Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht voltijd Hogeschool Utrecht
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht voltijd, CROHO nr. 34435 Hogeschool Utrecht
Hobéon® Certificering BV november 2008 Auditteam: W.L.M. Blomen Drs. H.W. Wierda Dr. H.W. Stuurman M. Collenteur Secretaris: Drs. D.P.M. de Koning
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.5.1. 1.5.2. 1.5.3. 1.5.4. 1.5.5.
INLEIDING Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Facultaire audit Faculteit Economie & Management Aanpak Beoordelingsprocedure en werkwijze Beslisregels Auditteam Deelnemers visitatie Programma visitatie 1 juli 2008
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
11 11 11 17 21 24 24 29 34 38 41 44 45 48 54 54 56 58 62 62 65 69 69 72 74 77 77 80
3. 3.1. 3.2.
SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht Integraal oordeel/ advies aan NVAO
83 83 84
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen auditoren Bijlage II: Programma visitatie 1 juli 2008
1 1 1 1 4 5 5 7 8 9 9
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde HBO bachelor opleiding.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. De Hogeschool Utrecht (HU) verzorgt een HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht (MER) waarvan de voltijdse variant is ondergebracht in het Institute for Business Administration en de deeltijdse variant in het Centre for Business & Management (CBM) onder de noemer Parttime Management Opleidingen (PMO). Zowel het Institute for Business Administration als het CBM vallen onder de Faculteit Economie & Management (FEM). Hobéon Certificering heeft als Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) het deeltijdonderwijs van de FEM in een apart traject beoordeeld. Voor de beoordeling hiervan wordt verwezen naar het adviesrapport ‘Parttime Management Opleidingen’. Het onderhavige rapport heeft betrekking op: Management, Economie en Recht, voltijd crohonummer 34435 1.2.2. De basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering werd gevormd door de Management Review van de opleiding Management, Economie en Recht (hierna: MER). In overleg met de opleiding is besloten om voort te bouwen op de facultaire audit die begin 2007 heeft plaatsgevonden (zie §1.4). In de Management Review heeft de opleiding bij elk facet aangegeven hoe de samenhang met de facultaire audit is uitgewerkt: waar van toepassing heeft de opleiding verwezen naar de facultaire audit of een korte toelichting gegeven op de opleidingsspecifieke invulling van het facultaire beleid.
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1. De opleiding Management, Economie en Recht valt onder het Institute for Business Administration dat onderdeel is van de Faculteit Economie & Management. De FEM biedt zowel beginnende beroepsbeoefenaars als professionals bachelor- en masteropleidingen aan op het gebied van business studies. Zij heeft momenteel circa 5400 studenten. De faculteit profileert zich als een kennisonderneming, waarbij zowel de betrokkenheid van medewerkers en studenten als contact met het regionale bedrijfsleven en opleidingsinstituten in binnen- en buitenland essentieel is. De FEM heeft deze visie geoperationaliseerd door de introductie van het concept ‘brede business school’, waarin drie zelfstandige instituten – met elk specifieke vakspecialismen – samen het geheel van de business school vormen. Deze kennisdomeinen zijn marketing & commerce, business administration en business economics. 1.3.2. Onderdeel van het concept ‘brede business school’ is een overkoepelende propedeuse, waarbij het eerste halfjaar geheel gemeenschappelijk is en het tweede half jaar is afgestemd op een van de drie instituten van de FEM. Het eerste half jaar staat vooral in het teken van oriëntatie op opleiding en beroep en het aanleren van basiskennis en –vaardigheden. Studenten maken in dit jaar kennis met de vraagstukken die een rol spelen in de diverse beroepen, waarvoor de FEM opleidt. Tijdens de tweede helft van de propedeuse begint de verdieping in de definitief gekozen richting en vindt ook selectie plaats. Vanaf het tweede studiejaar is het curriculum toegespitst op de specifieke opleiding die de student heeft gekozen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 1
Achtergrond opleiding MER in het algemeen De opleiding Management, Economie en Recht is in 1993 ontstaan - aanvankelijk onder de naam Juridisch Bestuurlijke Opleiding (JBO) - door een integratie van de toenmalige opleidingen Bestuurskunde (BSK), de opleiding Openbaar Bestuur (OB) en de Economisch-juridische opleiding. De opleiding MER kende aanvankelijk vier afstudeerrichtingen: Bestuurskunde, Openbaar Bestuur, Bank- en Verzekeringswezen en Onroerend Goed en Makelaardij. Het profiel van de opleiding Management, Economie en Recht is voor het eerst beschreven in het Eindrapport Hernieuwde opleidingsprofielen Sector hoger economisch onderwijs (’s-Gravenhage, november 1993), de zogeheten ‘Van Raak documenten’. Het doel van de opleiding is studenten op te leiden tot generalistische en breed inzetbare functionarissen. Daarbij wordt gedacht aan staf- en lijnfuncties in kleinere en grotere bedrijven in de profitsector, de overheid en de non-profitsector. Onder meer naar aanleiding van aanbevelingen van de visitatiecommissie MER in 1996 heeft het LOO-MER (Landelijk Overleg Opleidingen-MER) het opleidingsprofiel geëvalueerd. Dat heeft geleid tot een nieuw Beroeps- en opleidingsprofiel (LOO-MER, 1999). Daarin wordt vastgesteld dat het onderscheidende van alle MER-functies het integratieve bedrijfskundige karakter is. De MER-afgestudeerde heeft verstand van complexe processen in organisaties en wel in hun onderlinge samenhang. De componenten management, economie en recht komen in de opleiding op integratieve wijze aan bod. De M-component vormt de spil in de drieledige benadering van de praktijk. Het beroepsprofiel onderkent vier kernrollen (categorieën van functies): de intermediair, de adviseur, de managementondersteuner en de resultaatverantwoordelijke. Deze worden afgezet tegen vijf taakgebieden die in de onderscheiden rollen in meer of mindere mate aan de orde kunnen zijn: een diagnose stellen; een advies opstellen; een implementatieplan voorbereiden; bedrijfskundige werkzaamheden uitvoeren; en leiding geven. In het opleidingsprofiel worden 23 competenties genoemd waarover de afgestudeerde moet beschikken. Deze zijn ondergebracht in drie competentiegebieden: organisatie en omgeving, processen in organisaties en mens en organisatie. Het tweede gebied vormt de kern, het eerste en het laatste gebied zijn daarvoor vereist. De MER is dus een bedrijfskundig georiënteerde opleiding. In de jaren na het ontstaan van de opleiding MER zijn de vier afstudeerrichtingen achtereenvolgens verzelfstandigd. Als gevolg daarvan bestaan er nu (weer) afzonderlijke opleidingen Openbaar Bestuur (sinds 1995); Bestuurskunde (sinds 1996 en 1997); Vastgoed/Makelaardij (sinds 2001); en Financial Services Management (sinds 2002, de voormalige afstudeerrichting Bank en Verzekeringswezen). De opleiding MER bleef daarnaast voortbestaan als een brede opleiding, al dan niet met afstudeervarianten. Naast deze vier opleidingen kunnen verwante opleidingen worden genoemd als Bedrijfseconomie, Commerciële Economie, Bedrijfskunde, Personeel en Arbeid, Integrale Veiligheidskunde, Sociaal-juridische Dienstverlening en de nieuwe opleiding HBO-recht. De opleidingen MER richten zich enerzijds op afzetmarkten die (ten dele) overeenkomen met die van deze verwante opleidingen, anderzijds beconcurreren ze elkaar waar het de werving van nieuwe studenten betreft. De onderwijsprogramma’s vertonen dan ook overlappingen, met name ten aanzien van de propedeuse en de afstudeerrichtingen.
1.3.3. Per 1 november 2007 kent de opleiding 664 studenten. De instroom in absolute aantallen bedroeg in 2007-2008 202 studenten. Met het aantal aanmeldingen in 2007 heeft de opleiding een marktaandeel in Nederland van 7%. De opleiding kent een staf van 34 personen (33 docenten en 1 manager). Deze staf vertegenwoordigt 25,1 fte met elkaar (zie verder facet 3.2).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 2
1.3.4. Bij de indeling van studenten in de propedeuse is rekening gehouden met de instroom. Studenten kunnen verschillende routes kiezen. De FEM heeft een convenant afgesloten met regionale ROC’s die geleid hebben tot een speciale MBO-route voor studenten. Naast een speciale MBO-route kunnen studenten ook kiezen voor een HAVO-VWO route of een Engelstalige route (zie verder facet 2.5). 1.3.5. De FEM hanteert als uitgangspunt, dat het curriculum van een bacheloropleiding een omvang moet kennen van 240 studiepunten en opgebouwd moet zijn uit een propedeuse van 60 studiepunten, een majordeel van 150 studiepunten en een vrije profileringsruimte van 30 studiepunten. Studenten kunnen deze ruimte invullen met een minor. Hogeschool Utrecht heeft een uitgebreid aanbod van minoren (± 100) en losse keuzecursussen die door alle faculteiten van de HU gezamenlijk zijn ontwikkeld. Studenten kunnen ook gebruik maken van het aanbod van andere hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland (zie facet 2.2). 1.3.6. In de koppeling van het onderwijs richting het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum (InnBus), waarin zes lectoraten zijn ondergebracht. Vier van de zes lectoraten vallen onder het Institute for Business Administration: Organiseren van Innovatie; Business ICT & Innovatie; International Business & Innovation. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen worden beschouwd als ‘aanjager’ van innovatie. 1.3.7. In 2003 zijn twintig HBO-opleidingen MER voor de tweede keer op hun kwaliteit beoordeeld. De bevindingen zijn vastgelegd in het visitatierapport Breed en Veelzijdig. De opleiding MER van de Hogeschool Utrecht kreeg op het merendeel van de beoordeelde punten een voldoende. Op een aantal punten scoorde de opleiding een onvoldoende. De opleiding verkeerde op het moment van visitatie in organisatorische zin in een overgangsfase. Na 2003 zijn er veel veranderingen doorgevoerd, zowel in de personele sfeer (o.a. een nieuwe faculteitsdirecteur), op het organisatorische vlak als in de onderwijsinhouden. De door de visitatiecommissie geconstateerde tekortkomingen zijn hiermee grotendeels verholpen. De evaluatie bestuurlijke hantering die de opleiding n.a.v. de visitatie opstelde, leidde bij de NVAO in 2007 tot de constatering dat er sprake is geweest van bestuurlijk adequaat handelen. De NVAO heeft vooruitgang gezien op bijna alle kritiekpunten van de visitatiecommissie. 1.3.8. Op 29 mei 2007 heeft de interne audit voor MER/LE plaatsgevonden. De auditcommissie formuleerde een aantal sterke punten, zoals de TopClass voor de betere student, de verbetering van de propedeuse en het themaonderwijs. De vier aandachtspunten, zoals geformuleerd door de interne auditcommissie waren: 1. de beoordeling en toetsing: bij toetsen en beoordelen is sprake van een nieuw ingezet beleid, maar de uitvoering van het beleid roept nog veel vragen op. Met name het competentiegericht toetsen en beoordelen komt nog onvoldoende uit de verf; 2. de docentbelasting: de interne commissie noemde de hoge werkdruk onder docenten; 3. de studieloopbaanbegeleiding: de studieloopbaanbegeleiding is niet ingedaald in de organisatie en speelt een ondergeschikte rol bij het competentiegericht leren; 4. de informatievoorziening aan studenten. Overige aandachtspunten zijn die op het gebied van internationalisering en de borging van het HBO-niveau. Dit waren punten die ook de visitatiecommissie naar voren heeft gebracht. De opleiding heeft het afgelopen studiejaar (2007-2008) een flinke slag gemaakt. Uit de documentatie en uit de gesprekken tijdens de audit ontstaat het beeld dat de opleiding druk doende is verbeteringen door te voeren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 3
Het management heeft zes werkgroepen ingesteld die de door de interne auditcommissie geformuleerde aandachtspunten afdekken. Deze werkgroepen hebben de opdracht gekregen te beschrijven welk beleid er op dat moment lag en hoe aan dit beleid volgens de PDCA-cyclus gewerkt wordt. De werkgroepen hebben verbetervoorstellen gedaan op elk van de aandachtspunten. Daar op een aantal punten de verbeteracties reeds ter hand zijn genomen en/of beleid reeds in uitvoering is gebracht, heeft het auditteam er alle vertrouwen in dat de opleiding de aandachtspunten weg zal werken. Het management en het docentencorps hebben de wil om de opleiding verder te ontwikkelen. Zij zijn bereid én in staat om in te spelen op trends. Het auditteam beschouwt het Institute for Business Administration als een goede club in een goede academische en dynamische omgeving.
1.4.
Facultaire audit Faculteit Economie & Management
In toenemende mate voeren hogescholen op het centrale niveau (College van bestuur en diensten), dan wel op het midden-niveau (faculteiten, instituten of clusters van verwante opleidingen), gezamenlijk beleid en ontwikkelen instrumenten om een kwalitatief voldoende uitvoering van dit beleid te waarborgen. Dat kan er toe leiden dat ook bij de beoordeling in het kader van de accreditatie winst kan worden behaald, in de vorm van vergroting van de samenhang binnen de instelling, de efficiency en effectiviteit van het accreditatietraject en met de interne en externe kwaliteitszorg gemoeide kosten. Op 16 januari 2007 heeft Hobéon een audit uitgevoerd op facultair niveau bij de Faculteit Economie & Management, waarbij het auditteam de volgende vragen aan de orde heeft gesteld: Is het FEM-beleid op de verschillende beleidsterreinen accreditatiewaardig? Ofwel: is het beleid zodanig uitgewerkt dat het bij voldoende implementatie ook leidt tot een voldoende beoordeling in het kader van de accreditatie? Werkt het kwaliteitsmanagementsysteem binnen de faculteit adequaat? Ofwel: werkt de PDCA-cyclus binnen de FEM aantoonbaar? Wat wordt op facultair niveau al voldoende en aantoonbaar geborgd, zodat dit niet meer iedere keer (anders dan steekproefsgewijze) beoordeeld behoeft te worden bij de accreditatieonderzoeken van de afzonderlijke opleidingen? Zijn er andere aandachtspunten die naar de mening van het auditteam vermelding behoeven? De facultaire audit werd verricht door dhr. W.L.M. Blomen als lead-auditor, dhr. W.G. van Raaijen en dhr. R.F.H.M. Stapert als onderwijskundigen en mevr. D.P.M. de Koning als secretaris. In onderhavig Adviesrapport zal bij elk facet – indien van toepassing – worden aangegeven hoe het facultaire beleid met betrekking tot het betreffende facet is vastgesteld en geborgd. De bevindingen van de het auditteam naar aanleiding van de facultaire audit zijn aangevuld met het oordeel over de specifieke uitwerking op opleidingsniveau. Hieronder volgt een korte beschrijving van de indruk die het auditteam heeft opgedaan tijdens de facultaire audit. Het auditteam heeft tijdens deze audit kunnen constateren, dat de faculteit en de drie instituten een grote toegevoegde waarde hebben voor de opleidingen. Faculteit en instituten zijn het ankerpunt met betrekking tot zaken als infrastructuur, personeelsbeleid, lectoraten & kenniskring en cursusaanbod. Binnen de FEM is de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden helder geregeld. Per 1 januari 2006 heeft de faculteit een nieuwe management- en organisatiestructuur doorgevoerd. Er is een klein facultair directieteam, bestaande uit de faculteitsdirecteur (voorzitter), de drie instituutsdirecteuren en de directiesecretaris (adviseur). De leden van het directieteam zijn verantwoordelijk voor één of meer facultaire portefeuilles en voor hun eigen lijn(en) in de organisatie.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 4
Op deze manier zijn inhoudelijke thema’s verdeeld over de leden van het directieteam. CvB en faculteitsdirectie komen een managementcontract overeen, waarin de prestaties staan vermeld die de FEM in een bepaalde periode zal leveren. De FEM heeft in 2003 alle ondersteunende diensten en processen gecentraliseerd in het Shared Service Centre Operations. Op termijn is het de bedoeling dat een aantal van die diensten hogeschoolbreed wordt samengevoegd en als “shared service” gaat fungeren voor alle faculteiten van de Hogeschool Utrecht. Voor diensten als facility management en ICT, is dit al het geval. De stafdiensten die onder Operations vallen, werken nauw samen met de drie instituten, het Centre for Business & Management (hierna: het Centre) en de daaronder opererende teams. Ze hebben een goede relatie met de opleidingen opgebouwd, waarbij laatstgenoemde als klanten worden beschouwd. Uit de gesprekken tijdens de audit heeft het auditteam opgemerkt dat de opleidingen uitermate tevreden zijn over de dienstverlening van Operations. De faculteit heeft een sterke externe oriëntatie, in het bijzonder regionaal. Zij is een speler in het Utrechtse netwerk, reageert snel op ontwikkelingen in verschillende markten, participeert in verschillende samenwerkingsverbanden met gemeenten, provincie en bedrijfsleven (Syntens, KvK, MKB, UU, UMC etc.) en geeft op deze manier haar functie als kennisonderneming voor de regio gestalte. De lectoraten spelen in dit kader een belangrijke rol. Het kenniscentrum met de daarin ondergebrachte lectoraten is een goed middel om (i) relaties tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken en uit te breiden, (ii) kennis te genereren en te laten circuleren binnen en tussen de drie instituten, (iii) de deskundigheid van docenten te bevorderen, (iv) onderzoek te faciliteren en (v) het curriculum te vernieuwen en te verbeteren. De gesprekken tijdens de audit geven blijk van een grote openheid naar elkaar. De instituten en de daaronder ressorterende opleidingen hebben het gevoel dat de faculteit hun de vrijheid geeft en hen op weg helpt om veel verschillende dingen aan te pakken. Men is trots op de FEM en heeft een sterk “wij-gevoel”. Ten slotte geven de gevoerde gesprekken blijk van een grote gedrevenheid om de doelstellingen van de faculteit te verwezenlijken. Men heeft het gevoel dat “alles de goede richting op gaat”. De FEM is naar de mening van het auditteam goed op weg naar een faculteit die op professionele wijze vorm geeft aan haar beleid en die ook krachtig inzet op versterking van de PDCA-cyclus, zonder daarmee in een te grote bureaucratie terecht te komen. Faculteitsdirectie, directeuren (instituten en Centre) en diensten werken vanuit één facultair beleid samen.
1.5.
Aanpak
1.5.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de voltijdse variant is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de opleiding voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Accreditatiekader. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende opleidingsvariant geldt het volgende: De opleiding heeft zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling ten minste gebaseerd op het landelijk beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zoals vastgesteld in het landelijk overleg tussen de betreffende opleidingen en het beroepenveld. (Zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 5
Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een ‘bachelor of Business Administration’ opleiding op HBOniveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De Hogeschool Utrecht heeft een set van ijkpunten (EVINAC) ontwikkeld, die (o.a.) dienen als de instellingsspecifieke vertaling van het NVAO-accreditatiekader en die op een aantal aspecten een eigen (streef-)norm bevatten. De opleiding heeft in haar Management Review aangegeven hoe zij zich tot deze normstelling verhoudt. Ook dit instellingsspecifieke kader heeft het auditteam in zijn beoordeling betrokken. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van door de opleiding Management, Economie en Recht aangeleverde schriftelijke informatie: Management Review – MR; Studiegids; Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement. Op basis van de door de opleiding MER aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van {aantal} opleidingsvarianten. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder) werd het management van de betreffende opleiding(-en) op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten twee externe onafhankelijke deskundigen op het gebied van business administration/bedrijfskunde, één student, één lead auditor en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering.
1
Visitatie heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 6
Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding(en) overleg voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortganggesprekken met studenten; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma/de opleidingsprogramma’s en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd.
1.5.2.
Beslisregels
Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 7
C.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. Extra aantekening E.
Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;2 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
1.5.3.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden:
Secretaris:
Dhr. W.L.M. Blomen Dhr. H.W. Wierda – vakdeskundig Dhr. H.W. Stuurman – werkvelddeskundige Dhr. M. Collenteur – studentlid Mevr. D.P.M. de Koning
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de opleiding MER noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De heer W.L.M. Blomen is lead auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen verschillende domeinen. De heren Stuurman en Wierda hebben zich in hun beoordeling, vanuit werkveld en vakgebied, met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de 2
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 8
eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Bovendien hebben zij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. De heer Wierda heeft zich in zijn beoordeling gericht op de kwaliteit van de opleidingen, de actualiteit en relevantie van het richtinggevend domeinspecifieke kader. Hij heeft als vakinhoudelijk deskundige in zijn carrière, waaronder jarenlange betrokkenheid als leidinggevende bij HBO-opleidingen binnen het economisch domein, ruime ervaring opgebouwd die hem concreet in staat stelt de programmaopbouw, het onderwijsproces en de organisatorische context waarbinnen de uitvoering plaatsvindt, te beoordelen in het perspectief van de eisen die aan HBO-opleidingen gesteld worden. De heer Stuurman heeft op grond van zijn ervaring en positie in het werkveld een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals op het terrein van Business Administration op HBO-niveau. Hij is momenteel werkzaam als zelfstandig organisatieadviseur voor het MKB waarbij hij zich o.a. richt op strategieontwikkeling, kwaliteitmanagementsystemen en organisatieopstellingen en systeemdynamiek in organisaties. De heer Collenteur is tweedejaars student Management, Economie en Recht bij Hogeschool HBO Nederland (driejarige opleiding). Hij heeft hiervoor zijn MBO-diploma Commercieel Medewerker Marketing / Communicatie behaald en is naast zijn studie actief als zelfstandig ondernemer. Mevrouw De Koning heeft tijdens haar studie Internationaal Management diverse (financieel-) economische en juridische vakken gevolgd. Tijdens haar studie Cultuur, Organisatie en Management aan de VU heeft zij daarnaast ervaring opgedaan met bestuurlijke vraagstukken, organisatieverandering en strategisch management. Tevens heeft zij in haar huidige functie ervaring in kwaliteitsmanagement opgebouwd. Voor de curricula vitae: zie Bijlage I.
1.5.4.
Deelnemers visitatie
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de opleiding: management, coördinatoren, docenten en studenten. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
1.5.5.
Programma visitatie 1 juli 2008
Zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 9
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 10
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie HBO.
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen Nb. Overal waar ‘hij’ of ‘hem’ staat, kan de lezer dus ook ‘zij’ of ‘haar’ lezen. Landelijk overleg 1.1.1. De faculteit heeft in het document “Curriculumcasco voor de FEM, 2005” op facultair niveau beleid vastgelegd ten aanzien van de eindcompetenties, waar studenten aan moeten voldoen. De FEM-opleidingen dienen zich bij het vormgeven van het onderwijs allereerst te baseren op de algemene domeincompetenties (de sociale en communicatieve competentie en de zelfsturende competentie) en op de domeinspecifieke competenties van de domeinen Economics, Commerce en Business Administration. Deze domeincompetenties zijn door de Sectorraad Hoger Economisch Onderwijs vastgesteld en voorzien van illustrerende beroepssituaties. De competenties zijn landelijk gevalideerd door hogescholen en door een relevante vertegenwoordiging van het werkveld (HBO-raad, sector HEO, 2005. HEO Domeinen en domeincompetenties, 2005). 1.1.2. Uit de documenten blijkt dat de opleiding MER zich heeft verbonden aan het domein van Business Administration (BA). Binnen dit domein zijn acht domeincompetenties geformuleerd: zes specifieke en twee generieke. Hoewel MER goed uit de voeten kan met de acht domeincompetenties, is er toch op landelijk niveau besloten om, net als bij andere opleidingen, op grond van deze domeincompetenties een specifiek competentieprofiel MER te ontwikkelen, inclusief niveau-indeling, producten en illustraties. De opleiding participeert hierin actief. De verwachting is dat dit specifieke MER-profiel in het schooljaar 2008-2009 landelijk gevalideerd kan worden. 1.1.3. De opleiding neemt in landelijk verband, o.a. via het Landelijk Domeinoverleg en het landelijk platform van MER, LOOMER, deel aan discussie over actuele ontwikkelingen. De opleiding heeft tevens geparticipeerd in het door de sectorraad HEO geïnitieerde traject om de body of knowledge in het BA-domein te definiëren (Body of Knowledge & Skills HEO, Domein Business Administration, versie 23 juni 2008). FEM-competenties 1.1.4. Daarnaast heeft de FEM eigen FEM-competenties geformuleerd die voor een deel zijn afgeleid van de Dublin Descriptoren en van de generieke hbo-competenties – zoals door de commissie Franssen vastgelegd in haar rapport Prikkelen, presteren en profileren – en voor een deel inhoudelijk (domein)gekleurd zijn. Het gaat om de volgende generieke competenties: A. Vakkundigheid 1. Analyse en oordeelsvorming 2. Probleemoplossing
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 11
B.
Resultaatgerichtheid/bedrijfsmatig handelen 3. Doelgericht en planmatig handelen 4. Commercieel/omgevingsgericht handelen 5. Besluitvaardigheden C. Sociaal-communicatief handelen 6. Communiceren 7. Samenwerken 8. Klantgericht handelen D. Gericht op persoonlijke ontwikkeling 9. Gericht op zelfontwikkeling De competenties ‘commercieel/omgevingsgericht handelen’ en ‘klantgericht’ richten studenten op het functioneren in een beroepsomgeving binnen een regio, een land of internationaal.
