activiteitenboek melkweg verhalen schrijven
Bouwsteen interactief taalonderwijs nr. 8 Jack Duerings m.m.v. Willy van Elsäcker, John Bronkhorst en Hennie Biemond
februari 2003
1
Activiteitenboek Melkweg
inhoudsopgave inleiding
3
Hoofdstuk 1 Melkweg en interactief taalonderwijs 1.1. Wat is schrijven? 1.2. Schrijfonderwijs 1.3. Sociaal leren 1.4. Betekenisvol leren 1.5. Strategisch leren
5 5 5 5 6 7 8
Hoofdstuk 2 Activiteiten voor groep 1 en 2 2.1. Introductie van het anker 2.2. Inrichten van de ruimte 2.3. Activiteiten gericht op uitbreiding van de woordenschat 2.4. Activiteiten gericht op schrijven 2.5. Activiteiten gericht op verhaalbegrip 2.6. Activiteiten gericht op schriftelijk communiceren met anderen
9 9 10 11 14 15 19 21
Hoofdstuk 3 Activiteiten voor groep 3 en 4 3.1. Introductie van het anker 3.2. Inrichten van de ruimte 3.3. Activiteiten gericht op uitbreiding van de woordenschat 3.4. Activiteiten gericht op verhalen schrijven 3.5. Activiteiten gericht op verhaalbegrip 3.6. Activiteiten gericht op schriftelijk communiceren met anderen
25 25 25 26 29 30 36 37
Hoofdstuk 4 Activiteiten voor groep 5 t/m 8 4.1. Introductie van het anker 4.2. Activiteiten rond een schrijver 4.3. Activiteiten gericht op verhalen schrijven 4.4. Activiteiten gericht op schriftelijk communiceren met anderen 4.5. Activiteiten gericht op uitbreiding van de woordenschat
41 41 41 42 46 52 52
Literatuur
55
Bijlage 1: Een digitaal prentenboek maken Bijlage 2: Schrijverstip, het werken met een schrijversrecept Bijlage 3: Richtlijnen voor reflecteren Bijlage 4: Schrijfstappen in beeld Bijlage 5: Schrijfstappen in woorden Bijlage 6: Werken met een Digitaal woordenboek Bijlage 7: Overzicht van schrijverstips. Bijlage 8: Schrijverstips voor het zetten van stappen Bijlage 9: Schrijverstips voor de kunst van het schrijven Bijlage 10: Schrijverstips voor de schrijfvaardigheid
56 59 61 63 65 68 73 74 78 82
2
Activiteitenboek Melkweg
inleiding Kinderen houden van verhalen. Zij vinden het leuk om verhalen te lezen of ernaar te luisteren en zij bedenken, vertellen en schrijven ook graag zelf verhalen. Met verhalen bezig zijn is leerzaam. Kinderen leren bijvoorbeeld dat er een structuur in verhalen zit, dat er verschillende soorten verhalen zijn en dat de figuren die in een verhaal voorkomen bepaalde karakters hebben. Bovendien breiden kinderen hun woordenschat uit wanneer ze veel verhalen horen en lezen. In het onderwijs worden veel verhalen verteld, voorgelezen en door de kinderen zelf gelezen. Er wordt over verhalen gepraat en ze worden naverteld of uitgespeeld. Ook krijgen kinderen veelvuldig de kans om zelf verhalen te vertellen; zij vertellen bijvoorbeeld verhalen over hun eigen ervaringen en belevenissen in de kring en leren informatieve verhalen te vertellen in een spreekbeurt. Verhalen schrijven komt in het basisonderwijs veel minder aan bod. Voordat kinderen opstellen gaan schrijven, wordt er in het algemeen niet zoveel tijd en aandacht besteed aan spontaan en functioneel schrijven. Daardoor zijn kinderen vaak onvoldoende voorbereid op het schrijven van een opstel. Dat is vreemd, want het vereist specifieke kennis en vaardigheden om zelf een verhaal te schrijven. Zo moet je bepalen waar het verhaal over gaat en wie de belangrijkste personen zijn, je moet een verhaallijn bedenken en vaststellen waar het verhaal zich afspeelt en hoe het begint en eindigt. Het is kortom niet eenvoudig om een leuk of spannend verhaal te schrijven. Het is dan ook zinvol dat we al vroeg beginnen om met kinderen activiteiten te doen die gericht zijn op het leren schrijven van verhalen. Kinderen vinden het niet alleen leuk om zelf verhalen te schrijven, zij leren er ook veel van. De kinderen maken zich schrijfvaardigheden eigen, leren verhalen verbeteren en breiden hun woordenschat uit. Vier basisscholen voerden gedurende een jaar allerlei activiteiten uit rond het schrijven van verhalen en oriënteerden zich op de mogelijkheden die de computer daarbij biedt. Deze pilot maakte onderdeel uit van het project Melkweg: Multimediale Educatieve Leeromgeving voor Kinderen op de digitale snelWEG. Dit activiteitenboek is het resultaat van deze op verhalen schrijven gerichte pilot van Melkweg. Het boek biedt allerlei activiteiten rond verhalen schrijven, die leerkrachten van groep 1 t/m 8 met hun klas kunnen uitvoeren. De activiteiten zijn gericht op allerlei aspecten die een rol spelen bij het schrijven van verhalen, zoals de uitbreiding van de woordenschat, verhaalbegrip, spontaan schrijven en procesgericht schrijven. Deze activiteiten zijn geselecteerd uit diverse publicaties van het Expertisecentrum Nederlands: Kleef, M. van & Tomesen, M. (2002). Stimulerende lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands Elsäcker, W. & Verhoeven, L. (2001) Interactief Lezen en Schrijven. Naar motiverend leesen schrijfonderwijs in de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs. Kienstra, M. (interne publicatie). Prototype Woordenschatuitbreiding met behulp van prentenboeken en voorleesverhalen. Droop, M., Peters, S. & Janssen, A., (2001) Reflecteren met jonge kinderen aan de hand van portfolio's, In: Taal Lezen Primair, nr. 4. In dit activiteitenboek worden de activiteiten waar mogelijk gekoppeld aan het gebruik van de computer. ICT stimuleert kinderen en biedt hen gevarieerde mogelijkheden om op een aantrekkelijke manier te leren. Door veel met de computer te werken, maken de kinderen zich bovendien ICT-vaardigheden eigen. Omdat het belangrijk is dat kinderen gemotiveerd zijn om te gaan schrijven, creëren de scholen allereerst een betekenisvolle context waarin de schrijfactiviteiten worden uitgevoerd. Dat wil
3
Activiteitenboek Melkweg
zeggen dat de kinderen de activiteiten niet ‘zomaar’ uitvoeren, maar dat de leeromgeving hen daartoe nadrukkelijk uitnodigt en uitdaagt. Schrijven is betekenisvol wanneer er ‘echt’ wordt geschreven; de kinderen schrijven een echt verhaal bijvoorbeeld voor een verhalenbundel of een echte brief aan een familielid of een penvriendin. Vaak heeft het schrijven op school alleen maar een schoolse functie: kinderen krijgen schrijfopdrachten waarbij ze laten zien hoe goed ze kunnen schrijven. Door echter de leeromgeving zo in te richten dat de behoefte aan schrijven als vanzelf bij de kinderen ontstaat, krijgt het schrijven voor de kinderen zin en betekenis. Zij willen en durven te schrijven en gaan gemotiveerd en met plezier aan de slag. Een belangrijk instrument om zo’n betekenisvolle context te creëren is de zogenaamde ankergestuurde instructie: als start van de activiteiten brengt de leerkracht ‘een anker’ in, dat de kinderen motiveert en uitnodigt tot schrijfactiviteiten. Dit kan bijvoorbeeld een prentenboek, een verhaal, een film of plaat zijn. Nadat het anker is geïntroduceerd, voert de leerkracht in de periode die volgt met de kinderen allerlei vervolgactiviteiten rondom schrijven uit, die allemaal in het teken staan van het anker. Ook biedt het anker mogelijkheden om de ruimte betekenisvol in te richten. De ankergestuurde instructie komt voort uit de principes van interactief taalonderwijs. Het project Melkweg is gebaseerd op deze principes. Dat betekent dat sociaal leren, betekenisvol leren en strategisch leren als uitgangspunten fungeren voor de activiteiten. In hoofdstuk 1 besteden we aandacht aan deze uitgangspunten. Achterin dit boek is een literatuurlijst opgenomen met boeken over interactief taalonderwijs. Binnen de pilot ‘Verhalen schrijven’ zijn er activiteiten uitgevoerd in de groepen 1 tot en met 8. In dit boek zijn de activiteiten ingedeeld in drie hoofdstukken: hoofdstuk twee bevat activiteiten voor groep 1 en 2, hoofdstuk drie voor groep 3 en 4 en hoofdstuk vier beschrijft activiteiten die zijn uitgevoerd in groep 5 tot en met 8. Elk hoofdstuk begint met de introductie van het anker. Daarna komen de verschillende vervolgactiviteiten voor de betreffende groep aan bod. Er is voor de verschillende bouwen één centrale activiteit gekozen, waar naartoe wordt gewerkt. Alle andere activiteiten kunnen we beschouwen als een voorbereiding op deze centrale activiteit. De centrale activiteit in groep 1 en 2 is het maken van een eigen boekje. In groep 3 en 4 staat het maken van een verhaal met een specifieke opbouw centraal. In groep 5 tot 8 werkten de kinderen er naartoe zelf een verhaal te schrijven dat zich afspeelt in een specifieke setting/omgeving. Daarnaast is in alle groepen aandacht besteed aan schriftelijke communicatie over afstand. De activiteiten uit dit boek zijn ontwikkeld en uitgeprobeerd op de volgende scholen: basisschool De Blaak in Tilburg basisschool De Brug in Waspik basisschool De Coppele in Oisterwijk basisschool Pieter Wijten in Waalwijk
4
Activiteitenboek Melkweg
hoofdstuk 1 melkweg en interactief taalonderwijs
1.1. Wat is schrijven? Kinderen worden zich al op jonge leeftijd bewust van de functies van geschreven taal. Ze zien grote kinderen en volwassen briefjes, boodschappenlijstjes of dagboeken schrijven en willen ook graag zelf schrijven. Kinderen zien al vroeg in dat schrijven een communicatiemiddel is, dat je via geschreven taal kunt communiceren over tijd en afstand. Wanneer kinderen de functie van geschreven taal eenmaal door hebben, gaan zij de schrijfhandeling imiteren. Dat ‘schrijven’ is aanvankelijk nog niet leesbaar; de letters zijn niet herkenbaar en de schrijfrichting is nog willekeurig. Maar geleidelijk leren kinderen dat de regels van links naar rechts en de pagina’s van boven naar beneden worden geschreven. Zij schrijven letterachtige vormen en letterreeksen, die door anderen pas worden begrepen na een toelichting van het kind. Alhoewel deze teksten nog niet te lezen zijn, beschouwen we deze activiteiten van het kind weldegelijk als ‘schrijven’. We definiëren ‘schrijven’ namelijk als de vaardigheid om gedachten – in welke vorm ook – op papier te zetten. Deze definitie past binnen de huidige opvattingen van ‘ontluikend schrijfgedrag’, waarbij schrijven wordt opgevat als ‘betekenisverlening door middel van verschillende tekensystemen’. Ook het tekenen en krabbelen van kleuters beschouwen we dus als schrijven. (van Elsäcker & Verhoeven, 2001)
