Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Bedrijfseconomie, voltijd Financial Services Management, voltijd Hogeschool Utrecht
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Bedrijfseconomie, voltijd CROHO: 34401 Financial Services Management, voltijd CROHO: 34414 Hogeschool Utrecht
Hobéon® Certificering BV oktober 2007 Auditteam: Dhr. W.L.M. Blomen Dhr. G.A. Egas Repáraz Dhr. R.P. Eemsing Dhr. B.W.M. van der Hoorn Mevr. D.P.M. de Koning
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.5.1. 1.5.2. 1.5.3. 1.5.4. 1.5.5.
INLEIDING Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Facultaire audit Faculteit Economie & Management Aanpak Beoordelingsprocedure en werkwijze Beslisregels Auditteam Deelnemers visitatie Programma visitatie 7 juni 2007
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
9 9 9 14 17 21 21 26 30 35 38 41 42 45 51 51 54 57 62 62 65 69 69 72 74 77 77 80
3. 3.1. 3.2. 3.3.
SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema HBO bachelor opleiding Bedrijfseconomie voltijd Oordeelschema HBO bachelor opleiding Financial Services Management voltijd Integraal oordeel/ advies aan NVAO
83 83 84 85
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen auditoren Bijlage II: Programma visitatie 7 juni 2007
1 1 1 1 3 4 4 6 7 8 8
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde HBO bachelor opleiding.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. De Hogeschool Utrecht, in casu het Institute for Business Economics, verzorgt de HBO bachelor opleidingen Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management. De deeltijdse variant van Bedrijfseconomie is ondergebracht in het Centre for Business & Management (CBM) onder de noemer Parttime Management Opleidingen (PMO). Zowel het Institute for Business Economics als het CBM vallen onder de Faculteit Economie & Management (FEM). Hobéon Certificering heeft als Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) het deeltijdonderwijs van de FEM in een apart traject beoordeeld. Voor de beoordeling hiervan wordt verwezen naar het adviesrapport ‘Parttime Management Opleidingen’. Het onderhavige rapport heeft betrekking op: Bedrijfseconomie, voltijd crohonummer 34401 Financial Services Management, voltijd crohonummer 34414 Gelijktijdig met de audit bij de opleidingen Bedrijfseconomie en Financial Services Management is ook een audit uitgevoerd bij de opleiding Accountancy. De basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering werd gevormd door het Kwaliteitsrapport van de opleidingen Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management, waarbij het Institute for Business Economics het onderscheid tussen de verschillende opleidingen en/of opleidingsvarianten duidelijk heeft aangegeven. 1.2.2. Hobéon Certificering heeft zijn oordeel over de opleidingen Bedrijfseconomie en Financial Services Management (hierna respectievelijk: BE en FSM genoemd) in één rapport samengevat, omdat de opleidingen binnen hetzelfde Institute binnen één gemeenschappelijk beleids- en uitvoeringskader aangeboden worden. Niettemin wordt in het rapport, daar waar nodig, het onderscheid tussen de verschillende opleidingen zichtbaar gemaakt.
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1. De opleidingen Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management vallen onder het Institute for Business Economics dat onderdeel is van de Faculteit Economie & Management. De FEM biedt zowel beginnende beroepsbeoefenaars als professionals bachelor- en masteropleidingen aan op het gebied van business studies. Zij heeft momenteel circa 5400 studenten. De faculteit profileert zich als een kennisonderneming, waarbij zowel de betrokkenheid van medewerkers en studenten als contact met het regionale bedrijfsleven en opleidingsinstituten in binnen- en buitenland essentieel is. De FEM heeft deze visie geoperationaliseerd door de introductie van het concept ‘brede business school’, waarin drie zelfstandige instituten – met elk specifieke vakspecialismen – samen het geheel van de business school vormen. Deze kennisdomeinen zijn marketing & commerce, business administration en business economics.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 1
1.3.2. Onderdeel van het concept ‘brede business school’ is een overkoepelende propedeuse, waarbij het eerste halfjaar geheel gemeenschappelijk is en het tweede half jaar is afgestemd op een van de drie instituten van de FEM. Het eerste half jaar staat vooral in het teken van oriëntatie op opleiding en beroep en het aanleren van basiskennis en –vaardigheden. Studenten maken in dit jaar kennis met de vraagstukken die een rol spelen in de diverse beroepen, waarvoor de FEM opleidt. Tijdens de tweede helft van de propedeuse begint de verdieping in de definitief gekozen richting en vindt ook selectie plaats. Vanaf het tweede studiejaar is het curriculum toegespitst op de specifieke opleiding die de student heeft gekozen. De opleidingen van het Institute for Business Economics kennen de volgende uitstroomprofielen: Accountancy Auditor Bedrijfseconomie Controller Financial Services Management Financial advisor Het Institute heeft naast bovenstaande uitstroomprofielen twee specialisaties: Fiscaal Economische advisering; International Business & Economics. 1.3.3. In het studiejaar 2006-2007 zijn er 938 studenten bij het Institute for Business Economics: 346 bij de opleiding AC, 510 bij de opleiding BE en 82 bij de opleiding FSM. Met dit aantal aanmeldingen hebben de opleidingen een marktaandeel in Nederland van respectievelijk 7,7%, 5,8% en 6,5%. Het marktaandeel van de opleiding FSM laat hierbij snelle stijging zien. Het Institute heeft 38 docenten in dienst, die met elkaar 25,5 fte vertegenwoordigen (zie facet 3.2). 1.3.4. De opleiding BE is de oudste specialisatie van het HEAO en de FEM heeft daarin vanouds een goede reputatie in het werkveld, zoals ook blijkt uit de hbo-monitor. De opleiding BE kent naast een voltijdse variant ook een deeltijdvariant. Zoals wij eerder hebben gesteld, heeft de FEM de deeltijdvarianten van al haar bacheloropleidingen ondergebracht in de Parttime Management Opleidingen (PMO). De deeltijdvariant van BE is toegelicht in een afzonderlijke management review van de PMO en is beoordeeld tijdens de audit PMO op 10 mei 2007. 1.3.5. De opleiding FSM is relatief nieuw in het hbo. Voorheen werd door studenten BE en MER via de banken verzekeringsbranche een speciaal certificaat behaald bij het opleidingsinstituut Centraal Orgaan Bank- en Verzekeringen. Nu voorziet het hbo zelf in deze specialisatie die aangepast is aan de moderne ontwikkelingen en beroepsprofielen in de financiële advisering en dienstverlening. De opleiding FSM wordt bij de FEM in een voltijdse en duale variant aangeboden. De duale variant van FSM is ten tijde van de vernieuwde accreditatie echter uitgefaseerd en is daarom in de Management Review buiten beschouwing gelaten. 1.3.6. Bij de indeling van studenten in de propedeuse is rekening gehouden met de instroom. Studenten kunnen verschillende routes kiezen. De FEM heeft een convenant afgesloten met regionale ROC’s die geleid hebben tot een speciale MBO-route voor studenten. Naast een speciale MBO-route kunnen studenten ook kiezen voor een havo-vwo route of een Engelstalige route (zie verder facet 2.5). 1.3.7. Het Institute wil het onderwijsaanbod verbreden over de gehele beroepskolom en het gehele domein van Business Economics; dit in samenhang met de regionale kennisontwikkeling en kenniscirculatie. Inmiddels vinden de voorbereidingen plaats voor het verbreden van het aanbod door middel van een specialisatie (Fiscaal Economische Advisering), een internationale Engelstalige opleiding (International Business & Economics) en een nieuwe opleiding Fiscale Economie. Het Institute zal daarnaast in 2007 een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Master Accounting & Auditing.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 2
1.3.8. De FEM hanteert als uitgangspunt, dat het curriculum van een bacheloropleiding een omvang moet kennen van 240 studiepunten en opgebouwd moet zijn uit een propedeuse van 60 studiepunten, een majordeel van 150 studiepunten en een vrije profileringsruimte van 30 studiepunten. Studenten van de opleiding AC hebben geen profileringsruimte van 30 EC. Bij hen is de major opgebouwd uit 180 studiepunten. Studenten BE en FSM kunnen de vrije ruimte invullen met een minor. Hogeschool Utrecht heeft een uitgebreid aanbod van minoren (± 100) en losse keuzecursussen die door alle faculteiten van de HU gezamenlijk ontwikkeld zijn. Studenten kunnen ook gebruik maken van het aanbod van andere hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland (zie facet 2.2). 1.3.9. In de koppeling van het onderwijs richting het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum (InnBus), waarin zes lectoraten zijn ondergebracht. Het Institute for Business Economics ontwikkelt momenteel het lectoraat Financieel-economische Advisering bij innovaties. Voor dit lectoraat is nog geen lector aangetrokken. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen worden beschouwd als ‘aanjager’ van innovatie.
1.4.
Facultaire audit Faculteit Economie & Management
In toenemende mate voeren hogescholen op het centrale niveau (College van bestuur en diensten), dan wel op het midden-niveau (faculteiten, instituten of clusters van verwante opleidingen), gezamenlijk beleid en ontwikkelen instrumenten om een kwalitatief voldoende uitvoering van dit beleid te waarborgen. Dat kan er toe leiden dat ook bij de beoordeling in het kader van de accreditatie winst kan worden behaald, in de vorm van vergroting van de samenhang binnen de instelling, de efficiency en effectiviteit van accreditatietrajecten en met de interne en externe kwaliteitszorg. Op 16 januari 2007 heeft Hobéon een audit uitgevoerd op facultair niveau bij de Faculteit Economie & Management, waarbij het auditteam de volgende vragen aan de orde heeft gesteld: Is het FEM-beleid op de verschillende beleidsterreinen accreditatiewaardig? Ofwel: is het beleid zodanig uitgewerkt dat het bij voldoende implementatie ook leidt tot een voldoende beoordeling in het kader van de accreditatie? Werkt het kwaliteitsmanagementsysteem binnen de faculteit adequaat? Ofwel: werkt de PDCA-cyclus binnen de FEM aantoonbaar? Wat wordt op facultair niveau al voldoende en aantoonbaar geborgd, zodat dit niet meer iedere keer (anders dan steekproefsgewijze) beoordeeld behoeft te worden bij de accreditatieonderzoeken van de afzonderlijke opleidingen? Zijn er andere aandachtspunten die naar de mening van het auditteam vermelding behoeven? De facultaire audit werd verricht door dhr. W.L.M. Blomen als lead-auditor, dhr. W.G. van Raaijen en dhr. R.F.H.M. Stapert als onderwijskundigen en mevr. D.P.M. de Koning als secretaris. In onderhavig Adviesrapport zal bij elk facet – indien van toepassing – worden aangegeven hoe het facultaire beleid met betrekking tot het betreffende facet is vastgesteld en geborgd. De bevindingen van de het auditteam naar aanleiding van de facultaire audit zijn aangevuld met het oordeel over de specifieke uitwerking op opleidingsniveau. Hieronder volgt een korte beschrijving van de indruk die het auditteam heeft opgedaan tijdens de facultaire audit. Het auditteam heeft tijdens deze audit kunnen constateren, dat de faculteit en de drie instituten een grote toegevoegde waarde hebben voor de opleidingen. Faculteit en instituten zijn het ankerpunt met betrekking tot zaken als infrastructuur, personeelsbeleid, lectoraten & kenniskring en cursusaanbod.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 3
Binnen de FEM is de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden helder geregeld. Per 1 januari 2006 heeft de faculteit een nieuwe management- en organisatiestructuur doorgevoerd. Er is een klein facultair directieteam, bestaande uit de faculteitsdirecteur (voorzitter), de drie instituutsdirecteuren en de directiesecretaris (adviseur). De leden van het directieteam zijn verantwoordelijk voor één of meer facultaire portefeuilles en voor hun eigen lijn(en) in de organisatie. Op deze manier zijn inhoudelijke thema’s verdeeld over de leden van het directieteam. CvB en faculteitsdirectie komen een managementcontract overeen, waarin de prestaties staan vermeld die de FEM in een bepaalde periode zal leveren. De FEM heeft in 2003 alle ondersteunende diensten en processen gecentraliseerd in het Shared Service Centre Operations. Op termijn is het de bedoeling dat een aantal van die diensten hogeschoolbreed wordt samengevoegd en als “shared service” gaat fungeren voor alle faculteiten van de Hogeschool Utrecht. Voor diensten als facility management en ICT, is dit al het geval. De stafdiensten die onder Operations vallen, werken nauw samen met de drie instituten, het Centre for Business & Management (hierna: het Centre) en de daaronder opererende teams. Ze hebben een goede relatie met de opleidingen opgebouwd, waarbij laatstgenoemde als klanten worden beschouwd. Uit de gesprekken tijdens de audit heeft het auditteam opgemerkt dat de opleidingen uitermate tevreden zijn over de dienstverlening van Operations. De faculteit heeft een sterke externe oriëntatie, in het bijzonder regionaal. Zij is een speler in het Utrechtse netwerk, reageert snel op ontwikkelingen in verschillende markten, participeert in verschillende samenwerkingsverbanden met gemeenten, provincie en bedrijfsleven (Syntens, KvK, MKB, UU, UMC etc.) en geeft op deze manier haar functie als kennisonderneming voor de regio gestalte. De lectoraten spelen in dit kader een belangrijke rol. Het kenniscentrum met de daarin ondergebrachte lectoraten is een goed middel om (i) relaties tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken en uit te breiden, (i) kennis te genereren en te laten circuleren binnen en tussen de drie instituten, (iii) de deskundigheid van docenten te bevorderen, (iv) onderzoek te faciliteren en (v) het curriculum te vernieuwen en te verbeteren. De gesprekken tijdens de audit geven blijk van een grote openheid naar elkaar. De instituten en de daaronder ressorterende opleidingen hebben het gevoel dat de faculteit hun de vrijheid geeft en hen op weg helpt om veel verschillende dingen aan te pakken. Men is trots op de FEM en heeft een sterk “wij-gevoel”. Ten slotte geven de gevoerde gesprekken blijk van een grote gedrevenheid om de doelstellingen van de faculteit te verwezenlijken. Men heeft het gevoel dat “alles de goede richting op gaat”. De FEM is naar de mening van het auditteam goed op weg naar een faculteit die op professionele wijze vorm geeft aan haar beleid en die ook krachtig inzet op versterking van de PDCA-cyclus, zonder daarmee in een te grote bureaucratie terecht te komen. Faculteitsdirectie, directeuren (instituten en Centre) en diensten werken vanuit één facultair beleid samen.
1.5.
Aanpak
1.5.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de opleidingen BE en FSM is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de opleidingen voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Accreditatiekader.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 4
Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende opleidingsvarianten geldt het volgende: De opleidingen hebben zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling ten minste gebaseerd op het landelijk beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zoals vastgesteld in het landelijk overleg tussen de betreffende opleidingen en het beroepenveld. Zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”. Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een ‘bachelor of Economics’ opleiding op HBO-niveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De Hogeschool Utrecht heeft een set van ijkpunten (EVINAC) ontwikkeld, die (o.a.) dienen als de instellingsspecifieke vertaling van het NVAO-accreditatiekader en die op een aantal aspecten een eigen (streef-)norm bevatten. De opleiding heeft in haar Management Review aangegeven hoe zij zich tot deze normstelling verhoudt. Ook dit instellingsspecifieke kader heeft het auditteam in zijn beoordeling betrokken. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van door de opleidingen BE en FSM aangeleverde schriftelijke informatie: Management Review – MR; Studiegids; Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement. Op basis van de door de opleidingen aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van alle opleidingsvarianten. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 5
Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten één externe onafhankelijke vakdeskundige op het gebied van business economics en één onafhankelijke deskundige binnen het werkveld business economics, één student uit het bedrijfseconomische domein, één lead auditor vanuit Hobéon Certificering en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding(en) overleg voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; detailbeschrijving van cursussen, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma/de opleidingsprogramma’s en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd.
1.5.2.
Beslisregels
Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast.
1
Visitatie heeft op 7 juni 2007 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 6
Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is.
C.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. Extra aantekening E.
Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;2 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
1.5.3.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden:
Secretaris:
2
Dhr. W.L.M. Blomen Dhr. G.A. Egas Repáraz – vakdeskundige business economics Dhr. R.P. Eemsing – werkvelddeskundige business economics Dhr. B.W.M. van der Hoorn - student Mevr. D.P.M. de Koning
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 7
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de opleidingen Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De heer W.L.M. Blomen is lead auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen verschillende domeinen. De werkvelddeskundige R.P. Eemsing en de vakdeskundige G.A. Egas Repáraz hebben tijdens de audit expliciet gekeken naar de kwaliteit van de opleidingen Bedrijfseconomie en Financial Services Management. De heer Eemsing heeft een lange carrière in de bankwereld achter de rug. Hij vervulde verschillende functies bij de ABN AMRO Bank in binnen- en buitenland (Europa, het Caribisch Gebied, Zuid-Amerika). Daarnaast vervult ook hij een aantal bestuurlijke nevenfuncties, waarbij toezicht op het gevoerde financieeleconomische beleid centraal staat. Zo is hij lid van de Raad van Toezicht van het Oogziekenhuis Rotterdam en is hij bestuurslid van de Sophia Stichtingen en het Sophia Kinderziekenhuis. De heer Eemsing heeft zich in zijn beoordeling met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Ook heeft hij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. De heer Egas Repáraz is bedrijfseconoom. Hij heeft zich als algemene vakdeskundige en deskundige externe evaluatie onderwijsprocessen in zijn beoordeling met name gericht op (i) curriculumstructuur, samenhang en inhoud, (ii) strategisch beleid en kwaliteitszorg, (iii) toetsen, beoordelen en studiebegeleiding. Als voorzitter CvB van de HES Rotterdam was hij direct betrokken bij de ontwikkeling en invoering van het accreditatiesysteem, protocol en evaluatie proefaccreditatie hbo. Egas was jarenlang voorzitter van het Centraal Orgaan Opleidingen Bank- en verzekeringen en vervult een aantal bestuurlijke nevenfuncties, waarbij toezicht op financieel-economisch beleid centraal staat. Hij is als parttime docent betrokken bij de opleiding bestuurskunde van de EUR. De heren Egas Repáraz en Eemsing hebben op grond van hun ervaring en positie in het werkveld een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals op het bedrijfseconomische en bestuurlijke terrein op HBO-niveau. De heer B.W.M. van der Hoorn is derdejaars student aan de Haagse Hogeschool Bedrijfseconomie en loopt op dit moment stage bij KPMG. Voor de curricula vitae: zie Bijlage I.
1.5.4.
Deelnemers visitatie
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de opleiding: management, coördinatoren, docenten en studenten. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
1.5.5.
Programma visitatie 7 juni 2007
Zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 8
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie HBO.
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen 1.1.1. De faculteit heeft in het document “Curriculumcasco voor de FEM, 2005” op facultair niveau beleid vastgelegd ten aanzien van de eindcompetenties, waar studenten aan moeten voldoen. De FEM-opleidingen dienen zich bij het vormgeven van het onderwijs allereerst te baseren op de algemene domeincompetenties (de sociale en communicatieve competentie en de zelfsturende competentie) en op de domeinspecifieke competenties van de domeinen Economics, Commerce en Business Administration. Deze domeincompetenties zijn door de Sectorraad Hoger Economisch Onderwijs vastgesteld en voorzien van illustrerende beroepssituaties. De competenties zijn landelijk gevalideerd door hogescholen en door een relevante vertegenwoordiging van het werkveld (HBO-raad, sector HEO, 2005. HEO Domeinen en domeincompetenties, 2005). 1.1.2. Daarnaast heeft de FEM eigen FEM-competenties geformuleerd die voor een deel zijn afgeleid van de Dublin Descriptoren en van de generieke hbo-competenties – zoals door de commissie Franssen vastgelegd in haar rapport Prikkelen, presteren en profileren – en voor een deel inhoudelijk (domein)gekleurd zijn. Het gaat om de volgende generieke competenties: A. Vakkundigheid 1. Analyse en oordeelsvorming 2. Probleemoplossing B. Resultaatgerichtheid/bedrijfsmatig handelen 3. Doelgericht en planmatig handelen 4. Commercieel/omgevingsgericht handelen 5. Besluitvaardigheden C. Sociaal-communicatief handelen 6. Communiceren 7. Samenwerken 8. Klantgericht handelen D. Gericht op persoonlijke ontwikkeling 9. Gericht op zelfontwikkeling De competenties ‘commercieel/omgevingsgericht handelen’ en ‘klantgericht’ richten studenten op het functioneren in een beroepsomgeving binnen een regio, een land of internationaal. 1.1.3. De opleidingen BE en FSM baseren zich in hun doelstelling, zo heeft het auditteam kunnen vaststellen, op de twee algemene domeincompetenties en de zes specifieke domeincompetenties. De instituutsdirecteur was vertegenwoordigd in het landelijk overleg dat deze domeincompetenties heeft
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 9
vastgesteld voor de Bachelor of Economics. Deze domeincompetenties behelzen het volgende: 1. ontwerpen, inrichten en onderhouden van (geautomatiseerde) informatiesystemen voor het besturen van organisaties; 2. vormgeven, inrichten en toetsen van de administratieve organisatie; 3. bepalen en beheersen van financieel-economische en fiscale risico’s; 4. bepalen en verstrekken van financieel-economische en fiscale informatie voor besluitvorming; 5. verstrekken van informatie t.b.v. externe belanghebbenden; 6. geven van adviezen en verlenen van diensten op financieel-economisch en fiscaal terrein aan belanghebbenden; Deze competenties zijn beschreven op drie niveaus (voor niveaubeschrijving, zie facet 2.3) 1.1.4. De beroepsprofielen van de opleidingen Bedrijfseconomie en Financial Services Management zijn uitgewerkt in de studiegids (vanaf p. 70-71). De opleidingen hebben allereerst de belangrijkste werkvelden van de beginnende beroepsbeoefenaars en de daarbij horende kernfuncties geschetst (zie hiervoor 1.3.4.). Vervolgens hebben zij de competenties van de beginnende beroepsbeoefenaar beschreven. Deze vaardigheden zijn verdeeld in beroepsspecifieke competenties, algemene competenties, reflectieve en gedragscompetenties en beroepshouding. Bij de opleiding FSM worden de beroepsspecifieke competenties opgedeeld volgens drie taakgebieden: producentenmanagement, marketingmanagement en kwaliteitsmanagement. 1.1.5. Het Institute kent de volgende uitstroomprofielen: Bedrijfseconomie: Controller Financial Services Management: Financial advisor. De opleidingen hebben de bovenstaande zes domeincompetenties vertaald naar specifieke beroepstakenen activiteiten met de daarbij behorende beroepsproducten, zoals die in de landelijke uitstroomprofielen zijn vastgelegd (Uitstroomprofielen Economics, 2004). Ter adstructie geven wij het volgende voorbeeld: Uitstroomprofiel Controller Beroepstaken/-activiteiten Vanuit activiteiten afdelingsbudgetten opzetten en deze samenbrengen in een (bedrijfs)begroting. Het opstellen van een financieringsplan op basis van lange termijn prognoses en de bedrijfsbegroting eventueel t.b.v. een kredietaanvraag. Het formuleren van de financiële gevolgen (fiscaal beleid) van sociaal, belasting- en verzekeringsrecht voor een onderneming. Het opstellen van een investeringsplan op basis van strategisch ondernemingsbeleid waarin alternatieven worden afgewogen. Het bewaken van de valuta- en renterisico’s van een onderneming op basis van de economische en internationale ontwikkelingen. Uitstroomprofiel Financial Advisor Beroepstaken/-activiteiten Het ontwikkelen en/of beoordelen van een financieel product op grond van de vraag/opdracht van de klant en de afweging tussen rendement, risico en relatie met als resultaat een contract of polis afgestemd op de afnemer (klant).
Producten / resultaten Budgetten en begrotingen Financieringsplan
Strategisch beleidsplan Investeringsplan Treasury adviesrapport
Producten / resultaten Financiële producten, zoals: ondernemingsplan hypotheekadvies assurantieovereenkomst pensioen(spaar)regeling
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 10
Het opstellen van een marktbewerkingsplan naar aanleiding van marktontwikkelingen op grond van toegepast onderzoek met behulp van informatietechnologische middelen. Het formuleren van strategische doelstellingen naar aanleiding van politieke en economische ontwikkelingen, rekening houdend met concurrentiepositie en belangen van stakeholders (partnerships). Het opstellen van een offerte en instructies met betrekking tot de administratieve verwerking van geaccepteerde offertes (eventueel in overleg met een juridisch medewerker).
beleggingsvoorstel e-businessplan beleggingsportefeuille Marktbewerkingsplan
Strategisch plan
Offerte
Het auditteam heeft kennisgenomen van de op basis van het landelijk profiel door de opleidingen BE en FSM uitgewerkte set eigen opleidingscompetenties en daaraan gekoppelde beroepsproducten en – vaardigheden. Het auditteam is van mening, dat de eindkwalificaties van de opleidingen corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar en aansluiten bij de eisen die de vakgenoten en de beroepspraktijk stellen aan een opleiding Bedrijfseconomie en Financial Services Management. Uit de competentiematrices die zijn opgenomen in de leerplannen voor de diverse jaren, blijkt een duidelijke relatie tussen de landelijk vastgestelde competenties, de FEM-competenties en de opleidingscompetenties. 1.1.6. Validering door het werkveld: volgens het beleid van de FEM bewaken opleidingen het niveau en de validiteit van de eindkwalificaties via structurele contacten met het werkveld. Een van de manieren waarop de opleidingen dit doen, is onderzoek in het werkveld naar het niveau van pas afgestudeerden. Uit contacten met het werkveld en de stage- en afstudeerbedrijven blijkt, dat men tevreden is over het functioneren van studenten. Daarnaast hebben de opleidingen BE en FSM elk hun eigen beroepenveldcommissie (BVC) die is samengesteld uit vertegenwoordigers van diverse bedrijven en instellingen uit de regio (BE: provincie Utrecht, CapGemini, Eneco, SaraLee International / FSM: Rabobank, de Amersfoortse, Wuthrich). Elke opleiding overlegt ongeveer vier keer per jaar met de commissie over de opleidingsprofielen, de inhoud en vormgeving van het onderwijsprogramma en relevante ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Een relevant aandachtspunt voor de opleiding FSM is, dat het onderwijs van de opleiding met de nieuwe Wet financiële dienstverlening (Wfd) belangrijke veranderingen zal ondergaan. In het landelijke overleg zal het uitstroomprofiel, als gevolg van deze veranderingen, bijgesteld worden. Vanaf september 2007 zal de opleiding FSM deze ontwikkelingen opnemen in het overleg met het beroepenveld. Het auditteam heeft inzage gehad in de notulen van verschillende bijeenkomsten met de beroepenveldcommissies en daarbij concrete voorbeelden van de wisselwerking tussen de BVC en de opleidingen achterhaald (voor voorbeelden, zie facet 2.1). 1.1.7. Internationalisering Medio 2005 heeft de HU haar ambities voor internationalisering voor de komende vijf jaar vastgesteld. Het betreft beleidsvoornemens over kwesties als de ‘partnerkeuze’, geografische speerpunten, internationale kenniscirculatie, internationale curricula, mobiliteit, internationale projecten en werving van buitenlandse studenten. De FEM sluit aan bij dit HU-beleid door studenten voor te bereiden op een beroepsuitoefening in een steeds internationaler opererende beroepsomgeving. Zij ontplooit de volgende activiteiten: vanaf januari 2007 kunnen studenten de cursus ‘Engels voor CEO’s in spe’ volgen;
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 11
de FEM heeft het besluit genomen, dat vanaf september 2007 elk Institute een Engelstalige variant heeft, multiculturele studentengroepen en een internationaal gericht curriculum. Het Institute for Business Economics heeft gekozen voor het ontwikkelen van een Engelstalige variant van Bedrijfseconomie, de specialisatie ‘International Business & Economics’. Deze specialisatie is tijdens het cursusjaar 2006-2007 ontwikkeld en tijdens het cursusjaar 2007-2008 geïmplementeerd; alle studenten van Hogeschool Utrecht hebben de mogelijkheid om voor studie of stage naar het buitenland te gaan. Het International Office onderhoudt de contracten met partneruniversiteiten. De FEM heeft een eigen International Office Desk, waar studenten terecht kunnen voor vragen. Voor een stage is het buitenland worden studenten verwezen naar het Praktijkbureau van de FEM. Bij de opleidingen BE en FSM wordt een buitenlandse stage of studie niet actief gestimuleerd. Het initiatief dient vooral van de student zelf te komen; met het simulatieproject Intopia werken nationale en internationale studenten aan internationale vraagstukken, waarbij Engels als voertaal wordt gebruikt; ten slotte werkt het Kenniscentrum aan de realisatie van het lectoraat Internationale Business en Innovatie, waarbij de internationale oriëntatie bij innovaties in het regionale MKB versterkt zal worden.
