uur € 92,73 Begeleiding speciaal 2 visueel, totaalwaarde per uur € 119,17 Begeleiding speciaal 2 auditief, totaalwaarde per uur € 103,18 Op het moment van het opstellen van dit advies zijn voor de specialistische begeleiding alleen de uitgaven over de perioden 1 t/m 3 van het jaar 2013 van het CAK bekend (zie bijlage 4 voor het totaaloverzicht van de kosten en urenconsumptie per instelling per prestatiecode voor de regio Holland Rijnland).
2
Bron; beleidsregel CA‐300‐540; Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg 2013 Nederlandse zorgautoriteit.
10
Tabel 1 Soort begeleiding Gespecialiseerde begeleiding NAH Gespecialiseerde begeleiding PSY Begeleiding speciaal 2 visueel Begeleiding speciaal 2 auditief Totaal Holland Rijnland periode 1 t/m3 2013
Uren 1518 5932 10 98 7558
Kosten € 136.279,04 € 561.047,31 € 1.231,38 € 10.886,73 € 709.444,46
In totaal werd er in die 3 periodes in heel Holland Rijnland € 709.444,46 uitgegeven aan de specialistische begeleiding, waarbij het meest werd uitgegeven in de psychiatrie (zie tabel 1). Dit bedrag doorgerekend (13 perioden in 1 jaar), zijn de verwachte kosten voor specialistische begeleiding uit op € 3.074.259,33 per jaar voor heel Holland Rijnland. Holland Rijnland heeft circa 545.000 inwoners (inclusief Boskoop). Daarmee komt het bedrag wat momenteel aan specialistische begeleiding wordt uitgegeven uit op € 5,64 per inwoner per jaar. De begeleiding van MEE zijn niet meegenomen in bovenstaande berekening. Het landelijk budget voor MEE Nederland bedraagt volgens de toelichting op de ontwerp WMO: 174 miljoen Euro in 2015. Dat is naar rato van het aantal inwoners voor Holland Rijnland: 5,5 miljoen. Er is sprake van een voorgenomen landelijke bezuiniging op het MEE budget van rond de 25 miljoen. Niet duidelijk is op dit moment ook hoe het MEE budget over de gemeenten zal worden verdeeld. Het huidige budget van MEE Zuid Holland Noord is circa 6 miljoen voor de regio Holland Rijnland. Ook is in bovenstaand overzicht niet de begeleiding aan mensen met een zeldzame beperking meegenomen. Er is op het moment van het opstellen van dit advies niets bekend over het aantal mensen, de indicatiegrootte en de urenconsumptie met de daarbij behorende kosten.
2) Specialistische begeleiding in de WMO 2015 2.1
Maatschappelijke ondersteuning en specialistische vormen daarbinnen in de toekomst.
De financiële middelen die worden besteed in de nulde, eerste en tweede lijn worden wel vergeleken met een omgekeerde piramide. Voor ondersteuning van de kleine groep mensen in de top wordt vele malen meer geld uitgegeven dan beschikbaar is voor algemene voorzieningen in de eerste en nulde lijn. Nu de financiële middelen schaarser zijn, is de zoektocht gestart naar efficiëntere manieren om de maatschappelijke ondersteuning te organiseren. Daarbij wordt ingezet op een herverdeling van taken en verantwoordelijkheden over de verschillende lagen van de piramide: onder de noemer ‘kanteling’ en ‘meer eigen kracht’ wordt gezocht naar een betere benutting van de mogelijkheden in de nulde lijn om de financiële lasten van de tweede lijn te beperken. Veel gemeenten zien daarbij een grote rol weggelegd voor de eerste lijn, die in versterkte vorm (sociale teams) voor meer preventie en sociale samenhang (‘samenredzaamheid’) moet zorgen. Daarbij wordt meestal voor het schaalniveau van de wijk gekozen. Specialistische begeleiding moet worden bezien in samenhang met de gehele piramide. Daarbij blijft het uitgangspunt: kwalitatief goede en betaalbare ondersteuning voor de mensen die dat nodig hebben. Naast de doelen op cliëntniveau: zelfredzaamheid en participatie tegen zo laag mogelijke kosten, is voor het stelsel als geheel het veilig stellen van toegankelijkheid een belangrijk doel. Zeker omdat de maatschappelijke vraag naar verwachting zal blijven groeien, is het van belang dat de opgebouwde kennis en expertise beschikbaar blijven voor grote groepen mensen.
11
Schaalniveau Afwegingen voor te kiezen schaalniveau: Er zijn meerdere afwegingen te maken voor het kiezen welk schaalniveau (lokaal, regionaal of bovenregionaal) het meest geschikt is. Denk hierbij aan • de omvang van de doelgroep (komt de vraag veel voor en is het specialistische begeleiding), • het belang van de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de begeleiding, • de schaal waarop de aanbieders georganiseerd zijn, • de frequentie van de begeleiding (onregelmatige begeleiding met hoge kosten kunnen financiële risico’s opleveren welke beperkt kunnen worden door regionaal samen te werken), • het wel of niet aanwezig zijn van voldoende expertise (bijv. van professionals) of uitvoeringskracht. Daarnaast zijn gemeenten voor sommige taken op grond van de wet verplicht samen te werken (bijvoorbeeld op het gebied van beschermd wonen en maatschappelijke opvang). Regionale samenwerking (Holland Rijnland) bij specialistische begeleiding noodzakelijk? Op dit moment is het een algemeen uitgangspunt bij de specialistische vormen van begeleiding en ondersteuning (we gaan uit van 5%) dat deze niet door de afzonderlijke gemeentes in Holland Rijnland ingekocht kunnen worden. Voor de jeugdzorg is in de nieuwe Jeugdwet opgenomen dat de zwaar specialistische vormen van zorg op regionaal niveau moeten worden ingekocht, nl op het niveau van de jeugdzorgregio (Holland Rijnland). Hierbij gaat het bv om jeugdbescherming, jeugdreclassering, jeugdzorg+, beschermd wonen voor GGZ cliënten, pleegzorg, open en gesloten klinische zorg, woonvormen met nu geïndiceerde zorg, crisiszorg en veel van de GGZ zorg voor jeugdigen die nu geïndiceerd is. Het is nodig deze zorg op regionaal niveau in te kopen omdat hier specifieke (zorginhoudelijke) expertise voor nodig is, maar ook om als samenwerkingsverband van gemeenten een krachtige opdrachtgever te kunnen zijn. Daarnaast kunnen gemeenten in de jeugdzorgregio de financiële risico’s voor deze dure zorg spreiden. Ook voor wat betreft de Wmo wordt in zijn algemeenheid aangenomen dat het noodzakelijk en wenselijk is om de meer specialistische vormen van zorg en ondersteuning regionaal ingekocht moeten worden. Maar wat verstaan we eigenlijk onder specialistische vormen van ondersteuning onder de nieuwe Wmo? Je kunt je, op weg naar 2015 (eigenlijk 2016 gezien de overgangsregeling), afvragen wat de waarde is van de gespecialiseerde begeleiding en of er niet een andere benadering van specialistische begeleiding wenselijk is. Een benadering die echt gebaseerd is op wat mensen nog wel kunnen en niet gebaseerd is op het bestaande aanbod. Onder de nieuwe Wmo beschouwen we het dan ook als een kernopgave om een brug te slaan tussen de brede voorzieningen en de specialistische begeleiding. In de concept wettekst Wmo 2015 is geen definitie opgenomen voor specialistische ondersteuning. Wel is er in de Concept Memorie van toelichting Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 heel nadrukkelijk aandacht voor specifiek kwetsbare groepen cliënten. Groepen die in de transitie extra aandacht behoeven, omdat ze bijvoorbeeld klein in omvang zijn, atypisch over het land zijn verspreid of heel specialistische ondersteuning nodig hebben. Deze beschrijving in de concept wettekst Wmo komt tot een bepaalde hoogte overeen met de beschrijving van specialistische begeleiding in de AWBZ. Echter, de benadering van de manier waarop de ondersteuning in de Wmo vormgegeven dient te worden is anders en kan in deze beschrijving de doelgroep breder gezien worden.
12
Waar het in de AWBZ alleen gaat om mensen met een NAH, een zware psychiatrische aandoening of een zintuigelijke beperking, biedt deze beschrijving ook de ruimte om mensen met een zeldzame beperking hieronder te laten vallen, zoals bijvoorbeeld de ziekte van Huntington. In de nieuwe Wmo wordt zoveel mogelijk uitgegaan van het regelen van de ondersteuning zo dicht mogelijk in de eigen omgeving van de cliënt, terwijl in de AWBZ veel locaties voor diverse vormen van dagbesteding en begeleiding een regionale functie hebben en er grote vervoerstromen mee gemoeid zijn. 2.2 Visie op gespecialiseerde begeleiding Voordat er een keuze gemaakt kan worden over de inkoop van de begeleiding, is het goed eerst stil te staan bij de keuze hoe de specialistische begeleiding er in de toekomst uit gaat zijn. Uitgangspunten: • Beperkte vraag is leidend in de definitie van specialistische begeleiding • Specialistische ondersteuning is ook in het ‘nieuwe” wmo tijdperk noodzakelijk • Een grotere rol voor het scholen van professionals en vrijwilligers in de specialistische aanpak die nodig is voor mensen met een specialistische ondersteuningsvraag . • Specialist moet naar cliënt toe, niet andersom. De echt specialistische begeleiding regionaal bundelen en er regionaal voor zorgen dat die specialistische kennis in huis is en beschikbaar is binnen een bepaalde afstand • Daar waar vrijwillig of lokale expertise ingezet kan worden (ook op onderdelen van de specialistische begeleiding), zal dat ook moeten gebeuren. Dan kan de specialist zich op zijn corebusiness richten. • Lokale arrangeerders en / of wijkteams hebben kennis nodig om te bepalen wanneer specialistische ondersteuning het antwoord is op een zorgvraag. • De aanbieders van huidige specialistische begeleiding bieden op sub regionaal en lokaal niveau verschillende vormen van ondersteuning, waardoor zij in de toekomst ook sub regionaal en/of lokaal contracten hebben voor het bieden van ondersteuning. De specialistische ondersteuning kan onderdeel zijn van deze contracten. Conclusies Vanuit deze uitgangspunten kun je concluderen dat een deel van de mensen die nu specialistische begeleiding ontvangen, in de nieuwe Wmo een aanbod kunnen ontvangen van lokaal gecontracteerde partijen. Voor een ander deel van de doelgroep zal specialistische begeleiding op regionaal niveau georganiseerd moeten worden. Lokaal; Uit de analyse van de huidige situatie blijkt dat dit dan de mensen met een NAH of een psychiatrische indicatie zijn. Er is een relatief groot aantal mensen, dan wel organisaties die zorg vragen en zorg bieden op dit gebied. Daarnaast maken gemeenten uit de regio met deze organisaties (of een deel daarvan) afspraken over de ondersteuning in de nieuwe Wmo. Juist de bundeling van de soorten begeleiding in de afspraken samen met de bundeling van de algemene en voorliggende voorzieningen, maakt dat hier naar verwachting een kostenbesparing is te realiseren. Regionaal; Het aantal doven, blinden en slechtzienden die nu specialistische begeleiding krijgen is zeer beperkt. Daarnaast zijn het vooral landelijk georganiseerde aanbieders die deze zorg leveren, juist omdat de vraag zo beperkt is. De kosten om op lokaal, dan wel sub regionaal mensen te scholen om hierin
13
ondersteuning te bieden aan deze mensen wegen dan ook niet op tegen de kosten die nu door deze groep in de huidige vorm van hun begeleiding gemaakt worden. Voor de groep mensen met een zeldzame beperking geldt ook dat de groep zorgvragers beperkt is en het aanbod dat op dit moment voor hun is georganiseerd op locaties plaatsvindt met een (boven)regionale functie. 2.3 Opties voor de vormgeving van specialistische ondersteuning Uitgaande van de uitgangspunten en de kernopgave om een brug te slaan tussen de brede voorzieningen en de specialistische begeleiding, zien we drie opties voor de toekomstige vormgeving van de specialistische begeleiding. Namelijk; 1) Regionale inkoop en toegang, maar stimuleren meer in afstemming met lokaal aanbod. 2) Sub regionale, danwel lokale inkoop en toegang. 3) Een model waar in het eerste jaar de inkoop regionaal en toegang lokaal gebeurt, en waar mogelijk gefaseerd wordt overgedragen. Optie 1: Regionale inkoop en toegang. Het specialistische aanbod zal voornamelijk op bovengemeentelijk niveau georganiseerd blijven vanwege de spreiding en het beperkte aantal de zorgvragers, maar meer in aansluiting op de lokale begeleiding. Omdat, zoals uit de cijfers blijkt, deze doelgroep klein is, is ook het aanbod specifiek en vindt de begeleiding plaats op specifieke locaties of is het aanbod in de lokale situatie dermate specifiek dat slechts enkele partijen dit aanbod leveren. Dat maakt het tot een relatief duur maar wel overzichtelijk aanbod. Navraag bij de indicatiesteller (CIZ) maar ook bij huidige leveranciers levert op dat ook vanuit hun positie het lastig is om vast te stellen wanneer specialistische begeleiding moet worden ingezet. Zo zal bij het ontstaan van visuele problematiek (blind worden) vooral begeleiding worden ingezet op o.a. de acceptatie (psychisch). Aansluitend zal worden ingezet op de lokale/persoonlijke situatie in de woonomgeving (de inrichting van het huis, de route(s) naar de voorzieningen, etc.). Bij meervoudige problematiek, waaronder genoemde grondslagen, zal dat anders zijn en is het de vraag of dat lokaal of regionaal moet worden opgepakt? Gezien de geringe omvang van de doelgroep kan vanuit de lokale situatie worden gekozen voor regionale melding en indicatie. Toegang: Zoals in de inleiding genoemd, is bij de keuze voor regionale organisatie (indicatie, toewijzing, inkoop, levering) mogelijk. Voor de toegang tot specialistische begeleiding kan dat betekenen dat een regionaal gecontracteerde partij, of partijen, de indicatie doet en vanuit de eigen organisatie de begeleiding inzet. Voor iedere grondslag kan een partij worden gecontracteerd. Vanuit de lokale situatie wordt slechts doorverwezen. De expertise wordt geacht bij de gecontracteerde partijen aanwezig te zijn. (NB. besluitvorming rondom de toewijzing kan bij de gemeenten zelf plaatsvinden maar kan ook worden uitbesteed aan de genoemde partij.) Financiën: Het voordeel van regionale inkoop is, gezien de geringe omvang van de doelgroep(en), dat de tarieven mogelijk lager zullen zijn. De huidige uurtarieven liggen tussen de € 90,00 en € 120,00. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de waarde van deze tarieven. Het is dan ook niet helder waarom deze uurtarieven het dubbele zijn van de “normale” individuele begeleiding. Naast de kosten voor de opzet van een inkooporganisatie, dient in dit model ook rekening gehouden te worden met de kosten voor de indicatiestelling.
14
Optie 2: Sub regionale, danwel lokale inkoop en toegang. Een aantal vormen van de specialistische begeleiding wordt door aanbieders geboden die zowel op lokaal als sub regionaal niveau opereren. De aanbieders worden bij het contracteren op sub regionaal, dan wel lokaal niveau, uitgedaagd om de specialistische begeleiding dicht bij huis van de cliënt te organiseren. Dit door gebruik te maken van het lokale aanbod (al dan niet op locatie) dat al beschikbaar is en in aansluiting met overige voorzieningen. Bij deze vorm zullen er sub regionale afspraken dan wel lokale afspraken gemaakt moeten worden met de bekende aanbieders, maar dus ook met de landelijke aanbieders die nu nog geen partner zijn van de gemeente. In deze opzet leveren de aanbieders, indien nodig ook ondersteuning bij het opstellen van een arrangement voor de cliënt, een zogenaamde specialistenpool. Toegang: De toegang tot de specialistische begeleiding vindt plaats op lokaal niveau via sociale wijkteams /jeugd en gezinsteams /gemeentelijke loketten. Indien zij zelf de expertise missen om tot een goed arrangement voor de cliënt te komen, ontvangen zij ondersteuning uit de specialistenpool. Financiën: Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de inkoop van de ondersteuning, waardoor zij zelf aan het roer staan bij de onderhandelingen. Doordat zij voor een deel al in gesprek zijn met aanbieders die niet alleen de specialistische ondersteuning bieden, maar ook andere vormen, kan hier efficiency behaalt worden in de combinatie en aansluiting van andere vormen van ondersteuning. Onzekere factor hierin is de begeleiding die geboden wordt door de nu nog voor gemeenten onbekende aanbieders. Het is nog onbekend wat voor effect het niet regionaal inkopen heeft op het tarief waarvoor zij de zorg nu aanbieden. Optie 3: Een model waar in het eerste jaar de inkoop regionaal en toegang lokaal gebeurt, en waar mogelijk gefaseerd wordt overgedragen. De zorgvraag van de cliënten die specialistische begeleiding ontvangen is dusdanig specifiek dat de kennis voor het bieden van de begeleiding beperkt is. De locaties vanwaar de ondersteuning wordt geboden (locatie gebonden en ambulant) zijn regionaal georganiseerd en hebben daarnaast vaak ook een bovenregionale functie. Op het moment van opstellen van dit advies is te weinig kennis over de doelgroepen, de kwetsbaarheid en hun mogelijkheden voor deze vorm van begeleiding. Het eerste jaar regionaal inkopen biedt de mogelijkheid om ervaring op te doen met deze doelgroepen en te leren van hun zorgvraag. Na het eerste half jaar dient er bekeken te worden welke vormen voor overdragen aan gemeenten in aanmerking komen. In deze optie wordt er in de overgangsfase ingezet op kennisoverdracht en zorgvuldige ontwikkeling van alternatieve vorm van ondersteuning voor deze doelgroepen op lokaal, dan wel sub regionaal niveau. Gedurende een periode van 3 jaar zal er gewerkt worden aan een hervorming in de specialistische begeleiding, waardoor het in 2018 op sub regionaal, dan wel lokaal niveau aangeboden kan worden. Toegang Lokaal via sociale wijkteams /jeugd en gezinsteams /gemeentelijke loketten die op de momenten dat de vraag dusdanig specialistisch is doorzetten naar een externe indicatiesteller die meer expertise heeft op het betreffende gebied. Deze externe indicatiesteller stelt in nauw overleg de indicatie op, zodat er van elkaar geleerd kan worden.