1.2. Schrijfonderwijs Hoewel kleuters nog niet op de traditionele manier kunnen schrijven, kunnen we in de groepen 1 en 2 allerlei activiteiten uitvoeren om het beginnend schrijfgedrag en de schrijfvaardigheid van de kinderen te stimuleren. Zo besteden we in deze groepen veel aandacht aan de uitbreiding van de woordenschat en aan verhaalbegrip en laten we de kinderen zelf briefjes en verhaaltjes schrijven in een betekenisvolle context. Het is belangrijk dat we al vroeg schrijfactiviteiten met kinderen uitvoeren, want kinderen die van jongs af aan veel ervaring opdoen met schrijven, zullen de technische vaardigheden en de schrijfmotoriek beter onder de knie krijgen. We zijn in de kleutergroepen nog niet zo bezig met de technische aspecten van het schrijven. Op deze leeftijd is de bedoeling die het kind met schrijven heeft belangrijker dan de vorm van het schrift. Het gaat er vooral om waarover kinderen schrijven en hoe ze schrijven benaderen en veel minder om technische aspecten, zoals spelling of het handschrift (van Kleef & Thomesen, 2002). In groep 3 en 4, wanneer de kinderen ‘echt’ leren schrijven, besteden we relatief veel aandacht aan de techniek van het schrijven en aan de spelling van woorden en zinnen. Het is echter belangrijk dat we daarnaast aandacht besteden aan spontaan schrijven. In deze groepen schrijven kinderen vooral korte teksten, zoals antwoorden op vragen, mededelingen of verzoeken. Maar ook kunnen kinderen al verhaaltjes en gedichtjes schrijven. Deze schrijfactiviteiten zijn er niet alleen op gericht de schrijfvaardigheid van kinderen te vergroten, maar willen ook het plezier in de durf om te schrijven bevorderen. Dat laatste geldt natuurlijk ook voor het schrijfonderwijs in de midden- en bovenbouw. Ook daar is het belangrijk dat kinderen het leuk vinden om verhalen, brieven of andere teksten te schijven. We laten de kinderen naarmate ze ouder worden steeds meer verschillende soorten teksten
5
Activiteitenboek Melkweg
schrijven en de omvang van de teksten neemt toe. Ook leren de kinderen in de bovenbouw dat ze bij het schrijven van bijvoorbeeld brieven bepaalde conventies in acht moeten nemen en leren ze schrijfstrategieën uit te voeren. Zo leren zij voordat ze gaan schrijven dat ze moeten vaststellen voor wie ze schrijven, wat ze precies willen vertellen in hun verhaal of tekst, ze leren structuur in hun tekst aan te brengen en ze leren op hun teksten te reflecteren en deze te verbeteren. In het kader van de pilot ‘verhalen schrijven’ van Melkweg zijn er allerlei schrijfactiviteiten uitgevoerd in alle groepen van de basisschool. Het project is gebaseerd op de principes van interactief taalonderwijs. Dat wil zeggen dat er sprake is van sociaal leren, betekenisvol leren en strategisch leren.
1.3. Sociaal leren We spreken van sociaal leren, wanneer kinderen leren door actief samen te werken met anderen. Zij leren van elkaar, maar ook in interactie met de leerkracht. Bij sociaal leren is er tijdens het leren dus veelvuldig sprake van sociale interactie. Wanneer kinderen met elkaar samenwerken, leren zij meer dan in hun eentje. Het ene kind weet immers altijd wel iets dat het andere kind nog niet weet. De kinderen leren met en van elkaar. Door veel samen te werken worden kinderen zich bewust van hun eigen kennis en werkwijze en leren zij deze te toetsen aan die van anderen. Zij zien dat kinderen allerlei taken op verschillende manieren uitvoeren en leren rekening te houden met die verschillen. Als er sprake is van sociaal leren, werken kinderen dus veel met elkaar samen. Bij veel activiteiten in dit boek wordt er dan ook in groepjes of in tweetallen (een schrijfmaatje) gewerkt. Dat gebeurt volgens de principes van coöperatief leren: Er is sprake van positieve wederzijdse afhankelijkheid: de kinderen zijn van elkaar afhankelijk om de activiteit goed te kunnen uitvoeren. Er is sprake van individuele verantwoordelijkheid: ieder kind is verantwoordelijk voor zijn eigen inzet en bijdrage aan het werk van de groep. Er is sprake van directe interactie: de kinderen praten met elkaar over de inhoud en de voortgang van de activiteit. Ze moedigen elkaar aan en helpen elkaar. De kinderen ontwikkelen samenwerkingsvaardigheden en de leerkracht besteedt hieraan regelmatig expliciet aandacht. De samenwerking wordt geëvalueerd: de kinderen kijken met elkaar terug op het resultaat en op het proces van hun samenwerking: hoe verliep de samenwerking? Wat ging er goed? Wat moeten we de volgende keer anders doen? Sociaal leren heeft natuurlijk ook implicaties voor de rol van de leerkracht. Zij is niet de allesweter, die de kennis overdraagt aan haar leerlingen, maar is veel meer een begeleider, een coach, die met de kinderen samenwerkt en hen stimuleert en helpt om met elkaar te communiceren en samen te werken. De leerkracht fungeert bovendien als model en inspirator. Zij geeft veel schrijfvoorbeelden, doet het schrijven veelvuldig voor en denkt daarbij hardop. Daarnaast is zij de organisator van allerlei gesprekken en zorgt zij ervoor dat leerlingen in de kleine kring of tweetallen, met en zonder de leerkracht, veel praten over allerlei aspecten van het schrijven. Zij leert kinderen op hun eigen leerproces en schrijfproducten te reflecteren en elkaar feedback te geven.
6
Activiteitenboek Melkweg
1.4. Betekenisvol leren Het tweede principe, betekenisvol leren, impliceert dat al het leren in een betekenisvolle context plaatsvindt. Dat is het geval, wanneer de activiteiten zin hebben voor het kind. Daarom zorgen we ervoor dat kinderen schrijven in ‘echte’ situaties, die functioneel zijn en die hen aanspreken. De kinderen schrijven met een bepaald doel en voor een bepaald publiek. Ze schrijven om gelezen te worden. Daardoor worden zij meer gemotiveerd om te leren. Zij willen immers – net zoals volwassenen – graag dingen leren die zij kunnen gebruiken in het dagelijks leven. Daarom doen we functionele activiteiten met de kinderen, waaraan zij ook zelf betekenis kunnen geven. De inhoud van de activiteiten heeft dus alles te maken met de kinderen zelf en sluit aan bij hun eigen leefwereld. Het is de taak van de leerkracht om zo’n betekenisvolle context te creëren. Zij maakt daartoe gebruik van de zogenaamde ‘ankergestuurde instructie’. Dat wil zeggen dat de leerkracht bij het begin van een leerproces, thema of activiteit een anker inbrengt, iets dat de kinderen raakt, aanspreekt en nieuwsgierig maakt. Een anker kan van alles zijn, bijvoorbeeld een verhaal, een boek, een film, een nieuwsitem of een excursie. Naar aanleiding van het anker doen de kinderen verschillende vervolgactiviteiten, waarin zij spelen, praten, ontdekken en leren. Elk hoofdstuk van dit activiteitenboek begint dan ook met de introductie van een anker. Een goed anker is meer dan gewoon ‘een leuke activiteit’. Een anker raakt en boeit de kinderen; zij worden erdoor gegrepen en het daagt hen uit. Een anker heeft een goed plot, maar roept ook vragen op, omdat het één of meer onopgeloste problemen in zich heeft. Het anker daagt de kinderen dan ook uit om vanuit verschillende invalshoeken vragen te stellen. Tegelijkertijd stimuleert het anker de kinderen om antwoord te zoeken op deze vragen. Om die antwoorden te vinden, stimuleert de leerkracht de kinderen gebruik te maken van veel verschillende materialen en informatiebronnen. Wanneer we betekenisvol leren willen realiseren, is de omgeving waarin kinderen de taalactiviteiten uitvoeren van essentieel belang. Er moet sprake zijn van een ‘stimulerende leeromgeving’. Dat betekent dat de omgeving aantrekkelijk is en ondersteuning biedt bij het uitvoeren van de (schrijf)activiteiten. Nadat we het anker hebben geïntroduceerd, en met de vervolgactiviteiten gaan beginnen, passen we gaandeweg de inrichting van het lokaal aan. We richten de ruimte ‘betekenisvol’ in; dat wil zeggen dat de inrichting van de ruimte in het teken staat van het thema van het anker. We zien veel voorwerpen, boeken, teksten, afbeeldingen en attributen in de ruimte, die iets te maken hebben met het anker. In een stimulerende leeromgeving zien we veel beeldtaal en geschreven taal, is er een rijk en gevarieerd boekenaanbod en liggen er vele lees- en schrijfmaterialen. Er zijn verschillende werkplekjes, waar kinderen allerlei activiteiten kunnen uitvoeren. De kinderen kunnen makkelijk beschikken over de boeken en schrijfmaterialen; deze liggen als het ware voor het grijpen. Vooral in de onderbouw wordt er veel in hoeken gewerkt. In het lokaal zijn er verschillende hoeken ingericht, waar kinderen alleen of in groepjes (schrijf)activiteiten kunnen uitvoeren. Omdat een leeromgeving voor kinderen nog stimulerender is wanneer zij zelf betrokken zijn bij de inrichting ervan, biedt elk hoofdstuk van dit boek mogelijkheden en suggesties om het lokaal – uitgaande van het anker - samen met de kinderen in te richten. Het belangrijkste element van een stimulerende lees- en schrijfomgeving is de leerkracht zelf. Zij vervult een voorbeeldrol als lezer en schrijver. De kinderen zien haar lezen en schrijven en ervaren dat zij het leuk vindt. De leerkracht praat enthousiast over boeken of artikelen die ze gelezen heeft. Ze werkt zoveel mogelijk met allerlei lees- en schrijfroutines zoals een klassenschrift, een prikbord met briefjes waarop allerlei belangrijke zaken genoteerd zijn en
7
Activiteitenboek Melkweg
kladblaadjes. Wanneer de leerkracht met deze routines bezig is, betrekt ze de kinderen erbij. Zij geeft kinderen telkens de gelegenheid de leeromgeving te beïnvloeden.