Bij de opleidingen BE en FSM is het thema internationalisering in een professionele context wel aanwezig, maar krijgt de internationale dimensie weinig expliciete prioriteit. Dit geldt zeker voor de opleiding BE. De internationale dimensie blijft tot nu toe in hoofdzaak beperkt tot de keuze van de literatuur en in sommige gevallen de context waarin opdrachten voor beroepsproducten worden gegeven. De opleidingen zijn zich hiervan bewust en proberen in samenwerking met de beroepenveldcommissie de internationale dimensie sterker in het programma te integreren. Zo heeft de opleiding FSM de beroepenveldcommissie het idee voorgelegd om één blok (7 lesweken) aan het aspect internationalisering te besteden. Deze vraag is overigens ook voorgelegd aan de GOC (Gemeenschappelijk Opleidingscommissie) en de Examencommissie. Het auditteam moedigt dit voornemen aan. De opleidingen dienen hierbij tevens meer tegemoet te komen aan de wensen en legitieme verwachtingen van studenten.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft op basis van de landelijke vastgestelde domeincompetenties een set eigen opleidingscompetenties en daaraan gekoppelde beroepsproducten en –vaardigheden uitgewerkt. De eindkwalificaties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar en sluiten aan bij de eisen die de vakgenoten en de beroepspraktijk stellen aan een opleiding Bedrijfseconomie. Validering van deze eindkwalificaties heeft niet alleen op landelijk, maar ook op ‘regionaal’ niveau plaatsgevonden via structurele contacten in het werkveld. Met de beroepenveldcommissie overlegt de opleiding regelmatig over de opleidingsprofielen, de inhoud en vormgeving van het onderwijsprogramma en relevante ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Alhoewel de opleiding er voldoende voor zorgt, dat belangrijke internationale ontwikkelingen in de lessen aan bod komen, komt de internationale dimensie nu vooral nog tot uiting in het gebruik van buitenlandse vakliteratuur en in de implementatie van een aantal internationale componenten in het curriculum. Het auditteam juicht de ambitie van de opleiding om de internationale dimensie steviger in het programma te verankeren toe. Hiermee verzekert zij dat studenten die competenties kunnen verwerven, die zij nodig hebben om ook in een internationale context te kunnen werken. Het auditteam acht het curriculumcasco een goed instrument dat de individuele opleidingen in staat stelt vorm te geven aan hun onderwijsprogramma. De indruk van het auditteam is dat de opleiding vergevorderd is met de implementatie van het curriculumcasco. De opleiding is goed op weg om de landelijk overeengekomen eindkwalificaties stevig in haar programma te verankeren.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 12
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft op basis van de landelijke vastgestelde domeincompetenties een set eigen opleidingscompetenties en daaraan gekoppelde beroepsproducten en –vaardigheden uitgewerkt. De eindkwalificaties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar en sluiten aan bij de eisen die de vakgenoten en de beroepspraktijk stellen aan een opleiding Financial Services Management. Validering van deze eindkwalificaties heeft niet alleen op landelijk, maar ook op ‘regionaal’ niveau plaatsgevonden via structurele contacten in het werkveld. Met de beroepenveldcommissie overlegt de opleiding regelmatig over de opleidingsprofielen, de inhoud en vormgeving van het onderwijsprogramma en relevante ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De opleiding FSM is relatief nieuw in het hbo. De opleiding is er op een adequate wijze in geslaagd haar specialisatie aan te passen aan de moderne ontwikkelingen en beroepsprofielen in de financiële advisering en dienstverlening. Praktijkcontacten via beroepenveldcommissie zijn daarbij naar behoren benut. het auditteam acht het curriculumcasco een goed instrument dat de individuele opleidingen in staat stelt vorm te geven aan hun onderwijsprogramma. De indruk van het auditteam is dat de opleiding ver gevorderd is met de implementatie van het curriculumcasco. De opleiding is goed op weg om de landelijk overeengekomen eindkwalificaties stevig in haar programma te verankeren. Alhoewel de opleiding er voldoende voor zorgt, dat belangrijke internationale ontwikkelingen in de lessen aan bod komen, komt de internationale dimensie nu vooral nog tot uiting in het gebruik van buitenlandse vakliteratuur en in de implementatie van een aantal internationale componenten in het curriculum. Het auditteam juicht de ambitie van de opleiding om de internationale dimensie steviger in het programma te verankeren toe. Hiermee verzekert zij dat studenten die competenties kunnen verwerven, die zij nodig hebben om ook in een internationale context te kunnen werken.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 13
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Bevindingen 1.2.1. De dimensies van de Dublin Descriptoren De FEM heeft de relatie in kaart gebracht tussen de verschillende competenties die zij hanteert (zie facet 1.1), de onderwijsinhoud en de didactiek. De generieke HBO-competenties zijn hierbij als uitgangspunt genomen en aangegeven is, hoe deze zich verhouden tot de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. Dit staat als volgt beschreven in het Curriculumcasco, het FEM-brede beleidskader. Kernkwalificaties
Inhoud van het onderwijs
1. Brede professionalisering
Aandacht voor:
FEM: commercieel handelen, omgevingsgericht
handelen)
Beroepshandelingen en beroepsproducten (body of knowledge, vaardigheden, beroepsproducten)
Context waarin beroepshandelingen en –taken worden uitgevoerd (projectonderwijs, stages)
Zelfontwikkeling (studieloopbaanbegeleiding): de competenties (kennis, vaardigheden, houding) die zijn vereist m.b.t. het voorgaande.
2. Multidisciplinaire integratie
Dublin Descriptor: toepassen kennis en inzicht
Integratie van kennis, inzicht, houding en vaardigheden vanuit het beroepsmatig handelen
Integratie van body of knowledge en bv. organisatietheorieën, theorieën over bv. samenwerken, projectmatig werken enz.
3. (Wetenschappelijke) toepassing
Dublin Descriptor: Kennis en inzicht
Aandacht voor wetenschappelijke theorieën, onderzoeksresultaten en de consequenties en toepassing daarvan in de beroepspraktijk
Basis van wetenschappelijk onderzoek; kunnen lezen van wetenschappelijk onderzoek
4. Transfer en brede inzetbaarheid
Aandacht voor uiteenlopende beroepssituaties en hiervan abstraheren
5. Creativiteit en complexiteit in handelen
Aandacht voor brainstorm en creativiteitsbevorderende technieken
6. Probleemgericht werken
Dublin Descriptor: toepassen van kennis en inzicht
Aandacht voor brainstorm en creativiteitsbevorderende technieken
FEM: probleemoplossing 7. Methodisch en reflectief denken en handelen
Aanbieden van (kennis over) methodieken waarmee
Dublin Descriptor: leervaardigheden
methodisch en reflectief denken en handelen wordt
FEM: gericht op zelfontwikkeling
geleerd
FEM: doelgericht en planmatig handelen
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 14
8. Sociaal-communicatieve bekwaamheid
Aandacht voor sociaal-communicatieve
Dublin Descriptor: Communicatie
vaardigheden
FEM: communiceren, samenwerken, klantgerichtheid
(parallelle trainingen)
9. Basiskwalificering voor managementfuncties
FEM: besluitvaardigheid 10. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid
Aandacht voor coachingsvaardigheden, supervisie, intervisie
Aandacht voor beroepsdilemma’s, ethiek,
Dublin Descriptor: Oordeelsvorming
normatieve en maatschappelijke vragen
FEM: klantgerichtheid
samenhangend met de beroepspraktijk
De FEM-competentie ‘analyse en oordeelsvorming’ is niet in het schema opgenomen. 1.2.2. Uit het curriculumcasco van de FEM blijkt dat de eindkwalificaties van de verschillende opleidingen dienen aan te sluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. De eindtermen van de opleidingen zijn afgeleid van de beroepsvereisten. Om het niveau van beroepsuitoefening te bepalen, worden de vijf Dublin Descriptoren gehanteerd. Dit staat expliciet vermeld in de studiegids. 1.2.3. De opleidingen hebben hun curriculum opgebouwd volgens vijf leerlijnen. Deze parallelle leerlijnen borgen het niveau van de bachelor, zoals dat is vastgelegd in de Dublin Descriptoren. Kennis en inzicht / Toepassen van kennis en inzicht De verwerving van kennis en inzicht door studenten vindt nadrukkelijk plaats in de conceptuele leerlijn van het studieprogramma. Het leren start met het verwerven van concepten (begrippen, modellen, technieken) en werkmodellen en het eindigt met het correct toepassen daarvan bij de oplossing van praktijkproblemen. Het toepassen van kennis en inzicht komt ook terug in de integrale leerlijn en de ervaringsreflectie leerlijn (vormgegeven middels stage en afstudeeropdracht), waar studenten leren om kennis en vaardigheden toe te passen bij het oplossen van relevante vraagstukken uit de beroepspraktijk. De nadruk ligt op het leren door doen/ervaren en daarop reflecteren. De student doet ervaringen op in het verrichten van beroepstaken en het maken van beroepsproducten in een echte werksituatie. De studenten moeten uit verschillende disciplines putten om het gewenste product te kunnen maken. Oordeelvorming In veel opdrachten wordt de student gevraagd om een oordeel te vellen: over zaken, maar ook over medestudenten (peer assesment) of over zichzelf (self assessment). Oordeelsvorming behoort tot de competenties van de bedrijfseconoom en een financieel zakelijk dienstverlener en daarmee van de opleidingen BE en FSM. Hierbij is het belangrijk dat studenten goede informatie gebruiken en goede bronnen weten te benutten. Voorbeelden van competenties zijn: voorzien in en verwerken van informatie ten behoeve van de duurzame besturing van bedrijfsprocessen (BE); het opstellen van een investeringsplan op basis van strategisch ondernemingsbeleid, waarin alternatieven worden afgewogen (BE); het ontwikkelen en/of beoordelen van een financieel product op grond van de vraag/opdracht van de klant en de afweging tussen rendement, risico en relatie met als resultaat een contract of polis afgestemd op de afnemer (klant) (FSM); het formuleren van strategische doelstellingen naar aanleiding van politieke en economische ontwikkelingen, rekening houdend met concurrentiepositie en belangen van stakeholders (partnerships) (FSM).
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 15
Communicatie Op de ‘Sociale en communicatieve competentie’ (samenwerken, communiceren, klantgerichtheid) wordt veel nadruk gelegd bij de opleiding FSM. Afgestudeerde FSM’ers hebben niet alleen een stevige bedrijfseconomische basis nodig, maar dienen daarnaast ook klantgericht en communicatief vaardig te zijn. Ook een bedrijfseconoom heeft communicatieve vaardigheden nodig. Zo moet hij of zij schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren en verantwoorden. Deze vaardigheden worden getraind in de vaardighedenleerlijn. De nadruk ligt op het oefenen van vaardigheden en deze toepassen in een zo reëel mogelijke praktijksituatie (o.a. door middel van presentaties en rollenspellen). Het auditteam heeft tijdens de audit geconstateerd, dat de opleidingen eveneens aandacht besteden aan een actieve en correcte beheersing van Nederlandse taalvaardigheid in woord en geschrift bij de studenten. Zo wordt in de propedeuse het vak Communicatie gegeven, waarbij spelling en het schrijven van brieven aan de orde komt. Leervaardigheden In de studieloopbaanbegeleiding oriënteren studenten zich op hun toekomstige beroep en leren ze hun professionele ontwikkeling vormgeven en sturen. De nadruk ligt hier op leren door reflecteren op ervaringen om leerresultaten te expliciteren en op een hoger plan te brengen (leren leren of meta-leren) en om leerdoelen te formuleren. Samenvattend is het auditteam van oordeel, dat de opleiding erin is geslaagd in hun eindkwalificaties elke dimensie van de Dublin Descriptoren een duidelijk herkenbare plaats te geven.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Op facultair niveau is op een heldere wijze de relatie in kaart gebracht tussen de generieke HBOcompetenties, de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. De opleiding heeft haar curriculum opgebouwd volgens vijf leerlijnen. Via deze leerlijnen is de relatie gelegd tussen de Dublin Descriptoren en de inhoud van het onderwijsprogramma. De leerlijnen borgen het niveau van de bachelor, zoals dat is vastgelegd in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Op facultair niveau is op een heldere wijze de relatie in kaart gebracht tussen de generieke HBOcompetenties, de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. De opleiding heeft haar curriculum opgebouwd volgens vijf leerlijnen. Via deze leerlijnen is de relatie gelegd tussen de Dublin Descriptoren en de inhoud van het onderwijsprogramma. De leerlijnen borgen het niveau van de bachelor, zoals dat is vastgelegd in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 16
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. 1.3.1. Hoger Onderwijs De opleiding heeft in het beroepsprofiel en de daarmee samenhangende beroepscompetenties de generieke HBO-competenties en de Dublin Descriptoren verwerkt en sluit hiermee aan bij de beschrijving van het bachelorniveau. Dit geldt zowel voor de opleiding BE als voor de opleiding FSM. Daarmee is aangegeven dat de opleidingen gerekend kunnen worden tot het hoger onderwijs. 1.3.2. Beroepsonderwijs Het beleid van de FEM, is dat alle bacheloropleidingen voldoen aan de oriëntatie HBO, i.c. de beroepsgerichtheid. Landelijk wordt dat bevorderd, doordat in HBO-raad verband beroepsprofielen worden opgesteld. Voor BE en FSM gelden de landelijke domeincompetenties voor het domein Economics. De directeur van het Institute for Business Economics heeft bij het opstellen hiervan een rol gespeeld (zie 1.1). Bij de FEM wordt de eigen inkleuring van dat landelijke profiel geformuleerd, gevalideerd en geactualiseerd in nauwe samenspraak met het (regionale) werkveld. De onderwijsmanagers nemen deel aan landelijke overleggen van ‘hun’ opleidingen. Tijdens deze overleggen worden afspraken gemaakt over bijvoorbeeld het curriculum, innovatie en elektronische leeromgevingen. De doelstellingen van de opleidingen worden structureel afgestemd op de wensen en ontwikkelingen in de beroepspraktijk en getoetst door de beroepenveldcommissies. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het werkveld geborgd. Anders gezegd: de opleiding is een beroepsopleiding. 1.3.3. Het Institute heeft in het document ‘Onderwijsontwikkelplan, versie december 2006’ als een van de uitgangspunten in zijn onderwijsvisie overigens expliciet gesteld, dat de beroepspraktijk centraal staat in het onderwijs. Dit wordt concreet ingevuld, doordat: studenten in de opleiding aangesproken worden als beginnend beroepsbeoefenaar; het bedrijfsleven een systematische plaats krijgt in de opleiding en wordt betrokken bij het beoordelen van studieresultaten en competentieontwikkeling van studenten; competenties uit de beroepspraktijk het uitgangspunt vormen voor het curriculum; er aandacht is voor oriëntatie op ontwikkelingen binnen het beroep en de beroepsuitoefening. Voor de invulling van bovenstaande punten wordt verwezen naar facet 2.1. De beginnende beroepsbeoefenaar 1.3.4. Volgens het beleid van de FEM heeft elke hbo-opgeleide de startcompetenties (leercompetenties o.a.) verworven om te kunnen doorgroeien naar een managementfunctie. De afgestudeerde zal (in zijn domein en binnen zijn specialisme) ervaring moeten hebben opgedaan met visie en strategie bepalen, beleid maken, beleid uitvoeren en het sturen (coachen) van medewerkers. Daarnaast is ervaring noodzakelijk op het gebied van projectmatig werken, projectleiderschap, waarin sturing en coachen centraal staan – dit alles vanuit een commercieel, financieel en administratief perspectief. Onder deze startcompetenties vallen tevens de
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 17
algemene domeincompetenties ‘Sociale en communicatieve competentie (interpersoonlijk, organisatie)’ en ‘Zelfsturende competentie (intrapersoonlijk, beroepsbeoefenaar of professional)’. Om bovenstaande te verwezenlijken, hebben alle domeinen als gemeenschappelijk uitgangspunt dat de meeste competenties een arbeidsorganisatie veronderstellen waarin processen plaatshebben die de competenties vereisen. Ter adstructie citeren wij uit de studiegids, waarin de opleidingen de functies waarvoor zij opleiden, beschrijven:
“Afgestudeerde bedrijfseconomen zijn zeer gewild op de arbeidsmarkt. Na je afstuderen heb je volop keuze uit financiële functies zoals: bedrijfseconomisch medewerker, (assistent) accountant, financieel manager, hoofd administratie, controller, vermogensbeheerder tot beleggingsanalist of financieel adviseur. Ook qua branche zijn er volop mogelijkheden: van middel- en kleinbedrijf tot multinationals”. “Afgestudeerden met een profiel van de opleiding Financial Services Management worden momenteel veel gevraagd op de arbeidsmarkt. Je kunt onder andere kiezen voor beroepen als financieel adviseur of medewerker, hypotheek- of verzekeringsadviseur, adviseur particulieren en/of zakelijke klanten, vermogensadviseur en pensioenadviseur. Je kunt werken binnen de financiële sector, zoals banken en verzekeringsinstellingen, maar ook op de financiële afdeling van andersoortige bedrijven en instellingen”.
1.3.5. Omdat het Institute de gerichtheid op beroep en praktijk hoog in het vaandel heeft staan, monitort zij structureel hoe studenten dit aspect van de opleiding ervaren. Hierbij worden stellingen neergelegd als: de beroepspraktijk is uitgangspunt van het onderwijs; de competenties (bekwaamheid) die ik ontwikkel, zijn relevant voor het toekomstig beroep; de studie bereidt mij goed voor op het zelfstandig uitvoeren van taken in het toekomstig beroep; de opleiding leert mij beroepsvraagstukken oplossen door kennis, inzicht en vaardigheden geïntegreerd toe te passen; door de opleiding ben ik in verschillende beroepssituaties inzetbaar. De FEM heeft hiervoor bepaalde normen vastgesteld. Het Studenttevredenheidsonderzoek (STO 2006) laat zien, dat studenten de beroepsgerichtheid over het algemeen goed waarderen. 1.3.6. De oriëntatie HBO krijgt overigens ook invulling door de major/minor-structuur, omdat de faculteit naast doorstroom minoren differentiërende en specialiserende minoren gebruikt, die sterk beroepsgericht zijn. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De eindcompetenties van de opleiding BE voldoen aan het niveau Bachelor, zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties. De opleiding baseert zich op het landelijk opgestelde beroeps- en opleidingsprofiel. De eindkwalificaties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding BE volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en binnen het HBO op de voet o.a. via verschillende landelijke overlegraden, en bespreekt hierbij onder meer de eindkwalificaties. Alumni zijn tevreden tot zeer tevreden over de voorbereiding op de arbeidsmarkt en het belang van de kwalificaties voor de huidige baan.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 18
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De eindcompetenties van de opleiding FSM voldoen aan het niveau Bachelor, zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties; De opleiding baseert zich op het landelijk opgestelde beroepsprofiel met de daarbij horende domeincompetenties. De eindkwalificaties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding FSM volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en binnen het HBO op de voet o.a. via verschillende landelijke overlegraden, en bespreekt hierbij onder meer de eindkwalificaties. De opleiding FSM voorziet in een uitgesproken vraag op de arbeidsmarkt en heeft een goed groeipotentieel.
BE: SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” voor de opleiding BE als voldoende.
De opleiding heeft op basis van het landelijke vastgestelde beroeps- en opleidingsprofiel eigen opleidingscompetenties en daaraan gekoppelde beroepsproducten en –diensten uitgewerkt. De eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor en corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding BE volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en binnen het HBO o.a. via verschillende landelijke overleggen en de Onderwijs Advies Groep en bespreekt hierbij onder meer de eindkwalificaties. Alumni zijn tevreden tot zeer tevreden over de voorbereiding op de arbeidsmarkt en het belang van de kwalificaties voor de huidige baan.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 19
FSM: SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” voor de opleiding FSM als voldoende.
De opleiding heeft op basis van het landelijke vastgestelde beroeps- en opleidingsprofiel eigen opleidingscompetenties en daaraan gekoppelde beroepsproducten en –diensten uitgewerkt. De eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor en corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding FSM volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en binnen het HBO o.a. via verschillende landelijke overleggen en de Onderwijs Advies Groep en bespreekt hierbij onder meer de eindkwalificaties.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 20
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen Interactie met het beroepenveld Het programma 2.1.1. Het programma van de FEM laat zien, dat de opleidingsstructuur veel openingen biedt naar de beroepspraktijk. Integratie van de leeromgeving met de beroepspraktijk staat voorop. De FEM-opleidingen – dus ook BE en FSM – kennen twee stages: een stage van tien weken in het tweede studiejaar en een stage van twintig weken in het vierde jaar (afstudeeropdracht). In stage II staat naast werkervaring een werkgerelateerde afstudeeropdracht centraal. In de afstudeerfase werken studenten aan een (onderzoeks)opdracht uit de beroepspraktijk. Voorafgaand aan de stages verzorgen bedrijven workshops voor studenten. Door middel van onder andere bezoeken aan de stagebedrijven controleren de opleidingen of de stageplek van de student wat niveau, begeleiding en mogelijkheden betreft, voldoet aan de eisen die de opleiding stelt. Gedurende de hoofdfase komt de student steeds vaker in aanraking met authentieke beroepssituaties. Zo werken studenten aan projecten en praktijksimulaties (o.a. met behulp van een digitale leeromgeving) waarin vragen of problemen van de beroepspraktijk op basis van een casus centraal staan. Het Institute maakt gebruikt van twee simulaties, Navision en Intopia. In elke onderwijseenheid werken studenten aan beroepsproducten die zijn ontleend aan de actuele beroepspraktijk. Studenten maken zich op die manier vertrouwd met professionele en in de beroepspraktijk gangbare werkwijzen en methoden. De beroepsproducten en de gehanteerde werkwijzen en methoden worden regelmatig geactualiseerd in overleg met de beroepenveldcommissies en docenten die in het beroepenveld werkzaam zijn. Voorbeelden van actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk die in het programma zijn opgenomen: IFRS, Corporate Governance, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, Wijzigingen Fiscale Wetgeving en Jaarrekeningen en Nieuwe beleggingsproducten. Bij FSM wordt ook aandacht besteed aan de commerciële kant van het vak: de verkoop van producten (frontoffice werkzaamheden). In samenwerking met diverse Accountantskantoren worden studenten in staat gesteld om aan excursies deel te nemen. De studievereniging van de FEM, Pecunia, speelt hierbij een actieve rol door studenten op de hoogte te stellen van de door de bedrijven beschikbaar gestelde workshops, traineeships of excursies.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 21
2.1.2. Het auditteam heeft kennisgenomen van het door de opleidingen BE en FSM gehanteerde studiemateriaal en heeft ook zelf kunnen constateren, dat het materiaal relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBO-niveau is. Tevens heeft het auditteam geconstateerd, dat studenten toegang hebben tot databanken en vaktijdschriften voor de meest actuele informatie op het gebied van Bedrijfseconomie en Financieel zakelijke dienstverlening. Alhoewel er wel gebruik wordt gemaakt van internationale literatuur, wordt er nog spaarzaam gebruikt gemaakt van Engelstalige literatuur. 2.1.3. Het beleid van de FEM is, dat voor het project- en themaonderwijs frequent gebruik wordt gemaakt van gastdocenten uit het werkveld, die de beroepspraktijk verhelderen en toelichten hoe zij zelf het werk uitvoeren. Het beleid van de opleidingen hierbij is, dat er gastsprekers worden gevraagd voor actuele onderwerpen en onderwerpen waarvan zij zelf niet de expertise in huis hebben. Voor de inzet van gastdocenten en –sprekers zijn aparte gelden gereserveerd op de begroting. De opleidingen hebben elk leerjaar minstens twee gastsprekers. Voorbeelden bij Bedrijfseconomie en FSM zijn de projecten Treasury en Vermogensbeheer met gastsprekers uit de financiële wereld. Bij FSM wordt het project Hypotheken en verzekeringsadvies uitgevoerd door iemand uit de beroepspraktijk. Hierbij wordt onder andere informatie gebruikt uit de ‘Eigen Huis’-krant. Alhoewel studenten wel van mening zijn,dat de beroepspraktijk het uitgangspunt is van het onderwijs, laat het Studenttevredenheidsonderzoek (STO 2006) zien, dat zij wel graag een grotere inzet van gastsprekers willen. De waardering voor de betrokkenheid van beroepsvertegenwoordigers bij de uitvoering van het studieprogramma blijft zowel in de propedeuse als in de hoofdfase achter bij de norm die de FEM zich stelt. Dit geldt voor zowel de opleiding BE als de opleiding FSM. Overleg met het werkveld 2.1.4. Het beleid van de Hogeschool Utrecht geeft aan dat alle opleidingen dienen te investeren in het vormen van netwerken met relevante organisaties/instellingen, zodat actuele kennis vanuit het werkveld terugvloeit naar het onderwijsprogramma. De drie FEM-instituten verkennen zelf de arbeidsmarktbehoeften binnen hun domein. De verkenning van deze behoeften leidt tot vernieuwing en nieuw aanbod. Ook nemen brancheverenigingen zelf contact met de faculteit op, als er sprake is van een bepaalde behoeften. De drie FEM-instituten werken momenteel aan een verbeterde organisatie van hun formele contacten met het beroepenveld. Het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er wordt gebruik gemaakt van een relatiebeheersysteem. Het Institute for Business Economics is een sterke regionale speler en onderhoudt contacten met alle vijf grote accountantskantoren in de regio Utrecht (BDO, Deloitte, Ernst & Young, KPMG en PriceWaterhouseCoopers). 2.1.5. Om zicht te krijgen op verschillende trends heeft de FEM diverse mechanismen. Het project JVW (Jaarlijkse Verkenningen van het Werkveld) geeft een scherp beeld van de situatie en ontwikkelingen in het werkveld van de opleidingen. Met het project wordt een database aangelegd, waarin de regionale innovatiebehoefte en –bewegingen gestructureerd in beeld komen. Die informatie geeft richting aan onderzoeksprogramma’s van de lectoraten. Concrete spin off is tevens dat er bedrijven in beeld komen, waar samenwerkingsprojecten en onderzoekswerk mee kan worden opgestart. Ook de analyse van de Periodieke Inventarisatie Afstudeerverslagen bij de FEM (PIAF) zorgt ervoor dat trends in de beroepspraktijk niet onopgemerkt blijven en hun doorwerking hebben in de curricula. Aan de hand van de PIAF is een actueel beeld beschikbaar van de waardering van de beroepspraktijk voor de kwaliteit van de afstudeerders. In de ‘PIAF Rapportage Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management 2006’ wordt gesteld dat het aantal stageplaatsen en afstudeerplaatsen binnen de opleidingen in 2006 73 bedroeg. Daardoor zijn uit kruisverbanden vooralsnog beperkte conclusies te trekken en slechts voorzichtige hypothesen mogelijk. Wanneer over een aantal jaren deze gegevens consequent worden bijgehouden,
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 22
kunnen meer gefundeerde conclusies worden getrokken. Een voorlopige conclusie uit de eerste rapportage die het Institute van belang vindt, is dat studenten van het Institute bij het vervullen van hun praktijkopdrachten zich in hoge mate concentreren op de mogelijkheden die binnen de regio Utrecht aanwezig zijn. Ook blijkt uit de inventarisatie, dat de afstudeeropdrachten goede aanknopingspunten bieden om de kenniscirculatie met zowel het MKB als met de grotere organisaties op te zetten dan wel uit te breiden. De uitkomsten van de rapportage zullen in najaar van 2007 dienen om tot herijking van de opleidingen te komen en zullen tevens gebruikt worden om studenten gerichter te begeleiden bij het vinden van een afstudeeropdracht. Het auditteam is van mening, dat de PIAF rapportage een goed mechanisme is om bedrijfscontacten, branches en opdrachten in kaart te brengen en om een verschuiving in deze elementen waar te nemen. Daarnaast ontwikkelt de FEM eens per vijf jaar in samenwerking met het beroepenveld toekomstscenario’s om het onderwijs beter op mogelijke ontwikkelingen te kunnen afstemmen. Beroepenveldcommissies 2.1.6. De FEM stelt als uitgangspunt dat iedere opleiding aantoonbaar nauwe contacten met het relevante beroepenveld moet onderhouden en dat daartoe in ieder geval behoort het gestructureerde overleg met een beroepenveldcommissie over de visie, doelstelling en inrichting van de opleiding. Elke afzonderlijke opleiding beschikt over een beroepenveldcommissie. Deze commissie signaleert trends en ontwikkelingen uit het werkveld en adviseert (gevraagd en ongevraagd) de opleiding over het strategisch beleid, het competentieprofiel, het onderwijs en de externe activiteiten. Eén keer per jaar is op instituutsniveau overleg tussen alle beroepenveldcommissies in dat domein. De opleidingen BE en FSM betrekken hun verschillende beroepenveldcommissies actief bij de ontwikkeling en de inrichting van het curriculum. Het auditteam heeft inzage gehad in de notulen van de beroepenveldcommissies van BE en FSM. Hieronder noemen wij enkele andere voorbeelden van de wisselwerking tussen beroepspraktijk en curriculum. Bij de opleiding FSM speelt de beroepenveldcommissie momenteel een extra belangrijke rol. Het vierde jaar wordt in het collegejaar 2007-2008 voor het eerst aangeboden. De opleiding werkt samen met de BVC aan de definitieve invulling van het curriculum. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan de inhoud van de modules als de volgorde. Zo vindt de BVC dat in het algemene gedeelte van de module Bankleer meer nadruk moet komen te liggen op de financiële positie van bedrijven en dat de trainingsmodule ‘Pensioenen/sociale wetgeving’ beter past in Eenheid L (Vermogensbeheer) dan in Eenheid M (Persoonlijke Financiële Planning) (Concept Verslag BVC vergadering d.d. 19 januari 2006). De opleiding BE heeft in de BVC-vergadering van 29 september 2005 aangegeven, dat een punt van aandacht voor de opleiding is, hoe de vele mutaties in het werkveld vertaald moeten worden naar het onderwijs en het curriculum en hoe het onderwijs bijblijft bij de vele veranderingen die doorgaans plaatsvinden in de financiële wereld. De opleiding heeft de BVC verzocht om knelpunten in het curriculum te signaleren en door te geven aan de opleiding. De BVC heeft vervolgens geadviseerd, dat een thema als Risicomanagement op zowel strategisch als operationeel niveau moet worden behandeld en dat automatiseringsprojecten – zoals Navision – geïntegreerd worden in het hele programma. 2.1.7. Alle overleggen met het werkveld worden schriftelijk vastgelegd op instituutsniveau, zodat informatie over relevante externe ontwikkelingen toegankelijk is voor de verschillende FEM-opleidingen. Dit vormt een belangrijke waarborg om te zorgen dat alle opleidingen beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de eisen die de arbeidsmarkt stelt aan afgestudeerden van de verschillende opleidingen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 23