15
Financiën In het eerste jaar wordt er regionaal ingekocht via bestaande inkoopstructuren, denk dan aan de mogelijkheden om aan te sluiten bij de inkoop voor Jeugdwet, de inkooporganisaties die al voor een aantal gemeenten werken of uitbesteding aan het Zorgkantoor. De verwachting bij regionale inkoop is, gezien de geringe omvang van de doelgroep(en), dat de tarieven mogelijk lager zullen zijn. Zodra onderdelen na evaluatie overgedragen worden aan de subregionale, dan wel lokale inkoop van gemeenten zijn er meer kansen voor het creëren van een aanbod in samenhang met bestaande vormen van ondersteuning waardoor de inzet van de specialist beperkt kan worden. Dit zal dan uiteindelijk voordeel opleveren. 2.4 Advies per doelgroep 1) Zintuigelijke en zeldzame beperkingen Voor de doelgroepen doven, blinden, slechtzienden en zeldzame aandoeningen is de derde optie van toepassing, waarbij na het eerste jaar ervaring opdoen met deze groepen gekeken kan worden of het mogelijk is ook deze vormen gefaseerd over kunnen gaan op de sub regio of lokale contracten. 2) Mensen met een psychiatrische beperking en mensen met een NAH Voor de doelgroepen NAH en psychiatrie geldt optie 2. Er is een relatief groot aantal mensen, dan wel organisaties die zorg vragen en zorg bieden op dit gebied. Daarnaast maken gemeenten uit de regio met deze organisaties (of een deel daarvan) afspraken over de ondersteuning in de nieuwe Wmo. Juist de bundeling van de soorten begeleiding in de afspraken samen met de bundeling van de algemene en voorliggende voorzieningen, maakt dat hier naar verwachting een kostenbesparing is te realiseren. 3) MEE, specialistenpool Ditzelfde geldt voor het aanbod van MEE. Gemeenten zijn in de nieuwe wetgeving verantwoordelijk voor het bieden van laagdrempelige, danwel voorliggende cliëntondersteuning waar MEE een belangrijke rol in kan spelen gezien hun opgebouwde ervaring, netwerk en expertise. Het specialistische team kan de sociale wijkteams, samen met specialismes op andere gebied ondersteunen en adviseren waar nodig. Deze kennis dient dan ook in deze verbanden geborgd te worden om de kwaliteit te waarborgen. 2.5 Advies voor inkoop en financiering Op het moment van opstellen is de verdeelsleutel van de budgetten naar gemeenten nog niet bekend en is uit decentralisatiemonitor niet een volledig overzicht te filteren van de bestaande uitgaven voor de vormen van begeleiding uit dit advies. De NAW‐gegevens die gemeenten naar verwachting in juli ontvangen zal het laatste puzzelstukje vormen om een definitief advies te geven over dit onderwerp. Uitgaande van de adviezen die nu gegeven zijn, zou er alleen regionale inkoop zijn voor de specialistische zintuigelijke en zeldzame beperkingen. Hiervoor zien wij de volgende mogelijkheden ; Nul‐uren raamcontracten met aanbieders waar gemeenten een beroep op kunnen doen indien nodig Meenemen in de inkooporganisatie voor de Jeugdwet Aansluiten bij bestaande inkooporganisaties waar een aantal gemeenten al mee werken Uitbesteden van de inkoop aan het zorgkantoor Gezien het tijdelijke karakter van de inkoop (afhankelijk van de evaluatie) zou er meer onderzoek plaats moeten vinden om hier een definitief advies op te geven.
16
Doordat op dit moment nog niet duidelijk is hoe de verdeelsleutel voor de middelen eruit gaat zien, is ook nog niet te bepalen hoe de financiering van deze zorg geregeld zou moeten worden. Er zijn mogelijkheden om een regionaal fonds op te richten waar gemeenten een bedrag per inwoner in storten om de kosten van de specialistische begeleiding te betalen. Maar als gemeenten in de verdeelsleutel de middelen krijgen om specialistische begeleiding de bieden aan hun inwoners op basis van de huidige zorgvragers, is het logischer om dan ook de kosten voor het gebruik van specialistische begeleiding door die gemeente te laten betalen. Ook hierover zou dus verder onderzoek moet worden gedaan zodra het ministerie meer bekend maakt.
17
Bijlage 1; omschrijving van de doelgroepen en de doelstelling van specialistische begeleiding in de AWBZ Bron; Beleidsregel CA‐300‐540; Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg 2013 Nederlandse Zorgautoriteit Begeleiding Speciaal 1 NAH Doel: Ondersteunen bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven (waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen) in de vorm van begeleiding van zelfstandig wonende cliënten met niet‐aangeboren hersenletsel.
Grondslag: Chronische vorm van niet‐aangeboren hersenletsel die gepaard gaat met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal‐emotionele beperkingen).
Inhoud: 1) begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van huishouding) 2) begeleiden bij sociaal‐emotionele problematiek die samenhangt met de stoornis 3) begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en de sociale participatie (bijvoorbeeld hulp bij de opbouw van sociaal netwerk) met als doel zelfredzaamheid. Deze begeleiding zal doorgaans corresponderen met de klassen 1, 2, 3 van de indicatiesystematiek (respectievelijk gemiddeld 1 uur, 3 uur en 5,5 uur per week).
Indicatoren: NAH die langdurig gepaard gaat met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking.
Doelgroepen: SOM, VG, LG
Gespecialiseerde begeleiding PSY Doel: Het accent ligt op handhavingsdoelen, maar er is tevens aandacht voor activerende elementen.
Grondslag: Langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen in de “sociale redzaamheid” (beide vastgesteld op grond van psychiatrische diagnostiek) gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking.
Inhoud: 1) begeleiden in verband met tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg) 2) Begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving, met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken, sociaal netwerk (doelgericht toepassen van methoden van casemanagement).
18
Vorm: Voornamelijk begeleid zelfstandig wonen. De intensiteit ervan ligt doorgaans binnen de klassen 1, 2, 3 van de indicatiesystematiek. Er is een mogelijkheid van extra uren. (bijv. cliënten die anders in een RIBW zouden wonen).
Indicatoren: Langdurige psychische stoornis + beperkingen in sociale redzaamheid.
Doelgroep: PSY
Begeleiding Speciaal 2 Visueel Doel: Begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling van methodische interventie. Oefenen gericht op het leren omgaan met de gevolgen van een ernstige visuele beperking met als doel zelfredzaamheid.
Grondslag: Een ernstige visuele beperking.
Inhoud: De activiteiten bestaan uit: 1) Het oefenen met vaardigheden of handelingen. 2) Het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie. Voor de handelingen die deel uit kunnen maken van Begeleiding wordt verwezen naar de CIZ‐Indicatiewijzer.
Vorm: De begeleiding kan de vorm hebben van één‐op‐één begeleiding, maar kan ook in een kleine groep worden geboden (in het laatste geval berust de bekostiging op het aantal uren dat de hulpverlener voor de cliënten in de groep). De begeleiding kan bij de cliënt thuis of op de locatie van de zorgaanbieder worden geboden (de zorgaanbieder preciseert hoe de verhouding van beide activiteiten is).
Opmerkingen: Hulp wordt geboden door zorgaanbieders met erkende deskundigheid op het gebied van zintuiglijk gehandicapten. Begeleiding van of consultatie aan de cliënten met een zintuiglijke handicap bij een andere zorgaanbieder of consultatie aan de betrokken zorgaanbieder kan alleen op verzoek van de behandeld arts van de zorgaanbieder plaatsvinden.
Doelgroep: ZG
19
Begeleiding speciaal 2 Auditief Doel: Begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie. Oefenen gericht op het leren omgaan met de gevolgen van een ernstige auditieve en/of communicatieve beperking met als doel zelfredzaamheid.
Grondslag: Een ernstige auditieve en/of communicatieve beperking
Inhoud: De activiteiten bestaan uit: 1) Het oefenen met vaardigheden of handelingen 2) Het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie 3) Communicatietraining aan auditief gehandicapten of leden van het cliëntsysteem Voor de handelingen die deel uit kunnen maken van Begeleiding wordt verwezen naar de CIZ‐indicatiewijzer.
Vorm: De begeleiding kan de vorm hebben van individuele één‐op‐één begeleiding maar kan ook in een kleine groep worden geboden (in het laatste geval berust de bekostiging op het aantal uren dat de hulpverlener voor de cliënten in de groep). De begeleiding kan bij de cliënt thuis of op de locatie van de zorgaanbieder worden geboden (de zorgaanbieder preciseert hoe de verhouding van beide activiteiten is).
Opmerkingen: Hulp wordt geboden door zorgaanbieders met erkende deskundigheid op het gebied van zintuiglijk gehandicapten. Begeleiding van of consultatie aan de cliënten met een zintuiglijke handicap bij een andere zorgaanbieder of consultatie aan de betrokken zorgaanbieder kan alleen op verzoek van de behandeld arts van de zorgaanbieder plaatsvinden.
Doelgroep: ZG
20
Bijlage 2; overzicht van de overige dienstverlening die MEE in Holland Rijnland biedt. Andere functies die MEE momenteel biedt buiten de individuele cliëntondersteuning zijn: - groepswerk - mantelzorgondersteuning (mantelzorgondersteuning door de inzet van vrijwilligers, logeerkringen en vriendenkringen organiseren, lotgenotencontacten organiseren, - uitvoering geven aan de crisisregeling (coördinatie wordt nu gefinancierd door de gezamenlijke zorgkantoren en dat zal deels zo blijven, voor zover het gaat om AWBZ geïndiceerden in de toekomst. WMO financiering van op WMO aangewezenen die gebruik moeten maken van de crisisregeling behoeft nadere aandacht) - voorlichting aan cliënten, mantelzorgers en organisaties - schoolmaatschappelijk werk via aparte Stichting Plussupport (deze financiering staat los van AWBZ middelen en valt buiten de context van cliëntondersteuning) - maatschappelijke activering, waaronder de activiteiten van de Stichting Vrijetijdsbesteding, Thuishulp en Vormingsactiviteiten (VTV) - signalering van algemene trends en knelpunten
21
Bijlage 3; Overzicht aantal en spreiding zorgvragers per functiecategorie per aanbieder NAH:
Rijnstreek
1 1
6
totaal
Activiteitencentrum Haarlem
Het raamwerk Verblijf met behandeling VG of extramuraal Activite (thuiszorg Groot Rijnland
Alphen aan den Rijn
Gemiva regio zuidholland noord gvt en extramuraal (vg) Activiteitencentrum Aalsmeer
Boskoop
Woonvorm Gouda
De koppels
Woonvorm Leiderdorp
Gemiva
Gemeente
1
1
8 Rijnwoude
3
Nieuwkoop
3
Kaag en Braassem
1
3 1
4 1
2 Totaal Rijnstreek
1
13
1
1
1
1
0
0
0
Leidse regio
18 Leiden
25
Leiderdorp
1
2
26 1
3 Oegstgeest
0 Voorschoten
1
Zoeterwoude
2
Totaal Leidse regio
30
1 2 0
0
0
1
1
0
0
2
2
Duin en Bollen
32 Hillegom
1
Katwijk
1
1
5 2
Lisse
2
Noordwijk
2
Noordwijkerhout
1
1
Teylingen
1
1
Totaal Duin & Bollen
7
0
0
0
1
0
5
2
50
1
1
1
3
1
5
2
2 2 2 2
15 c
Totaal HR
1
65
22
PSY
Rijnstreek Leidse regio
Totaal Rijnstreek
33
2
118
1
18
Leiderdorp
5
1
1
Oegstgeest
2
Voorschoten
4
Zoeterwoude
1
Duin en Bollen
Totaal Leidse regio
130
1
33
1 1
4
1
5 1
1
5
2
1 32
1
1
1
1
1
1
0
0
39
1
1
3
0
0
0
80
179
1
9
7
9
3
10 1
2
3
Katwijk
7
2
Lisse
3
1
Noordwijk
4
0
0 22
3
2
1
2
18
5
1
0
1
0
0
1
0
4
1
Noordwijkerhout
Totaal Duin & Bollen
37
1
Hillegom
Teylingen
Totaal
1
Stichting lelie Zorggroep (regio Twente)
Kaag en Braassem
Het Raamwerk Verblijf met behandeling VGof extramuraal
3
LIMOR (haaglanden)
Nieuwkoop
Stichting anton constandse
2
1
Rivierduinen
1
1
Lelie zorggroep (curadadomi regiokantoor katwijk e.o.)
1
32
Wooncentrum Humidas DMH
1
Stichting Reakt
2
Impegno B.V.
27
Stichting kwintes
3
Rijnwoude
Leiden
BOBA zorginstelling autisme bv
Alphen aan den Rijn
Stichting Cardea jeugdzorg
Boskoop
eleos
Agathos thuiszorg
De windroos
Stichting de binnenvest
Gemeente
3
4
1
1
0
0
208
14
17
12
31
11
1
1
18
1
8
13
1
10
11
1 0
50
12 3
0
0
0
0
4
67
2 0
0
3
18 1
108
23
Totaal HR
Rijnstreek
ZG AUD Gemeente
181
9
1
8 28
5 32
2
1
1
Leidse regio Duin en Bollen
1
3
1
396
0 1
1 0
2
0
0
2
Leiden
0
Leiderdorp
0
Oegstgeest
1
1
Voorschoten
0
Zoeterwoude
0
Totaal Leidse regio
1
1
Kaag en Braassem Totaal Rijnstreek
11 7
0
Rijnwoude Nieuwkoop
5
Philadelphia Philadelphia viataal totaal zorg Zorg haaglanden Haaglanden
Boskoop Alphen aan den Rijn
1
0
1
0
Hillegom
1
0
Katwijk
1
1
Lisse
0
Noordwijk
0
Noordwijkerhout
0
Teylingen
0
Totaal Duin & Bollen
0
0
1
1
Totaal HR
2
1
1
4
24
ZG VIS
Rijnstreek
Code H302 Gemeente Kalorama totaal Boskoop Alphen aan den Rijn Rijnwoude Nieuwkoop Kaag en Braassem
Leidse regio
Totaal Rijnstreek
Leiden
1
1
1
1
1
1
Leiderdorp Oegstgeest Voorschoten Zoeterwoude
Duin en Bollen
Totaal Leidse regio
Hillegom Katwijk Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Teylingen Totaal Duin & Bollen Totaal HR
25
Bijlage 4; kosten en urenconsumptie per instelling per prestatiecode periode 1 t/m 3 2013, bron CAK
26
OGGZ‐agenda
Inleiding
Nieuwe Wmo, nieuwe taken binnen keten OGGZ De Wet maatschappelijke ondersteuning wordt met ingang van 2015 uitgebreid met nieuwe taken. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor het ondersteunen van hun inwoners vergroot. Gemeenten krijgen de opdracht om voorzieningen te treffen om de zelfredzaamheid en participatie van (kwetsbare) OGGZ (artikel 1 lid .. Wmo) inwoners te vergroten / behouden. Met deze - het signaleren en bestrijden voorzieningen wordt onder andere maatschappelijke van risico‐factoren op het opvang, maar ook beschermd wonen en gebied van de openbare (woon)begeleiding bedoeld. geestelijke gezondheidszorg; - het bereiken en begeleiden van Met de nieuwe taken wordt ook de gemeentelijke kwetsbare personen en verantwoordelijkheid binnen de Openbare risicogroepen; geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) vergroot. Waren - het functioneren als meldpunt gemeenten eerst met name verantwoordelijk voor voor signalen van crisis of preventie en opvang en de centrumgemeente voor een deel van de regionale opvang, vanaf 2015 worden gemeenten en de centrumgemeente samen verantwoordelijk voor de hele keten.
