Dossiers 120-140
ADVIES VLAAMSE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur Zeventien ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Algemeen advies
In het kader van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarisch structuur dient Vlacoro advies te verlenen over 15 ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) betreffende onderdelen van de grote eenheden natuur (GEN) en 2 ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan betreffende agrarische gebieden. Het gaat om de volgende gebieden: Onderdelen van de grote eenheden natuur in West-Vlaanderen −
Assebroekse meersen tot Bergbeekvallei
−
Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek
− Ieperboog in Oost-Vlaanderen −
Meetjeslands krekengebied
−
Oosterzeelse bossen
− Vlaamse Ardennen van Kluisberg tot Koppenberg in Antwerpen −
Kindernouw- en Visbeekvallei
−
Bos van Ranst
− Samenvloeiing Rupel, Dijle en Nete in Limburg −
Hoge Kempen
−
Grensmaas
− Midden- en benedenloop Zwarte Beek in Vlaams-Brabant −
Hoegaardse valleien
−
Wijgmaalbroek, Kwellenberg en Gevel
−
Demervallei ten oosten van Aarschot
Agrarische gebieden in Limburg − Jongemansbos in Oost-Vlaanderen −
Appensvoorde
In dit algemeen advies komen opmerkingen aan de orde die de individuele ontwerpen van RUP overstijgen.
1
Dossiers 120-140
1 Algemene situering De betrokken afbakeningen vinden hun grondslag in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (decreet Natuurbehoud). Luidens de bindende bepalingen van het RSV (blz. 583) bakent het Vlaams gewest de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur als volgt af in gewestplannen of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen: −
75.000 tot 100.000 ha grote eenheden natuur (GEN) + 25.000 tot 50.000 ha grote eenheden natuur in ontwikkeling (GENO) in overdruk;
−
750.000 ha agrarisch gebied, bestemd voor de beroepslandbouw;
−
10.000 ha bijkomend bosgebied of bosuitbreidingsgebied;
−
150.000 ha natuurverwevingsgebied in overdruk.
Luidens artikel 17, §1 van het decreet Natuurbehoud bakent de Vlaamse regering 125.000 ha af ten behoeve van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), dat opgebouwd is uit GEN's en GENO's. Daarnaast bepaalt artikel 27, §2 van dat decreet dat voor het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) 150.000 ha natuurverwevingsgebieden dienen te worden afgebakend. Qua timing dienen VEN en IVON afgebakend te worden binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het decreet Natuurbehoud en dus vóór 20 januari 2003 (artikelen 17, §1 en 27, §2 van het decreet). Voor de andere gebieden geldt de algemene planhorizon van het RSV (blz. 11), nl. 2007. Daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat in het richtinggevend gedeelte van het RSV is bepaald dat het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke structuur en de agrarische structuur in ruimtelijke uitvoeringsplannen, telkens met inbegrip van de grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en natuurverwevingsgebieden in overdruk, gelijktijdig en op gelijkwaardige basis moet gebeuren (blz. 381). De Vlaamse regering besliste op 7 december 2001 de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur uit te voeren in twee fasen. In een eerste fase wordt gewerkt binnen zogenaamde consensusgebieden. Deze consensusgebieden zijn het resultaat van een vergelijking tussen een ambtelijk voorstel met betrekking tot de gebieden van de gewenste agrarische structuur (GAS) en een ambtelijk voorstel met betrekking tot de gebieden van de gewenste natuur- en bosstructuur (GNBS). Enkel de gebieden van de gewenste natuurlijke structuur die niet voorkomen in de gewenste agrarische structuur, komen in aanmerking voor opname in de eerste fase van het VEN. Gebieden van de gewenste agrarische structuur die een groene (of andere) gewestplanbestemming hebben maar niet voorkomen in de gewenste natuur- en bosstructuur, komen in aanmerking voor een bestemmingswijziging naar agrarisch gebied. In de eerste fase wordt gewerkt op twee sporen. Het eerste spoor heeft betrekking op de consensusgebieden die binnen een ‘groene’ of een daarmee vergelijkbare bestemming (zoals aangegeven in artikel 20 van het decreet Natuurbehoud) op de gewestplannen liggen. Deze worden afgebakend als GEN of GENO op basis van een procedure in het decreet Natuurbehoud. Het tweede spoor heeft