1.5. Strategisch leren Strategisch leren tenslotte, betekent dat kinderen zich methodes en strategieën eigen maken waarmee zij zelf problemen kunnen oplossen en die zij ook in andere situaties kunnen gebruiken. De leerkracht stimuleert de kinderen om zich bewust te worden van de manier waarop zij leren en stimuleert hen het eigen leerproces te plannen. Zij doet dit bijvoorbeeld door hen hardop te laten nadenken, daarop feedback te geven en hen zodoende bewust te maken van de stappen die zij bij het uitvoeren van een taak doorlopen. Wanneer kinderen zich bewust zijn van de manier waarop zij leren en in staat zijn om hun eigen leerproces te plannen, nemen ze meer verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces en zijn zij bovendien beter in staat om het geleerde toe te passen in andere situaties. In de beschreven activiteiten wordt veel gebruik gemaakt van ‘routines’. Dit zijn terugkerende, vaststaande werkvormen, die aanzetten tot communicatie. Zo is er bijvoorbeeld ‘de vertelstoel’, waarop kinderen op gezette tijden kunnen plaatsnemen om hun verhaal voor te lezen. Of er is het ‘redactie-overleg’, waarin kinderen volgens een vaste methodiek praten over elkaars teksten. Doordat deze situaties vaak worden herhaald, zijn deze voor de kinderen al gauw herkenbaar. De kinderen hoeven zodoende niet veel aandacht meer aan de gang van zaken, de vorm van de activiteit te besteden, en kunnen goed letten op wat er tijdens de activiteit precies gebeurt. Zij zijn vooral betrokken op de inhoud van de activiteit. Het duurt een tijdje voordat kinderen zich een werkvorm hebben eigen gemaakt en het echt een routine is geworden. Er gaat een periode aan vooraf waarin de leerkracht er - met instructie – aan werkt om de werkwijze bij de kinderen in te slijpen.
8
Activiteitenboek Melkweg
hoofdstuk 2 activiteiten voor groep 1 en 2 In groep 1 en 2 doen we allerlei activiteiten, die in dienst staan van de beginnende geletterdheid en die het ontluikend schrijfgedrag stimuleren. Kernactiviteit in deze groepen is het maken van een eigen boekje. De boekjes van de kinderen kunnen worden gebundeld in een verhalenbundel. In het project is de verhalenbundel ‘Alle verhalen van kikker en pad’ van Arnold Lobel als anker gebruikt. Waar het mogelijk en zinvol is, maken we gebruik van ICT, al doen we dat in deze groepen nog op beperkte schaal. Kleuters kunnen nog niet leesbaar schijven, maar in hoofdstuk 1 zagen we dat we schrijven breed definiëren. Wanneer we in dit hoofdstuk spreken van ‘schrijven’, dan bedoelen we daarmee ‘tekenen met onderschriften’. Leerkrachten, die er een routine van maken om met onderschriften te werken, stimuleren het bewustzijn van geschreven taal en versterken de wens van kinderen om zelf te willen schrijven. Wanneer een kind bijvoorbeeld een tekening heeft gemaakt, vraagt de leerkracht of het kind wil dat er iets onder wordt geschreven. Wil een kind graag dat er iets bij zijn tekening of product wordt geschreven, onderzoek dan of het kind de tekst zelf wil schrijven, wil naschrijven of wil dat de leerkracht de tekst erbij schrijft. Het is belangrijk dat we kinderen stimuleren en prikkelen tot schrijven, maar hen daartoe nog niet verplichten. We sluiten aan bij de ontwikkeling van het kind. Voor de kinderen die de fase van het ‘naschrijven’ hebben bereikt, schrijft de leerkracht de door het kind gewenste zin op een leitje of vel en schrijven de kinderen de tekst na. Zij kan hen daarbij wijzen op bepaalde letters, bijvoorbeeld van namen van kinderen of van woorden op de ABC-muur (zie 2.2.). De activiteiten in groep 1 en 2 zijn erop gericht de kinderen te leren dat schrijven ‘communiceren’ is. We laten hen ervaren dat schrijven een manier is om anderen iets te vertellen en om iets te weten te komen over anderen. In dat kader wordt er een correspondentie op gang gebracht met kinderen van een andere groep van de eigen of van een andere school. We besteden veel aandacht aan de uitbreiding van de woordenschat en aan verhaalbegrip; belangrijke voorwaarden voor het schrijven van verhalen. De activiteiten zijn geordend op hun doelstellingen, al kunnen we deze natuurlijk niet zo strikt scheiden. Veel activiteiten dienen meerdere doelen. Zo speelt uitbreiding van de woordenschat in vrijwel alle activiteiten een rol. Om een betekenisvolle context te creëren, kiezen we een aansprekend anker. Omdat in het project Melkweg het maken van een boek of verhalenbundel de centrale activiteit was, is gewerkt met de verhalenbundel ‘Alle verhalen van kikker en pad’ van Arnold Lobel. De verhalen uit de bundel van Lobel zijn ook uitgegeven als losse boekjes. Wanneer u een aantal van die boekjes in de boekenhoek opneemt, kunt u het inzicht van de kinderen in het begrip ‘verhalenbundel’ vergroten. Waarom is de verhalenbundel zo dik? In de groepen 1 en 2 maken we nog maar beperkt gebruik van de mogelijkheden van de computer. We gebruiken deze vooral als middel om - per e-mail - post te verzenden en te ontvangen en voor het maken van een digitaal prentenboek. De activiteiten hoeven niet in de beschreven volgorde te worden uitgevoerd, al is het vanzelfsprekend dat we beginnen met de introductie van het anker. Ook is het de bedoeling dat activiteiten rond de traditionele brief (per post) vooraf gaan aan activiteiten waarin wordt gecommuniceerd via de e-mail.
9
Activiteitenboek Melkweg
2.1. Introductie van het anker Omdat we de kinderen duidelijk willen maken dat schrijven ‘communiceren’ is, is in het project het verhaal ‘De brief’ uit de bundel ‘Alle verhalen van kikker en pad’ van Arnold Lobel als ankerverhaal gekozen. Maar ook een ander prentenboek of de andere verhalen uit deze bundel kunnen als anker fungeren voor de activiteiten. De verhalen over kikker en pad zijn kort en de personages zijn eenvoudig. De verhaaltjes zijn zodoende goed na te vertellen en na te spelen. Bovendien nodigen deze verhalen gemakkelijk uit tot een gesprek. Voordat u het ankerverhaal of boek voorleest bekijkt u het boek, al vragen stellend, samen met de kinderen. U wekt de nieuwsgierigheid van de kinderen op. U kunt voorwerpen laten zien die voorkomen in het boek of u kunt de kinderen vragen naar hun eigen ervaringen rond het thema van het boek. Samen met de kinderen onderzoekt u het boek en staat u stil bij de algemene kenmerken ervan: het heeft een kaft, bladzijden, een schrijver, een illustrator. U probeert moeilijke woorden uit het verhaal terloops te gebruiken. Gebruikt u een verhaal uit een verhalenbundel, dan laat u de kinderen ontdekken wat een verhalenbundel is. U leest het ankerverhaal voor, praat daarover met de kinderen en maakt vervolgens een keuze uit de in dit hoofdstuk beschreven vervolgactiviteiten.