Domeincompetenties 1.1.4. Zoals bij 1.1.2. gesteld is, heeft de opleiding MER zich verbonden aan het domein van Business Administration (BA). De opleiding baseert zich in haar doelstelling, zo heeft het auditteam kunnen vaststellen, op de twee algemene domeincompetenties en de zes onderstaande specifieke domeincompetenties: 1. ontwikkelen van een visie op veranderingen en trends in de externe omgeving en ontwikkelen van relaties, netwerken en ketens; 2. analyseren van beleidsvraagstukken, vertalen in beleidsdoelstellingen en –alternatieven en voorbereiden van besluitvorming; 3. toepassen van human resource management in het licht van de strategie van de organisatie; 4. inrichten, beheersen en verbeteren van bedrijfs- of organisatieprocessen; 5. analyseren van de financiële en juridische aspecten, interne processen en de bedrijfs- of organisatieomgeving om samenhang en wisselwerking te versterken; 6. ontwikkelen, implementeren en evalueren van een veranderingsproces. Deze competenties kunnen worden behaald op drie niveaus. Voor MER geldt, dat alle competenties relevant zijn en dat door studenten minimaal zes van de acht competenties op het hoogste niveau beheerst moeten worden. De overige twee competenties hoeven niet op het hoogste niveau beheerst te worden (voor niveaubeschrijving, zie ook facet 2.3). Visie van de opleiding 1.1.5. Van oudsher zijn MER-opleidingen in Nederland breed en algemeen, zo ook MER-Utrecht. In deze breedte schuilt een gevaar: hoe profileert de opleiding zich? Krijgen studenten van alle drie algemene disciplines – management, economie en recht – een voldoende mee? Waar leidt de opleiding voor op? Profilering is lastig, indien men een brede opleiding is. Dit gevaar werd voor de MER van Hogeschool Utrecht nog groter toen de MER een organisatorisch onderdeel werd van het Institute for Business Administration en intensief ging samenwerken met de opleiding Logistiek en Economie. Deze beslissing werd mede genomen naar aanleiding van het positioneringsadvies van de visitatiecommissie die de opleiding adviseerde om zich te positioneren als een bedrijfskundige opleiding en zich daarmee duidelijk te onderscheiden van de nieuwe opleiding HBO-Rechten. De opleiding ziet haar breedte als een kracht. Zij ziet zich nadrukkelijk als een brede bedrijfskundige opleiding. Zij heeft ervoor gekozen om de algemene bedrijfskundige principes in te vullen met de actualiteit van het regionale bedrijfsleven. De regio Utrecht wordt gekenmerkt door veel banken, verzekeringsmaatschappijen, zakelijke dienstverlening, zorginstellingen en de laatste tijd in toenemende mate ook MKB-bedrijven.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 12
Vrijwel al deze bedrijven of instellingen zitten in of net na een complex veranderproces als gevolg van een innovatie en/of fusie en hebben om deze reden behoefte aan verandermanagers, kwaliteitsmanagers, projectleiders en organisatieadviseurs. De MER wil aan deze behoefte vanuit de regionale kenniseconomie een bijdrage leveren door haar algemene, brede bedrijfskundige principes juist voor deze gebieden en juist in deze contexten in te kleuren en toe te passen. Dit heeft o.a. geleid tot de ontwikkeling van vier afstudeerrichtingen die alle voldoen aan een behoefte vanuit de regionale kenniseconomie en tot afstudeeronderwerpen die zonder uitzondering een verandering in het afstudeerbedrijf teweeg brengen of zouden kunnen brengen. De (regionale) behoefte op dit moment is gelegen op de gebieden: “Business & HRM,” “Business & ICT”, “Commerciële bedrijfskunde” en “Management in de publieke sector”. Dit zijn vanaf het studiejaar 2008-2009 dan ook de afstudeerrichtingen. Het management bewaakt op een adequate manier de positionering van de verschillende opleidingen binnen het Institute for Business Administration. Waar bij de opleiding Logistiek en Economie het accent op de ‘harde’ kant van bedrijfskunde ligt, richt de opleiding MER zich op zowel de harde als de zachte kant. 1.1.6. Het beroepsprofiel van de opleiding is uitgewerkt in de studiegids (p.39/40). De opleiding beschrijft het beroep van de MER-bedrijfskundige, geeft aan welke vaardigheden een afgestudeerde MER bedrijfskundige moet hebben en schetst kort de werkvelden en functies (zie verder facet 1.3). Het auditteam heeft kennisgenomen van de door de opleiding gehanteerde competenties. Het auditteam is van mening, dat de eindkwalificaties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar en aansluiten bij de eisen die de vakgenoten en de beroepspraktijk stellen aan een opleiding MER. Validering door het werkveld 1.1.7. Volgens het beleid van de FEM bewaken opleidingen het niveau en de validiteit van de eindkwalificaties via structurele contacten met het werkveld. Een van de manieren waarop de opleiding dit doet, is onderzoek in het werkveld naar het niveau van pas afgestudeerden. De opleiding stelt dat zij nog onvoldoende gebruikmaakt van de mogelijkheden die stages en afstudeeropdrachten bieden om het regionale werkveld in kaart te brengen. 1.1.8. Daarnaast heeft de opleiding een Raad van Advies (RvA). Aspecten als functie van de RvA, plaats in de organisatie, taken, werkwijze, samenstelling en benoeming van de leden zijn vastgelegd in het ‘reglement raad van advies, instituut Business Administration’. De Raad van Advies is niet aan de opleiding gekoppeld, maar aan het Institute for Business Administration. Hier vallen de opleidingen Facility Management, International Business en Management Studies (IBMS), Business Management voor het MKB, MER en Logistiek en Economie (LE) onder. MER en LE worden beide onder de noemer ‘bedrijfskunde’ geschaard. De leidraad voor de RvA is: sluit datgene wat de opleiding doet aan bij wat de regio wenst? De RvA vergadert vier maal per jaar. Het bespreken van bepaalde onderdelen van het curriculum kan aanleiding zijn om eveneens een of meerdere docenten van de opleiding bij een vergadering uit te nodigen. De Raad kan ook proactief te werk gaan en ongevraagd adviezen betreffende het curriculum geven. Het auditteam heeft inzage gehad in de notulen van verschillende bijeenkomsten met de RvA en heeft voorbeelden gezien van de wisselwerking tussen opleiding en RvA. De samenstelling van de Raad van Advies acht het auditteam voor het moment voldoende. Wel is het auditteam van mening dat de opleiding nog eens goed naar de samenstelling moet kijken met in het achterhoofd de gekozen afstudeerrichtingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 13
Ook toevoeging vanuit de MKB-hoek is raadzaam, daar de opleiding zelf stelt dat de regio Utrecht de laatste tijd in toenemende mate ook gekenmerkt wordt door MKB-bedrijven. Internationalisering 1.1.9. Medio 2005 heeft de HU haar ambities voor internationalisering voor de komende vijf jaar vastgesteld. Het betreft beleidsvoornemens over kwesties als de ‘partnerkeuze’, geografische speerpunten, internationale kenniscirculatie, internationale curricula, mobiliteit, internationale projecten en werving van buitenlandse studenten. De FEM sluit aan bij dit HU-beleid door studenten voor te bereiden op een beroepsuitoefening in een steeds internationaler opererende beroepsomgeving. Het Kenniscentrum werkt daarnaast aan de realisatie van het lectoraat Internationale Business en Innovatie, waarbij de internationale oriëntatie bij innovaties in het regionale MKB versterkt zal worden. Voor de opleiding MER betekent internationalisering van het curriculum – naast het aanbieden van internationale vakliteratuur – dat er aandacht wordt besteed aan de volgende drie aspecten: 1) het beheersen van buitenlandse talen; in jaar één wordt er in alle vier de blokken Engels (Business English) gegeven. Tevens worden de vakken Economie en Intercultureel management in het Engels gegeven. In jaar twee krijgen de studenten Business Communication; in jaar drie en vier heeft de cursus Debat en Dialoog een Engelstalig gedeelte. Dit vak hoort bij de afstudeerrichting Management in de Publieke Sector. De cursus Acquisitie en Presentatie wordt afgesloten met een presentatie in het Engels en in het thema Strategie schrijven studenten een Engelse press release en maken zij een management summary van hun Management Buy-Out rapport. Docenten kunnen de training Teaching your subject in English volgen. Deze cursus wordt afgesloten met een examen Engelse taalvaardigheid op niveau C1. Het merendeel van de geslaagden verzorgt inmiddels Engelstalige cursussen, al dan niet bij het internationaal onderwijs van IBMS; 2) kennis en inzicht in internationale aspecten; in het curriculum komt internationale oriëntatie o.a. naar voren in het vak Intercultureel Management en in het project People, Planet, Profit in het eerste jaar en in het project Global Sourcing in het tweede jaar. In het curriculum wordt voldoende aandacht besteed aan internationale wet- en regelgeving en aan internationale ontwikkelingen; 3) interculturele sensitiviteit: MER-studenten doen mee aan de ‘internationale week’, waarbij studenten van partnerinstellingen uit zes Europese landen in de FEM bijeen zijn voor het werken aan gezamenlijke projecten. Docenten is daarnaast voorgesteld met klassen studenten deel te nemen aan het jaarlijkse HU-event ‘Crossing Cultures’. alle studenten van Hogeschool Utrecht hebben de mogelijkheid om voor studie of stage naar het buitenland te gaan. Het International Office onderhoudt de contracten met partneruniversiteiten. De FEM heeft een eigen International Office Desk, waar studenten terecht kunnen voor vragen. Voor een stage is het buitenland worden studenten verwezen naar het Praktijkbureau van de FEM. In een aantal gevallen worden Engelstalige boeken gebruikt. In andere gevallen worden Engelstalige artikelen gebruikt. Alhoewel de opleiding via een onderzoek heeft vastgesteld dat 40% van alle cursussen een of meerdere internationale aspecten bevat, zijn studenten niet erg tevreden over de internationale oriëntatie in het curriculum. Zowel eerstejaars (cijfer 2,3) als overigejaars (cijfer 2,4) beoordelen dit aspect onder de FEM-norm van 3,0 (schaal: 1= ongunstig, 5 = gunstig). Voor nieuw te ontwikkelen cursussen geldt voor een teamleider dat er gebruik gemaakt dient te worden van Engelstalige literatuur/artikelen en internationale casuïstiek. 1.1.10. De FEM heeft een aantal buitenlandse partnerinstituten in het hoger onderwijs. Hiermee biedt zij studenten van de opleidingen binnen het instituut mogelijkheden om naar het buitenland te gaan. Een stap die het auditteam toejuicht, is dat de examencommissie naar het buitenland is afgereisd om daar de kwaliteit (de inhoud en het niveau) van de programma’s van (potentiële) buitenlandse partnerinstituten te bekijken,
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 14
zij het dat de commissie hoofdzakelijk op zoek is gegaan naar geschikte modulen die TopClass studenten (zie verder facet 2.5) kunnen volgen. De opleiding beschikt vanuit de FEM over een uitstekende infrastructuur om de studenten te kunnen faciliteren in internationale stage en studie. MER-studenten maken hier evenwel nauwelijks gebruik van, al moet gesteld worden dat er een lichte toename van het aantal internationale stages is. In de gesprekken tijdens de audit met studenten heeft het auditteam geen grote internationale belangstelling geproefd. De studenten die deelnemen aan de TopClass zijn verplicht om een deel van hun studiepunten in het buitenland te halen. De overige studenten worden nauwelijks actief door de opleiding gestimuleerd om naar het buitenland te gaan, al zijn praktijkcoördinatoren hier nu meer mee bezig. Uit het STO 2007 komt dat studenten van mening zijn dat zij niet goed geïnformeerd worden over de mogelijkheden van een buitenlandse stage, van onderwijs in het buitenland en van internationale minors. Eerstejaars geven het cijfer 2,3; overigejaars geven het cijfer 2,1 (FEM-norm: 3,0). De resultaten van het STO 2008 laten een hogere waardering zien, waarschijnlijk mede door de inspanningen van de praktijkcoördinatoren. Samenvattend is het auditteam van mening dat de internationale dimensie in voldoende mate terugkomt in het curriculum. Waar de interne auditcommissie dit aspect nog als onvoldoende beoordeelde, constateert het auditteam anno 2008 dat de belangrijke internationale ontwikkelingen in het curriculum aan bod komen, zodat studenten díe competenties kunnen verwerven, die zij nodig hebben om ook in een internationale context te kunnen werken. De mogelijkheden tot verdieping voor studenten die meer internationale ervaring willen opdoen en/of competenties in een internationale context willen verwerven, zijn op papier aanwezig, maar worden door studenten niet of nauwelijks benut. Alhoewel het auditteam dit erg jammer vind, is het team zich ervan bewust dat het wel of niet hebben van een ‘buitenlandervaring’ uiteindelijk de keuze is van de individuele student. De opleiding kan d.m.v. goede voorlichting deze keuze wel beïnvloeden. De opleiding stelt zelf dat er veel gedaan wordt op het gebied van internationalisering. Docenten worden aangemoedigd zichzelf en hun cursussen in die richting te ontwikkelen. Niettemin brengt de opleiding zelf naar voren dat zij een structuur mist inzake internationalisering, waardoor successen min of meer per ongeluk worden behaald. Op een aantal punten moet de opleiding inzake internationalisering dus nog echt een slag maken. Zij heeft reeds een eerste slag gemaakt door de werkgroep ‘Internationalisering’ in te stellen. De eerste conclusie van de werkgroep – waar het auditteam zich bij aansluit – is dat er voldoende beleid is geformuleerd, maar dat er op uitvoeringsniveau nog veel moet gebeuren. De werkgroep heeft inmiddels enkele actiepunten opgesteld. Intensievere samenwerking met de opleiding IBMS – die ook in het Institute for Business Administration is gepositioneerd – is aanbevelenswaardig. Deze opleiding is van oudsher zeer internationaal georiënteerd en kan als trekker fungeren op het punt van internationalisering in het hele instituut.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 15
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam acht het curriculumcasco een goed instrument dat de individuele opleidingen in staat stelt vorm te geven aan hun onderwijsprogramma. De opleiding neemt in landelijk verband, o.a. via het Landelijk Domeinoverleg en het landelijk platform van MER – LOOMER – deel aan discussie over actuele ontwikkelingen. De opleiding hanteert de landelijke domeincompetenties Business Administration en heeft deze competenties ingekleurd door de algemene bedrijfskundige principes in te vullen met de actualiteit van het regionale bedrijfsleven. Het auditteam is van mening dat de opleiding doordachte keuzes heeft gemaakt m.b.t. de profilering: zij heeft de breedte van de opleiding goed onderbouwd en uitgewerkt. De opleiding dient alert te blijven op de positionering van de verschillende opleidingen binnen het Institute for Business Administration. De Raad van Advies heeft de competenties gevalideerd. Daarnaast adviseert zij de opleiding onder andere aangaande het onderwijsprogramma en de profilering van de opleiding. De samenstelling van de RvA beoordeelt het auditteam als voldoende. Het auditteam raadt de opleiding aan om de samenstelling van de RvA verder af te stemmen op de afstudeerrichtingen en de veranderingen in het bedrijfsleven in Utrecht (meer MKB-bedrijven). Het auditteam is van mening dat de internationale dimensie in voldoende mate terugkomt in de opleiding, al komt deze nu vooral nog tot uiting in het gebruik van buitenlandse literatuur en in de implementatie van een aantal internationale componenten in het curriculum. Daarnaast biedt het curriculum een aantal mogelijkheden tot verdieping voor studenten die de internationale dimensie sterker in hun studie willen laten terugkomen. Het auditteam juicht de ambitie van de opleiding om de internationale dimensie steviger in het programma te verankeren toe. Het auditteam wil de opleiding meegeven om gebruik te maken van opleiding IBMS die in hetzelfde instituut is ondergebracht
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 16
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Bevindingen 1.2.1. Het auditteam heeft de eindkwalificaties van de opleiding getoetst teneinde te kunnen bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. In de Dublin Descriptoren worden vijf dimensies (Kennis en Inzicht – Toepassen Kennis en Inzicht – Oordeelsvorming – Communicatie – Leervaardigheden) onderscheiden. 1.2.2. De dimensies van de Dublin Descriptoren De FEM heeft de relatie in kaart gebracht tussen de verschillende competenties die zij hanteert (zie facet 1.1), de onderwijsinhoud en de didactiek. De generieke HBO-competenties zijn hierbij als uitgangspunt genomen en aangegeven is, hoe deze zich verhouden tot de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. Dit staat als volgt beschreven in het Curriculumcasco, het FEM-brede beleidskader. Kernkwalificaties
Inhoud van het onderwijs
1. Brede professionalisering
Aandacht voor:
FEM: commercieel handelen, omgevingsgericht
handelen)
Beroepshandelingen en beroepsproducten (body of knowledge, vaardigheden, beroepsproducten)
Context waarin beroepshandelingen en –taken worden uitgevoerd (projectonderwijs, stages)
Zelfontwikkeling (studieloopbaanbegeleiding): de competenties (kennis, vaardigheden, houding) die zijn vereist m.b.t. het voorgaande.
2. Multidisciplinaire integratie
Dublin Descriptor: toepassen kennis en inzicht
Integratie van kennis, inzicht, houding en vaardigheden vanuit het beroepsmatig handelen
Integratie van body of knowledge en bv. organisatietheorieën, theorieën over bv. samenwerken, projectmatig werken enz.
3. (Wetenschappelijke) toepassing
Dublin Descriptor: Kennis en inzicht
Aandacht voor wetenschappelijke theorieën, onderzoeksresultaten en de consequenties en toepassing daarvan in de beroepspraktijk
Basis van wetenschappelijk onderzoek; kunnen lezen van wetenschappelijk onderzoek
4. Transfer en brede inzetbaarheid
Aandacht voor uiteenlopende beroepssituaties en hiervan abstraheren
5. Creativiteit en complexiteit in handelen
Aandacht voor brainstorm en creativiteitsbevorderende technieken
6. Probleemgericht werken Dublin Descriptor: toepassen van kennis en inzicht
Aandacht voor brainstorm en creativiteitsbevorderende technieken
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 17
FEM: probleemoplossing 7. Methodisch en reflectief denken en handelen
Aanbieden van (kennis over) methodieken waarmee
Dublin Descriptor: leervaardigheden
methodisch en reflectief denken en handelen wordt
FEM: gericht op zelfontwikkeling
geleerd
FEM: doelgericht en planmatig handelen 8. Sociaal-communicatieve bekwaamheid
Aandacht voor sociaal-communicatieve
Dublin Descriptor: Communicatie
vaardigheden
FEM: communiceren, samenwerken, klantgerichtheid
(parallelle trainingen)
9. Basiskwalificering voor managementfuncties
FEM: besluitvaardigheid 10. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid
Aandacht voor coachingsvaardigheden, supervisie, intervisie
Aandacht voor beroepsdilemma’s, ethiek,
Dublin Descriptor: Oordeelsvorming
normatieve en maatschappelijke vragen
FEM: klantgerichtheid
samenhangend met de beroepspraktijk
De FEM-competentie ‘analyse en oordeelsvorming’ is niet in het schema opgenomen. 1.2.2. Uit het curriculumcasco van de FEM blijkt dat de eindkwalificaties van de verschillende FEMopleidingen dienen aan te sluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. De eindtermen van de opleidingen zijn afgeleid van de beroepsvereisten. Om het niveau van beroepsuitoefening te bepalen, worden de vijf Dublin Descriptoren gehanteerd. Dit staat expliciet vermeld in de studiegids. Op facultair niveau geldt dat het bachelorniveau is gedefinieerd op een wijze die ten minste beantwoordt aan de vijf Dublin Descriptoren. 1.2.3. In het curriculum worden de Dublin Descriptoren op de volgende manieren verwerkt: Kennis en inzicht De opleiding hecht veel waarde aan het kunnen denken in concepten, zoals blijkt uit de conceptuele leerlijn die apart getoetst wordt. In de conceptuele leerlijn vinden de ‘key-subjects’ van het Instituut Business Administration hun plaats: bedrijfskunde, organisatiekunde, marketing, logistiek, bedrijfseconomie, algemene economie, recht. Toepassen van kennis en inzicht In het onderwijsmodel van BA worden kennis en vaardigheden toegepast in situaties die in de taakuitvoering een oplopende complexiteit kennen. Zo zijn er in het begin van de studie voornamelijk projecten op school waar studenten in groepjes hun dan opgedane kennis en vaardigheden toepassen. Voorbeelden zijn de projecten in jaar één en twee. In de stage van jaar twee oefenen studenten voor het eerst individueel. In de loop van hun studie neemt de complexiteit van de projecten toe, doordat de studentactiviteiten plaats vinden in echte real-life situaties en de diepgang van de opdrachten toeneemt. Voorbeelden zijn de adviesopdracht en het praktijkonderzoek in jaar drie. In het laatste semester van hun studie vindt de ultieme proeve van bekwaamheid plaats, waarbij zij individueel zonder begeleiding werken aan hun afstudeerproject in een real-life situatie. In projecten en de afstudeeropdracht dienen studenten zelf een probleem helder te definiëren, een probleem gestructureerd en planmatig te behandelen, zelf onderzoek te organiseren en uit te voeren, zich snel, breed en diep op een onderwerp te oriënteren en uit onderzoek verkregen bevindingen te vertalen in een voor een bedrijf bruikbaar en implementeerbaar advies.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 18
Oordeelvorming Studenten worden opgeleid tot reflective practitioner. Aan het eind van hun studie zijn ze in staat tot methodisch en reflectief denken en handelen. Gedurende hun studie leren zij gaandeweg relevante informatie te verzamelen en analyseren teneinde projectmatig te werken en te reflecteren op het beroepsmatig handelen. Ethische en maatschappelijk vragen spelen daarbij een steeds pregnantere rol. In het programma wordt hier al in de propedeuse expliciet aandacht besteed door de introductie van de module Academische vaardigheden. Hierin is ruimte om studenten te oefenen in kritisch denken in combinatie met leren onderzoek doen. Deze leerlijn zal verder doorgetrokken worden in de jaren daarna. De aandacht voor ethische en maatschappelijke vragen komt o.a. terug in het eerstejaars project People, Planet, Profit, in jaar twee bij een thema als Global Sourcing en bij de keuze van een NGO (non-gouvernementele organisatie) als projectcontext in plaats van een ‘traditioneel’ bedrijf. Ook in jaar drie wordt in thema’s expliciet aandacht besteed aan duurzaamheid. Deze opdrachten vervult de student soms samen met anderen, soms individueel. In de gesprekken met hun studieloopbaanbegeleider (SLB’er) wordt expliciet gevraagd om te reflecteren op hun studievoortgang. In de afstudeeropdracht wordt ten slotte van studenten verwacht dat zij informatie en informatiebronnen kunnen beoordelen en analyseren en dat zij een gefundeerde eigen mening kunnen vormen. Communicatie Voor een bedrijfskundige is een sociaalcommunicatieve bekwaamheid van essentieel belang. Na hun afstuderen zullen studenten terecht komen in beroepssituaties waarin zij intern en extern communiceren, teamgericht samenwerken en soms leidinggeven aan projecten in een multidisciplinaire, multiculturele en internationale arbeidsomgeving. De voorbereiding op deze bekwaamheid is belegd in de vaardigheden leerlijn. In deze leerlijn vinden de gebruikelijke vakken hun plaats: communicatie, zowel schriftelijk als mondeling, Engels, teamontwikkeling, maar ook is er aandacht voor interculturele communicatie. De toepassing van deze vaardigheden vindt weer plaats in binnenschoolse projecten en buitenschoolse opdrachten door alle jaren heen. In de afstudeeropdracht wordt ten slotte van studenten verlangd dat zij hun gedachten en bevindingen correct en helder kunnen overbrengen en dat zij het verrichte onderzoek (mondeling) kritisch kunnen verantwoorden. Leervaardigheden Ook de afgestudeerde bedrijfskundige ontkomt niet aan het fenomeen van een ‘leven lang leren’. Daar komt bij dat studenten worden voorbereid voor een startfunctie die de opstap vormt naar vervolgfuncties al dan niet bij dezelfde werkgever. Afgestudeerde HBO’ers zijn in staat tot voortdurend professionaliseren van de eigen beroepsuitoefening en tot functioneren in uiteenlopende beroepssituaties. Om hen op deze vaardigheid en houding voor te bereiden speelt de reflectie- of SLB-leerlijn een belangrijke rol. Tijdens de hele opleiding is de student gekoppeld aan een studieloopbaanbegeleider. Via het portfolio ‘communiceert’ de SLB’er en de student over de studievoortgang en de keuzes die tijdens de studie worden gemaakt. Gecheckt wordt in ieder geval hoe studenten met feedback omgaan en of zij in staat zijn deze feedback om te zetten in ander gedrag en houding.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 19
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Op facultair niveau is op een heldere wijze de relatie in kaart gebracht tussen de generieke HBOcompetenties, de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. Het auditteam heeft vastgesteld dat de Dublin Descriptoren gekoppeld zijn aan de eindkwalificaties, dat de verschillende onderwijsblokken gerelateerd zijn aan de domeincompetenties (die landelijk ook weer gerelateerd zijn aan de Dublin Descriptoren) en dat de leerlijnen hun plaats hebben gekregen door het hele onderwijs heen. De leerlijnen borgen het niveau van de bachelor, zoals dat is vastgelegd in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 20
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, Beroepsonderwijs anderzijds. Hoger Onderwijs 1.1.3. De opleiding heeft in het beroepsprofiel van MER en de daarmee samenhangende beroepscompetenties de generieke HBO-competenties en de Dublin Descriptoren verwerkt en sluit hiermee aan bij de beschrijving van het bachelorniveau. Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. Beroepsonderwijs 1.3.2. Het beleid van de FEM, is dat alle bacheloropleidingen voldoen aan de oriëntatie HBO, i.c. de beroepsgerichtheid. Landelijk wordt dat bevorderd, doordat in HBO-raad verband beroepsprofielen worden opgesteld. De onderwijsmanagers nemen deel aan landelijke overleggen van ‘hun’ opleidingen. Tijdens deze overleggen worden afspraken gemaakt over bijvoorbeeld het curriculum, innovatie en elektronische leeromgevingen. De eindkwalificaties van de opleiding Management, Economie en Recht zijn geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar (zie 1.1) in samenspraak met het (regionale) beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het voor de MER-bedrijfskundige relevante werkveld geborgd. De beginnende beroepsbeoefenaar 1.3.3. Volgens het beleid van de FEM heeft elke HBO-opgeleide de startcompetenties (leercompetenties o.a.) verworven om te kunnen doorgroeien naar een managementfunctie. De afgestudeerde zal (in zijn domein en binnen zijn specialisme) ervaring moeten hebben opgedaan met visie en strategie bepalen, beleid maken, beleid uitvoeren en het sturen (coachen) van medewerkers. Daarnaast is ervaring noodzakelijk op het gebied van projectmatig werken, projectleiderschap, waarin sturing en coachen centraal staan – dit alles vanuit een commercieel, financieel en administratief perspectief. Onder deze startcompetenties vallen tevens de algemene domeincompetenties ‘Sociale en communicatieve competentie (interpersoonlijk, organisatie)’ en ‘Zelfsturende competentie (intrapersoonlijk, beroepsbeoefenaar of professional)’. 1.3.4. In het document ‘Domeincompetenties en illustraties Institute for Business Administration’ (versie december 2005) wordt gesteld dat een bijzonder kenmerk van de MER afgestudeerde in het BA domein het vermogen is om bij het richten, inrichten en verrichten van (in) organisaties wettelijke kaders te interpreteren en juridische documenten (algemene voorwaarden, contracten, CAO, reglementen, sociale plannen etc.) mede te ontwikkelen. Het kunnen combineren van economische en juridische invalshoeken bij het analyseren en oplossen van managementvraagstukken op alle niveaus maakt de afgestudeerde met een BBA MER tot een unieke professional. In de studiegids worden de functies waarvoor de opleiding opleidt, beschreven:
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 21
Een MER bedrijfskundige is werkzaam in startfuncties, die in drie categorieën zijn in te delen. Ten eerste de management functies, of management assistent functies. Denk hierbij vooral aan de eerste leidinggevende laag in bedrijven, zoals teamleider van een afdeling ‘verzekeringen’ of hoofd van een bedrijfsbureau. Ook projectleiderstaken zijn leidinggevende taken waar veel MER afgestudeerden in terecht komen. Als ‘assistent to the manager’ voer je in opdracht van een manager zelfstandig diverse werkzaamheden uit en ben je zijn of haar ‘rechterhand’. Ten tweede de functie van adviseur: Als adviseur geef je advies aan het management over de aanpak van een bedrijfsprobleem, nadat je hier onderzoek naar hebt gedaan. Je kunt denken aan extern adviseur bij een organisatieadviesbureau, of intern adviseur op het gebied van kwaliteitszorg, planning & control / bedrijfsvoering of adviseur bij een afdeling personeel & organisatie. Ten derde de functiegroep intermediair. Dit is iemand die een brug slaat tussen de wensen van één of meer klantengroepen en de eigen organisatie, bijvoorbeeld een accountmanager, bij een bank of verzekeringsbedrijf of een uitzendorganisatie. Voor al deze functies geldt dat je door kunt groeien naar hogere managementfuncties vanwege je brede bedrijfskundige achtergrond.
1.3.5. Uit de jaarlijkse HBO-Monitor, hoewel niet representatief vanwege het kleine aantal respondenten, de analyse van de afstudeeropdrachten (PIAF) alsmede de contacten die de opleiding nog onderhoudt met alumni, blijkt dat de afgestudeerden snel op een voor de opleiding relevante plek, zowel qua niveau als qua oriëntatie, aan het werk raken en vanuit deze startkwalificatie snel kunnen doorgroeien naar een hogere managementfunctie. 1.3.6. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De eindcompetenties van de opleiding MER voldoen aan het niveau Bachelor, zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke eindkwalificaties. De eindcompetenties in het MER-programma komen overeen met hetgeen landelijk is overeengekomen voor een opleiding in het betreffende domein. De eindcompetenties van de opleiding zijn geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. De eindcompetenties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding heeft helder de functies beschreven waarvoor zij opleidt. Alumni zijn tevreden over de voorbereiding op de arbeidsmarkt en het belang van de kwalificaties voor de huidige baan.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 22
SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” als voldoende.