betrekking op de gebieden van de gewenste natuur en bosstructuur die geen ‘groene’ bestemming hebben maar wel tot de consensusgebieden behoren. Deze krijgen een bestemmingswijziging naar natuurgebied met overdruk GEN in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan volgens de procedure in het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening (Decreet Ruimtelijke Ordening). Parallel hieraan krijgen de gebieden van de gewenste agrarische structuur die een groene (of andere) bestemming hebben maar niet tot de gewenste natuur- en bosstructuur behoren, een bestemmingswijziging naar agrarisch gebied in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
2
Dossiers 120-140
Via het eerste spoor werd circa 84.500 ha geselecteerd en via het tweede spoor circa 8.000 ha om op te nemen in het VEN eerste fase. Parallel daaraan werd circa 450 ha geselecteerd om op te nemen in de agrarische structuur. In de tweede fase zullen de resterende delen van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur afgebakend worden in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de bestemmingswijzigingen te realiseren zoals voorzien in het RSV. De voorliggende RUP's kaderen in het tweede spoor van de eerste fase van het afbakeningsproces en omvatten in het totaal 997,2 ha GEN en 87,3 ha agrarisch gebied. Om tot samenhangende gehelen te komen en omwille van de specifieke ruimtelijke en ecologische kwetsbaarheid van het fysisch systeem van een aantal gebieden is in een aantal ruimtelijke uitvoeringsplannen lokaal verder gegaan dan de consensusgebieden.
2 Algemene opmerkingen van Vlacoro Naar aanleiding van het advies over deze 17 ontwerpen van RUP ter afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur wenst Vlacoro eerst een algemene opmerking te maken die betrekking heeft op het ruimtelijk beleid in het Vlaamse gewest in zijn geheel, meer in het bijzonder op de accumulatie van de gebiedsgerichte regelingen. Vervolgens komen de algemene opmerkingen inzake de voorliggende ontwerpen van RUP aan bod. 2.1 Accumulatie van sectorale regelingen 1. Zoals zovelen, is Vlacoro begaan met het scheppen van een sterk maatschappelijk draagvlak voor de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Dit is des te meer nodig om de trendbreuk, die met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen werd ingezet, te realiseren. Een dergelijk maatschappelijk draagvlak wordt bevorderd door een transparante wetgeving en transparant beleid, steeds voorafgegaan door een open overlegprocedure met de doelgroepen en een inspraakprocedure waarbij op een klare en gemotiveerde wijze op de bezwaren van de burgers wordt geantwoord. 2. Vlacoro is tevens begaan met de ontwikkeling van een coherent ruimtelijk beleid, waarbij de behoeften inzake ruimtegebruik eerlijk tegenover elkaar worden afgewogen en op een harmonieuze wijze worden vastgelegd in ruimtelijke beleids- en uitvoeringsplannen. 3. Vlacoro is evenwel van oordeel dat beide bekommernissen (maatschappelijk draagvlak voor, coherentie van de ruimtelijke ordening) in het gedrang worden gebracht door de accumulatie van sectorale regelingen. Een dergelijke accumulatie vloeit voort uit de ontwikkeling van een sectoraal beleid zoals de totstandkoming van de natuurlijke en agrarische structuur (het VEN met GEN en GENO, het IVON met natuurverwevings- en natuurverbindingsgebieden, de gewenste agrarische structuur (GAS), de gewenste natuur- en bosstructuur (GNBS), parallel met het beleid van de ruimtelijke ordening. Deze accumulatie van sectorale regelingen die zich bedienen van het ruimtelijke instrumentarium om een territoriale verankering te verzekeren, leidt ertoe dat voor sommige gebieden meer dan tien overdrukken zijn gegroeid. Aldus wordt de regeling van het ruimtegebruik voor de burger intransparant en rechtsonzeker. Om de normatieve regeling van een bepaald gebied te kennen is de burger verplicht verschillende sectorale regelingen, voortspruitend uit diverse decretale regelingen, te raadplegen. Bovendien verhoogt deze accumulatie van sectorale regelingen het risico van dubbelzinnigheden en tegenstrijdigheden in de bestemming, wat tot dure juridische betwistingen kan leiden. Tevens kan dit tot ongelijke behandeling van de betrokken burgers leiden, zoals het voorzien in de verschillende sectorale regelingen van verschillende compensatieregelingen.