Regionale bestuursopdracht De gemeenten in Holland Rijnland hebben besloten om deze nieuwe taken gezamenlijk te verkennen. Op een drietal punten hebben deze gemeenten besloten om meer intensief op te trekken. Deze punten zijn opgenomen in een regionale bestuursopdracht. In deze bestuursopdracht is het volgende gesteld over de OGGZ: 1. Breng de gevolgen van de decentralisatie ondersteuning in beeld voor de afstemming met de voorzieningen die worden gefinancierd uit de Decentralisatie Uitkering Maatschappelijke Opvang, Openbare Geestelijke Gezondheid en Verslavingsbeleid 2. Formuleer voorstellen om tot goede afspraken te komen binnen de OGGZ/GGZ‐keten (van preventie tot maatschappelijke opvang). Het gaat hierbij om de overdrachts‐ momenten binnen de keten. De ondersteuning binnen de keten hoeft niet bij één organisatie te liggen. 3. Formuleer voorstellen voor het maken van basisafspraken over het niveau van preventie in het kader van solidariteit (preventie, ondersteuning wordt door gemeenten gefinancierd, maatschappelijke opvang door de centrumgemeente). In deze agenda wordt deze bestuursopdracht uitgewerkt.
De nieuwe taken zijn: Begeleiding De begeleiding gaat naar alle gemeenten. Een deel van de specifieke begeleiding voor de OGGZ doelgroep gaat naar de centrumgemeente (niet duidelijk is nog welk deel precies) Beschermd wonen Beschermd wonen gaat naar de centrumgemeente. De financiering van een kleine 400 personen met een psychische problematiek die, verdeeld over de regio wonen in een beschermde woonvorm, wordt overgeheveld van de AWBZ naar de centrumgemeente.
Het rijk kondigt aan dat op termijn – gesproken wordt over 2017 – de centrumgemeenteconstructie wordt opgeheven en de centrumgemeente taken worden overgeheveld naar alle gemeenten.
Algemene uitgangspunten Integrale aanpak De OGGZ doelgroep heeft meestal problemen die niet door één instelling of één voorziening kunnen worden opgelost. Het gaat vaak om meerdere problemen tegelijk. Problemen die met elkaar samenhangen en dus ook in samenhang moeten worden aangepakt. Wij willen als gemeenten een integrale aanpak bevorderen. Van de professionals en maatschappelijke organisaties verwachten wij dan ook dat zij samenwerken en integraliteit in het oog houden, onder andere door het inzetten van één gezin, één plan. Ook in de gemeentelijke (uitvoerings)organisatie moet deze integrale aanpak geborgd worden. Te denken valt in eerste instantie aan werk en inkomen en schuldhulpverlening, maar ook bijvoorbeeld op terreinen als handhaving en openbare orde. Speciale aandacht gaat uit naar de samenwerking met vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties, die lokaal onderdeel uitmaken van het potentiële netwerk. Ondersteuning wordt zo licht als mogelijk ingezet en zo zwaar als noodzakelijk.
Preventie Onze inzet moet vooral gericht zijn op het voorkomen van uitval, op het voorkomen (het erger worden van) problemen, door tijdig te signaleren en in te grijpen, door actie te ondernemen. Kenmerkend voor de OGGZ doelgroep is dat zij veelal zelf geen hulpvraag uitdragen , maar wel hulp nodig hebben als gevolg multiproblematiek. Daarom staan we een outreachende aanpak voor. Wij verwachten van professionals en organisaties dat zij niet afwachten, maar dat zij, zo snel en zo veel als nodig is, hulp bieden. Preventie is ook gericht op het voorkomen van terugval. Voorkomen van uitval en voorkomen van terugval zijn beide belangrijk voor de preventie van persoonlijk (en maatschappelijk) leed en het beheersen van maatschappelijke kosten. Dit betekent dat soms langdurig stut en steun beschikbaar moet zijn.
Eigen kracht, eigen regie We vinden als gemeenten dat alle inwoners verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven. We realiseren ons echter dat de OGGZ doelgroep een kwetsbare doelgroep is. Hun kwetsbaarheid maakt dat zij ondersteund moeten worden, onder andere in het herkennen en erkennen van hun eigen hulpvraag. Wij verwachten van professionals en organisaties dat zij aansluiten bij het zelfregisserend vermogen van de doelgroep en deze verder versterken. Wij geloven ook in de kracht en de mogelijkheden, van de OGGZ doelgroep en hun sociale netwerk. Wij realiseren ons dat het netwerk klein kan zijn geworden als gevolg van de
problematiek. Wij verwachten van professionals en maatschappelijke organisaties dat zij inzetten op het ontwikkelen dan wel benutten van deze eigen kracht en van de kracht van het netwerk.
Lokale verantwoordelijkheid, regionaal vangnet We vinden dat elke gemeente verantwoordelijk is voor het opvangen en ondersteunen van de OGGZ doelgroep en voor de opgaven die daarmee gepaard gaan. Lokale problemen willen we waar mogelijk lokaal op‐ en aanpakken. Dit vergroot de kans op succes. Dit houdt in dat ook preventie en preventie van uitval (nazorg) tot de lokale taken behoren. Regionaal wordt een vangnet geboden. Zo vroeg mogelijk lokaal inspringen op problemen kan ervoor zorgen dat dit vangnet niet benut hoeft te worden.
Cliëntondersteuning in de Wmo: hoe verder vanaf 2015? Aanleiding en opdracht: Per 1-1-2015 wordt de functie cliëntondersteuning overgeheveld naar de Wmo en worden gemeenten verantwoordelijk voor deze functie. Gemeenten zijn al verantwoordelijk voor cliëntondersteuning (prestatieveld 3 Wmo), maar een belangrijk deel van die cliëntondersteuning wordt nu nog gefinancierd uit de AWBZ en uitgevoerd door MEE. Per 2015 gaan deze middelen naar de gemeenten en wordt de verantwoordelijkheid meer integraal bij de gemeenten belegd. Er is een ambtelijke 3D werkgroep in het leven geroepen om advies te geven over de transitie van MEE en de implementatie van de cliëntondersteuning volgens de nieuwe WMO De opdracht aan de werkgroep luidt: 1. Het ontwikkelen van een aantal mogelijke varianten voor de wijze waarop de cliëntondersteuning kan worden ingevuld aansluitend op de situatie die ontstaat na de decentralisaties. 2. Het zijn van gesprekspartner voor de MEE organisatie vanuit de gemeenten van Holland Rijnland als het gaat om de decentralisatie van MEE 3. Het betrekken van MEE bij het lopende 3D project. De werkgroep cliëntondersteuning heeft in samenwerking met MEE verkend wat cliëntondersteuning momenteel inhoudt, hoe cliëntondersteuning onder gemeenten eruit zou kunnen zien en welke dilemma’s/knelpunten er ontstaan bij overheveling van de functie. Op basis hiervan wordt het volgende advies gegeven over de wijze waarop cliëntondersteuning bij de gemeenten van Holland Rijnland kan worden ondergebracht. Hiermee wordt voldaan aan punt 1 van de opdracht.
Advies De werkgroep adviseert om de basis cliëntondersteuning onder te brengen bij de gemeenten. De taken van de specialistenpool van MEE is onderwerp van nader onderzoek. Hiermee wordt – wat de cliëntondersteuning betreft - lokaal georganiseerd wat lokaal kan en regionaal georganiseerd wat regionaal moet. De regionale WMO werkgroep specialistische voorzieningen zal in samenhang met andere bovenlokale voorzieningen, die door de werkgroep in kaart worden gebracht, worden gevraagd om preciezer aan te geven welke taken van het huidige MEE bovenlokaal georganiseerd moeten worden. De werkgroep adviseert de gemeenten daarbij om bij de invulling van de basale cliëntondersteuning: De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning te waarborgen De doelgroepen GGZ cliënten en kwetsbare ouderen waaronder ouderen met een psycho geriatrische problematiek nadrukkelijk een plek te geven in de cliëntondersteuning De ondersteuning te bieden op alle leefgebieden waaronder ook zaken als huisvesting, werk&inkomen, onderwijs. Zorg te dragen voor voldoende basiskennis over verschillende vormen van beperkingen binnen de hele eerste lijn van de Wmo-dienstverlening De werkgroep vraagt de ambtelijke stuurgroep 3D Holland Rijnland te besluiten om: De 3D werkgroep specialistische ondersteuning op te dragen de bovenlokale taken op het gebied van cliëntondersteuning zoals thans uitgevoerd door MEE in haar opdracht mee te nemen en te adviseren over eventuele vormgeving van een bovenlokale voorziening op het gebied van cliëntondersteuning voor alle cliëntgroepen. De 3D werkgroep cliëntondersteuning op te dragen om op basis van het besluit over onderhavig advies en de nog uit te brengen handreiking transitie cliëntondersteuning van MEE Nederland, VNG en VWS, een transitie advies voor de organisatie MEE Zuid-Holland Noord na overleg met MEE Zuid-Holland Noord op te stellen en daarbij ook een advies te geven over de op pagina 3 genoemde “andere functies” van MEE.
1
Huidige situatie Cliëntondersteuning door MEE MEE is de belangrijkste organisatie op het gebied van cliëntondersteuning. MEE ontvangt landelijk een budget van circa 174 miljoen euro uit de AWBZ voor de uitvoering van cliëntondersteuning. MEE bestaat uit regionaal georganiseerde stichtingen, die redelijk zelfstandig opereren en elk hun eigen budget via het zorgkantoor ontvangen. De MEE stichtingen zijn allemaal lid van de landelijke vereniging MEE. Holland Rijnland valt samen met de regio Haaglanden en met de gemeenten Nieuwe Waterweg Noord onder de MEE regio Zuid-Holland Noord. MEE1 ondersteunt mensen met een beperking: een lichamelijke beperking een verstandelijke beperking een chronische ziekte een vorm van autisme niet-aangeboren hersenletsel en hun netwerk op alle levensgebieden en in alle levensfasen. Door:
Integraal mogelijkheden in beeld te brengen Zo gewoon mogelijk leven in de samenleving mogelijk te maken door sociale netwerkversterking, inzet informele zorg en zo nodig professionele zorg Vinger aan de pols opdat sociale netwerken continuïteit blijven bieden, een stand by functie bij uitval van delen van het netwerk Indicatie voorbereiding en arrangementen opstellen Preventie door bovenstaande en cursussen en trainingen De weg naar inclusie te openen door toeleiding naar het regulier onderwijs, reguliere dagbesteding e.d.
MEE richt zich vooral op de voorkant van het traject van eerste contact naar de daadwerkelijke zorgverlening en is er vooral voor de minder zelfredzame cliënt met een complexe zorgvraag. MEE bedient niet alle doelgroepen die vanaf 2015 onder de cliëntondersteuning volgens de nieuwe Wmo vallen. Dat geldt met name voor GGZ cliënten, psycho-geriatrische patiënten en andere kwetsbare ouderen. Er is overlap tussen de werkzaamheden van MEE en andere aanbieders van zorg en welzijn. Zo hebben veel gemeenten ouderenadviseurs in dienst voor ondersteuning van ouderen. Maar ook maatschappelijk werk en sociaal raadslieden bieden cliëntondersteuning vanuit hun eigen aandachtsgebied. Zorgbelang is een organisatie die vooral gericht is op de collectieve belangenbehartiging van de zorgvrager. In bijlage 3 wordt de positie van MEE t.o.v. andere aanbieders in beeld gebracht. MEE ondersteunt kinderen (en hun ouders), jongeren en volwassenen. Familieleden en betrokkenen, maar ook verwijzers en gemeenten kunnen met vragen bij MEE terecht. MEE ondersteunt mensen met een beperking en hun netwerk op alle levensgebieden en in alle levensfasen. Daardoor kunnen zij zoveel mogelijk meedoen in de samenleving. MEE helpt de eigen kracht te versterken en probeert waar mogelijk het sociale netwerk van de cliënt bij de hulp 1
2
In Bijlage 1 is de Fact Sheet en de position paper van MEE Zuid-Holland Noord opgenomen
te betrekken. Het vergroten van de zelfredzaamheid en de kwaliteit van bestaan van mensen met een beperking staan bij dit alles voorop. De ondersteuning start vaak met een verwijzing door onderwijs, een huisarts, revalidatiearts, Bureau Jeugdzorg, het Wmo/CJG-loket of rechtstreeks via ouders en familieleden. MEE heeft generalistische cliëntondersteuners in dienst die beschikken over goede basiskennis van de cliëntgroepen waar MEE zich nu op richt. Alle MEE consulenten zijn daarom in staat voorlichting te geven aan andere organisaties over het herkennen van bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast heeft MEE gedragsdeskundigen in dienst, die de generalistische ondersteuners kunnen betrekken bij ingewikkelde casuïstiek. Deze meer specialistische medewerkers stellen onder meer diagnoses en investeren in kennisontwikkeling van overige medewerkers op hun gebied, via cursussen en advisering bij individuele casus. In deze regio heeft MEE 4 specialisten in dienst die op afroep beschikbaar zijn. Hun specialismen zijn o.a. niet-aangeboren hersenletsel, verstandelijke beperking en gedragsproblematieken en in beeld brengen van de sociale redzaamheid. Af en toe worden specialisten van MEE ook ingehuurd door andere organisaties voor advies, bijvoorbeeld in de maatschappelijke opvang. MEE is bezig met het opzetten van specialistenpools met deze deskundigen, in samenwerking met meerdere disciplines met kennis van andere doelgroepen, zoals de GGZ. Zo’n integraal expertiseteam bestaat al op het gebied van integrale vroeghulp (met o.a. een neuroloog en een revalidatiearts), MEE ontvangt middelen voor de coördinatie van dit team. In Haaglanden wordt een team opgezet met de disciplines GGZ, geriatrie, orthopedagogie, gedragstherapeut. Andere functies die MEE momenteel biedt buiten de individuele cliëntondersteuning zijn: - groepswerk - mantelzorgondersteuning (mantelzorgondersteuning door de inzet van vrijwilligers, logeerkringen en vriendenkringen organiseren, lotgenotencontacten organiseren, - uitvoering geven aan de crisisregeling (coördinatie wordt nu gefinancierd door de gezamenlijke zorgkantoren en dat zal deels zo blijven, voor zover het gaat om AWBZ geïndiceerden in de toekomst. WMO financiering van op WMO aangewezenen die gebruik moeten maken van de crisisregeling behoeft nadere aandacht) - voorlichting aan cliënten, mantelzorgers en organisaties - schoolmaatschappelijk werk via aparte Stichting Plussupport (deze financiering staat los van AWBZ middelen en valt buiten de context van cliëntondersteuning) - maatschappelijke activering, waaronder de activiteiten van de Stichting Vrijetijdsbesteding, Thuishulp en Vormingsactiviteiten (VTV) - signalering van algemene trends en knelpunten Cliëntondersteuning in de ontwerp Wmo 20152: In de ontwerp WMO staat: “Het college draagt er in ieder geval zorg voor dat voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is”.(art. 2.2.4.a). Cliëntondersteuning betreft de ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies teneinde de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo’n integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteuner door de gemeente (kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee maatwerkvoorzieningen niet meer nodig zijn.”3
2
In Bijlage 2 zijn integraal alle passages opgenomen over cliëntenondersteuning in de ontwerp WMO 3 Uit de toelichting op de ontwerp WMO (pag 25) 3
In de toelichting op de wet wordt er nadrukkelijk op gewezen dat: De cliëntenondersteuning onafhankelijk wordt verkregen De cliëntondersteuning er is voor alle doelgroepen De cliëntondersteuning zich richt op alle leefterreinen In de toelichting op de wet krijgt de cliëntondersteuning een nadrukkelijke plaats in het gehele traject van melding keukentafelgesprek onderzoek besluit over toewijzing op basis van een aanvraag en/of verwijzing naar algemene voorzieningen. In dat traject heeft de cliënt recht op een onafhankelijke en kosteloze ondersteuning gericht op een zo integraal mogelijke dienstverlening. De cliëntondersteuning moet zo worden vormgegeven dat het belang van de betrokken cliënt in deze ondersteuning uitgangspunt is. Indien de cliënt twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, dan mag de cliënt de gemeente daarop wijzen en vragen om een andere ondersteuner. Dit zal met name spelen bij complexe en specialistische hulpvragen. De belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de huidige taken van MEE en andere dienstverleners en de cliëntondersteuning volgens de nieuwe WMO zijn: MEE kent een beperkt aantal doelgroepen. De cliëntondersteuning volgens de nieuwe WMO richt zich op alle doelgroepen. MEE verleent ook directe ondersteuning. In de nieuwe wet wordt cliëntondersteuning nadrukkelijk naast de algemene WMO ondersteuning als specifieke voorziening voorgeschreven. In de praktijk van MEE vindt lichte vorm van kortdurende ondersteuning plaats in aansluiting op de vraagverduidelijking. Deze verbinding in de praktijk loslaten maakt de ondersteuning onnodig duur en is voor de cliënt onprettig. De nadrukkelijke scheiding die in de wet wordt gemaakt is naar het oordeel van de werkgroep dan ook meer een conceptueel onderscheid dan een nadrukkelijk voorschrift om hiervoor een afzonderlijke voorziening in het leven te roepen. Ook andere huidige dienstverleners als het AMW, de ouderenadviseurs en het WMO loket richten zich op het verkrijgen van de juiste dienstverlening van de cliënt. Financiën Het landelijk budget voor MEE Nederland bedraagt volgens de toelichting op de ontwerp WMO: 174 miljoen Euro in 2015. Dat is naar rato van het aantal inwoners voor Holland Rijnland: 5,5 miljoen. Er is sprake van een bezuiniging op het MEE budget van rond de 25 miljoen. Naar verwachting is hier het laatste woord nog niet over gezegd. Niet duidelijk is op dit moment ook hoe het MEE budget over de gemeenten zal worden verdeeld. Ook is niet duidelijk of het MEE budget in de gemeentelijke WMO budgetten zal worden gelabeld. In de eerste indicatie van de WMO budgetten die onlangs door het Rijk is vrijgegeven is het MEE budget niet afzonderlijk aangegeven. Het huidige budget van MEE Zuid Holland Noord is circa 6 miljoen voor de regio Holland Rijnland.