De opleiding hanteert de landelijke domeincompetenties Business Administration en heeft deze competenties ingekleurd door de algemene bedrijfskundige principes in te vullen met de actualiteit van het regionale bedrijfsleven. De eindcompetenties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor en corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld via contact met de Raad van Advies. De RvA adviseert de opleiding onder andere aangaande het opleidingsprofiel en –programma en de profilering van de opleiding. Binnen het HBO volgt de opleiding actuele ontwikkelingen o.a. via verschillende landelijke overleggen.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 23
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen Opleidingsprogramma – opening naar de beroepspraktijk 2.1.1. Het programma van de FEM laat zien, dat de opleidingsstructuur veel openingen biedt naar de beroepspraktijk. Integratie van de leeromgeving met de beroepspraktijk staat voorop. De FEM-opleidingen kennen twee stages: een stage van twaalf weken in het tweede studiejaar en een stage van twintig weken in het vierde jaar (afstudeeropdracht). Bij de opleiding MER zijn stage II en de afstudeeropdracht samengevoegd. Praktijkgericht onderzoek is dus geïntegreerd in stage II. Dit betekent, dat de student een aanzienlijk deel van de stage zal moeten besteden aan een onderzoek op basis van een (samen met het bedrijf) gedefinieerde onderzoeksvraag (probleemstelling). Dit onderzoek zal resulteren in een adviesrapport voor het bedrijf, waarin voor het bedrijf nuttige en implementeerbare adviezen worden gegeven. M.b.t. het zoeken van stage en praktijkopdrachten heeft de Hogeschool Utrecht samen met de Taskforce Innovatie Utrecht de site KennisLatenWerken.nl opgezet. Deze site is bedoeld om de samenwerking tussen (regionale) ondernemers en de HU te versterken en kan beschouwd worden als een soort datingsite voor ondernemers en studenten van de HU voor het matchen van stage en praktijkopdrachten. Voorafgaand aan de stages verzorgen bedrijven workshops voor studenten. Door middel van onder andere bezoeken aan de stagebedrijven controleert de opleiding of de stageplek van de student wat niveau, begeleiding en mogelijkheden betreft, voldoet aan de eisen die de opleiding stelt. Gedurende de hoofdfase komt de student steeds vaker in aanraking met authentieke beroepssituaties. De actuele beroepspraktijk komt het sterkst tot uitdrukking via de projecten, adviesopdrachten en/of onderzoeken die de studenten moeten doen. In elke onderwijseenheid werken studenten aan beroepsproducten die zijn ontleend aan de actuele beroepspraktijk. Studenten maken zich op die manier vertrouwd met professionele en in de beroepspraktijk gangbare werkwijzen en methoden. In het Thema Marktgericht Management moeten studenten bijvoorbeeld een salesplan maken. Dit plan moeten zij presenteren aan een groep docenten. Deze docenten doen zich voor als een groep investeerders. De studenten moeten hun plan dan ook echt pitchen. Zij krijgen daarbij soms harde kritiek te verduren, waarvan zij allen achteraf zeggen dat het proces én de feedback erg leerzaam was. Studenten realiseren zich dat verkoopgesprekken niet zomaar gevoerd kunnen worden en dat er een doordacht concept op papier dient te staan onderbouwd met cijfers. De vakmatig geboden leerstof wordt gerelateerd aan beroepstoepassingen via casuïstiek en praktijkvoorbeelden. Op deze manier wordt de theorie op een doeltreffende manier verbonden aan de
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 24
praktijk. De docenten gaven tijdens de audit voorbeelden van de cassussen die zij gebruiken in hun lessen. Tevredenheid studenten m.b.t. de beroepsgerichtheid 2.1.2. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van het programma op de beroepspraktijk. Uit het Studententevredenheidsonderzoek 2008 (hierna: STO) komt o.a. naar voren dat studenten tijdens de opleiding voldoende contact met de beroepspraktijk hebben, dat zij de opleiding voldoende praktijkgericht vinden en dat de opleiding voldoende aansluit bij actuele ontwikkelen. Eerstejaars MER-studenten scoren onder gemiddeld op de vraag naar het beeld van de toekomstige beroepspraktijk. Het curriculum is weliswaar expliciet beroepsgericht, maar zij missen soms de opleidingsspecifieke invulling van de gemeenschappelijke onderdelen van de brede bachelor. Pas in jaar drie en vier komt de opleidingsspecifieke inkleuring naar voren. Alhoewel het auditteam de bewuste keuze van de opleiding voor een brede, bedrijfskundige invulling van het vak respecteert, is het team niettemin van mening dat de opleiding alert dient te blijven op de binding van MER-studenten met de opleiding in jaar één en twee. Toegepast onderzoek 2.1.3. De opleiding hecht belang aan (toegepast) onderzoek. Het propedeuseprogramma is m.i.v. het studiejaar 2007-2008 aangepast. Er is een nieuwe module geïntroduceerd: Academische Vaardigheden, bestaande uit de onderdelen Kritisch denken, Leren Onderzoek Doen en Kwantitatieve mehtoden. Ook is de module Project- en onderzoeksvaardigheden ingevoerd. Vooral de propedeusemodulen Kritisch Denken en Leren Onderzoek Doen moeten studenten ondersteunen om vanuit een probleemsituatie tot een logisch en gestructureerd plan van aanpak te komen. De leerlijn Leren Onderzoek Doen (LOD) zal met ingang van het studiejaar 2008-2009 in het hele curriculum worden doorgetrokken. Studenten worden dan voorbereid op een beroepspraktijk waarin kennistoepassing, evidence based practice, kennisvermeerdering, reflectie op de effectiviteit van gehanteerde werkmethoden en innovatie centraal staan. Het auditteam is positief over deze ontwikkeling. 2.1.4. Het auditteam heeft inzage gehad in de door de opleiding gehanteerde vakliteratuur. Naar het oordeel van het auditteam is de gebruikte literatuur relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBO-niveau. Studenten beoordelen het studiemateriaal met een 3,2. Indien het streven is om de onderzoeksmatige component sterker terug te laten komen in het onderwijs, dan moeten studenten meer gebruikmaken van literatuurbronnen. Studenten hebben via de mediatheek de beschikking tot diverse databanken en tijdschriften, maar zij maken hier nog spaarzaam gebruik van. Docenten zijn zich ervan bewust dat studenten gestimuleerd moeten worden om deze informatie te gebruiken en proberen hier een sturende rol in te spelen door studenten gerichte zoekopdrachten mee te geven bij bijvoorbeeld projecten. Interactie docenten – werkveld 2.1.5. De vaste docenten ontvangen scholing, houden contact met het beroep via de begeleiding van stages en afstudeeropdrachten en via individuele contacten met het beroepenveld. Een aantal docenten is daarnaast actief betrokken bij de contractactiviteiten die ontplooid worden door het Centre for Business & Management en/of bij het lectoraat (zie 2.1.10). Ook bezoeken docenten congressen in binnen- en buitenland.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 25
Het auditteam heeft inzage gehad in de CV’s van docenten. Bij een aanzienlijk aantal docenten is het relatief lang geleden dat ze in het bedrijfsleven opereerden. Alhoewel het auditteam heeft vastgesteld dat de docenten voldoende zicht hebben op actuele ontwikkelingen in het relevante domein en dat docenten regelmatig bij- en herscholing ontvangen, is dit wel een aandachtspunt. Aan de andere kant onderkent het auditteam dat de docent met enige afstand tot de praktijk de bijzondere positie heeft dat hij vaak wel in staat is om die ontwikkelingen te herkennen die belangrijk zijn om in te brengen in het onderwijs. Met betrekking tot stagebegeleiding geldt dat de stagebegeleider in stage I in principe niet langskomt, maar dat er wel afdoende gecommuniceerd wordt over de stageopdracht, de voortgang, eventuele problemen e.d. De student fungeert eigenlijk als ‘tussenpersoon’ tussen de opleiding en het stageverlenende bedrijf. De afstudeerstage (stage II) wordt in principe wel altijd bezocht. Samen met de bedrijfsbegeleider formuleert de student de opdracht/het onderzoek. De afstudeerbegeleider komt in de beginfase van het afstuderen langs en plant – indien noodzakelijk of gewenst – een tweede bezoek. Tevredenheid studenten Uit het STO 2008 komt naar voren dat studenten van mening zijn dat docenten voldoende op de hoogte zijn van de beroepspraktijk. Propedeusestudenten geven een 3,8 en overigejaars beoordelen dit aspect met een 3,4. Uit de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen, komt naar voren dat docenten adequaat het verband leggen met de beroepspraktijk. Propedeusestudenten zijn hier minder tevreden over. Een verklaring hiervoor is reeds gegeven (zie 2.1.2). Toch stelt de opleiding dat docenten tijdens de uitvoering van de cursussen de context zoveel mogelijk aanpassen, zodat studenten zich zo veel mogelijk in het profiel van hun opleiding kunnen herkennen. Voor docenten ligt hier de schone taak om het verband tussen het programma en de MER-beroepspraktijk nog duidelijker naar voren te laten komen. 2.1.6. Het beleid van de FEM is, dat voor het project- en themaonderwijs frequent gebruik wordt gemaakt van gastdocenten uit het werkveld, die de beroepspraktijk verhelderen en toelichten hoe zij zelf het werk uitvoeren. Voor de inzet van gastdocenten en –sprekers zijn aparte gelden gereserveerd op de begroting. Het auditteam heeft geconstateerd dat de inzet van gastsprekers geen structureel onderdeel is van het curriculum. Studenten gaven aan dat er niet vaker dan één à twee keer per jaar gastdocenten zijn. Deze gastcolleges worden wel adequaat gekoppeld aan het themaonderwijs. Frequentere inzet van gastdocenten is wellicht een goede manier om het beeld van de toekomstige beroepspraktijk voor MER-studenten helderder te krijgen. Interactie opleiding - werkveld 2.1.7. Het beleid van de Hogeschool Utrecht geeft aan dat alle opleidingen dienen te investeren in het vormen van netwerken met relevante organisaties/instellingen. De drie FEM-instituten verkennen zelf de arbeidsmarktbehoeften binnen hun domein. De verkenning van deze behoeften leidt tot vernieuwing en nieuw aanbod. De drie FEM instituten werken momenteel aan een verbeterde organisatie van hun formele contacten met het beroepenveld. Het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er wordt gebruik gemaakt van een relatiebeheersysteem. 2.1.8. Om zicht te krijgen op verschillende trends heeft de FEM diverse mechanismen. Het project JVW (Jaarlijkse Verkenningen van het Werkveld) geeft een beeld van de situatie en ontwikkelingen in het werkveld van de opleidingen. Ook de analyse van de Periodieke Inventarisatie Afstudeerverslagen bij de FEM (PIAF) zorgt ervoor dat trends in de beroepspraktijk niet onopgemerkt blijven en hun doorwerking hebben in de curricula (voor toelichting: zie Beoordelingsrapport Facultair niveau, Faculteit Economie & Management, juli 2007).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 26
Uit de resultaten van PIAF is te zien dat de verdeling van de opdrachten van de MER over de branches groot is, verdeeld over profit en non-profit en dat er aanknopingspunten zijn om kenniscirculatie met MKB op te zetten. De opleiding streeft ernaar om het regionale werkveld beter in kaart te brengen door meer gebruik te maken van de mogelijkheden die stages en afstudeeropdrachten bieden. Het auditteam vindt dit een goed streven. Daarnaast ontwikkelt de FEM eens per vijf jaar in samenwerking met het beroepenveld toekomstscenario’s om het onderwijs beter op mogelijke ontwikkelingen te kunnen afstemmen. Met oud-studenten worden de contacten levend gehouden door de organisatie van een jaarlijks alumnicongres. Raad van Advies 2.1.9. Met de RvA wordt gesproken over zaken als onderwijsinhouden, nieuwe ontwikkelingen in het beroepenveld en startkwalificaties voor MER-afgestudeerden. De RvA signaleert trends en ontwikkelingen uit het werkveld en adviseert (gevraagd en ongevraagd) de opleiding over het strategisch beleid, het competentieprofiel, het onderwijs en de externe activiteiten. Uit de verslaglegging van de vergaderingen blijkt inderdaad, dat het in de Raad van Advies vertegenwoordigde werkveld een belangrijke rol speelt in de opleiding via het inbrengen van actuele voor het werkveld relevante ontwikkelingen. Onderzocht wordt of het mogelijk is om de leden van de RvA ook bij afstudeerprojecten te betrekken in de vorm van feedback en om docenten en studenten bij bedrijven van de RvA-leden in de leer te laten gaan. Het auditteam is van mening dat deze ideeën zeker doorgang moeten vinden. Daarnaast hebben RvA-leden aangegeven als gastdocent te kunnen optreden. Het auditteam raadt de opleiding aan gebruik te maken van dit aanbod. Lectoraten 2.1.10. In de koppeling van het onderwijs/onderzoek met het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum ‘Innovatie en Business’ (InnBus), waarin zes inhoudelijk bij elkaar passende lectoraten zijn ondergebracht. Voor de MER is vooral het lectoraat Organiseren van Innovatie van belang. Dit lectoraat staat inhoudelijk dicht bij de MER. Het auditteam heeft tijdens de facultaire audit geconstateerd dat Kenniscentrum en lectoraten duidelijk zijn gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie. De lectoren staan midden in de beroepspraktijk en fungeren op deze manier als schakel tussen de faculteit en de omgeving. Zij faciliteren de kenniscirculatie tussen en binnen opleidingen en (kunnen) worden ingezet bij de deskundigheidsbevordering van docenten. Het facultaire beleid geeft aan, dat lectoren hun kennis expliciet dienen te gebruiken voor verbetering en vernieuwing van de curricula. Dit is vastgelegd in de taakstelling van de lectoraten. De FEM houdt nauwlettend toezicht op de terugkoppeling van activiteiten in het lectoraat naar het onderwijs. Het auditteam is van mening dat de lectoraten en de kenniskring een positieve bijdrage leveren aan de omslag in het denken over toegepast onderzoek bij het docentencorps. Verschillende docenten zijn actief betrokken bij de werkzaamheden van de kenniskring. De MER heeft vier promovendi die een bijdrage leveren aan het kenniscentrum via onderzoeksopdrachten. Daarnaast draaien drie andere docenten vanuit de MER mee in een van de lectoraten. Naast docenten zijn het nu vooral de excellente MER-studenten (TopClass) die participeren in onderzoek dat door het lectoraat geïnitieerd wordt. Dit werd bevestigd tijdens de gesprekken op de audit. Studenten die het reguliere programma volgen, komen niet of nauwelijks in aanraking met de activiteiten van het lectoraat.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 27
Het auditteam ziet hier nog een grote kans voor de opleiding. Het lectoraat kan een belangrijke rol spelen bij het verder integreren van onderzoeksvaardigheden in het studieprogramma en het betrekken van studenten en docenten bij discussies en onderzoek over het vak. 2.1.11. Voor wat betreft internationalisering wordt verwezen naar de bevindingen onder facet 1.1.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het opleidingsprogramma voorziet in leeromgevingen waarbinnen de student in direct contact komt met de beroepspraktijk. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van het programma op de beroepspraktijk. Wel geven propedeusestudenten aan het beeld van de toekomstige beroepspraktijk voor hen niet altijd even duidelijk is. Enige opleidingsspecifieke inkleuring van het generieke programma is wellicht raadzaam om de binding van de MER-student met de MER-beroepspraktijk en dus met de MER-opleiding in een vroeg stadium te bewerkstelligen. In het curriculum is aandacht voor het vertalen van wetenschappelijke ontwikkelingen naar de praktijk. Het auditteam is positief gestemd over de modulen Academische Vaardigheden en Project- en Onderzoeksvaardigheden. De gebruikte vakliteratuur is actueel, relevant, werkvelddekkend en op HBO-niveau. Dit geldt tevens voor het studiemateriaal. Wel wordt er nog spaarzaam gebruikt gemaakt van Engelstalige literatuur/artikelen (zie facet 1.1). Het opleidingsprogramma wordt mede uitgevoerd door docenten die een relatie met het beroepenveld hebben. Hun eigen werkervaring – indien van toepassing – is over het algemeen weliswaar relatief lang geleden, maar via verschillende mechanismen hebben zij voldoende zicht hebben op actuele ontwikkelingen. Studenten zijn positief over de actuele kennis van MER-docenten over de beroepspraktijk. De opleiding maakt spaarzaam gebruik van gastsprekers. Dit kan volgens het auditteam worden geïntensiveerd. Het in de RvA vertegenwoordigde werkveld speelt een belangrijke rol in de opleiding via het inbrengen van actuele voor het werkveld relevante ontwikkelingen. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie. Het auditteam is van mening dat het kenniscentrum in belangrijke mate ondersteunend is bij de deskundigheidsbevordering van docenten van de opleiding MER. In de lectoraten wordt het docentschap gecombineerd met (toegepast) onderzoek en vinden discussies over het vak plaats. Promoveren binnen de HU is geen eenzaam avontuur, want ook hier biedt het kenniscentrum ondersteuning. De opbrengst vanuit het lectoraat naar de studenten is vooral nog waarneembaar voor de excellente studenten. Het auditteam is van mening dat het lectoraat qua uitstraling nog wel tot in alle fronten moet doordringen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 28
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
Bevindingen 2.2.1. De onderwijsvisie van de Hogeschool Utrecht luidt in steekwoorden competentiegericht, vraaggericht (m.b.t. de beroepspraktijk en m.b.t. de student) en een krachtige leeromgeving. De Faculteit heeft het HUbeleid vertaald naar een curriculumcasco met ontwerpeisen. Dit gemeenschappelijk beleidskader vormt het fundament op basis waarvan alle opleidingen binnen de FEM hun richtlijnen voor het onderwijs afleiden. De ontwerpeisen zijn met ingang van studiejaar 2006-2007 aantoonbaar toegepast bij de ontwikkeling van de verschillende FEM-curricula. De implementatie van het FEM-casco verloopt via een proces van geleidelijkheid. Nieuwe onderwijseenheden worden meteen vormgegeven aan de hand van de ontwerpeisen in het casco. De mate van integratie van de onderdelen van het casco bepaalt de competentiegerichtheid van een opleiding. De opleiding MER heeft een programma dat overeenkomt met de ontwerpeisen van het curriculumcasco van de faculteit. 2.2.2. Het auditteam heeft inzage in de competentiematrix waarbij de door de opleiding gehanteerde domeincompetenties verdeeld zijn over de verschillende onderwijseenheden. Dit overzicht is uitgesplitst naar de vier studiejaren. Gebleken is, dat alle studieonderdelen zijn gerelateerd aan de relevante domeincompetenties. In termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen bestrijkt het totaal aan leerdoelen van de verschillende onderwijseenheden en modules alle eindkwalificaties. 2.2.3. Het programma van MER is uitgewerkt in de studiegidsen en – voorzien van leerdoelen – in de verschillende cursuswijzers. De opleiding hanteert de domeincompetenties van Business Administration en heeft deze niet verder vertaald in opleidingscompetenties. Niettemin is het auditteam van mening dat de domeincompetenties voldoende en herkenbaar zijn uitgewerkt in de leerdoelen. Inrichting van het programma 2.2.4. MER maakt deel uit van een generieke propedeuse met alle opleidingen van de Faculteit Economie & Management. Er is gekozen voor een generiek eerste semester waar studenten de basisbeginselen van marketing, bedrijfseconomie en bedrijfskunde krijgen. Daarnaast wordt een begin gemaakt met het aanleren van enkele basisvaardigheden. Daarna volgt een tweede semester dat generiek is voor de opleidingen van één instituut, i.c. het Institute for Business Administration. In dit semester worden nieuwe ondersteunende disciplines toegevoegd en wordt het repertoire aan vaardigheden uitgebreid. De opleiding MER werkt verder intensief samen met de opleiding LE. In jaar twee is de inhoud van het programma voor de opleidingen MER en LE dan ook vrijwel gelijk. In jaar één en twee krijgen studenten dus een brede bedrijfskundige basis mee. In jaar drie en vier specialiseren zij zich al naar gelang gekozen opleiding/afstudeerrichting (zie verder 2.2.7.). De inrichting van het programma sluit aan bij de keuze om studenten voor te bereiden op de algemene bedrijfskundige Bachelor of Business Administrationprofielen. Voor studenten lijkt met deze opzet dat wat zij zien als de kern van de opleiding pas later in de opleiding voldoende herkenbaar te zijn.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 29
De opleiding stelt zichzelf dan ook de vraag hoe herkenbaar MER is voor studenten die specifiek voor deze opleiding gekozen hebben. Deze vraag klemt nog meer als de opleiding vanaf september 2008 niet alleen een gemeenschappelijk bedrijfskundig curriculum in de propedeuse aanbiedt, maar ook in leerjaar twee (hoofdfase 1) voor alle opleidingen van het instituut (MER, LE, IBMS, Business Management MKB en later ook voor Facility Management). In het jaarplan Business Administration 2007-2008 worden diverse activiteiten genoemd die het instituut wil uitvoeren om de herkenbaarheid van de individuele opleidingen te vergroten. De werkgroep Profilering zal nagaan hoe de praktijk van de profilering er nu uitziet en of deze voldoende is om de herkenbaarheid voor (aspirant-)studenten en beroepenveld te vergroten. Het auditteam acht het van belang dat de kern van de opleiding voor studenten beter zichtbaar wordt gemaakt in een eerder stadium van de opleidingen, bijvoorbeeld door het gemeenschappelijke curriculum meer te kleuren met opleidingsspecifieke elementen. Studenten geven in gesprekken tijdens de audit aan dit essentieel te vinden. Het team heeft geconstateerd dat docenten tijdens de uitvoering van hun lessen de beroepsspecifieke context al zoveel mogelijk proberen mee te nemen. Balans theorie - praktijk 2.2.5. Vanuit het beroepenveld en ook via berichtgeving in de media worden signalen opgevangen die erop wijzen, dat de conceptuele leerlijn in het HBO sinds de invoering van het competentieleren enigszins in het gedrang is geraakt. De opleiding heeft hierop gereageerd door in het studiejaar 2007-2008 in het propedeusejaar de kennisleerlijn te versterken. Het auditteam vindt het belang dat de opleiding hecht aan de conceptuele leerlijn – oftewel het verwerven van kennis en inzicht – waardevol. In ieder jaar van de opleiding zal de theorie in een praktijkleersituatie worden toegepast. In jaar één gebeurt dit vooral in de integrale leerlijn waarbinnen de student aan drie projecten rondom een beroepsproduct werkt. Hoe verder studenten in de studie komen, hoe meer die toepassing van hen gevraagd zal worden in stage, praktijkopdrachten en de afstudeeropdracht. Balans Management – Economie - Recht 2.2.6. Het doel van de opleiding is te leren hoe organisaties functioneren, hoe ze aangestuurd worden en welke partijen daarbij betrokken zijn. Studenten leren hoe zij in hun toekomstige beroep daar invloed op uit kunnen oefenen vanuit de rol van leidinggevende, adviseur, accountmanager, beleidsmedewerker of projectleider. Tijdens de opleiding krijgen studenten een breed overzicht over verschillende zaken binnen een bedrijf: de juridische, economische, sociale en organisatorische invalshoeken. De opleiding richt zich niet op één aspect van de bedrijfskunde: studenten worden opgeleid tot generalist. De naam van de opleiding geeft de drie componenten aan die aanwezig dienen te zijn in het curriculum: management, economie en recht. Deze combinatie is voor studenten een motivatie om voor de opleiding MER te kiezen. De componenten ‘M’ en ‘E’ zijn in voldoende mate aanwezig. Net als bij andere MERopleidingen ligt de nadruk op de ‘M’. Een van de leden van de Raad van Advies gaf aan het rechtsaspect te missen. De opleiding heeft aangegeven dat met de komst van de opleiding HBO-Rechten het juridische deel een andere invulling heeft gekregen: recht is geen hoofdcomponent meer, maar is een ondersteunend studieonderdeel geworden. In jaar één is Recht nog als zelfstandig vak herkenbaar (module Management & Recht). In jaar twee wordt Recht gekoppeld aan personeelsmanagement (ondernemings-recht, medezeggenschapsrecht, arbeidsrecht). In jaar drie vormt Recht de ondersteuning voor het thema Strategie van Marktgericht Management (o.a. merkenrecht). De student krijgt o.a. kennis van allerhande contracten. Daarnaast is er bijvoorbeeld een gastcollege geweest over Europese aanbestedingen. Voor verdieping hebben studenten de beschikking over een minor Recht.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 30
Punt van discussie kan zijn: moet de ‘allround’ manager niet meer verstand van recht hebben? Het is aan de instelling te bepalen in welke mate recht gegeven dient te worden. Het auditteam heeft geconstateerd dat de noodzakelijke juridische onderwerpen goed afgedekt zijn. De MER-student krijgt die juridische aspecten mee die voor de uitoefening van zijn beroep van belang zijn. Naast de ‘M’ en de ‘E’ komt derhalve ook de juridische component in voldoende mate terug in het programma. Profilering - afstudeerrichtingen 2.2.7. Het onderwijs in het derde en vierde jaar kent zes onderdelen: vier thema’s, de afstudeeropdracht en de minor. Hier leert de student vooral om vakgebieden met elkaar in verband te brengen (bedrijfskundige benadering). De huidige thema’s zijn: 1) Marktgericht Management, 2) Strategie, 3) Organisatie en Procesanalyse en 4) Implementatie. Vanaf studiejaar 2008-2009 kan de student in leerjaar 3 kiezen uit vier afstudeerrichtingen: 1) Business & HRM, 2) Business & ICT, 3) Commerciële bedrijfskunde en 4) Management in de publieke sector. In deze afstudeerrichtingen zullen de inhoudelijke en integrale elementen van de huidige vier thema’s worden uitgebouwd. Per afstudeerrichting zijn er specifieke beroepsprofielen waar studenten in komen te werken. Voor alle beroepsprofielen geldt dat afgestudeerden goed organisatorisch inzicht moeten hebben in de omgeving en de bedrijfsvoering van een bedrijf, dat ze initiatiefrijk en ondernemend moeten zijn en dat ze een ‘hands on’ aanpak moeten hebben. Afgestudeerden leiden een groep mensen en adviseren het management t.a.v. de bedrijfsvoering, maar zij adviseren mogelijk ook klanten t.a.v. financiële keuzes. Dit zijn vanaf studiejaar 2008-2009 dan ook de leerdoelen van het generieke MER-programma in jaar 3: “Organisatie en Procesanalyse” en “Implementatie van verandering”. In dit programma staat een adviesopdracht voor een externe opdrachtgever centraal, die de student in de rol van consultant uitvoert. De cursussen en trainingen in dit programma hebben studenten nodig om de adviesopdracht goed te kunnen uitvoeren. Naast het generieke semester in jaar 3 volgt de student een specialistisch semester dat ingevuld wordt al naar gelang de gekozen afstudeerrichting. Bij de afstudeerrichting Management in de publieke sector staan bijvoorbeeld de thema’s “trends, beleid en communicatie”, “klantgerichte kwaliteit” en “leiderschap en bestuur” centraal. Hierbij horen vakken als onderhandelen, debat en dialoog, bestuursrecht en maatschappelijk verantwoord leiderschap. Tijdens het volgen van de afstudeerrichtingen ontwikkelt de student dus kennis en vaardigheden die belangrijk zijn voor het uitoefenen van een functie behorende bij die betreffende richting. Profilering – minorenbeleid 2.2.8. Binnen het studieprogramma in de hoofdfase hebben studenten Management, Economie en Recht een halfjaar profileringsruimte. Studenten kunnen deze profileringsruimte op meerdere manieren vullen: met een standaard HU minor; een kant-en-klaar samenhangend pakket van keuzecursussen zoals dat in de minorengids is opgenomen. Hogeschool Utrecht heeft een uitgebreid aanbod van minoren (± 100). Studenten kunnen ook gebruik maken van het aanbod van andere hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland. met een pre-master: een schakeltraject ter voorbereiding op een masteropleiding. De pre-masters staan vermeld in de minorengids; met een zelf samengestelde minor (in samenspraak met een studieloopbaanbegeleider): een samenhangend pakket van cursussen en studieactiviteiten met een passende naam dat de student voorlegt aan de examencommissie met het verzoek dit pakket als minor te erkennen. De student motiveert schriftelijk aan de examencommissie waarom deze samengestelde minor een meerwaarde heeft voor zijn of haar toekomstige beroepsuitoefening of studieloopbaan; met losse keuzecursussen: de student kan ook kiezen uit een aanbod van keuzecursussen uit het interfacultaire aanbod in Osiris.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 31
De programmering van minors kent twee varianten: blok en lint. Een minor die in blokvorm wordt gegeven, vindt altijd plaats in periode 1 en 2 van het studiejaar (de eerste helft van het jaar). De student heeft dan geen roosterruimte meer om andere studieonderdelen te volgen. Een lintgewijze programmering houdt in dat de minor één of twee jaar lang elke dinsdagmiddag en -avond wordt gegeven. Zoals hierboven is aangegeven, biedt de MER vanaf studiejaar 2008-2009 vier specialisaties aan. Deze specialisaties worden ook als een HU-minor aangeboden in het eerste semester van leerjaar 4. Dat betekent dat het nog mogelijk is om in jaar 4 te switchen van specialisatie. Uiteindelijk is het immers de afstudeerfase die bepaalt waar en waarover de student afstudeert. Dat zou dus nog de specialisatie kunnen zijn die de student pas in jaar 4 kiest. Een voorbeeld: 1. Student X kiest in jaar 2 voor de specialisatie Business & HRM en loopt ook daarin stage. 2. Student X verdiept zich in jaar 3 eerste verder in de specialisatie en volgt dan het generieke traject. 3. Student X besluit als minor de specialisatie Commerciële Bedrijfskunde te kiezen en raakt zo gegrepen door de materie dat hij alsnog besluit daarin ook af te studeren. 4. Student X krijgt een diploma waarop de specialisatie Commerciële Bedrijfskunde staat. Tevredenheid studenten 2.2.9. Studenten zijn tevreden (gemiddeld tot ruim voldoende) over de bijdrage van de opleiding aan de ontwikkeling van de HBO-competenties. Zij geven aan dat het opleidingsprogramma hun zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid als student bevordert, dat zij oplossingsgericht leren denken en handelen en dat zij sociaalcommunicatieve vaardigheden ontwikkelen. De inhoud van de opleiding krijgt gemiddeld een 3,4 (cursusevaluaties blok 1 en 2, 2007-2008).