3
Dossiers 120-140
4. De parallelle ontwikkeling van sectorale regelingen zoals VEN-IVON enerzijds en de ruimtelijke ordening met ruimtelijke structuurplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen anderzijds, bedreigt ook de coherentie van het ruimtelijke beleid. Alhoewel artikel 9 van het decreet Natuurbehoud een regeling biedt in geval van conflict tussen ruimtelijke ordeningsbestemmingen en maatregelen die voortvloeien uit het VEN en IVON, is een dergelijk parallel planningsproces verre van optimaal. Daarenboven resulteert het opdelen van het afbakeningsproces in meerdere fasen en meerdere sporen met beperkte en monofunctionele ruimtelijke uitvoeringsplannen, in een complex proces dat de planvorming en besluitvorming niet ten goede komt. Een en ander wordt duidelijk geïllustreerd door het feit dat het advies aangaande de 17 RUP’s natuurlijke en agrarische structuur gevraagd werd alvorens de fase van openbaar onderzoek over de afbakening van het VEN 1ste fase volledig was afgerond. Mede gezien de beperktheid van informatie inzake de gewenste natuur- en bosstructuur is het voor de adviserende overheden en administraties moeilijk om de manier waarop deze afweging gebeurd is, te beoordelen en naar behoren daaromtrent te adviseren. Een volgende illustratie van het weinig optimale planningsproces ligt in het feit dat het advies van Vlacoro over de 17 RUP’s alleen maar betrekking heeft op de herbestemming van kleine en verspreide gebieden. Het gehele planningsproces, waarin deze herbestemmingen maar een laatste afwerking betekenen, ontsnapt juridisch gezien aan de beoordeling vanwege Vlacoro. Op die wijze wordt de relevantie van de adviesorganen van de ruimtelijke ordening sterk ondermijnd. Bovendien heeft het parallelle gebiedsgericht beleid ook tot gevolg dat de inspraakprocedures worden vermenigvuldigd. Een opeenhoping van inspraakprocedures dreigt de ernst van de inspraak te ondermijnen. Zowel bij de afbakening van GEN en GENO-gebieden als voor de herbestemmingen in de RUP’s werd de inspraak van de burger gevraagd. In vele gevallen had de inspraak betrekking op éénzelfde gebied zij het in verschillende wettelijke regelingen (Decreet Natuurbehoud enerzijds, Decreet Ruimtelijke Ordening anderzijds). Een dergelijke werkwijze is allesbehalve bevorderlijk voor het scheppen van een duurzaam maatschappelijk draagvlak voor de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. 5. Vlacoro dringt er dan ook op aan dat de Vlaamse beleidsmakers zich bezinnen over deze accumulatie van sectorale regelingen en alternatieven onderzoeken waarbij het sectoraal beleid geïntegreerd wordt binnen één ruimtelijk planningsproces en waarbij de verschillende sectoren, zoals natuur, landbouw, economie, mobiliteit en wonen, aan hun trekken komen via een gelijktijdige beleidsinput. Vlacoro denkt in dat verband bijvoorbeeld aan de methodiek van het Geïntegreerd Gebiedsgericht Beleid (GGB), die in opdracht van de Vlaamse overheid (AMINAL) in november 1999 is ontwikkeld door de K.U.Leuven en de K.U.Nijmegen. Op die wijze kan de transparantie en de coherentie van het ruimtelijke beleid in Vlaanderen beter worden gewaarborgd. Het belang van een dergelijke benadering zal trouwens nog sterker tot uiting komen in de volgende fase van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur. 2.2 Algemene opmerkingen inzake de 17 ontwerpen van RUP 2.2.1 Wenselijkheid van basisbestemmingen
In de regelgeving is er voor ruimtelijke uitvoeringsplannen geen uniforme planterminologie met diverse bestemmingsgebieden en bijhorende voorschriften vastgelegd. Voor gewestplannen is dat wel het geval, nl. in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen. Dit kan tot complicaties leiden. Zo kan de term “natuurgebied” slaan op de gewestplanbestemming of op de ad hoc bestemming in de nieuwe RUP’s. Dit kan meebrengen dat in bepaalde gebieden met dezelfde basisbestemming, andere voorschriften gelden. Dit leidt tot complicaties in de wetgeving en het beleid van de ruimtelijke ordening.