Een verkenning van de cliëntondersteuning na de decentralisaties Er zijn grofweg drie varianten denkbaar die voldoen aan de wettelijke eisen voor cliëntondersteuning. 1.
4
De gemeenten van Holland Rijnland richten een regionale organisatie in met als opdracht de cliëntondersteuning te verzorgen. Dat zou praktisch gezien betekenen dat de huidige MEE organisatie voor Holland Rijnland grosso modo regionaal blijft functioneren, waarbij de volgende aanpassingen voor de hand liggen: MEE beperkt zich tot cliëntondersteuning en biedt geen praktische hulp aan maar beperkt zich tot een korte lichte vorm van hulp in aansluiting op de vraagverkenning. MEE richt zich ook op de doelgroepen GGZ en kwetsbare ouderen waaronder psychogeriatrie. Dit kan ook in een samenwerkingsverband met onderstaande aanbieders. De functie cliëntondersteuning die nu door ouderenadviseurs en AMW wordt geboden gaat onderdeel uitmaken van de regionale organisatie
2.
De gemeenten van Holland Rijnland verzorgen de cliëntondersteuning lokaal en maken het onderdeel van de voorzieningen die vanaf 2015 door de gemeenten wordt ingericht inclusief de specialistenpool en andere bijzondere voorzieningen van MEE.
3.
De basis cliëntondersteuning wordt ondergebracht bij de gemeenten. De taken van de specialistenpool van MEE wordt regionaal georganiseerd. Daarnaast zal worden onderzocht of het in de (toelichting op de) wet voorgeschreven beroep op een onafhankelijke cliëntondersteuning als de toegewezen ondersteuning volgens de cliënt niet voldoet, regionaal moet worden georganiseerd. De werkgroep bovenlokale voorzieningen wordt gevraagd dat in haar opdracht mee te nemen. Daarbij worden ook die voorzieningen van MEE meegenomen die een bovenlokaal karakter hebben zoals: VTV (vrije tijd activiteiten, sportconsulent, informele zorg) IVH en crisisregeling
Afweging: Voor 1 pleit: De onafhankelijkheid wordt goed geborgd Een meer doelmatige en deskundige ondersteuning met name voor specifieke doelgroepen Aandacht voor aanpalende voorzieningen voor specifieke doelgroepen zoals crisisinterventie, preventie, training 1ste lijn, specifieke voorzieningen (bv sport voor mensen met een verstandelijke beperking) Een nadeel is dat afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt om zoveel als mogelijk in de wijk integrale zorg te bieden. Voor 2 pleit: Toename integraliteit wijkgerichte dienstverlening Minder afstand van het lokale beleid Een nadeel is dat hiermee de meer specialistische voorzieningen zoals de specialistenpool van MEE door versnippering niet goed kan worden georganiseerd. Voor 3 pleit: Een goede afweging tussen 1 en 2. Organisatie van voorzieningen op de meest passende schaal (lokaal waar het kan, regionaal waar het efficiënter is). De vraag die deze oplossing oproept is de vraag hoe de samenwerking tussen de specialisten en de meer generalistische leden van het wijkteam vorm kan krijgen. Cliëntondersteuning binnen de lokale inrichting van zorg&welzijn Volgens de werkgroep kan de basis cliëntondersteuning goed vormgegeven worden door het onderbrengen van cliëntondersteuning in het geheel van voorzieningen op het gebied van informatie, advies, ondersteuning, jeugdzorg en werk&inkomen waar gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk voor zijn. Belangrijk aandachtspunt daarbij is dat de cliëntondersteuning voldoet aan de in de wet genoemde eisen van onafhankelijkheid en gericht is op alle doelgroepen en alle leefgebieden. Tegelijkertijd zijn de beschikbare middelen eindig en moet goed worden gekeken naar de balans van een volledige onafhankelijkheid en noodzakelijke samenhang in de aanpak. Cliëntondersteuning en het wijkgerichte werken In veel gemeenten wordt er gedacht aan het formeren van gebiedsgerichte teams. Voor de jeugdzorg is hier al regionaal voor gekozen. MEE participeert in de proeftuinen jeugd&gezinsteams die in 2014 gaan functioneren. Ook voor het WMO domein wordt er door een aantal gemeenten binnen Holland Rijnland gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak. De cliëntondersteuning kan naar het oordeel van de werkgroep een integraal onderdeel vormen van een wijkgericht team. Een wijkteam is er immers op gericht om naast directe hulp zorg te dragen 5
voor de hulp die noodzakelijk is als dat de mogelijkheden van het wijkteam te boven gaat. Als de cliëntondersteuning toegevoegd wordt aan het takenpakket binnen het wijkgerichte werken is de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning een belangrijk aandachtspunt. Deze komt in het gedrang op het moment dat het wijkteam ook een verantwoordelijkheid heeft in de zorg zelf of een belang heeft bij de zorgverlening die wordt verleend bij doorverwijzing door het wijkteam. Dit is b.v. het geval wanneer het wijkteam verantwoordelijk wordt gesteld voor het budget van deze gespecialiseerde zorg. Cliëntondersteuning en het WMO loket Cliëntondersteuning vindt voor een belangrijk deel ook plaats in het WMO loket. De nieuwe werkwijze van de WMO loketten onder de naam de kanteling sluit goed aan bij de werkwijze van MEE. Het WMO loket geeft informatie en advies aan alle doelgroepen over vraagstukken op het terrein van zorg, welzijn, werk en inkomen. MEE gaat verder en begeleidt in meer complexe situaties samen met het netwerk van de cliënt, cliënten naar een zo integraal mogelijke dienstverlening. Het is belangrijk om – wanneer een gemeente er voor kiest om de cliëntondersteuning onder te brengen bij het WMO loket – deze uitgebreide dienstverlening, die MEE thans biedt maar dan voor alle doelgroepen, ook daadwerkelijk in het WMO loket te borgen. In de afgelopen periode is er intensief samengewerkt tussen MEE en de lokale WMO loketten. De ervaring leert dat het combineren van het werk van MEE en de lokale loketten meerwaarde oplevert. Deze meerwaarde is vooral gelegen in het erkennen van de LVG- en NAH doelgroep bij de professionals van de samenwerkingspartners en het (nog) beter leren kennen van de werkwijze en activiteiten van de Wmo-partners waardoor het inzetten van elkaars expertise toeneemt. De relatie WMO loket – wijkteam staat in het kader van de komende decentralisaties en de transformatie waar de gemeenten voor staan ter discussie. De positie van de onafhankelijke cliëntondersteuning moet in deze discussie worden meegenomen.
Werkgroep cliëntondersteuning Jacqueline van Wijk (ao participatie) Rianne Klinkert (overleg projectleiders uitbreiding WMO) Merel van Dooren (ao participatie) Leontien Buitenduijk (ao jeugd) Dik Toet beleidsmedewerker WMO Holland Rijnland Yvonne Zuidgeest adviseur (MEE)
6
Bijlage 1: Position paper en Fact sheet MEE
7
Bijlage 2: Passages uit ontwerp WMO
Passages uit Participatiewet: Participatiewet naar de Tweede Kamer Staatssecretaris Jetta Klijnsma stuurde maandag 2 december jl. haar Participatiewet naar de Tweede Kamer. Goed nieuws is dat cliëntondersteuning toch genoemd wordt. De Participatiewet heeft wel negatieve gevolgen voor de wajongers, o.a. jaarlijks vaststellen loonwaarde, uitkering op bijstandsniveau. VNG, Divosa, Platform VG en CG-Raad hebben de Participatiewet kritisch ontvangen. Een uitgebreide inhoudelijke samenvatting en gevolgen cliënten volgt nog. Clientondersteuning in de Participatiewet werken naar vermogen (Vierde Nota van Wijziging Invoeringswet Wet, p.44 en 45): Gemeenten zijn op grond van artikel 7 van de WWB24 verantwoordelijk voor het ondersteunen van de gemeentelijke doelgroep bij arbeidsinschakeling. Tot de gemeentelijke doelgroep behoren ook niet-uitkeringsgerechtigden. Mensen uit de gemeentelijke doelgroep hebben een aanspraak op de naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling (artikel 10 WWB). Mensen kunnen dus een aanvraag indienen voor ondersteuning bij re-integratie of een voorziening, zoals een jobcoach. Bij het doen van een aanvraag kan de aanvrager – als hij dat wenst – gebruik maken van cliëntondersteuning. Hierbij staat het belang van de aanvrager centraal en wordt de hulpvraag in de gevallen waarin dat toegevoegde waarde heeft integraal en domeinoverstijgend bekeken. De Wmo geeft gemeenten de opdracht ervoor te zorgen dat deze cliëntondersteuning beschikbaar is. Verkorte reactie VNG: De Participatiewet komt tegemoet aan de wens van gemeenten om meer maatwerk te bieden bij het begeleiden naar werk van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar er wordt tegelijkertijd ‘zo sterk gesneden in de budgetten dat dit onherroepelijk ten koste zal zijn van de begeleiding aan werkzoekenden en hun werkgevers’, stelt de VNG in een reactie. En juist die begeleiding is cruciaal voor een succesvolle uitvoering. Het succes staat of valt met een goede begeleiding, stelt de VNG. En daar is geen geld voor, want gemeenten kunnen de stapeling van bezuinigingen op de sociale werkvoorziening, het reintegratiebudget en op de overdacht van wajongers naar gemeenten niet opvangen. Daarom mag volgens de VNG de komende jaren op de begeleiding niet worden bezuinigd. De VNG weet zich gesteund door de Raad van State, die betwijfelt of gemeenten wel in staat zijn om de grote aantallen mensen aan het werk te krijgen met de beschikbare middelen en instrumenten. Kritisch is ook Divosa, de vereniging van sociale diensten. Voorzitter René Paas: ‘Wij hebben aangedrongen op extra banen voor álle mensen met een beperkte verdiencapaciteit, dus ook voor bijstandsgerechtigden. Maar Klijnsma geeft voorrang aan wajongers en mensen die op de wachtlijst staan voor de sociale werkvoorziening. Deze wet moest een einde maken aan de schotten tussen doelgroepen, maar in de uitwerking staan ze er ineens weer.’ Reactie Platform VG en CG-Raad: Platform VG en CG-Raad zijn erg teleurgesteld over het resultaat. Lang niet alle arbeidsgehandicapten maken kans op de 125.000 garantiebanen. Arbeidsgehandicapten die meer dan het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, tellen niet mee voor deze banen. Hun kansen op de arbeidsmarkt zullen hierdoor verslechteren. Verder is het niet duidelijk welke arbeidsgehandicapten in aanmerking komen voor voorzieningen, met name in de eerste twee jaar. Zonder die voorzieningen neemt de kans 8
sterk af dat iemand een arbeidsplek krijgt aangeboden. Het gaat dan om een uniforme norisk polis, loonkostensubsidie, werkplekaanpassingen en de jobcoach. Voor werkgevers en werknemers is het een must dat ze hier aanspraak op kunnen maken. Verslechteringen De Participatiewet heeft voor wajongers een aantal flinke verslechteringen tot gevolg. Ook is er geen overgangsregeling gekomen van 2,5 jaar voor mensen die gaan vallen onder de kostendelersnorm. Veel wajongers vallen straks onder de Participatiewet en krijgen dan een uitkering op bijstandsniveau. Voor deze mensen gaan, als zij geen werk vinden, de nieuwe bijstandsregels gelden. Zij kunnen worden verplicht vrijwilligerswerk te doen of te werken in onbetaalde participatiebanen. Vergeten groep Een ander punt van zorg zijn de mensen met een arbeidshandicap die straks geen of een lagere uitkering meer krijgen, omdat ze een partner hebben of bij hun ouders wonen. Gemeenten hebben er geen of weinig financieel belang bij om deze groep aan het werk te helpen. Beschut werk Mensen die in aanmerking komen voor beschut werk en een baan vinden, komen in dienst van de gemeente. Hoewel dit een lager cao-loon wordt dan voorheen, zullen de kosten zwaar op de gemeentelijke begrotingen gaan drukken. Dit beperkt hoogstwaarschijnlijk de mogelijkheden om zich volledig in te spannen voor ander groepen arbeidsgehandicapten. Mensen met urenbeperkingen Er zijn mensen die door hun handicap of ziekte niet volledig kunnen werken en dus nooit meer kunnen verdienen dan bijstandsniveau. Dit zijn mensen met een medische urenbeperking. In de wet staat dat mensen tijdelijk mogelijkheden tot vrijlating van extra inkomsten kunnen krijgen en/of dat er een premie verstrekt kan worden. Keuring door het UWV Het UWV gaat beoordelen of mensen met verdiencapaciteit WML kunnen verdienen en of iemand in aanmerking komt voor beschut werk. Dit is grote winst, want het leek er lang op dat gemeenten zelf de beoordeling mochten gaan doen, waardoor de objectiviteit in het geding kon komen. Bron VNG: http://www.vngmagazine.nl/nieuws/15373/participatiewet-kritischontvangen?utm_source=twitterfeed&utm_medium=twitter Bron platform VG en CG-Raad: http://www.cgraad.nl/actueel/nieuwsberichten/index.php?we_objectID=2563 Bron wetsvoorstel met alle adviezen: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/12/02/wetsvoorstel-invoering-participatiewet.html
9
Bijlage 3: Zorg en ondersteuning naar doelgroep
Huidige situatie Verstandelijke beperking
Lichamelijke beperking
Psy
Kwetsbare ouderen
Overige vragers ondersteuning en
AMW Ouderenadviseurs
AMW
Loketten gemeenten
Loketten gemeen
Autisme NAH Aanbieders zorg
Specialistische Ondersteuning, behandeling
Woningcorporaties Werk&inkomen gemeenten Onderwijs
Brede ondersteuning Cliëntondersteuning individueel: Informatie/advies Verkrijgen dienstverlening Zie wettekst * Clientenbelang collectief
AMW MEE (beperkt) MEE
Toegang: Informatie, advies
Loketten gemeenten MEE (beperkt)
AMW ZON, inloophuis
Zorgbelang
*
Taken MEE uit position paper: Mogelijkheden in beeld brengen Zo gewoon mogelijk leven in de samenleving
10
AMW MEE (beperkt) MEE
Loketten gemeenten MEE (beperkt)
Loketten gemeenten
Een integrale aanpak Ondersteunen en mobiliseren van initiatieven vanuit de samenleving Indiceren en arrangeren Crisisintervantie Preventie Op weg naar inclusie
Zorg en ondersteuning naar Doelgroep
Variant 1 Verstandelijke beperking
Lichamelijke beperking
Psy
Autisme NAH Specialistische Ondersteuning, behandeling
Brede ondersteuning Kennis specifieke doelgroepen (LVG, autisme, nah) Cliëntondersteuning individueel: Informatie/advies Verkrijgen dienstverlening Zie wettekst Cliëntenbelang collectief Toegang: Informatie, advies
11
Aanbieders specialistische zorg en
kenniscentra Lokale inpassing bv wijkteam
Zorgbelang Breed gemeente loket/Wijkteam
Kwetsbare ouderen
Overige vragers ondersteuning en
Zorg en ondersteuning naar Doelgroep
Variant 2 Verstandelijke beperking
Lichamelijke beperking
Psy
Kwetsbare ouderen
Autisme NAH Specialistische Ondersteuning, behandeling
Aanbieders specialistische zorg en
kenniscentra
Kenniscentrum specifieke doelgroepen (LVG, autisme, nah) Brede ondersteuning Cliëntondersteuning individueel: Informatie/advies Verkrijgen dienstverlening Zie wettekst * Cliëntenbelang collectief Toegang: Informatie, advies
Of
12
Wijkteam Regionale organisatie cliëntenondersteuning
Zorgbelang Breed gemeente loket/Wijkteam
Overige vragers ondersteuning en
Zorg en ondersteuning naar Doelgroep
Variant 3 Verstandelijke beperking
Lichamelijke beperking
Psy
Kwetsbare ouderen
Autisme NAH Specialistische Ondersteuning, behandeling
Aanbieders specialistische zorg
En kenniscentra
Kenniscentrum specifieke doelgroepen (LVG, autisme, nah) Brede ondersteuning individueel: Informatie/advies
Wijkteam
Brede ondersteuning en wanneer nodig: Verkrijgen integrale dienstverlening Cliëntenbelang collectief Toegang: Informatie, advies
13
Zorgbelang Breed gemeente loket/Wijkteam
Overige vragers ondersteuning en
Relevante teksten uit de ontwerp WMO De wettekst
Defenitie - cliëntondersteuning: ondersteuning met informatie, advies en algemene
ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
§ 2. Algemene maatregelen en algemene voorzieningen
Artikel 2.2.4
1. Het college draagt er in ieder geval zorg voor dat voor ingezetenen: a. cliëntondersteuning beschikbaar is en b. op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is.