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Op basis van de beschikbare documenten is duidelijk geworden dat de uitgangspunten van het curriculumcasco voldoende helder zijn terug te vinden in het curriculum. Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Via een matrix – waarin de gehanteerde domeincompetenties zijn verdeeld over de verschillende onderwijseenheden – is inzichtelijk gemaakt dat alle competenties terugkomen in het programma. De domeincompetenties zijn voldoende en herkenbaar uitgewerkt in de leerdoelen. Studenten hebben aangegeven de kern van de opleiding in jaar één en twee niet altijd even duidelijk te herkennen. Dit vloeit voort uit de keuze die het Institute for Business Administration en de daaronder vallende opleidingen hebben gemaakt om studenten op te leiden volgens de algemene bedrijfskundige BBA-profielen en hen een brede basis te geven. Docenten proberen reeds opleidingsspecifieke elementen terug te laten komen in het gemeenschappelijke programma. De opleiding heeft daarnaast een werkgroep Profilering opgericht die de herkenbaarheid van de opleiding voor (aspirant-)studenten en beroepenveld als aandachtspunt heeft. Het auditteam drukt de opleiding op het hart om hier aandacht aan te blijven besteden. In het programma is een goede balans gevonden tussen theoretische kennisverwerving en de toepasbaarheid van die kennis in een praktijkleersituatie. Het belang dat de opleiding hecht aan de conceptuele leerlijn acht het auditteam waardevol. De drie componenten waar de opleiding MER uit bestaat – management, economie en recht – komen in voldoende mate terug in het programma. De juridische component is hierbij ondersteunend aan de andere twee componenten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 32
Vanaf studiejaar 2008-2009 kan de student vier afstudeerrichtingen kiezen. Deze richtingen zijn gekoppeld aan de inhoud van een specialistisch semester. De leerdoelen in dit semester staan expliciet in relatie tot de beroepsprofielen van de desbetreffende afstudeerrichtingen. Het auditteam acht het minorenaanbod adequaat. Samenvattend is het auditteam van mening dat de inhoud van het programma studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 33
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Bevindingen Verticale samenhang 2.3.1. De FEM ontwikkelt zich naar een Brede Business School. Onderdeel van dit concept is een overkoepelende propedeuse, waarbij het eerste halfjaar geheel gemeenschappelijk is (oriënterend) en het tweede halfjaar is afgestemd op een van de drie instituten van de FEM (selecterend). Wel schrijft iedere student zich al vanaf het begin in voor een specifieke economische opleiding binnen de FEM. Inhoudelijk wordt het gemeenschappelijke programma in overleg tussen de instituten vastgesteld. De hoofdfase van MER kent een studieduur van drie jaren. In het tweede jaar loopt de student de eerste stage (van 12 weken). In het derde jaar staat de major centraal. Het vierde jaar bestaat uit een minor en een afstudeerstage van twintig weken. Opbouw in jaren 2.3.2. Het opleidingsprogramma MER bestaat uit een propedeuse, hoofdfase 1 (jaar 2) en hoofdfase 2 (jaar 3 en 4). Elk studiejaar heeft twee semesters. Naast de generieke propedeuse biedt de opleiding MER in het studiejaar 2007-2008 leerjaar 2 (blok 1, 2 en 3) een vrijwel generiek programma aan i.s.m. de opleiding LE. Voor het studiejaar 2008-2009 wordt dit een generiek programma voor alle opleidingen van het instituut. Het generieke instituutsprogramma doorloopt dan dus drie semesters en eindigt aan het einde van blok 3 in leerjaar 2, wanneer de studenten op stage gaan. Schematisch samengevat geldt het volgende programma vanaf 2008-2009: Semester 1: blok 1 en 2 Semester 2: blok 3 en 4 Jaar 1 Introductie FEM Introductie Instituut Jaar 2 Introductie Opleidingen, specialisaties en werkveld Stage 1 Jaar 3 Specialisatie of Generiek Generiek of Specialisatie Jaar 4 Minor of Specialisatie Afstuderen in specialisatie In het bovenstaand model is rekening gehouden met de situatie dat in jaar 3 het onderwijs verblokt wordt aangeboden. Dat betekent dat sommige specialisaties in semester 1 worden aangeboden en andere in semester 2. Zoals eerder is aangegeven heeft de opleiding bewust gekozen voor een brede, bedrijfskundige invulling van het vak. Om onderwijskundige redenen start het curriculum breed en algemeen om zich pas in het derde en vierde jaar volledig te richten op de opleidingsspecifieke beroepspraktijk. Opbouw via leerlijnen 2.3.3. Het curriculumcasco is leidend voor de inrichting van het onderwijs binnen de opleiding MER. Een van de onderwijskundige uitgangspunten van het FEM curriculumcasco is de opbouw van het curriculum volgens vier leerlijnen. Deze parallelle leerlijnen borgen verder de verticale samenhang van het programma. De opleiding maakt onderscheid tussen de volgende vier leerlijnen: ervaringsreflectie leerlijn (vormgegeven door stage en afstudeeropdracht): in deze leerlijn ligt de nadruk op het leren door doen/ervaren en daarop reflecteren. De student doet ervaringen op in het verrichten van beroepstaken en het maken van beroepsproducten in een echte werksituatie; integrale leerlijn (vormgegeven door projectmodules): de nadruk in deze leerlijn ligt op het leren door
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 34
doen/ervaren. De student doet ervaringen op in het verrichten van beroepstaken en het maken van beroepsproducten, in een gesimuleerde omgeving. De studenten moeten uit verschillende disciplines putten om het gewenste product te kunnen maken; conceptuele leerlijn (vormgegeven door materiemodules): de nadruk ligt in deze leerlijn op leren door conceptualiseren en toepassen. Het leren start met het verwerven van concepten (begrippen, modellen, technieken) en werkmodellen en het eindigt met het correct toepassen daarvan bij de oplossing van praktijkproblemen; vaardigheden leerlijn (vormgegeven door trainingsmodules): de nadruk ligt logischerwijze op het oefenen van vaardigheden en deze toepassen in een leerpraktijksituatie.
De studieloopbaanbegeleiding is ondergebracht onder de ervaringsreflectie leerlijn. In deze lijn gebruiken de studenten hun ervaringen in de afzonderlijke opdrachten in de studie of in hun werk om die te verbreden en te verdiepen naar gelijksoortige situaties in de toekomst. Daarnaast gebruiken ze de ervaringen om de groei in hun ontwikkeling naar professional te meten en te sturen. Anders gezegd: in deze lijn maken studenten zich letterlijk kennis, vaardigheden en houdingen eigen, door ze te koppelen aan hun ontwikkeling: Wat neem ik mee van deze ervaring en wat wil ik nog meer of beter kunnen? Opbouw in niveau 2.3.4. De leerlijnen zorgen in het leerproces voor een opbouw naar inhoud en moeilijkheidsgraad. Daarnaast zijn de zes competenties voor een Bachelor of Business Administration vertaald naar competenties op drie niveaus. De toenemende complexiteit door het hele programma wordt inzichtelijk, doordat diverse programmaonderdelen in de hoofdfase een niveauaanduiding hebben gekregen. Dit betekent voor het curriculum gaandeweg een toenemende complexiteit die gecombineerd wordt met een toenemende zelfsturendheid. De strikte opbouw in niveaus van taakuitvoering kan dan als volgt worden weergegeven: Taaksituatie Sturing Begeleid
Eenvoudig Jaar 1: Propedeuse, semester 1 en 2
Zelfstandig
Jaar 2: semester 3 en 4
Complex Jaar 2: Stage 1 Jaar 3: semester 5 en 6 Jaar 4: semester 7 Jaar 4: Afstudeerfase, semester 8
Horizontale samenhang 2.3.5. Het jaarrooster is verdeeld in vier blokken (periodes) van tien weken. Dit is een hogeschoolbrede afspraak waar alle opleidingen zich aan houden. De samenhang in het curriculum wordt op meerdere manieren gewaarborgd: het curriculum van de opleiding is zo opgebouwd, dat er in ieder blok sprake is van een eenheid. Een eenheid bestaat uit één projectcursus, twee materiecursussen en een trainingscursus met competenties rond een beroepsproduct; binnen een eenheid staat een beroepsproduct centraal. De materiecursussen staan garant voor vakdisciplinaire inbreng (theoretische concepten) gekoppeld en/of gerelateerd aan het beroepsproduct. Trainingen bevorderen de ontwikkeling van relevante vaardigheden die de student in projecten integraal gaat toepassen. Opdrachten van de studieloopbaanbegeleiding worden uitgevoerd in de onderwijseenheid. De projecten zorgen voor de integratie binnen de eenheid; door het koppelen van de verschillende leerlijnen wordt de horizontale samenhang op blokniveau, daarbinnen op projectniveau en vervolgens tussen de ondersteunende practica en (theorie)modulen gerealiseerd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 35
Thema’s 2.3.6. De horizontale samenhang wordt tevens gerealiseerd doordat de opleiding in leerjaar 3 en 4 werkt met thema’s per blok: 1) Marktgericht Management, 2) Strategie, 3) Organisatie en Procesanalyse en 4) Implementatie. De leerlijnen worden in jaar 3 en 4 integraal aangeboden. Tijdens deze fase gaan studenten zich verder specialiseren (verdiepen en verbreden). Studenten gaan de verschillende vakgebieden uit de eerste twee studiejaren met elkaar in verband brengen. Zo leren ze organisatievraagstukken bedrijfskundig te benaderen. In de thema’s vindt de inhoudelijke integratie plaats van de verschillende bedrijfskundige vakgebieden en wordt de theorie actief toegepast in een praktijkleersituatie. In elk thema staat steeds een project ‘centraal’, veelal een adviesopdracht of een onderzoek. Verder is er aandacht voor vaardigheden die enerzijds nadrukkelijk te maken hebben met de (latere) beroepsuitoefening en waarvoor ICT applicaties gebruikt worden. Anderzijds gaat het om HBO vaardigheden als samenwerken, presenteren en leren onderzoek doen. 2.3.7. Daar waar in hoofdfase 2 (jaar 3 en 4) sinds studiejaar 2007-2008 via thema’s wordt gewerkt, kent leerjaar 2 nog een traditionele opbouw in vakken. In het studiejaar 2008-2009 wordt ook de vakkenstructuur van leerjaar 2 vervangen door een thematische structuur, zodat de overgang van jaar twee naar jaar drie vergemakkelijkt wordt. In het MER-programma voor het studiejaar 2008-2009 worden de volgende thema’s genoemd: thema 1: Business & IT; thema 2: Strategie &Marketing en thema 3: Global Sourcing & HRM. Elk thema kent dezelfde opbouw als in hoofdfase 2: een mix van kennismodulen en vaardigheidstrainingen, geschakeerd rond een praktische opdracht die wordt uitgevoerd in de praktijk. Thema 3 biedt de opleidingen – MER, LE, FM en IBMS – de mogelijkheid zich in conceptuele zin te onderscheiden. Alle opleidingen verbinden zich wel aan de context van het thema in het project: de actualiteit van global sourcing. Voor de opleiding MER kan de conceptuele lijn worden ingevuld met onderwerpen als personeel en organisatie, HRM, outsourcing en procurement. Zoals in facet 2.2. reeds is gesteld, worden de thema’s in hoofdfase 2 vervangen door de afstudeerrichtingen. In deze afstudeerrichtingen zullen wel de inhoudelijke en integrale elementen van de huidige vier thema’s worden uitgebouwd. 2.3.8. Voor de coördinatie van de verschillende cursussen binnen een eenheid heeft het Institute docenten als eenheidbeheerder aangesteld. De teamleiders bepalen wie eenheidbeheerder wordt van welke eenheid. De opbouw van het programma wordt daarnaast door de Curriculumgroep van de opleiding geëvalueerd en waar nodig aangepast. Samenhang tussen het binnen- en buitenschoolsprogramma 2.3.9. Ook is er samenhang tussen binnen- en buitenschoolsprogramma. Jaar twee is in dit opzicht in het geheel van het vierjarige curriculum een schakeljaar. Het vormt enerzijds de afronding van de ‘introductie’ fase, waarin het fundament van Business Administration wordt gelegd. Anderzijds markeert het via een stage de overstap naar de praktijk. Hiermee is ook expliciet aangegeven wat de opdracht wordt van jaar twee, in het verlengde van jaar één: de student stagebekwaam maken. Hiervoor zijn drie blokken gepland en in die drie blokken verwerven studenten de nodige kennis, vaardigheden en houding om tijdens de stage op niveau te kunnen functioneren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 36
2.3.10. De samenhang binnen het studieprogramma wordt zowel inhoudelijk als didactisch verder nagestreefd via een afstemming van de diverse werkvormen (zie verder facet 2.7). Tevredenheid van studenten 2.3.11. Uit het STO 2007 blijkt dat studenten van mening zijn dat de verschillende onderdelen van het programma in voldoende mate op elkaar afgestemd zijn (eerstejaars: 3,2; overigejaars: 3,0). De overigejaars scoren iets beneden de FEM-norm. Studenten die in 2006-2007 in de hoofdfase zaten ergerden zich aan de veelheid aan aparte vakken. Dit punt is in de studentenpanels besproken en op basis daarvan is besloten – zoals hierboven is geschetst – de inhoudelijke integratie van de verschillende bedrijfskundige vakgebieden en de integratie van theorie en praktijk in hoofdfase 2 rond thema’s op te bouwen. Dat studenten dit positief waarderen, blijkt uit de resultaten van het STO 2008, waar de overigejaars de samenhang in het onderwijsprogramma met een 3,4 beoordelen.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: In het curriculumcasco heeft de FEM op een inzichtelijke wijze de samenhang in het programma nader geconcretiseerd door leerlijnen. Door deze opbouw via vier leerlijnen wordt de verticale samenhang binnen het programma bevorderd. Het MER-programma is zodanig opgezet, dat de achtereenvolgende programmaonderdelen een verticale samenhang kennen: het curriculum kent een toenemende complexiteit waarbij studenten een toenemende zelfsturendheid moeten laten zien. Elke domeincompetentie is op drie niveaus beschreven en de onderwijseenheden binnen het curriculum dienen op een bepaald niveau te worden afgerond. Studenten leren zo het vak op een steeds hoger niveau te beheersen. In studiejaar 2007-2008 zijn de propedeuse en hoofdfase 1 modulair opgebouwd. Per blok krijgen studenten één projectcursus, twee materiecursussen en een trainingscursus met competenties rond een beroepsproduct. De projecten en het gelijktijdig aangeboden vakonderwijs sluiten – waar mogelijk – qua inhoud op elkaar aan. Het vakonderwijs volgt ook een eigen inhoudelijke logica met een toenemende complexiteit. Hoofdfase 2 bestaat uit zes onderdelen: vier thema’s, een minor en de afstudeeropdracht. In elk thema staat een project ‘centraal’, veelal een adviesopdracht of een onderzoek. Dit project wordt geflankeerd door een mix en kennismodulen en vaardigheidstrainingen. Het thematisch onderwijs is ingevoerd vanaf studiejaar 2007-2008, nadat studenten in de hoofdfase te kennen gaven de veelheid aan aparte vakken niet te appreciëren. Het auditteam is van mening dat de opleiding op een adequate manier gehoor heeft gegeven aan deze signalen van studenten. Vanaf studiejaar 2008-2009 wordt het thematisch onderwijs in hoofdfase 1 geïntroduceerd en in hoofdfase 2 de specialisaties. De samenhang binnen het studieprogramma wordt zowel inhoudelijk als didactisch verder nagestreefd via een afstemming van de diverse werkvormen. Studenten zijn tevreden over de samenhang van de programmaonderdelen. De doorgevoerde wijzigingen in hoofdfase 2 hebben geresulteerd in een hogere waardering in het STO 2008.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 37
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Bevindingen 2.4.1. De studielast is per blok en per programmaonderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten (ECTS). De opleiding MER biedt per periode, op enkele uitzonderingen na, een programma van maximaal 15 studiepunten. Stage I staat eveneens voor 15 studiepunten. Alle cursussen binnen de opleiding omvatten drie studiepunten of een veelvoud daarvan. Spreiding 2.4.2. De FEM – en dus ook het Institute for Business Administration – volgt het HU-beleid van vier onderwijsblokken, gevolgd door organisatieweken en een toetsweek, waardoor de studielast gelijkmatig wordt verdeeld over het studiejaar. Het beleid van de FEM is gericht op grotere onderwijseenheden met meer studiepunten waardoor de samenhang beter zichtbaar wordt. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt, dat de studielast evenwichtig is gespreid. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de planning van het opleidingsprogramma. Zij zijn van mening dat het programma zodanig is dat zij geen onnodige vertraging oplopen. Toch geven zij in het STO 2007 een rapportcijfer (2,8) dat iets onder de norm van de FEM ligt (3,1). De resultaten uit het STO 2008 zijn positiever. De indeling van de blokken is een onderwerp dat regelmatig aan de orde komt in de studentenpanels. De studenten hebben het gevoel dat zij serieus genomen wordt en dat de opleiding ook met hun adviezen aan de slag gaat. Studielast 2.4.3. De propedeusestudenten hebben in het STO (2007) aangegeven dat zij gemiddeld 22,1 uur per week aan de studie besteden. Dit is inclusief voorbereiding, contacturen, stages, zelfstudie e.d. De overigejaars geven aan 26,1 uur per week aan de studie te spenderen. De studenten die het auditteam heeft gesproken, gaven aan geen problemen te ondervinden met de studielast en konden naar eigen zeggen hun studie prima combineren met twee à drie dagen werk. Wel gaven zij het voorbehoud dat de studielast varieert afhankelijk van de ambitie – m.b.t. zelfontwikkeling en de hoogte van het gewenste cijfer – die een individuele student heeft. Het auditteam acht bovenstaande studielast aan de magere kant. Het auditteam is dan ook positief gestemd over de maatregelen die de opleiding heeft genomen om het programma te verzwaren. De opleiding heeft in de propedeuse de conceptuele leerlijn met ingang van september 2007 geïntensiveerd en heeft het aantal contacturen met circa 30% verhoogd. De resultaten van het STO 2008 bevestigen de verzwaring van de propedeuse: propedeusestudenten geven aan dat zij in het studiejaar 2007-2008 gemiddeld 27,3 uur per week aan de studie hebben besteed. Uit de evaluatie van de nieuwe propedeuse komt naar voren dat zij deze intensivering waarderen. Ook bij de overigejaars is een stijging te zien van het gemiddeld aantal uren dat zij per week aan de studie besteden (29,3 uur). Op basis van de propedeuse-evaluatie en de gegevens uit de studentenpanels wordt bepaald of het wenselijk is of vanaf studiejaar 2008-2009 ook de eerste fase van leerjaar 2 qua contacturen moet worden verzwaard.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 38
In de hoofdfase is het aantal contacturen ook geïntensiveerd door de introductie van de thema’s. Uit de resultaten van het STO 2008 komt naar voren dat studenten tevreden zijn over de studielast. Eerste signalen uit de studentenpanels gaan evenwel in de richting dat het programma nu aan de zware kant is. Evaluatie 2.4.4. Na elk onderwijsblok vinden voor elke cursus evaluaties plaats in het kader van programma-evaluatie en in het kader van studiebegeleiding. Daarbij worden ondermeer de informatie, inhoud, werkvorm en toetsing van een cursus aan bod gesteld. Daarnaast wordt de studie-intensiteit per cursus nagegaan, waarbij tevens gekeken wordt of de vastgestelde studielast structureel afwijkt van de werkelijke studielast. Alle inhoudelijke signalen over de studeerbaarheid van het programma worden in studentenpanels besproken. Informatievoorziening 2.4.5. Alle voltijdopleidingen hebben praktisch dezelfde structuur wat betreft propedeuse, stage, minor en afstuderen. Hierdoor kan de faculteit studenten voorzien van eenduidige informatie over studierogramma’s. Voor ieder studieonderdeel van de opleiding MER beschikt de student via een cursuswijzer over voldoende informatie. Deze cursuswijzers zijn ook toegankelijk via Sharepoint. In de cursuswijzer kan de student nalezen wat er van hem verwacht wordt op het gebied van kennis, vaardigheden en houding. Ook is er te vinden welke generieke competenties van belang zijn. Elke cursuswijzer vermeldt ook de studiebelasting, toetsvorm en toetsingseisen. Het auditteam heeft diverse cursuswijzers ingezien tijdens de audit en is tot de conclusie gekomen dat de student bij aanvang van de verschillende studieonderdelen over voldoende gestructureerde informatie beschikt. Elke cursuswijzer heeft dezelfde opbouw: 1. Inhoud, 2. Opleidingsdoelen, eindtermen en leerdoelen, 3. Plaats in het curriculum en relatie met het onderwijs, 4. Studiebelasting, 5. Voorkennis en ingangseisen, 6. Vrijstellingsmogelijkheden, 7. Competenties (beroepsproducten), 8. Vorm en begeleiding, 9. Studentenactiviteiten en op te leveren producten, 10. Toetsing en beoordeling, 11. Materiaal en literatuur en 12. Evaluatie. De cursuswijzers die het auditteam heeft ingezien, waren helder en overzichtelijk vormgegeven. 2.4.6. Van iedere ingeschreven student worden de behaalde resultaten geregistreerd in het digitale studievoortgangsysteem van de HU: OSIRIS. Via OSIRIS kunnen studenten te allen tijden zelf hun studievoortgang bekijken. De studievoortgang wordt gemonitord door de studieloopbaanbegeleiders (SLB’ers) waarmee studenten gedurende de opleiding een aantal gesprekken (kunnen) voeren. De studieloopbaanbegeleiders gebruiken hierbij gegevens uit het OSIRIS. Het SLB-systeem werkt proactief. De betrokken docenten, van wie sommigen als studieloopbaandocent zijn gecertificeerd, wachten niet af tot een student zich met problemen meldt. Er is een programma met vaste gespreksmomenten. De FEM verzorgt studiebegeleiding op diverse facetten van het studie- en leerproces. Vier typen begeleiding worden hierbij onderscheiden: inhoudelijke begeleiding, begeleiding bij studievaardigheden, studieloopbaanbegeleiding en begeleiding bij persoonlijke (studie)problemen. De studiebegeleiders kunnen studenten – indien nodig – doorverwijzen naar decanen / studentenpsychologen (zie verder facet 4.2). 2.4.7. Als een student onverhoopt achterstanden oploopt, dan kan hij in overleg met de routemanager een weg uitstippelen om de achterstanden in te lopen. Algemeen geldt binnen de Hogeschool Utrecht dat studenten, indien er bijzondere (persoonlijke) omstandigheden van invloed zijn op de studievoortgang, gebruik kunnen maken van het studentendecanaat. Het studentendecanaat geeft studenten informatie, advies en begeleiding en handelt onafhankelijk van de opleidingen. De FEM beschikt over drie studentendecanen. De decaan beoordeelt of de door de student aangevoerde omstandigheden volgens het studentenstatuut voldoen aan de omschrijving “bijzondere omstandigheden”.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 39
Indien dit het geval is, wordt de opleiding daarvan op de hoogte gesteld door het decanaat en dient de opleiding bij beoordeling en begeleiding van de student rekening te houden met deze bijzondere omstandigheden. 2.4.8. Waar nodig krijgen studenten deficiëntieprogramma’s aangeboden om lacunes in de voorkennis van talen op te heffen. Een deficiëntieprogramma voor studenten met achterstand in economie en wiskunde wordt ontwikkeld. Voor MBO-instromers is een speciaal programma ontwikkeld (zie ook facet 2.5) om met name hun niveau van Engels en Wiskunde te verbeteren. Daarmee wordt tevens de studeerbaarheid van het programma voor hen verbeterd. 2.4.9. Sinds de invoering van de flexibele propedeuse kunnen studenten zonder puntverlies binnen de FEM overstappen van de ene opleiding naar een andere. Binnen het instituut bedrijfskunde kan een (vrijwel) consequentieloze overstap van MER naar LE zelfs nog na twee jaar.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De studielast is per blok en per onderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt dat de studielast evenwichtig is gespreid. Studenten zijn tevreden over de planning van het opleidingsprogramma. De opleiding evalueert minimaal één keer per jaar of de formele studielast structureel afwijkt van de feitelijke studielast. De opleiding heeft derhalve een instrument om studievoorgang belemmerende factoren weg te nemen. Het auditteam acht de maatregelen die de opleiding heeft genomen om het programma te verzwaren vertrouwenwekkend. Toename van de studielast – wat naar mening van het auditteam ook noodzakelijk was – is gerealiseerd door verhoging van het aantal contacturen en intensivering van de conceptuele leerlijn in de propedeuse en door de invoering van het thematisch onderwijs in de hoofdfase. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld gebracht. Op Sharepoint en in de cursuswijzers is per programmaonderdeel voor studenten inzichtelijk gemaakt wat de studielast is en wat van hen wordt verwacht. De opleiding heeft de beschikking tot een adequaat studievoortgangsysteem. Daarnaast wordt de studieloopbaanbegeleiding zodanig vormgegeven dat de studievoortgang van elke student zo optimaal mogelijk kan verlopen. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de studeerbaarheid van het programma.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 40
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek?
Bevindingen 2.5.1. De faculteit heeft een goed uitgewerkt beleid op het terrein van instroom. Zij heeft een goed beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen (Excellentenroute, Associate Degrees etc.). Toelatingseisen 2.5.2. Voor alle opleidingen van de FEM zijn de regels voor toelating en instroom vastgelegd in het Onderwijs en Examenreglement (OER). 2.5.3. Voor studenten met een ontoereikende vooropleiding is er de mogelijkheid om via de 21+-toets of via een assessment van elders verworden competenties EVC) te worden toegelaten tot de opleiding. Op faculteitsniveau wordt de 21+-regeling met ingang van studiejaar 2007-2008 herzien en afgestemd op landelijk gebruikelijke toelatingsnormen. Aansluiting startniveau van de opleiding op het eindniveau van de instromende studenten 2.5.4. De FEM heeft ervoor gekozen geen verkorte opleidingsroutes aan te bieden. Wel kunnen studenten verschillende routes kiezen. De FEM heeft convenanten afgesloten met regionale ROC’s die geleid hebben tot een speciale MBO-route voor studenten. In de afzonderlijke mbo-route is er voor eerstejaars studenten meer aandacht voor Economische wiskunde, Nederlands en Voorbereidend Engels. De ruimte voor deze route wordt gevonden in een lichter programma voor de projecten, omdat gebleken is, dat MBO’ers bepaalde vaardigheden die aan projectonderwijs zijn verbonden in bovengemiddelde mate bezitten. Binnen het MBO wordt voor studenten momenteel meer keuzeruimte ingebouwd. Met de drie ROC’s (A12, Amarantis en Midden Nederland) worden o.a. programma’s vergeleken om de mogelijkheid van versnelde MBO-HBO trajecten via pre-bachelortrajecten te verkennen. Naast een speciale MBO-route kunnen studenten ook kiezen voor een HAVO-VWO route, waarbij het programma iets meer toepassingsgericht is ingevuld met aandacht voor o.a. Management en Organisatie. 2.5.5. Gelet op de juistheid van de keuze van de student wordt veel aandacht besteed aan studieloopbaanbegeleiding. In het eerste jaar van de opleiding krijgen studenten gerichte feedback op hun studievoortgang en hun slaagkans; zonodig worden studenten doorverwezen. Om ervoor te zorgen dat de juiste student op de juiste plaats terechtkomt, is de opleiding gestart met de pilot ‘Welkomstgesprekken’. Het doel hiervan is verwachtingen te expliciteren en motivatie en betrokkenheid te vergroten. De studenten vullen hiertoe vooraf een vragenlijst in. Het gesprek wordt gevoerd met een docent van de opleiding en een ouderejaarsstudent. Voor het gesprek vult de student een vragenlijst in. In het afgelopen jaar is 60% van de uitgenodigde studenten gekomen voor het welkomstgesprek. Ook experimenteert de opleiding om via chatsessies aankomende studenten in contact te brengen met zittende studenten, zodat ook via dit contact de verwachtingen kunnen worden afgestemd op het aanbod. Het auditteam vindt het een goede zaak dat de opleiding aan verwachtingenmanagement doet.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 41
(Extra) voorzieningen 2.5.6. Er is vanaf het tweede leerjaar een speciaal programma voor studenten die hun propedeuse met een gemiddeld cijfer van een zeven hebben afgesloten en die daarnaast meer dan gemiddeld hebben gepresteerd in termen van motivatie en enthousiasme. De TopClass is een uitbreiding en intensivering van het reguliere bachelorprogramma. Met een selecte groep van maximaal 24 studenten wordt gericht gewerkt aan professionele vaardigheden, met extra aandacht voor consultancy, internationaal werken en onderzoek. De TopClass-student krijgt gedurende het tweede, derde en vierde leerjaar een extra programma aangeboden van in totaal tussen de 30 en 45 studiepunten. Het programma is in grote mate multidisciplinair. Studenten gaan o.a. als ‘junior adviseur’ aan de slag in een extern project onder leiding van een van de lectoren. In tegenstelling tot andere MER-studenten die vier van de zes domeincompetenties op het hoogste niveau moeten beheersen, is het programma van de TopClass studenten gericht op het bereiken van het hoogste niveau bij alle zes de competenties. Het auditteam is van mening, dat de TopClass studenten de mogelijkheid biedt hun studieperiode effectiever te gebruiken en gerichter te werken aan hun carrière- en andere ontplooiingsmogelijkheden. Tijdens de interne audit kwam naar voren dat de informatieverstrekking rondom de TopClass verbeterd kon worden. De opleiding dient er alert op te blijven dat de informatie in een vroeg stadium bekend is, zodat studenten indien gewenst kunnen toewerken naar de TopClass. 2.5.7. Propedeusestudenten hebben de mogelijkheid een instaptoets rekenen te doen. Hieraan zijn geen studiepunten verbonden. Het is een test om bijspijkerbehoeften in kaart te brengen. De gezakte studenten (91%) konden via het aanschaffen van een boek, via hoorcolleges of via inloopspreekuren hun deficiënties wegwerken. Er wordt momenteel ook een deficiëntieprogramma ontwikkeld voor wiskunde/economie. 2.5.8. In het HU-beleid wordt aangegeven dat voor eerstejaars allochtone studenten de mogelijkheid bestaat wegwijs te worden in de hogeschool aan de symbolische hand van een ouderejaars student. Deze regeling functioneert als aanvulling op studiebegeleiding en decanenhulp. Het project beoogt het aantal allochtone studenten dat vroegtijdig hun studie beëindigt, terug te dringen. De ouderejaars begeleiders volgen voorafgaand aan het traject een training. Ook is er voor MBO-klassen een speciale ‘taal pilot’ en is er HUbreed een aanbod van interfacultaire keuzevakken voor allochtone studenten. Deze zijn vermeld in de folder ‘Succesvol studeren, ook als Nederlands niet je moedertaal is’. Vrijstellingen/EVC-procedure 2.5.9. Het auditteam heeft vastgesteld dat de student geen echt maatwerktraject kan volgen op basis van eerder verworven competenties. Van een echt EVC-beleid is dan ook geen sprake, alhoewel de FEM wel een eerste begin heeft gemaakt met het opzetten van een EVC-centrum. 2.5.10. Het vrijstellingenbeleid staat beschreven in de studiegids en in het onderwijs- en examenreglement. Het vrijstellingenbeleid van de opleiding (voor zij-instromers) is maatwerk. Studenten die vrijstellingen willen, kunnen die verkrijgen door contact op te nemen met de instroomcoördinator voor advies en de examencommissie voor toekenning. Vrijstellingen worden door de examencommissie verleend op grond van eerder behaalde certificaten of elders opgedane kennis of vaardigheden waaruit blijkt dat een student reeds aan de eisen van een (deel)tentamen heeft voldaan. Evaluatie en verbeteracties 2.5.11. De effectiviteit van zowel de MBO-route (het relatieve rendement) in de propedeuse als van de deficiëntieprogramma's wordt volgens de Bestuurlijke Jaarkalender van de opleiding periodiek geëvalueerd. Over de MBO-route heerst bij zowel de studenten als de docenten tevredenheid. Ook de deficiëntieprogramma’s lijken een positief effect te hebben.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 42
Op de vraag of het niveau van de opleiding goed aansluit bij de vooropleiding is de score van de eerstejaars een 3,2 en van de overigejaars een 3,4.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De FEM heeft een solide beleid uitgewerkt op het terrein van instroom. De faculteit heeft een helder beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen of gebruik te maken van verschillende doelgroepspecifieke arrangementen. De opleiding heeft ingangseisen geformuleerd, waaraan instromende studenten moeten voldoen. Analyse van het propedeuseprogramma laat zien, dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. De opleiding besteedt voldoende aandacht aan ‘verwachtingenmanagement’ om ervoor te zorgen dat een student op de juiste plek terecht komt. Dit gebeurt onder andere door het voeren van welkomstgesprekken en door het aanbieden van een gemeenschappelijke propedeuse, waardoor studenten zich goed kunnen oriënteren op het hele FEM-aanbod. Ook studieloopbaanbegeleiding speelt een belangrijke rol in dit proces. De opleiding heeft voorzieningen om eventuele deficiënties weg te werken en voorzieningen voor studenten die meer verdieping en/of uitdaging zoeken. De opleiding kent een vrijstellingenbeleid. De opleiding kent nog geen echte procedure voor het waarderen van eerder verworven competenties om te bepalen of een kandidaat in aanmerking komt voor vrijstellingen of om een specifieke leerroute voor de kandidaat vast te stellen. De eerste aanzetten daartoe zijn gezet. Het auditteam steunt het voornemen van de opleiding om het EVC-beleid verder te ontwikkelen. Studenten achten de aansluiting adequaat.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 43
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:3 Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 ECTS) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Bevindingen Het beleid van de FEM is, dat de HBO-bacheloropleidingen voldoen aan de wettelijke bepaling van de omvang van 240 EC’s. De studiepunten zijn als volgt over de studiejaren verdeeld: Propedeuse (60 studiepunten)
Hoofdfase (180 studiepunten) Major (150 studiepunten) Profileringsruimte (30 studiepunten)
Daarmee voldoet de opleiding aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat de opleiding een omvang heeft van 240 ECTS, reden dit facet als voldoende te kwalificeren.