4
Dossiers 120-140
Vlacoro is van mening dat er voor het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen met eenzelfde onderwerp of thema in de toekomst het best naar éénzelfde formulering inzake stedenbouwkundige voorschriften, bestemmingen en grafische aanduidingen wordt gestreefd, althans waar het de basisbestemming betreft. Dit zal de leesbaarheid en interpretatie, ook bij de behandeling van aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen, verhogen. Door het gebruik van dezelfde bestemmingsvoorschriften bereikt men een grotere eenduidigheid in de plannen en wordt begripsverwarring voorkomen. Zo zou men inzake de voorliggende RUP’s kunnen opteren voor het gebruik van stamvoorschriften De commissie verwijst hier naar haar Algemene opmerkingen van 29 januari 2002 met betrekking tot de 46 ontwerp gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen over zonevreemde en deels zonevreemde terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven. Het bestaan van twee parallelle regelingen inzake ruimtelijke bestemmingen veroorzaakt trouwens nog andere moeilijkheden, bijvoorbeeld bij de toepassing van VLAREM II. Wanneer in VLAREM II immers sprake is van “gebieden" dan zijn dit (tenzij in VLAREM II anders bepaald) gebieden die zijn bepaald in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen en/of andere plannen van aanleg met bestemmingsvoorschriften zoals bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van ontwerp-gewestplannen en gewestplannen. Aldus gaat VLAREM II uit van gewestplanbestemmingen voor het vastleggen van afstandsregels. 2.2.2 Gelijktijdige afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur
Naar aanleiding van de voorliggende afbakeningen ontving Vlacoro een brief van algemene strekking vanwege de Boerenbond en vanwege de Provinciale Landbouwkamer Antwerpen. Deze wijzen op de niet gelijktijdige afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur en vragen om de eerste fase van het afbakeningsproces onmiddellijk stil te leggen en met de tweede te starten. In de eerste opmerking kan Vlacoro zich vinden, in de tweede niet. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is expliciet gesteld dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur gelijktijdig en gelijkwaardig dient te gebeuren (RSV, p. 381). Met de huidige procedure in twee fasen wordt daar van afgeweken en wordt eerst de natuurlijke structuur afgebakend. Vlacoro betreurt dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur niet gelijktijdig is gebeurd zoals in het RSV is voorzien. Dit bewerkstelligt het gevoel dat de twee betrokken sectoren, nl. landbouw en natuur, niet op gelijkwaardige manier behandeld werden. De commissie wijst er anderzijds wel op dat de einddatum voor de afbakening van het VEN decretaal is vastgelegd op 20 januari 2003 (artikelen 17, §1 en 27, §2 van het decreet Natuurbehoud). Daarnaast mag niet uit het oog verloren worden dat ook voor de afbakening van het agrarisch gebied een timing geldt, nl. het jaar 2007 (de planhorizon van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen). Vervolgens is de commissie van oordeel dat de afbakeningen in de eerste fase nog niet zo ingrijpend zijn en geen hypotheek leggen op de rest van het proces. De betrokken consensusgebieden zijn voor Vlacoro het resultaat van een gelijktijdige (zij het niet gelijkwaardige) afweging van de agrarische en natuurlijke structuur op basis van de ontwikkelingsperspectieven van het RSV. Het is voor Vlacoro van primordiaal belang dat voortgang wordt gemaakt met het proces van afbakening vanuit een geïntegreerd beleidsbenadering zoals vermeld onder punt 2.1.5 van dit advies. Tenslotte is Vlacoro van oordeel dat mede in het kader van de toekomstperspectieven voor landbouw dringend werk dient gemaakt te worden van de afbakening van de agrarische structuur. De commissie verwijst hier naar haar advies van 19 november 2002 over de partiële herziening van het RSV, waarin zij opmerkt dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur snel moet gebeuren.