De leerkracht heeft het boek keurig ingepakt en heeft een grote strik om het pakketje gebonden. Wat zou er in zitten? Met de nodige bombarie pakt zij het pakje uit en bekijkt het samen met de kinderen. Waar zou het boek over gaan? Waaraan kunnen we dat zien? De leerkracht laat de kinderen het boek zien en voelen. Hoe zou het komen dat het zo’n dik en zwaar boek is? In de loop van het gesprek maakt zij duidelijk dat het boek niet één, maar meerdere verhalen over kikker en pad bevat. Het is een verhalenbundel. De leerkracht slaat het boek open, bladert de eerste bladzijden door en zegt hardop wat ze ziet. “Eens even kijken, hier staat de inhoud. Wat zou dat betekenen? Lente, herfst, zomer, winter. Wat is dat?” Ze laat veel pauzes vallen, zodat de kinderen veel gelegenheid hebben om te reageren en vragen te stellen. Vervolgens gaat ze naar het verhaal ‘De brief’ op bladzijde 205 en zegt hardop wat ze doet en ziet: “De verrassing, de brief op bladzijde 205. Wat is dat nu weer, bladzijde 205? Dat gaan we eens even opzoeken.” Wanneer zij de bladzijde samen met de kinderen heeft gevonden, leest ze de titel voor en de eerste vier regels van het verhaal. Dan pakt de leerkracht een vel papier en deelt het vel in twee delen door een horizontale lijn in het midden te trekken. Ze laat het eerste plaatje zien en vraagt aan de kinderen: “Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand?” Ze inventariseert de antwoorden van de kinderen en schrijft/tekent deze op de bovenste helft van het vel papier. Vervolgens slaat ze de bladzijden om en laat andere plaatjes zien. “Wat zou er kunnen gebeuren? Wat denken jullie?” De vermoedens en suggesties van de kinderen schrijft/tekent ze op de onderste helft van het papier. Tenslotte zegt ze: “Zullen we eens kijken of het klopt wat we denken?” en ze leest het verhaal ‘De brief’ voor. Na het verhaal gaat de leerkracht samen met de kinderen na of de suggesties van de kinderen kloppen met het werkelijke verhaal. Ook vraagt zij de kinderen te vertellen over hun eigen ervaringen met post en brieven. “Hebben jullie ook wel eens een brief of een kaart ontvangen of verstuurd?”
10
Activiteitenboek Melkweg
De leerkracht besteedt nadrukkelijk aandacht aan de moeilijke woorden uit het verhaal, vraagt of de kinderen weten wat deze woorden betekenen, praat over de betekenis van deze woorden en geeft de woorden een plekje op de abc-muur of voert ze aan het woordenmonster (zie 2.2. en 2.3). Tenslotte zet de leerkracht het boek weg op een speciale plaats in de klas. “Het is zo’n dik boek, daar staan vast nog veel meer leuke verhalen in. Daarom zetten we het op een speciaal plekje.”
2.2. Inrichten van de ruimte In hoofdstuk 1 werden het belang en de kenmerken van een stimulerende, betekenisvolle leeromgeving beschreven: we zien er veel beeldtaal en geschreven taal, er is een rijk en gevarieerd boekenaanbod en liggen veel verschillende lees- en schrijfmaterialen waar kinderen gemakkelijk over kunnen beschikken. Er zijn verschillende hoeken, waar kinderen allerlei activiteiten kunnen uitvoeren. De omgeving is betekenisvol, omdat we het lokaal helemaal inrichten in het teken van het anker. Samen de ruimte inrichten Een stimulerende leeromgeving daagt kinderen uit en zet hen aan tot activiteit, zo zagen we in hoofdstuk 1. Deze effecten kunnen we versterken door kinderen zelf een inbreng te geven in de manier waarop de ruimte wordt ingericht. Daarom richt de leerkracht de ruimte samen met de kinderen in. Vraag aan de kinderen wat voor hoeken ze kunnen inrichten en wat er in die hoeken te vinden moet zijn. Schrijf/teken de ideeën op een flap en hang deze op in de klas. Hoe komen we daaraan? Wie wil dat meenemen? Wie wil dat maken? Nodig de kinderen uit om zelf spulletjes mee te nemen die te maken hebben met het ankerverhaal en laat hen bedenken waar die spulletjes het beste bewaard kunnen worden. Geef de producten van de kinderen een plekje in de klas en schrijf erbij wat het is. Wanneer een groepje kinderen iets heeft gemaakt voor een bepaalde hoek – bijvoorbeeld een huis voor kikker en pad – nodig hen daarna dan uit om de andere kinderen te vertellen wat ze hebben gemaakt. Geef de andere kinderen gelegenheid om er vragen over te stellen. De creaties van de kinderen kunnen aanleiding zijn voor vervolgactiviteiten. Zo kunnen kinderen bijvoorbeeld een tekening maken van het huis van kikker en pad of u kunt er een foto van maken. De hoeken inrichten U kunt de inrichting van de hoeken die u in de klas heeft, samen met de kinderen, aanpassen aan het thema van het anker. Ook kunt u op grond het van anker en de activiteiten die u gaat uitvoeren nieuwe hoeken bedenken. We geven wat suggesties. In de schrijfhoek kunnen kinderen zelf boekjes en verhaaltjes maken. Er liggen allerlei schrijfspulletjes: verschillende soorten en kleuren papier, pennen, kleurpotloden, enveloppen, kaartjes. In de loop van het project kunnen de mogelijkheden van deze hoek steeds verder worden uitgebouwd. In de schrijfhoek kunnen de kinderen bijvoorbeeld ansichtkaarten maken, bladzijden maken voor een (gezamenlijk) boekje of enveloppen maken waarin zij post kunnen versturen. Op de zand- en watertafel en in de bouwhoek liggen allerlei materialen en attributen die in het ankerverhaal voorkomen of die er iets mee te maken hebben. Zo bieden deze hoeken kinderen veel mogelijkheden om allerlei situaties uit het ankerverhaal na te bouwen en na te spelen. Ze kunnen hier ook inspiratie opdoen tot het zelf verzinnen van verhalen. Nodig kinderen hiertoe uit en laat hen hun eigen verhaal vertellen.
11
Activiteitenboek Melkweg
In de knutselhoek liggen allerlei materialen waarmee kinderen attributen kunnen maken, die ze nodig hebben voor het uitspelen van een verhaal, voor het maken van een poststuk of voor gebruik in één van de andere hoeken. In de boekenhoek liggen allerlei interessante boeken over onderwerpen die met het thema uit het ankerverhaal te maken hebben. Er liggen verhalende boeken en informatieve boeken, waar de kinderen in kunnen kijken om ideeën op te doen of om iets nader te onderzoeken. Er liggen ook informatieve boeken voor volwassenen, waar veel foto’s of platen in staan. De leerkracht nodigt de kinderen uit om zelf van thuis boeken mee te nemen voor in de boekenhoek of om boeken te zoeken in de schoolbibliotheek of openbare bibliotheek. De kinderen mogen de boeken vanuit de boekenhoek ook meenemen naar andere hoeken. Maak hierover goede afspraken.
een thematisch boekenrekje bij kikker en pad
De verteltafel biedt kinderen gelegenheid om verhalen na te spelen, na te vertellen of zelf verhalen te bedenken. In deze hoek vinden de kinderen allerlei personages en attributen die in het ankerverhaal voorkomen. De attributen kunnen worden bewaard in een koffer: de vertelkoffer. Wanneer kinderen een verhaal gaan spelen, bepalen ze wat ze allemaal nodig hebben en zoeken ze dat bij elkaar. Om hen te stimuleren het verhaal uit te breiden of te veranderen, kunt u vragen of ze er misschien nog iets bij willen maken, dat nog niet op de verteltafel staat. Omdat schrijven in het project een belangrijke rol speelt, richt de leerkracht samen met de kinderen een posthoekje in. De attributen voor deze hoek kunnen de kinderen zelf maken. In de posthoek neemt de brievenbus een centrale plaats in. Ook krijgen de kinderen allemaal een eigen postvakje waar hun naam op staat. De postvakjes kunnen worden gemaakt van bijvoorbeeld filterzakjes, wc rollen of insteekhoezen, die de kinderen zelf kunnen versieren. In deze hoek krijgt ook de computer een plaats, omdat deze vooral wordt gebruikt om te e-mailen.
12
Activiteitenboek Melkweg
Het is niet de bedoeling dat u een postkantoor probeert na te maken; de posthoek moet kinderen met name uitnodigen om brieven, kaarten of andere schriftelijke boodschappen voor anderen te maken. De ABC-muur De ABC-muur is een groot vel, waarop alle letters van het alfabet duidelijk zijn afgebeeld. Het vel hangt op een goed zichtbare plaats in de klas. Onder elke letter kunnen we nieuwe woorden ophangen of opschrijven. Woorden die met een bepaalde letter beginnen, hangen dus bij elkaar. U maakt een ABC-muur over het ankerverhaal of over een onderwerp dat met het anker te maken heeft. U kunt de ABC-muur als routine gebruiken door regelmatig – bijvoorbeeld na een verhaal of nieuw liedje - met de kinderen woorden uit te kiezen voor de ABC-muur. Welke nieuwe woorden komen in het verhaal/liedje voor? Wat betekenen die woorden precies? Welke woorden zullen we op de ABC-muur hangen? Met welke letter beginnen die woorden? Waar moet het woord komen te hangen? Aan het eind van het thema kunt u de woorden van de ABC-muur bundelen tot eabcen boekje. U kunt daarvoor bijvoorbeeld showtassen gebruiken. Voor meer informatie over de ABC-muur verwijzen we naar het boek ‘Stimulerende lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw’ (zie literatuurlijst).