2.1.8. Een groot aantal docenten heeft een sterke relatie met het beroepenveld. De meest recente scholingsinventarisatie voor het Institute geeft het volgende beeld: van de docenten heeft 62% ervaring in de beroepspraktijk; van de docenten heeft 100% actieve contacten in en met het beroepenveld (2004-2007). Twee docenten van het Institute hebben meegewerkt aan een landelijke ‘body of knowledge’ die door Bureau Berenschot in opdracht van de Sectorraad HEO wordt ontwikkeld. Het Institute onderhoudt via stageplaatsen en bezoeken aan stagebegeleiders contacten met vele bedrijven in de regio. Alle docenten van de opleiding treden in principe op als stagebegeleider. Daarnaast nemen veel docenten deel aan congressen. Uit de CV’s blijkt, dat het merendeel van de FSM-docenten een recente achtergrond heeft in het bedrijfsleven. De werkervaring van de vaste BE-docenten in het bedrijfsleven stamt over het algemeen iets verder terug. Dit verschil is niet meer dan logisch, aangezien de BE-opleiding veel langer draait dan de FSMopleiding. Toch hebben – zo heeft het auditteam kunnen vaststellen tijdens de gesprekken op de audit – ook deze docenten een voldoende beeld van wat er speelt in de beroepspraktijk, o.a. door het volgen van docentstages. De BE-opleiding ziet het belang in van recente beroepservaring en heeft een aantal BEdocenten op parttimebasis aangetrokken die tevens nog een baan in het bedrijfsleven of eigen bedrijf hebben. Het auditteam onderschrijft dit initiatief. Ook andere meetinstrumenten geven een beeld van de binding die docenten leggen tussen opleiding en beroepspraktijk: het jaarlijkse studenttevredenheidsonderzoek (STO) en de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen. Het STO geeft de trends weer op het niveau van de opleiding. De docentenevaluaties geven gedetailleerdere informatie tot op het niveau van individuele docenten. De scores voor ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ over de afgelopen studiejaren zijn goed. Lectoraten 2.1.9. In de koppeling van het onderwijs met het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum ‘Innovatie en Business’ (InnBus), waarin zes inhoudelijk bij elkaar passende lectoraten zijn ondergebracht. Het Institute ontwikkelt op dit moment met het Kenniscentrum een lectoraat Financieel-economische Advisering bij Innovaties. De focus is gericht op financiële advisering aan het MKB. Nieuwe ontwikkelingen in technologie, maatschappij en bedrijfsleven leiden tot nieuwe eisen die gesteld worden aan de rol van de AA-accountant als adviseur. Advisering door een externe financiële expert is voor vele ondernemers een nieuwe activiteit. Het Lectoraat ontwikkelt daarnaast expertise op specifieke groeivraagstukken van bedrijven, zoals op het terrein van overnames en bedrijfsopvolging. Doel van dit lectoraat is het bijdragen aan kennisontwikkeling en kenniscirculatie met betrekking tot financieeleconomische advisering bij innovaties in MKB-Bedrijven. De voor dit Lectoraat relevante beroepsgroepen zijn: Accountants, Business en Financial controllers en Financieel adviseurs (MKB ondernemers). Het auditteam heeft tijdens de facultaire audit geconstateerd dat Kenniscentrum en lectoraten duidelijk zijn gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie. De lectoren staan midden in de beroepspraktijk en fungeren op deze manier als schakel tussen de faculteit en de omgeving. Zij faciliteren de kenniscirculatie tussen en binnen opleidingen en (kunnen) worden ingezet bij de deskundigheidsbevordering van docenten. Het facultaire beleid geeft aan, dat lectoren hun kennis expliciet dienen te gebruiken voor verbetering en vernieuwing van de curricula. Dit is vastgelegd in de taakstelling van de lectoraten. De FEM houdt nauwlettend toezicht op de terugkoppeling van activiteiten in het lectoraat naar het onderwijs.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 24
Het Kenniscentrum organiseert verschillende projecten en activiteiten in samenwerking met bedrijfsleven, beroepsverenigingen en met collega kenniscentra, binnen en buiten hogeschool Utrecht. Docenten en studenten spelen in dit netwerk een belangrijke rol. Zo worden docenten actief betrokken bij de werkzaamheden van de kenniskring en participeren studenten in onderzoeksprojecten. Door de focus op bedrijven en managementvraagstukken, gerelateerd aan innovatie en groei, worden docenten en studenten gestimuleerd in hun leer- en doceerproces bezig te zijn met actuele ontwikkelingen en vraagstukken van de toekomst.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding draagt er zorg voor, dat kennisontwikkeling van studenten plaatsvindt aan de hand van vakliteratuur en via interactie met de beroepspraktijk. De opdrachten die de studenten moeten uitvoeren, reflecteren in de meeste gevallen de actuele ontwikkelingen in het vakgebied en het werkveld en de werkvormen zijn zodanig, dat de studenten beroepsspecifieke competenties kunnen verwerven. Het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal is relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBOniveau. Er kan gebruik gemaakt worden van databanken en vaktijdschriften voor de meest actuele informatie op het gebied van Bedrijfseconomie. De opleiding heeft zowel structurele als informele contacten met het werkveld over de structuur van de opleiding en de inhoud van het programma. Studenten zijn positief over de ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ in de opleiding. Wel zien zij graag een grotere inzet van gastsprekers willen. De waardering voor de betrokkenheid van beroepsvertegenwoordigers bij de uitvoering van het studieprogramma blijft zowel in de propedeuse als in de hoofdfase achter bij de norm die de FEM zich stelt. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding draagt er zorg voor, dat kennisontwikkeling van studenten plaatsvindt aan de hand van vakliteratuur en via interactie met de beroepspraktijk. De opdrachten die de studenten moeten uitvoeren, reflecteren in de meeste gevallen de actuele ontwikkelingen in het vakgebied en het werkveld en de werkvormen zijn zodanig, dat de studenten beroepsspecifieke competenties kunnen verwerven. Het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal is relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBOniveau. Er kan gebruik gemaakt worden van databanken en vaktijdschriften voor de meest actuele informatie op het gebied van financieel zakelijke dienstverlening. De opleiding heeft zowel structurele als informele contacten met het werkveld over de structuur van de opleiding en de inhoud van het programma. Studenten zijn positief over de ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ in de opleiding. Wel zien zij graag een grotere inzet van gastsprekers willen. De waardering voor de betrokkenheid van beroepsvertegenwoordigers bij de uitvoering van het studieprogramma blijft zowel in de propedeuse als in de hoofdfase achter bij de norm die de FEM zich stelt. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 25
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
Bevindingen 2.2.1. De onderwijsvisie van de Hogeschool Utrecht luidt in steekwoorden competentiegericht, vraaggericht (m.b.t. de beroepspraktijk en m.b.t. de student) en een krachtige leeromgeving. De Faculteit heeft het HUbeleid vertaald naar een curriculumcasco met ontwerpeisen. Dit gemeenschappelijk beleidskader vormt het fundament op basis waarvan alle opleidingen binnen de FEM hun richtlijnen voor het onderwijs afleiden. De ontwerpeisen zijn met ingang van studiejaar 2006-2007 aantoonbaar toegepast bij de ontwikkeling van de verschillende FEM-curricula. De implementatie van het FEM-casco verloopt via een proces van geleidelijkheid. Nieuwe onderwijseenheden worden meteen vormgegeven aan de hand van de ontwerpeisen in het casco. De mate van integratie van de onderdelen van het casco bepaalt de competentiegerichtheid van een opleiding. Docenten zijn via het bespreken en toepassen van de ontwerpeisen in het omschrijven van beroepsproducten direct betrokken bij de vraag, hoe de uitstroomprofielen (ofwel de eindkwalificaties) vertaald moeten worden naar het curriculum. Dit gebeurt in teamverband. Op deze manier is er sprake van intervisie bij de vaststelling van de vakinhoud. 2.2.2. Versterking competentiegerichtheid van het curriculum: De overgang naar een bachelor-master structuur en de wens om tot één brede bachelor Economics te komen, hebben gevolgen voor de curricula van de drie voltijdopleidingen AC, BE en FSM en de duale opleiding AC. De opleidingen hadden al voor september 2003 een curriculumvernieuwing ingezet – van een leerstofgericht leerplan naar een competentiegericht leerplan – maar deze ontwikkeling was nooit afgemaakt. In studiejaar 2003-2004 is het project “Domeinontwikkeling Institute Business Economics” gestart. Dit project heeft onder andere tot doel om voor de drie majors de invoering van het onderwijsconcept ‘competentiegericht opleiden’ te vervolmaken. Inmiddels heeft de projectgroep een ‘Onderwijsontwikkelplan’ ontwikkeld. Hierin wordt beschreven hoe het onderwijs binnen het Institute for Business Economics eruit moet zien (visie, onderwijsconcept, competentiematrix, beoordeling en ontwerpeisen). De bijstelling en verdere ontwikkeling van de drie majors worden op dit Onderwijsontwikkelplan gebaseerd. Managers, docenten en studenten werken aan de ontwikkeling van hun competenties vanuit onderstaande onderwijskundige uitgangspunten, die afgeleid zijn van de onderwijsvisie van de hogeschool en van de onderwijsvisie, opgesteld door de leerplancommissie Accountancy & Bedrijfseconomie. Onderwijsvisie
Toelichting / concretisering
De student staat centraal
Studenten worden begeleid in hun ontwikkelings- en leerproces. De opleiding reikt hiervoor hulpmiddelen aan.
De zelfsturendheid en zelfstandigheid van de student worden gestimuleerd, de mate neemt in de loop van de studie toe, de student is manager van zijn/haar eigen studie.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 26
De student is actief.
Er is voldoende ruimte voor interactie.
Het programma is afgestemd op de competenties van de student (persoonlijke leerarrangementen, EVC).
De beroepspraktijk staat
centraal
Studenten worden in de opleiding aangesproken als beginnend beroepsbeoefenaar.
Het bedrijfsleven krijgt een systematische plaats in de opleiding en wordt betrokken bij het beoordelen van studieresultaten en competentieontwikkeling van studenten.
Competenties uit de beroepspraktijk vormen het uitgangspunt voor het curriculum.
Er is aandacht voor oriëntatie op en ontwikkelingen binnen het beroep en de beroepsuitoefening.
Authenticiteit en integratie
In het onderwijs wordt gewerkt aan realistische taken; studietaken en
als basis voor het
opdrachten hebben aantoonbare (aanwijsbare) relatie met de
curriculum
beroepspraktijk.
Het curriculum is gebaseerd op herkenbare en geïntegreerde beroepstaken, in plaats van op losse kennis- en vaardigheidsmodulen.
Institute for Business
Het onderwijs is gevarieerd qua vorm en inhoud.
Opleidingen ontwikkelen zich continu naar aanleiding van de steeds
Economics als lerende
veranderende en complexer wordende beroepsuitoefening; van
organisatie
beroepsbeoefenaren wordt een lerende en innovatieve houding verwacht. Docenten (huidige beroepsbeoefenaren) en studenten (toekomstig beroepsbeoefenaren) leren van elkaar en met elkaar.
Het auditteam heeft inzage gehad in het document ‘Onderwijsontwikkelingplan, versie december 2006. In een competentiematrix hebben de opleidingen BE en FSM de relatie inzichtelijk gemaakt tussen de verschillende programmaonderdelen (onderwijseenheden), de kerntaken van een BE’er en FSM’er (weergegeven middels beroepstaken en –producten) en de domeincompetenties en vastgelegd per onderwijseenheid. Uit de matrix blijkt, dat ieder programmaonderdeel gericht is op een leerdoel (het verwerven van een of meer kerncompetenties), waaraan individueel of in groepsverband wordt gewerkt. In termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen bestrijkt het totaal aan leerdoelen van de verschillende onderwijseenheden alle eindkwalificaties. 2.2.3. De opleidingen worden vormgegeven volgens vier leerlijnen (zie facet 2.3). In het Onderwijsontwikkelplan worden deze vier leerlijnen nader geconcretiseerd in de vorm van programmeringregels (ontwerpeisen). Ter adstructie citeren wij enkele programmeringregels voor het ontwikkelen van projectmodules (integrale leerlijn): een team studenten (4 tot 6 personen) maakt vanuit een beroepsrol een beroepsproduct voor een (gesimuleerde) opdrachtgever, zoals bijvoorbeeld een treasury adviesrapport, een financieringsplan, een ondernemingsplan of een investeringsplan; de specificaties waaraan het product en het (uitvoerings-)proces moeten voldoen, zijn ontleend aan praktijkcriteria. Deze worden voor aanvang van het project geëxpliciteerd door de ontwikkelaars / docenten in de projectopdracht en aangevuld door de studenten in het plan van aanpak. Deze specificaties vormen de kern van de beoordeling van het op te leveren product; de projectopdracht moet meerdere aanpakken/oplossingen mogelijk maken, aansluitend bij leerstijlen en leervragen van de studenten; de student moet aan de eigen competentieontwikkeling op eigen niveau kunnen werken. Hiertoe is bij elk project expliciet aangegeven welke competenties tijdens de uitvoering van het project kunnen
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 27
worden ontwikkeld door de studenten en zullen worden beoordeeld. Voor de ontwikkeling van de (algemene) competenties wordt tijdens de studieloopbaanbegeleiding een POP opgesteld. Het auditteam heeft verschillende syllabi bestudeerd. Alle modules zijn aantoonbaar gebaseerd op leerdoelen die afgeleid zijn van de eindkwalificaties. De beschrijving van de opzet van modules en de hierop volgende uitwerking in leerdoelen, (inhoud en opbouw van het) programma, opdrachten (op te leveren producten) en literatuur is voldoende helder en overzichtelijk. In alle syllabi die het auditteam heeft ingezien, waren de te bereiken competenties vermeld. 2.2.4. De diverse werkvormen die de FEM-opleidingen toepassen, dienen gekoppeld te zijn aan de leerdoelen en aan de verschillende leerlijnen / leeractiviteiten en het niveau van de leerlijn die in een cursus aan bod komen. Het auditteam is van mening, dat de inhoud en de werkvormen binnen elke leerlijn zodanig zijn, dat het realiseren van elk leerdoel voor studenten haalbaar is. 2.2.5. Binnen het studieprogramma in de hoofdfase hebben studenten Bedrijfseconomie en Financial Services Management een halfjaar profileringsruimte. Studenten kunnen deze profileringsruimte op meerdere manieren vullen: met een standaard HU minor; een kant-en-klaar samenhangend pakket van keuzecursussen, zoals dat in de minorengids is opgenomen. Hogeschool Utrecht heeft een uitgebreid aanbod van minoren (± 100). Studenten kunnen ook gebruik maken van het aanbod van andere hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland; met een pre-master: een schakeltraject ter voorbereiding op een masteropleiding, waarbij al enkele universitaire (overgangs)vakken worden gevolgd. De pre-masters staan vermeld in de minorengids; met een zelf samengestelde minor (in samenspraak met een studieloopbaanbegeleider): een samenhangend pakket van cursussen en studieactiviteiten met een passende naam dat de student voorlegt aan de examencommissie met het verzoek dit pakket als minor te erkennen. De student motiveert schriftelijk aan de examencommissie waarom deze samengestelde minor een meerwaarde heeft voor zijn of haar toekomstige beroepsuitoefening of studieloopbaan; met losse keuzecursussen: de student kan ook kiezen uit een aanbod van keuzecursussen uit het interfacultaire aanbod in Osiris. De programmering van minors kent twee varianten: blok en lint. Een minor die in blokvorm wordt gegeven, vindt altijd plaats in periode 1 en 2 van het studiejaar (de eerste helft van het jaar). De student heeft dan geen roosterruimte meer om andere studieonderdelen te volgen. Een lintgewijze programmering houdt in dat de minor één of twee jaar lang elke dinsdagmiddag en -avond wordt gegeven. De minoren die de opleidingen BE en FSM hebben ontwikkeld, worden door de overige studenten van de hogeschool zeer goed bezocht.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Op basis van de beschikbare documenten is duidelijk geworden dat de uitgangspunten van de opleiding, i.c. het didactisch model van de opleiding, voldoende helder zijn terug te vinden in het curriculum. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Het programma is een adequate concretisering van de eindcompetenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De vertaling van de eindcompetenties naar de onderwijsinhoud laat zien dat op adequate wijze invulling gegeven wordt aan het curriculumcasco van de FEM.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 28
In het Onderwijsontwikkelplan is de opbouw van het curriculum via vier leerlijnen beschreven. Het auditteam is van mening, dat de inhoud en de werkvormen binnen elke leerlijn zodanig zijn, dat het realiseren van het betreffende leerdoelen voor de studenten haalbaar is. De beschrijving van de opzet van modulen en de hierop volgende uitwerking in leerdoelen, programma, opdrachten en literatuur is voldoende helder en overzichtelijk. De leerdoelen, leerinhouden en werkvormen zijn aantoonbaar af te leiden van de BE-eindkwalificaties. De binnen de blokken gepositioneerde projecten zijn gericht op een beroepsproduct (of op het op een andere wijze demonstreren van professionele vaardigheden) die telkens is gedefinieerd in termen die rechtstreeks zijn ontleend aan een of meer BE-eindkwalificaties. De leerdoelen nemen in complexiteit toe. Door het hele programma te doorlopen, kunnen de studenten ten slotte in de afstudeerfase een niveau te bereiken, dat naar het oordeel van het auditteam hbo-niveau is.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Op basis van de beschikbare documenten is duidelijk geworden dat de uitgangspunten van de opleiding, i.c. het didactisch model van de opleiding, voldoende helder zijn terug te vinden in het curriculum. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Het programma is een adequate concretisering van de eindcompetenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De vertaling van de eindcompetenties naar de onderwijsinhoud laat zien dat op adequate wijze invulling gegeven wordt aan het curriculumcasco van de FEM. In het Onderwijsontwikkelplan is de opbouw van het curriculum via vijf leerlijnen beschreven. Het auditteam is van mening, dat de inhoud en de werkvormen binnen elke leerlijn zodanig zijn, dat het realiseren van het betreffende leerdoelen voor de studenten haalbaar is. De beschrijving van de opzet van modulen en de hierop volgende uitwerking in leerdoelen, programma, opdrachten en literatuur is voldoende helder en overzichtelijk. De leerdoelen, leerinhouden en werkvormen zijn aantoonbaar af te leiden van de FSM-eindkwalificaties. De binnen de blokken gepositioneerde projecten zijn gericht op een beroepsproduct (of op het op een andere wijze demonstreren van professionele vaardigheden) die telkens is gedefinieerd in termen die rechtstreeks zijn ontleend aan een of meer FSM-eindkwalificaties. De leerdoelen nemen in complexiteit toe. Door het hele programma te doorlopen, kunnen de studenten ten slotte in de afstudeerfase een niveau te bereiken, dat naar het oordeel van het auditteam hbo-niveau is.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 29
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Bevindingen 2.3.1. De opleidingen hanteren als uitgangspunt dat het onderwijs zowel inhoudelijk als volgtijdelijk een duidelijke samenhang moet hebben. De opleidingen achten deze doelstelling behaald als ook studenten de samenhang ervaren. Gezien de scores uit het Studenttevredenheidsonderzoek 2006 op dit punt, is dit ook het geval. Een kleine kanttekening hierbij is, dat eerstejaars BE-studenten vinden dat de theoretische en praktische onderdelen van het programma (nog) niet zo goed op elkaar aansluiten. In het STO blijft de score van 2,9 achter bij de FEM-norm van 3,4. 2.3.2. De FEM ontwikkelt zich naar een Brede Business School. Onderdeel van dit concept is een overkoepelende propedeuse, waarbij het eerste halfjaar geheel gemeenschappelijk is (oriënterend) en het tweede halfjaar is afgestemd op één van de drie instituten van de FEM (selecterend). Wel schrijft iedere student zich al vanaf het begin in voor een specifieke economische opleiding binnen de FEM. Inhoudelijk wordt het gemeenschappelijke programma in overleg tussen de instituten vastgesteld. De hoofdfase van BE en FSM kent een studieduur van drie jaren. In het tweede jaar loopt de student de eerste stage (van 10 weken). In het vierde jaar staat de major centraal. Het vierde jaar bestaat – naast de gekozen profilering (de minor) voor de studenten BE en FSM – uit een tweede stage en een afstudeeropdracht van twintig weken. Tijdens de audit hebben docenten aangegeven, dat de overgang van het propedeusejaar naar het tweede jaar wat niveau betreft vrij groot is. Om de overgang te vergemakkelijken heeft het Institute ervoor gekozen om met name de economische vakken in de propedeuse zwaarder aan te zetten. 2.3.3. Het curriculumcasco, dat bestaat uit een globale inhoud (competentiegebieden) en uit leerlijnen, komt terug in de structuur van de studieprogramma’s van de FEM. De curricula zijn opgebouwd rondom drie algemene competentiegebieden: (a) werken als een toekomstige (FEM-)professional, (b) werken in en vanuit een (internationale) organisatie en (c) werken aan eigen (loopbaan) en (beroeps)ontwikkeling. Met de specifieke doelen, werkvormen en toetsing van de leerlijnen zorgt de FEM ervoor dat studenten in staat zijn de eindtermen te verwerven. Dit curriculumcasco is leidend voor de inrichting van het onderwijs binnen de opleidingen BE en FSM. De opleidingen hebben hierover overleg gevoerd met beroepenveldcommissie en de studenten van de Gemeenschappelijke Opleidingscommissie (GOC) van het Institute en heeft haar eigen vertaling gemaakt in het Onderwijsontwikkelingsplan (“blauwdruk” voor het curriculum). 2.3.4. Een van de onderwijskundige uitgangspunten van het FEM curriculumcasco is de opbouw van het curriculum volgens vier leerlijnen. Deze parallelle leerlijnen borgen de verticale samenhang van het programma. De opleiding maakt onderscheid tussen de volgende vier leerlijnen: Ervaringsreflectieleerlijn (vormgegeven door stage en afstudeeropdracht) De nadruk ligt op het leren door doen/ervaren en daarop reflecteren. De student doet ervaringen op in het verrichten van beroepstaken en het maken van beroepsproducten in een echte werksituatie. De student voert de activiteiten binnen deze leerlijn uit binnen een bedrijf of instelling en wordt daarbij begeleid door een werkplekbegeleider (vanuit het bedrijf/instelling) en een begeleider vanuit de faculteit. Een belangrijk uitgangspunt bij de invulling van deze leerlijn is, dat het bedrijf/instelling bepaalt welke beroepscompetenties in welke periode voor de student aan bod komen. De begeleiders dagen de student uit om bij het reflecteren op de werkervaringen in toenemende mate gebruik te maken van werkmodellen (opgedaan in
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 30
één van de andere leerlijnen tijdens de opleiding). Integrale leerlijn (vormgegeven door projectmodules) De nadruk ligt op het leren door doen/ervaren. De student doet ervaringen op in het verrichten van beroepstaken en het maken van beroepsproducten, in een gesimuleerde omgeving. De start van het leren is een opdracht om een beroepsproduct te maken, dat aan een aantal van te voren gegeven specificaties voldoet. Dat product is ook het eindpunt van het leren. De studenten moeten uit verschillende disciplines putten om het gewenste product te kunnen maken. Ze verwerven just-in-time kennis en vaardigheden; niet als doel op zich, maar als middel om het product te maken. In de integrale leerlijn wordt in hoge mate het zelfsturend leren en het learning-on-the-job geoefend, zoals studenten dat moeten kunnen op het moment dat ze de praktijk ingaan. Dit vraagt om een hoge mate van zelfsturing. Typisch daarbij passende instrumenten zijn het plan van aanpak (als sturings- en begeleidingsmiddel). Conceptuele leerlijn (vormgegeven door materiemodules) De nadruk ligt hier op leren door conceptualiseren en toepassen. Het leren start met het verwerven van concepten (begrippen, modellen, technieken) en werkmodellen en het eindigt met het correct toepassen daarvan bij de oplossing van praktijkproblemen. Typische hulpmiddelen in deze lijn zijn: casuïstiek, handboeken, et cetera. Vaardighedenleerlijn (vormgegeven door trainingsmodules) De nadruk ligt op het oefenen van vaardigheden en deze toepassen in een zo reëel mogelijke praktijksituatie. Typische hulpmiddelen in deze lijn zijn: checklists en stappenplannen. Studieloopbaanbegeleiding De studieloopbaanbegeleiding is ondergebracht onder de ervaringsreflectie leerlijn. De nadruk ligt hier op leren door reflecteren op ervaringen om leerresultaten te expliciteren en op een hoger plan te brengen (leren leren of meta-leren) en om leerdoelen te formuleren. In deze lijn gebruiken de studenten hun ervaringen in de afzonderlijke opdrachten in de studie of in hun werk om die te verbreden en te verdiepen naar gelijksoortige situaties in de toekomst. Daarnaast gebruiken ze de ervaringen om de groei in hun ontwikkeling naar professional te meten en te sturen. Anders gezegd: in deze lijn maken studenten zich letterlijk kennis, vaardigheden en houdingen eigen, door ze te koppelen aan hun ontwikkeling: Wat neem ik mee van deze ervaring en wat wil ik nog meer of beter kunnen? 2.3.5. De vier leerlijnen staan niet op zichzelf. Het Institute sluit zich aan bij het model van Kolb en stelt dat de cyclus van ervaringsleren bestaat uit (1) conceptualiseren, (2) uitvoeren (ontwikkelen van een werkmodel), (3) experimenteren (ervaringen opdoen) en (4) reflecteren. Een leerproces is pas volledig, wanneer alle vier de stappen zijn doorlopen. Het studeren binnen de ene leerlijn levert input voor de andere. In een projectmodule kan een student gebruik maken van concepten of vaardigheden die hij eerder in een materiemodule of trainingsmodule heeft verworven. En ook: concepten die de student op eigen kracht heeft verworven in een project of tijdens de stage, kunnen in een materiemodule worden verdiept of verbonden. In de studieloopbaanbegeleiding kan de student reflecteren op ervaringen, feedback of resultaten die hij in een project, stage, materiemodule of trainingsmodule heeft opgedaan of heeft gerealiseerd. En ook: reflectie kan leiden tot keuzes voor modules of specifieke leerdoelen voor een stage. 2.3.6. De leerlijnen zorgen in het leerproces voor een opbouw naar inhoud en moeilijkheidsgraad. Daarnaast zijn de zes competenties voor een Bachelor of Economics vertaald naar competenties op drie niveaus. Op dit moment bereidt het Institute de stapsgewijze invoering van de landelijk opgestelde niveau-indeling voor. In het studiejaar 2007-2008 gaan de opleidingen onderdelen van het curriculum specifiek met de niveaus benoemen. De toenemende complexiteit door het hele programma wordt al wel inzichtelijk, doordat diverse
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 31
programmaonderdelen in de hoofdfase een niveauaanduiding hebben gekregen. Enkele voorbeelden: Management en organisatie 1 en 2; Management Accounting 1 en 2; Belastingrecht 1 en 2. Nb. Voor FSM is de verticale samenhang in het programma nog niet te bepalen. In de studiegids staat slechts het programma van hoofdfase twee beschreven. Het auditteam heeft tijdens de audit wel inzage gekregen in hoofdfase drie van de opleiding, maar dit programma is nog in ontwikkeling. Horizontale samenhang 2.3.7. Het jaarrooster is verdeeld in vier blokken (periodes) van tien weken. Dit is een hogeschoolbrede afspraak waar alle opleidingen zich aan houden. De samenhang in de curricula van de drie opleidingen wordt op meerdere manieren gewaarborgd: Het curriculum van de drie opleidingen is zo opgebouwd, dat er in ieder blok sprake is van een eenheid. Een eenheid bestaat uit één projectcursus, twee materiecursussen en een trainingscursus met competenties rond een beroepsproduct. Binnen een eenheid staat een beroepsproduct centraal. De materiecursussen staan garant voor vakdisciplinaire inbreng (theoretische concepten) gekoppeld en/of gerelateerd aan het beroepsproduct. Trainingen bevorderen de ontwikkeling van relevante vaardigheden die de student in projecten integraal gaat toepassen. Opdrachten van de studieloopbaanbegeleiding worden uitgevoerd in de onderwijseenheid. De projecten zorgen voor de integratie binnen de eenheid. Studieloopbaanbegeleiding vormt de rode draad bij de ontwikkeling van persoonlijke competenties. Dit wordt gestimuleerd, getoetst en bewaakt met behulp van reflectieopdrachten bij projecten. Studenten leren ontwikkeldoelen voor de algemene competenties op te stellen. Door middel van selfassessments en peer-assessment krijgen studenten vervolgens ontwikkelingsgerichte (formatieve) en kwalificerende (summatieve) feedback binnen de projecten. Door het koppelen van de verschillende leerlijnen wordt de horizontale samenhang op blokniveau, daarbinnen op projectniveau en vervolgens tussen de ondersteunende practica en (theorie)modulen gerealiseerd. 2.3.8. Voor de coördinatie van de verschillende cursussen binnen een eenheid heeft het Institute docenten als eenheidbeheerder aangesteld. De teamleiders bepalen wie eenheidbeheerder wordt van welke eenheid. Uitgangspunt hierbij is dat er sprake is van een evenwichtige verdeling. In het document ‘Taken eenheidbeheerder 2006-2007’ zijn de taken en bevoegdheden van de eenheidbeheerder genoemd. Zo is hij of zij eindverantwoordelijk voor de totstandkoming van de inhoud van de Onderwijscatalogus. Hiertoe dient hij of zij overleg met vakcollega’s te initiëren inzake eenheidopbouw, competenties, toetsing, literatuur e.d. Samenhang tussen het binnen- en buitenschoolsprogramma 2.3.9. Ook is er samenhang tussen binnen- en buitenschoolsprogramma. De stages in het tweede en vierde jaar geven de student de mogelijkheid om via de ervarings-reflectieleerlijn praktijkervaring op te doen. In het Onderwijsontwikkelplan worden programmeringregels gegeven voor de invulling en organisaties van beide stages. Ook wordt hierbij aangegeven, hoeveel studiepunten een student minimaal moet hebben behaald om aan stage II en de afstudeeropdracht te beginnen. Overig 2.3.10. In de syllabi van de diverse modules wordt in veel gevallen expliciet de relatie met andere modules aangegeven. Ook wordt het vereiste beginniveau van de student aangegeven door te stellen welke modules de student met voldoende resultaat moet hebben afgesloten en/of welke colleges hij moet hebben gevolgd. De samenhang binnen het studieprogramma wordt zowel inhoudelijk als didactisch verder nagestreefd via
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 32
een afstemming van de diverse werkvormen (zie verder facet 2.7).