2. Het college draagt er zorg voor dat bij de in het eerste lid bedoelde maatschappelijke ondersteuning het belang van betrokkene uitgangspunt is.
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd: a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning; b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.
Memorie van toelichting (pag 23) 3.4. Onderzoek en cliëntondersteuning In de gevallen waarin een ingezetene het naar zijn idee niet redt (alleen dan wel met hulp van zijn sociale omgeving of wellicht met gebruikmaking van algemene voorzieningen) en naar zijn idee hulp van de gemeente nodig heeft,kan hij zich bij de gemeente melden. Deze melding is vormvrij; die kan vaak telefonisch of via het internet plaatsvinden. In veel gevallen zal de melding ook niet uitsluitend op het gemeentehuis kunnen plaatsvinden,maar ook bijvoorbeeld bij een sociaal wijkteam of een buurthuis. De gemeente zal de ontvangst van de melding aan de cliënt bevestigen en het tijdstip van de melding registreren.In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Dit onderzoek kan, indien de gemeente daarvoor kiest1 ook worden uitgevoerd door bijvoorbeeld datzelfde wijkteam of het maatschappelijk werk. Van belang is da,t de gemeente de voor het onderzoek vereiste deskundigheid en professionaliteit organiseert. Van de cliënt die zich heeft gemeld, wordt vanzelfsprekend verwacht dat hij meewerkt aan de uitvoering van het
noodzakelijke onderzoek en daarvoor ook de noodzakelijke informatie verstrekt.Het is daarbij ook van groot belang dat de gemeente zich in het onderzoek richt op het bereiken van een resultaat dat, waar mogelijk, zo veel mogelijk aansluit op de wensen en mogelijkheden van de cliënt zelf en zijn sociale omgeving. Vanzelfsprekend zal het ook voorkomen dat een cliënt die al maatschappelijke ondersteuning van de gemeente ontvangt zich opnieuw bij het college meldt, omdat de maatschappelijke ondersteuning naar zijn o·ordeel niet adequaat meer is. Een andere mogelijkheid is dat de aanbieder een signaal afgeeft dat de geboden ondersteuning niet meer voldoet omdat de persoonlijke situatie van de burger is verslechterd of een mantelzorger is weggevallen.Uiteraard kan het ook voorkomen dat het college dit zelf vaststelt.
Ingeval de melding door of namens de cliënt plaatsvindt, is het college gehouden een onderzoek in te stellen. Ingeval deze melding door een aanbieder plaatsvindt of dat het college zelf vaststelt dat de geboden ondersteuning niet meer adequaat is, ligt het naar het oordeel van de regering ook hier voor de hand dat het college een onderzoek instelt. Om te benadrukken dat de gemeente niet altijd tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening zalbesluiten en om het belang te benadrukken van mogelijke verbanden met aanpalende beleidsterren i en, wordt i n het wetsvoorstel expliciet aangegeven welke elementen het college in het onderzoek moet betrekken. Dat begint, vanzelfsprekend, met een onderzoek naar de persoonskenmerken van de aanvrager, diens behoeften en voorkeuren. Daarna moet in het onderzoek achtereenvolgens worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de zelfredzaamheid te verbeteren,maatschappelijk te participeren of te voorzien in een adequate vorm van wonen of opvang door inzet van eigen kracht, inzet van gebruikelijke hulp door het sociale netwerk van de betrokkene, inzet van mantelzorg,inzet van algemene voorzieningen of maatschappelijk nuttige activiteiten. Tenslotte moet met dit wetsvoorstel worden in het onderzoek de vraag worden betrokken of en zo ja hoe,het door middel van samenwerking met andere partijen zoals bijvoorbeeld jeugdhulp, welzijn, wonen of partijen op het terrein van werk en inkomen mogelijk is te komen tot verbetering van zelfredzaamheid, participatie of de behoefte aan beschermd wonen of opvang. In het kader van het project 'De Kanteling' zijn veel gemeenten al vertrouwd met deze werkwijze. Dat betekent dat altijd eerst een gesprek plaatsvindt met de cliënt om in samenspraak de ervaren problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen helder te krijgen. Vervolgens wordt met elkaar bezien wat er moet gebeuren, wie daar een rol bij kan spelen en welke afspraken worden gemaakt. De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een volledig onderzoek, beschikbaar is; uiteraard heeft de cliënt een actieve rol en kan deze aangeven dat aanvullende informatie ook van belang is voor een goede waardering van de beperkingen,mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De gemeente zal de cliënt na de melding dan ook toestemming vragen om de relevante persoonsgegevens in het onderzoek te mogen verwerken en zo nodig relevante informatie te mogen betrekken (zie hiervoor hoofdstuk 7 van deze toelichting). Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van de cliënt met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt.Indien dat aan de orde is, zal de gemeente het nemen van een besluit moeten aanhouden totdat een dergelijk advies is ontvangen.Het maakt vervolgens onderdeel uit van een zorgvuldige afweging van belangen en van het totale beeld dat de gemeente zich moet vormen van de cliënt en diens ondersteuningsvraag. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat een cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indient. Het wetsvoorstel legt de keuze hiertoe bij de cliënt.Tijdens het onderzoek kan de cliënt,als hij dat wenst, gebruik maken van cliëntondersteuning. Op basis van dit wetsvoorstel moet het college ervoor zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is voor cliënten die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein, bijvoorbeeld op het gebied van wonen, onderwijs of schuldenproblematiek. Het college moet er op grond van dit wetsvoorstel voor zorgen dat de cliëntondersteuning zo wordt vormgegeven dat het belang van de betrokken cliënt in deze ondersteuning uitgangspunt is.Hiermee wordt de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner,
langs de weg van de professionaliteit en de wettelijke plicht voor het college ten aanzien van de (organisatorische) invulling/ naar de mening van de regering voldoende gewaarborgd. Het is van belang dat de cliëntondersteuner daadwerkelijk het belang van de cliënt dient;dat de cliënt het gevoel heeft dat deze persoon naast hem staat en in de positie is om diens belang te dienen. Indien de cliënt twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner,dan mag de cliënt de gemeente daarop wjizen en vragen om een andere ondersteuner. Uiteraard kan de cliënt ook zelf zijn ondersteuning organiseren (naasten,vertegenwoordigers). De cliëntondersteuning is kosteloos voor de cliënt die daar in het kader van dit wetsvoorstel een beroep op doet. Cliëntondersteuning betreft de ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies teneinde de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo'n integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen , werk en inkomen).Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteunerdoor de gemeente ( kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee maatwerkvoorzieningen niet meer nodig zijn. i dat toegevoegde waarde heeft,integraal Het is essentieel dat de hulpvraag in de gevallen waarn en domeinoverstijgend wordt bekeken 1 dat wil zeggen in samenhang met vragen en problemen van de cliënt op andere beleidsdomeinen.Doet de cliënt mogelijk ook al een beroep op jeugdzorg voor zijn kinderen of zijn er wellicht ook schulden of andere problemen, dan dient dit te worden betrokken in de boordeling van de problematiek en het bepalen van de ondersteuningsbehoefte.Uiteraard zijn er ook hulpvragen die de gemeente adequaat kan beoordelen op basis van een eenvoudig onderzoek. Voor een goede beoordeling van de persoonlijke situatie moet de gemeente ten tijde van het onderzoek - dus in vervolg op de aanmelding - kunnen beschikken over de noodzakelijke persoonsgegevens. Dit zijn, gegeven de wettelijke opdracht om tot een zo integraal mogelijke benadering te komen, in voorkomende gevallen ook gegevens van zorgverzekeraars, zorgaanbieders,jeugdhulp, onderwijs en werk en inkomen. Het is van belang dat de betrokkene tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van de verwerking en verstrekking van deze gegevens en dat de gemeente daarvoor,daar waar dit noodzakelijk is, aan de cliënt toestemming vraagt.
In veel gemeenten worden sociale wijkteams gevormd. Sommige gemeenten kiezen er voor om deze sociale wijkteams het onderzoek te laten doen en in overleg met de cliënt te laten bepalen welke ondersteuning nodig is. Op basis van dit wetsvoorstelmoet de melding bij de gemeente dat behoefte aan maatschappeiljke ondersteuning bestaat altijd vooraf gaan aan een eventuele aanvraag om een maatwerkvoorziening. Na de melding start het onderzoek en op basis van de uitkomst kan de cliënt een aanvraag indienen. Met het splitsen van melding en onderzoeksfase en aanvraag wil de regering de zorgvuldigheid van de afweging waarborgen en juridisering zo veel mogelijk voorkomen.De ervaringen met 'de Kanteling'geven de regering het vertrouwen dat dit de goede weg is. Het voorgaande maakt duidelijk dat de regering het van groot belang vindt dat het onderzoek en het daarmee verband houdende contact met de cliënt en in veel gevallen zijn sociale netwerk op een zorgvuldige en professionele manier plaatsvindt. Dit is essentieel voor het bereikenvan maatwerk en het aanspreken of verbeteren van de zelfredzaamheid van de cliënt en zijn sociale netwerk. De regering heeft er vertrouwen in, dat de gemeente het onde.rzoek zorgvuldig en professioneelzal uitvoeren. De ervaringen met' de Kanteling' waarin het 'keukentafelgesprek' een centraal element vormt,laten dat ook zien. In het transitieplan (par.9.1) zal het belang dat het onderzoek op een zorgvuldige en professionele manier plaatsvindt uitgebreid aan de orde komen. De regering roept partijen die deel uitmaken van de in dit wetsvoorstel opgenomen adviescommissie Kwaliteit Maatschappelijke Ondersteuning19 op om op korte termijn het initiatief
19
Zie artikel3.2,eerste lid van dit wetsvoorstel.
te nemen om een kwaliteitsstandaard te ontwikkelen die betrekking heeft op de wijze waarop het onderzoek moet worden .uitgevoerd.
Bij het voorgaande is ook van belang dat met een goed uitgevoerd onderzoek recht wordt gedaan aan het belang van de cliënt die zich met een hulpvraag heeft gemeld, ook i n het geval van een (gedeeltelijke) afwijzing van de aanvraag. Het biedt een zorgvuldige basis voor een afweging en besluitvorming en de cliënt overzicht en inzicht i n zijn eigen situatie en - desgewenst - de mogelijkheid de besluitvorming op een aanvraag gericht te bestrijden. Om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen om een maatwerkvoorziening, verstrekt de gemeente hem een weergave van de uitkomsten van het onderzoek.Het is de bedoeling dat de gemeente dat schriftelijk doet. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakeli jk zijn. Veel gemeenten zijn al gewend te om te werken met een weergave van de uitkomsten van het onderzoek,.omdat zij werken volgens de principes van 'De Kanteling'. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebr.uiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zel fredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is dan ook passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.
Pag 30: Een cliënt die een maatwerkvoorziening krijgt toegekend heeft, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget.Het college heeft de plicht om, nadat in het onderzoek is vastgesteld dat iemand In aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening,de betrokkene te informeren over de mogelijkheden om voor een persoonsgebonden budget te kiezen en over de gevolgen van die keuze. Hierbij heeft de gemeente de mogelijkheld om de budgethouder gericht cliëntondersteuning te bieden.
5.4 Verstrekken van informatie, advies en andere cliëntondersteuning door gemeenten
Gemeenten worden verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van informatie,advies en andere vormen van kortdurende cliëntondersteuning die bijdraagt aan hun zelfredzaamheid en participatie.
Het doel hiervan is om de cliënt wegwijs te maken op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning en hen te versterken in het benutten van hun eigen kracht en daarmee in lijn met de motie van 't Wout28 gericht is op participatie i n brede zin en uit gaat van de mogelijkheden van mensen. Het is wenselijk dat de gemeente zich daarbij laat leiden door de één-loketgedachte en dat zij ernaar streeft dat een cliënt zich niet vaker dan eenmaal tot de gemeente hoeft te wenden om over zijn bredere ondersteuningsvraag de nodige informatie te verkrijgen. Daarbij dient de gemeente zich niet te beperken tot de voorzieningen waar zij zelf geheel of gedeeltelijk voor verantwoordelijk is,maar ook informatie te geven over relevante aanpalende domeinen, zoals bijvoorbeeld zorg, wonen en onderwijs. Daar waar doorverwijzing noodzakelijk is, gebeurt dat op een begrijpelijke en klantgerichte wijze.
Veel cliënten zijn zeer goed in staat om zelf informatie te vergaren en te beoordelen. Voor eenvoudige hulpvragen volstaat voor de meeste cliënten doorgaans de functie van informatie en adv.ies. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een cliënt zich in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of vertegenwoordigen door een derde. Dat kan bijvoorbeeld een partner, familielid of een vrijwilliger zijn. In dit wetsvoorstel wordt het belang van cliëntondersteuning erkend en verder uitgewerkt. Voor complexere vraagstukken kan een andere vorm van cliëntondersteuning nodig zijn die verder gaat dan informatie en advies;het betreft het kortdurend ondersteunen van mensen die verminderd zelfredzaam zijn bij het oplossen van een vraag of situatie die zo complex is dat zij het niet zelf - of met hulp van hun omgeving kunnen oplossen.De cliëntondersteuning blijft in de toekomst ook gericht op het versterken van de zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat doorgaans over vraagstukken die meerdere levensdomeinen omvatten. Cliëntondersteuning speelt met name bij cliënten die niet goed in staat zijn om zelf regie over het eigen leven te voeren,hun hulpvraag te verwoorden,de mogelijkheden van zijn eigen sociale netwerk in kaart te brengen en keuzes te maken. Een belangrijk moment waarop cliëntondersteuning van belang kan zijn,is de fase van het onderzoek volgend op een melding. Vaak zal dat plaatsvinden in de vorm van een gesprek met de cliënt. Een cliëntondersteuner kan de cliënt in het gesprek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken.Indien adeq,uate ondersteuning uit het informele circuit niet mogelijk is, kan de gemeente ook zorg dragen voor een beroepsmatige cliëntondersteuner. Als een cliënt de gemeente verzoekt hem van cliëntondersteuning te voorzien zal de gemeente hierin in beginsel voorzien. Het is echter ook aan de gemeente zelf om de behoefte aan cliëntondersteuning van de cliënt zelf te bewaken; voor een goede afweging en besluitvorming is het essentieel dat de cliënt voldoende in staat is zijn
28
Kamerstukken II 2012-2013, 30597 nr. 301
44
situatie te onderkennen en in kaart te brengen met het oog op mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning; cliëntondersteuning draagt bij aan het versterken van de regievoering door de cliënt. Ondersteuning van de cliënt (bij hulpvraagverduidelijking) in het kader van het bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie kan ook voorafgaand aan het onderzoek plaatsvinden of ingeval de cliënt geen behoefte heeft aan een (breed) onderzoek c.q. het indienen van een aanvraag voor een voorziening. Uitgangspunt is dat voor de door gemeenten geboden cliëntondersteuning geen eigen bijdrage door de cliënt verschuldigd is. De regering benadrukt dat een goede cliëntondersteuning een professionaliteit is, waarbij het belang van de betrokken cliënt het uitgangspunt in die ondersteuning dient te zijn. Dit vraagt om een professionele autonomie,vergelijkbaar met functionarissen in de positie van sociaal raadslieden,maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. Met het oog hierop wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat gemeenten er zorg voor dragen dat cliëntondersteuning vanuit dit uitgangspunt wordt vormgegeven. Dit geldt zowel voor de situatie waarin gemeenten cliëntondersteuning van derden betrekt als de situatie waarin cliëntondersteuners hun activiteiten vanuit de gemeente verrichten. De ondersteuning van cliënten is op dit moment erg versnipperd. Genoemd kunnen worden: vrijwillige ouderenadviseurs van de ouderenbonden, mentoren,beroepsmatige ondersteuners van welzijnsorganisaties, hulplijnen, steunpunten en MEE). De gemeente heeft op basis van dit wetsvoorstel de taak de ondersteuning van cliënten goed te organiseren en kan daarbij afhankelijk van de hulpvraag -verschillende vormen van ondersteuning inzetten, zoals de hiervoor genoemde,maar de gemeente kan ook besluiten gebruik te maken van ondersteuning door bijvoorbeeld cliënten- en familieorganisaties, cliëntenbelangenbureau's,lotgenotencontacten en ervaringsdeskundigen. De gemeente heeft beleidsruimte in de wijze waarop de functie van ondersteuning wordt vormgegeven. Uiteraard zullen de persoonlijke voorkeuren van de betrokken cliënten in de afweging dienen te worden betrokken.
Tabel 1: beschikbaar budget voor gemeenten om uitvoering te geven aan de
verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in dit wetsvoorstel
2015
MvT artikelsgewijs
Uit de participatiewet: Gemeenten zijn op grond van artikel 7 van de WWB24 verantwoordelijk voor het ondersteunen van de gemeentelijke doelgroep bij arbeidsinschakeling. Tot de gemeentelijke doelgroep behoren ook niet-uitkeringsgerechtigden. Mensen uit de gemeentelijke doelgroep hebben een aanspraak op de naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling (artikel 10 WWB). Mensen kunnen dus een aanvraag indienen voor ondersteuning bij re-integratie of een voorziening, zoals een jobcoach. Bij het doen van een aanvraag kan de aanvrager – als hij dat wenst – gebruik maken van cliëntondersteuning. Hierbij staat het belang van de aanvrager centraal en wordt de hulpvraag in de gevallen waarin dat toegevoegde waarde heeft integraal en domeinoverstijgend bekeken. De Wmo geeft gemeenten de opdracht er voor te zorgen dat deze cliëntondersteuning beschikbaar is.