3
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste. Zie de voetnoot bij beslisregel E.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 44
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Bevindingen 2.7.1. De FEM heeft in het Curriculumcasco haar onderwijskundige uitgangspunten en didactische vormgeving expliciet beschreven. Haar didactisch concept is afgeleid van de hogeschoolvisie op competentiegericht onderwijs, vraaggestuurd leren en een krachtige leeromgeving. Het kader is richtinggevend bij de onderwijsontwikkelingen binnen de Faculteit. De FEM-opleidingen leiden aan de hand van het casco de inhoud en de didactiek van hun onderwijsprogramma’s af van de hogeschoolbrede visie. Met competentiegericht onderwijs wordt ingespeeld op actuele ontwikkelingen in het hoger onderwijs en de (internationale) arbeidsmarkt voor HBO’ers in het economische domein. Het beroepsperspectief staat centraal en de competenties die van de afgestudeerde worden verwacht, zijn uitgangspunten bij het invullen van het curriculum. 2.7.2. Volgens het beleid van de FEM dienen studenten competenties te ontwikkelen in relatie tot kenmerkende beroepssituaties. Om de gerichtheid op het beroep te bevorderen, komen studenten vanaf de propedeuse regelmatig in contact met beroepsbeoefenaren, zowel binnen de opleiding zelf als daarbuiten. Studenten dienen daarnaast beroepsgerichte en generieke competenties te ontwikkelen aan de hand van verschillende typen opdrachten. De FEM onderscheidt in dit kader bijvoorbeeld: praktijkopdrachten, theoretische probleemopdrachten, leeropdrachten, toepassingsopdrachten, discussieopdrachten, strategieopdrachten, transferopdrachten en reflectieopdrachten. 2.7.3. De didactiek van de FEM- opleidingen staat in het teken van competentiegericht onderwijs. Hierbij wordt gestreefd naar een optimale balans tussen (levensechte) praktijkopdrachten en verdiepende cursorische lesprogramma’s en trainingen. De opleidingen kennen daarmee verschillende onderwijsvormen: studieloopbaanbegeleiding: ondersteuning en coaching van het binnen en buitenschoolse leren; theorieonderwijs: hoorcolleges, responsie- en werkcolleges en zelfstudieopdrachten; practicumonderwijs/werkgroepbijeenkomsten: trainingen in kleine groepen (max. 20 studenten) die erop gericht zijn dat de student zich methodische kennis eigen maakt en specifieke beroepsvaardigheden oefent; lespraktijkvorming: praktijkperiode gedurende een bepaalde periode; praktijkbegeleiding: begeleiding van de praktijkperiode vanuit de opleiding en de instelling; supervisie: in kleine groepen met docent gericht op reflectie op eigen beroepsontwikkeling; casus/projectonderwijs: groepsgewijze realisatie van producten in afgebakende periode; onderwijsassistentschap: gericht op ontwikkeling van de begeleidingsrol. 2.7.4. De diverse werkvormen die de FEM-opleidingen toepassen, dienen gekoppeld te zijn aan de leerdoelen en aan de verschillende leerlijnen / leeractiviteiten en het niveau van de leerlijn die in een cursus aan bod komen. De doelen van de diverse leerlijnen verschillen en dus ook de werkvormen en de toetsing: In de integrale leerlijn komen projecten, simulaties en stages voor. In de vaardighedenleerlijn staat training (oefenen) centraal d.m.v. practica, rollenspelen en simulaties. In de professionaliseringslijn ligt de nadruk op reflectieopdrachten waarin beroepsproducten een centrale plaats innemen. Hierbij horen presentaties en klassikale nabesprekingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 45
In de conceptuele leerlijnen worden bijvoorbeeld hoorcolleges en werkcolleges ingeroosterd. In de studieloopbaanlijn passen werkvormen als action learning, peerassessment, discussies, individuele en groepsreflectie en werkgroepbijeenkomsten.
In het onderstaande schema geven wij de wijze weer waarop bovenstaande verder is uitgewerkt: Leeractiviteiten
Leerdoelen
Mogelijke leeromgeving en werkvormen Hoorcolleges gecombineerd met: Werkgroepen (bespreking opdrachten) Zelfstudie
Mogelijke toetsing
Conceptuele leeractiviteiten / conceptuele leerlijn
Verwerving body of knowledge vakgebied / bachelordomein plus major / minor Kennis en inzicht
Vaardigheden: vaardigheden leerlijn
Verwerven vaardigheden Verwerving generieke en beroepsspecifieke (major) vaardigheden Kennis en inzicht geïntegreerd
Practica Rollenspelen Simulaties
Zie werkvormen
Beroepsproducten: Beroepsproducten leerlijn
Maken beroeps-producten (waarin integratie body of knowledge en generieke en beroepsspecifieke vaardigheden) Verwerving generieke en beroepsspecifieke competenties
Individuele en/of groepsopdrachten beroepsproduct Presentaties Klassikale nabespreking
Casus tentamen Beroepsproduct of indirect via bv. presentatie, poster, website enz. Mondelinge toelichting, verdediging Opdracht in project, bv. plan van aanpak, uitgangspuntennota Beroepsproduct, bv. ondernemingsplan enz.
Werken /handelen in leer, werkomgeving: Integrale leeractiviteiten Integrale leerlijn
Professioneel handelen in een (onderwijs) organisatie waarin integratie integrale leeractiviteiten Verwerving generieke en beroepsspecifieke competenties
Projecten Stage
Stageopdracht(en) Professioneel samenwerken, 360° feedback Projectmatig werken Reflectieopdrachten Assessmentrollen Altijd proces en producttoetsing
Leerlijn SLB
Professionele ontwikkeling en bewustwording daarvan Beroeps- en functieontwikkeling
Werkgroepbijeenkomsten Individuele en groepsreflectie Discussies Peerassessment Action learning
Reflectieverslagen Portfolio
Kennis, inzicht toetsing (MC) Casuïstiek op basis waarvan kennis getoetst wordt Open boek tentamen
2.7.5. De diverse werkvormen die de FEM-opleidingen toepassen, dienen gekoppeld te zijn aan de leerdoelen en aan de verschillende leerlijnen / leeractiviteiten en het niveau van de leerlijn die in een cursus aan bod komen. Het auditteam is van mening, dat de inhoud en de werkvormen binnen elke leerlijn zodanig zijn, dat het realiseren van elk leerdoel voor studenten haalbaar is. Tevredenheid studenten 2.7.6. Uit het STO 2007 blijkt dat studenten de gehanteerde werkvormen geschikt vinden voor het bereiken van de leerdoelen. De eerstejaars MER-studenten scoren hierbij overigens wel licht onder de FEM-norm (2,9 t.o.v. 3,1). M.b.t. de cursussen oordelen studenten dat de cursussen gericht zijn op leerdoelen, dat ze uitnodigen tot deelname, dat ze zelfstandigheid stimuleren en dat ze verantwoordelijkheid en actie in leerproces bevorderen. De opleiding biedt volgens studenten voldoende afwisseling in werkvormen (bron STO 2008 – eerstejaars: 3,6; overigejaars: 3,3).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 46
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft haar didactisch concept expliciet beschreven. Het curriculumcasco van de FEM beschrijft duidelijk in hoofdlijnen hoe het onderwijs wordt aangeboden, dat de opleidingen dienen te ontwikkelen en te verzorgen. Het didactisch concept met de vier leerlijnen sluit aan bij het streven naar een sterke beroepsgerichte/praktijkgerichte oriëntatie die tot uiting komt in verschillende projecten / thema’s en stages. De verschillende werkvormen die de opleiding hanteert binnen de verschillende leerlijnen, corresponderen met het didactisch concept en stellen de studenten in staat de vereiste eindkwalificaties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Op Sharepoint is duidelijk terug te vinden voor de studenten wat de inhoud is van de modulen, welke werkvormen er worden gehanteerd, welke doelen er worden gesteld en hoe die worden getoetst. De centrale rol die de beroepsproducten in het programma innemen, is consequent in alle leerjaren uitgewerkt, waardoor de integratie van theorie en praktijk, door de gehele opleiding heen tot stand wordt gebracht; iets wat nog versterkt wordt doordat de verbinding tussen het buitenschools en het binnenschools leren hecht in het programma is verankerd. Uit de inrichting van het opleidingsprogramma blijkt, dat de werkwijze van docenten en studenten telkens correspondeert met een bepaalde onderwijsleervorm. Studenten zijn tevreden over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 47
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Bevindingen Toetsbeleid 2.8.1. Op het gebied van beoordeling en toetsing hebben de faculteit en de daaronder vallende opleidingen een vernieuwingslag gemaakt. Ten aanzien van toetsen en beoordelen volgt de opleiding de hogeschoolbrede referentiepunten, die aangevuld zijn met een FEM-kader (“Examencommissies FEM in een nieuw perspectief, 2006” en “Toetsbeleid FEM, 2006”). 2.8.2. Uitgewerkt betekent dit voor de opleiding dat: alle beroepstaken geformuleerd zijn in termen van te realiseren producten, te realiseren werkprocessen of waarneembaar gedrag; het doel van elke toets geëxpliciteerd is in termen van ontwikkelingsgericht of sanctionerend toetsen; van elke onderwijseenheid duidelijk is wat de realiseerbare en gerealiseerde mate van validiteit is van de bij die eenheid behorende toets(en); de beoordeling van de toetsresultaten nauwkeurig, valide, betrouwbaar en expliciet is; de curriculumomgeving waarbinnen toets en toetsbeoordeling plaatsvinden (welke stof, criteria, deelnamevoorwaarden, aantal kansen, feedbackprocedure) helder is; de organisatie van de toets (voorbereidingstijd, locatie, beschikbare tijd, nakijktijd docent en dergelijke) adequaat is. Voorkomende toetsvormen in de opleiding MER 2.8.3. Zoals eerder is aangegeven, dient de opleiding de toetsing af te stemmen op de leeractiviteiten (de leerlijnen) (zie ook facet 2.7). Dit betekent voor de opleiding MER het volgende: de materiecursussen in de conceptuele leerlijn worden beoordeeld met een probleemgerichte kennis/inzichttoets. Op basis van een casus krijgt de student één of meerdere beroepsvraagstukken voorgelegd; een projectcursus in de integrale leerlijn wordt op drie manieren beoordeeld: 1) beoordeling op metaniveau van eindproducten in relatie tot gemaakte plannen, 2) beoordeling van procesvaardigheden en 3) beoordeling van de ‘body of knowledge’ met behulp van een probleemgerichte toets; een training in de vaardighedenleerlijn wordt beoordeeld op basis van uitvoering van (beroeps)vaardigheden. Het gaat om het correct toepassen van vaardigheden en werkmodellen in een zo reëel mogelijke praktijksituatie; de beoordeling van stages en de afstudeeropdracht (ervaringsreflectieleerlijn) is gespecificeerd in de stagehandleidingen per opleiding. 2.8.4. Aan elke module liggen concreet geformuleerde (toetsbare) leerdoelen ten grondslag, die zijn gerelateerd aan de competenties. De relatie tussen de toetsvormen en de leerdoelen is telkens inzichtelijk. Competentiegericht toetsen 2.8.5. In het curriculumcasco van de FEM is de functie van toetsing in het kader van competentiegericht opleiden beschreven. Het ontwerp en de uitvoering van toetsen dienen competentiegericht te zijn: bij elke toets of elk tentamen wordt nagegaan in welke mate de student de bij een onderwijseenheid behorende competenties heeft behaald.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 48
Daarbij kan het ook gaan om een bepaald aspect van een competentie, bijvoorbeeld het kennis- of vaardigheidsaspect. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding nog niet structureel competentiegericht toetst. De FEM geeft in het curriculumcasco de aanbeveling om de conceptuele leerlijn – waarbij kennis en inzicht worden getoetst – zoveel mogelijk in combinatie met andere leerlijnen te toetsen. Het auditteam heeft geconstateerd dat de opleiding de kennis en vaardigheden die onderliggend zijn aan de competenties, in veel gevallen loskoppelt van de competenties zelf. De opleiding legt bij toetsing in de beginfase van de opleiding dan ook de nadruk met name op het toetsen van kennis en vaardigheden waarvoor kennis- en casustoetsen worden gebruikt. De kennistoetsen bevatten m.i.v. studiejaar 2007-2008 meer MC-vragen, maar ook worden er nog kennistoetsen gegeven met open vragen, vaak aan de hand van realistische casuïstiek. In de loop van de studie verschuift de nadruk naar het verwerven van vaardigheden en competenties. Toetsvormen die hiervoor gebruikt worden, zijn verslagen, rapporten, beroepsproducenten (bijv. adviezen), projecten, presentaties en practicumopdrachten. In het vierde jaar is de focus gericht op de houding en competenties die van toepassing zijn in de beroepsuitoefening. Samenvattend is het auditteam van mening dat de opleiding er op een adequate manier zorg voor draagt dat aan het einde van de studie getoetst wordt of de student aan het door de opleiding geformuleerde competentieprofiel voldoet. Het auditteam wil de opleiding meegeven dat, als zij het onderwijsprogramma in de toekomst strakker aan het competentieprofiel gaat verbinden, de manier van toetsen net zo goed strakker op dit profiel dient te worden afgestemd. Uitzuiveren van meeliftgedrag 2.8.6. De interne auditcommissie heeft vastgesteld dat meeliften een aandachtspunt blijft. Het auditteam heeft geconstateerd dat dit anno 2008 ook nog steeds het geval is. Studenten geven aan dat ze bij het doen van projecten over het algemeen goed uit situaties komen waar medestudenten meeliften. Bij de opleiding heerst een cultuur van aanspreken, maar niet van afrekenen. Studenten hebben in de gesprekken tijdens de audit aangegeven dit als prettig te ervaren. Niettemin zorgt meeliftgedrag van medestudenten soms nog wel eens voor frustraties. Het auditteam onderkent dat meeliftgedrag zeer moeilijk is tegen te gaan. Zo is een beroepsproduct in veel gevallen toch een groepsproduct. In sommige gevallen wordt er een schriftelijke toets aan de beoordeling van het beroepsproduct gekoppeld of worden er inhoudelijke vragen gesteld aan individuele groepsleden. Of dit gebeurt, is momenteel vaak afhankelijk van de individuele docent. Wat ook voorkomt, is dat studenten een samenwerkingsovereenkomst moeten tekenen bij projecten. Bij de studenten zelf ligt de verantwoordelijkheid om aan de begeleidend docent te melden of deze overeenkomst wordt nageleefd. Het auditteam is van mening dat op het punt van het minimaliseren van meeliften nog ruimte voor verbetering is. Een proactieve houding van de opleiding en in het bijzonder de projectbegeleiders is en blijft essentieel. 2.8.7. Stageverslagen en afstudeerwerkstukken: voor wat betreft de beoordeling van de stages is de borging van de kwaliteit op papier voldoende geregeld. In de stagehandleiding zijn beoordelingscriteria geformuleerd. Ook voor de afstudeerwerkstukken zijn de beoordelingscriteria en de eindtermen waar de student aan dient te voldoen, op papier helder geformuleerd. De criteria liggen vast in het protocol afstuderen. Docentonafhankelijke toetsing bij de opleiding 2.8.8. Docentonafhankelijke beoordeling is een belangrijk aandachtspunt in het beleid van de FEM. De interne auditcommissie constateerde dat de samenstelling van de toetsen wordt overgelaten aan docenten. Indien meerdere docenten betrokken zijn in het onderwijs, dan wordt de toets door een van hen samengesteld en door allen beoordeeld.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 49
Docenten die een eigen cursus geven, stellen de toets, beoordelingsmodel en weging van de vragen zelf samen. Waar het zogenaamde vier-ogen-principe tot voorheen op een organische manier werd gehanteerd (waar mogelijk en indien gewenst), is er inmiddels een zekere standaardisatie doorgevoerd. In de propedeuse is geëxperimenteerd met toetscommissies. Deze commissies staan onder leiding van de programmaleider van de cursus en bestaat uit minimaal twee en maximaal alle docenten van dat vak. Dit team bereidt samen de toets voor, maakt een beoordelingskader, ontwikkelt en beoordeelt de toets en analyseert de resultaten. Onderzocht wordt of het ook mogelijk is dat de toetscommissies databanken met kwalitatief goede items, toetsen en casuïstiek (inclusief criteria) gaan opbouwen. Betrokkenheid werkveld 2.8.9. Bij de beoordeling van projecten wordt het beroepenveld ingeschakeld. Ook bij de stage heeft het werkveld invloed bij de beoordeling. De bedrijfsbegeleider geeft een oordeel over het functioneren van de stagiair en dit wordt meegewogen in de uiteindelijke stagebeoordeling. Het eindoordeel bij de afstudeeropdracht komt tot stand in samenspraak met de bedrijfsbegeleider. Ook streeft de opleiding ernaar om in de nabije toekomst extern gecommitteerde in te zetten. De Raad van Advies zal in de nabije toekomst een rol krijgen in de toetsing van de afstudeerscripties (notulen 12 maart 2008). Enkele leden van de RvA hebben reeds hun expertise ingebracht op dit punt. 2.8.10. Examencommissie De examencommissies bij de FEM houden toezicht op de kwaliteit en samenhang van de examenprogramma’s, het onderwijs en de vaardighedentrainingen, de toetsing en de bachelorscripties. Elk Instituut heeft in beginsel één examencommissie. De examencommissie voor de propedeuse is opgeheven en geïntegreerd in de instituutscommissies. Daarbij wordt de eenduidigheid ten aanzien van de propedeuse geborgd, onder andere door een van de EC-leden in elke examencommissie met de portefeuille Propedeuse te belasten met horizontale coördinatie. In de samenstelling van de examencommissies wordt rekening gehouden met de specifieke deskundigheid die nodig is vanuit de specifieke opleidingen. De examencommissies kunnen zich meer toeleggen op deze inhoudelijke taak omdat veel lopende zaken (verzoekschriften, klachten) nu volgens vaste procedures worden afgehandeld door het facultaire ambtelijk secretariaat van de examencommissies. De hierboven beschreven inrichting is vanaf 1 oktober 2006 een feit. De vier voorzitters en de propedeusevertegenwoordiger voeren maandelijks facultair overleg, waarbij o.a. de volgende punten worden besproken: - onderlinge afstemming (bv. bij diplomering, fraude, tentameninschrijving); - professionalisering en gemeenschappelijke scholing. Op hun verzoek kan de directiesecretaris (o.a. als OER-deskundige) als adviseur aanwezig zijn. De examencommissies rapporteren periodiek aan de instituuts- en faculteitsdirectie. Het auditteam acht de nieuwe positionering van de examencommissie vertrouwenwekkend. Voor de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs is een goed werkende examencommissie onontbeerlijk. Waar de interne auditcommissie nog oordeelde dat de rol van de examencommissie nog erg ter discussie stond, heeft het auditteam anno 2008 geconstateerd dat de examencommissies hoe langer hoe meer uit de startfase komen en bekend raken met hun nieuwe taakinvulling. 2.8.11. Informatievoorziening: de taken en bevoegdheden van de examencommissies zijn in het OER opgenomen en worden met het oog op nieuwe ontwikkelingen (adviezen van de Onderwijsraad) nader ingevuld en aangescherpt. Studenten kunnen tegen de wijze van toetsen en beoordelen bezwaar maken bij de examencommissie.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 50
Tevredenheid studenten 2.8.12. Uit de cursusevaluaties (2006-2007) komt een positief beeld naar voren. Zaken als aansluiting bij programma, werkvormen en inhoud, de communicatie over de toetsresultaten en de duidelijkheid van de toetscriteria scoren alle voldoende. MER-studenten geven de toetsing een gemiddeld cijfer van 3,2. Uit de resultaten van het STO 2007 kom t een ander beeld naar voren. Deze scores zijn vrijwel over de volle breedte zwak met een uitschieter naar beneden voor de organisatie/communicatie van de toetsuitslagen. Uit evaluatie blijkt dat 92% van de tentamenuitslagen binnen tien werkdagen op Osiris staat. De lage score op dit item is waarschijnlijk te verklaren doordat resultaten van projecten, vervangende opdrachten en stages niet altijd binnen afzienbare tijd bekend worden gemaakt. Duidelijke afspraken tussen student en docent ontbreken ook vaak op dit punt. Verder laat het STO zien dat studenten de toetscriteria niet altijd duidelijk terugzien. Met name de criteria van de projecten blijken niet transparant: studenten weten niet altijd wat ze moeten doen om een bepaald resultaat te bereiken en hebben vaak ook geen inzicht in hoe de docent tot zijn beoordeling komt. Toetsing is ook een vast onderdeel van panelgesprekken. Hieruit komt ook naar voren dat de studenten ontevreden zijn over de transparantie van de criteria, over de aansluiting van de toetsen bij de doelstellingen en over de wijze waarop docenten toetsen en beoordelen. Het beeld uit het STO wordt bevestigd dat studenten met name bij praktijkopdrachten behoefte hebben aan meer eenduidigheid. Verbetermaatregelen 2.8.13. De toetsscores uit het STO en de conclusies van de interne auditcommissie in mei 2007 gaven aanleiding tot het oprichten van een werkgroep ‘toetsing’ eind 2007. Deze werkgroep richt zich op het verbeteren van de toetspraktijk en in het bijzonder op het verbeteren van de transparantie van de toetsen en de aansluiting van de toetspraktijk op de leerdoelen. Buiten het feit dat studenten hadden aangegeven dat de toetsen naar hun gevoel nog niet goed aansluiten bij de doelstellingen, had de interne auditcommissie ook geconstateerd dat de leerdoelen vaak ambitieuzer waren dan in de toetspraktijk gerealiseerd kon worden. De werkgroep zal derhalve beleid en werkelijkheid dichter bij elkaar dienen te brengen. Naast de werkzaamheden van de werkgroep ‘toetsing’ heeft de opleiding – zoals hierboven is gesteld – een toetscommissie ingesteld en is de rol van de examencommissie verstevigd. Zo heeft de examencommissie in studiejaar 2007-2008 achteraf een aantal tentamens van de generieke propedeuse inhoudelijk afgezet tegen de eisen, doelen en te bereiken competenties zoals in de modulewijzers beschreven is en heeft de commissie de toetscriteria afgezet tegen de eisen van betrouwbaarheid, transparantie, efficiency en validiteit. Deze exercitie zal worden uitgebreid naar de rest van de propedeuse en gefaseerd naar de hoofdfase. De resultaten van de controles zullen na elk blok aan het management van de opleiding en de programmaleider van de toetsen worden doorgegeven. In de propedeuse is men in het studiejaar 2007-2008 gestart met het verhelderen voor criteria voor met name de projecten en vaardigheden. Indien dit positieve resultaten tot gevolg heeft, worden in studiejaar 2008-2009 ook in de hoofdfase de criteria van de vaardigheden en de integrale leerlijn transparanter. Ook zal er duidelijker met de student worden afgesproken wanneer een product wordt opgeleverd en van hoeveel feedbackkansen de student gebruik kan maken. Op deze manier krijgt ‘het tijdig bekend zijn van (project)resultaten’ een concreet meetpunt. De verbeteracties die de opleiding ter hand heeft genomen, lijken te resulteren in een positievere waardering van studenten op de verschillende aspecten van toetsen en beoordelen (bron: STO 2008).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 51
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam is positief gestemd over het beleid dat de faculteit voert ten aanzien van beoordeling en toetsing, waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in het curriculumcasco van de FEM en het document “toetsbeleid FEM, 2006”. De opleiding heeft de planning, procedures (richtlijnen), vereisten en criteria met betrekking tot beoordeling en toetsing beschreven. Alle gebruikte toetsvormen sluiten aan bij het onderwijs dat op dat moment gevolgd wordt. De toetsvormen verschillen al naar gelang de doelen van de leeractiviteiten (leerlijnen). De te gebruiken toetsvormen stellen de student in staat aan te tonen dat hij de competenties en/of de daaraan ten grondslag liggende kennis, vaardigheden of houdingen heeft verworven. De huidige beoordeling en toetsing sluit (nog) niet naadloos aan bij het concept van competentiegericht opleiden. Gesteld kan worden dat vanaf het derde jaar de toetsen wel steeds competentiegerichter worden. De opleiding draagt er zorg voor dat zij aan het einde van de studie een uitspraak kan doen over de verworven competenties van de student. Er worden in sommige gevallen maatregelen getroffen om meeliftgedrag van studenten tegen te gaan. Het auditteam onderkent dat het uitzuiveren van meeliften een moeilijke kwestie blijft en dat op dit punt ook enkele zelfsturendheid van studenten mag worden verwacht, maar het team ziet ruimte voor verbetering. Voor de beoordeling van de stage en het afstudeerwerkstuk beschikt de opleiding over vaste beoordelingscriteria welke ook worden gehanteerd bij de beoordeling. Binnen de opleiding wordt in toenemende mate aandacht besteed aan intercollegiale samenwerking bij de ontwikkeling én beoordeling van toetsen; iets waar het auditteam aan hecht in verband met de borging van de kwaliteit van de toetsen. Via de toetscommissie heeft de opleiding een mechanisme om de technische kwaliteit (validiteit, betrouwbaarheid, objectiviteit) van toetsen te borgen. Werkvelddeskundigen zijn zijdelings betrokken bij de beoordeling van sommige projecten en van de stage. Hun oordeel wordt impliciet meegenomen in de eindbeoordeling. Bij de eindbeoordeling van de afstudeeropdracht is werkveld expliciet betrokken. Het auditteam is positief gestemd over de mogelijke betrokkenheid van externe gecommitteerden. Het auditteam acht de nieuwe positionering van de examencommissie vertrouwenwekkend. De informatievoorziening naar studenten inzake de planning, procedures (richtlijnen), vereisten en criteria met betrekking tot beoordeling en toetsing hieromtrent is adequaat geregeld. Het beoordelings- en toetsingssysteem kent een procedure van bezwaar en beroep. Studenten zijn nog niet voor de volle 100% tevreden over toetsing en beoordeling. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing en besteedt daarom systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van dit aspect. De verbeteracties die de opleiding ter hand heeft genomen, lijken te resulteren in een positievere waardering van studenten op de verschillende aspecten van toetsen en beoordelen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 52
SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” als voldoende.