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: In het curriculumcasco heeft de FEM op een inzichtelijke wijze de samenhang in het programma nader geconcretiseerd door leerlijnen. Door deze opbouw via vier leerlijnen wordt de verticale samenhang binnen het programma bevorderd. Het BE-programma is zodanig opgezet, dat de successieve programmaonderdelen een verticale samenhang kennen: de leerdoelen komen telkens terug, maar in een opklimmende reeks van complexiteit en reikwijdte. De uitwerking van de verticale samenhang van het programma is terug te vinden in de opbouw van de verschillende studieonderdelen. De overgang van het propedeusejaar naar het tweede jaar is wat niveau betreft vrij groot. Het auditteam heeft vertrouwen in de verbetermaatregelen die de opleiding heeft gestart om de overgang te vergemakkelijken. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een horizontale samenhang kennen: de relatie tussen de leerdoelen van elk blok en de praktijkopdrachten daarbinnen, is helder en logisch. De thematische opbouw van het programma wordt door de hele opleiding consequent doorgevoerd, waardoor per semester de horizontale samenhang tussen theoriecolleges, practica, opdrachten / projecten en de buitenschoolse component is geborgd. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van de theoretisch en praktische onderdelen van het programma. Eerstejaars BE-studenten vinden wel, dat de theoretische en praktische onderdelen van het programma nog beter op elkaar aan kunnen sluiten. De studieloopbaanbegeleiding richt zich op de samenhang in de individuele leerroute van de student en op zelfreflectie en zelfsturing door studenten. Het opleidingsprogramma kent een consequent doorgevoerde SLB-leerlijn.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: In het curriculumcasco heeft de FEM op een inzichtelijke wijze de samenhang in het programma nader geconcretiseerd door leerlijnen. Door deze opbouw via vier leerlijnen wordt de verticale samenhang binnen het programma bevorderd. Het FSM-programma is zodanig opgezet, dat de successieve programmaonderdelen een verticale samenhang kennen: de leerdoelen komen telkens terug, maar in een opklimmende reeks van complexiteit en reikwijdte. De uitwerking van de verticale samenhang van het programma is terug te vinden in de opbouw van de verschillende studieonderdelen. De overgang van het propedeusejaar naar het tweede jaar is wat niveau betreft vrij groot. Het auditteam heeft vertrouwen in de verbetermaatregelen die de opleiding heeft gestart om de overgang te vergemakkelijken. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een horizontale samenhang kennen: de relatie tussen de leerdoelen van elk blok en de praktijkopdrachten daarbinnen, is helder en logisch. De thematische opbouw van het programma wordt door de hele opleiding consequent doorgevoerd, waardoor per semester de horizontale samenhang tussen theoriecolleges, practica, opdrachten / projecten en de buitenschoolse component is geborgd. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van de theoretisch en praktische onderdelen van het programma. De studieloopbaanbegeleiding richt zich op de samenhang in de individuele leerroute van de student en op zelfreflectie en zelfsturing door studenten. Het opleidingsprogramma kent een consequent
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 33
doorgevoerde SLB-leerlijn. Het auditteam heeft kunnen constateren, dat de opleiding FSM afgelopen periode actief op zoek is geweest naar een goede invulling van haar programma. Het auditteam is van mening, dat het programma, zoals dat er nu ligt, van voldoende kwaliteit is. Het programma is echter nog in ontwikkeling en moet zich nog bewijzen. Het auditteam is van mening, dat het programma zoals dat nu wordt aangeboden, kan uitgroeien tot een goed samenhangend geheel.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 34
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Bevindingen 2.4.1. De FEM – en dus ook het Institute for Business Economics – volgt het HU-beleid van vier onderwijsblokken, gevolgd door organisatieweken en een toetsweek, waardoor de studielast gelijkmatig wordt verdeeld over het studiejaar. De studielast is per blok en per onderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten. Het beleid van de FEM is gericht op grotere onderwijseenheden met meer studiepunten waardoor de samenhang beter zichtbaar wordt. De opleidingen BE en FSM bieden per periode, op enkele uitzonderingen na, een programma van maximaal 15 studiepunten. De stage van tien weken, die in het eerste jaar van de hoofdfase is ingepland, staat eveneens voor 15 studiepunten om daarnaast ruimte te houden voor een aantal kennismodules. Alle cursussen binnen de opleidingen omvatten drie studiepunten of een veelvoud daarvan. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt dat de studielast evenwichtig is gespreid. 2.4.2. Na elk onderwijsblok vinden voor elke cursus evaluaties plaats in het kader van programma-evaluatie en in het kader van studiebegeleiding. Daarbij worden ondermeer de informatie, inhoud, werkvorm en toetsing van een cursus aan bod gesteld. Daarnaast wordt de studie-intensiteit per cursus nagegaan, waarbij tevens gekeken wordt of de vastgestelde studielast structureel afwijkt van de werkelijke studielast. Uit de evaluatie komt naar voren dat de student een weeklast van 25 tot 30 uur heeft (het aantal uren per week dat een student aan een cursus besteedt). Uit besprekingen met studentenpanels blijkt dat studenten behoefte hebben aan meer contacturen. In de herziene propedeuse 2007-2008 wordt door intensivering van de conceptuele leerlijn het aantal contacturen met circa 25% verhoogd. De studielast wordt door studenten eerder te zwaar dan te licht bevonden. Het Institute heeft hierop gereageerd door potentiële studenten op onder andere open dagen goed voor te lichten over de studiebelasting in het propedeusejaar. Ze vindt het belangrijk dat studenten weten hoeveel tijd ze per week concreet kwijt zijn aan colleges, lessen en cursussen (contacturen), aan het in groepsverband werken aan projectopdrachten en aan zelfstudie. Het auditteam steunt dit initiatief. 2.4.3. Alle voltijd opleidingen hebben praktisch dezelfde structuur wat betreft propedeuse, stage, minor en afstuderen. Hierdoor kan de faculteit studenten voorzien van eenduidige informatie over studieprogramma’s. Voor ieder studieonderdeel van de opleiding BE en FSM beschikt de student via een cursuswijzer over voldoende informatie. Deze cursuswijzers zijn ook toegankelijk via Sharepoint. In de cursuswijzer kan de student nalezen wat er van hem/haar verwacht wordt op het gebied van kennis, vaardigheden en houding. Ook is er te vinden welke generieke competenties van belang zijn. Elke cursuswijzer vermeldt ook de studiebelasting, toetsvorm en toetsingseisen. In het Onderwijsontwikkelingsplan worden per leerlijn onderwerpen aangegeven, die in een studiehandleiding voor de studenten beschreven moeten worden. Het auditteam heeft diverse cursuswijzers (of syllabi) ingezien en is tot de conclusie gekomen, dat de student bij aanvang van de verschillende modules over voldoende gestructureerde informatie beschikt. Zo worden in de syllabus van Management Accounting & Control de volgende zaken beschreven: inhoud, doel van de module, ingangseisen, verantwoordelijke docent/coördinerende docent, studiebelastingsuren, looptijd
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 35
module, relatie met andere modules, oriëntatie, beginniveau, literatuur, te bereiken competenties, vorm en begeleiding, op te leveren producten, toetsing en beoordeling, verplichte tentamenstof, herkansingsmogelijkheid en agenda studentenactiviteiten. 2.4.4. Van iedere ingeschreven student worden de behaalde resultaten geregistreerd in het digitale studievoortgangsysteem van de HU: OSIRIS. Via OSIRIS kunnen studenten te allen tijden zelf hun studievoortgang bekijken. De studievoortgang wordt gemonitord door de studieloopbaanbegeleiders, waarmee studenten gedurende de opleiding een aantal gesprekken (kunnen) voeren. De studieloopbaanbegeleiders gebruiken hierbij gegevens uit het OSIRIS. De FEM verzorgt studiebegeleiding op diverse facetten van het studie- en leerproces. Vier typen begeleiding worden hierbij onderscheiden: inhoudelijke begeleiding, begeleiding bij studievaardigheden, studieloopbaanbegeleiding en begeleiding bij persoonlijke (studie)problemen. De studiebegeleiders kunnen studenten – indien nodig – doorverwijzen naar decanen / studentenpsychologen. 2.4.5. Om studievertraging te voorkomen en daarmee de studeerbaarheid in het vervolgtraject te verhogen, organiseert het Institute jaarlijks extra bezemcolleges. Dit zijn cursussen waarbij de stof nog eens wordt aangereikt en vervolgens getoetst (zie ook facet 6.2). Als een student onverhoopt achterstanden oploopt, dan kan hij in overleg met een routemanager een weg uitstippelen om de achterstanden in te lopen. Algemeen geldt binnen de Hogeschool Utrecht dat studenten, indien er bijzondere (persoonlijke) omstandigheden van invloed zijn op de studievoortgang, gebruik kunnen maken van het studentendecanaat. Het studentendecanaat geeft studenten informatie, advies en begeleiding en handelt onafhankelijk van de opleidingen. De FEM beschikt over drie studentendecanen. De decaan beoordeelt of de door de student aangevoerde omstandigheden volgens het studentenstatuut voldoen aan de omschrijving “bijzondere omstandigheden”. Indien dit het geval is, wordt de opleiding daarvan op de hoogte gesteld door het decanaat en dient de opleiding bij beoordeling en begeleiding van de student rekening te houden met deze bijzondere omstandigheden. Studenten geven aan, dat het afhankelijk is van de docent of de studieloopbaanbegeleiding genoeg continuïteit kent. Sommige docenten begeleiden zeer intensief, terwijl andere docenten juist initiatief van de studenten verwachten. Het Institute heeft deze signalen opgepikt en besteedt extra aandacht aan het scholen van docenten in vaardigheden m.b.t. coaching en begeleiden. 2.4.6. Sinds de invoering van de flexibele propedeuse kunnen studenten zonder puntverlies binnen de FEM overstappen van de ene opleiding naar een andere. Voor studenten met een ontoereikende vooropleiding is er de mogelijkheid om via de 21+-toets of via een assessment van elders verworven competenties (EVC) te worden toegelaten tot de opleiding. Op faculteitsniveau wordt de 21+-regeling met ingang van studiejaar 2007-2008 herzien en afgestemd op landelijk gebruikelijke toelatingsnormen. 2.4.7. Alle onderwijsondersteunende processen zijn ondergebracht bij het shared service centre Operations, zodat de kwaliteit van de onderwijslogistiek goed beheersbaar is.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding borgt de studeerbaarheid van het programma door in beginsel de onderwijsactiviteiten evenwichtig te spreiden. Zij volgt het FEM-beleid van vier onderwijsblokken van zeven weken met aansluitend organisatieweken en een toetsperiode. Hiermee zijn ook de data voor de toetsen evenwichtig verspreid over het jaar.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 36
De opleiding heeft een procedure volgens welke zij per onderwijsblok en per module binnen het betreffende blok de vastgestelde studielast evalueert. De opleiding heeft derhalve een instrument om studievoortgang belemmerende factoren weg te nemen. De opleiding treft verbetermaatregelen om de tevredenheid met betrekking tot de studielast te verhogen door o.a. het aantal contacturen in de propedeuse te verhogen en door alle docenten een cursus SLB te laten volgen, zodat de studieloopbaanbegeleiding op een adequate wijze wordt vormgegeven en de studievoortgang van élke student zo optimaal mogelijk kan verlopen. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld. In de digitale leeromgeving Sharepoint en in de cursuswijzers is per programmaonderdeel voor studenten inzichtelijk gemaakt wat de studielast is en wat van hen wordt verwacht. De opleiding besteedt hier eveneens extra aandacht aan tijdens voorlichtingsdagen voor nieuwe studenten. Omdat het propedeusejaar gemeenschappelijk is sinds de invoering van de flexibele propedeuse, kunnen studenten zonder puntverlies binnen de FEM overstappen van de ene opleiding naar een andere.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding borgt de studeerbaarheid van het programma door in beginsel de onderwijsactiviteiten evenwichtig te spreiden. Zij volgt het FEM-beleid van vier onderwijsblokken van zeven weken met aansluitend organisatieweken en een toetsperiode. Hiermee zijn ook de data voor de toetsen evenwichtig verspreid over het jaar. De opleiding heeft een procedure volgens welke zij per onderwijsblok en per module binnen het betreffende blok de vastgestelde studielast evalueert. De opleiding heeft derhalve een instrument om studievoortgang belemmerende factoren weg te nemen. De opleiding treft verbetermaatregelen om de tevredenheid met betrekking tot de studielast te verhogen door o.a. het aantal contacturen in de propedeuse te verhogen en door alle docenten een cursus SLB te laten volgen, zodat de studieloopbaanbegeleiding op een adequate wijze wordt vormgegeven en de studievoortgang van élke student zo optimaal mogelijk kan verlopen. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld. In de digitale leeromgeving Sharepoint en in de cursuswijzers is per programmaonderdeel voor studenten inzichtelijk gemaakt wat de studielast is en wat van hen wordt verwacht. De opleiding besteedt hier eveneens extra aandacht aan tijdens voorlichtingsdagen voor nieuwe studenten. Omdat het propedeusejaar gemeenschappelijk is sinds de invoering van de flexibele propedeuse, kunnen studenten zonder puntverlies binnen de FEM overstappen van de ene opleiding naar een andere.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 37
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek?
Bevindingen 2.5.1. De faculteit heeft een goed uitgewerkt beleid op het terrein van instroom. Zij heeft een goed beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen (Excellentenroute, Associate Degrees etc.). 2.5.2. Toelatingseisen: voor alle opleidingen van de FEM zijn de regels voor toelating en instroom vastgelegd in het Onderwijs en Examenreglement (OER). 2.5.3. De FEM heeft ervoor gekozen geen verkorte opleidingsroutes aan te bieden. Wel kunnen studenten verschillende routes kiezen. De FEM heeft convenanten afgesloten met regionale ROC’s die geleid hebben tot een speciale MBO-route voor studenten. In de afzonderlijke mbo-route is er voor eerstejaars studenten meer aandacht voor Economische wiskunde, Nederlands en Voorbereidend Engels. Naast een speciale MBOroute kunnen studenten ook kiezen voor een havo-vwo route, waarbij het programma iets meer toepassingsgericht is ingevuld met aandacht voor o.a. Management en Organisatie. Verder kunnen studenten bij Bedrijfseconomie kiezen voor een deeltijdvariant. 2.5.4. Uit het STO blijkt, dat FSM-studenten de aansluiting van het programma (ofwel het niveau van het onderwijs) op hun vooropleiding als voldoende beoordelen. BE-studenten zijn hier iets minder positief over: de score van 3,0 blijft achter bij de FEM-norm van 3,4. 2.5.5. Doorstroom: de FEM heeft in samenwerking met de Universiteit Utrecht speciale premaster-trajecten ontwikkeld om de doorstroom van HBO naar universiteit te vergemakkelijken. In de profileringsruimte volgt de student een schakeltraject ter voorbereiding op een masteropleiding. Uit de gesprekken tijdens de audit is gebleken, dat FSM-studenten zeer tevreden zijn over de doorstroommogelijkheden. Dit beeld wordt niet direct herkend door de BE-studenten. BE-studenten zouden graag meer voorlichting zien over de doorstroommogelijkheden na hun studie. In samenwerking met universiteiten wil het Institute een systeem ontwikkelen om de doorlopende leerlijn (ofwel de doorstroom van studenten van het hbo naar de universiteit) getalsmatig vast te leggen. BE- en FSM-Studenten kunnen na hun studie kiezen voor een masteropleiding aan een hogeschool of universiteit. Het Institute for Business Economics ontwikkelt momenteel binnen het kenniscentrum een master Accounting & Auditing. De Masteropleiding A&A is een nieuwe deeltijdopleiding die is ontwikkeld door een zevental hogescholen, waaronder de Hogeschool Utrecht, in nauwe samenwerking met de NOvAA als beroepsorganisatie. De onderzoeks- en advieslijn zal per hogeschool verschillen en zal binnen de HU verbonden worden aan een Lector Financieel-economische Advisering, met zijn kenniskring. Deze opleiding is bestemd voor (aankomende) accountants die minimaal een half jaar op hbo-niveau in de beroepspraktijk werkzaam zijn of die een half jaar stage achter de rug hebben.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 38
2.5.6. Er is een speciaal programma voor studenten die in hun propedeusejaar duidelijk meer dan gemiddeld hebben gepresteerd: de Excellentenroute. Deze route is bedoeld om goed presterende studenten een extra uitdaging te bieden. De Excellentenroute biedt hen de mogelijkheid hun studieperiode effectiever te gebruiken en gerichter te werken aan hun carrière- en andere ontplooiingsmogelijkheden. 2.5.7. De opleiding geeft aan, dat bij de invulling van de studieloopbaan– indien van toepassing – rekening wordt gehouden met elders verworven competenties, sociale en culturele achtergrond, de eigen leerstijl en voorkeur voor leeromgevingen en bijzondere omstandigheden. Daartoe heeft ieder(e) (cluster van) opleiding(en): een systematiek voor het beoordelen van eerder verworven competenties als basis voor vrijstellingen; volop mogelijkheden voor leren op afstand. Het auditteam heeft vastgesteld dat de student geen echt maatwerktraject kan volgen op basis van eerder verworven competenties. Van een echt EVC-beleid is dan ook geen sprake. 2.5.8. Het vrijstellingenbeleid staat beschreven in de studiegids en in het onderwijs- en examenreglement. Vrijstellingen worden door de examencommissie verleend op grond van eerder behaalde certificaten of elders opgedane kennis of vaardigheden waaruit blijkt dat een student reeds aan de eisen van een (deel)tentamen heeft voldaan. 2.5.9. In het HU-beleid wordt aangegeven dat voor eerstejaars allochtone studenten de mogelijkheid bestaat wegwijs te worden in de hogeschool aan de symbolische hand van een ouderejaars student. Deze regeling functioneert als aanvulling op studiebegeleiding en decanenhulp. Het project beoogt het aantal allochtone studenten dat vroegtijdig hun studie beëindigt, terug te dringen. De ouderejaars begeleiders volgen voorafgaand aan het traject een training. De opleidingen BE en FSM geven geen concrete invulling aan dit project. Wel is er voor mbo-klassen een speciale ‘taal pilot’ en is er HU-breed een aanbod van interfacultaire keuzevakken voor allochtone studenten. Deze zijn vermeld in de folder ‘Succesvol studeren, ook als Nederlands niet je moedertaal is’.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De FEM heeft een solide beleid uitgewerkt op het terrein van instroom. De faculteit heeft een helder beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen of gebruik te maken van verschillende doelgroepspecifieke arrangementen. De opleiding heeft ingangseisen geformuleerd, waaraan instromende studenten moeten voldoen. Analyse van het propedeuseprogramma laat zien, dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. De opleiding biedt verschillende doorstroomtrajecten aan.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 39
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De FEM heeft een solide beleid uitgewerkt op het terrein van instroom. De faculteit heeft een helder beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen of gebruik te maken van verschillende doelgroepspecifieke arrangementen. De opleiding heeft ingangseisen geformuleerd, waaraan instromende studenten moeten voldoen. Analyse van het propedeuseprogramma laat zien, dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. De opleiding biedt verschillende doorstroomtrajecten aan. Uit de gesprekken tijdens de audit is gebleken, dat FSM-studenten zeer tevreden zijn over de doorstroomminoren en over de voorlichting betreffende de mogelijkheden na hun studie.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 40
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:3 Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 ECTS) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Bevindingen Het beleid van de FEM is, dat de HBO-bacheloropleidingen voldoen aan de wettelijke bepaling van de omvang van 240 EC’s. De studiepunten zijn als volgt over de studiejaren verdeeld: Propedeuse (60 studiepunten)
Hoofdfase (180 studiepunten) Major (150 studiepunten) BE/FSM Profileringsruimte (30 studiepunten) BE/FSM
De profileringsruimte is bestemd voor de minor. Blijkens de programmabeschrijving in de studiegids bedraagt het totaal aantal studiepunten van zowel de voltijdse als de duale opleidingsvariant 240 EC’s. Daarmee voldoen alle opleidingen aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat de opleiding BE een omvang heeft van 240 ECTS, reden dit facet als voldoende te kwalificeren.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat de opleiding FSM een omvang heeft van 240 ECTS, reden dit facet als voldoende te kwalificeren.
3
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste. Zie de voetnoot bij beslisregel E.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 41
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Bevindingen 2.7.1. De FEM heeft in het Curriculumcasco haar onderwijskundige uitgangspunten en didactische vormgeving expliciet beschreven. Haar didactisch concept is afgeleid van de hogeschoolvisie op competentiegericht onderwijs, vraaggestuurd leren en een krachtige leeromgeving. Het kader is richtinggevend bij de onderwijsontwikkelingen binnen de Faculteit. De FEM-opleidingen leiden aan de hand van het casco de inhoud en de didactiek van hun onderwijsprogramma’s af van de hogeschoolbrede visie. Met competentiegericht onderwijs wordt ingespeeld op actuele ontwikkelingen in het hoger onderwijs en de (internationale) arbeidsmarkt voor HBO’ers in het economische domein. Het beroepsperspectief staat centraal en de competenties die van de afgestudeerde worden verwacht, zijn uitgangspunten bij het invullen van het curriculum. 2.7.2. Volgens het beleid van de FEM dienen studenten competenties te ontwikkelen in relatie tot kenmerkende beroepssituaties. Om de gerichtheid op het beroep te bevorderen, komen studenten vanaf de propedeuse regelmatig in contact met beroepsbeoefenaren, zowel binnen de opleiding zelf als daarbuiten. Studenten dienen daarnaast beroepsgerichte en generieke competenties te ontwikkelen aan de hand van verschillende typen opdrachten. De FEM onderscheidt in dit kader bijvoorbeeld: praktijkopdrachten, theoretische probleemopdrachten, leeropdrachten, toepassingsopdrachten, discussieopdrachten, strategieopdrachten, transferopdrachten en reflectieopdrachten. 2.7.3. De diverse werkvormen die de FEM-opleidingen toepassen, dienen gekoppeld te zijn aan de leerdoelen en aan de verschillende leerlijnen / leeractiviteiten en het niveau van de leerlijn die in een cursus aan bod komen. De doelen van de diverse leerlijnen verschillen en dus ook de werkvormen en de toetsing: In de integrale leerlijn komen projecten, simulaties en stages voor. In de vaardighedenleerlijn staat training (oefenen) centraal d.m.v. practica, rollenspelen en simulaties. In de professionaliseringslijn ligt de nadruk op reflectieopdrachten waarin beroepsproducten een centrale plaats innemen. Hierbij horen presentaties en klassikale nabesprekingen. In de conceptuele leerlijnen worden bijvoorbeeld hoorcolleges en werkcolleges ingeroosterd. In de studieloopbaanlijn passen werkvormen als action learning, peerassessment, discussies, individuele en groepsreflectie en werkgroepbijeenkomsten. In het onderstaande schema geven wij de wijze weer waarop bovenstaande verder is uitgewerkt: Leeractiviteiten
Leerdoelen
Mogelijke leeromgeving en
Mogelijke toetsing
werkvormen Conceptuele leeractiviteiten / conceptuele leerlijn
Verwerving body of knowledge vakgebied / bachelordomein plus major / minor Kennis en inzicht
Hoorcolleges gecombineerd met: Werkgroepen (bespreking opdrachten) Zelfstudie
Kennis, inzicht toetsing (MC) Casuïstiek op basis waarvan kennis getoetst wordt Open boek tentamen
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 42
Vaardigheden: vaardigheden
Verwerven vaardigheden
leerlijn
Verwerving generieke en beroepsspecifieke (major)
Practica
Zie werkvormen
Rollenspelen Simulaties
vaardigheden Kennis en inzicht geïntegreerd
Beroepsproducten: Beroepsproducten leerlijn
Maken beroeps-producten (waarin integratie body of knowledge en generieke
Individuele en/of groepsopdrachten beroepsproduct
en beroepsspecifieke
Presentaties
vaardigheden)
Klassikale nabespreking
Verwerving generieke en
Casus tentamen Beroepsproduct of indirect via bv. presentatie, poster, website enz. Mondelinge toelichting, verdediging Opdracht in project, bv.
beroepsspecifieke competenties
plan van aanpak, uitgangspuntennota Beroepsproduct, bv. ondernemingsplan enz.