(pag 44,45 van het wetsvoorstel)
verder wordt het woord ondersteuning nog heel veel gebruikt, maar dan wordt iets van arbeidsondersteuning of maatschappelijke ondersteuning bedoeld, zoals hier:
De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De Participatiewet draagt zo bij aan de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen aan de maatschappij. Werk biedt de beste sociale zekerheid. Het is bovendien meer dan een inkomen; het biedt kansen op zelfontplooiing, geeft mensen eigenwaarde en zorgt voor sociale contacten. De doelgroep van de wet bestaat uit mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op, al dan niet tijdelijke, ondersteuning om in hun bestaan te voorzien en/of op ondersteuning om aan het werk te komen.
(pag 32 van het wetsvoorstel)
Artikel 2.2.4 Naast de algemene opdracht, vervat in artikel 2.2.3, acht de regering het wenselijk met een tweetal specifieke bepalingen te waarborgen dat de cliënten die daaraan behoefte gevoelen, toegang hebben tot algemene voorzieningen die in de praktijk worden aangeduid als 'hulp op afstand' en 'cliëntondersteuning' .
eerste lid Onderdeel a draagt gemeenten op om in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. De bepaling regelt niet in welke vorm de gemeente deze cliëntondersteuning moet gieten. Tot het tijdstip van invoering van het wetsvoorstel ontvingen de MEE-organisaties van het Zorginstituut voor het bieden van cliëntondersteuning aan mensen met lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen. Dit vormt een tijdelijke afwijking van de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die in de Wmo ten principale was neergelegd. Er is voor gekozen aan die afwijking een einde te maken en de desbetreffende middelen te decentraliseren naar gemeenten. Dit draagt ook bij aan het succesvol implementeren van de wet. Op grond van dit wetsvoorstel is de gemeente immers verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning en de cliëntondersteuning voor mensen met een beperking hoort daar nadrukkelijk bij. Mensen die te maken hebben met eenzaamheid of psychische problemen hebben, maar niet terecht kunnen of willen bij de reguliere hulpverlening of die problemen ervaren als gevolg van een 'life event', hebben behoefte aan een mogelijkheid om daarover - eventueel anoniem - met een ander te kunnen spreken of overleggen (onderdeel b). n de Wmo was anonieme psychosociale hulp op afstand niet expliciet geregeld. In de praktijk wordt deze vorm van eenvoudig
26
toegankelijke hulpverlening met subsidie van de provincies geboden door vrijwilligers. De behoefte aan zo'n luisterend oor (klankbordfunctie) bestaat op ieder moment van de dag. Daarbij kan het ook gaan om het verstrekken van informatie en advies, waaronder het bieden van ondersteuning bij het formuleren van een hulpvraag voor de eerste of tweede lijn en, waar nodig en mogelijk, doorverwijzen naar professionele hulp of zorg. Anonieme psychosociale hulp op afstand kan de best passende hulp zijn, waarbij de eigen kracht van de gebruiker wordt verstrekt en kan hulp- en zorgverlening in de eerste en tweede lijn ontlasten. Het aanbod lijkt sterk op dat van de Kindertelefoon, waarvoor in het kader van de Jeugdwet een financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid bij gemeenten is neergelegd. Die lijn is voor hulp op afstand aan volwassenen overgenomen. Vanwege het anonieme karakter is het lastig om het gebruik van de hulpverlening door te berekenen aan gemeenten waar de gebruikers gevestigd zijn. Om die reden, en om een landelijke dekking te kunnen garanderen, zal voor dit onderwerp in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, een samenwerkingsverplichting worden neergelegd.
tweede lid Het tweede lid benadrukt de aandacht die het college moet hebben voor het belang van betrokkene bij het verlenen van cliëntondersteuning en het bieden van een luisterend oor. Het college moet ervoor zorg dragen dat het belang van betrokkene leidend is bij de bedoelde maatschappelijke ondersteuning.
Jeugdwet: Wij hebben geen passages over cliëntondersteuning in de Jeugdwet kunnen vinden
KWETSBARE BURGERS
IN EEN GEMEENTE MET ...
100.000 INWONERS MEE Zuid-Holland Noord biedt ondersteuning bij leven met een beperking in de gemeenten Alphen aan den Rijn - Delft - Den Haag ('s-Gravenhage) - Hillegom - Kaag en Braassem - Katwijk - Leiden Leiderdorp - Leidschendam-Voorburg - Lisse - Maassluis - Midden-Delfland - Nieuwkoop - Noordwijk Noordwijkerhout - Oegstgeest - Pijnacker-Nootdorp - Rijnwoude - Rijswijk - Teylingen - Vlaardingen Voorschoten - Wassenaar - Westland - Zoetermeer - Hoek van Holland - Zoeterwoude
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
KWETSBARE BURGERS
NORMAAL BEGAAFD OF VERSTANDELIJK BEPERKT?
HOEVEEL BURGERS MET EEN BEPERKING IN EEN GEMEENTE MET 100.000 INWONERS?
HOEVEEL ZORGZWAARTEPAKKETTEN (1, 2 & 3 - VG/LG) KOMEN STRAKS NAAR DE WMO?
HOEVEEL EXTRAMURALE INDICATIES (BEGELEIDING) KOMEN NAAR DE WMO?
WAT KAN DE SOCIALE NETWERKSTRATEGIE VAN MEE HIERIN BETEKENEN? In het najaar sturen wij u een vervolg op deze eerste reeks factsheets, met daarin o.a. een getalsmatige onderbouwing van de Sociale Netwerk Strategie en de inzet van MEE bij keukentafelgesprekken.
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
KWETSBARE BURGERS
NORMAAL BEGAAFD OF VERSTANDELIJK BEPERKT? Normaal begaafd Zwakbegaafd Licht verstandelijk beperkt Matig verstandelijk beperkt Ernstig verstandelijk beperkt
IQ 85 - 115 IQ 71 - 84 IQ 55 - 70 IQ 40 - 54 IQ 20 - 40
% van de bevolking
34%
34%
hoogbegaafd
13,5% 13,5%
13,5%
ca. 2,5%
IQ
ca. 2,5%
70
85
100
115
130
IQ
Ca. 16% van de bevolking is zwakbegaafd of heeft een verstandelijke beperking. Bron: Intellectueel functioneren - IQ, Kraijer & Plas
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
KWETSBARE BURGERS
650
1.600
3.125
INWONERS MET EEN VORM VAN AUTISME
INWONERS MET NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL (TOT 65 JAAR)
INWONERS MET EEN MOTORISCHE BEPERKING
27.500 INWONERS MET EEN CHRONISCHE ZIEKTE
16.000 INWONERS LVB & ZWAKBEGAAFD (IQ 55-85)
Bronnen: SCP-rapport ’Steeds meer verstandelijk gehandicapten?’ - 1998-2008 SCP-rapport ’ Meedoen met beperkingen’ - 2007 RIVM - Nationaal Kompas Volksgezondheid Trimbosinstituut - Nemesis-rapport Nederlandse Vereniging voor Autisme - Prevalentiecijfers
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
BEGELEIDING EN VERZORGING NAAR WMO
ZORGZWAARTEPAKKETTEN 1, 2 & 3 VOOR DE GEHANDICAPTENZORG (VG & LG) Het gaat hier om wonen in een instelling met enige begeleiding waarbij de aard van de het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie of ontwikkeling. Deze zorgverlening is op afspraak of voortdurend in de nabijheid te leveren. Vanaf 2015 valt deze zorg onder de Wmo. Dit betekent dat deze burgers de benodigde zorg i.p.v. in een instelling nu thuis gaan ontvangen en waarschijnlijk een beroep zullen doen op de Wmo. In een gemeente met 100.000 inwoners gaat het bij ZZP 1, 2 & 3 gehandicapten-zorg vanaf 2015 om gemiddeld 175 inwoners:
VG 155 LG
20
175 Bronnen: Zorgzwaartepakketten Sector GZ 2012 Factsheet VGN dec. 2012 CIZ Basisrapportage AWBZ 1 juli 2012 Gemeenten Delft en Westland
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
EXTRAMURALE INDICATIES
EXTRAMURALE INDICATIES Bij extramurale indicaties gaat het om ondersteuning, begeleiding en verzorging in de thuissituatie of in groepsverband. Het gaat hier om burgers met serieuze beperkingen waarbij de begeleiding voor de meesten zeer belangrijk is voor de kwaliteit van leven. Het betreft o.a. begeleid zelfstandig wonen, praktische pedagogische hulp, dagbesteding en logeerhuizen. Vanaf 2015 vervalt de aanspraak op AWBZ-dagbesteding en worden ook de ondersteuning, begeleiding en verzorging overgeheveld naar de Wmo. Gemeente Westland en gemeente Delft, beiden een ’100.000-gemeente’, hadden op 1 juli 2012 gemiddeld 940 extramurale indicaties voor begeleiding, waarvan voor de MEEdoelgroep 295 inwoners met individuele begeleiding en 139 inwoners met groepsbegeleiding.
940 295 inwoners
inwoners
extramurale indicatie voor begeleiding (Alle doelgroepen)
individuele begeleiding (MEE doelgroepen)
139 inwoners groepsbegeleiding (MEE doelgroepen)
Bronnen: Kamerbrief hervorming langdurige zorg, VWS, april 2013 Samenwerken aan decentralisatie van begeleiding VNG en Zorgverzekeraars Nederland 2011 CIZ Basisrapportage AWBZ 1 juli 2012 Gemeenten Delft en Westland
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
SOCIALE NETWERKSTRATEGIE (SNS)
EIGEN KRACHT EN SOCIALE NETWERKSTRATEGIE (SNS) MEE Zuid-Holland Noord maakt gebruik van de eigen kracht van de burger door middel van de inzet van het eigen netwerk. We noemen dat Sociale Netwerk-strategie (SNS). Deze aanpak heeft zijn oorsprong in Nieuw Zeeland waar de 'Eigen Kracht Centrale' is ontwikkeld. SNS sluit geheel aan bij de visie op regie op eigen leven zoals MEE al jaren onderschrijft. Daarbij past het ook in de maatschappelijke beeldvorming over mensen met een beperking: in onze samenleving moet iedereen zoveel mogelijk gewoon kunnen meedoen. Sociale Netwerkstrategie richt zich op het activeren van het sociale netwerk van een volwassene, een kind of een gezin. Dit netwerk kan bestaan uit familieleden, vrienden, buren, collega's of bijvoorbeeld de trainer van een sportclub. Het doel is dat de burger samen met zijn familie en sociale netwerk oplossingen zoekt voor zijn probleem. Professionals van MEE ondersteunen dit proces maar nemen het niet over. De ervaring is dat door de inzet van SNS de zorg breder wordt gedeeld met het netwerk en mantelzorgers minder worden belast.
Bronnen: www.movisie.nl/esi/eigen-kracht-conferentie Daarom Sociale NetwerkStrategieën - MEE Plusgroep 2012
MEE Zuid-Holland Noord - www.meezhn.nl - juli 2013
MEE Zuid-Holland Noord
POSITION PAPER
Ondersteuning bij leven met een beperking
(Cliënt)ondersteuning per 2015 onder gemeentelijke regie In dit position paper maken we duidelijk waaruit (cliënt)ondersteuning, de core business van MEE Zuid-Holland Noord, bestaat en hoe we deze functie positioneren uitgaande van gemeentelijke regie op het sociaal domein per 2015. Cliënt staat tussen haakjes. We willen enerzijds aangeven wat we verstaan onder het Wmobegrip ‘cliëntondersteuning’, anderzijds spreken we liever over ‘ondersteuning’ omdat het woord cliënt al snel associaties oproept met het denken vanuit het medisch model: zorgen voor in plaats van zorgen dat.
Kort signalement MEE ondersteunt mensen met een beperking (vg, lg, autisme, nah) en hun netwerk op alle levensgebieden en in alle levensfasen. Daardoor kunnen zij zoveel mogelijk meedoen in de samenleving. MEE helpt de eigen kracht te versterken en probeert waar mogelijk het sociale netwerk van de cliënt bij de hulp te betrekken. Het vergroten van de zelfredzaamheid en de kwaliteit van bestaan van mensen met een beperking staan bij dit alles voorop. Onze ondersteuning start vaak met een verwijzing door een huisarts, revalidatiearts, het Bureau Jeugdzorg, het Wmo/CJG-loket of rechtstreeks via ouders en familieleden. Door ontwikkelingen binnen politiek en samenleving (de kanteling), in combinatie met noodzakelijke kostenbesparingen, ontwikkelt onze dienstverlening zich in snel tempo. Per 2015 zijn we er klaar voor om alle aspecten van cliëntondersteuning efficiënt uit te voeren:
Mogelijkheden in beeld brengen (keukentafelgesprekken) We brengen de eigen mogelijkheden en beperkingen, de behoefte aan ondersteuning en de sociale steunstructuur volgens gestandaardiseerde werkwijze in kaart. Zo gewoon mogelijk leven in de samenleving (normaliseren en ontzorgen). We stimuleren en benutten de mogelijkheden die mensen hebben. We betrekken daarbij hun naaste omgeving, hun informele hulpbronnen en algemene voorzieningen. We zorgen dat er continuïteit ontstaat rond de beschikbaarheid van een sociale steunstructuur (vinger aan de pols/stand-by functie). Een integrale aanpak, uitgaan van de ongedeelde vraag Met behulp van de sociale netwerkstrategie SNS* pakken we integraal alle vragen op waaronder het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers of het benutten van het netwerk voor het realiseren van arbeidsparticipatie (betaald werk en vrijwilligerswerk). Ondersteunen en mobiliseren van initiatieven vanuit de samenleving We ondersteunen bestaande en initiëren nieuwe initiatieven waarbij mensen voor elkaar of voor een ander actief zijn op het terrein van welzijn en zorg zoals vriendenkringen, logeerkringen, opvoedkringen en wooninitiatieven.
MEE Zuid-Holland Noord - juni 2013
1
Indiceren en arrangeren We maken integrale ondersteuningsplannen waarbij we primair gebruikmaken van informele zorg en algemene voorzieningen en pas wanneer nodig professionele ondersteuning en zorg inschakelen. We leveren alle relevante informatie voor indicatieprocedures door derden. Crisisinterventie MEE coördineert een provinciale crisisregeling en beschikt daartoe over capaciteit (ruim 80 bedden) binnen diverse instellingen. De regeling is voor mensen met een verstandelijke beperking die acute opvang nodig hebben. Preventie Voorgaande activiteiten, van keukentafelgesprek tot arrangeren, hebben als preventief element dat direct de juiste ondersteuning wordt ingezet en dat waar mogelijk zwaardere vormen van hulp worden uitgesteld of voorkomen. Voor kinderen van 0-7 jaar waarbij vermoedens zijn van beperkingen, coördineert MEE de inzet van een team van specialisten om de juiste hulp vroegtijdig in te kunnen zetten onder de naam Integrale Vroeghulp (IVH). MEE voorkomt inzet van duurdere zorg door tijdig kortdurende ambulante begeleiding in te zetten bij handicapspecifieke vragen die niet in een ander verband kunnen worden opgepakt en door een effectief trainings- en cursusaanbod. Op weg naar inclusie We slagen erin toegang te creëren voor onze doelgroepen. Bijvoorbeeld binnen het gewone onderwijs, de reguliere kinderopvang en bij werkgevers. We verzorgen voor leerkrachten, ambtenaren, loketmedewerkers en andere hulpverleners cursussen in het onderkennen van lichte verstandelijke beperkingen en autisme en in het omgaan hiermee.
Verantwoording De hierboven beschreven dienstverlening vormde een groot deel van ons aanbod in 2010, 2011 en 2012 (niet volledig omdat er nu nog recht bestaat op AWBZ-verstrekkingen die er per 2015 niet of in mindere mate zullen zijn). Een verkort overzicht: 2011
2012
Cliënten
8653
8578
Vraagverheldering
3526
3351
Oplossingen in de thuissituatie
2539
2432
Toeleiding naar betaald werk
134
147
Plaatsing regulier onderwijs
54
56
Crisisplaatsing
193
215
* SNS staat voor Sociale Netwerk Strategie, een aanpak die is ontwikkeld en uitgetest door de MEE Plus Groep.