De opleiding zorgt er voldoende voor, dat ontwikkeling van kennis en (beroeps)vaardigheden plaatsvindt en zorgt er op adequate wijze voor dat dit programma actueel is en blijft. De opleiding maakt hiertoe o.a. gebruik van haar contacten met het werkveld. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Door het hele programma te doorlopen kunnen studenten uiteindelijk de geformuleerde eindcompetenties bereiken. Het studieprogramma is inhoudelijk samenhangend. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een verticale en horizontale samenhang kennen. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld en zorgt er voldoende voor, dat de studievoortgang van de student zo min mogelijk wordt belemmerd. Studenten vinden de studielast acceptabel. Studieloopbaanbegeleiders bespreken de studielast en studievoortgang met de student. De opleiding heeft een duidelijk beeld van instromende studenten. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. Studenten kunnen gebruik maken van doelgroepspecifieke arrangementen. Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen die de opleiding heeft geformuleerd. De gehanteerde werkvormen sluiten daar goed bij aan. Via de huidige beoordeling en toetsing wordt adequaat getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing. Zij heeft verschillende verbetermaatregelen op de rol staan. Hierbij gaat het vooral om het standaardiseren en formaliseren van het kwaliteitsbeleid op het gebied van de constructie, beoordeling, analyse en het verbeteren van toetsen. Het auditteam acht het geformuleerde toetsbeleid, het toetsplan en de verbetermaatregelen vertrouwenwekkend.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 53
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Dit onderwerp kent drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen 3.1.1. Het auditteam heeft inzage gehad in de CV’s van docenten. M.b.t. de vaste docenten geldt dat zij bijna allemaal beschikken over relevante (internationale) werkervaring, zij het dat bij een aanzienlijk aantal docenten deze werkervaring relatief lang geleden is. Een deel van het onderwijs wordt daarnaast door docenten met een parttime aanstelling verzorgd. Zoals in 2.1.6. is gesteld, is de inzet van gastdocenten (nog) geen structureel onderdeel van het curriculum. 3.1.2. De docenten onderhouden contact met de bedrijven en organisaties waar de studenten werkzaam zijn. Stage- en afstudeerbegeleiding is een goede manier om te bereiken dat docenten meer kennis van de beroepspraktijk opdoen. Met betrekking tot stagebegeleiding geldt dat de stagebegeleider in stage I in principe niet langskomt, maar dat er wel afdoende gecommuniceerd wordt over de stageopdracht, de voortgang, eventuele problemen e.d. De student fungeert eigenlijk als ‘tussenpersoon’ tussen de opleiding en het stageverlenende bedrijf. De afstudeerstage (stage II) wordt in principe wel altijd bezocht. Samen met de bedrijfsbegeleider formuleert de student de opdracht/het onderzoek. De afstudeerbegeleider komt in de beginfase van het afstuderen langs en plant – indien noodzakelijk of gewenst – een tweede bezoek. Met betrekking tot het buitenschoolse curriculum hanteert het instituut het principe dat bij het aangaan van de stage gezocht wordt naar begeleiding die past bij de vereiste deskundigheid van deze stage. Dit betekent dat het in de regel de vakdocenten van het instituut zijn die optreden als stagebegeleider. Toch is de opleiding er alert op dat alle docenten ingeschakeld worden bij stage- en afstudeerbegeleiding. 3.1.3. Overige opleidingsactiviteiten t.b.v. de bevordering verbinding leggen met de beroepspraktijk zijn: beroepsgerichte kennisverwerving van docenten via vakliteratuur, deelname aan landelijke overleggen en aan symposia/congressen, via lidmaatschap van beroepsverenigingen. Diverse MER-docenten zijn lid van de Orde van Organisatie Adviseurs, universiteitsgebonden bedrijfskundenetwerken (o.a. Rotterdam, Wageningen) en de beroepsvereniging voor coaching; deelname van docenten aan specifieke vakscholing/beroepsmatige scholing. Met het scholingstraject voor praktijkbegeleiding wordt bijvoorbeeld de binding met de beroepspraktijk versterkt en de begeleidende rol van de docent verbeterd; deelname van een aantal docenten aan de kenniskring van het lectoraat; promotietrajecten van vier docenten die via onderzoeksopdrachten een bijdrage leveren aan het kenniscentrum; betrokkenheid bij de contractactiviteiten die ontplooid worden door het Centre for Business & Management; het beroepenveld organiseert daarnaast zogenaamde ‘master classes’ waaraan de docenten van het instituut actief deelnemen. Tijdens deze bijeenkomsten worden de belangrijkste thema’s die in de praktijk spelen behandeld en meegenomen bij de verdere onderwijsontwikkeling.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 54
3.1.4. Het auditteam heeft geconstateerd, dat docenten voldoende contacten hebben in het beroepenveld, maar is van mening dat deze contacten steviger aangetrokken kunnen worden en van een minder vrijblijvend karakter dienen te zijn. De contacten die er zijn, lijken veelal het resultaat van een proactieve houding van een individuele docent dan dat de opleiding hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden. Uiteraard onderkent het auditteam dat individuele personen ‘eigenaar van het eigen netwerk’ zijn en tot op zekere hoogte ook moeten blijven, maar het delen van dit netwerk en de interactie tussen de opleiding en het werkveld kunnen naar mening van het auditteam nog vergroot worden. 3.1.5. De infrastructuur voor het vastleggen van het netwerk is reeds aanwezig: het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er bestaat een relatiebeheersysteem, waarmee alle praktijkcoördinatoren werken. 3.1.6. Uit het STO 2008 komt naar voren dat studenten van mening zijn dat docenten voldoende op de hoogte zijn van de beroepspraktijk. Propedeusestudenten geven een 3,8 en overigejaars beoordelen dit aspect met een 3,4. Uit de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen, komt naar voren dat docenten adequaat het verband leggen met de beroepspraktijk. Propedeusestudenten zijn hier minder tevreden over. Een verklaring hiervoor is reeds gegeven (zie 2.1.2). Voor docenten ligt hier de schone taak om het verband tussen het programma en de MER-beroepspraktijk nog duidelijker naar voren te laten komen. Frequentere inzet van gastdocenten is wellicht een goede manier om het beeld van de toekomstige beroepspraktijk voor MER-studenten helderder te krijgen. Samenvattend is het auditteam van mening dat het onderwijs voor een belangrijk deel wordt verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Alhoewel het auditteam heeft vastgesteld dat de docenten voldoende zicht hebben op actuele ontwikkelingen in het relevante domein en dat docenten regelmatig bij- en herscholing ontvangen, is het wel een aandachtspunt dat de relevante werkervaring van veel docenten relatief lang geleden is. Aan de andere kant onderkent het auditteam dat de docent met enige afstand tot de praktijk de bijzondere positie heeft dat hij vaak wel in staat is om die ontwikkelingen te herkennen die belangrijk zijn om in te brengen in het onderwijs.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het opleidingsprogramma wordt mede uitgevoerd door docenten die een relatie met het beroepenveld hebben. Hun eigen werkervaring – indien van toepassing – is over het algemeen weliswaar relatief lang geleden, maar via verschillende mechanismen hebben zij voldoende zicht hebben op actuele ontwikkelingen. Docenten houden contact met het beroep o.a. via de begeleiding van stages en afstudeeropdrachten en via individuele contacten met het beroepenveld. Verschillende docenten zijn actief betrokken bij de werkzaamheden van de kenniskring. De MER heeft vier promovendi die een bijdrage leveren aan het kenniscentrum via onderzoeksopdrachten. Daarnaast draaien drie andere docenten vanuit de MER mee in een van de lectoraten. Studenten zijn positief over de actuele kennis van MER-docenten over de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 55
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Bevindingen 3.2.1. Het hogeschoolbrede personeelsbeleid voor 2005 – 2008 is vertaald in de Facultaire Jaaragenda en in de instituutsjaarplannen. Dit gebeurt in samenhang met het meerjarenpersoneelsplan (MJPP), de FEM Cockpit (zie 5.1) en een managementcontract van de Faculteitsdirectie met het College van Bestuur. 3.2.2. De opleiding kent een staf van 34 personen (33 docenten en 1 manager). Deze staf vertegenwoordigt 25,1 fte met elkaar De docentformatie wordt niet alleen voor de MER-studenten gebruikt. Docenten zijn in de breedte ingezet. Dit geldt sowieso in de gemeenschappelijke propedeuse. 3.2.3. De FEM bewaakt de continuïteit van de uitvoering van het onderwijs en de daarvoor beschikbare formatie. Er is managementinformatie beschikbaar om de instroom en de beschikbare capaciteit op elkaar af te stemmen. Zo is er bijvoorbeeld een goede monitoring van de ziekteverzuimcijfers via de FEM Cockpit en persoonlijke aandacht van teamleiders voor zieke medewerkers (zie 3.2.5). De continuïteit van de uitvoering van het onderwijs wordt mede gewaarborgd, doordat personele inzet faculteitsbreed wordt aangepakt. Centraal hierbij staat de uitwisselbaarheid van docenten. De docentenformaties voor de opleidingen vallen onder facultair beleid. Het verschuiven van docenten heeft zo geen financiële gevolgen voor de individuele instituten en opleidingen. Daarnaast heeft de faculteit extra capaciteit voorhanden met tijdelijke dienstverbanden en de inzet van personeel-niet-in-loondienst. 3.2.4. In het beleid van de FEM staat momenteel de doelstelling ‘Meer handen aan het bord’ centraal. De werving & selectie van junior docenten is hierbij een essentieel speerpunt. Vacatures van verschillende instituten met eenzelfde expertise worden overigens gebundeld, waardoor versnippering met kleine aanstellingen wordt tegengegaan. De streefnorm voor het docentenbestand is: 30% schaal 10 of lager – profielen docent niveau 2 en instructeur (voorheen: junior). 40% schaal 11 – profiel docent niveau 1 (voorheen: medior). 30% schaal 12 of hoger - profielen hogeschooldocent en docent-onderzoeker (voorheen: senior). Het beleid van de FEM is om oudere werknemers zoveel mogelijk te vervangen door startende werknemers. Behoud van kennis wordt geborgd, doordat een oudere docent wordt gekoppeld aan een starter. 3.2.5. Het kort ziekteverzuim (korter dan 1 jaar) bedraagt 3% (streefwaarde 3.7), het lang ziekteverzuim 5.7 (streefwaarde 4.6). Het ziekteverzuim wordt geanalyseerd met behulp van de cijfers in de FEM Cockpit. De Faculteit geeft via het (wettelijk systeem) poortwachter uitvoering aan begeleiding van het ziekteverzuim. De direct leidinggevende neemt binnen 24 uur na de ziekmelding contact op met de zieke en maakt van het gesprek een rapport. Er is regelmatig een bijeenkomst van het Sociaal Medisch Team. Teamleiders houden contact met hun medewerkers en maken indien nodig reïntegratieplannen. P&O volgt dit proces, archiveert de documenten en ondersteunt waar nodig. 3.2.6. Tweejaarlijks wordt er een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden aan de Faculteitsdirectie voorgelegd. Omdat de resultaten verschillen per opleiding is ervoor gekozen om deze in het managementteam van de Instituten te bespreken. Vervolgens worden deze, waar mogelijk, naar de teams verdeeld en op de agenda van de teambijeenkomsten geplaatst. De medewerkerstevredenheid is in de loop van de jaren toegenomen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 56
Een punt van aandacht blijft de werkdruk. Sinds februari 2008 is een werkgroep ‘werkdruk’ actief. De werkgroep heeft een inventarisatie gemaakt van de aspecten die te maken hebben met de begrippen werklast en werkdruk. De werklast per jaar is vastgelegd in ieders formatie en is afgeleid van de CAOafspraken en regelingen. Er bestaan aanwijzingen dat de werklast van veel docenten niet evenredig over het hele jaar verspreid ligt. De werkgroep heeft zich vooralsnog als taak gesteld om twee dingen uit te zoeken: 1. de werklastverdeling binnen de opleiding; zo ligt er vaak een nadruk op de eerste twee blokken van het cursusjaar. In die periode worden veel colleges aangeboden: er draaien zowel veel ‘gewone’ colleges, met name eerstejaars, als veel minors. Het is dus mogelijk dat er met name in blok 1 en blok 2 sprake is van een bovengemiddelde werklast; 2. de mate waarin de medewerkers werkdruk ervaren. Dit wil de werkgroep o.a. in kaart brengen aan de hand van vraaggesprekken met docenten.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft zich aan de hand van de gesprekken tijdens de facultaire audit en de reeds ontwikkelde documenten en instrumenten een beeld kunnen vormen van het capaciteitsbewakingssysteem. De instrumenten die hiervoor zijn en worden ontwikkeld, zijn mooie en bruikbare instrumenten. De faculteit hanteert een goed beleid ten aanzien van het monitoren van ziekteverzuim en medewerkerstevredenheid. Docenten ervaren een hoge werkdruk. De opleiding erkent dit en heeft de werkgroep ‘werkdruk’ ingesteld om het vastgestelde beleid rondom werkdruk te koppelen aan de MER-praktijk. Het auditteam wil de opleiding op het hart drukken om de werkdruk te blijven monitoren en bij een structureel te hoge werkdruk plannen te maken om deze te verminderen. De huidige omvang van de formatie stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 57
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Bevindingen 3.3.1. Gelet op de CV’s (in termen van opleiding en werkervaring) van de docenten en op het professioneel relatienetwerk dat zij binnen het werkveld onderhouden en gebruiken en mede gelet op de informatie die het auditteam tijdens de gesprekken met het management verkreeg, is het auditteam van oordeel dat de MER-docenten inhoudelijk gekwalificeerd zijn hun taken binnen het programma op het gewenste niveau uit te voeren. Vrijwel alle docenten die deel uit maken van het MER-team hebben een academische opleiding gevolgd en beschikken over een academische graad (doctoraal). Vrijwel alle docenten zijn didactisch bevoegd. Nieuwe medewerkers zonder didactische aantekening volgen binnen twee jaar na hun aanstelling de cursus HBOdidactiek. Personeelsbeleid 3.3.2. In 2005 is de HU gestart met de vernieuwing en aanscherping van het personeelsbeleid. Een belangrijk onderdeel van dit beleid was de invoering van het functiegebouw. Het in 2006 ingevoerde functiehuis telt 42 profielen, waarin de functies op verschillende niveaus zijn beschreven. Alle profielen geven een beeld van wat de functie bijdraagt aan het realiseren van de doelen van de organisatie. Tevens vormen deze profielen de basis voor de gesprekken tussen leidinggevende en medewerker over resultaten en ontwikkeling van competenties. 3.3.3. De FEM sluit zich aan bij het personeelsbeleid van de HU. De faculteitsdirectie stelt jaarlijks de uitwerking van het personeelsbeleid vast in de Facultaire jaaragenda. Belangrijk is dat duidelijke afspraken worden gemaakt over wie waarvoor verantwoordelijk is. De FEM heeft in dit kader het Project Professioneel Partnership (PPP) opgezet. De faculteit richt zich met dit project op het samen met alle betrokkenen benoemen, analyseren, verbeteren en laten werken van de operationele processen. Zij wil het volgende bewerkstelligen: met elkaar afspreken welke resultaten je samen wilt bereiken, wat ieders rol daarin is, wat hij of zij daarvoor nodig heeft, hoe en wanneer de een verder kan met het werk van de ander, en hoe je elkaar daarop aanspreekt. Er is hierbij een duidelijke scheiding tussen strategisch, tactisch en operationeel niveau. Het Institute for Business Administration heeft geparticipeerd in PPP. Dit procesmanagementproject is inmiddels geïmplementeerd in de staande organisatie middels procesgroepen onder de naam Professioneel Partnership. Aan de procesgroepen nemen alle organisatie-onderdelen van de FEM deel. De procesgroepen worden merendeels aangestuurd door leden van het Facultaire Directieteam. Inschaling 3.3.4. De faculteit heeft de competenties die bij de verschillende niveaus horen, vastgelegd. Het Institute for Business Administration heeft de aanwezige ervaring, expertise en competenties van docenten systematisch in kaart gebracht. Ook ontwikkelt de FEM een rollenmatrix voor het onderwijzend personeel, waarin uiteen wordt gezet hoe taken en rollen zich verhouden tot de docentprofielen 10, 11 en 12. Dit dient onder meer als kwalitatieve onderbouwing van de streefcijfers 30%-40%-30% (zie ook facet 3.2). Deze competentiematrix moet nog worden aangevuld met competenties verdeeld over de docentniveaus en met een meerjarenperspectief voor de verschillende deskundigheidsgebieden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 58
3.3.5. In het functiehuis worden functie-eisen zwaarder en ze verschuiven: van docenten worden onderzoeksvaardigheden, goed vakmanschap (leraar en vakkennis) en kennis en kunde op het gebied van de beroepsuitoefening verwacht. 75% van de FEM docenten heeft reeds trainingen in onderzoeksvaardigheden gevolgd. Dit ligt in lijn met het beleid dat lectoren voor kenniskringen ook intern een beroep kunnen doen op gepromoveerde onderzoekers en medewerkers met onderzoeksvaardigheden. Deskundigheidsbevordering 3.3.6. In de Facultaire jaaragenda FEM 2007 is een van de thema’s deskundigheidsbevordering. In de Instituutsplannen wordt hier inhoudelijk op ingegaan en worden (gezamenlijke) doelstellingen ten aanzien van scholing geformuleerd. De norm is dat elk jaar 10% van de formatie aan deskundigheidsbevordering wordt besteed. Concrete voorbeelden van scholingstrajecten die meerdere docenten hebben gevolgd in het studiejaar 2007-2008 zijn: Teaching your subject in English, kritisch denken, certificeringstraject SLB, intervisie SLB, HBO-didactiek, afstudeerbegeleiding en coachingscursussen. In facet 2.8 is aangegeven dat de rol van de examencommissie belangrijker wordt. De leden van de examencommissie bereiden zich via scholing hierop voor. Daarnaast hebben twee docenten een post HBO-opleiding gevolgd, zijn vier docenten bezig met eenpromotietraject, hebben drie docenten een leiderschapsleergang gevolgd en hebben alle teamleiders een MD-traject gevolgd. Functionerings- en beoordelingsgesprekken 3.3.7. Binnen de cyclus Resultaat Gericht Werken (RGW) maken leidinggevende en medewerker afspraken over de resultaten die de medewerker gaat behalen en over de competenties die de medewerker (verder) gaat ontwikkelen. Het gaat in deze cyclus om drie soorten gesprekken tussen leidinggevende en medewerker: het contractgesprek: het doel is het bereiken van een totaalafspraak over te bereiken resultaten van een medewerker en diens persoonlijke ontwikkeling gedurende een bepaalde periode; het functioneringsgesprek en POP: bespreken van de totale voortgang, dus inclusief persoonlijke ontwikkeling van de medewerker; het beoordelingsgesprek: formele feedback door de leidinggevende op de prestaties van de medewerker. Hieruit volgt de beloning. Leidinggevenden worden geschoold in het voeren van deze gesprekken. De uitvoering van de RGWgesprekken is opgenomen in de FEM planning & control cyclus. Het aantal RGW-gesprekken wordt twee keer per jaar gemeten en de resultaten worden opgenomen in de FEM Cockpit. P&O ziet erop toe, dat er binnen de opleidingen RGW-gesprekken plaatsvinden en bewaakt de kwaliteit van deze gesprekken door de verslagen te beoordelen op persoonlijke ontwikkelen, smart afspraken en de doorvertaling van het jaarplan naar individuele afspraken over onder andere opleiding en scholing. Het auditteam vindt dat de faculteit op deze manier de PDCA-cyclus consequent toepast in haar beleid. 3.3.8. Kennisoverdracht tussen docenten, met name tussen junioren en senioren is noodzakelijk. De faculteit heeft daarom maatregelen genomen die ervoor garant moeten staan, dat de kennis en ervaring van oudere docenten behouden blijft voor de faculteit. De begeleiding van startende docenten krijgt daarbij veel aandacht om ongewenste uitstroom te voorkomen. Diversiteitsbeleid 3.3.9. Het hogeschoolbrede project Nieuw Goud moet leiden tot meer diversiteit in het docentenkorps. Allochtone oud-studenten van de hogeschool krijgen een traineeship van een jaar. Hiermee worden ze klaargestoomd tot HBO-docent.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 59
Met het project Oud Goud heeft de FEM inhoud gegeven aan haar seniorenbeleid. Regelmatig organiseert de faculteit bijeenkomsten voor oud-docenten, waarbij actuele thema’s worden besproken. Ook worden oud-docenten betrokken bij lectoraten, geven zij rondleidingen of doceren zij bepaalde modules. Evaluaties 3.3.10. De FEM hanteert procedures die studenten betrekt bij de evaluatie van docenten. Deze evaluaties vinden plaats via het jaarlijkse STO en via de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen. Ook op deze wijze krijgt de FEM inzicht in de kwaliteit van haar personeel. Uit deze evaluaties blijkt dat het oordeel van de studenten positief is over de inhoudelijke en onderwijskundige capaciteiten van docenten. Studenten zijn minder positief over de begeleidingsexpertise van hun docenten. Hier wordt aandacht aan besteed via het ‘Scholingstraject voor praktijkbegeleiding’. Uit de gesprekken met studenten op de audit blijkt, dat zij tevreden zijn over de docenten. Docenten combineren theorie met praktijkvoorbeelden en stimuleren studenten om de stof goed door te nemen en om opdrachten te maken. De didactische vaardigheden van docenten worden positief beoordeeld. Samenvattend concludeert het auditteam, dat het personeel in staat is de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het docententeam straalt het juiste enthousiasme uit. Het is zaak dat de opleiding zorg blijft dragen voor kennisoverdracht en voor sociale integratie in het docentencorps en binding met de opleiding. Het auditteam heeft geconstateerd dat kennisoverdracht zowel in informele zin in de wandelgangen als in formele zin (o.a. via de kenniskring en de lectoraten, via overleggen en bijeenkomsten) plaatsvindt. De opleiding is zich ervan bewust dat er verbeteracties gewenst zijn met name ten aanzien van de docent in zijn rol van studiebegeleider. Hierop is gerichte scholing gestart.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Gelet op de CV’s van de docenten en mede gelet op de informatie die het auditteam tijdens de gesprekken op de audit verkreeg, is het auditteam van oordeel dat de MER-docenten inhoudelijk gekwalificeerd zijn hun taken binnen het programma op het gewenste niveau uit te voeren. Het auditteam heeft gezien dat het Functiegebouw is ingevoerd. De faculteit heeft een competentieset opgesteld en op basis daarvan zijn functieprofielen voor alle voorkomende functies beschreven en vastgelegd in het Functiegebouw. Alle medewerkers zijn inmiddels ingedeeld. De FEM hanteert een zorgvuldig opgezet aannamebeleid, wat een belangrijk instrument is om de didactische kwaliteit van het docentencorps te borgen. Beginnende docenten worden begeleid. De FEM beschikt over een goed promotiebeleid, dat wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de kenniskring en de lectoraten. Vier docenten van de opleiding MER nemen hieraan deel. Periodiek voert de opleiding functioneringsgesprekken waarvan de afspraken schriftelijk worden vastgelegd ook met betrekking tot de verdere ontwikkeling van de voor hun taakuitvoering noodzakelijke kennis en competenties. In grote lijnen zijn de studenten tevreden over de inhoudelijke competenties van de docenten. Zij zijn iets minder positief over de kwaliteiten van docenten als begeleider. De opleiding besteedt met scholingstrajecten hier extra aandacht aan.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 60
SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Inzet van Personeel” als voldoende.