Werken /handelen in leer,
Professioneel handelen in
werkomgeving:
een (onderwijs) organisatie
Integrale leeractiviteiten
waarin integratie integrale
Integrale leerlijn
Projecten
Stageopdracht(en)
Stage
Professioneel samenwerken, 360°
leeractiviteiten
feedback
Verwerving generieke en
Projectmatig werken
beroepsspecifieke
Reflectieopdrachten
competenties
Assessmentrollen Altijd proces en producttoetsing
Leerlijn SLB
Professionele ontwikkeling en bewustwording daarvan Beroeps- en functieontwikkeling
Werkgroepbijeenkomsten
Reflectieverslagen
Individuele en
Portfolio
groepsreflectie Discussies Peerassessment Action learning
2.7.4. Het zelfstandig werken krijgt veel nadruk, doordat het programma sterk projectgestuurd is, waarbij elk project moet leiden tot een beroepsproduct, dat door een student of door een groep van studenten moet worden opgeleverd. De colleges en practica staan uitdrukkelijk in het teken van het project, dat het hart van elk blok vormt. 2.7.5. Uit het STO blijkt, dat studenten tevreden zijn over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma. Dit geldt zowel voor BE- als FSM-studenten.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 43
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het curriculumcasco van de FEM beschrijft duidelijk in hoofdlijnen hoe het onderwijs wordt aangeboden, dat de opleidingen dienen te ontwikkelen en verzorgen. Het didactisch concept met de vier leerlijnen sluit aan bij het streven naar een sterke beroepsgerichte/praktijkgerichte oriëntatie die tot uiting komt in verschillende projecten / thema’s en stages. De verschillende werkvormen die de opleiding hanteert binnen de verschillende leerlijnen, corresponderen met het didactisch concept en stellen de studenten in staat de vereiste eindkwalificaties / competenties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Op Sharepoint is duidelijk terug te vinden voor de studenten wat de inhoud is van de modulen, welke werkvormen er worden gehanteerd, welke doelen er worden gesteld en hoe die worden getoetst. De centrale rol die de beroepsproducten in het programma innemen, is consequent in alle leerjaren uitgewerkt, waardoor de integratie van theorie en praktijk, door de gehele opleiding heen tot stand wordt gebracht; iets wat nog versterkt wordt doordat de verbinding tussen het buitenschools en het binnenschools leren hecht in het programma is verankerd. Door middel van projecten worden voorts het werken in teamverband (waar de beroepspraktijk sterk de nadruk op legt) en – daarmee verbandhoudend – de communicatieve vaardigheden goed ontwikkeld. Studenten zijn tevreden over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het curriculumcasco van de FEM beschrijft duidelijk in hoofdlijnen hoe het onderwijs wordt aangeboden, dat de opleidingen dienen te ontwikkelen en verzorgen. Het didactisch concept met de vier leerlijnen sluit aan bij het streven naar een sterke beroepsgerichte/praktijkgerichte oriëntatie die tot uiting komt in verschillende projecten / thema’s en stages. De verschillende werkvormen die de opleiding hanteert binnen de verschillende leerlijnen, corresponderen met het didactisch concept en stellen de studenten in staat de vereiste eindkwalificaties / competenties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Op Sharepoint is duidelijk terug te vinden voor de studenten wat de inhoud is van de modulen, welke werkvormen er worden gehanteerd, welke doelen er worden gesteld en hoe die worden getoetst. De centrale rol die de beroepsproducten in het programma innemen, is consequent in alle leerjaren uitgewerkt, waardoor de integratie van theorie en praktijk, door de gehele opleiding heen tot stand wordt gebracht; iets wat nog versterkt wordt doordat de verbinding tussen het buitenschools en het binnenschools leren hecht in het programma is verankerd. Door middel van projecten worden voorts het werken in teamverband (waar de beroepspraktijk sterk de nadruk op legt) en – daarmee verbandhoudend – de communicatieve vaardigheden goed ontwikkeld. Studenten zijn tevreden over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 44
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Bevindingen 2.8.1. Tot een aantal jaren terug was er nog onvoldoende systeem en consistentie te ontdekken in het toetsbeleid van de opleiding. Veelal waren het de eenheidbeheerders die zonder afstemming met andere eenheidbeheerders zelf een keuze maakten voor de toe te passen toetsvorm. Niet zelden speelden traditie, tijdsdruk en urenbudget voor correctie een doorslaggevende rol bij het kiezen van de toetsvorm. Inmiddels is er een vernieuwingsslag gemaakt. Ten aanzien van toetsen en beoordelen volgen de opleidingen BE en FSM de hogeschoolbrede referentiepunten, die aangevuld zijn met een FEM-kader (“Examencommissies FEM in een nieuw perspectief, 2006” en “Toetsbeleid FEM, 2006”). 2.8.2. Uitgangspunten In het Onderwijsontwikkelingsplan zijn de programmeringregels van projectmodules, materiemodules en trainingmodules nader uitgewerkt. Daarnaast zijn er binnen elke opleiding van het Institute heldere ontwerpeisen voor toetsen afgesproken en zijn er duidelijke procedures voor de borging van de kwaliteit van toetsen vastgesteld. Uitgewerkt betekent dit voor de opleidingen de volgende eisen worden gesteld aan toetsen en beoordelen: 1. De beoordeling is gebaseerd op functie- en beroepsprofielen die zijn geconcretiseerd in toetscriteria. Het Institute for Business Economics heeft in de competentiematrix competenties, beroepsproducten en beroepstaken gekoppeld en vastgelegd per onderwijseenheid. In deze matrix zullen per onderwijseenheid ook de toetscriteria worden vastgelegd. Dit was tijdens de audit nog niet het geval. 2. Het doel van de toets is benoemd en helder: kwalificerend (summatief) of ontwikkelingsgericht (formatief). 3. De mate van validiteit van de toets is helder beargumenteerd (en voor elke toets geëxpliciteerd). Zo moet een toets, indien mogelijk, een zo perfect mogelijke fit zijn op de in de competentiematrix genoemde toetscriteria. Het is bijvoorbeeld wenselijker om (direct) het uitvoeren van een vaardigheid te beoordelen, dan om het verslag te beoordelen van een student over een opdracht waarin hij de vaardigheid heeft geoefend. 4. Er moet op een adequate wijze gekomen worden van een toetsresultaat naar een beoordeling (objectief, valide, betrouwbaar en expliciet). De opleiding moet zich voor elke toets op deze punten kunnen verantwoorden. 5. De plaats van de beoordeling binnen de onderwijseenheid en opleiding is helder en bekend bij studenten. 6. De organisatie van de toets is adequaat. Deze eisen zijn inhoudelijk – ook per afzonderlijke leerlijn – verder uitgewerkt in het Onderwijsontwikkelingsplan (p. 15 en 16). Het auditteam heeft inzage gehad in de competentiematrix en heeft de opzet gezien om de toetscriteria te integreren in de matrix. 2.8.3. Toetsvormen: in het curriculumcasco van de FEM is de functie van toetsing in kader van competentiegericht opleiden beschreven. Een mix aan toetsvormen wordt in het kader van competentiegericht opleiden beschreven. Zoals eerder is aangegeven, dient de opleiding de toetsing af te stemmen op de leeractiviteiten
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 45
(de leerlijnen) (zie ook facet 2.7). De vorm van toetsen bij de opleidingen BE en FSM sluit aan bij de leerdoelen en de onderwijsvorm en dus per leerlijn verschillend: De materiecursussen in de conceptuele leerlijn worden beoordeeld met een probleemgerichte opdracht. Op basis van een casus krijgt de student één of meerdere beroepsvraagstukken voorgelegd. Een projectcursus in de integrale leerlijn wordt op drie manieren beoordeeld: 1) Beoordeling op metaniveau van eindproducten in relatie tot gemaakte plannen, 2) Beoordeling van procesvaardig-heden en 3) Beoordeling van de ‘body of knowledge’ met behulp van een probleemgerichte toets. Een training in de vaardighedenleerlijn wordt beoordeeld op basis van uitvoering van (beroeps)vaardigheden. Het gaat om het correct toepassen van vaardigheden en werkmodellen in een zo reëel mogelijke praktijksituatie. De beoordeling van stages en de afstudeeropdracht (ervaringsreflectieleerlijn) is gespecificeerd in de stagehandleidingen per opleiding. Het Praktijkbureau heeft algemene criteria opgesteld voor de beoordeling van stages en scripties. Het auditteam heeft inzage gehad in de beoordeling van stages en de afstudeeropdracht. Het bijgevoegde commentaar bij de beoordeling is doorgaans beknopt en beoordelingsformulieren worden niet altijd volledig ingevuld. De opleidingen hebben op dit moment geen vaste inhoudelijke beoordelingscriteria opgesteld voor de beoordeling van de stage. Zij zijn zich bewust van dit verbeterpunt en zijn gestart met het gezamenlijk scholen van docententeams m.b.t. het uitvoeren van de stagebeoordeling. Hierbij is er sprake van intensief overleg tussen docenten over de vraag hoe hoog de lat moet worden gelegd (intervisie). 2.8.4. Ook wordt gebruik gemaakt van assessment. De FEM heeft ervoor gekozen om assessment (bij voorkeur) ontwikkelingsgericht in te zetten en zij onderscheidt vier vormen: Self assessment: dit speelt een rol bij studieloopbaanbegeleiding en kan een rol spelen bij projectmodulen (integrale leerlijn). 360º feedback: dit kan gebruikt worden ter beoordeling van de stage en ter beoordeling van bijvoorbeeld de competentie ‘samenwerken’ in projecten (peer assessment, integrale leerlijn). Expert assessment: dit kan gebruikt worden bij het propedeutisch assessment. Ook kan het in combinatie met een portfolio gebruikt worden om EVC en studieroutes vast te stellen. Portfolio assessment: de aanleg van een portfolio is een waardevol middel door de gehele studie heen. Het kan bijvoorbeeld ontwikkelingsgericht worden ingezet bij studieloopbaanbegeleiding. 2.8.5. Toetsomvang en –frequentie: elke cursus telt één kwalificerende toets. De student kan dus per periode slechts drie kwalificerende toetsen hebben (voor de integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, en de vaardighedenleerlijn). Hierbij zijn eventuele ‘herkansingen’ buiten beschouwing gelaten. De vorm van de toetsen is afgestemd op het doel: een individuele kennistoets, een verslag van een literatuuronderzoek, een productpresentatie, uitvoeren en observeren van een beroepsvaardigheid, enz. Naast de beoordelingstoetsen (summatief) zijn er ook ontwikkelingsgerichte (formatieve) toetsen zoals proeftoetsen, zelftoetsen, peer assessments, feedback van de docent op een opdracht. 2.8.6. Ontwikkelen van toetsen / toetsbeleid: kwaliteitsborging: het Institute borgt op de volgende manieren de kwaliteit van toetsen: Ten minste twee opleiders met voldoende kennis van zaken bepalen een toets. Zij leggen de Examencommissie een toetsontwerp voor waaruit duidelijk blijkt dat de ontwerpeisen voor tijdsduur, vorm, omvang en type opgaven zijn nageleefd. Het toetsontwerp wordt opgenomen in de cursuswijzer. Voor nieuwe studieonderdelen organiseert de Examencommissie een toetsreview. Deze bestaat uit een beoordeling op de kwaliteit voor en na gebruik. Wanneer er geen bijzonderheden optreden, wordt de toets in het normale proces van kwaliteitsbewaking opgenomen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 46
Na afloop van elke toetsronde beoordeelt de Examencommissie in een steekproef de toetsing van ten minste één stage-/afstudeeropdracht, één project, één materiecursus en één training. Daarbij worden de toets, de antwoordsuggesties en normering vergeleken met de criteria in de cursuswijzer. Per kwartaal zijn er docent- en studentevaluaties en gesprekken met de klassenvertegenwoordigers. Per semester worden deze evaluaties gekoppeld aan de rapportage van de examencommissie. Zij analyseert periodiek de examenresultaten (rendementen, slagingspercentages, gang van zaken tijdens de tentamenperiodes). Deze drie rapportages vormen de basis voor de verbeteracties.
Het auditteam heeft vastgesteld, dat er een goede start is gemaakt met de intercollegiale samenwerking bij het ontwerp van toetsen. Zij juicht de inspanningen toe om dit structureel op opleidingsbreed niveau toe te passen. 2.8.7. In het Studenttevredenheidsonderzoek geven studenten aan, dat ze de toetscriteria niet altijd even duidelijk vinden. De cursusevaluaties geven aan dat studenten wel tevreden zijn over de toetsing. Tijdens de gesprekken op de audit uiten de studenten enige kritiek op de tentamens. In sommige gevallen lijken deze teveel op de oefententamens die studenten van tevoren krijgen. Het is dan mogelijk om het tentamen te halen door alleen het oefententamen goed door te nemen. Het tentamen beantwoordt dan niet de vraag of de kennis van het vak van voldoende niveau is. Het Institute is inmiddels bezig met verbeteracties. 2.8.8. Docentonafhankelijke beoordeling is een belangrijk aandachtspunt in het beleid van de FEM. Alle opleidingen dienen te beschikken over een actieve deelname vanuit het werkveld aan begeleiding en beoordeling. De opleidingen BE en FSM geven aan dat zij docentonafhankelijke beoordeling verder willen invoeren. 2.8.9. De opleidingen zijn zich bewust van het bestaan van ‘meeliftgedrag’ en besteden hier extra aandacht aan bij beoordeling en toetsing van projecten die in teamverband zijn gemaakt. In de syllabus van het project Overname & Vermogensbeheer staat hierover het volgende: “In een logboek wordt er elke week bijgehouden wie welke deelopdracht gemaakt heeft en hoeveel tijd er besteed is aan overleg en controle. Per week dienen de teamleden de projectuitwerkingen van elkaar grondig te controleren, voordat deze worden ingeleverd. In het logboek wordt aangegeven wie welke uitwerkingen heeft gecontroleerd. (…) De ingeleverde projectuitwerkingen worden geacht bekend te zijn bij alle teamleden. De docentbegeleider kan tijdens de bijeenkomsten aan alle teamleden vragen stellen over het ingeleverde werk, ook al is dat door een ander teamlid gemaakt. (…) Constateren van meeliftgedrag leidt ertoe, dat het team of een individueel teamlid een onvoldoende beoordeling krijgt. Bij twijfel kan een deelnemer worden onderworpen aan een individuele toetsing…”. 2.8.10. Examencommissie De examencommissies houden toezicht op de kwaliteit en samenhang van de examenprogramma’s, het onderwijs en de vaardighedentrainingen (bijvoorbeeld het niveau van de projecten), de toetsing en de bachelorscripties. Elk Institute heeft in beginsel één examencommissie. De examencommissie voor de propedeuse is opgeheven en geïntegreerd in de instituutscommissies. Daarbij wordt de eenduidigheid ten aanzien van de propedeuse geborgd, onder andere door één van de EC-leden in elke examencommissie met de portefeuille Propedeuse te belasten met horizontale coördinatie. In de samenstelling van de examencommissies wordt rekening gehouden met de specifieke deskundigheid die nodig is vanuit de specifieke opleidingen. De examencommissies kunnen zich meer toeleggen op deze inhoudelijke taak omdat veel lopende zaken (verzoekschriften, klachten) nu volgens vaste procedures worden afgehandeld door het facultaire ambtelijk secretariaat van de examencommissies. De hierboven beschreven inrichting is vanaf 1 oktober 2006 een feit.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 47
De vier voorzitters en de propedeusevertegenwoordiger voeren maandelijks facultair overleg, waarbij o.a. de volgende punten worden besproken: onderlinge afstemming (bv. bij diplomering, fraude, tentameninschrijving); professionalisering en gemeenschappelijke scholing. Op hun verzoek kan de directiesecretaris (o.a. als OER-deskundige) als adviseur aanwezig zijn. De examencommissies rapporteren periodiek aan de instituuts- en faculteitsdirectie. 2.8.11. De taken en bevoegdheden van de examencommissies zijn in het OER opgenomen en worden met het oog op nieuwe ontwikkelingen (adviezen van de Onderwijsraad) nader ingevuld en aangescherpt.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De nieuwe positionering van de examencommissie acht het auditteam vertrouwenwekkend. Ook is het team positief gestemd over het beleid dat de faculteit voert ten aanzien van beoordeling en toetsing, waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in het curriculumcasco van de FEM en het document “toetsbeleid FEM, 2006”. De vorm van de toetsen is afgestemd op het leerdoel. Met de verschillende toetsvormen die de opleiding hanteert, wordt op een adequate wijze gemeten of de student de geformuleerde (eind)doelen van (onderdelen van) het programma heeft bereikt. De beoordelingssystematiek is adequaat. Voor de beoordeling van de stage beschikt de opleiding nog niet over vaste beoordelingscriteria. Ook gebeurt de beoordeling van toetsen (inclusief werkstukken) volgens studenten niet altijd aan de hand van duidelijke criteria. De opleiding heeft aantoonbaar verbeterbeleid op dit punt. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing en besteedt daarom systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van dit aspect. Met de opzet van haar nieuwe toetsprogramma borgt de opleiding, dat de toetsen onafhankelijk zijn van het programma en dat het toetsen en beoordelen op een valide, de objectieve en de betrouwbare wijze geschiedt. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding een goede start heeft gemaakt met de intercollegiale samenwerking bij de ontwikkeling van toetsen. Verder vindt zij het goed, dat de opleiding actief controleert of er sprake is van meeliftgedrag bij groepswerk.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De nieuwe positionering van de examencommissie acht het auditteam vertrouwenwekkend. Ook is het team positief gestemd over het beleid dat de faculteit voert ten aanzien van beoordeling en toetsing, waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in het curriculumcasco van de FEM en het document “toetsbeleid FEM, 2006”. De vorm van de toetsen is afgestemd op het leerdoel. Met de verschillende toetsvormen die de opleiding hanteert, wordt op een adequate wijze gemeten of de student de geformuleerde (eind)doelen van (onderdelen van) het programma heeft bereikt. De beoordelingssystematiek is adequaat. Voor de beoordeling van de stage beschikt de opleiding nog niet over vaste beoordelingscriteria. Ook gebeurt de beoordeling van toetsen (inclusief werkstukken) volgens studenten niet altijd aan de hand van duidelijke criteria. De opleiding heeft aantoonbaar
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 48
verbeterbeleid op dit punt. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing en besteedt daarom systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van dit aspect. Met de opzet van haar nieuwe toetsprogramma borgt de opleiding, dat de toetsen onafhankelijk zijn van het programma en dat het toetsen en beoordelen op een valide, de objectieve en de betrouwbare wijze geschiedt. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding een goede start heeft gemaakt met de intercollegiale samenwerking bij de ontwikkeling van toetsen. Verder vindt zij het goed, dat de opleiding actief controleert of er sprake is van meeliftgedrag bij groepswerk.
BE: SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” voor de opleiding BE als voldoende.
Kennisontwikkeling van studenten vindt plaatsvindt aan de hand van vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk. De opdrachten die de studenten moeten uitvoeren, reflecteren de actuele ontwikkelingen in het vakgebied en het werkveld en de werkvormen zijn zodanig, dat de studenten beroepsspecifieke competenties kunnen verwerven. Het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal is relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBOniveau. De opleiding zorgt er op een adequate wijze voor dat actuele ontwikkelingen in het programma aan bod komen. Studenten zijn positief over de ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ in de opleiding. Wel zien zij graag een grotere inzet van gastsprekers willen. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Door het hele programma te doorlopen kunnen studenten uiteindelijk de geformuleerde eindcompetenties bereiken. Door de opbouw van het programma via leerlijnen en het feit dat de leerdoelen aangeboden worden in een opklimmende reeks van complexiteit en reikwijdte, wordt de verticale samenhang van het programma geborgd. Ook de horizontale samenhang binnen en tussen de verschillende onderwijsblokken en de samenhang tussen het binnen- en buitenschools programma is goed geborgd. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van de theoretisch en praktische onderdelen van het programma. Eerstejaars BE-studenten vinden wel, dat de theoretische en praktische onderdelen van het programma nog beter op elkaar aan kunnen sluiten. De overgang van het propedeusejaar naar het tweede jaar is wat niveau betreft vrij groot. Het auditteam heeft vertrouwen in de verbetermaatregelen die de opleiding heeft gestart om de overgang te vergemakkelijken. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld en zorgt er voldoende voor, dat de studievoortgang van de student zo min mogelijk wordt belemmerd. Het studieprogramma van het propedeusejaar heeft eenzelfde opbouw, waardoor studenten op elk moment kunnen overstappen naar andere opleidingen. Studenten vinden de studielast acceptabel. Studieloopbaanbegeleiders bespreken de studielast en studievoortgang met de student. De opleiding heeft een duidelijk beeld van instromende studenten en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen of gebruik te maken van verschillende doelgroepspecifieke arrangementen. Daarnaast biedt zij verschillende doorstroommogelijkheden aan. Het didactisch concept met de vier leerlijnen sluit aan bij het streven naar een sterke praktijkgerichte oriëntatie. De gehanteerde werkvormen sluiten daarbij goed aan: zij stellen studenten in staat de vereiste eindkwalificaties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Studenten zijn tevreden over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma. De opleiding heeft het toetsbeleid duidelijk vastgelegd. Op basis van dit beleid toetst de opleiding op een adequate wijze de leerdoelen c.q. de vereiste competenties, vaardigheden en kennis. Met de
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 49
verschillende toetsvormen die de opleiding hanteert wordt op een adequate wijze gemeten of de student de geformuleerde (eind)doelen heeft bereikt. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing en besteedt daarom systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van dit aspect. Het auditteam is positief over de opzet van haar nieuwe toetsprogramma.
FSM: SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” voor de opleiding FSM als voldoende.
Kennisontwikkeling van studenten vindt plaatsvindt aan de hand van vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk. De opdrachten die de studenten moeten uitvoeren, reflecteren de actuele ontwikkelingen in het vakgebied en het werkveld en de werkvormen zijn zodanig, dat de studenten beroepsspecifieke competenties kunnen verwerven. Het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal is relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBOniveau. De opleiding zorgt er op een adequate wijze voor dat actuele ontwikkelingen in het programma aan bod komen. Studenten zijn positief over de ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ in de opleiding. Wel zien zij graag een grotere inzet van gastsprekers willen. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Door het hele programma te doorlopen kunnen studenten uiteindelijk de geformuleerde eindcompetenties bereiken. Door de opbouw van het programma via leerlijnen en het feit dat de leerdoelen aangeboden worden in een opklimmende reeks van complexiteit en reikwijdte, wordt de verticale samenhang van het programma geborgd. Ook de horizontale samenhang binnen en tussen de verschillende onderwijsblokken en de samenhang tussen het binnen- en buitenschools programma is goed geborgd. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van de theoretisch en praktische onderdelen van het programma. De overgang van het propedeusejaar naar het tweede jaar is wat niveau betreft vrij groot. Het auditteam heeft vertrouwen in de verbetermaatregelen die de opleiding heeft gestart om de overgang te vergemakkelijken. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld en zorgt er voldoende voor, dat de studievoortgang van de student zo min mogelijk wordt belemmerd. Het studieprogramma van het propedeusejaar heeft eenzelfde opbouw, waardoor studenten op elk moment kunnen overstappen naar andere opleidingen. Studenten vinden de studielast acceptabel. Studieloopbaanbegeleiders bespreken de studielast en studievoortgang met de student. De opleiding heeft een duidelijk beeld van instromende studenten en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen of gebruik te maken van verschillende doelgroepspecifieke arrangementen. Daarnaast biedt zij verschillende doorstroommogelijkheden aan. Het didactisch concept met de vier leerlijnen sluit aan bij het streven naar een sterke praktijkgerichte oriëntatie. De gehanteerde werkvormen sluiten daarbij goed aan: zij stellen studenten in staat de vereiste eindkwalificaties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Studenten zijn tevreden over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma. De opleiding heeft het toetsbeleid duidelijk vastgelegd. Op basis van dit beleid toetst de opleiding op een adequate wijze de leerdoelen c.q. de vereiste competenties, vaardigheden en kennis. Met de verschillende toetsvormen die de opleiding hanteert wordt op een adequate wijze gemeten of de student de geformuleerde (eind)doelen heeft bereikt. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing en besteedt daarom systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van dit aspect. Het auditteam is positief over de opzet van haar nieuwe toetsprogramma.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 50
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Dit onderwerp kent drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen 3.1.1. Het Institute streeft ernaar, dat ten minste de helft van het docentencorps recente werkervaring heeft in het beroepenveld of daar nog deels werkzaam is. De huidige verdeling voldoet aan dit criterium: Docenten zonder recente professionele werkveldervaring (> 3 jaar) Docenten met recente professionele werkveldervaring (< 3 jaar) Docenten met gecombineerde aanstelling (> 0,5 fte in werkveld)
16 docenten 28 docenten 12 docenten
38% 62% 30%
3.1.2. Bij de instroom van nieuwe docenten is aandacht voor de match op de gewenste deskundigheidsgebieden. Zeker voor bepaalde vakken waarvan de snelle ontwikkeling een recente werkveldervaring vereist, zoals beleggingsleer, wetgeving accountancy en het vak woningfinanciering is een gerichte aanpak om de deskundigheid in de organisatie te laten stromen van belang. Dit wordt gerealiseerd door docenten de koppeling van onderwijs met onderzoek of onderwijs met coördinatie te bieden. CV’s docenten Uit de CV’s blijkt, dat het merendeel van de FSM-docenten een recente achtergrond heeft in het bedrijfsleven. Een aantal van hen is naast zijn of haar onderwijsbaan nog werkzaam in de beroepspraktijk. De werkervaring van de vaste BE-docenten in het bedrijfsleven is over het algemeen enigszins gedateerd. Dit verschil is logisch, aangezien de BE-opleiding veel langer draait dan de FSM-opleiding. Toch hebben – zo heeft het auditteam kunnen vaststellen tijdens de gesprekken op de audit – ook deze docenten een goed idee van wat er speelt in de beroepspraktijk, o.a. door het volgen van docentstages en doordat zij ieder jaar meerdere malen contact hebben met stageverlenende bedrijven. De BE-opleiding ziet het belang in van recente beroepservaring en heeft een aantal BE-docenten aangetrokken die op parttimebasis in het onderwijs werken en daarnaast nog een baan in het bedrijfsleven of eigen bedrijf hebben. Het auditteam onderschrijft dit initiatief. 3.1.3. Docenten onderhouden actieve contacten met het zakenleven, waardoor ze op de hoogte zijn van ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Het beroepenveld (o.a. KPMG, Enron, Ernst & Young) organiseert – op verzoek van de hogeschool – daarnaast zogenaamde ‘Masterclasses’ waaraan de docenten van het Institute deelnemen. Tijdens deze bijeenkomsten worden de belangrijkste thema’s die in de praktijk spelen behandeld en meegenomen bij de verdere onderwijsontwikkeling. 3.1.4. Een belangrijk middel om docenten (permanent) op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de praktijk zijn de contacten in het kader van het buitenschools leren. Met betrekking tot het buitenschoolse curriculum hanteert het Institute het principe dat bij het aangaan van de stage gezocht wordt naar begeleiding die past bij de vereiste deskundigheid van deze stage. Vakdocenten van het Institute treden daarom in de regel op als stagebegeleider. Het overgrote deel van het docentencorps heeft een professioneel netwerk via de stagebegeleiding, de afstudeerplaatsen en de duale leer-/ werkplekken. Zo heeft iedere docent contact met meerdere stagebedrijven die hij regelmatig bezoekt.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 51
3.1.5. Het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er bestaat een relatiebeheersysteem, waarmee alle praktijkcoördinatoren werken. 3.1.6. Met het scholingstraject voor praktijkbegeleiding in samenwerking met de Universiteit Utrecht wordt de binding met de beroepspraktijk versterkt en de begeleidende rol van de docent verbeterd. 3.1.7. Voor het project- en themaonderwijs wordt regelmatig gebruik gemaakt van gastdocenten uit het werkveld. Studenten zijn positief over de bijdrage van gastdocenten en zien graag een grotere inzet van gastsprekers. 3.1.8. Docenten participeren in de Kenniskring, wat de praktijkgerichtheid (maar ook hun know-how op het terrein van toegepast onderzoek) extra zal versterken. Activiteiten in en rond het Kenniscentrum gaan veel in opdracht van of in samenwerking met bedrijven uit de Utrechtse regio. 3.1.9. Uit het studenttevredenheidsonderzoek (STO) en de docentenevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen, blijkt dat studenten tevreden zijn over de vakkundigheid van de docenten en over hun binding met de beroepspraktijk. De waardering voor de betrokkenheid van beroepsvertegenwoordigers bij de uitvoering van het studieprogramma blijft zowel in de propedeuse als in de hoofdfase achter bij de norm die de FEM zich stelt.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Uit de CV’s blijkt dat een groot deel van de docenten afkomstig is uit de actuele beroepspraktijk, al is hun werkervaring in een aantal gevallen gedateerd. De BE-opleiding ziet het belang in van recente beroepservaring en heeft een aantal BE-docenten aangetrokken die op parttimebasis in het onderwijs werken en daarnaast nog een baan in het bedrijfsleven of eigen bedrijf hebben. Docenten onderhouden contacten met het werkveld via docentstages, door contacten tijdens de stage en het afstuderen en via het eigen netwerk. Met het scholingstraject voor praktijkbegeleiding wordt de binding met de beroepspraktijk versterkt en de begeleidende rol van de docent verbeterd. De opleiding zet regelmatig gastdocenten in. Studenten zijn tevreden over de kennis van de docent van het vakgebied en het beroepenveld. Zij zien wel graag een grotere inzet van gastdocenten.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 52
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Uit de CV’s blijkt dat het merendeel van de FSM-docenten een recente achtergrond heeft in het bedrijfsleven. Dit is inherent aan het jonge bestaan van de opleiding. Diverse docenten zijn naast hun onderwijsbaan nog werkzaam in de beroepspraktijk. Docenten onderhouden contacten met het werkveld via docentstages, door contacten tijdens de stage en het afstuderen en via het eigen netwerk. Met het scholingstraject voor praktijkbegeleiding wordt de binding met de beroepspraktijk versterkt en de begeleidende rol van de docent verbeterd. De opleiding zet regelmatig gastdocenten in. Studenten zijn tevreden over de kennis van de docent van het vakgebied en het beroepenveld. Zij zien wel graag een grotere inzet van gastdocenten.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 53
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Bevindingen 3.2.1. Het hogeschoolbrede personeelsbeleid voor 2005 – 2008 is vertaald in de Facultaire Jaaragenda en in de instituutsjaarplannen. Dit gebeurt in samenhang met het meerjarenpersoneelsplan (MJPP), de FEM Cockpit (zie 5.1) en een managementcontract van de Faculteitsdirectie met het College van Bestuur. 3.2.2. In het studiejaar 2006-2007 zijn er 938 studenten bij het Institute for Business Economics (346 studenten AC, 510 studenten BE en 82 studenten FSM) Met dit aantal aanmeldingen hebben de opleidingen respectievelijk een marktaandeel in Nederland van 7,7%, 5,8% en 6,5%. Het Institute heeft in totaal 44 mensen in dienst, van wie 38 tot het docentencorps behoren (25,5 fte), 4 tot het management (2,2 fte) en 1 tot de directe ondersteuning. 3.2.3. Met betrekking tot de inzet van personeel heeft het Institute de volgende agendapunten geformuleerd in het Jaarplan 2006-2007: Inventarisatie van een overzicht (kwalitatief en kwantitatief) van de competenties van de huidige bezetting van docenten heeft in het afgelopen jaar plaatsgevonden. Inventarisatie van gewenste competenties (kennis en ervaring, kwalitatief en kwantitatief) voor de komende twee jaar door middel van het vergelijken van het huidig overzicht en het gewenste overzicht op basis van het curriculum. Analyse van de huidige en gewenste situatie gebruiken voor het vaststellen van de behoefte als basis voor het personeelsbeleid van het Institute. 3.2.4. De FEM bewaakt de continuïteit van de uitvoering van het onderwijs en de daarvoor beschikbare formatie. Er is managementinformatie beschikbaar om de instroom en de beschikbare capaciteit op elkaar af te stemmen. Zo is er bijvoorbeeld een goede monitoring van de ziekteverzuimcijfers via de FEM Cockpit en persoonlijke aandacht van teamleiders voor zieke medewerkers (zie 3.2.6). De continuïteit van de uitvoering van het onderwijs wordt mede gewaarborgd, doordat personele inzet faculteitsbreed wordt aangepakt. Centraal hierbij staat de uitwisselbaarheid van docenten. De docentenformaties voor de opleidingen vallen onder facultair beleid. Het verschuiven van docenten heeft zo geen financiële gevolgen voor de individuele instituten en opleidingen. Daarnaast heeft de faculteit extra capaciteit voorhanden met tijdelijke dienstverbanden en de inzet van personeel-niet-in-loondienst. Uit de gesprekken tijdens de audit is gebleken, dat het capaciteitsbewakingssysteem werkt. Een aantal docenten dreigde overbelast te raken. Dit gold vooral bij de vakken die voor een groot aantal klassen worden gegeven, zoals het verwerken van onderzoeksgegevens (in Excel en Access). Dit heeft de opleiding opgelost door voor een aantal vakken de uitvoering van de werk- en hoorcolleges te splitsen. Junior docenten nemen een van de twee colleges voor hun rekening. Op deze manier kunnen jonge docenten bovendien veel leren van ervaren docenten (zie ook 3.3.10.). 3.2.5. In het beleid van de FEM staat momenteel de doelstelling ‘Meer handen aan het bord’ centraal. De werving & selectie van junior docenten is hierbij een essentieel speerpunt. Vacatures van verschillende instituten met eenzelfde expertise worden gebundeld, waardoor versnippering met kleine aanstellingen wordt tegengegaan. De streefnorm voor het docentenbestand is: 30% schaal 10 of lager – profielen docent niveau 2 en instructeur (voorheen: junior).