5
Dossiers 120-140
2 . 2 . 3 Af s t e m m i n g m e t a n d e r e p l a n n e n e n n o o d a a n o v e r l e g
Voor Vlacoro getuigen enkele van voorliggende ruimtelijke uitvoeringsplannen van onvoldoende aandacht voor de effecten van de afbakening en de herbestemming op de omgeving (bijvoorbeeld: GEN Kindernouw- en Visbeekvallei, GEN Wijgmaalbroek, Kwellenberg en Gevel). Er is in enkele gevallen een expliciete afwenteling naar de lokale overheden. Aan de rand van het plangebied ontstaan restzones die inzake bestemming en inrichting beter dienen afgestemd te worden op het RUP en de ruimtelijke context, bijvoorbeeld smalle stroken landbouwgebied tussen woonzones en natuurgebied. De lagere overheden worden indirect de taak toegewezen een ruimtelijk planvormingsproces op te starten teneinde deze problematieken aan te pakken. De oorzaak hiervoor situeert zich bij de planhiërarchie zoals deze bepaald is in het decreet Ruimtelijke Ordening en bij de taakstelling voor het Vlaams gewest inzake afbakening van de natuurlijke en agrarische structuren die vastgelegd is in het RSV. Vlacoro ondersteunt ten volle de gehanteerde hiërarchie en subsidiariteit maar pleit tegelijkertijd voor een afgewerkte ruimtelijke planvorming die gestoeld op een participatief besluitvormingsproces waar de verschillende actoren (inclusief gemeenten en provincies) in betrokken zijn. Ook mede gezien de graad van detaillering van de afbakening tot op perceelsniveau is er meer overleg met de gemeenten nodig teneinde inzicht te krijgen in de lokale aspecten die meespelen bij een evenwichtige ruimtelijke afweging. Door dit overleg kan tevens het lokaal maatschappelijk draagvlak afgetoetst worden en wordt vermeden dat de lokale aspecten enkel als bezwaren tijdens het openbaar onderzoek naar boven komen. 2.2.4 Motivering van het plangebied
Vlacoro merkt op dat de selectie en de globale afbakening van de plangebieden in bepaalde gevallen onvoldoende gemotiveerd is. Het plangebied wordt hierdoor onvoldoende geduid binnen de gewenste natuurlijke en agrarische structuur. Het plangebied is te beschouwen als een eerste stap van een planningsproces waar op termijn een uitbreiding zal zijn van natuurgebieden, natuurverwevingsgebieden en agrarische gebieden. In die zin gaat Vlacoro akkoord met de bezwaren dat er onvoldoende zicht is op de totaliteit van de gewenste ruimtelijke structuur van het betreffend buitengebied om het voorliggend RUP correct te kunnen beoordelen. Vlacoro meent dat hieraan had kunnen verholpen worden indien in de toelichtingsnota was vermeld op basis van welke criteria voor een GEN werd gekozen, welke andere dan de consensusgebieden werden opgenomen en op basis van welke criteria welke plangebieden aansluiten op recent afgebakende GEN van VEN 1° fase. 2.2.5 Rechtszekerheid omtrent de bedrijfsvoering
Eerder is in dit advies gewezen op het feit dat de regeling van het ruimtegebruik voor de burger rechtsonzeker is. De nood aan rechtszekerheid voor de verderzetting van de bedrijfsvoering is een in vrijwel elk dossier wederkerende bezorgdheid van de landbouwers. Vlacoro ontving daarover ook een brief van het Vlaams Agrarisch Centrum, dat niet direct problemen verwacht van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en het decreet Natuurbehoud, maar wel van bestaande en toekomstige "neven"wetgevingen (bv. MAP, VLIF-reglementering, enz.) die voor het centrum toch nog een belangrijke rem zullen vormen op de bedrijfsvoering. Vandaar dat het centrum adviseert om bedrijfszetels en huiskavels volledig als agrarisch gebied - zonder overdruk natuurverweving - aan te duiden. Ook Vlacoro meent dat rechtszekerheid omtrent de bedrijfsvoering van het grootste belang is voor de landbouwers die door deze ruimtelijke uitvoeringsplannen gevat worden. In dat verband betreurt Vlacoro dat het besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid (het maatregelenbesluit) nog niet definitief was goedgekeurd vooraleer de VEN-afbakening en de voorliggende 17 ontwerpen van RUP in openbaar onderzoek werden gegeven. De regering heeft inderdaad pas op 10 juli 2003 en met het oog op een adviesaanvraag bij de Raad van State haar instemming betuigd met een voorontwerp van maatregelenbesluit. Een definitief goedgekeurd maatregelenbesluit had ongetwijfeld ook veel bezwaren kunnen voorkomen.