Het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien het auditteam van mening is dat het personeelsbeleid in grote lijnen goed geregeld en aantoonbaar is op facultair niveau. De FEM heeft een goed personeelsbeleid opgezet en heeft hierbij aandacht voor de juiste dingen. Kwantitatief is de inzet van personeel op een niveau dat het verzorgen van de MER-opleiding met de gewenste kwaliteit mogelijk maakt. De hoge werkdruk is een aandachtspunt. De opleiding is zich hiervan bewust. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s van de docenten blijkt, dat zij qua vakdeskundigheid en werkervaring voldoende toegerust zijn om op HBO-niveau hun discipline te verzorgen.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 61
Onderwerp 4: Voorzieningen Dit onderwerp kent twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Bevindingen De opleiding volgt het beleid van de FEM. In de Management Review van de opleiding is dit facet dan ook niet apart beschreven. Algemeen beeld: het auditteam heeft geconstateerd, dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Zo liggen er onder andere de documenten ‘Huisvestingsbeleid 2003 – 2012’ (hogeschoolbreed), ‘jaarplan FEM mediatheek 2006 –2007’ en ‘Informatie Beleidsplan FEM 2006’. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICTvoorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. 4.1.1. De FEM is – net als de FCJ, FG en FSAO – gehuisvest op één eigen locatie op De Uithof in een gemoderniseerd gebouw. Deze locatie voldoet in hoge mate aan de vereisten van de gebruikers en de kwaliteit van deze panden wordt als goed ervaren. 4.1.2. De benedenverdieping staat geheel in het teken van ondersteuning van de student. De Services zijn alle gesitueerd op de begane grond. Er zijn drie faciliteitenbalies die onderverdeeld zijn naar functie (meldpunt, studiegidsen, voorzieningen). Ook de Onderwijsbalie en een desk van het International Office zijn hier gevestigd. Op de verdiepingen zijn de instituten gehuisvest die herkenbaar zijn aan een eigen kleur in het gebouw. De bewegwijzering in het gebouw en de informatievoorziening voor studenten zijn tweetalig. 4.1.3. Kopieervoorzieningen worden voor bulkwerk gedeeld met de Universiteit Utrecht en het Utrechts Medisch Centrum. Dit is met name efficiënt ten aanzien van het vele kopieerwerk van tentamens. 4.1.4. De FEM heeft beschikking over ruim 400 computerwerkplekken en ruim 80 laptopwerkplekken voor studenten in computerlokalen, projectkamers, de Mediatheek en op de pleinen. Hierbij beschikt de faculteit over het grootste aantal pc’s binnen de hogeschool. Daarnaast werkt de faculteit aan de invoering van een draadloos netwerk, zodat het werken met een computer in het gehele gebouw mogelijk is. De pc-ruimten voldoen aan de normen in de arbowetgeving. Zo zijn bijvoorbeeld alle stoelen in hoogte verstelbaar. Verder heeft de FEM beschikking tot: Projectruimtes (6 personen) Collegezalen (90 – 400 personen) Klaslokalen voor kleine en grotere groepen Overlegplekken etc.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 62
Om een adequate uitvoering van het programma mogelijk te maken zijn theorielokalen standaard uitgerust met een overheadprojector en zijn collegezalen voorzien van audiovisuele apparatuur. De bezettingsgraad van de project-/werkgroepruimtes is 98%. Dit betekent concreet dat de ruimtes goed gebruikt worden en slechts één uur per maand onbezet zijn. Voor bepaalde contractactiviteiten kan de FEM onder andere gebruik maken van lokalen bij de Universiteit Utrecht. 4.1.5. Voorts heeft de faculteit een ruime, modern ingerichte en goed voorziene mediatheek. De mediatheek beschikt over een grote digitale collectie in databanken. De mediatheek is één van de zeven deelnemers aan het project HBO kennisbank, een initiatief van het Samenwerkingsverband Hogeschoolbibliotheken (SHB). Eind 2005 hebben de mediatheken van de hogeschool een gezamenlijke visie gepubliceerd. Aandachtspunten tot 2010 zijn: kenniscirculatie, digitalisering en samenwerking. Concreet betekent dit dat de mediatheken zich actief toeleggen op het trainen van studenten en docenten in informatievaardigheden en de inbedding daarvan in het curriculum. Zo zijn er drie infospecialisten die bijvoorbeeld toegepast les geven, waarbij studenten voor het uitvoeren van bepaalde opdrachten informatie uit de databases nodig hebben. Het auditteam heeft een rondleiding gehad door het gebouw. Het team is van mening dat de bibliotheek beschikt over de nodige actuele litteratuur. Ook de databanken lijken interessant. Een aandachtspunt is dat studenten overigens (nog) spaarzaam gebruikmaken van deze databanken. 4.1.6. De Faculteit werkt aan de invoering van competentiegericht, flexibel onderwijs. De FEM stelt dat de invoering van dit onderwijs sterk afhankelijk is van een optimale interactie tussen student, docent en opleiding. De inzet van ICT-instrumenten ondersteunt die interactie. De FEM heeft haar doelstellingen op dit gebied geformuleerd in een Informatie Beleidsplan (IBP), waarin vier hoofdgebieden centraal staan: Leren en ICT, Onderwijslogistiek en ICT, ICT-middelen en Kennisdeling ICT. Op centraal niveau wordt gestreefd naar standaardisatie van softwarepakketten voor heel de hogeschool. Om de uitrol van bepaalde systemen op hogeschoolbreed niveau te realiseren, is er een hogeschoolbreed informatieoverleg. De ICT-dienstverlening wordt uitgevoerd door het HU Shared Service Centrum ICT. Tussen het Shared Service Centrum ICT en de FEM zijn Service Level Agreements afgesloten. Binnen de FEM wordt gewerkt met de digitale leeromgeving Sharepoint. Daarnaast wordt gewerkt met het onderwijsinformatiesysteem OSIRIS en met Fortress. 4.1.7. Onderwijskundige veranderingen en een veranderende vraag worden jaarlijks vertaald naar de aanpassing van de inrichting van het gebouw. In de maanden mei/juni wordt geïnventariseerd wat de onderwijsruimtebehoefte is. Facilitair beheer maakt een faculteitsbrede inventarisatie onder studenten en medewerkers van wensen en behoeften, waarna het gebouw tijdens de zomervakantie aangepast wordt aan de gewijzigde behoeften. 4.1.8. Studenten zijn tevreden over de Mediatheek, de ICT-helpdesk en over de computerwerkplekken. De studenten zien in, dat een beperkte beschikbaarheid van computerwerkplekken tijdens ‘spitsuren’ (tussen 10.00 en 14.00 uur) nu eenmaal iets is, dat ze moeten accepteren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 63
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICTvoorzieningen goed geregeld zijn op facultair niveau. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten en docenten hebben toegang tot actuele informatie en programma’ s zowel in het eigen opleidingsgedeelte als in de centrale (computer)ruimtes en op Sharepoint. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 64
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Bevindingen 4.2.1. Beleid: de Hogeschool heeft gekozen voor competentiegericht onderwijs. De faculteit heeft op basis van dit uitgangspunt haar visie op studiebegeleiding vastgelegd en verder uitgewerkt in het Project Competentie-coaching. Uitgangspunt is dat competentieontwikkeling steeds verder zal worden geïntegreerd in het leerproces van de student. Eerst werkt de student onder begeleiding aan zijn competentieontwikkeling en in een latere fase aan de beroepsontwikkeling. Studenten dienen uiteindelijk hun studieloopbaan zelf te kunnen managen. Het vermogen te reflecteren (op studieloopbaankeuzes, studiemotivatie, studievoortgang en de eigen ontwikkeling) is daarbij essentieel. 4.2.2. De FEM-opleidingen verzorgen studiebegeleiding op diverse facetten van het studie- en leerproces. De FEM onderscheidt hierin vier typen begeleiding: inhoudelijke begeleiding, begeleiding bij studievaardigheden, studieloopbaanbegeleiding en begeleiding bij persoonlijke (studie)problemen. Elke student heeft een studieloopbaanbeleider, die de student ondersteunt bij de studievoortgang, competentieontwikkeling en persoonlijke problemen. Voor specifieke vragen en problemen kunnen studenten tevens een beroep doen op decanen, een studentenpsycholoog of een mediator. De begeleiders beschikken over de noodzakelijke competenties om studenten te kunnen begeleiden. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van het hogeschoolbrede certificeringstraject. 4.2.3. Elementen in het studieloopbaansysteem zijn: instrumenten waarmee de student feedback kan verzamelen over zijn competentieontwikkeling in relatie tot eisen die in de beroepspraktijk gesteld worden. De bedoeling is dat de student gericht – en in toenemende mate docentonafhankelijk - informatie verzamelt over zijn eigen competentieontwikkeling en de mogelijkheden en eisen van de studie en het beroepenveld; een portfolio waarin de student bewijsstukken verzamelt (producten, good practice en oordelen) om zijn competentieontwikkeling aan te tonen. Dit portfolio van de student is bij voorkeur in digitale versie beschikbaar, waartoe de studieloopbaanbegeleider en eventueel enkele medestudenten en andere docenten toegang hebben; een persoonlijk ontwikkelingsplan, waarin de student omschrijft hoe het met zijn competentieontwikkeling staat, wat hij verder wilt ontwikkelen en hoe hij dat gaat doen; afspraken over het portfolio assessment (de presentatie van en reflectie op deze competentieontwikkeling), waarbij de criteria en de rollen van de student en de studieloopbaanbegeleider helder moeten zijn; afspraken over het toekennen van studiepunten aan de competentieontwikkeling; de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een netwerk van medestudenten (over de jaren heen) ter ondersteuning van studieloopbaanplanning en –ontwikkeling (verticale studententeams / intervisiegroepen).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 65
Studievoortgang(sgesprekken) 4.2.4. Elk blok houdt de studieloopbaanbegeleider een gesprek met de student. De studenten geven tijdens de gesprekken op de audit aan, dat de inhoud van deze gesprekken sterk afhangt van de studieontwikkelingen van de individuele student. Als een student een goede studievoortgang heeft, zijn deze gesprekken een formaliteit. M.b.t. de studievoortganggesprekken worden pro-activiteit van zowel de docent als de student verwacht. In de documenten staat dat er een proactieve houding is van de kant van de docent bij de SLB. Hiermee worden bedoeld dat er een stevig programma is neergezet en is ingeroosterd. De pro-actieve houding dient vooral bij de student te liggen: bij hem ligt de verantwoordelijkheid om op de gesprekken te komen bij de SLB-docent. 4.2.5. De studievoortgang kan gevolgd worden via het Onderwijs en Studenten Informatie, Registratie en Inschrijf Systeem (OSIRIS). Hogeschool Utrecht gebruikt dit systeem voor de registratie van studenten. Hierin worden alle gegevens, cijfers en ook toetsinschrijvingen van studenten bijgehouden. Het systeem fungeert tevens als informatievoorziening richting de student. Elke student heeft zelf toegang tot OSIRIS en kan zo onder andere zijn studievoortgang bijhouden en toets- en cursusinformatie bekijken. De Faculteit stelt de student twee keer per jaar op de hoogte van zijn studievoortgang. Informatievoorziening 4.2.6. De Faculteit voert voor haar opleidingen een eenduidig informatiebeleid volgens vooraf geformuleerde deadlines en standaardeisen m.b.t. kwaliteit (studiegids, studiewijzers, terugkoppeling resultaten). De informatievoorziening naar studenten gebeurt op facultair niveau waar het kan, en op opleidings- of individueel niveau waar het moet. Studenten worden op verschillende wijze van informatie voorzien. De basis wordt gevormd door de studiegids en het intranet (Sharepoint). Via het intranet kunnen studenten alle informatie over de studie vinden: studiegids, OER, cursushandleidingen, roosters en toetsuitslagen. Sharepoint wordt ook gebruikt voor mededelingen aan alle studenten (zoals roosterwijzigingen), om oproepen te doen en voor de communicatie tussen docenten en studenten en tussen docenten onderling. 4.2.7. Bij de faciliteitenbalies (Onderwijsbalie) kunnen studenten terecht met vragen over de opleiding, bereikbaarheid van docenten, roosters, het reserveren van projectruimtes en dergelijke. Speciale ondersteuning 4.2.8. De Hogeschool geeft ondersteuning aan studenten met een functiebeperking zoals bijvoorbeeld aangepaste studieplanning, voorzieningen voor deelname aan het onderwijs, toegankelijke onderwijslocaties, aangepaste huisvesting, het in bruikleen krijgen van noodzakelijke hulpmiddelen of het verkrijgen van (financiële) hulp voor de aanschaf daarvan. Ook zijn er regelingen voor studenten die hun studie met topsport willen combineren. Evaluatie en verbeteracties 4.2.9. Uit de scores van het STO 2007 blijkt dat de MER-studenten niet tevreden waren met het SLBprogramma in de propedeuse. Op basis hiervan is de SLB in de propedeuse sterk geïntensiveerd en is het accent komen te liggen op mentoring. De begeleiding is gericht op “betrekken en binden”, “leren studeren”, en “normen en waarden”. De contactmomenten met de studieloopbaanbegeleider zijn vermeerderd. De begeleiding richt zich net name op mentorschap waarin bekeken wordt of de student wel op de goede plek zit en hoe hij het eerste jaar doormaakt. Aan de hand van cijfers wordt zijn studievoortgang besproken. De SLB’ers zijn vanaf studiejaar 2007-2008 ‘als team’ verantwoordelijk voor enkele klassen en wisselen met elkaar regelmatig informatie en ervaringen uit.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 66
Er zal vanaf studiejaar 2008-2009 gewerkt worden met verticale teams SLB’ers die studenten vanaf het begin van hun studie tot het einde, gericht en consistent gaan begeleiden. Voor docenten leidt het vormen van verticale teams tot meer eigenaarschap: “ik begeleid mijn studenten van het begin tot het afstuderen”. 4.2.10. Daarnaast is er een werkgroep ‘studieloopbaanbegeleiding’ gevormd. De werkgroep heeft een actieplan opgesteld met de volgende acht punten: 1. een gemeenschappelijke visie op SLB ontwikkelen (met bijbehorende eenduidige begrippen). Wat willen wij met SLB? Hoe maken we SLB aantrekkelijk? 2. een helder en consistent SLB-programma voor jaar 1 t/m 4 vaststellen; 3. duidelijke omschrijving van rollen en verantwoordelijkheden voor alle docenten maken; 4. een evaluatiesysteem ontwikkelen en implementeren; 5. invoeren en integreren van assessments (vaardigheidstoetsen) in het curriculum; 6. opzetten van een aanbod van deskundigheidsbevordering voor docenten (SLB-certificering, coachingsvaardigheden, feedbackvaardigheden); 7. opzetten van een introductieprogramma voor SLB in het begin van jaar 1; 8. in de randvoorwaardelijke sfeer ervoor zorgen dat in de toekomst alleen deskundige en bevlogen docenten als mentoren en studiecoaches ingezet worden. Voor alle punten heeft de werkgroep een duidelijk tijdspad afgesproken en verantwoordelijkheden toegewezen. Het auditteam heeft inzage gehad in de notitie ‘visie op begeleiding / introductie / SLB van onze propedeuse studenten’ (d.d. 2 juni 2008) en was positief gestemd hierover. Uit het vervroegde STO in de propedeuse blijkt dat de tevredenheid met SLB spectaculair is gegroeid (van 2,5 naar 3,4).
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De faculteit heeft duidelijk vastgelegd hoe de studieloopbaanbegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De basis is dat studenten in principe gedurende hun studie steeds meer zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de studiebegeleiding wisselt dan ook per studiejaar én per individuele student. In de propedeuse zal de studieloopbaanbegeleider zich vooral richten op het mentorschap. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. Met het digitale studentvolgsysteem hebben studenten en docenten altijd actuele informatie over de studievoortgang. Het auditteam concludeert dat de studiebegeleiding adequaat is ingericht. Studenten vinden, dat de docent in zijn begeleidende rol verbeteringen moet laten zien. De opleiding heeft op deze punten inmiddels verbetermaatregelen gestart die voor een deel ook al tot een positiever beeld bij propedeusestudenten over de studieloopbaanbegeleiding hebben geleid.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 67
SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” als voldoende. Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” als voldoende. Het onderwerp ‘Voorzieningen’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. De ruimtelijke en materiële voorzieningen maken het mogelijk de opleiding IBL op adequate wijze te realiseren. De studentbegeleiding is voldoende geregeld en wordt, ook naar het oordeel van studenten, naar behoren uitgevoerd, al kan de docent in zijn rol als begeleider nog verbeteringen laten zien. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de twee facetten van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 68
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Dit onderwerp kent drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
Bevindingen Met betrekking tot heel onderwerp vijf geldt, dat dit op facultair niveau geregeld én geborgd is en dat de opleiding het beleid van de FEM volgt. In de Management Review van de opleiding is dit onderwerp dan ook niet apart beschreven. Het auditteam is van mening dat de faculteit aantoonbaar waarborgt dat de PDCAcyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. 5.1.1. In het studiejaar 2004 – 2005 is binnen de FEM een integrale Planning & Control cyclus met jaarplannen. De faculteit beschouwt kwaliteitszorg niet als een op zichzelf staand beleidsonderwerp, maar sluit zich aan bij de visie van de Hogeschool Utrecht dat de essentie van kwaliteitszorg ligt in het systematisch doorlopen van de PDCA-cyclus bij alles wat de faculteit doet. De FEM kent dan ook geen afzonderlijk kwaliteitsbeleid, geen afzonderlijke kwaliteitsdoelstellingen en geen ad hoc verbeterplannen. In plaats daarvan heeft de faculteit een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorgt draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. 5.1.2. De jaarlijkse cyclus start met het vaststellen van een Facultaire jaaragenda door het directieteam op basis van verzamelde managementinformatie (FEM Cockpit – zie 5.1.3.), trends in het beroepenveld, marktontwikkelingen, uitkomsten van (interne) audits en de strategische uitgangspunten van de Hogeschool Utrecht. De Facultaire jaaragenda vormt de basis voor de jaarplannen per organisatieonderdeel van de faculteit. die op hun beurt weer het kader zijn voor persoonlijke resultaatafspraken in managementcontracten en RGW-gesprekken. Het auditteam heeft het Jaarplan van het Instituut for Business Administration 2007-2008 ingezien. In dit plan zijn missie van zowel de faculteit als het instituut weergegeven en is de visie van het instituut beschreven. Daarna volgde een ‘review’ van de afgelopen periode (en van het afgelopen jaarplan), waarbij verschillende beleidszaken zijn geëvalueerd. Ten slotte zijn de belangrijkste doelen voor de komende periode verwoord. Op de auditdag droegen zowel docenten als studenten de missie en visie van het Instituut uit. Het auditteam was o.a. aangenaam getroffen door de kwaliteit van de onderwijsorganisatie. 5.1.3. De facultaire planning & control cyclus richt zich systematisch op vijf aandachtsgebieden, te weten onderwijsproces, onderwijskwaliteit, markt, personeel en financiën. Voor deze gebieden zijn prestatieindicatoren met streefnormen (gebaseerd op de gemiddelde scores binnen de HU) vastgesteld, die periodiek gemeten worden. De complete set met prestatie-indicatoren wordt verzameld in de FEM Cockpit. De informatie is veelal gedetailleerd tot op het niveau van de verantwoordelijke manager en – waar het bijvoorbeeld concrete cursusinfo betreft – ook op docentniveau.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 69
5.1.4. De gezamenlijke stafdiensten publiceren deze Cockpit drie keer per jaar, voorzien van een Sideletter waarin zij trends, successen en risico's aangeven met betrekking tot het realiseren van de streefnormen. Er zijn versies voor de faculteit, maar ook voor de verschillende instituten, het Centre for Business & Management, de opleiding en andere organisatieonderdelen. Cockpit en Sideletter worden besproken in het directieteam, waarbij het betreffende directielid – na consultatie van betrokkenen in de organisatie – vervolgacties vaststelt. Deze vervolgacties worden geregistreerd in de volgende editie van de Sideletter. 5.1.5. Daar waar er vernieuwingen nodig zijn in operationele werkwijzen, past de faculteit een systematiek van procesmanagement toe. Het primaire proces is daartoe verdeeld in zes processen (van curriculumontwikkeling tot diplomering). Elk van de zes processen heeft een proceseigenaar uit het directieteam en een ondersteunende procesgroep met een brede vertegenwoordiging uit de organisatie. Samen doen zij voorstellen voor aanpassingen in de procedures die na goedkeuring in het directieteam in werking treden. 5.1.6. Het kwaliteitssysteem van de FEM kent drie hoofdelementen, te weten studententevredenheid, rendement en niveau (zie ook facet 6.1 en 6.2). De studenttevredenheid is in het kwaliteitssysteem het best ontwikkelde onderdeel. Bij de FEM krijgen studenten in elk onderwijsblok de gelegenheid om cursus- en docentenevaluaties in te vullen. In het voorjaar nemen ze deel aan het hogeschoolbrede Studenttevredenheidsonderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd via de Netpresenter en Sharepoint. De opleiding kan studenten vragen deel te nemen aan een studentenpanel, om meer te weten te komen over de achtergronden van beoordelingen. De resultaten kunnen besproken worden in de FMR en de opleidingscommissie. De trend is al enige tijd positief. De onderwijsrendementen vertonen een beeld wat de voor het hoger economisch beroepsonderwijs, maar zeker ook voor de FEM, bepaald niet gunstig is. De FEM is daarom vorig jaar een project gestart wat de rendementen per onderwijseenheid scherper in beeld brengt. De bedoeling is om deze gegevens op alle niveaus van de organisatie nadrukkelijker onderdeel van de planning en control cyclus te maken. 5.1.7. Naast het studenttevredenheidsonderzoek en de cursus- en docentevaluaties vinden periodiek een werkbelevingsonderzoek en een klanttevredenheidsonderzoek Operations plaats. 5.1.8. M.b.t. klachten is het volgende geregeld: medewerkers kunnen terecht bij de vertrouwenspersoon en de ombudsman; er is een vaste klachtenregeling voor studenten die vermeld staat in de studiegids. De examencommissie speelt hier een belangrijke rol is. Accreditatie De faculteit neemt actief deel aan de auditsystematiek van de Hogeschool Utrecht. Zoals hierboven is aangegeven verzamelt zij uitgebreide managementinformatie in de FEM Cockpit; deze ‘meetinstrumenten’ zijn afgestemd op het NVAO-toetsingskader voor accreditatie. Het “Accreditatieprotocol van de HU”, Evinac, “Uitgangspunten Kwaliteitszorg HU” en het “HU-auditprotocol” vormen samen de beleidsdocumenten van het kwaliteitszorgsysteem van de HU. In het accreditatieprotocol van de HU staat, dat de faculteitsdirectie binnen de faculteit verantwoordelijk is voor de opzet en instandhouding van een systeem van kwaliteitszorg voor het onderwijs, de ondersteunende en de bestuurlijke processen. Dit systeem is afgeleid van de kaders die op hogeschoolniveau zijn vastgesteld. Alle instituten/opleidingen binnen een faculteit organiseren aantoonbaar kwaliteitszorg binnen de kaders die in het faculteitsmodel zijn gegeven. Een faculteit beschikt over een kwaliteitsbeleid dat deel uitmaakt van het managementcontract tussen CvB en faculteitsdirectie. Het facultaire beleid zorgt er minimaal voor dat alle aangeboden bachelor- en mastervarianten accreditatiewaardig zijn. De faculteitsdirectie bewaakt de voortgang en de kwaliteit van de accreditatiecyclus.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 70
De faculteit verhoudt zich toetsend ten aanzien van de gerealiseerde onderwijskwaliteit van elke opleiding. Prestaties worden vastgelegd in managementcontracten en managementrapportages tussen de instituutsen faculteitsdirectie en tussen de faculteitsdirectie en het CvB. De faculteitsdirectie bespreekt met de instituutsdirectie regelmatig de stand van zaken van de in het managementcontract vastgelegde punten gericht op de realisatie van de accreditatiewaardigheid (in: Accreditatieprotocol bestaande bacheloropleidingen van de HU, 2005). In het geval van klachten wenden studenten zich meestal tot de opleidingscommissie. Zij zijn van mening, dat er de laatste tijd veel aan gedaan is om hun klachten serieus te behandelen en om op hun wensen in te gaan.
Oordeel: excellent Het auditteam kwalificeert dit facet als excellent en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op facultair niveau op het gebied van interne kwaliteitszorg reeds veel heeft geregeld. Het door de FEM gehanteerde kwaliteitszorgsysteem is goed gedocumenteerd en de implementatie van dit systeem vindt controleerbaar plaats via vastgelegde procedures. Met de FEM Cockpit heeft de faculteit volgens het auditteam een uitstekend instrument in handen om verschillende primaire en secundaire processen te meten en te evalueren. In de diverse interne managementrapportages staan de (toetsbare) streefdoelen concreet aangegeven; deze streefdoelen worden vervolgens periodiek geëvalueerd. Het auditteam is van mening dat de opleiding MER aantoonbaar waarborgt, dat de PDCA-cyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. De evaluaties zijn in de planningscyclus (onderdeel van de PDCA-systematiek) van de opleiding geplaatst en hebben daardoor een structureel karakter. De opleiding maakt systematisch gebruik van evaluatieresultaten. Door te werken met een jaarplan wordt bevorderd dat er systematisch gewerkt wordt aan strategische doelstellingen en beheersing en verbetering van de bedrijfsprocessen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 71
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen?
Bevindingen 5.2.1. Indien een onderwerp van evaluatie niet voldoet aan de streefnormen, wordt dit via de FEM Cockpit onmiddellijk zichtbaar. Verbetermaatregelen kunnen derhalve op korte termijn worden ingezet. Verbeteracties worden vastgesteld binnen de eerder beschreven planning & control cyclus van de FEM. FEMbrede verbetermaatregelen worden in opdracht van het directieteam (als project) gedefinieerd, waarbij de betreffende portefeuillehouder uit de faculteitsdirectie de feitelijke opdrachtgever is. 5.2.2. Verbeteren binnen de faculteit kenmerkt zich door een beleid van ‘bundelen en richten’. Daarbij gaat het zowel om de inhoudelijke afstemming van de verbeteracties als om de werkwijze rond plannen, monitoren, bijstellen, verantwoorden en innoveren. De PDCA-cyclus van de FEM biedt hier goede mogelijkheden om op systematische wijze de implementatie van verbeteracties te volgen. De FEM heeft de Management Review overigens ook uitgewerkt via de PDCA-cyclus: elk facet (m.u.v. de facetten in hoofdstuk 1 en 2) is uitgewerkt onder de kopjes ‘uitgangspunten’, ‘uitvoering’, ‘evaluatie’ en ‘verbeteracties’. 5.2.3. De verbetermaatregelen worden geformuleerd in jaarplannen. Het uitgangspunt voor deze plannen wordt gevormd door de Facultaire Jaaragenda. Verantwoordelijkheden zijn duidelijk. Met het project Professioneel Partnership heeft de FEM het begrip procesmanagement (ook wel ‘horizontaal organiseren’) binnen de faculteit geïntroduceerd. De faculteit heeft vastgesteld welke resultaten ze wil bereiken, hoe dat gemeten gaat worden, wat ieders taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in dit kader zijn en hoe dit alles zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kan worden. De samenwerking tussen onderwijs en Operations vormt daarbij een wezenlijk scharnierpunt. Doel van het project is het oplossen van knelpunten, zorgen voor op elkaar afgestemde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, én duidelijk maken wie kan worden aangesproken op welke resultaten. Leidend hierbij is dat besluiten die voor de FEM als geheel van belang zijn, op hogere niveaus worden genomen en dat invulling en uitvoering zoveel mogelijk aan de basis van de organisatie plaatsvinden. 5.2.4. Concrete verbetermaatregelen: in het Jaarplan van het Institute for Business Administration staan de volgende doelstellingen geformuleerd: verbetering van de uitkomsten van de studenttevredenheid met name op de punten studiebegeleiding, internationalisering, toetsing en communicatie van kwaliteitszorg; verbetering van het rendement; verbetering van het percentage positieve studieadviezen, mede door betere doorgeleiding naar het ADtraject; vergroting van het marktaandeel met name van de opleidingen MER, LE en AD Intercedent; vergroten van de binding met elkaar en met studenten door het werken in nieuwe teams die zijn gekoppeld aan vijf tot zes studentgroepen; uitbreiding van een gelijkmatige personele bezetting binnen het instituut.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 72
5.2.5. Voor het overige wordt verwezen naar de afzonderlijke facetten. Het auditteam constateert dat de opleiding voldoende evaluatieve gegevens bezit om gericht te werken aan de verbetering van de kwaliteit van de opleiding. Uit de documentatie en tijdens de audit ontstaat het beeld dat de opleiding druk doende is een aantal verbetermaatregelen door te voeren. Zo heeft zij op de door de interne auditcommissie geformuleerde risicopunten gereageerd door zes werkgroepen in het leven te roepen die aan de slag zijn gegaan met het opstellen van verbeterbeleid op deze punten. Van belang is wel dat deze maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden en dat tijdig bijgestuurd wordt, indien de genomen maatregelen te weinig effectief zouden blijken te zijn.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Evaluaties leiden tot het vaststellen, plannen, uitvoeren en monitoren van verbetermaatregelen. Van belang is wel dat deze maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden en dat, indien noodzakelijk, tijdig bijgestuurd wordt. De opleiding heeft goed zicht op die aspecten binnen de opleiding die verbetering behoeven. Het beschreven verbeterbeleid is deels al gerealiseerd. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding de PDCA-cyclus doorloopt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 73
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding?
Bevindingen 5.3.1. Studenten worden bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrokken een aantal manieren. Na elk onderwijsblok krijgen zij de gelegenheid om cursus- en docentenevaluaties in te vullen. In het voorjaar nemen zij deel aan het hogeschoolbrede Studenttevredenheidsonderzoek (STO). De studentenvereniging MUST is betrokken bij de uitvoering van het STO bij de Hogeschool en de faculteit. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd via de Netpresenter en Sharepoint. De opleiding kan daarnaast studenten vragen deel te nemen aan studentenpanels om meer te weten te komen over de achtergronden van beoordelingen. Uit de gesprekken tijdens de audit is gebleken dat leden van de studentenpanels terugkoppeling krijgen wat er met hun commentaar wordt gedaan. 5.3.2. Aan docenten wordt daarnaast regelmatig informeel en formeel gevraagd om informatie en advies. Zij zijn direct betrokken in de jaarcyclus van het interne kwaliteitszorgsysteem, ook via het tweejaarlijks HUbrede werkbelevingsonderzoek. Betrokkenheid van medewerkers en studenten is verder geregeld door het operationeel zijn van de volgende organen: opleidingscommissies (OC’s); facultaire medezeggenschapsraad (FMR); centrale medezeggenschapsraad (CMR). 5.3.3. Via de HBO-monitor worden enige data verzameld onder alumni. Verder vond er in juli 2005 en op 18 januari 2007 een Alumnicongres plaats. Alumni worden aangesteld als bedrijfsmentor voor het begeleiden van stages en afstudeeropdrachten en worden betrokken bij beroepenveldcommissies. Daarnaast treden zij op als gastdocenten en participeren zij in interne audits. De actieve betrokkenheid van alumni kan verder worden aangescherpt. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt voor een groot deel echter niet op opleidingsniveau, maar op faculteits- en instituutsniveau. 5.3.4. De opleiding bevraagt het beroepenveld via de Raad van Advies en de lectoraten van de faculteit (zie ook facet 1.1. en 2.1.). Zo zijn het inhoudelijke en onderwijskundige kader alsmede het competentieprofiel bij hen getoetst. Ook komt feedback uit het werkveld via de contacten met stage-instellingen. Stagedocenten bezoeken regelmatig de stage-instellingen van hun stagiaires. Van structurele terugkoppeling van de evaluatieresultaten en verbetermaatregelen naar het beroepenveld en de alumni is nog niet of nauwelijks sprake. 5.3.5. Daarnaast vindt er inmiddels systematisch onderzoek plaats naar context en content van de afstudeeropdrachten middels het project PIAF (Periodieke Inventarisatie Afstudeeropdrachten bij de FEM). Jaarlijks studeren er op de FEM ruim zeshonderd bachelorstudenten af, waarvan ongeveer 100 in het buitenland. Een jaarlijkse, goed gestructureerde inventarisatie van die opdrachten kan informatie opleveren over vragen als: hoeveel studenten van een bepaalde opleiding doen waar en in welk type bedrijf of organisatie hun afstudeerwerk?