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 54
40% schaal 11 – profiel docent niveau 1 (voorheen: medior). 30% schaal 12 of hoger - profielen hogeschooldocent en docent-onderzoeker (voorheen: senior). Het beleid van de FEM is om oudere werknemers zoveel mogelijk te vervangen door startende werknemers. Behoud van kennis wordt geborgd, doordat een oudere docent wordt gekoppeld aan een starter. 3.2.6. Het ziekteverzuim wordt geanalyseerd met behulp van de cijfers in de FEM Cockpit. De Faculteit geeft via het (wettelijk systeem) poortwachter uitvoering aan begeleiding van het ziekteverzuim. De direct leidinggevende neemt binnen 24 uur na de ziekmelding contact op met de zieke en maakt van het gesprek een rapport. Er is regelmatig een bijeenkomst van het Sociaal Medisch Team. Teamleiders houden contact met hun medewerkers en maken indien nodig reïntegratieplannen. P&O volgt dit proces, archiveert de documenten en ondersteunt waar nodig. 3.2.7. Tweejaarlijks wordt er een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden aan de Faculteitsdirectie voorgelegd. Omdat de resultaten verschillen per opleiding is ervoor gekozen om deze in het managementteam van de Instituten te bespreken. Vervolgens worden deze, waar mogelijk, naar de teams verdeeld en op de agenda van de teambijeenkomsten geplaatst. De medewerkerstevredenheid is in de loop van de jaren toegenomen.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft zich aan de hand van de gesprekken tijdens de facultaire audit en de reeds ontwikkelde documenten en instrumenten een beeld kunnen vormen van het capaciteitsbewakingssysteem. De instrumenten die hiervoor zijn en worden ontwikkeld, zijn mooie en bruikbare instrumenten. De faculteit hanteert een goed beleid ten aanzien van het monitoren van ziekteverzuim en medewerkerstevredenheid De huidige omvang van de formatie stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren. De opleiding heeft een goed beeld van welke ontwikkelingen er spelen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel en de studentgroei. De opleiding borgt hiermee goed, dat er voor nu en ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft zich aan de hand van de gesprekken tijdens de facultaire audit en de reeds ontwikkelde documenten en instrumenten een beeld kunnen vormen van het capaciteitsbewakingssysteem. De instrumenten die hiervoor zijn en worden ontwikkeld, zijn mooie en bruikbare instrumenten. De faculteit hanteert een goed beleid ten aanzien van het monitoren van ziekteverzuim en medewerkerstevredenheid De huidige omvang van de formatie stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren. De opleiding heeft een goed beeld van welke ontwikkelingen er spelen met betrekking tot de kwantiteit
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 55
van het personeel en de studentgroei. De opleiding borgt hiermee goed, dat er voor nu en ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 56
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Bevindingen 3.3.1. In 2005 is de HU gestart met de vernieuwing en aanscherping van het personeelsbeleid. Een belangrijk onderdeel van dit beleid was de invoering van het functiegebouw. Het in 2006 ingevoerde functiehuis telt 42 profielen, waarin de functies op verschillende niveaus zijn beschreven. Alle profielen geven een beeld van wat de functie bijdraagt aan het realiseren van de doelen van de organisatie. Tevens vormen deze profielen de basis voor de gesprekken tussen leidinggevende en medewerker over resultaten en ontwikkeling van competenties. 3.3.2. De FEM sluit zich aan bij het personeelsbeleid van de HU. De faculteit heeft de competenties die bij de verschillende niveaus horen, vastgelegd. Het Institute for Business Economics heeft de aanwezige ervaring, expertise en competenties van docenten systematisch in kaart gebracht. Ook ontwikkelt de FEM een rollenmatrix voor het onderwijzend personeel, waarin uiteen wordt gezet hoe taken en rollen zich verhouden tot de docentprofielen 10, 11 en 12. Dit dient onder meer als kwalitatieve onderbouwing van de streefcijfers 30%-40%-30% (zie ook facet 3.2). Deze competentiematrix moet nog worden aangevuld met competenties verdeeld over de docentniveaus en met een meerjarenperspectief voor de verschillende deskundigheidsgebieden. 3.3.3. In het functiehuis worden functie-eisen zwaarder en ze verschuiven: van docenten worden onderzoeksvaardigheden, goed vakmanschap (leraar en vakkennis) en kennis en kunde op het gebied van de beroepsuitoefening verwacht. 75% van de FEM docenten heeft reeds trainingen in onderzoeksvaardigheden gevolgd. Dit ligt in lijn met het beleid dat lectoren voor kenniskringen ook intern een beroep kunnen doen op gepromoveerde onderzoekers en medewerkers met onderzoeksvaardigheden. 3.3.4. In de Facultaire jaaragenda FEM 2006 is een van de thema’s deskundigheidsbevordering. In de Instituutsplannen wordt hier inhoudelijk op ingegaan en worden (gezamenlijke) doelstellingen ten aanzien van scholing geformuleerd. Voor collegejaar 2006-2007 zullen in alle jaarplannen doelstellingen moeten komen met betrekking tot: competentiegericht toetsen (o.a. assessments); studieloopbaanbegeleiding; coachingsvaardigheden; werkveldoriëntatie; toepassingsgericht onderzoek in de beroepspraktijk; het aantal promovendi: met betrekking hiertoe heeft de FEM promotietrajecten opgestart voor huidige medewerkers i.s.m. de Utrechtse universiteit (in de periode tot 2010). Het Institute heeft momenteel nog geen promovendi, maar juni 2007 start een van de docenten een promotieonderzoek. 3.3.5. De vertaling van de facultaire uitgangspunten naar het Institute levert doelstellingen voor de professionele ontwikkeling van docenten en Institute: het Institute stelt het scholingsbeleid vast op basis van een vergelijking van beschikbare en gewenste competenties onder docenten; de scholing van de docenten wordt benut binnen het beschikbare budget van 2,5 %; elke docent maakt resultaatgerichte afspraken met zijn teamleider . Deze afspraken zijn gerelateerd aan
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 57
de doelstellingen van de FEM en van het Institute en gericht op het functioneren van de docent; elke medewerker heeft een deskundigheidsbevorderingplan in uitvoering dat is gerelateerd aan de doelstellingen van de FEM. De voortgang hiervan wordt bewaakt door de teamleider.
3.3.6. Het Institute heeft vaste criteria opgesteld voor de aanstelling van docenten. De kwalificaties richten zich op: actuele vakinhoudelijke kennis; brede oriëntatie binnen het domein van business economics; kennis en kunde van de beroepsuitoefening, mede vanuit een binding met de beroepspraktijk; vaardigheden m.b.t. didactiek, coaching en begeleiding; in toenemende mate tevens onderzoeksvaardigheden. Bij de aanstelling van nieuwe docenten wordt er momenteel vooral gelet op de volgende speerpunten: academisch werk- en denkniveau op het gebied van het beroep behorende bij de opleiding, aantoonbare werkervaring en affiniteit met het beroep behorende bij de opleiding en didactische bekwaamheid of de bereidheid om deze te ontwikkelen. 3.3.7. Naast individuele plannen verzorgt het Institute ook een aantal algemene scholingsactiviteiten. In het studiejaar 2005-2006 is er voor alle docenten een training Sharepoint, Studieloopbaanbegeleiding, Praktijkbegeleiding en Engels georganiseerd. De Sharepoint-cursus is facultatief aangeboden, zonder inschrijvingsverplichting. Voor het studiejaar 2006-2007 is de volgende scholing van docenten gerealiseerd: Minimaal vijf praktijkbegeleiders volgen de hogeschoolcursus voor praktijkbegeleiders. Nieuwe studieloopbaanbegeleiders volgen de cursus voor studieloopbaanbegeleiding. Projectbegeleiders volgen de cursus voor projectbegeleiders. Elke docent volgt minimaal twee maal per jaar de door het Institute aangeboden masterclasses, mede in het leven geroepen voor de versterking van het kennisondernemend karakter van het Institute. Elke docent heeft voor het eind van het studiejaar de cursus Sharepoint gevolgd. 3.3.8. De faculteitsdirectie stelt jaarlijks de uitwerking van het personeelsbeleid vast in de Facultaire jaaragenda. Belangrijk is dat duidelijke afspraken worden gemaakt over wie waarvoor verantwoordelijk is. De FEM heeft in dit kader het Project Professioneel Partnership (PPP) opgezet. De faculteit richt zich met dit project op het samen met alle betrokkenen benoemen, analyseren, verbeteren en laten werken van de operationele processen. Zij wil het volgende bewerkstelligen: met elkaar afspreken welke resultaten je samen wilt bereiken, wat ieders rol daarin is, wat hij of zij daarvoor nodig heeft, hoe en wanneer de een verder kan met het werk van de ander, en hoe je elkaar daarop aanspreekt. Er is hierbij een duidelijke scheiding tussen strategisch, tactisch en operationeel niveau. Het Institute heeft als eerste in het PPP geparticipeerd. 3.3.9. Binnen de cyclus Resultaat Gericht Werken (RGW) maken leidinggevende en medewerker afspraken over de resultaten die de medewerker gaat behalen en over de competenties die de medewerker (verder) gaat ontwikkelen. Het gaat in deze cyclus om drie soorten gesprekken tussen leidinggevende en medewerker: het contractgesprek: het doel is het bereiken van een totaalafspraak over te bereiken resultaten van een medewerker en diens persoonlijke ontwikkeling gedurende een bepaalde periode; het functioneringsgesprek en POP: bespreken van de totale voortgang, dus inclusief persoonlijke ontwikkeling van de medewerker; het beoordelingsgesprek: formele feedback door de leidinggevende op de prestaties van de
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 58
medewerker. Hieruit volgt de beloning. Leidinggevenden worden geschoold in het voeren van deze gesprekken. De uitvoering van de RGWgesprekken is opgenomen in de FEM planning & control cyclus. Het aantal RGW-gesprekken wordt twee keer per jaar gemeten en de resultaten worden opgenomen in de FEM Cockpit. P&O ziet erop toe, dat er binnen de opleidingen RGW-gesprekken plaatsvinden en bewaakt de kwaliteit van deze gesprekken door de verslagen te beoordelen op persoonlijke ontwikkelingen, smart afspraken en de doorvertaling van het jaarplan naar individuele afspraken over onder andere opleiding en scholing. Het auditteam vindt dat de faculteit op deze manier de PDCA-cyclus consequent toepast in haar beleid. 3.3.10. Kennisoverdracht tussen docenten, met name tussen junioren en senioren is noodzakelijk. De faculteit heeft daarom maatregelen genomen die ervoor garant moeten staan, dat de kennis en ervaring van oudere docenten behouden blijft voor de faculteit. De begeleiding van startende docenten krijgt daarbij veel aandacht om ongewenste uitstroom te voorkomen. Voor startende docenten is het beleid om ze bij voorkeur in het eerste jaar (maar ten minste binnen drie jaar) de didactische aantekening te laten halen. Van jonge docenten moet de didactische vaardigheid vaak nog blijken. De opleidingen houden stevig de vinger aan de pols door onder andere jonge docenten samen met ervaren docenten bepaalde lessen te laten verzorgen. In 3.2.3. is reeds het bijvoorbeeld genoemd, waarbij de ene docent het werkcollege geeft en de ander het hoorcollege van een bepaald vak. Ook wonen docenten elkaars lessen bij om van elkaar te kunnen leren en elkaar feedback te kunnen geven. 3.3.11. Het hogeschoolbrede project Nieuw Goud moet leiden tot meer diversiteit in het docentenkorps. Allochtone oud-studenten van de hogeschool krijgen een traineeship van een jaar. Hiermee worden ze klaargestoomd tot hbo-docent. Bij de opleiding FSM werkt momenteel één docente die getraind is via het project Nieuw Goud. Met het project Oud Goud heeft de FEM inhoud gegeven aan haar seniorenbeleid. Regelmatig organiseert de faculteit bijeenkomsten voor oud-docenten, waarbij actuele thema’s worden besproken. Ook worden oud-docenten betrokken bij lectoraten, geven zij rondleidingen of doceren zij bepaalde modules. Zo springt een oud-docent Externe Verslaglegging af en toe bij door enkele lessen te verzorgen. 3.3.12. De FEM hanteert procedures die studenten betrekt bij de evaluatie van docenten. Deze evaluaties vinden plaats via het jaarlijkse STO en via de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen. Ook op deze wijze krijgt de FEM inzicht in de kwaliteit van haar personeel. Uit deze evaluaties blijkt dat het oordeel van de studenten positief is over de inhoudelijke en onderwijskundige capaciteiten van docenten. De kwaliteiten als begeleider en ‘feedback gever’ scoren lager. De docentenevaluaties geven een positieve score. Alleen het aspect ‘oog voor studieproblemen’ scoort iets onder de norm. Uit de gesprekken met studenten op de audit blijkt eveneens, dat studenten tevreden zijn over zowel de begeleiding als de vakinhoudelijke kennis van de docenten. Ook zijn ze tevreden over hun didactische kwaliteiten, al vinden ze wel dat niet alle docenten de stof even goed over kunnen brengen. 3.3.13. Ten aanzien van competentiegericht toetsen en coaching van projecten en praktijkbegeleiding constateert het Institute een achterstand. Deze bevindingen, studentenevaluaties en aanbevelingen van de examencommissie leiden tot gerichte verbeteracties; betrokken docenten worden hierop ondersteund en waar nodig geschoold: In september 2007 wordt voor het docententeam een training competentiegericht toetsen georganiseerd als start van deskundigheidsontwikkeling.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 59
Bij de scholing van docenten wordt in het lopende studiejaar extra aandacht geschonken aan begeleidingsaspecten (in vervolg op de trajecten die hiervoor zijn genoemd): 1. Vanaf september 2007 volgen praktijkbegeleiders de cursus voor praktijkbegeleiding, 2. Per september volgen vakdocenten ten bate van projectbegeleiding de cursus projectcoaching. Voor de verdere scholing in 2007 heeft er een voorbespreking met Bureau Talent van de Hogeschool plaatsgevonden. De resultaten daarvan worden verwerkt in het jaarplan 2007-2008.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft gezien dat het functiehuis is ingevoerd. De faculteit heeft een competentieset opgesteld en op basis daarvan zijn functieprofielen voor alle voorkomende functies beschreven en vastgelegd in het functiehuis. Alle medewerkers zijn inmiddels ingedeeld. De FEM hanteert een zorgvuldig opgezet aannamebeleid, wat een belangrijk instrument is om de didactische kwaliteit van het docentencorps te borgen. Zoals in 3.2.4. is aangegeven, streeft de FEM ernaar om docenten zo breed mogelijk in te zetten. Inzicht in de beschikbare competenties is hiervoor een eerste vereiste. De faculteit is hiermee goed op weg. De FEM beschikt over een goed promotiebeleid, dat wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de kenniskring en de lectoraten. Het auditteam is van mening dat de faculteit een goed beleid heeft opgezet met betrekking tot de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De FEM borgt dit beleid op facultair niveau in de PDCAcyclus via de FEM Cockpit. Qua vakdeskundigheid, werkveldervaring en inzicht in ontwikkelingen binnen het BE-domein, zijn de docenten van de opleiding voldoende toegerust om de opleidingen op het gewenste niveau te verzorgen. Zij onderhouden en gebruiken hun uitgebreid netwerk om hun expertise actueel te houden en vervolgens in het programma in te zetten. Studenten zijn positief over de didactische kwaliteiten, de gerichtheid op de beroepspraktijk en de vaken werkveldkennis van hun docenten. Zij zijn iets minder positief over de kwaliteiten van docenten als begeleider en ‘feedback gever’. De opleiding besteedt met scholingstrajecten hier extra aandacht aan.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft gezien dat het functiehuis is ingevoerd. De faculteit heeft een competentieset opgesteld en op basis daarvan zijn functieprofielen voor alle voorkomende functies beschreven en vastgelegd in het functiehuis. Alle medewerkers zijn inmiddels ingedeeld. De FEM hanteert een zorgvuldig opgezet aannamebeleid, wat een belangrijk instrument is om de didactische kwaliteit van het docentencorps te borgen. Zoals in 3.2.4. is aangegeven, streeft de FEM ernaar om docenten zo breed mogelijk in te zetten. Inzicht in de beschikbare competenties is hiervoor een eerste vereiste. De faculteit is hiermee goed op weg. De FEM beschikt over een goed promotiebeleid, dat wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de kenniskring en de lectoraten. Het auditteam is van mening dat de faculteit een goed beleid heeft opgezet met betrekking tot de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De FEM borgt dit beleid op facultair niveau in de PDCAcyclus via de FEM Cockpit. Qua vakdeskundigheid, werkveldervaring en inzicht in ontwikkelingen binnen het FSM-domein, zijn de docenten van de opleiding voldoende toegerust om de opleidingen op het gewenste niveau te
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 60
verzorgen. Zij onderhouden en gebruiken hun uitgebreid netwerk om hun expertise actueel te houden en vervolgens in het programma in te zetten. Studenten zijn positief over de didactische kwaliteiten, de gerichtheid op de beroepspraktijk en de vaken werkveldkennis van hun docenten. Zij zijn iets minder positief over de kwaliteiten van docenten als begeleider en ‘feedback gever’. De opleiding besteedt met scholingstrajecten hier extra aandacht aan.
BE: SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Inzet van Personeel” voor de opleiding BE als voldoende.
Het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien het auditteam van mening is dat het personeelsbeleid in grote lijnen goed geregeld en aantoonbaar is op facultair niveau. De FEM heeft een goed personeelsbeleid opgezet en heeft hierbij aandacht voor de juiste dingen. Kwantitatief is de inzet van personeel op een niveau dat het verzorgen van de BE-opleiding met de gewenste kwaliteit mogelijk maakt. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s blijkt, dat de docenten afkomstig zijn uit de actuele beroepspraktijk en een aantal van hen daarin nog werkzaam is.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
FSM: SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Inzet van Personeel” voor de opleiding FSM als voldoende.
Het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien het auditteam van mening is dat het personeelsbeleid in grote lijnen goed geregeld en aantoonbaar is op facultair niveau. De FEM heeft een goed personeelsbeleid opgezet en heeft hierbij aandacht voor de juiste dingen. Kwantitatief is de inzet van personeel op een niveau dat het verzorgen van de FSM-opleiding (voltijd en duaal) met de gewenste kwaliteit mogelijk maakt. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s blijkt, dat de docenten afkomstig zijn uit de actuele beroepspraktijk en een aantal van hen daarin nog werkzaam is.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 61
Onderwerp 4: Voorzieningen Dit onderwerp kent twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Bevindingen De opleiding volgt het beleid van de FEM. In de Management Review van de opleiding is dit facet dan ook niet apart beschreven. Algemeen beeld: het auditteam heeft geconstateerd, dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Zo liggen er onder andere de documenten ‘Huisvestingsbeleid 2003 – 2012’ (hogeschoolbreed), ‘jaarplan FEM mediatheek 2006 –2007’ en ‘Informatie Beleidsplan FEM 2006’. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICTvoorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. 4.1.1. De FEM is – net als de FCJ, FG en FSAO – gehuisvest op één eigen locatie op De Uithof in een gemoderniseerd gebouw. Deze locatie voldoet in hoge mate aan de vereisten van de gebruikers en de kwaliteit van deze panden wordt als goed ervaren. 4.1.2. De benedenverdieping staat geheel in het teken van ondersteuning van de student. De Services zijn alle gesitueerd op de begane grond. Er zijn drie faciliteitenbalies die onderverdeeld zijn naar functie (meldpunt, studiegidsen, voorzieningen). Ook de Onderwijsbalie en een desk van het International Office zijn hier gevestigd. Op de verdiepingen zijn de instituten gehuisvest die herkenbaar zijn aan een eigen kleur in het gebouw. De bewegwijzering in het gebouw en de informatievoorziening voor studenten zijn tweetalig. 4.1.3. Kopieervoorzieningen worden voor bulkwerk gedeeld met de Universiteit Utrecht en het Utrechts Medisch Centrum. Dit is met name efficiënt ten aanzien van het vele kopieerwerk van tentamens. 4.1.4. De FEM heeft beschikking over ruim 400 computerwerkplekken en ruim 80 laptopwerkplekken voor studenten in computerlokalen, projectkamers, de Mediatheek en op de pleinen. Hierbij beschikt de faculteit over het grootste aantal pc’s binnen de Hogeschool. Daarnaast werkt de faculteit aan de invoering van een draadloos netwerk, zodat het werken met een computer in het gehele gebouw mogelijk is. De pc-ruimten voldoen aan de normen in de arbowetgeving. Zo zijn bijvoorbeeld alle stoelen in hoogte verstelbaar. Verder heeft de FEM beschikking tot: Projectruimtes (6 personen) Collegezalen (90 – 400 personen) Klaslokalen voor kleine en grotere groepen Overlegplekken etc. Om een adequate uitvoering van het programma mogelijk te maken zijn theorielokalen standaard uitgerust met een overheadprojector en zijn collegezalen voorzien van audiovisuele apparatuur. De bezettingsgraad van de project-/werkgroepruimtes is 98%. Dit betekent concreet dat de ruimtes goed gebruikt worden en slechts één uur per maand onbezet zijn. Voor bepaalde contractactiviteiten kan de FEM onder andere gebruik maken van lokalen bij de Universiteit Utrecht.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 62
4.1.5. Voorts heeft de faculteit een ruime, modern ingerichte en goed voorziene mediatheek. De mediatheek beschikt over een grote digitale collectie in databanken. De mediatheek is één van de zeven deelnemers aan het project HBO kennisbank, een initiatief van het Samenwerkingsverband Hogeschoolbibliotheken (SHB). Eind 2005 hebben de mediatheken van de Hogeschool een gezamenlijke visie gepubliceerd. Aandachtspunten tot 2010 zijn: kenniscirculatie, digitalisering en samenwerking. Concreet betekent dit dat de mediatheken zich actief toeleggen op het trainen van studenten en docenten in informatievaardigheden en de inbedding daarvan in het curriculum. Zo zijn er drie infospecialisten die bijvoorbeeld toegepast les geven, waarbij studenten voor het uitvoeren van bepaalde opdrachten informatie uit de databases nodig hebben. 4.1.6. De Faculteit werkt aan de invoering van competentiegericht, flexibel onderwijs. De FEM stelt dat de invoering van dit onderwijs sterk afhankelijk is van een optimale interactie tussen student, docent en opleiding. De inzet van ICT-instrumenten ondersteunt die interactie. De FEM heeft haar doelstellingen op dit gebied geformuleerd in een Informatie Beleidsplan (IBP), waarin vier hoofdgebieden centraal staan: Leren en ICT, Onderwijslogistiek en ICT, ICT-middelen en Kennisdeling ICT. Op centraal niveau wordt gestreefd naar standaardisatie van softwarepakketten voor heel de hogeschool. Om de uitrol van bepaalde systemen op hogeschoolbreed niveau te realiseren, is er een hogeschoolbreed informatieoverleg. De ICT-dienstverlening wordt uitgevoerd door het HU Shared Service Centrum ICT. Tussen het Shared Service Centrum ICT en de FEM zijn Service Level Agreements afgesloten. Binnen de FEM wordt gewerkt met de digitale leeromgeving Sharepoint. Daarnaast wordt gewerkt met het onderwijsinformatiesysteem OSIRIS en met Fortress. 4.1.7. Onderwijskundige veranderingen en een veranderende vraag worden jaarlijks vertaald naar de aanpassing van de inrichting van het gebouw. In de maanden mei/juni wordt geïnventariseerd wat de onderwijsruimtebehoefte is. Facilitair beheer maakt een faculteitsbrede inventarisatie onder studenten en medewerkers van wensen en behoeften, waarna het gebouw tijdens de zomervakantie aangepast wordt aan de gewijzigde behoeften. 4.1.8. Studenten zijn tevreden over de Mediatheek en de ICT-helpdesk. De studenten zien in, dat een beperkte beschikbaarheid van computerwerkplekken tijdens ‘spitsuren’ (tussen 10.00 en 14.00 uur) nu eenmaal iets is, dat ze moeten accepteren. Wel zouden ze iets meer projectruimtes zien. 4.1.9. Het Institute for Business Economics maakt gebruik van twee simulaties, Navision en Intopia.