In het lokaal van Karin zijn kikker en pad nadrukkelijk aanwezig. Van de zandtafel hebben de kinderen een kikker-en-pad-hoek gemaakt. Daar is de tuin waar kikker en pad wonen. In de tuin zitten twee speelgoedfiguren: kikker en pad. Ook liggen er allerlei tuinspulletjes, zoals een harkje, een schepje en een zeefje. Daarmee kunnen kikker en pad in de tuin werken. Aan de andere kant in de klas staat een aquarium met kikkerdril. Elke dag kijken de kinderen even hoe het met de kikkerdril gaat. Langzaamaan zien zij de dril veranderen, zien zij dat het kikkervisjes worden en uiteindelijk dat er allemaal kleine kikkertjes zijn geboren. Aan de wand hangt de ABC-muur, waar onder de 26 letters van het alfabet allerlei woorden uit het verhaal over kikker en pad zijn opgeplakt. Karin verdeelt de klas in groepjes van 6 kinderen en geeft elk groepje de opdracht om in tijdschriften allerlei plaatjes te zoeken die met een bepaalde letter begint. Ze kiest daarvoor de beginletters van woorden die in het verhaal voorkomen. “Jullie gaan plaatjes zoeken die met de b van brief beginnen, het andere groepje met de k van kikker, de w van wachten of met de d van dril.” Het groepje dat naar de w van wachten zoekt, heeft een plaatje gevonden van mensen die bij een bushalte op de bus staan te wachten. “Mooi zo, dat plaatje hangen we op de abcmuur onder de w.” Maar de kinderen die op zoek zijn naar een plaatje van dril, kunnen dat nergens vinden. Wel vinden ze een mooi plaatje van de lente en dat brengen ze gauw naar het groepje dat aan het zoeken is naar het plaatje van de l van lente. Zo worden er heel wat plaatjes uitgewisseld tussen de groepjes. Maar niemand vindt het plaatje van de d van dril. Karin heeft een oplossing: “Ik denk dat jullie ook heel goed zelf een plaatje van dril kunnen tekenen.” Zo gezegd zo gedaan. Dus ook het plaatje van dril kan bij de d op de abc-muur worden opgeplakt. Aan een andere muur hangt het versje over kikker en pad, dat Karin op een groot vel heeft geschreven: Dag kleine kikker bij ons in de sloot Eens was je klein maar nu ben je groot
13
Activiteitenboek Melkweg
Je werd als een vis uit een eitje geboren En toen kreeg je pootjes van achter en van voren Je staartje verdween het is werkelijk waar En toen kon je springen want toen was je klaar. Dag kleine kikkerbij ons in de sloot Eens was je klein maar nu ben je groot Karin heeft het versje gevisualiseerd. Bij veel woorden heeft ze een tekeningetje gemaakt. Elke dag leest Karin samen met de kinderen het versje, terwijl ze de woorden aanwijst. Al gauw kennen de kinderen het versje helemaal uit hun hoofd.
2.3. Activiteiten gericht op uitbreiding van de woordenschat Om het ankerverhaal goed te begrijpen, is het noodzakelijk dat de kinderen de woorden die in het verhaal voorkomen goed begrijpen. U besteedt daarom aandacht aan de betekenis van de moeilijke woorden uit het verhaal en herhaalt deze woorden regelmatig. U plakt ze bijvoorbeeld op de abc-muur, geeft ze aan het woordenmonster of maakt samen met de kinderen een beeldwoordenveld. U gebruikt nieuwe woorden regelmatig in een betekenisvolle context. Het woordenmonster De kinderen maken samen ‘een woordenmonster’, bijvoorbeeld in de vorm van een mooi versierde doos of een vrolijk gekleurd ladenkastje. Alleen wanneer het woordenmonster regelmatig woorden eet, zal hij groeien, bloeien en gedijen. Het woordenmonster is een klassenwoordenboek, waarin allerlei woorden worden verzameld die de kinderen zelf inbrengen. U stelt samen met de kinderen een ‘voerroutine’ op: ze maken afspraken over het tijdstip waarop het monster wordt gevoerd en over de wijze waarop dat gebeurt. Zo kunnen er bijvoorbeeld mappen in het woordenmonster liggen, waarin de woorden op alfabetische volgorde worden opgenomen, maar de woorden kunnen ook thematisch worden geordend. Ook de procedure wordt door de groep bepaald. De kinderen spreken bijvoorbeeld af dat het monster drie keer per week moet worden gevoerd en dat hij vijf woorden per keer moet eten om gezond te blijven. Elke keer wanneer de kinderen ervoor kiezen een woord aan het monster te voeren, praat u met de kinderen over de betekenis van dat woord. Werken met een beeldwoordenveld Met het beeldwoordenveld leren kinderen de betekenis van woorden verdiepen. U schrijft op het midden van een groot vel een moeilijk woord dat voorkomt in het ankerverhaal en maakt er een tekeningetje bij. U vraagt aan de kinderen woorden te noemen die te maken hebben met dit begrip en schrijft/tekent elk relevant woord op het vel. U verbindt de woorden door middel van een lijntje met het themawoord. Bij elk woord maakt u of één van de kinderen een tekeningetje. Bij een vrij onbekend thema zal het woordenveld aanvankelijk niet zo uitgebreid zijn, omdat de kinderen er nog weinig over weten. Gedurende de periode dat er aan het thema wordt gewerkt, breidt u samen met de kinderen het woordenveld steeds verder uit. Wanneer u een beeldwoordenveld maakt als de kinderen al enige tijd met het thema bezig zijn, zult u merken dat ook de allochtone kinderen een inbreng hebben.
14
Activiteitenboek Melkweg
een tweetalig beeldwoordenweb
2.4. Activiteiten gericht op schrijven Centraal in dit project staan de activiteiten die gericht zijn op verhalen schrijven. Het schrijven van een verhaal heeft pas echt betekenis, wanneer anderen kennis nemen van het verhaal. Je schrijft een verhaal immers altijd omdat je iets wilt dat anderen het lezen. Daarom zijn er ook activiteiten opgenomen waarin kinderen hun verhaal kunnen presenteren aan de groep. Een tekst/teken bladzijde maken De kinderen maken een tekening met of zonder tekst, bijvoorbeeld over een figuur uit het ankerverhaal. Omdat het ene kind wel en het andere kind nog niet wil schrijven, kunnen zij kiezen uit twee soorten vellen. Het ene velletje is blanco en op het andere vel staat op de onderste helft een vak getekend, waarin tekst kan worden opgenomen. Kinderen die kiezen voor het blanco vel, willen een tekening maken (waar eventueel wat woordjes bij geschreven kunnen worden). Kinderen die kiezen voor het vel met vak, willen graag tekst opnemen onder de tekening die zij op het bovenste deel van het vel maken. U gaat zorgvuldig na of het kind zelf wil schrijven, of het wil dat u de tekst voorschrijft of dat u de tekst voor hen schrijft. Ook vraagt u de kinderen of zij misschien eerst een kladblaadje of schrijfleitje willen gebruiken. U kunt kinderen gelegenheid geven om over hun tekening te vertellen op de vertelstoel of voor het vertelkastje (zie hieronder). Natuurlijk kunt u de tekeningen samenvoegen in een groepsboekje. Zelf een boek of verhalenbundel maken Centrale activiteit in deze groepen is het maken van een eigen verhaal/boekje. U kunt de verhalen van de kinderen eventueel samenvoegen tot een verhalenbundel. Er zijn verschillende mogelijkheden om kinderen zelf verhalen te laten schrijven. Allereerst kunnen de kinderen gezamenlijk een boek samenstellen door allemaal een tekst/teken bladzijde te maken en deze te bundelen. Zo kunnen de kinderen een boek maken van een bekend verhaal of versje door ieder een stukje van het verhaal te tekenen/schilderen. Als de tekeningen zijn gemaakt, bepaalt u samen met de kinderen in welke volgorde de bladzijden in het boekje moeten worden opgenomen. Wat gebeurde er eerst? U bundelt de producten tot een boek en geeft dit een plaatsje in de boekenhoek. Natuurlijk kunnen kinderen ook zelf een verhaal bedenken en hiervan een (groeps)boekje maken.
15
Activiteitenboek Melkweg
eigen gemaakt verhaal met vier episodes
Ook kan een verhaal of versje aanleiding zijn voor het maken van een boek over een ander onderwerp. Zo kan het verhaal over kikker en pad bijvoorbeeld aanleiding zijn voor een boekje over ‘de sloot’. Wat zie je allemaal in en om de sloot? Bloemen, vissen, bomen, een visser, een koe. De leerkracht inventariseert eerst de ideeën op een flap en nodigt de kinderen uit om een bladzijde te maken voor het boek. Maar ook kunnen kinderen individueel een boekje maken. Zij kunnen het ankerverhaal navertellen, maar zij kunnen ook zelf een verhaaltje verzinnen over de figuren uit het verhaal. U geeft de kinderen een beperkt aantal dubbelgevouwen vellen papier, die in het midden zijn vastgeniet zodat het de vorm heeft van een boekje. Gedurende de periode dat u met het thema bezig bent, vullen de kinderen regelmatig een bladzijde van hun boekje. Zij tekenen een scène van het verhaal en laten de leerkracht er een tekst bij schrijven of schrijven deze tekst zelf na. U maakt de kinderen erop attent dat boeken altijd een bepaalde structuur hebben. Een boek heeft een begin, een midden en een eind. En wat staat er altijd op de voorkant van een boek? Als de boekjes klaar zijn, kunt u kinderen de gelegenheid geven om hun boekje voor te lezen op de vertelstoel of voor het vertelkastje. U kunt de boekjes van de kinderen bundelen tot een verhalenbundel. Voor sommige leerlingen is het te hoog gegrepen om zelf een boekje te maken; zij kunnen beter (eerst) een bijdrage leveren aan een groepsboekje.