6
Dossiers 120-140
Anderzijds wenst de commissie vooreerst wel te wijzen op een aantal bepalingen van het decreet Natuurbehoud. In uitvoering van artikel 9, §2, laatste lid van dat decreet kan de Vlaamse regering nadere regels vaststellen inzake de vergoeding voor het opleggen van gebodsbepalingen aan de particuliere grondeigenaars of -gebruikers. In artikel 25, §1, 6° van het decreet wordt uitdrukkelijk voorzien in agrarisch medebeheer. Conform artikel 42 van het decreet kan de eigenaar van een onroerend goed van het Vlaamse Gewest de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de aanduiding van dit onroerend goed als GEN, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is ofwel dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt . Conform artikel 43 van het decreet kan, indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een GEN ligt, van het Vlaamse Gewest een vergoeding gevraagd worden in de mate dat inkomstenverlies kan aangetoond worden ten gevolge van de maatregelen bedoeld artikel 25, §3, 2°, 1. Ook kan gewezen worden op artikel 50, §2 van het decreet waarin gesteld wordt dat grondeigenaars en grondgebruikers bij de opmaak van een natuurrichtplan betrokken worden om, zo mogelijk, een consensus na te streven. Tenslotte is het zo dat er het eerder genoemd voorontwerp van maatregelenbesluit dat in uitvoering van het decreet Natuurbehoud is genomen, precies tot doel heeft rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden aan de eigenaars en gebruikers van gronden in het VEN. Wat de aankoopplicht en de vergoedingen betreft dringt Vlacoro aan op de nodige budgettaire ruimte en een vlotte uitbetaling. Ook stelt de commissie vast dat pachters die de gronden in het VEN vrijlaten, tot hiertoe volgens het natuurdecreet geen recht hebben op een uittredingsvergoeding, Wat tenslotte de bedrijfszetels en huiskavels betreft meent Vlacoro dat deze, voor zover zij aan de rand van een plangebied gelegen zijn, zoveel mogelijk uit het plangebied dienen gehouden te worden. Met de andere bedrijfszetels en huiskavels dient zoveel mogelijk rekening gehouden worden in de natuurrichtplannen. Bedrijfszetels en huiskavels als “landbouwkorrel” in een natuurgebied vrijwaren is voor Vlacoro geen oplossing, omdat dan in vele gevallen het grootste gedeelte van de gronden van dergelijke landbouwbedrijven toch in natuurgebied zal gelegen zijn. 2.2.6 Werken en handelingen ten behoeve van de ondergeschikte functies
In de stedenbouwkundige voorschriften van elk gebied is onder de gebiedsspecifieke bepalingen opgenomen dat in dat natuurgebied landbouw, recreatief medegebruik, wonen, waterbeheersing of andere functies ondergeschikte functies zijn voor zover de hoofdfunctie natuur niet in het gedrang wordt gebracht. Opdat de betrokken ondergeschikte functies realiseerbaar zouden zijn, adviseert Vlacoro om in de stedenbouwkundige voorschriften in te schrijven dat werken en handelingen ten behoeve van de ondergeschikte functies mogelijk moeten zijn. 2.3 Laattijdige adviezen en bezwaarschriften Vlacoro ontving in verschillende dossiers laattijdige adviezen en bezwaarschriften. Met toepassing van artikel 42, §4 van het decreet Ruimtelijke Ordening heeft de commissie daar geen rekening mee gehouden. Vlacoro wenst onder de aandacht te brengen dat er onder de laattijdige bezwaarschriften heel wat zijn die door de bezwaarindiener tijdig bij de gemeente waren ingediend, doch door het gemeentebestuur laattijdig aan Vlacoro werden overgezonden. De commissie acht het aangewezen dat de gemeenten, wanneer zij in kennis worden gesteld van een openbaar onderzoek, ook gewezen worden op de korte termijn waarover zij beschikken om bezwaarschriften aan Vlacoro te bezorgen en op het feit dat de commissie geen rekening houdt met laattijdige bezwaarschriften.