MEE Zuid-Holland Noord - juni 2013
2
(Cliënt)ondersteuning is nodig en kostenbesparend! Nodig Nederland ontwikkelt zich van verzorgingsstaat naar een samenleving waarin zelfredzaamheid en participatie centraal komen te staan. De leidende gedachte is dat mensen in de toekomst meer op hun mogelijkheden, hun eigen kracht kunnen worden aangesproken en dat daarnaast een groter beroep gedaan mag en kan worden op hun sociale netwerk, informele vormen van zorg en ondersteuning. Veranderen gaat echter niet vanzelf. Het gaat hier om een ingrijpende grootschalige maatschappelijke verandering. Er bestaat schroom zowel bij hulpvragers als bij hen die bereid zijn wat voor een ander te doen. Schroom om hulp te vragen en schroom om in het privédomein van een ander te gaan acteren. Deze transitie heeft kans van slagen wanneer fors in dit veranderingsproces wordt geïnvesteerd. (Cliënt)ondersteuning is een effectief middel hiertoe. Verantwoording Onze stelling dat (cliënt)ondersteuning in het op handen zijnde veranderingstraject een belangrijke katalysator kan zijn wordt onder meer geschraagd door het proefschrift: Nederland participatieland? van M. Jager-Vreugdenhil uit 2012. De zorg ontzorgd-t, rede uitgesproken door prof. dr. H.L.G.R. Nies, VU, 16 november 2012. Nies beredeneert op basis van internationaal vergelijkend onderzoek (in de ouderenzorg) dat besparingen mogelijk lijken maar tevens dat ontzorgen een radicale overgang is die niet vanzelf gaat en daarom goed gefaciliteerd moet worden. Kostenbesparend De door de Rijksoverheid ingeboekte kostenbesparingen die samenhangen met de decentralisaties dwingen tot meer efficiency, aandacht voor preventie en een verschuiving van zorg naar welzijn. Efficiencywinst kan worden bereikt door een integrale inzet (ongedeelde vraag) en één aanpak voor alle kwetsbaren door concepten als frontlijnsturing. Het gebruik van specifieke, relatief dure voorzieningen kan worden beperkt door gebruik te maken van algemene voorzieningen. Een aspect van (cliënt)ondersteuning is om deze algemene voorzieningen hiertoe te motiveren en te faciliteren (trainen in het herkennen van en omgaan met mensen met een (licht) verstandelijke beperking). Een verschuiving van zorg naar welzijn ontstaat wanneer lichte vormen van professionele ondersteuning en verzorging die nu in het kader van de AWBZ worden geboden straks geheel worden overgenomen door een samenstel van eigen inzet en informele zorg waarbij (cliënt)ondersteuning na het opzetten van dergelijke steunstructuren een vinger aan de pols houdt en stand-by is om de continuïteit te waarborgen. Verantwoording Onderzoek naar de maatschappelijke waarde van MEE, Ernst&Young 2010, laat de opbrengsten zien van het gebruik van algemene voorzieningen i.p.v. specifieke voorzieningen. Factsheet MEE Zuid-Holland Noord laat de opbrengsten zien van een verschuiving van zorg naar welzijn voor een modelgemeente van 100.000 inwoners. Oratie prof. dr. Hans van Ewijk: Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd, november 2010, Universiteit voor Humanistiek. Hierin beredeneert en onderbouwt van Ewijk dat de tweedelijns- en residentiële zorg de afgelopen decennia exponentieel zijn gegroeid terwijl de eerste lijn gelijk gebleven is qua omvang. Hiermee is in vergelijking met andere West-Europese landen een disproportionele grote en relatief dure tweedelijnszorg ontstaan op alle gebieden. MEE Zuid-Holland Noord - juni 2013
3
Positionering van (cliënt)ondersteuning Het ligt voor de hand om (cliënt)ondersteuning te positioneren aan de voorkant van het continuüm van zorg en ondersteuning aan kwetsbare burgers. Het lijkt daarbij efficiënt om gebiedsgericht samenwerking te organiseren waarin loketfuncties en (cliënt)ondersteuningsfuncties ten behoeve van het gemeentelijk sociaal domein worden samengebracht. Belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat deze functies vanuit een onafhankelijke positie worden ingevuld zodanig dat de focus eenduidig gericht kan zijn op het belang van betrokkenen en zodanig dat aanbodbelangen geen rol spelen.
Het gesprek Eerste contact
Vraag verhelderen en resultaat vaststellen
oplossingen afspreken
Arrangement
Toewijzing voorzieningen
Model: Van eerste contact tot arrangement, Inhoudelijke keuzes bij De Kanteling - VNG
Pooling van specialistische kennis Aan de ‘voorkant’, zoals hierboven schematisch is weergegeven, is regelmatig de inzet van specialisten nodig om een goed beeld te krijgen van iemands mogelijkheden. De noodzakelijke inzet is zodanig beperkt dat een zekere schaal waarop deze inzet georganiseerd wordt wenselijk is. MEE coördineert teams voor vroegdiagnostiek (IVH) waarbij sprake is van pooling van deskundigheid (vanuit de vg-sector, de ggz, revalidatie en jeugdzorg). Een verdere uitbouw door pooling van deskundigheid voor alle kwetsbaren ligt voor de hand. MEE is gezien haar onafhankelijke positie een logische partij om hierbij de regie te voeren. Verantwoording Notitie: Integrale toegang tot het sociale domein. Werkgroep Toegang Holland Rijnland, augustus 2012 Oratie prof. dr. Hans van Ewijk: Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd, november 2010, Universiteit voor Humanistiek. Hierin beredeneert van Ewijk het belang van onafhankelijk gepositioneerd maatschappelijk werk (welzijnswerk) aan de voorkant van het sociaal domein.
DE UITDAGING MEE wil met haar dienstverlening graag een bijdrage leveren aan het tot stand brengen van een effectieve integrale aanpak ten behoeve van kwetsbaren in onze samenleving. Het wordt de uitdaging om de komende tijd voortvarend met gemeenten en partners samen deze nieuwe aanpak lokaal en op maat vorm en inhoud te geven.
MEE Zuid-Holland Noord - juni 2013
4
Vragen stand van zaken uitbreiding Wmo 1. Hebben jullie al een beleidskader opgesteld / vastgesteld? Ja Nee 2. Hoe gaan jullie de toegang beleggen? Bij de gemeente Bij een sociaal wijkteam Anders, namelijk 3. Hebben jullie al plannen hoe jullie de individuele begeleiding en groepsbegeleiding gaan vormgeven? Ja, arrangementen algemene voorzieningen anders Nee 4. Hebben jullie daarover al contact met organisaties? Ja Nee 5. Hoe gaat jullie gemeente zijn opdracht uitzetten? Subsidie Aanbesteding Meerdere aanbieders Eén (coalitie van) aanbieder(s) (met onderaannemers) 6. Weten jullie al hoe jullie de bezuiniging bij de Hulp bij het huishouden gaan opvangen? Ja Nee 7. Betrekken jullie de hulp bij het huishouden bij de nieuwe taken? Ja Nee 8. Hebben jullie al nagedacht over de overgangsregeling? Ja Nee 9. Waar liggen de grootste knelpunten?
Werkplan 2014 Versie 12 feb Wat
Hoe
Wie
Kerngroep Regionaal overleg met vertegenwoordiging uit de drie subregio’s
Monitoren uitvoeren werkplan/bestuursopdracht. Regelmatig actualiseren werkplan. Waar nodig initiatieven nemen.
Judith vd Zwaan Rick Severijns Anja van Oost Dik Toet Chrik Duyvendak Maarten Gerding Inge van der Heiden
Elke 3 weken do 13.15 – 15.00 uur
Actueel werkplan. Uitvoeren bestuursopdracht
Bestuursopdracht: Specialistische ondersteuning
In kaart brengen van mogelijke bovenlokale voorzieningen. Aangeven criteria bovenlokaal. Modellen financiering Breng keten in zicht. Geef gevolgen decentralisatie AWBZ voor OGGZ aan.
Chrik Duyvendak Anja van Oost Eveline Extra (trekker)
Portefeuillehoudersov erleg 14 mei
Concept mrt
Judith van der Zwaan (trekker) Willeke Le Kanne Tanja Cowall Ida van Breda Joeri Wiegel Margriet van Dijken
Portefeuillehoudersov erleg 14 mei
Concept mrt
Ambtelijk: Judith vd Zwaan
Convenant vaststellen op Portefeuillehoudersov erleg 7 mrt
Convenant met werkplan is in concept gereed
Bestuursopdracht: Ketenzorg OGGZ incl beschermd wonen
Bestuursopdracht: Samenwerking zorgkantoor/zorgverzekera ars
Doe voorstellen over preventie, beschermd wonen, inloopfunctie GGZ en begeleiding vanuit maatschappelijke opvang Regie op werkgroepen
Bestuurlijk: Nog benoemen voorstel Roos van Gelderen
Wijkgericht werken/geïn tegreerde zorg
Marja van Bruggen (trekker) Karin Louisse
Preventie en gezondheids bevordering
Rianne Klinkert (trekker) Irene Lottman (GGD)
Wanneer
Resultaat
Inkoop en fin sturing Werkgroep Wonen en zorg
Jeugd
DBS In kaart brengen gevolgen van scheiden wonen en zorg / extramuralisering en adviseren over mogelijke oplossingen
nvt
Deelname aan 2/3D e.a. werkgroepen
Dik Toet (trekker) Carola Sonke Tjitske Blauw Marieke Ouwerkerk Victor Klein (Holland Rijnland) Paul Kuijper (Zorgkantoor) nvt
Begin mrt volgende bijeenkomst werkgroep
Opdracht met planning moet door werkgroep worden gemaakt
nvt
nvt
Concept tussenrapportage gereed
Vervolg: Transitievoorstel opstellen op basis van
Maatwerkvoorziening: Rosanna Stokes Alphen?? Nog in te vullen !!! werkgroep cliënt en kwaliteit: Onderdeel 1, 2 en 3?: Liesbeth Zuidema Vacature 2D werkgroep crisisopvang Emi de Jong Alphen? Werkgroep hulplijn Werkgroep PGB
Werkgroep Cliëntondersteuning (3D)
In kaart brengen van mogelijkheden om cliëntondersteuning vorm te geven na decentralisatie middelen
Rianne Klinkert Dik Toet AO Participatie:
MEE, in samenhang met beleidskader Wmo
Jac van Wijk Projectgroep 25 feb AO Jeugd Leontien Buitendijk Yvonne Zuidgeest MEE (adviseur)
Portefeuillehoudersov erleg 14 mei
reacties op tussenrapportage en landelijk transitiehandreiking (nog niet beschikbaar)
Stand van zaken uitbreiding Wmo Overdrachtsdocument nieuwe colleges en raden
Inleiding Zoals het er nu voor staat, worden we als gemeenten vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor een groot aantal nieuwe taken (en daarmee voor de ondersteuning van een grotere groep inwoners). Deze nieuwe verantwoordelijkheid is opgenomen in de Wmo 2015, een aanpassing van de huidige Wmo. In de Wmo 2015 zijn de nieuwe taken niet afzonderlijk benoemd. Opdracht voor gemeenten is om ondersteuning gericht op zelfredzaamheid en participatie en opvang/beschermd wonen te bieden. In onderstaand schema zijn de nieuwe taken benoemd met daarbij een toelichting hoe zij als opgave in de Wmo 2015 zijn opgenomen.
Huidige taak
Huidige Huidige wet/ financiering regelgeving
Begeleiding
AWBZ
Rijk
Kortdurend verblijf
AWBZ
Rijk
Cliëntondersteuning
Wmo
Rijk (aan MEE)
Anonieme hulplijn
Geen
Provincie
Beschermd wonen
AWBZ
Rijk
Mantelzorgcompliment
Regeling MO
Rijk
Een omschrijving van de taken is opgenomen in de bijlage.
Nieuwe opgave in Wmo 2015 Bevorderen participatie en zelfstandig wonen Ondersteunen van mantelzorgers, participatie Bieden van cliëntonder‐ steuning Zorgen voor beschikbaarheid van een anoniem (telefonisch en elektronisch) luisterend oor op ieder moment van de dag Het bieden van beschermd wonen voor mensen met psychische/psychosociale problematiek Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers, waaronder het zorg dragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers
Stand van zaken landelijk Vaststelling Wmo 2015 Het wetsontwerp Wmo 2015 is op 14 januari 2014 naar de Tweede Kamer verstuurd. Het is niet bekend wanneer stemming over het wetsontwerp plaatsvindt. Op 14 februari heeft een rondetafelgesprek met deskundigen plaatsgevonden ter voorbereiding op de behandeling in de Kamer. Na indiening van het wetsontwerp zijn meerdere moties ingediend, o.a. moties over de privacy binnen sociale wijkteams, over de randvoorwaarden om op 1 januari 2015 de Wmo 2015 te kunnen invoeren en over duidelijkheid omtrent de financiën. Deze moties zijn aangenomen. Een motie over het uitstellen van de Wmo 2015 heeft het niet gehaald.
Financiën Eind januari 2014 zijn de voorlopige budgetten voor de nieuwe taken bekend gemaakt. Voor de gemeenten gaat het om een bedrag van circa € 80 miljoen, waarvan € 21 miljoen voor centrumgemeente Leiden voor de centrumgemeentetaken zoals beschermd wonen. Dit voorlopig budget roept nog veel vraagtekens op. Zo is het bijvoorbeeld onduidelijk hoe het budget is samengesteld. Er wordt nu één bedrag genoemd voor individuele begeleiding, dagbesteding, cliëntondersteuning, kortdurend verblijf en vervoer. Een overzicht van de verdeling van budgetten per gemeente is in de bijlage bijgevoegd. Op basis van de realisatiecijfers 2013 worden voor 15 maart 2014 de definitieve budgetten bekend. Dan zal ook meer helderheid komen over de verdeling van de budgetten over de verschillende taken. Het is daarna aan gemeenten om te bepalen op welke wijze deze budgetten worden ingezet. Bezuinigingen Gemeenten krijgen de nieuwe taken met een aanzienlijke bezuiniging over (25% op begeleiding). Ook op bestaande taken wordt een bezuiniging doorgevoerd (40% op Hulp bij het huishouden en landelijk een korting van € 50 miljoen op hulpmiddelen). Landelijk is hierover tussen VNG en het Rijk gesprekken gevoerd. Dit heeft geleid tot een jaarlijkse verhoging van het budget met € 200 miljoen.
Stand van zaken regionaal Gemeenten werken binnen de regio Holland Rijnland samen om de drie decentralisaties, waarvan de uitbreiding van de Wmo er één is, vorm te geven. Hiervoor is een regionale 3D projectstructuur ingericht. Hieronder wordt weergegeven wat de regionale samenwerking inhoudt en wat deze heeft opgeleverd / zal opleveren.
Handreiking visie uitbreiding Wmo Regionaal is in maart 2013 een visie op de uitbreiding van de Wmo als handreiking vastgesteld. Kernpunten van de visie zijn: 1. Eigen kracht en zelfredzaamheid centraal 2. Regie in eigen hand 3. Dicht bij de cliënt georganiseerd 4. Integrale ondersteuning (‘3D proof’) 5. Naar nieuwe cliëntprofielen / loslaten doelgroepenbeleid Genoemde randvoorwaarden 1. Uitgaan van individueel maatwerk 2. Goede aansluiting op bestaande gemeentelijke (collectieve) voorzieningen 3. Nadruk op preventie en vroegsignalering 4. Formele en informele zorg: goede verbinding 5. Van welzijn naar professionele zorg: vloeiende overgang 6. Goede aansluiting WMO‐AWBZ‐Zorgverzekeringswet 7. Kiezen juiste schaalniveau (regionaal/lokaal/wijkniveau) 8. Bevorderen inclusief beleid
Regionale bestuursopdracht De gemeenten in Holland Rijnland vinden het belangrijk dat de nieuwe Wmo‐taken zo dichtbij de burger als mogelijk georganiseerd worden: lokaal waar kan, subregionaal waar effectief en regionaal waar extra nodig is. Zij zien wel een meerwaarde in regionale samenwerking op de volgende gebieden: ‐ bovenlokale specialistische Wmo‐ondersteuning ‐ afspraken keten OGGZ & preventie ‐ afspraken met zorgkantoor/zorgverzekeraars ‐ overige: beschermd wonen en anonieme hulplijn Deze onderdelen zijn gevat in een regionale bestuursopdracht Wmo. Het portefeuille‐ houdersoverleg Wmo heeft deze bestuursopdracht op 6 november 2013 vastgesteld.
Samenwerkingsagenda Zorg en Zekerheid In de bestuursopdracht is bepaald dat regionaal een werkplan opgesteld moest worden waarin afspraken worden gemaakt over de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraar/zorgkantoor en over de wijze waarop deze samenwerking wordt georganiseerd.