Karin geeft alle kinderen vier dubbelgevouwen A4-tjes, die in het midden zijn vastgeniet.”We gaan allemaal een eigen boekje maken over kikker en pad. Dat is een heel karwei, dus daarom gaan we daar de komende tijd vaak aan werken. Je hoeft het niet in één keer af te maken.” Gedurende drie weken ruimt Karin af en toe tijd in voor het boekje, maar vaak werken de kinderen ook tussendoor aan hun boekje. Karin geeft de kinderen duidelijke aanwijzingen: “We beginnen met de voorkant van het boek. Wat staat daar altijd op?” Aan de voorkant van een boek kun je altijd al zien waar het boek over gaat. Ook wijst zij de kinderen er nog eens op dat een verhaal altijd een begin, een midden en een eind heeft. Die informatie is niet nieuw voor de kinderen, want altijd als Karin een boek gaat voorlezen, bekijkt ze de
16
Activiteitenboek Melkweg
voorkant van het boek en vraagt ze de kinderen waarover ze denken dat het boek gaat. En als ze een boek heeft voorgelezen, vraagt ze steevast aan de kinderen wat het begin van het verhaal is en hoe het afloopt. Loopt het goed af of loopt het niet goed af? Maar nu moeten de kinderen dus zelf een begin, een midden en een eind van een verhaal bedenken. Wanneer kinderen een bladzijde hebben getekend, komen ze naar Karin toe en vertellen ze wat erbij geschreven moet worden. Dan schrijft Karin de tekst bij de tekening. Anouk haar boekje heet: Pad krijgt geen brief. Op de eerste bladzijde zien we pad slapen. Karin moet erbij schrijven “Pad ligt te slapen en kikker scheurt alle blaadjes af.” Op de tweede bladzijde trekt pad de dekens over z’n hoofd en is het bijschrift “Pad trekt de dekens helemaal over z’n hoofd.” De boekjes van de kinderen verschillen van inhoud en kwaliteit. Sommige kinderen schrijven het verhaal van kikker en pad vrijwel precies na, terwijl andere kinderen helemaal zelf een verhaal verzinnen. De een schrijft echt een samenhangend verhaal, terwijl de ander allemaal losse bladzijden maakt, die niet zoveel met elkaar te maken hebben. Als de boekjes klaar zijn, hangt Karin ze allemaal aan een lijn in de klas. Daar laat ze de boekjes een tijdje hangen, zodat de ouders de boekjes ook kunnen zien. Daarna worden de boekjes in de plakboeken van de kinderen geplakt. Elk kind heeft een plakboek, waarin elke maand een mooi product wordt opgenomen.
Een digitaal prentenboek maken Door tekeningen van kinderen te scannen, eventueel tekst en ingesproken tekst toe te voegen, maakt de groep zelf een digitaal prentenboek. Zo’n digitaal prentenboek kunt u: afdrukken en er een boekje van maken, afdrukken, laten zien én laten horen aan anderen, tonen met behulp van een beamer, bijvoorbeeld op ouderavonden op een website plaatsen. Voor de technische aanwijzingen om deze varianten te realiseren, verwijzen we naar bijlage 1.
kijken naar je eigen tekening en dan het verhaal inspreken
17
Activiteitenboek Melkweg
De vertelstoel Op de vertelstoel kunnen kinderen een verhaal aan de andere kinderen voorlezen of vertellen. De leerkracht kan er een routine van maken dat kinderen regelmatig plaatsnemen op de vertelstoel om hun schrijfproducten te presenteren. Op de vertelstoel kunnen zij aan de andere kinderen vertellen over de tekening, het verhaal of het boekje dat ze hebben gemaakt. De vertelstoel heeft een speciale plaats en is mooi is versierd. Kinderen worden nooit verplicht om op de vertelstoel plaats te nemen. Het vertelkastje Ook het vertelkastje biedt leerlingen de gelegenheid hun producten te presenteren. Het vertelkastje is een mini-theatertje. Het bestaat uit een houten achterkant, waar je een afbeelding in kunt schuiven, en twee uitklapbare zijkanten, waardoor het kastje kan blijven staan. Voor het vertelkastje staat een stoel. Wie plaatsneemt op deze stoel, vertelt over zijn tekening, die in het vertelkastje is geschoven. Wat zien we op de tekening? Wat gebeurt er? Waar speelt de gebeurtenis zich af? Waaraan kunnen we dat zien? Kinderen kunnen in het vertelkastje ook gebruik maken van (poppenkast)poppen of van gekopieerde figuren die op een stokje zijn geplakt. Een optreden in het vertelkastje is echt ‘een voorstelling’. Als iemand voor het vertelkastje gaat zitten, gaat dat dan ook gepaard met een vast ritueel, waarin bijvoorbeeld een muziekje, het open doen van ‘het doek’ en applaus een rol spelen. Werken met een klassenkrant De groep maakt een klassenkrant, waarin allerlei nieuwtjes kunnen worden opgenomen, die te maken hebben met het thema. Een kind heeft bijvoorbeeld iets uitgezocht over de kikker, een kind heeft kikkerdril gezien of vertelt dat hij voor z’n verjaardag een ander boekje over kikker en pad heeft gekregen. U geeft de kinderen de gelegenheid om in de kring dergelijke nieuwtjes te vertellen. Daarna vraagt u welke nieuwtjes geschikt zijn voor in de klassenkrant. Op een groot vel schrijft u eerst de naam van degene waarvan het nieuwtje komt en laat u het kind formuleren wat u moet opschrijven. U verklankt hardop wat u schrijft. Wanneer u af en toe even stopt halverwege een zin, zult u merken dat de kinderen de zin afmaken. De tekst van de klassenkrant kan aanleiding zijn voor allerlei taalspelletjes en activiteiten. We staan bijvoorbeeld stil bij de woorden die zijn gebruikt en plaatsen die eventueel op de abc-muur. Ook kunnen kinderen naar aanleiding van nieuwtjes een tekening of ander werkje maken. Door deze activiteit leren kinderen de functie van een krant kennen. Zij zien bijvoorbeeld dat ook ouders de klassenkrant graag bekijken. Zij zijn immers benieuwd wat hun kind heeft verteld. Werken met een nieuwsbord Het nieuwsbord is een variant van de klassenkrant, maar hier nemen we niet alleen nieuwtjes op die de kinderen vertellen, maar ook allerlei andere berichten, bijvoorbeeld uit de krant, de schoolkrant of een tijdschrift. Het bord hangt op een centrale plaats in de klas. Alle kinderen, maar ook de leerkracht, kunnen er nieuwtjes op hangen, die te maken hebben met het thema. Ook het nieuwsbord kan, net zoals de klassenkrant, aanleiding zijn voor gesprekken of taalspelletjes. Dagelijks of wekelijks kunt u samen met de kinderen uitkiezen wat het nieuws van de dag (of van de week) is. Een klassenboek maken De kinderen stellen in de loop der tijd samen een klassenboek samen over het thema. In het klassenboek kunnen de kinderen allerlei ervaringen, belevenissen en leerresultaten vastleggen, die te maken hebben met het onderwerp dat in het anker centraal staat. De leerkracht vraagt regelmatig aan de kinderen of er bepaalde gebeurtenissen of ervaringen zijn, die een tijdje
18
Activiteitenboek Melkweg
bewaard moeten blijven. Deze gebeurtenissen worden door de leerlingen getekend en/of beschreven en worden opgenomen in het klassenboek. Ook kunt u een laatje inrichten waar de leerlingen hun verslag van gebeurtenissen en ervaringen, of voorwerpen die ermee te maken hebben, kunnen bewaren.
2.5. Activiteiten gericht op verhaalbegrip Een storyboard maken Een storyboard bestaat uit losse onderdelen/ fragmenten, die samen een verhaal vormen, wanneer zij in de juiste volgorde worden gelegd. U kunt de kinderen zelf een storyboard laten maken door groepjes of individuele kinderen te vragen een bepaald deel van een verhaal te schrijven/tekenen. De werkjes worden verzameld en u vraagt de kinderen in welke volgorde zij moeten liggen om er een boekje van te maken. U kunt ook zelf een storyboard maken. U maakt bijvoorbeeld foto’s terwijl de kinderen een verhaal uitspelen of u scant of fotokopieert een prentenboek. Van deze foto’s of losse platen kunnen de kinderen een boekje maken. Hoe ging het verhaal? Welke foto/plaat komt eerst Verhalen uitspelen Verschillende hoeken - met name de huishoek, de bouwhoek, de watertafel, de verteltafel en de posthoek - nodigen kinderen uit om het ankerverhaal of andere verhalen die de leerkracht voorleest uit te spelen. De kinderen kunnen natuurlijk ook hun eigen geschreven verhalen uitspelen. Er zijn verschillende mogelijkheden om kinderen verhaaltjes te laten (na)spelen: een groepje kinderen speelt het verhaal uit voor de groep een groepje kinderen speelt het verhaal in een van de hoeken de kinderen spelen het verhaal (bijvoorbeeld in de poppenkast) uit met gekopieerde figuren die op stokjes zijn geplakt de kinderen spelen het verhaal bij de verteltafel de kinderen gebruiken het vertelkastje
naspelen met speelstokjes en met hoofdbanden
19
Activiteitenboek Melkweg
Werken met een boekenflap Met de boekenflap kunnen we samen met de kinderen het ankerverhaal of een ander verhaal analyseren. Op een vel papier tekent u een aantal picto’s, die staan voor bepaalde aspecten van een verhaal. U kunt hiervoor bijvoorbeeld de picto’s gebruiken uit het schrijversrecept in bijlage 2, die de wie- wat- en waar-vraag verbeelden. De grote ster bij WIE staat voor de hoofdpersoon en de kleine sterretjes duiden op de bijpersonen. Bij de vraagtekens (WAT) vertellen de kinderen wat er in het verhaal allemaal gebeurt. Bij de picto met het huisje staan de kinderen stil bij de vraag WAAR het verhaal zich afspeelt. Aan de hand van deze picto’s voert u een analyserend gesprek met de kinderen over het verhaal. Wie is de hoofdpersoon? Wie komen er nog meer in het verhaal voor? Wat gebeurt er in het verhaal? En waar speelt het verhaal zich af? De antwoorden op deze vragen tekent/schrijft u (of de kinderen) op de boekenflap bij de betreffende picto.
het werken met picto´s
Fotoboekje maken De leerkracht maakt foto’s wanneer een groepje kinderen een verhaal uitspeelt en maakt hiervan, samen met de kinderen, een beeldverhaal. Hoe ging het verhaal ook alweer? Wat gebeurde eerst? In welke volgorde moeten de foto’s in het boekje worden opgenomen? De foto’s bieden een uitstekende aanleiding om terug te komen op bepaalde ervaringen of emoties.