7
Dossiers 120-140
3 Antw oord van Vlacoro op bezw aarschriften van algemene strekking Drie organisaties hebben een bezwaarschrift van algemene strekking ingediend dat geen betrekking heeft op een welbepaald RUP: het Vlaamse Agrarisch Centrum, de Boerenbond en de Provinciale Landbouwkamer Antwerpen. Het laatste bezwaarschrift, met dezelfde inhoud als dat van de Boerenbond, was laattijdig. Met toepassing van artikel 42, §4 van het decreet Ruimtelijke Ordening houdt Vlacoro geen rekening met laattijdige bezwaarschriften. 1. Voor het Vlaams Agrarisch Centrum is het van het grootste belang dat de betrokken landbouwers rechtszekerheid hebben om hun bedrijfsvoering in de toekomst verder te kunnen zetten. Wat de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en het decreet natuurbehoud betreft verwacht het centrum weinig problemen. De vrees bestaat echter dat bestaande en toekomstige "neven"wetgevingen (bv. MAP, VLIF-reglementering, enz.) toch nog een belangrijke rem zullen vormen op de bedrijfsvoering. Vandaar dat het centrum adviseert om bedrijfszetels en huiskavels volledig als agrarisch gebied - zonder overdruk natuurverweving - aan te duiden. Vlacoro verwijst hier naar het standpunt dat de commissie hoger heeft ingenomen in onderdeel 2.2.5 van dit advies.
2. De Boerenbond, die zijn leden opgeroepen heeft actief deel te nemen aan het openbaar onderzoek en ervan uitgaat dat zij de opmerkingen over de specifieke gebieden zullen inbrengen, heeft fundamentele opmerkingen met betrekking tot de lopende procedure In het RSV is expliciet gesteld dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur gelijktijdig en gelijkwaardig dient te gebeuren (RSV, p. 381). Met de huidige procedure in twee fasen (overeenkomstig het Zomerakkoord van 21 juni 2002) wordt daar radicaal van afgeweken ten nadele van de agrarische structuur die aldus tot restgebied dreigt te worden. In een eerste fase werd reeds het grootste deel van de VEN-afbakening ingevuld. De Boerenbond heeft daar krachtig bezwaar tegen ingediend vooral tegen de opname van overmatig veel gronden die in landbouwgebruik zijn en die aldus in de praktijk niet meer in aanmerking zullen kunnen worden genomen voor de planologische correcties die nochtans ook in het RSV worden naar voren geschoven De huidige ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn te beschouwen als een eerste deel van een groter geheel. Met deze RUP's, die ook binnen de eerste fase van afbakening worden gesitueerd, wordt in totaal voorzien in ongeveer 8000 ha "groene" RUP's tegenover slechts 450 ha "gele" RUP's. Dat is totaal onaanvaardbaar. De afbakening van de natuurlijke structuur loopt op die manier verder voorop De Boerenbond stelt ook vast dat, voor de groene RUP's die nu in openbaar onderzoek zijn, het procentueel landbouwgrondgebruik nog veel hoger is dan voor de VEN-afbakening. Aan de afbakening van de agrarische structuur, de paar kleine gele RUP's buiten beschouwing gelaten, is ondertussen nog niets gedaan
8
Dossiers 120-140
De Boerenbond is van oordeel dat dit proces van de eerste fase onmiddellijk dient stilgelegd te worden en dat de tweede fase van afbakening, met respect voor de principes die in het RSV zijn opgenomen, nu moet starten. De voorliggende ruimtelijke uitvoeringsplannen worden dan ook integraal afgewezen. Vlacoro verwijst hier naar het standpunt dat de commissie hoger heeft ingenomen in onderdeel 2.2.2 van dit advies. . Verleend te Brussel op 16 september 2003
De vaste secretaris,
De voorzitter,
Lieve Reenaers
Prof. dr. Boudewijn Bouckaert
Bijlage: overzicht van de bezwaarschriften van algemene strekking
9