Deze opdracht is in februari 2014 afgerond. De samenwerkingsagenda staat op de agenda van het portefeuillehoudersoverleg Sociale agenda van 7 maart. De samenwerkingsagenda bestaat uit 5 thema’s: ‐ Geïntegreerde zorg en ondersteuning in de wijk ‐ Preventie en gezondheidsbevordering ‐ Samenwerking binnen inkoop en sturing ‐ Extramuralisering / wonen, zorg en welzijn ‐ Jeugdhulp Binnen deze thema’s zijn gewenste doelstellingen en resultaten genoemd en het plan van aanpak. De agenda is dynamisch. Dit betekent dat altijd wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. OGGZ In de bestuursopdracht is bepaald dat afspraken moeten worden gemaakt over de continuïteit binnen de OGGZ‐keten en over het niveau van preventie in het kader van solidariteit. Binnen de werkgroep OGGZ is het onderdeel beschermd wonen, de inloopfunctie GGZ en de begeleiding vanuit Maatschappelijke opvang (centrumgemeente taak) ook meegenomen. De werkgroep heeft de afgelopen periode gebruikt om de opgaven te verkennen en te formuleren (waar hebben we het over, waar liggen knelpunten), om de gewenste richting te bepalen en algemene uitgangspunten te benoemen. In maart moet dit leiden tot een aantal concrete voorstellen, die in mei 2014 aan het portefeuillehoudersoverleg worden voorgelegd. Wanneer de portefeuillehouders in mei besluiten hebben genomen over het vervolg, kunnen afspraken worden gemaakt met de partners die in onze regio beschermd wonen, begeleiding en een inloopfunctie voor de doelgroep aanbieden. Specialistische voorzieningen In de bestuursopdracht is bepaald dat verkend moet worden of binnen de Wmo taken als specialistisch kunnen worden aangemerkt, die regionaal ingekocht zouden moeten worden. Het gaat daarbij om de omvang van de doelgroep van de ondersteuning (prevalentie van de vraag), het gebruik van de ondersteuning, de specifieke deskundigheid die nodig is om de ondersteuning te kunnen bieden en de kosten van de ondersteuning. De gevolgen van de inwoner moeten daarbij nadrukkelijk worden betrokken. Daarnaast is bepaald dat, als er voorzieningen zijn die regionaal ingekocht moeten worden, afspraken moeten worden gemaakt over de inkoop van deze voorzieningen, over solidariteit en over preventie. Binnen de regio is een werkgroep van start gegaan die een inventarisatie heeft gemaakt van specialistische ondersteuning. De werkgroep heeft voorstellen geformuleerd over de inkoop van deze voorzieningen. Deze voorstellen worden ambtelijk besproken en in mei aan de portefeuillehouders voorgelegd. Het is belangrijk dat dan een besluit genomen wordt, omdat in mei ook gestart moet worden met de inkoop van voorzieningen (lokaal dan wel regionaal).
Anonieme hulplijn Er is nog geen werkgroep gestart voor de anonieme hulplijn. In onze regio wordt deze vorm van ondersteuning geboden door Sensoor. Sensoor ontvangt tot en met dit jaar subsidie van de provincie. Voorstellen hoe om te gaan met deze anonieme hulplijn worden zoveel
mogelijk in samenhang met de kindertelefoon, een vergelijkbare vorm van ondersteuning, alleen gericht op kinderen, opgepakt. Dit zal in maart/ april gebeuren.
Samenwerking 3D Er zijn binnen de Wmo ook onderwerpen die in samenhang met de andere decentralisaties worden opgepakt. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het persoonsgebonden budget, cliëntondersteuning, vervoer en het versterken van het sociaal netwerk. Voortgang hiervan valt buiten dit overzicht.
Bijlage Overzicht verdeling budgetten per gemeente in Holland Rijnland Gemeente Alphen aan den Rijn Boskoop Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal
Budget nieuwe taken € 7.761.230 € 1.569.610 € 3.329.924 € 2.615.680 € 8.150.318 € 13.598.879 € 3.438.923 € 3.728.714 € 2.606.947 € 3.656.406 € 2.042.119 € 2.589.765 € 1.843.368 € 5.349.713 € 2.828.475 € 951.767 € 57.911.520
Budget centrumgemeente
€ 21.696.639
€ 21.696.639
Budget bestaande taken € 4.545.706 € 908.625 € 1.470.474 € 1.422.957 € 4.021.800 € 7.134.674 € 1.803.193 € 1.575.820 € 1.633.440 € 1.887.408 € 1.135.620 € 1.114.489 € 1.040.725 € 1.863.176 € 1.484.063 € 569.835 € 29.590.205
Bijlage Omschrijving nieuwe taken In de concept Wmo 2015 is beschreven welke taken onder verantwoordelijkheid van gemeenten komen. Het betreft de o.a. volgende nieuwe taken: 1. Het bieden van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen ter bevordering/ ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen1 2. Het bieden van opvang en beschermd wonen 3. Het zorg dragen voor kwaliteit en continuïteit van voorzieningen 4. Het zorg dragen dat voor inwoners op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en cliëntondersteuning beschikbaar is. Het belang van de betrokkene is hierbij uitgangspunt. 5. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers, waaronder het zorg dragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente (het mantelzorgcompliment). 6. Het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld (o.a. AMK en SHG) Hieronder geven we een korte omschrijving van deze nieuwe taken, zoals deze nu worden uitgevoerd. Gemeenten hebben de beleidsruimte om zelf invulling te geven aan de nieuwe taken. Algemene voorziening Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen of op opvang. Maatwerkvoorziening Een maatwerkvoorziening is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en ander maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie, maatschappelijke opvang en beschermd wonen.
Preventie en basisvoorzieningen Preventie onder de Wmo beslaat een breed terrein. Het gaat hierbij om welzijnswerk (het ondersteunen van mantelzorgers, ouderenadvisering, maatschappelijk werk), leefstijlinterventies, maar ook sport etc. Bij basisvoorzieningen kun je denken aan voorzieningen waar vrijwel iedereen wel eens komt zoals de huisarts en andere eerstelijnsvoorzieningen, maar ook aan het ondersteunen van vrijwilligers, sociaal cultureel werk etc. In de concept Wmo is dit voor het eerst als wettelijke verplichting opgenomen. 1
Hieronder vallen de huidige functies persoonlijke verzorging en begeleiding. Deze functies komen te vervallen.
Algemene voorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie Wat zijn algemene voorzieningen? Onder algemene voorzieningen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie kunnen diverse uiteenlopende voorzieningen worden verstaan. Gemeenten kennen nu al maaltijdvoorzieningen, alarmering, rolstoelpools en dergelijke. Maar ook ondersteuning zoals dagopvang en hulp bij het huishouden kan als algemene voorziening worden georganiseerd. Inloopfunctie GGZ Ook de inloopfunctie GGZ is een algemene voorziening. De inloopfunctie is een laagdrempelige functie in het kader van dag‐ en arbeidsmatige activiteiten. Het gaat hierbij dan ook vooral om de beschikbaarheidfunctie. Dat betekent dat aan de deelnemers over het algemeen geen stringente eisen worden gesteld voor wat betreft de deelname aan de inloop. Er is dan ook geen indicatie vereist. Wie maakt er gebruik van? De inloop is bedoeld voor (ex)cliënten met een langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen (onder meer sociale redzaamheid). Hoe is het nu georganiseerd? Binnen Holland Rijnland biedt Rivierduinen op zeven locaties (waarvan 3 in Leiden; de overige vier in Katwijk, Alphen en ) inloopgelegenheden. De inloopfunctie is overdag geopend (in totaal circa 400 uur per week) en wordt vooral gebruikt door cliënten die er een kopje koffie kunnen drinken. Movens, het dagactiviteitencentrum van Rivierduinen, kent ook een inloop. Hier is echter wel een indicatie nodig. Doel van Movens is het bevorderen van deelname aan activiteiten. Tenslotte bevindt zich in Leiden ook het Inloophuis GGZ (en het informatiepunt GGZ). Deze worden al door gemeenten gefinancierd. Het inloophuis GGZ biedt in de avonduren een huiskamervoorziening.
Maatwerkvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie Wat zijn maatwerkvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie? Het betreft integrale ondersteuning, arrangementen, die nu als individuele voorziening wordt verstrekt. Het gaat hierbij om de afzonderlijke producten hulp bij het huishouden (Wmo), begeleiding en kortdurend verblijf (AWBZ). Het doel van begeleiding is het bevorderen van de zelfredzaamheid van mensen om zo opname in een zorginstelling of verwaarlozing te voorkomen. De functie begeleiding wordt zowel individueel aangeboden (bijvoorbeeld ambulante begeleiding, woonbegeleiding, thuisbegeleiding, structureren van de dag), als groepsgewijs (dagbesteding).
Wie maakt er gebruik van? Begeleiding is gericht op mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking of psychiatrische problematiek. Het gaat vaak om matige of ernstige beperkingen. Beroep op kortdurend verblijf is alleen mogelijk voor mensen met gedragsproblemen, beperking of aandoening die voor hun zorg permanent toezicht nodig hebben, met actieve observatie op regelmatige en onregelmatige momenten. Bovendien moet er sprake zijn van een noodzakelijke ontlasting van de mantelzorger. Kortdurend verblijf is niet hetzelfde als tijdelijk verblijf. Bij tijdelijk verblijf gaat het over een aaneengesloten periode van enkele weken of maanden. Hoe is het nu georganiseerd? Begeleiding is nu voornamelijk op lokaal en (sub)regionale schaal georganiseerd. Er zijn (heel) veel aanbieders die over het algemeen vallen onder een van onderstaande benamingen: ‐ Thuiszorgorganisatie ‐ Gehandicapteninstelling ‐ Logeerhuizen voor weekend en vakantieopvang ‐ Reguliere en particuliere instellingen voor begeleid zelfstandig wonen; ‐ GGZ‐instellingen en daarbij behorende Dagactiviteitencentra met inloopfunctie (DAC’s); ‐ Zorgboerderijen voor dagbesteding
Maatschappelijke opvang Wat is maatschappelijke opvang? Maatschappelijke opvang (inclusief vrouwenopvang) is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen die (tijdelijk) geen dak boven hun hoofd hebben, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Er zijn verschillende soorten voorzieningen binnen de maatschappelijke opvang te onderscheiden zoals 24‐uurs (crisis‐)opvang, nachtopvang en dagopvang. Wie maakt er gebruik van? Maatschappelijke opvang is bedoeld voor mensen die tijdelijke opvang en begeleiding nodig hebben, bijvoorbeeld omdat ze door huurschulden, verslaving of een psychiatrische stoornis het dak boven hun hoofd zijn kwijtgeraakt. Daarnaast is maatschappelijke opvang, de “vrouwenopvang”, bedoeld voor vrouwen (mannen) en hun eventuele kinderen, die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, loverboys/jeugdprostitutie of mensenhandel. Hoe is het nu georganiseerd? Binnen Holland Rijnland wordt maatschappelijke opvang aangeboden door De Binnenvest. De Binnenvest biedt verschillende vormen van opvang en begeleiding in Leiden, Alphen aan den Rijn en Katwijk.
Stichting Exodus (christelijke grondslag) biedt opvang en ondersteuning aan ex‐ gedetineerden aan en aan gedetineerden in de laatste fase van hun straf die gemotiveerd zijn uit de criminaliteit te stappen. In Leiden bevinden zich twee exodushuizen: Vrouwenopvang wordt aangeboden door Rosa Manus. Het bezoekadres van Rosa Manus is gevestigd in Leiden.
Beschermd wonen Wat is beschermd wonen? Bij beschermd wonen gaat het om een woonvorm waarbij mensen met (veelal) 2 tot 8 medebewoners (met verschillende hulpvragen) in een huis wonen. De bewoners hebben een eigen kamer en delen de badkamer, zitkamer en keuken. Het huis staat altijd in een gewone woonbuurt. Er is dagelijks begeleiding aanwezig (24 uur per dag beschikbaar), die de bewoners op de nodige manier bijstaat. De ondersteuning kan intensief zijn, maar ook een paar uur per week. Er wordt geen behandeling geboden binnen een beschermde woonvorm. Conceptwet: Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende begeleiding die niet afhankelijk is van op genezing gerichte zorg, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Wie maakt er gebruik van? Beschermd wonen is bedoeld voor mensen met psychische of psychosociale problemen, die gebaat zijn bij professionele begeleiding en goede woonvoorzieningen. Het gaat om mensen die niet opgenomen zijn in een instelling, maar die ook niet volledig op zichzelf kunnen wonen. Om bij een RIBW terecht te kunnen, moet iemand een verblijfsindicatie van het CIZ hebben (vanaf GGZ ZZP3). Hoe is het nu georganiseerd? Beschermd wonen wordt geboden binnen Regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW). In Holland Rijnland wordt beschermd wonen o.a. aangeboden door Rivierduinen en de Binnenvest.
Cliëntondersteuning Wat is cliëntondersteuning? De definitie van cliëntondersteuning van het Ministerie van VWS luidt: de ondersteuning van een cliënt bij het maken van een keuze of het oplossen van een probleem. Cliëntonder‐ steuning heeft de regieversterking van de cliënt (en zijn omgeving) tot doel, ten einde de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te bevorderen. Dit kan informatie en advies, maar vooral ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij keuzes op diverse levensterreinen omvatten. In de Conceptwet staat cliëntondersteuning als volgt omschreven: ondersteuning met informatie en advies over mogelijkheden tot het verkrijgen van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan.
Wie maakt er gebruik van? Cliëntondersteuning is vooral van belang voor de volgende groepen (kwetsbare) burgers: mensen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of chronisch psychische beperking, mensen met Niet Aangeboren Hersenletsel en mensen die mantelzorg verlenen. Hoe is het nu georganiseerd? Gemeenten zijn op basis van de huidige Wmo al verantwoordelijk voor cliëntondersteuning. Ouderenadviseurs, het algemeen maatschappelijk werk, organisaties voor informele zorg, sociaal raadsliedenwerk en MEE voeren deze cliëntondersteuning veelal uit. Het budget voor cliëntondersteuning gaat echter nog steeds rechtstreeks van het Rijk naar MEE‐organisaties. In Holland Rijnland is MEE Zuid‐Holland Noord actief (werkgebied Holland Rijnland, regio Delft en regio Den Haag).
Anonieme hulplijn Wat is een anonieme hulplijn? Het gaat hierbij om anonieme hulp op afstand, bijvoorbeeld via de telefoon of chat door getrainde vrijwilligers. De geboden hulp betreft primair het bieden van een luisterend oor (klankbordfunctie) op ieder moment van de dag. Daarbij kan het ook gaan om het verstrekken van informatie en advies, waaronder het bieden van ondersteuning bij het formuleren van een hulpvraag voor de eerste of tweede lijn en, waar nodig en mogelijk, doorverwijzen naar professionele hulp of zorg. Wie maakt er gebruik van? Het kan gaan om mensen die te maken hebben met eenzaamheid, die psychische problemen hebben, maar niet terecht kunnen of willen bij de reguliere hulpverlening, of die problemen ervaren als gevolg van een ingrijpende gebeurtenis. De meest voorkomende eerste aanleiding om telefonisch contact op te nemen is psychosociale problematiek. Op de tweede plaats komt eenzaamheid (bron: jaarverslag 2012 Sensoor Zuid‐Holland Noord). Hoe is het nu georganiseerd? Op dit moment biedt Sensoor anonieme hulp op afstand aan (via de telefoon, via chat en via email). In onze regio is dit Sensoor Zuid‐Holland Noord (vestiging in Leiden). Sensoor is 24 uur per dag bereikbaar. Maar ook andere organisaties zoals Anoniem Online Hulpverlening Nederland en Kwadraad bieden anonieme digitale hulpverlening (email en chatten) aan.
Mantelzorgcompliment Wat is een mantelzorgcompliment? Het mantelzorgcompliment is een bedrag van € 200,00 dat aan mantelzorgers wordt verstrekt als blijk van waardering voor de zorg die zij langdurig en intensief aan een familielid, partner, vriend of kennis bieden. Het gaat om zorg waarvoor anders professionele hulp nodig is. Als de zorgvrager hem of haar daarvoor voordraagt, kan de mantelzorger het compliment bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aanvragen.
Wie maakt er gebruik van? Het mantelzorgcompliment kan worden aangevraagd wanneer: de zorgvrager een indicatie heeft voor AWBZ‐zorg aan huis (een extramurale indicatie), afgegeven door het CIZ of Bureau Jeugdzorg; deze indicatie voor minimaal 53 weken (371 dagen) is afgegeven; de indicatie op of na 1 augustus 2009 is afgegeven. Als de zorgvrager in een tehuis is opgenomen of daarvoor op een wachtlijst staat, dan is er sprake van een indicatie voor intramurale zorg. De zorgvrager kan dan geen mantelzorg‐ compliment geven. In 2012 maakten bijna 400.000 mensen in Nederland gebruik van het compliment. Hoe is het nu georganiseerd? De SVB is aangewezen als uitvoeringsorganisatie voor het mantelzorgcompliment: het SVB kent het mantelzorgcompliment toe en betaalt deze uit. AMHK Gemeenten moeten een Advies‐ en meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) oprichten waarin het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG onder GGD) en het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK onder Bureau Jeugdzorg) samenwerken. Dit wordt regionaal vanuit jeugd geïnitieerd.
Bijlage Realisatie Wmo
Notities Handreiking visie uitbreiding Wmo (maart 2013) Regionale bestuursopdracht Wmo (september 2013) Analyse/cijfers Van AWBZ naar Wmo‐ een verkenning van AWBZ begeleiding in Holland Rijnland Decentralisatiemonitor Wmo kantoor Bijeenkomsten Bijeenkomst werk en zorg (30 mei) Werkconferentie Wmo (10 juli 2013) Presentaties Presentatie langdurige zorg en gevolgen Wmo (15 mei 2013) Presentatie raadsleden bijeenkomst: stand van zaken Wmo (oktober 2013) Netwerk Meerdere gesprekken met klankbordgroep Wmo Structureel overleg met Zorgkantoor Brieven Brief aan VNG over standpuntbepaling nav brief van Van Rijn over nadere uitwerking langdurige zorg