20
Activiteitenboek Melkweg
2.6 Activiteiten gericht op schriftelijk communiceren met anderen In het project ‘Verhalen schrijven’ is, zoals eerder vermeld, gewerkt met het ankerverhaal ‘De brief’ uit de verhalenbundel ‘Alle verhalen van kikker en pad’ van Arnold Lobel. Het ligt voor de hand om naar aanleiding van dit anker met de kinderen activiteiten te doen die gericht zijn op corresponderen. Maar ook als u een ander ankerverhaal heeft gekozen, kunt u deze activiteiten uitvoeren. Omdat schrijven in de activiteiten centraal staat, is de link naar corresponderen eenvoudig te leggen. Mensen schrijven boeken, maar schrijven elkaar ook brieven en ansichtkaarten. Door schrijven kunnen we communiceren met anderen, ook als ze ver weg zijn.
Post sturen aan pad Juf Karin vraagt zich hardop af hoe de kinderen pad, die in het verhaal ‘De brief’ nooit post krijgt, een beetje zouden kunnen opvrolijken. “Wat kunnen we daaraan doen? Wie heeft er een goed idee?” Al gauw ontstaat het idee om pad post te sturen en besluit de groep dat ieder kind pad een brief gaat schrijven. Karin vraagt de kinderen een tekening te maken die pad een beetje kan opvrolijken. Als de kinderen hun tekening klaar hebben, kunnen ze aan Karin vragen of ze er wat bij schrijft. De kinderen bepalen zelf welke tekst er bij hun tekening geschreven wordt. Anouk tekent zichzelf en pad en tekent daar 8 hartjes bij. Ook tekent ze een vrolijke zon. Ze gaat met haar tekening naar Karin, want ze wil er graag ook iets bij schrijven voor pad. Anouk diceert de volgende tekst: Hallo pad, Ik hou heel veel van je. Wat jammer dat je nooit post hebt gekregen. Ik heb voor jou 8 hartjes getekend. Ik hoop dat je daar vrolijk van wordt. Groetjes van Anouk. Als alle kinderen hun brieven klaar hebben, vraagt Karin “Hoe zorgen we er nu voor dat de brieven bij pad terecht komen?” De kinderen bedenken dat de brief in een envelop moet en dat er op moet staan dat hij voor pad is. “Maar hoe weet pad dan van wie hij die mooie brieven heeft gekregen?” O ja, de kinderen moeten ook hun eigen naam op de envelop schrijven. Karin geeft alle kinderen een gekleurd vouwblad en doet voor hoe je daar een envelop van kunt maken. De kinderen vouwen drie hoeken naar binnen, stoppen hun tekening erin en plakken de enveloppen dicht. Als de naam van pad en het kind op de enveloppen staan, vraagt Karin. “Hoe kunnen we er nu voor zorgen dat de brieven bij pad terecht komen?” De brieven moeten worden gepost in de brievenbus. Alle kinderen doen hun brief in de brievenbus, een grote doos met een gleuf erin. “Als wij vanmiddag thuis zijn, komt de postbode om de brievenbus te legen en die brengt alle brieven naar pad.” Na schooltijd legt Karin alle brieven bij pad, die een vast plekje heeft in de klas. Als de kinderen de volgende dag binnenkomen, zien ze dat pad alle brieven heeft ontvangen. Zou pad alle brieven al hebben gelezen? Hoe zou pad zich nu voelen? De kinderen stellen vast dat pad enorm is opgeknapt van al die post.
Post aan elkaar sturen De leerkracht stelt voor dat de kinderen elkaar post (briefjes, foto’s, tekeningen) kunnen sturen. “Wat hebben we daar allemaal voor nodig?” Papier, enveloppen, een brievenbus. De kinderen gaan aan het werk om deze attributen te maken.
21
Activiteitenboek Melkweg
Wat moet er allemaal op een envelop staan? Je moet weten voor wie de brief is bestemd en van wie de brief afkomstig is.
een kikker-post-hoek
Er wordt een postbode aangewezen, die op gezette tijden de post gaat bezorgen in de postvakjes in de posthoek. Wanneer u werkt met een weekoverzicht, dan is daarin een picto opgenomen, die aangeeft wanneer de postbode de post moet bestellen. Een ansichtkaart maken en versturen De leerkracht stelt voor dat de kinderen een zelfgemaakte ansichtkaart sturen naar een familielid. Aan wie zou je graag een kaart willen sturen? U geeft de kinderen een briefje mee voor de ouders, waarin u uitlegt wat de bedoeling is en waarin u vraagt of zij het adres met het kind willen opzoeken en dat willen meegeven. Aan de kinderen die geen adres meekrijgen, stelt u voor om een kaart naar een juf of meester van de school te sturen. Omdat het de bedoeling is dat de kinderen op school een reactie van de geadresseerde terug krijgen, is het raadzaam de kaart in een envelop te versturen en een briefje bij te sluiten waarin u daarom vraagt en waarin u het adres van de school vermeldt. Een brief schrijven aan een andere groep De leerkracht lanceert het idee om een brief te schrijven aan een andere groep van de eigen of van een andere school. Maak van tevoren duidelijke afspraken met uw collega. Spreek af welke groep het eerste een brief schrijft, hoe vaak er geschreven wordt en hoeveel tijd ertussen zit. Probeer minimaal eens per week te schrijven (en te antwoorden). Spreek ook af dat beide groepen met hetzelfde anker aan de slag gaan. Zo kunnen de kinderen ook communiceren over het ankerverhaal en elkaar (zelfgemaakte) verhalen/tekeningen opsturen. Is er besloten om de andere groep een brief te gaan schrijven, dan neemt u twee grote vellen papier en schrijft – hardop uitsprekend – boven het ene vel: ‘Wat willen we vertellen?’en boven het andere vel ‘Wat willen we weten?’ Samen met de kinderen inventariseert u eerst wat zij de andere groep willen vertellen en hoe zij zich het beste kunnen voorstellen. U stelt bijvoorbeeld voor om een klassenfoto mee te sturen. Ook zorgt u ervoor dat zij in de eerste brief aan de andere groep vertellen met welk thema (ankerverhaal) ze bezig zijn.
22
Activiteitenboek Melkweg
Daarna inventariseert u wat de kinderen van de andere groep willen weten en schrijft/tekent u de ideeën op het andere vel. U vraagt de kinderen hoe de brief eruit moet zien: op grote vellen? Schrijft de juf het verhaal en helpen een paar kinderen haar daarbij? Wie maakt er een tekening bij? Als de brief klaar is, leest u hem nog eens voor aan de hele groep. Tenslotte vraagt u de kinderen hoe de brief het beste bij de andere groep terecht kan komen? U zorgt ervoor dat de brief wordt gepost. Een brief ontvangen van de andere groep Er komt een brief terug van de andere groep. De leerkracht laat de kinderen de brief goed bekijken en voelen. U leest de brief voor en licht er af en toe wat woordjes uit die u opschrijft of opneemt op de ABC-muur. U pakt een groot vel papier en vraagt de kinderen wat zij nu over de andere groep te weten zijn gekomen. U schrijft/tekent de antwoorden op het vel papier of laat kinderen er tekeningetjes bij maken. Boven het vel schrijft u ‘Nieuws van de andere groep’ en u hangt het bij het nieuwsbord op een vaste plek. Alle binnenkomende post wordt hier voortaan opgeborgen. Een e-mail sturen Als de kinderen een brief naar een andere groep hebben gestuurd, duurt het best lang voordat er een antwoord terug komt. U vraagt de kinderen hoe dat zou komen. Zou er ook een manier zijn die sneller gaat? We kunnen ook anderen een e-mail sturen. Wat is dat? Hoe snel gaat dat? De leerkracht stelt voor een e-mail te sturen aan de andere groep. U zorgt ervoor dat u met uw collega heeft afgesproken dat de kinderen nog dezelfde dag een reactie per e-mail terugkrijgen. Ook maakt u de afspraak dat de groepen de komende tijd op vaste dagen in de week met elkaar mailen. U inventariseert samen met de kinderen wat zij nog meer van de andere groep willen weten. Ook kunnen de kinderen aan de andere groep vragen stellen over het thema waar beide groepen mee bezig zijn. Vervolgens typt u de vragen in een groot lettertype met behulp van een klein groepje kinderen op de computer. U laat de kinderen meeformuleren, terwijl u typt en hardop denkt. Later – wanneer de kinderen wat ervaring met het e-mailen hebben opgedaan - kunt u de kinderen stimuleren om tekeningen, gesproken tekstjes of foto’s naar de andere groep te mailen. Zo is het bijvoorbeeld leuk om een klassenfoto te mailen. Technische aanwijzingen voor deze mogelijkheden vindt u in bijlage 1. Wanneer u met een weekoverzicht werkt, neemt u daarin een picto op waarop staat dat de postbode – samen met u - moet checken of er een e-mail is binnengekomen. Is er een e-mail, dan leest u deze voor, inventariseert u wat de kinderen te weten zijn gekomen en schrijft dit op het nieuwsbord bij het ‘nieuws over de andere groep’. Illustraties en geluid mailen Met de computer kunnen we ook beelden en geluid versturen. De leerkracht stelt voor bijvoorbeeld een tekening of foto te mailen, een gesproken tekstje of een digitaal prentenboek (zie bijlage 1).