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 74
wat is het karakter van het werk (vooral onderzoek, of vooral implementatie; is er sprake van innovatie etc.) en wat zijn de onderwerpen? Het project PIAF is inmiddels gestart door het Projectenbureau, samen met het FEM Praktijkbureau. De eerste demorapportages zijn beschikbaar. Matching met het beoogde centraal te ontwikkelen CRM-programma wordt onderzocht. 5.3.6. Uitkomsten van evaluaties worden gecommuniceerd naar de verschillende betrokken partijen.
Tevredenheid van studenten 5.3.7. Studenten zijn redelijk tevreden over hun betrokkenheid bij kwaliteitszorg (rapportcijfer 2,9). Zij vinden dat de opleiding hun voldoende gelegenheid geeft hun mening te geven over het onderwijs en de organisatie (3,3). Ook vinden zij dat de OC’s de belangen van studenten op een goede manier behartigen (3,1). De vraag of klachten of een correcte wijze worden afgehandeld, beoordelen zij met een 2,7. Dit is conform de norm. Studenten vinden dat de opleiding beter zichtbaar kan maken wat er met hun kritiek en/of suggesties voor verbetering wordt gedaan. Dit deelitem scoort een 2,3 en ligt daarmee onder de norm van 2,7. Vanaf het studiejaar 2007-2008 heeft de opleiding meer aandacht besteed aan het klassenvertegenwoordigersoverleg, o.a. om ingezette verbeteringen te communiceren richtingen studenten. Er is in het STO 2008 reeds een lichte stijging te zien. De vraag of zij voldoende worden geïnformeerd over de uitkomsten van onderwijsevaluaties beoordelen propedeusestudenten met een 2,8 en overigejaars met een 2,4. Hier ligt nog wel ruimte voor verbetering.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam is van mening, dat de FEM in haar beleid duidelijk heeft aangegeven met welke verschillende groepen er overlegd moet worden over de interne kwaliteitszorg. Voor een groot deel is tevens reeds geborgd dat studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld systematisch en planmatig worden betrokken bij de evaluatie van de opleiding. De communicatie over de evaluatieresultaten en met name over de verbeteracties kan steviger neergezet worden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 75
SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor alle opleidingsvarianten als voldoende.
Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien dit onderwerp voor het grootste gedeelte op facultair niveau geregeld én geborgd is. De interne kwaliteitszorg wordt systematisch aangepakt. De faculteit heeft een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorgt draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. De FEM-cockpit is in dit kader een belangrijk instrument. Voor een groot deel is tevens reeds geborgd dat studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld systematisch en planmatig worden betrokken bij de evaluatie van de opleiding. De communicatie over de evaluatieresultaten en met name over de verbeteracties kan steviger neergezet worden.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de facetten als excellent, een van de facetten als goed en een van de facetten als voldoende. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 76
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Bevindingen 6.1.1. Uitgangspunten: de opleiding sluit aan bij het facultaire uitgangspunt zoals verwoord in de facultaire management review: “De FEM toetst de in haar onderwijs gerealiseerde eindkwalificaties jaarlijks op systematische wijze aan de informatie verkregen van alumni en het relevante beroepenveld en stelt het onderwijs – indien gewenst – daarop bij.” 6.1.2. Sinds de cursus van 2006-2007 wordt er bij de opleiding MER een nieuwe afstudeersystematiek gevolgd. Tot die tijd kende de MER een afsluitende periode die gekenmerkt werd door een sterke ervaringscomponent: de afstudeerstage. Opdoen van ervaring en daarvan verslag doen was hier het centrale thema. Na afloop van deze periode schreef de student een korte visiepaper waarin hij meestal naar aanleiding van het stageproject een aantal wat meer abstracte gedachten aan het papier toevertrouwde. Inhoudelijk voldeden deze stages niet altijd aan de gestelde kwaliteitseisen; vaak ontbrak de consistentie en ook duurde de afhandeling van het papertraject meestal vele malen langer dan de nominale studieplanning aangaf. De paper ten slotte gaf voor alle betrokkenen ook niet echt het gevoel van een gepaste afsluiting van de studie. In de loop van het studiejaar 2005-2006 werd dan ook door een breed binnen de opleidingen ingebedde projectgroep de aanzet gegeven tot het inrichten van een nieuw afstudeertraject. De kern van het nieuwe concept laat zich als volgt kort weergeven: De student studeert af op een eenduidig project (géén implementatieproject) binnen een bedrijfskundig voldoende complexe organisatie, waar hij op basis van door onderzoek verkregen data een advies uitbrengt dat steunend op ten minste een drietal bedrijfskundige disciplines, de potentie heeft ter plekke opgevolgd te worden. Afstudeeropdracht en stage II zijn nu geïntegreerd; de afstudeeropdracht is primair geen stage. Hier geldt de 80/20 regel: minimaal 80% van de tijd werkt de student zelfstandig aan de geformuleerde afstudeeropdracht en maximaal 20% van de tijd kan de student meewerken op de afdeling of elders in de organisatie. 6.1.3. De procedures, eisen en criteria die aan de afstudeeropdrachten en –rapporten worden gesteld zijn vastgelegd in de cursuswijzer afstudeeropdracht MER/LE 2007-2008, in het beoordelingskader afstudeeropdracht MER/LE en in de notitie afstudeertraject opleidingen MER en LE (mei 2008). Procedure afstudeeropdracht 6.1.4. Hieronder beschrijven wij stapsgewijs de procedure inzake de finale examinering: De student dient zijn voorstel aan de hand van een vast format bij de afstudeercommissie in. Deze toetst het voorstel aan de hand van de volgende criteria: - voldoet de organisatie aan het criterium van 30 FTE’s? Is zij m.a.w. voldoende bedrijfskundig interessant om de student een waardige afstudeerplaats te bieden? - Is in het voorstel een duidelijke probleemsituatie geschetst en is dit probleem voldoende complex om op HBO-niveau af te studeren?
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 77
-
Is de opdracht niet te monodisciplinair? Is bij de te verwachten eindresultaten voldoende zichtbaar dat het advies op minimaal drie duidelijk zichtbare bedrijfskundige pijlers gaat rusten? - Kent de opdracht een niet te hoog implementatiegehalte? - Is er voldoende interne begeleiding op niveau aanwezig binnen de organisatie? Ongeveer 25% van de voorstellen wordt definitief niet goedgekeurd. In de overige gevallen is na ruggespraak met de organisatie een aantal feedbacksessies met de afstudeercoördinator uiteindelijk wel tot een bruikbaar voorstel te komen. Is een voorstel eenmaal goedgekeurd, dan zal de commissie hieraan een eerste en tweede examinator koppelen. Vier tot zes weken na de start van het afstudeertraject dient de student een definitief plan van aanpak in. Dit plan van aanpak dient door de eerste en tweede examinator en de bedrijfsbegeleider te worden goedgekeurd. Dit gebeurt aan de hand van duidelijk geformuleerde criteria zoals actualisatie probleemsituatie, concretiseren hoofdvraag in deelvragen, te hanteren methode(s), basisliteratuur, theoriedomein, voorlopige inhoudsopgave en tijdpad. Aan het eind van de afstudeerperiode presenteert en verdedigt de student zijn afstudeerrapport tijdens een afsluitende zitting. Voordat deze zitting ook daadwerkelijk plaats kan vinden, moet de student een positief advies hiertoe verkrijgen van de eerste en tweede examinator. Zij komen aan dit oordeel aan de hand van het beoordelingskader Afstudeerrapport. Op de uiteindelijke zitting moet de student zijn rapport presenteren en verdedigen ten overstaan van een commissie bestaand uit de bedrijfsbegeleider en de twee interne examinatoren. De opleiding streeft ernaar om in de nabije toekomst een externe gecommitteerde aan de afstudeercommissie toe te voegen. De beoordeling van het afstudeerrapport gaat aan de hand van het beoordelingskader. Hierbij worden een aantal zaken overwogen en getoetst, zoals het oordeel over het rapport zelf, de waarde en aanpak van het mondelinge gedeelte, de relevantie voor het bedrijf, de ontwikkeling van de student gedurende het traject en de inzet en het professioneel gedrag van de student tijdens het traject. De eindbeoordeling komt tot stand in samenspel tussen de bedrijfsbegeleider en de begeleidende docent (eindverantwoordelijk voor de beoordeling). Mocht de student uiteindelijk geen voldoende weten te scoren, dan zullen er na de zitting zo snel mogelijk verbeterafspraken worden gemaakt en zal er in de volgende afstudeerperiode een nieuwe zitting worden gehouden.
6.1.5. Betrokkenheid werkveld: de begeleidende docent en een toegevoegde docent (eerste en tweede lezer) zijn verantwoordelijk voor de beoordeling. De externe opdrachtgever (bedrijfsmentor) beoordeelt en accordeert in samenspraak met de eerste begeleider van de HU het projectplan van de student en beoordeelt tussentijds en aan het eind van de opdracht het functioneren van de student (als junior beroepsbeoefenaar). Tevens beoordeelt hij het eindrapport en adviseert hij de eerste en tweede begeleider bij de eindbeoordeling van de afstudeeropdracht. De eerste en tweede examinator zijn formeel degenen die de eindscore bepalen na het zorgvuldig horen van de bedrijfsbegeleider. De opleiding streeft ernaar om in de nabije toekomst extern gecommitteerden in te schakelen bij de eindbeoordeling. Het auditteam juicht de inzet van een gecommitteerde toe; deze vormt een extra schakel met het beroepenveld. Gerealiseerd niveau 6.1.6. Om een antwoord te krijgen op de vraag of de door de studenten gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de door de opleiding nagestreefde eindkwalificaties heeft het auditteam voorafgaand aan de audit een steekproef (10 stuks) genomen uit afstudeerwerkstukken van studiejaar 2006-2007 en 20072008. Het auditteam heeft deze eindwerkstukken ingezien en beoordeeld. Tijdens de audit heeft het auditteam de overige werkstukken kunnen inzien.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 78
De afstudeerwerkstukken waar het auditteam inzage in heeft gehad, zijn wat betreft probleemstelling van voldoende diepgang en complexiteit en voor het realiseren ervan dienen de afstudeerders te beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen dat normaliter van HBO-studenten mag en moet worden geëist. Er werd op een adequate manier door studenten gewerkt met onderzoeksvragen. Een opmerking die het auditteam evenwel wil plaatsen, is dat in de scripties die het auditteam ter inzage heeft gehad, de bedrijfseconomische component in onvoldoende mate terug te vinden was. De opleiding geeft zelf aan dat het advies op minimaal drie duidelijk zichtbare bedrijfskundige pijlers moet rusten. Naast de bedrijfskundige en juridische component hoort hier ook de bedrijfseconomische component bij. Zoals in de inleiding reeds is aangegeven, heeft Hobéon Certificering vorig jaar reeds de deeltijdvariant van de opleiding MER beoordeeld. Toentertijd waren er nog geen scripties, dus er is gesteld dat het panel dit jaar specifiek naar scripties van MER deeltijd zou kijken. Het panel heeft vastgesteld dat de verantwoording van het HBO-niveau in voldoende mate aanwezig is. Aanvullend hierop wil het auditteam de opleiding waarschuwen om de cijfermatige beoordeling van het afstudeerwerk te blijven bewaken. De beoordeling was niet altijd transparant. 6.1.7. Het oordeel van de alumni is niet geheel positief. De HBO monitor (2006) geeft aan dat 40% van de alumni de opleiding te weinig diepgang vindt hebben en 34% geeft aan dat de moeilijkheidsgraag te laag is. De HBO Monitor is afgenomen onder alumni die in 2005 zijn afgestudeerd en meet dus het niveau van het curriculum anno 2004. Sinds die tijd is het curriculum drastisch gewijzigd; sinds het schooljaar 2007-2008 is ook het afstudeersysteem (zie hierboven) sterk geïntensiveerd. Het auditteam verwacht dat de ingezette veranderingen zullen resulteren in het gewenste resultaat.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende. De beoordeling geschiedt gefaseerd; aan de afstudeerprojecten wordt nu in een aantal fasen intensieve aandacht besteed. Het auditteam is van mening dat dit het niveau van het uiteindelijke afstudeerrapport ten goede komt. Voor de beoordeling van het afstudeerwerkstuk beschikt de opleiding over vaste beoordelingscriteria welke ook worden gehanteerd bij de beoordeling. De opleiding dient er alert op te blijven dat verschillende invalshoeken (bedrijfskundige pijlers) ook daadwerkelijk aan de orde komen in de scriptie. Dit wordt immers expliciet gesteld in de beoordelingscriteria. De opleiding betrekt externe deskundigen bij de beoordeling: het oordeel van de bedrijfsmentor en – in de nabije toekomst – van een gecommitteerde worden als advies meegenomen in de beoordeling door de opleiding. Het cijfer wordt uiteindelijk bepaald door de begeleider (eerste lezer) en een tweede lezer. Eigen waarneming van de afstudeerwerkstukken leidt tot het oordeel, dat de afstudeerders beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen, dat normaliter van HBO-studenten mag en moet worden geëist.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 79
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
Bevindingen 6.2.1. De faculteit heeft in het Bilateraal Management Overleg met het CvB (voorjaar 2005) de volgende streefwaarden afgesproken: Studiepuntenrendement: 65% Afstudeerrendement 0-5 jaar: 40% Afstudeerrendement 0-10 jaar: 60%. Deze afstudeerrendementen zijn naar de mening van het auditteam niet voldoende ambitieus. 6.2.2. Bovenstaande streefwaarden zijn opgenomen in de FEM Cockpit. Wanneer de streefwaarden niet zijn gerealiseerd, onderneemt de FEM actie. In facet 5.1.6. is reeds aangegeven dat de onderwijsrendementen van het hoger economisch beroepsonderwijs een beeld vertonen dat bepaald niet gunstig is. De FEM heeft op deze ontwikkeling gereageerd door een verzwaring van de propedeuse in te voeren. Om studenten meer te prikkelen tot studieprestaties én om te bewerkstelligen dat zij in klassenverband aan de hoofdfase kunnen beginnen, is bijvoorbeeld de grens voor het negatief bindend studieadvies met ingang van studiejaar 20052006 verhoogd van 42 naar 48 studiepunten. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze goed gemotiveerd heeft. De FEM wil de rendementsproblemen aanpakken door het ambitieniveau van studenten te verhogen. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. 6.2.3. De FEM is daarnaast vorig jaar een project gestart wat de rendementen per onderwijseenheid scherper in beeld brengt. Het project Onderwijsrendement richt zich op het monitoren en communiceren van de termijn waarbinnen toetsresultaten bekend zijn voor studenten, de slagingspercentages per toets, de cursusrendementen en de cohortrendementen. De bedoeling is om deze gegevens op alle niveaus van de organisatie nadrukkelijker onderdeel van de planning & control cyclus te maken. De rendementscijfers zullen in samenhang met de cursus- en docentenevaluaties periodiek besproken worden in het betreffende opleidingsteam. 6.2.4. Het managementteam bespreekt samen met de docententeams na afloop van elk onderwijsblok de studiepuntrendementen van de cursussen, in combinatie met de cursusevaluaties door studenten. Ook de nieuwe taak van de Examencommissies draagt bij aan het signaleren van opmerkelijke slagingspercentages. Het instituut werkt met gerichte programma’s om het rendement van zowel specifieke studentgroepen als specifieke onderdelen van het onderwijs te verbeteren. 6.2.5. Voor de opleiding gelden de volgende rendementscijfers: Afstudeerrendement 1996 1997 1998 1999 2000 0 – 5 jaar 39,8% 39,9% 33,6% 28,5% 0 – 8 jaar 49,3% 50,7% 46,2% 54% 55% * onderstreept: de streefwaarden volgens het managementcontract voor BA resp. de FEM
2001 26,6%
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 80
Verbetermaatregelen 6.2.6. De afgelopen twee jaar zijn om een extra impuls te geven aan de rendementsverbetering verscheidene maatregelen genomen door de FEM resp. het instituut. Allereerst is de voorlichting aan de poort verbeterd. De informatievoorziening naar studenten is verbeterd, zodat studenten beter geïnformeerd zijn over wat ze te wachten staat en wat hun programma inhoudt. Het is de bedoeling dat studenten dan al vóór de aanvang van de studie een juiste selectie maken. Tussentijdse oriëntatie: mocht de student toch niet op de ‘juiste plek’ terecht komen, dan heeft hij tijdens de propedeuse nog de mogelijkheid om zich goed te oriënteren op het volledige aanbod van economische studies binnen de FEM en om – indien gewenst – over te stappen. Het eerste semester van de propedeusefase is een generiek semester voor alle opleidingen binnen de FEM. Na dit eerste semester hebben studenten een eerste keuzemoment waarbij ze over kunnen stappen naar een andere opleiding binnen de gehele FEM zonder studievertraging. Vervolgens stromen ‘geschikte’ studenten door naar het tweede semester van de studie, waarin de opleiding per instituut geclusterd zijn. Na dit tweede semester kan de student zonder tijdverlies nog overstappen naar een andere opleiding binnen het instituut (vooralsnog naar de opleidingen LE en IBMS). Bij de FEM zijn er vele studenten die meer dan 5 jaar zijn ingeschreven en die zich niet ‘actief’ bezighouden met afstuderen. Deze langstudeerders worden actief benaderd en begeleid om het einddiploma te behalen. Eind augustus 2007 is het project Over de Eindstreep (ODE) gestart. Onderdeel van dit project was het benaderen van langstudeerders (in het eerste halfjaar zijn 258 studenten benaderd waarvan ca. 200 reageerden) om deze studenten een “vliegende (door-)start” te geven bij het afronden van enkele specifieke studieonderdelen. In januari 2008 zijn er o.a. inhoudelijke workshops (bijv. ‘paper schrijven’) en informatiebijeenkomsten georganiseerd met dit doel. Veel studenten bleken baat te hebben bij een kleine inspanning van de kant van de opleiding om tot een afronding van hun studie te komen. Op basis van individuele afspraken (extra onderwijs/workshop, vervangende opdrachten en extra ondersteuning) is in veel gevallen een concreet afstudeertraject opgesteld, grotendeels gebaseerd op het bestaande curriculum. Van de 200 studenten die hebben gereageerd, heeft ongeveer 10% reeds de eindstreep gehaald en heeft circa 60% actief de studie weer opgepakt in samenspraak met de routemanager en aan de hand van een concrete studieplanning. Een zestal studenten heeft de overstap gemaakt naar het deeltijdonderwijs (PMO). Daarnaast onderscheidt de opleiding ‘bezemstudenten’. Dit zijn studenten die in principe wel actief aan het studeren zijn en die meestal korter dan vijf jaar ingeschreven zijn. Het bezemprogramma is na de reguliere cursussen opgenomen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 81
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Met betrekking tot het facet ‘onderwijsrendementen’ heeft het auditteam geconstateerd dat het formuleren van kengetallen en streefcijfers voor alle opleidingen op facultair niveau heeft plaatsgevonden. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze om een verzwaring van de propedeuse in te voeren, goed gemotiveerd heeft. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. Het onderwijsrendement voldoet op een aantal punten niet aan de geformuleerde streefcijfers. De opleiding voert analyses uit, gericht op het identificeren van (mogelijke) oorzaken van rendementswijzigingen. Door het bieden van overstapmogelijkheden gedurende het gehele leertraject, studiebegeleiding en het bieden van deficiëntiecursussen/bijlessen voor bezemstudenten wil de opleiding studenten ondersteunen bij de afronding van hun studie binnen de hiervoor gegeven normen. Het auditteam is positief gestemd over het project Over de Eindstreep (ODE) waar langstudeerders geholpen worden om de opleiding af te ronden. De genomen maatregelen om tot een verhoging van het opleidingsrendement te komen, hebben op korte termijn nog niet tot voldoende resultaat geleid. Het auditteam acht de maatregelen vertrouwenwekkend. Rendementsverbetering zou moeten blijken in de komende jaren.
SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” voor alle opleidingsvarianten als voldoende.
Met betrekking tot het facet ‘onderwijsrendement’ heeft het auditteam geconstateerd dat het formuleren van kengetallen en streefcijfers voor alle opleidingen op facultair niveau heeft plaatsgevonden. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze om een verzwaring van de propedeuse in te voeren goed heeft gemotiveerd. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om de uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. De opleiding heeft concrete maatregelen genomen om het rendement te verhogen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 82
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht HBO BACHELOR OPLEIDING Management, Economie en Recht Voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel V4
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen
V
1.2. Niveau Bachelor
G
1.3. Oriëntatie HBO
G
2. Programma
V
2.1. Eisen HBO
V
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
G
2.3. Samenhang Programma
G
2.4. Studielast
V
2.5. Instroom
V
2.6. Duur
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
V V5
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO
V
3.2. Kwantiteit Personeel
G
3.3. Kwaliteit Personeel
G V6
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
V V7
5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten
E
5.2. Maatregelen tot Verbetering
G
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
V
6. Resultaten
V
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
Samenvattend oordeel
V
4
Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed 6 Extra aantekening: goed. 7 Extra aantekening: goed. 5
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 83
3.2.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
3.2.1. Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door Hogeschool Utrecht, in casu het Institute for Business Administration verzorgde voltijd HBO Bachelor Opleiding Management, Economie en Recht in aanmerking komt voor accreditatie door de NVAO. Extra aantekening: Conform de ‘Beslisregels Accreditatie’ zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp ‘Doelstelling’ als goed en één als voldoende, twee facetten van onderwerp ‘Personeel’ als goed en één als voldoende, één facet van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed en één als voldoende en één facet van het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ als excellent, één als goed en één als voldoende. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor deze onderwerpen. Reden voor het auditteam de kwalificatie goed als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 84
BIJLAGE I:
Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring auditoren
W.L.M (Wienke) Blomen De heer Blomen is sinds 1976 actief in het hoger (beroep) onderwijs op het gebied van bestuur, strategie en organisatie. Van 1976 tot 1992 in diverse functies bij de HBO-Raad, waaronder die van hoofd van een van de adviesgroepen en plv. secretaris-directeur, en sinds 1992 als senior-adviseur en later directeur en medeeigenaar van de Hobéon Groep BV. Sinds 1996 is hij tevens werkzaam in de certificering van bedrijven in de monumentenzorg, in het hoger onderwijs en in de sector kunst en cultuur. Dr. H.W. (Henk) Stuurman De heer Stuurman heeft de studie Farmacie en apotheker afgerond aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft vervolgens een promotieonderzoek gedaan aan de Uppsala Universiteit op het onderwerp Analytisch Farmaceutische Chemie. Vervolgens is hij een kleine tien jaar werkzaam geweest bij Shimadzu Europa, waar hij zich de laatste jaren voornamelijk bezighield met marktonderzoek en –ontwikkeling. Sinds 1983 heeft de heer Stuurman verschillende managementcursussen gevolgd, heeft hij NIMA A, B en C gehaald, heeft hij cursussen tot (lead) auditor gevolgd (ISO 9000:2000, KDI/Batalas) en heeft hij recent de cursus tot organisatieadviseur afgerond via IBO/RUGroningen. Sinds 1999 is hij werkzaam als zelfstandig organisatieadviseur voor het MKB waarbij hij zich o.a. richt op strategieontwikkeling, kwaliteitmanagementsystemen en organisatieopstellingen en systeemdynamiek in organisaties. De heer Stuurman is lid van de Orde van Organisatiekundigen en –adviseur (OOA) en, lid van het MKB netwerk. M. (Martijn) Collenteur De heer Collenteur is tweedejaars student Management, Economie en Recht bij Hogeschool HBO Nederland (driejarige opleiding). Hij heeft hiervoor zijn MBO-diploma Commercieel Medewerker Marketing / Communicatie behaald en is naast zijn studie actief als zelfstandig ondernemer. Drs. H.W. (Hielke) Wierda De heer Wierda is meer dan 40 jaar werkzaam zowel binnen het (hoger) onderwijs als het bedrijfsleven. Zo is hij vanaf 1982 tot 1998 als directeur van de opleiding Commerciële Economie werkzaam geweest binnen de Haarlem Business School. Naast zijn directeurschap heeft hij actief geparticipeerd in ontwikkelingstrajecten van de opleidingen binnen het domein Business Administration, waaronder Small Business, International Business, European Business Management en Media Entertainment Management. Zijn ervaringen in het nationale en internationale bedrijfsleven omvatten inmiddels 45 jaar. Gestart in 1960 als onderzoeksassistent bij het toenmalig Economisch Instituut Textiel Industrie is hij werkzaam geweest als bestuurslid bij meerdere bedrijven. Inmiddels is hij als een van de initiatiefnemers betrokken bij de oprichting van een nieuw opleidingsinstituut voor economische opleidingen. D.P.M. (Daniëlle) de Koning, MSc Mevrouw De Koning heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft Daniëlle tien maanden in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, welke zij in 2006 heeft afgerond. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 85
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 86
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 87
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 88
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 89
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 90
BIJLAGE II: Programma Visitatie Programma Accreditatie - Audit Management, Economie en Recht – 1 juli 2008, Faculteit Economie & Management – Hogeschool Utrecht Tijd/ruimte
Onderdeel
08.15 – 08.30
Ontvangst Commissieleden • De heer W.L.M. Blomen (Voorzitter) • Mevrouw D. de Koning (Secretaris) • De heer H. Wierda (Vakdeskundige) • De heer H. Stuurman (Werkvelddeskundige) • De heer M. Collenteur (Student HBO Nederland)
2.76
08.30 – 09.00
Onderwerpen
Voorbespreking
Auditors
Auditteam
2.76
09.00 – 10.00 2.76
10.15 – 11.15 2.76
Management • Jaap van Voorst (Instituutsdirecteur Business Administration) • Albert Jansen Schoonhoven (Programmamanager Business Administration) • Job Krijgsman (Teamleider MER) • Karin van Grafhorst (Projectleider vernieuwing Propedeuse)
Curriculum binnenschools • Astrid Bolland (Programmaleider Public Management) • Gerard van Leeuwen (Lid Examencommissie) • Antoinette Zegers (Programmaleider Commerciële Bedrijfskunde) • Rob Eeken (Studieloopbaanbegeleider) • Karin van Grafhorst (Coördinator Propedeuse)
11.15 – 12.15
Curriculum buitenschools (stage, buitenland, examencommissie,
2.76
in combinatie met Kenniskring) • Josette Smit ( Coördinator stage 1) • Astrid Bolland (Lid Kenniskring) • Andre Ras (Lid Examencommissie) • Marco Oteman (Lid Afstudeercommissie) • Iris Hollaender (Lid Kenniskring) • Jan Klingen (Directeur FEM Kenniscentrum) • Fred Schaaf (Voorzitter Afstudeercommissie)
• •
Kennismaking Definitieve vaststelling programma Strategisch beleid, visie, missie Marktpositie/instroom/toelating Internationalisering Innovatie Kwaliteitszorg Relatie beroepenveld Personeel/scholing Resultaten/onderwijsrendement Alumnibeleid
Auditteam
Auditteam
• • • • • • • •
Relatie beroepenveld Onderwijsontwikkeling Instroom/propedeuse Aansluiting instroom en programma Vrijstellingen Samenhang programma Toetsen en beoordelen Bezwaar en beroep Eindkwalificaties Internationalisering Scholing Studiebegeleiding
•
Zie ook curriculum binnenschools
Auditteam
• • • • • • • • • • • • •
Praktijkcomponent: • Stage • Buitenland • Examencommissie Kenniskring • Bijdrage Kenniskring aan (inhoud) onderwijs • Inbreng leden kenniskring • Betrokkenheid studenten • Profilering
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 91
12.15 – 13.00
Lunch
• •
Interne terugkoppeling Verificatie
Verificatie documenten
• •
Interne terugkoppeling Verificatie van onder andere werkstukken en verslagen van studenten en de studiehandleidingen
•
Studiebegeleiding (incl. op de werkplek) Toetsen en beoordelen Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen Praktijkcomponent Informatievoorziening
Auditteam
2.80
13.00 – 13.45 2.82
13.45 – 14.45 2.76
Studenten • Aysegul Sahin (1e jaars student) • Ralph Meelhuysen (2e jaars student) • Lucien Kraag (2e jaars student) • Floortje Schilderinck: (3e jaars student) • Rick Buijserd: (3e jaars student) • Fedoua Khiniti (4e jaars student)
• • • • •
Auditteam
Beraad auditcommissie
•
Interne terugkoppeling, verificatie en bepaling “pending issues”/verdieping en/of additionele onderwerpen
Auditteam
15.00 – 15.30
Nader te bepalen gesprekspartners
•
Pending issues
Deel
2.76
(iedereen beschikbaar)
14.45 – 15.00 2.76
Verificatie documenten
15.30 – 16.15
Auditteam
Nader te bepalen, n.a.v.
Deel
documentanalyse en gesprekken
Auditteam
•
Intern overleg en bepaling voorlopige beoordeling
Auditteam
•
Terugkoppeling voorlopige beoordeling
Auditteam
2.76
16.15 – 16.45
Alle gesprekspartners & genodigden
2.76
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Management, Economie en Recht, Hogeschool Utrecht ⏐ 92