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICTvoorzieningen goed geregeld zijn op facultair niveau. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten en docenten hebben toegang tot actuele informatie en programma’ s zowel in het eigen opleidingsgedeelte als in de centrale (computer)ruimtes en op Sharepoint. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 63
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICTvoorzieningen goed geregeld zijn op facultair niveau. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten en docenten hebben toegang tot actuele informatie en programma’ s zowel in het eigen opleidingsgedeelte als in de centrale (computer)ruimtes en op Sharepoint. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 64
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Bevindingen 4.2.1. De studieloopbaanbegeleiding van de voltijd-, deeltijd- en duale student beschouwt de FEM als een essentieel onderdeel van het onderwijsprogramma. In het FEM-onderwijsmodel heeft de studieloopbaanbegeleiding dan ook een aparte leerlijn (SLB leerlijn). In het curriculumcasco komt deze lijn terug in het allesomvattende gebied van professionalisering. 4.2.2. De Hogeschool heeft gekozen voor competentiegericht onderwijs. De faculteit heeft op basis van dit uitgangspunt haar visie op studiebegeleiding vastgelegd en verder uitgewerkt in het Project Competentiecoaching. Uitgangspunt is dat competentieontwikkeling steeds verder zal worden geïntegreerd in het leerproces van de student. Eerst werkt de student onder begeleiding aan zijn competentieontwikkeling en in een latere fase aan de beroepsontwikkeling. Studenten dienen uiteindelijk hun studieloopbaan zelf te kunnen managen. Het vermogen te reflecteren (op studieloopbaankeuzes, studiemotivatie, studievoortgang en de eigen ontwikkeling) is daarbij essentieel. 4.2.3. De FEM-opleidingen verzorgen studiebegeleiding op diverse facetten van het studie- en leerproces. De FEM onderscheidt hierin vier typen begeleiding: inhoudelijke begeleiding, begeleiding bij studievaardigheden, studieloopbaanbegeleiding en begeleiding bij persoonlijke (studie)problemen. Elke student heeft een studieloopbaanbeleider, die de student ondersteunt bij de studievoortgang, competentieontwikkeling en persoonlijke problemen. Voor specifieke vragen en problemen kunnen studenten tevens een beroep doen op decanen, een studentenpsycholoog of een mediator. De begeleiders beschikken over de noodzakelijke competenties om studenten te kunnen begeleiden. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van het hogeschoolbrede certificeringstraject. 4.2.4. Elementen in het studieloopbaansysteem zijn: instrumenten waarmee de student feedback kan verzamelen over zijn competentieontwikkeling in relatie tot eisen die in de beroepspraktijk gesteld worden. De bedoeling is dat de student gericht – en in toenemende mate docentonafhankelijk - informatie verzamelt over zijn eigen competentieontwikkeling en de mogelijkheden en eisen van de studie en het beroepenveld; een portfolio waarin de student bewijsstukken verzamelt (producten, good practice en oordelen) om zijn competentieontwikkeling aan te tonen. Dit portfolio van de student is bij voorkeur in digitale versie beschikbaar, waartoe de studieloopbaanbegeleider en eventueel enkele medestudenten en andere docenten toegang hebben; een persoonlijk ontwikkelingsplan, waarin de student omschrijft hoe het met zijn competentieontwikkeling staat, wat hij verder wilt ontwikkelen en hoe hij dat gaat doen; afspraken over het portfolio assessment (de presentatie van en reflectie op deze competentieontwikkeling), waarbij de criteria en de rollen van de student en de studieloopbaanbegeleider helder moeten zijn; afspraken over het toekennen van studiepunten aan de competentieontwikkeling; de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een netwerk van medestudenten (over de jaren heen) ter
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 65
ondersteuning van studieloopbaanplanning en –ontwikkeling (verticale studententeams / intervisiegroepen). 4.2.5. De Faculteit voert voor haar opleidingen een eenduidig informatiebeleid volgens vooraf geformuleerde deadlines en standaardeisen m.b.t. kwaliteit (studiegids, studiewijzers, terugkoppeling resultaten). De informatievoorziening naar studenten gebeurt op facultair niveau waar het kan, en op opleidings- of individueel niveau waar het moet. Studenten worden op verschillende wijze van informatie voorzien. De basis wordt gevormd door de studiegids en het intranet (Sharepoint). Via het intranet kunnen studenten alle informatie over de studie vinden: studiegids, OER, cursushandleidingen, roosters en toetsuitslagen. Sharepoint wordt ook gebruikt voor mededelingen aan alle studenten (zoals roosterwijzigingen), om oproepen te doen en voor de communicatie tussen docenten en studenten en tussen docenten onderling. Het studentenoordeel over de informatievoorziening is blijkens het STO positief. Tijdens de gesprekken op de audit geven studenten wel aan, dat de informatievoorziening met betrekking tot tentamenrooster nog verbeterd kan worden. Nu is het tentamenrooster in een aantal gevallen laat bekend. 4.2.6. De studievoortgang kan gevolgd worden via het Onderwijs en Studenten Informatie, Registratie en Inschrijf Systeem (OSIRIS). Hogeschool Utrecht gebruikt dit systeem voor de registratie van studenten. Hierin worden alle gegevens, cijfers en ook toetsinschrijvingen van studenten bijgehouden. Het systeem fungeert tevens als informatievoorziening richting de student. Elke student heeft zelf toegang tot OSIRIS en kan zo onder andere zijn studievoortgang bijhouden en toets- en cursusinformatie bekijken. De Faculteit stelt de student twee keer per jaar op de hoogte van zijn studievoortgang. 4.2.7. Bij de Onderwijsbalie en de Faciliteitenbalie kunnen studenten terecht met vragen over de opleiding, bereikbaarheid van docenten, roosters, het reserveren van projectruimtes en dergelijke. 4.2.8. De Hogeschool geeft ondersteuning aan studenten met een functiebeperking zoals bijvoorbeeld aangepaste studieplanning, voorzieningen voor deelname aan het onderwijs, toegankelijke onderwijslocaties, aangepaste huisvesting, het in bruileen krijgen van noodzakelijke hulpmiddelen of het verkrijgen van (financiële) hulp voor de aanschaf daarvan. Ook zijn er regelingen voor studenten die hun studie met topsport willen combineren. 4.2.9. Het auditteam is van mening, dat de instrumenten die ten aanzien van de studiebegeleiding zijn ontwikkeld, bruikbare instrumenten zijn. De studiebegeleiding is op een adequate manier georganiseerd. Er wordt alert gereageerd op studievertraging en studieproblemen bij studenten in de studie én in de stage. Wel geven studenten aan, dat de docent in zijn begeleidende rol verbeteringen moet laten zien. De kwaliteiten van docenten als begeleider en ‘feedback gever’ op het leerproces (incl. toetsen, werkstukken, presentaties, portfolio) scoren lager dan volgens de FEM-norm zou moeten. Met betrekking tot dit laatste punt is inmiddels een verbetertraject gestart: in de jaarplannen van instituten wordt expliciet aandacht gegeven aan scholing van docenten in hun rol als studieloopbaanbegeleider.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De faculteit heeft duidelijk vastgelegd hoe de studieloopbaanbegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via een scala aan voorzieningen met duidelijke doelstellingen; deze doelstellingen houden verband met
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 66
studievoortgangsbewaking en –bevordering en met het ontwikkelen van professionele competenties. De studieloopbaanbegeleiding is gedifferentieerd naar de behoefte van de studenten. De basis is dat studenten in principe verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de begeleiding hierbij wisselt dan ook per student. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. Hier is ruimte voor enkele verbeteringen. Studenten vinden, dat de docent in zijn begeleidende rol verbeteringen moet laten zien. De opleiding heeft op dit punt inmiddels verbetermaatregelen gestart.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De faculteit heeft duidelijk vastgelegd hoe de studieloopbaanbegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via een scala aan voorzieningen met duidelijke doelstellingen; deze doelstellingen houden verband met studievoortgangsbewaking en –bevordering en met het ontwikkelen van professionele competenties. De studieloopbaanbegeleiding is gedifferentieerd naar de behoefte van de studenten. De basis is dat studenten in principe verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de begeleiding hierbij wisselt dan ook per student. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. Hier is ruimte voor enkele verbeteringen. Studenten vinden, dat de docent in zijn begeleidende rol verbeteringen moet laten zien. De opleiding heeft op dit punt inmiddels verbetermaatregelen gestart.
BE: SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” voor de opleiding BE als voldoende.
Het onderwerp ‘Voorzieningen’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. De ruimtelijke en materiële voorzieningen maken het mogelijk de opleiding BE op adequate wijze te realiseren. De studentbegeleiding is voldoende geregeld en wordt, ook naar het oordeel van studenten, naar behoren uitgevoerd, al kan de docent in zijn rol als begeleider nog verbeteringen laten zien.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de twee facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 67
‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
FSM: SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” voor de opleiding FSM als voldoende.
Het onderwerp ‘Voorzieningen’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. De ruimtelijke en materiële voorzieningen maken het mogelijk de opleiding FSM op adequate wijze te realiseren. De studentbegeleiding is voldoende geregeld en wordt, ook naar het oordeel van studenten, naar behoren uitgevoerd, al kan de docent in zijn rol als begeleider nog verbeteringen laten zien.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de twee facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 68
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Dit onderwerp kent drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
Bevindingen Met betrekking tot heel onderwerp vijf geldt, dat dit op facultair niveau geregeld én geborgd is en dat de opleiding het beleid van de FEM volgt. In de Management Review van de opleiding is dit onderwerp dan ook niet apart beschreven. Het auditteam is van mening dat de faculteit aantoonbaar waarborgt dat de PDCAcyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. 5.1.1. In het studiejaar 2004 – 2005 is binnen de FEM een integrale Planning & Control cyclus met jaarplannen. De faculteit beschouwt kwaliteitszorg niet als een op zichzelf staand beleidsonderwerp, maar sluit zich aan bij de visie van de Hogeschool Utrecht dat de essentie van kwaliteitszorg ligt in het systematisch doorlopen van de PDCA-cyclus bij alles wat de faculteit doet. De FEM kent dan ook geen afzonderlijk kwaliteitsbeleid, geen afzonderlijke kwaliteitsdoelstellingen en geen ad hoc verbeterplannen. In plaats daarvan heeft de faculteit een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorgt draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. 5.1.2. De jaarlijkse cyclus start met het vaststellen van een Facultaire jaaragenda door het directieteam op basis van verzamelde managementinformatie (FEM Cockpit – zie 5.1.3.), trends in het beroepenveld, marktontwikkelingen, uitkomsten van (interne) audits en de strategische uitgangspunten van de Hogeschool Utrecht. De Facultaire jaaragenda vormt de basis voor de jaarplannen per organisatieonderdeel van de faculteit. die op hun beurt weer het kader zijn voor persoonlijke resultaatafspraken in managementcontracten en RGW-gesprekken. Het auditteam heeft het Jaarplan van het Institute for Business Economics 2006 – 2007 ingezien. In dit plan zijn missie van zowel de faculteit als het Institute weergegeven en is de visie van het Institute beschreven. Daarna volgde een ‘review’ van de afgelopen periode (en van het afgelopen jaarplan), waarbij verschillende beleidszaken zijn geëvalueerd. Ten slotte zijn de ambities voor de komende periode verwoord, waarbij concrete doelstellingen en afspraken zijn vastgelegd. 5.1.3. De facultaire planning & control cyclus richt zich systematisch op vijf aandachtsgebieden, te weten onderwijsproces, onderwijskwaliteit, markt, personeel en financiën. Voor deze gebieden zijn prestatieindicatoren met streefnormen (gebaseerd op de gemiddelde scores binnen de HU) vastgesteld, die periodiek gemeten worden. De complete set met prestatie-indicatoren wordt verzameld in de FEM Cockpit. De informatie is veelal gedetailleerd tot op het niveau van de verantwoordelijke manager en – waar het bijvoorbeeld concrete cursusinfo betreft – ook op docentniveau. 5.1.4. De gezamenlijke stafdiensten publiceren deze Cockpit drie keer per jaar, voorzien van een Sideletter waarin zij trends, successen en risico's aangeven met betrekking tot het realiseren van de streefnormen. Er zijn versies voor de faculteit, maar ook voor de verschillende instituten, het Centre for Business &
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 69
Management, de opleiding en andere organisatieonderdelen. Cockpit en Sideletter worden besproken in het directieteam, waarbij het betreffende directielid – na consultatie van betrokkenen in de organisatie – vervolgacties vaststelt. Deze vervolgacties worden geregistreerd in de volgende editie van de Sideletter. 5.1.5. Daar waar er vernieuwingen nodig zijn in operationele werkwijzen, past de faculteit een systematiek van procesmanagement toe. Het primaire proces is daartoe verdeeld in zes processen (van curriculumontwikkeling tot diplomering). Elk van de zes processen heeft een proceseigenaar uit het directieteam en een ondersteunende procesgroep met een brede vertegenwoordiging uit de organisatie. Samen doen zij voorstellen voor aanpassingen in de procedures die na goedkeuring in het directieteam in werking treden. 5.1.6. Het kwaliteitssysteem van de FEM kent drie hoofdelementen, te weten studententevredenheid, rendement en niveau (zie ook facet 6.1 en 6.2). De studenttevredenheid is in het kwaliteitssysteem het best ontwikkelde onderdeel. Bij de FEM krijgen studenten in elk onderwijsblok de gelegenheid om cursus- en docentenevaluaties in te vullen. In het voorjaar nemen ze deel aan het hogeschoolbrede Studenttevredenheidsonderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd via de Netpresenter en Sharepoint. De opleiding kan studenten vragen deel te nemen aan een studentenpanel, om meer te weten te komen over de achtergronden van beoordelingen. De resultaten kunnen besproken worden in de FMR en de opleidings-commissie. De trend is al enige tijd positief. De onderwijsrendementen vertonen een beeld wat de voor het hoger economisch beroeps- onderwijs, maar zeker ook voor de FEM, bepaald niet gunstig is. De FEM is daarom vorig jaar een project gestart wat de rendementen per onderwijseenheid scherper in beeld brengt. De bedoeling is om deze gegevens op alle niveaus van de organisatie nadrukkelijker onderdeel van de planning en control cyclus te maken. 5.1.7. Naast het studenttevredenheidsonderzoek en de cursus- en docentevaluaties vinden periodiek een werkbelevingsonderzoek en een klanttevredenheidsonderzoek Operations plaats. 5.1.8. M.b.t. klachten is het volgende geregeld: medewerkers kunnen terecht bij de vertrouwenspersoon en de ombudsman; er is een vaste klachtenregeling voor studenten die vermeld staat in de studiegids. De examencommissie speelt hier een belangrijke rol is. Accreditatie De faculteit neemt actief deel aan de auditsystematiek van de Hogeschool Utrecht. Zoals hierboven is aangegeven verzamelt zij uitgebreide managementinformatie in de FEM Cockpit; deze ‘meetinstrumenten’ zijn afgestemd op het NVAO-toetsingskader voor accreditatie. Het “Accreditatieprotocol van de HU”, Evinac, “Uitgangspunten Kwaliteitszorg HU” en het “HU-auditprotocol” vormen samen de beleidsdocumenten van het kwaliteitszorgsysteem van de HU. In het accreditatieprotocol van de HU staat, dat de faculteitsdirectie binnen de faculteit verantwoordelijk is voor de opzet en instandhouding van een systeem van kwaliteitszorg voor het onderwijs, de ondersteunende en de bestuurlijke processen. Dit systeem is afgeleid van de kaders die op hogeschoolniveau zijn vastgesteld. Alle instituten/opleidingen binnen een faculteit organiseren aantoonbaar kwaliteitszorg binnen de kaders die in het faculteitsmodel zijn gegeven. Een faculteit beschikt over een kwaliteitsbeleid dat deel uitmaakt van het managementcontract tussen CvB en faculteitsdirectie. Het facultaire beleid zorgt er minimaal voor dat alle aangeboden bachelor- en mastervarianten accreditatiewaardig zijn. De faculteitsdirectie bewaakt de voortgang en de kwaliteit van de accreditatiecyclus. De faculteit verhoudt zich toetsend ten aanzien van de gerealiseerde onderwijskwaliteit van elke opleiding. Prestaties worden vastgelegd in managementcontracten en managementrapportages tussen de instituutsen faculteitsdirectie en tussen de faculteitsdirectie en het CvB. De faculteitsdirectie bespreekt met de
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 70
instituutsdirectie regelmatig de stand van zaken van de in het managementcontract vastgelegde punten gericht op de realisatie van de accreditatiewaardigheid (in: Accreditatieprotocol bestaande bacheloropleidingen van de HU, 2005). In het geval van klachten wenden studenten zich meestal tot de opleidingscommissie of deponeren ze hun klachten via het internet. Zij zijn van mening, dat er veel gedaan wordt om hun klachten serieus te behandelen en om op hun wensen in te gaan.
Oordeel BE: excellent Het auditteam kwalificeert dit facet als excellent en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op facultair niveau op het gebied van interne kwaliteitszorg reeds veel heeft geregeld. Het door de FEM gehanteerde kwaliteitszorgsysteem is goed gedocumenteerd en de implementatie van dit systeem vindt controleerbaar plaats via vastgelegde procedures. Met de FEM Cockpit heeft de faculteit volgens het auditteam een uitstekend instrument in handen om verschillende primaire en secundaire processen te meten en te evalueren. In de diverse interne managementrapportages staan de (toetsbare) streefdoelen concreet aangegeven; deze streefdoelen worden vervolgens periodiek geëvalueerd. Het auditteam is van mening dat de opleiding BE aantoonbaar waarborgt, dat de PDCA-cyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. De evaluaties zijn in de planningscyclus (onderdeel van de PDCA-systematiek) van de opleiding geplaatst en hebben daardoor een structureel karakter. De opleiding maakt systematisch gebruik van evaluatieresultaten. Door te werken met een jaarplan wordt bevorderd dat er systematisch gewerkt wordt aan strategische doelstellingen en beheersing en verbetering van de bedrijfsprocessen.
Oordeel FSM: excellent Het auditteam kwalificeert dit facet als excellent en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op facultair niveau op het gebied van interne kwaliteitszorg reeds veel heeft geregeld. Het door de FEM gehanteerde kwaliteitszorgsysteem is goed gedocumenteerd en de implementatie van dit systeem vindt controleerbaar plaats via vastgelegde procedures. Met de FEM Cockpit heeft de faculteit volgens het auditteam een uitstekend instrument in handen om verschillende primaire en secundaire processen te meten en te evalueren. In de diverse interne managementrapportages staan de (toetsbare) streefdoelen concreet aangegeven; deze streefdoelen worden vervolgens periodiek geëvalueerd. Het auditteam is van mening dat de opleiding FSM aantoonbaar waarborgt, dat de PDCA-cyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. De evaluaties zijn in de planningscyclus (onderdeel van de PDCA-systematiek) van de opleiding geplaatst en hebben daardoor een structureel karakter. De opleiding maakt systematisch gebruik van evaluatieresultaten. Door te werken met een jaarplan wordt bevorderd dat er systematisch gewerkt wordt aan strategische doelstellingen en beheersing en verbetering van de bedrijfsprocessen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 71
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen?
Bevindingen 5.2.1. Indien een onderwerp van evaluatie niet voldoet aan de streefnormen, wordt dit via de FEM Cockpit onmiddellijk zichtbaar. Verbetermaatregelen kunnen derhalve op korte termijn worden ingezet. Verbeteracties worden vastgesteld binnen de eerder beschreven planning & control cyclus van de FEM. FEMbrede verbetermaatregelen worden in opdracht van het directieteam (als project) gedefinieerd, waarbij de betreffende portefeuillehouder uit de faculteitsdirectie de feitelijke opdrachtgever is. 5.2.2. Verbeteren binnen de faculteit kenmerkt zich door een beleid van ‘bundelen en richten’. Daarbij gaat het zowel om de inhoudelijke afstemming van de verbeteracties als om de werkwijze rond plannen, monitoren, bijstellen, verantwoorden en innoveren. De PDCA-cyclus van de FEM biedt hier goede mogelijkheden om op systematische wijze de implementatie van verbeteracties te volgen. De FEM heeft de Management Review overigens ook uitgewerkt via de PDCA-cyclus: elk facet (m.u.v. de facetten in hoofdstuk 1 en 2) is uitgewerkt onder de kopjes ‘uitgangspunten’, ‘uitvoering’, ‘evaluatie’ en ‘verbeteracties’. 5.2.3. De verbetermaatregelen worden geformuleerd in jaarplannen. Het uitgangspunt voor deze plannen wordt gevormd door de Facultaire Jaaragenda. Verantwoordelijkheden zijn duidelijk. Met het project Professioneel Partnership heeft de FEM het begrip procesmanagement (ook wel ‘horizontaal organiseren’) binnen de faculteit geïntroduceerd. De faculteit heeft vastgesteld welke resultaten ze wil bereiken, hoe dat gemeten gaat worden, wat ieders taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in dit kader zijn en hoe dit alles zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kan worden. De samenwerking tussen onderwijs en Operations vormt daarbij een wezenlijk scharnierpunt. Doel van deze aanpak is het oplossen van knelpunten, zorgen voor op elkaar afgestemde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, én duidelijk maken wie kan worden aangesproken op welke resultaten. Leidend hierbij is dat besluiten die voor de FEM als geheel van belang zijn, op hogere niveaus worden genomen en dat invulling en uitvoering zoveel mogelijk aan de basis van de organisatie plaatsvinden. 5.2.4. Concrete verbetermaatregelen: in het Jaarplan van het Institute for Business Economics 2006 – 2007 staan ambities geformuleerd ten aanzien van onder andere de volgende onderwerpen: a. Versterking competentiegerichtheid van het curriculum; b. Toetsbeleid; c. Studieloopbaanbegeleiding; d. Internationalisering; e. Deskundigheidsbevordering; f. Voorzieningen. De verbetermaatregelen op de bovengenoemde onderwerpen hebben wij reeds besproken bij de betreffende facetten. Tijdens de gesprekken op de audit heeft het auditteam vastgesteld, dat docenten ieder afzonderlijk kunnen aangeven aan welke onderdelen van de vastgestelde verbetermaatregelen dit studiejaar door hen gewerkt wordt.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 72
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De thans voorhanden zijnde management review 2007 en het Jaarplan van het Institute for Business Economics 2006 – 2007 bevatten een beschrijving van de planning en procedures waarlangs verbetermaatregelen moeten worden uitgevoerd. De opleiding beschikt over een zelfkritisch vermogen en heeft een duidelijk beeld waar haar verbeterpunten liggen. Het auditteam heeft kunnen constateren dat het beschreven verbeterbeleid aantoonbaar is gerealiseerd. Over de uitkomsten van de periodieke evaluaties wordt zowel hogeschoolbreed als binnen de opleidingen zelve in voldoende mate gecommuniceerd; Daarnaast vindt veel kwaliteitszorg ‘in de wandelgangen’ plaats.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De thans voorhanden zijnde management review 2007 en het Jaarplan van het Institute for Business Economics 2006 – 2007 bevatten een beschrijving van de planning en procedures waarlangs verbetermaatregelen moeten worden uitgevoerd. De opleiding beschikt over een zelfkritisch vermogen en heeft een duidelijk beeld waar haar verbeterpunten liggen. Het auditteam heeft kunnen constateren dat het beschreven verbeterbeleid aantoonbaar is gerealiseerd. Over de uitkomsten van de periodieke evaluaties wordt zowel hogeschoolbreed als binnen de opleidingen zelve in voldoende mate gecommuniceerd; Daarnaast vindt veel kwaliteitszorg ‘in de wandelgangen’ plaats.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 73
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding?
Bevindingen 5.3.1. De FEM betrekt zowel het beroepenveld als de eigen medewerkers, studenten en alumni bij het verbeteren van het curriculum en de organisatie van het onderwijs. Studenten en medewerkers worden met name betrokken bij de vraag “Doen we de dingen goed?”; het beroepenveld bij de vraag “Doen we de goede dingen?” Verbeteracties worden mede geïnitieerd door evaluaties onder deze belanghebbende partijen (voor voorbeelden van deze evaluaties: zie bevindingen 5.1.6.). De cursussen worden steeds in de tentamenperiode geëvalueerd met een evaluatieformulier dat studenten aan het eind van een schriftelijk tentamen over het desbetreffende cursus invullen. Opleidingen worden jaarlijks via het studenttevredenheidsonderzoek van de hogeschool geëvalueerd. 5.3.2. Aan docenten wordt daarnaast regelmatig informeel en formeel gevraagd om informatie en advies. Zij zijn direct betrokken in de jaarcyclus van het interne kwaliteitszorgsysteem. Docenten zijn samen met studenten vertegenwoordigd in de Facultaire Medezeggenschapsraad (FMR). Belangrijke vernieuwingen of projecten voor de FEM worden vooraf besproken met de FMR. De studentenvereniging MUST die ook kandidaten voor de FMR levert, is betrokken bij de uitvoering van het Studenttevredenheidsonderzoek bij de Hogeschool en de faculteit. 5.3.3. Via de HBO-monitor worden enige data verzameld onder alumni. Verder vond er in juli 2005 en op 18 januari 2007 een Alumnicongres plaats. Alumni worden aangesteld als bedrijfsmentor voor het begeleiden van stages en afstudeeropdrachten en worden betrokken bij beroepenveldcommissies. Daarnaast treden zij op als gastdocenten en participeren zij in interne audits. 5.3.4. De opleiding bevraagt het beroepenveld via de beroepenveldcommissies en de lectoraten van de faculteit (zie ook facet 1.1. en 2.1.). Zo zijn het inhoudelijke en onderwijskundige kader alsmede het competentieprofiel bij hen getoetst. Ook komt feedback uit het werkveld via de contacten met stage-instellingen. Stagedocenten bezoeken regelmatig de stage-instellingen van hun stagiaires. 5.3.5. Daarnaast vindt er inmiddels systematisch onderzoek plaats naar context en content van de afstudeeropdrachten middels het project PIAF (Periodieke Inventarisatie Afstudeeropdrachten bij de FEM). Jaarlijks studeren er op de FEM ruim zeshonderd bachelorstudenten af, waarvan ongeveer 100 in het buitenland. Een jaarlijkse, goed gestructureerde inventarisatie van die opdrachten levert informatie op over vragen als: hoeveel studenten van een bepaalde opleiding doen waar en in welk type bedrijf of organisatie hun afstudeerwerk? wat is het karakter van het werk (vooral onderzoek, of vooral implementatie; is er sprake van innovatie etc.) en wat zijn de onderwerpen? Het project PIAF is inmiddels gestart door het Projectenbureau, samen met het FEM Praktijkbureau. De eerste demorapportages zijn beschikbaar. Matching met het beoogde centraal te ontwikkelen CRM-programma wordt onderzocht. 5.3.6. Uitkomsten van evaluaties worden gecommuniceerd naar de verschillende betrokken partijen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 74
Oordeel BE: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam is van mening, dat de FEM in haar beleid duidelijk heeft aangegeven met welke verschillende groepen er overlegd moet worden over de interne kwaliteitszorg. Voor een groot deel is tevens reeds geborgd dat studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld systematisch en planmatig worden betrokken bij de evaluatie van de verschillende FEMopleidingen en wel via (i) interne evaluaties op hogeschool-, facultair en opleidingsniveau, (ii) externe onderzoeken en enquêtes, (iii) consultaties van de beroepenveldcommissies en (iv) consultaties van stagebiedende organisaties.
Oordeel FSM: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam is van mening, dat de FEM in haar beleid duidelijk heeft aangegeven met welke verschillende groepen er overlegd moet worden over de interne kwaliteitszorg. Voor een groot deel is tevens reeds geborgd dat studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld systematisch en planmatig worden betrokken bij de evaluatie van de verschillende FEMopleidingen en wel via (i) interne evaluaties op hogeschool-, facultair en opleidingsniveau, (ii) externe onderzoeken en enquêtes, (iii) consultaties van de beroepenveldcommissies en (iv) consultaties van stagebiedende organisaties.
BE: SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor de opleiding BE als voldoende.
Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien dit onderwerp voor het grootste gedeelte op facultair niveau geregeld én geborgd is. De interne kwaliteitszorg wordt systematisch aangepakt. De faculteit heeft een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorgt draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. De FEM-cockpit is in dit kader een belangrijk instrument. De opleiding betrekt op formele en informele wijze studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg van de deeltijdopleidingen en zorgt er in voldoende mate voor dat met alumni en het professionele werkveld contact is over de organisatie en inhoud van de opleiding.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de facetten als excellent en de overige twee facetten als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 75
FSM: SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor de opleiding FSM als voldoende.
Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ is een onderwerp dat het auditteam tijdens de opleidingsaudit slechts marginaal heeft getoetst, aangezien dit onderwerp voor het grootste gedeelte op facultair niveau geregeld én geborgd is. De interne kwaliteitszorg wordt systematisch aangepakt. De faculteit heeft een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorgt draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. De FEM-cockpit is in dit kader een belangrijk instrument. De opleiding betrekt op formele en informele wijze studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg van de deeltijdopleidingen en zorgt er in voldoende mate voor dat met alumni en het professionele werkveld contact is over de organisatie en inhoud van de opleiding.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de facetten als excellent en de overige twee facetten als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 76
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Bevindingen 6.1.1. Uitgangspunten: de opleiding sluit aan bij het facultaire uitgangspunt zoals verwoord in de facultaire management review: “De FEM toetst de in haar onderwijs gerealiseerde eindkwalificaties jaarlijks op systematische wijze aan de informatie verkregen van alumni en het relevante beroepenveld en stelt het onderwijs – indien gewenst – daarop bij.” 6.1.2. Uitvoering: de drie opleidingen van het Institute werken op de volgende manier aan het toetsen en bewaken van de gewenste eindkwalificaties: Het gerealiseerde niveau wordt getoetst aan de kwalificaties van de landelijk beroepsprofielen (zie ook onderwerp 1). De Examencommissie houdt toezicht op de kwaliteit en samenhang van de examenprogramma’s, de kwaliteit van toetsing en de kwaliteit van bachelorscripties (zie ook facet 2.8) . De eisen die aan de afstudeeropdrachten worden gesteld, zijn vastgelegd in de afstudeerhandleidingen en naleving wordt bewaakt door de Examencommissie. De eindbeoordeling van de bachelorscripties komt tot stand in een samenspel tussen bedrijfsbegeleider en begeleidend docent. Het oordeel van de bedrijfsbegeleider wordt vastgelegd op het beoordelingsformulier en wordt besproken met de docent. Deze weegt het oordeel mee in het eindcijfer. De afstudeeropdracht is gekoppeld aan de tweede stage; de toetsing van die afstudeeropdracht is daarmee ook direct op de beroepspraktijk betrokken. Alumni worden jaarlijks via HBO-monitor benaderd en om hun mening gevraagd, onder andere over aansluiting tussen de eindkwalificaties en de beroepspraktijk. De opleidingen gaan de realisatie van de eindkwalificaties met ingang van dit studiejaar jaarlijks toetsen aan de Periodieke inventarisatie afstudeeropdrachten (PIAF) en de Jaarlijkse Verkenning Werkveld (JVW). 6.1.3. Evaluatie: de toetsing van het gerealiseerde niveau is afgestemd op de uitgangspunten voor bachelor Economics: De resultaten van de HBO-monitor geven aan dat de afgestudeerde BE-studenten voldoende startbekwaam zijn. Van de opleiding FSM zijn geen gegevens voorhanden (zie verder 6.1.5.). . Bedrijven en universiteiten zijn positief over het niveau van de uitstromende studenten. Toetsing van het gerealiseerde eindniveau vindt binnen het Institute ook plaats d.m.v. de stageevaluatie, zowel na afloop van stage I als na afloop van stage II. Het auditteam is van mening, dat met betrekking tot het bewaken van het eindniveau voldoende alertheid bestaat bij docenten. Dit geldt tevens voor het behaalde eindniveau in de actieve beheersing van Nederlandse taalvaardigheid in woord en geschrift. 6.1.4. Verbeteracties Het Praktijkbureau heeft algemene criteria opgesteld voor de beoordeling van stages en scripties. Het auditteam heeft inzage gehad in de beoordeling van stages en de afstudeeropdracht. Het bijgevoegde commentaar bij de beoordeling is doorgaans beknopt en beoordelingsformulieren worden niet altijd
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 77
volledig ingevuld. De opleidingen hebben op dit moment geen vaste inhoudelijke beoordelingscriteria opgesteld voor de beoordeling van de stage. De opleidingen zijn zich bewust van dit verbeterpunt en zijn gestart met het gezamenlijk scholen van docententeams m.b.t. het uitvoeren van de stagebeoordeling. Hierbij is er sprake van intensief overleg tussen docenten over de vraag hoe hoog de lat moet worden gelegd (intervisie). Een andere verbeteractie is het beleid m.b.t. ‘struikelvakken’, analyse van studieresultaten per cursus en daar waar nodig regie voeren op inhoud, werkwijze en toetsen en beoordelen van vakken waar studenten en docenten niet tevreden over zijn, bijvoorbeeld de cursus Financiering. 6.1.5. Op dit moment heeft FSM nog geen studenten die zijn afgestudeerd. Het vierde studiejaar wordt ontwikkeld en zal in 2007-2008 voor het eerst worden uitgevoerd. De opbouw van het curriculum ligt op koers. Het auditteam is van mening dat het programma zoals dat er nu ligt, van voldoende kwaliteit is. Indicatie van het tussenniveau: ook eerder in de opleiding moeten studenten beroepsproducten leveren. Deze producten geven een indicatie van het (tussen)niveau, van de beroepsgerichtheid, actualiteit en relevantie. In evaluatiegesprekken met studenten worden deze punten geëvalueerd. Ook de examencommissie vormt zich een beeld van het tussenniveau van FSM-studenten: zij neemt steekproeven uit alle toetsen en werkstukken.
6.1.6. De afstudeerwerkstukken waar het auditteam zelf inzage in heeft gehad, zijn wat betreft probleemstelling van voldoende diepgang en complexiteit en voor het realiseren ervan dienen de afstudeerders te beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen dat normaliter van HBOstudenten mag en moet worden geëist. De werkstukken laten zien, dat ten opzichte van het aanvangsniveau (stage 1) een aanzienlijke kwalitatieve ontwikkeling ten goede wordt gerealiseerd. Waar het gemiddelde niveau van de verslagen van stage 1 wat tegenvalt, is het gemiddelde niveau van de eindwerkstukken aanvaardbaar tot goed te noemen.
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De eisen die aan de afstudeeropdrachten worden gesteld, zijn vastgelegd in de afstudeerhandleidingen en naleving wordt bewaakt door de Examencommissie. De opleiding heeft op dit moment geen criteria opgesteld voor de beoordeling van de twee stages. Zij is zich bewust van dit verbeterpunt en is gestart met het gezamenlijk scholen van docententeams m.b.t. het uitvoeren van de stagebeoordeling en met onderlinge intervisie over de beoordelingscriteria. De opleiding betrekt externe deskundigen bij de beoordeling: de eindbeoordeling van de bachelorscripties komt tot stand in een samenspel tussen bedrijfsbegeleider en begeleidend docent. Het beleid van de FEM stelt, dat opleidingen aan de hand van informatie, verkregen van alumni en het relevante beroepenveld, periodiek en op systematische wijze toetsen of de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de door het werkveld gewenste kwalificaties. De PIAF en de JVW zijn hierbij bruikbare instrumenten. De informatie laat zien, dat het beroepenveld het gerealiseerde niveau als voldoende beschouwt in relatie tot de eisen die het stelt aan de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. Eigen waarneming van de afstudeerwerkstukken leidt tot het oordeel, dat de afstudeerders beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen, dat normaliter van HBO-studenten mag en moet worden geëist.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 78
Het streven binnen de FEM om via de examencommissies het niveau van het onderwijs een duidelijke plaats te geven binnen het kwaliteitssysteem, juicht het auditteam toe. Het auditteam acht de planvorming en de reeds ingezette verbeterstappen vertrouwenwekkend.
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het beleid van de FEM stelt, dat opleidingen aan de hand van informatie, verkregen van alumni en het relevante beroepenveld, periodiek en op systematische wijze toetsen of de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de door het werkveld gewenste kwalificaties. De PIAF en de JVW zijn hierbij bruikbare instrumenten. De vak- en werkvelddeskundige hebben vastgesteld, dat de werkstukken van studenten in jaar twee en drie beroepsgeoriënteerd, actueel, relevant en voor een groot deel reeds op HBO-niveau zijn. Deze indicatie van het tussenniveau geeft vertrouwen, dat studenten aan het einde van jaar vier zeer zeker beschikken over een hbo-bachelor niveau. De eisen die aan de afstudeeropdrachten worden gesteld, zijn vastgelegd in de afstudeerhandleidingen en naleving wordt bewaakt door de Examencommissie. De opleiding heeft op dit moment geen criteria opgesteld voor de beoordeling van de twee stages. Zij is zich bewust van dit verbeterpunt en is gestart met het gezamenlijk scholen van docententeams m.b.t. het uitvoeren van de stagebeoordeling en met onderlinge intervisie over de beoordelingscriteria. De opleiding zal externe deskundigen betrekken bij de beoordeling: de eindbeoordeling van de bachelorscripties komt tot stand in een samenspel tussen bedrijfsbegeleider en begeleidend docent. Het streven binnen de FEM om via de examencommissies het niveau van het onderwijs een duidelijke plaats te geven binnen het kwaliteitssysteem, juicht het auditteam toe. Het auditteam acht de planvorming en de reeds ingezette verbeterstappen vertrouwenwekkend.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 79
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
Bevindingen 6.2.1. De faculteit heeft in het Bilateraal Management Overleg met het CvB (voorjaar 2005) de volgende streefwaarden afgesproken: Studiepuntenrendement: 65% Afstudeerrendement 0-5 jaar: 40% Afstudeerrendement 0-10 jaar: 60%. Deze afstudeerrendementen zijn naar de mening van het auditteam niet voldoende ambitieus. 6.2.2. Bovenstaande streefwaarden zijn opgenomen in de FEM Cockpit. Wanneer de streefwaarden niet zijn gerealiseerd, onderneemt de FEM actie. In facet 5.1.4. is reeds aangegeven dat de onderwijsrendementen van het hoger economisch beroepsonderwijs een beeld vertonen dat bepaald niet gunstig is. De FEM heeft op deze ontwikkeling gereageerd door een verzwaring van de propedeuse in te voeren. Om studenten meer te prikkelen tot studieprestaties én om te bewerkstelligen dat zij in klassenverband aan de hoofdfase kunnen beginnen, is bijvoorbeeld de grens voor het negatief bindend studieadvies met ingang van studiejaar 20052006 verhoogd van 42 naar 48 studiepunten. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze goed gemotiveerd heeft. De FEM wil de rendementsproblemen aanpakken door het ambitieniveau van studenten te verhogen. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. Ook studenten hebben het gevoel, dat de ingevoerde verzwaring van de propedeuse een goede uitwerking heeft. De maatregel zorgt er volgens hen voor, dat studenten die zich niet goed inzetten, in het eerste jaar al afvallen. Op deze manier blijven er studenten over die zich voor de volle honderd procent willen inzetten voor hun studie. 6.2.3. De FEM is daarnaast vorig jaar een project gestart wat de rendementen per onderwijseenheid scherper in beeld brengt. Het project Onderwijsrendement richt zich op het monitoren en communiceren van de termijn waarbinnen toetsresultaten bekend zijn voor studenten, de slagingspercentages per toets, de cursusrendementen en de cohortrendementen. De bedoeling is om deze gegevens op alle niveaus van de organisatie nadrukkelijker onderdeel van de planning & control cyclus te maken. De rendementscijfers zullen in samenhang met de cursus- en docentenevaluaties periodiek besproken worden in het betreffende opleidingsteam. 6.2.4. Het managementteam bespreekt samen met de docententeams na afloop van elk onderwijsblok de studiepuntrendementen van de cursussen, in combinatie met de cursusevaluaties door studenten. Ook de nieuwe taak van de Examencommissies draagt bij aan het signaleren van opmerkelijke slagingspercentages. Het Institute werkt met gerichte programma’s om het rendement van zowel specifieke studentgroepen als specifieke onderdelen van het onderwijs te verbeteren. Buiten de facultaire maatregelen kunnen hier de volgende acties genoemd worden: Het Institute biedt sinds het studiejaar 2005-2006 bij een aantal cursussen een bezemprogramma aan, buiten het reguliere onderwijsaanbod. Aanleiding hiertoe was het ontstaan van een groot ‘stuwmeer’ aan herkansers in het studiejaar 2004-2005. Voor de betreffende cursussen geldt dat studenten bij een
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 80
herkansing niet (opnieuw) kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijsprogramma. Zij dienen zich in te schrijven voor het bezemprogramma met aanvullend lesmateriaal en voor materiecursussen met tentamentrainingen in de avonduren. In de eerste ronde is 40% van de ‘bezemklas’ alsnog geslaagd. Voor de cursussen uit het bezemprogramma biedt het Institute met ingang van het studiejaar 2005-2006 ook speciale hoor/werkcolleges aan. Op deze manier kunnen herkansingen zoveel mogelijk worden voorkomen. Studenten krijgen aan het begin van de week een hoorcollege waarin hen de kennis wordt aangeboden en opdrachten die aan het eind van de week in een werkcollege behandeld worden. Toegang tot het werkcollege is alleen mogelijk als de student zijn huiswerk ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Voor het hoor- en werkcollege is één docent verantwoordelijk. De investering is gezien het resultaat erg beperkt: 40 uur extra formatie voor de coördinerende docent en een collegezaal voor twee uur. Op basis van de besprekingen met de docententeams, de cursusevaluaties en de periodieke rapportage van de examencommissie worden voorstellen ingebracht, waarna het management besluit op welke onderdelen het curriculum wordt bijgesteld. Omdat gebleken is, dat een groot aantal studenten moeite heeft met vakken als Financiering, Management Accounting en Externe Verslaglegging, is bijvoorbeeld besloten in de propedeuse vakken als wiskunde en financiële calculatie sterker aan te zetten.
6.2.5. Voor de opleidingen gelden de volgende rendementscijfers gemeten over de afgelopen vijf jaar: Afstudeerrendement BE (0-5 jaar) Landelijk (hbo vgl) BE (0-8 jaar) Landelijk (hbo vgl) FSM (0-5 jaar) Landelijk (hbo vgl) FSM (0-5 jaar) Landelijk (hbo vgl)
1996 30% 43% 38% 48% 10% 14%
1997 36% 42% 44% 48% 14% 19%
1998 37% 40%
1999 25% 36%
2000 33% 35%
17% -
18% -
25% -
Oordeel BE: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Met betrekking tot het facet ‘onderwijsrendementen’ heeft het auditteam geconstateerd dat het formuleren van kengetallen en streefcijfers voor alle opleidingen op facultair niveau heeft plaatsgevonden. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze om een verzwaring van de propedeuse in te voeren, goed gemotiveerd heeft. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. De afstudeerrendementen die de faculteit met het CvB heeft afgesproken, zijn volgens het auditteam niet voldoende ambitieus. Het Institute for Business Economics werkt met gerichte programma’s om het rendement van zowel specifieke studentgroepen als specifieke onderdelen van het onderwijs te verbeteren. Zo organiseert het Institute jaarlijks een ‘bezemprogramma’ om hogerejaars (zesdejaars en hoger) te ondersteunen bij het afronden van hun studie.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 81
Oordeel FSM: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Met betrekking tot het facet ‘onderwijsrendementen’ heeft het auditteam geconstateerd dat het formuleren van kengetallen en streefcijfers voor alle opleidingen op facultair niveau heeft plaatsgevonden. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze om een verzwaring van de propedeuse in te voeren, goed gemotiveerd heeft. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. De afstudeerrendementen die de faculteit met het CvB heeft afgesproken, zijn volgens het auditteam niet voldoende ambitieus. Het Institute for Business Economics werkt met gerichte programma’s om het rendement van zowel specifieke studentgroepen als specifieke onderdelen van het onderwijs te verbeteren. Zo organiseert het Institute jaarlijks een ‘bezemprogramma’ om hogerejaars (zesdejaars en hoger) te ondersteunen bij het afronden van hun studie.
BE: SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” voor de opleiding BE als voldoende.
Het gerealiseerde niveau komt overeen met het niveau dat wordt nagestreefd. Het Institute for Business Economics heeft gerichte programma’s opgezet om het rendement van zowel specifieke studentgroepen als specifieke onderdelen van het onderwijs te verbeteren. Ook de opleiding zelf heeft maatregelen getroffen om het rendement te verhogen, waarbij zij het realiseren van de streefcijfers als doelstelling heeft.
FSM: SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” voor de opleiding FSM als voldoende.
Het gerealiseerde niveau komt overeen met het niveau dat wordt nagestreefd. Het Institute for Business Economics heeft gerichte programma’s opgezet om het rendement van zowel specifieke studentgroepen als specifieke onderdelen van het onderwijs te verbeteren. Ook de opleiding zelf heeft maatregelen getroffen om het rendement te verhogen, waarbij zij het realiseren van de streefcijfers als doelstelling heeft.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 82
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema HBO bachelor opleiding Bedrijfseconomie voltijd HBO BACHELOR OPLEIDING Bedrijfseconomie voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel V4
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen
V
1.2. Niveau Bachelor
G
1.3. Oriëntatie HBO
G
2. Programma
V
2.1. Eisen HBO
V
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
G
2.3. Samenhang Programma
V
2.4. Studielast
V
2.5. Instroom
G
2.6. Duur
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
V V5
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO
V
3.2. Kwantiteit Personeel
G
3.3. Kwaliteit Personeel
G V6
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
V V7
5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten
E
5.2. Maatregelen tot Verbetering
G
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
G
6. Resultaten
V
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
Samenvattend oordeel
4
Extra aantekening: goed.
5
Extra aantekening: goed.
6
Extra aantekening: goed.
7
Extra aantekening: goed.
V
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 83
3.2.
Oordeelschema HBO bachelor opleiding Financial Services Management voltijd HBO BACHELOR OPLEIDING Financial Services Management voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel V8
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen
V
1.2. Niveau Bachelor
G
1.3. Oriëntatie HBO
G
2. Programma
V
2.1. Eisen HBO
V
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
G
2.3. Samenhang Programma
V
2.4. Studielast
V
2.5. Instroom
G
2.6. Duur
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
V V9
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO
V
3.2. Kwantiteit Personeel
G
3.3. Kwaliteit Personeel
G V10
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
V V11
5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten
E
5.2. Maatregelen tot Verbetering
G
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
G
6. Resultaten
V
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
Samenvattend oordeel
8
Extra aantekening: goed.
9
Extra aantekening: goed.
10
Extra aantekening: goed.
11
Extra aantekening: goed.
V
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 84
3.3.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
3.3.1. Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door Hogeschool Utrecht, in casu het Institute for Business Economics, verzorgde voltijd HBO Bachelor Opleidingen Bedrijfseconomie en Financial Services Management in aanmerking komen voor accreditatie door de NVAO. Extra aantekening: Conform de ‘Beslisregels Accreditatie’ zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp ‘Doelstelling’ als goed en één als voldoende, twee facetten van onderwerp ‘Personeel’ als goed en één als voldoende, één facet van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed en één als voldoende en twee facetten van het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ als goed en één als excellent. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor deze onderwerpen. Reden voor het auditteam de kwalificatie goed als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 85
BIJLAGE I:
Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring auditoren
W.L.M. (Wienke) Blomen Wienke is sinds 1976 actief in het hoger (beroep) onderwijs op het gebied van bestuur, strategie en organisatie. Van 1976 tot 1992 in diverse functies bij de HBO-Raad, waaronder die van hoofd van een van de adviesgroepen en plv. secretaris-directeur, en sinds 1992 als senior-adviseur en later directeur en medeeigenaar van de Hobéon Groep BV. Sinds 1996 is hij tevens werkzaam in de certificering van bedrijven in de monumentenzorg, in het hoger onderwijs en in de sector kunst en cultuur. G.A. (Guus) Egas Repáraz Guus Egas Repáraz was als econoom werkzaam bij Philips nv, de Universiteit van Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Daar heeft hij een ruime internationale ervaring opgedaan met projecten in o.a. China, Japan en Oost-Europa. Egas was zes jaar voorzitter CvB van de HES Rotterdam. Tijdens zijn voorzitterschap vervulde hij diverse bestuurlijke functies binnen de Hbo sector. Egas was zes jaar lid van Raad voor de Veiligheid en actief in de havenlogistiek, lid van de selectiecommissie voor het Talentenprogramma van het ministerie van OC&W. Egas is o.a. voorzitter van het Dagelijks Bestuur van de Wijk Ontwikkelingsmaatschappij in Rotterdam en parttime docent Bestuurskunde aan de EUR. Hij voert een eigen adviespraktijk onder de naam Egas Repáraz Consultancy. R.P. (Piet) Eemsing De heer Eemsing heeft een lange carrière in de bankwereld achter de rug. Hij vervulde verschillende functies bij de ABN AMRO Bank in binnen- en buitenland (Europa, het Caribisch Gebied, Zuid-Amerika). Daarnaast vervult ook hij een aantal bestuurlijke nevenfuncties, waarbij toezicht op het gevoerde financieeleconomische beleid centraal staat. Zo is hij lid van de Raad van Toezicht van het Oogziekenhuis Rotterdam en is hij bestuurslid van de Sophia Stichtingen en het Sophia Kinderziekenhuis. B.W.M. (Bob) van der Hoorn Bob van der Hoorn is derdejaars student aan de Haagse Hogeschool, HBO Bedrijfseconomie. Momenteel loopt hij stage bij KPMG. In de afgelopen jaren heeft Van der Hoorn werkervaring opgedaan door het vervullen van admistratieve werkzaamheden bij diverse werkgevers. In zijn vrije tijd is Van der Hoorn hoofdtrainer van de D-junioren van het jeugdvoetbbalteam ROAC ‘79 D.P.M. (Daniëlle) de Koning, MSc Daniëlle heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft Daniëlle tien maanden in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, welke zij in 2006 heeft afgerond. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 86
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 87
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 88
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 89
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 90
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 91
BIJLAGE II: Programma Visitatie Programma Accreditatie - Audit Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management – donderdag 7 juni 2007, Faculteit Economie & Management – Hogeschool Utrecht
Tijd / ruimte
Gesprekspartners
08.15 – 08.30
Inloop & ontvangst leden van het auditteam
08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 Lokaal 2.76
Management (AC/BE/FSM) • Hans Monpellier (directeur Institute for Business • •
•
Auditoren
Onderwerpen
Auditteam
Voorbespreking
Auditteam:
Strategisch beleid, visie, missie
Blomen
Marktpositie en instroom
Van Roekel Economics) Los Ruud Tonkes Van der Hoorn (onderwijsmanager Accountancy) De Koning Joke Berendsen (onderwijsmanager Propedeuse en Financial Service Management) Nico van Beek (onderwijsmanager
Kwaliteitszorg Relatie beroepenveld Personeel / Deskundigheidsbevordering Resultaten / rendementen Alumnibeleid Duur van de opleiding Gerealiseerd eindniveau
Bedrijfseconomie)
10.00 – 10.15
Interne terugkoppeling, verificatie auditteam
10.15 – 11.15
Curriculum binnenschools (AC) • George Dinmohamed (docent) • Koos Vijverberg (docent / voorzitter examencommissie / eenheidbeheerder) • Erna Tiggelman (docent / coördinator) • Hein Buné (docent)
Lokaal 2.76
Auditteam 1:
Curriculum
Los
Toetsen en beoordelen
De Koning
Stage en afstuderen Minoren Aansluiting instroom en programma Samenhang programma Studie(loopbaan)begeleiding Gerealiseerd eindniveau
Lokaal 2.80
Curriculum buitenschools (AC) • Paul Scheepers (docent / eenheidbeheerder) • Edwin de Vries (secretaris examencommissie) • Hans Smits (docent / lid examencommissie / eenheidbeheerder) • Jan van Veen (docent)
Auditteam 2:
Curriculum
Blomen
Toetsen en beoordelen
Van Roekel
Stage en afstuderen
Van der Hoorn
Minoren Aansluiting instroom en programma Samenhang programma Studie(loopbaan)begeleiding Gerealiseerd eindniveau
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 92
11.15 – 12.00 Lokaal 2.76
Studenten (AC) • Jochim Schueler (student hoofdfase jaar2 AC / voorzitter GOC) • Jacquelien Beekhuis (studente hoofdfase jaar 2 AC) • Monique van Drunen (studente hoofdfase jaar 3 AC-duaal) • Nienke Buerman (studente hoofdfase jaar 3 AC) • Nordin Bellari (student hoofdfase jaar 3 AC-duaal)
Auditteam 1:
Informatievoorziening
Blomen
Toetsen en beoordelen
Van der Hoorn
Studiebegeleiding (incl. stages)
Los
Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen Praktijkcomponent Intakeprocedure
Auditteam 2: Lokaal 2.82 (documentatieruimte)
12.00 – 12.30
Van Roekel Documenten (AC) De Koning • Literatuur • Afstudeerscripties • Toetsen + beoordeling • Mediatheek • Software (student legt uit?) • Verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken (AC/BE/FSM) • Notulen van overleg met beroepenveldcommissies (AC/BE/FSM) • CV’s docenten
Verificatie opleidingspecifieke voorzieningen / documenten
1. Extra verificatie documenten AC • Gelegenheid voor Los en Van der Hoorn om documentatie te verifiëren 2. Inloop & ontvangst Eemsing en Egas Repáraz • Korte briefing door Blomen en De Koning van het gesprek met het management eerder op de dag – voorbespreking voor het middagprogramma
12.30 – 13.15
Lunch, interne terugkoppeling, opmaak beoordeling AC Hele auditteam aanwezig: Blomen, Los, Van Roekel, Egas Repáraz, Eemsing, Van der Hoorn en De Koning
13.15 – 13.30
Extra ruimte voor afronding AC / voorbespreking BE/FSM
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 93
13.30 – 14.30
Lokaal 2.76
Curriculum binnenschools (BE/FSM) • Arno Eigenraam ( docent) • Wil van Erp (docent / vice-voozitter • • •
Lokaal 2.80
• •
•
Egas Repáraz
Toetsen en beoordelen
De Koning
Stage en afstuderen Minoren Aansluiting instroom en programma Samenhang programma Studie(loopbaan)begeleiding Gerealiseerd eindniveau
(docent) Joke Berendsen (docent / onderwijsmanager FSM)
(docent) Edwin de Vries (secretaris examencommissie) Jos Bouwens (docent) Koos Vijverberg
Auditteam 2: Blomen
Curriculum
Eemsing
Toetsen en beoordelen
Van der Hoorn
Stage en afstuderen Minoren Aansluiting instroom en programma
(docent / voorzitter
Samenhang programma
examencommissie /
Studie(loopbaan)begeleiding
eenheidbeheerder) Wyp de Jong (docent)
Gerealiseerd eindniveau
14.30 – 14.45
Interne terugkoppeling, verificatie auditteam
14.45 – 15.45
Studenten (BE/FSM) • Terence Sjauw en Wa (student hoofdfase jaar 1 BE) • Özkan Sert (student hoofdfase jaar 2 BE / lid GOC) • Wijnand Berendes (student hoofdfase jaar FSM) • Margriet van Straaten (studente hoofdfase jaar FSM) • Sjoerd van Pijkeren (student hoofdfase jaar 3 FSM / lid GOC)
Lokaal 2.76
Curriculum
examencommissie) Erna Tiggelman (docent / coördinator) Astrid Oranje
Curriculum buitenschools (BE/FSM) • Henk Visser •
Auditteam 1:
Auditteam 1:
Informatievoorziening
Blomen
Toetsen en beoordelen
Egas Repáraz
Studiebegeleiding (incl. stages)
Van der Hoorn
Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen Praktijkcomponent Intakeprocedure
Verificatie opleidingspecifieke Lokaal 2.82 (documentatieruimte)
15.45 – 16.30
Auditteam 2: Documenten (BE/FSM) • Literatuur • Afstudeerscripties • Toetsen + beoordeling • Mediatheek • CV’s docenten
voorzieningen / documenten
Eemsing De Koning
1. Extra verificatie documenten BE/FSM • Gelegenheid voor Egas Repáraz en Van der Hoorn om documentatie te verifiëren 2. interne terugkoppeling, opmaak beoordeling BE/FSM
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 94
16.30 – 17.00
Alle gesprekspartners & genodigden
Auditteam
Terugkoppeling voorlopige beoordeling
Lokaal 2.76
W.L.M. Blomen (Wienke) Lead-auditor – directeur Hobéon J. Los AA FB (Jan) Werkvelddeskundige Accountancy – zelfstandig mediator Los Mediation B.V. , voorzitter SMA, diverse functies bij verschillende accountantskantoren vervuld G. van Roekel RA (Gert) Werkveld- en vakdeskundige Accountancy – werkzaam bij BDO CampsObers, Registeraccountants te Nijmegen/Apeldoorn G.A. Egas Repáraz (Guus) Vakdeskundige BE/FSM – adviseurschap van de Hogeschool Rotterdam, eigen adviespraktijk R.P. Eemsing (Piet) Werkvelddeskundige BE/FSM – Commercieel directeur ABN AMRO Bank Zuid West Nederland B.W.M. van der Hoorn (Bob) Studentlid – 3de jaars student Bedrijfseconomie (Haagse Hogeschool) Daniëlle de Koning (Daniëlle) secretaris – junior adviseur Hobéon Toehoorder Sjaan Quirijns (Kwaliteitszorg FEM)
©Hobéon® Certificering conceptrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding BE en FSM, Hogeschool Utrecht 95