23
Activiteitenboek Melkweg
een digitale foto met echte stemmen. mogen wij ons even voorstellen…….
24
Activiteitenboek Melkweg
hoofdstuk 3 activiteiten voor groep 3 en 4 Doordat er in groep 3 veel aandacht en tijd wordt besteed aan de technische aspecten van schrijven, bestaat het risico dat de inhoudelijke kant van het schrijven enigszins ondersneeuwt. Om het spontaan schrijven te stimuleren, bieden we de kinderen veel mogelijkheden tot het zelf maken van teksten. Zij kunnen bijvoorbeeld een dagboekje bijhouden, een briefje schrijven of een bladzijde maken voor een gezamenlijk boek. In dit activiteitenboek staat voor groep 3 en 4 het leren schrijven van een verhaal centraal. De kinderen leren welke aspecten belangrijk zijn in een verhaal, hoe verhalen in elkaar zitten en welke stappen je als schrijver van een verhaal doorloopt. Wanneer het gaat om procesgericht schrijven, zijn goede voorbeelden van groot belang. Daarom verkent de leerkracht deze activiteiten vaak klassikaal en doet zij het schrijven veelvuldig voor. Om het procesgericht schrijven van kinderen te bevorderen, introduceren we een eenvoudig schrijversrecept, dat is opgenomen als bijlage 2. Op dit schrijversrecept staan drie picto’s afgebeeld: WIE, WAAR en WAT. Deze picto’s worden in veel activiteiten gebruikt. Zowel bij het bedenken, schrijven en analyseren als bij het uitspelen van een verhaal, leren we de kinderen deze routine aan: zij lopen de picto’s langs om greep te krijgen op de structuur van het verhaal. Naast activiteiten rond het schrijven van een verhaal, zijn er veel activiteiten opgenomen waarin kinderen schriftelijk communiceren met anderen. Ze sturen post naar elkaar, naar familieleden of leerkrachten en starten een correspondentie met een andere groep van de eigen of van een andere school. We beginnen met conventionele post en gaan vervolgens over op de e-mail. Ook zijn er in dit hoofdstuk activiteiten opgenomen die gericht zijn op voorwaarden voor het schrijven, zoals de uitbreiding van de woordenschat en verhaalbegrip. De activiteiten zijn geordend op basis van deze doelstellingen, al kunnen we deze natuurlijk niet zo strikt scheiden. Veel activiteiten dienen meerdere doelen. Om een betekenisvolle context te creëren, kiezen we een aansprekend anker. In het project Melkweg is in groep 3 en 4 gewerkt met het prentenboek ‘Een belangrijk bericht’ van Max Velthuijs, een verhaal waarin het thema ‘communicatie’ centraal staat. Maar ook een ander goed prentenboek, verhaal of filmpje kunnen als ankers fungeren voor de beschreven activiteiten. De activiteiten hoeven niet in de beschreven volgorde te worden uitgevoerd, al is het vanzelfsprekend dat we beginnen met de introductie van het anker. Ook is het de bedoeling dat activiteiten rond de traditionele brief (per post) vooraf gaan aan activiteiten waarin wordt gecommuniceerd via de e-mail.
3.1. Introductie van het anker De leerkracht introduceert het anker, bijvoorbeeld een prentenboek, een aansprekend verhaal of een film. Voordat u het boek voorleest bekijkt u het, al vragen stellend, samen met de kinderen. U kunt voorwerpen laten zien die voorkomen in het boek of u kunt de kinderen vragen naar hun eigen ervaringen rond het thema van het boek. Samen met de kinderen onderzoekt u het boek en staat u stil bij de algemene kenmerken ervan: het heeft een kaft, bladzijden, een schrijver, een illustrator. U leest het ankerverhaal voor, praat daarover met de kinderen en maakt vervolgens een keuze uit de in dit hoofdstuk beschreven vervolgactiviteiten.
25
Activiteitenboek Melkweg
De leerkracht heeft het boek ‘Een belangrijk bericht’ van Max Velthuijs gekaft, zodat de voorkant niet is te zien. Ze laat de kinderen het boek zien en voelen. Wat zou dit voor boek zijn? Ze bladert door het boek en wijst naar de krokodil: He, die figuur doet mij wel heel erg aan iemand denken. Zien jullie dat ook? Op wie lijkt de krokodil? Als de kinderen de link met kikker niet leggen, doet de leerkracht dat zelf, zij haalt het kaftpapier van het boek af en laat de kinderen de voorkant zien. Wat staat er allemaal op de voorkant van het boek? Is dat bij alle boeken zo? De leerkracht pakt een blad met de drie picto’s ‘wie’, ‘wat’ en ‘waar’ en zegt tegen de kinderen dat ze erg benieuwd is waar onze groene vriend allemaal terecht komt. Voordat ze het verhaal voorleest, geeft ze de kinderen een luisteropdracht mee: WAAR komt de krokodil allemaal terecht? De leerkracht leest het verhaal voor. Koning Leo stuurt een brief naar zijn neef in Amerika en vraagt aan Krokodil of hij de brief wil posten. Krokodil vertrouwt er niet op dat de brief op de goede plaats terecht zal komen als hij hem heeft gepost en besluit de brief achterna te reizen. Hij maakt een lange reis door allerlei landschappen en landen. Na afloop van het verhaal gaat de leerkracht samen met de kinderen de picto’s na en schrijft/tekent de antwoorden achter de picto’s. Wanneer de ‘waar-picto’ aan de orde is, zegt ze dat het wel erg veel plekken zijn waar de krokodil is geweest en stelt ze voor daarvoor aparte strookjes te nemen. De kinderen vullen de strookjes van de plaatsen in. Zullen we eens proberen om de strookjes op de goede volgorde te leggen? Waar was de krokodil eerst? En waar ging hij daarna naartoe? Nadat de kinderen de strookjes op volgorde hebben gelegd, controleert de groep samen met de leerkracht of het klopt door het boek nog eens door te bladeren. Daarna praat de leerkracht met de kinderen over de inhoud van het verhaal: Aan wie schrijft koning Leo een brief? Wie moet de brief brengen? Doet hij dat ook? Waarom gaat de krokodil de brief achterna? Wie komt hij tegen? Waar komt hij allemaal langs? Komt de brief goed aan in Amerika? Loopt alles goed af?
3.2. Het inrichten van de ruimte In hoofdstuk 1 werden het belang en de kenmerken van een stimulerende, betekenisvolle leeromgeving beschreven. In een stimulerende leeromgeving zien we veel beeldtaal en geschreven taal, is er een rijk en gevarieerd boekenaanbod en liggen veel verschillende lees- en schrijfmaterialen waar kinderen gemakkelijk over kunnen beschikken. Er zijn verschillende werkplekjes, waar kinderen allerlei activiteiten kunnen uitvoeren. De omgeving is betekenisvol, omdat de inrichting van het lokaal helemaal in het teken van het anker staat. Samen de ruimte inrichten Een stimulerende omgeving daagt kinderen uit en zet hen aan tot activiteit, zo zagen we in hoofdstuk 1. Deze effecten kunnen we versterken door kinderen zelf een inbreng te geven in de manier waarop de ruimte wordt ingericht. Daarom richt u de ruimte samen met de kinderen in.
Vraag aan de kinderen wat voor hoeken ze kunnen inrichten en wat er in die hoeken te vinden moet zijn. Schrijf/teken de ideeën op een flap en hang deze op in de klas. Hoe komen we daaraan? Wie wil dat meenemen? Wie wil dat maken?
26
Activiteitenboek Melkweg
Nodig de kinderen uit om zelf spulletjes mee te nemen die te maken hebben met het ankerverhaal en laat hen bedenken waar die spulletjes het beste bewaard kunnen worden. Geef de producten van de kinderen een plekje in de klas en schrijf erbij wat het is. Wanneer een groepje kinderen iets heeft gemaakt voor een bepaalde hoek, nodig hen daarna dan uit om de andere kinderen te vertellen wat ze hebben gemaakt. Geef de andere kinderen gelegenheid om er vragen over te stellen. De creaties van de kinderen kunnen aanleiding zijn voor vervolgactiviteiten.
De hoeken inrichten U kunt de inrichting van de hoeken die u in de klas heeft, samen met de kinderen, aanpassen aan het thema van het anker. Ook kunt u op grond het van anker en de activiteiten die u gaat uitvoeren nieuwe hoeken bedenken die te maken. We geven wat suggesties. U nodigt de kinderen uit om allerlei boeken en spullen mee te nemen die te maken hebben met de schrijver van het ankerverhaal en stalt deze uit op de schrijverstafel. Om de kinderen te stimuleren om de boeken na te spelen, vraagt u hen ook speelfiguren mee te maken of mee te nemen die in het verhaal voorkomen. Ook deze krijgen een plaats op de schrijverstafel. De verteltafel biedt kinderen gelegenheid om verhalen na te spelen, na te vertellen of zelf verhalen te bedenken. In deze hoek vinden de kinderen allerlei personages en attributen die in het ankerverhaal voorkomen. De attributen kunnen worden bewaard in een koffer: de vertelkoffer. Wanneer kinderen een verhaal gaan spelen, bepalen ze wat ze allemaal nodig hebben en zoeken ze dat bij elkaar. Om hen te stimuleren het verhaal uit te breiden of te veranderen, kunt u vragen of de kinderen er misschien nog iets bij willen maken, dat nog niet op de verteltafel staat. In het verhaal ‘Een belangrijk bericht’ speelt communicatie een belangrijke rol. U kunt samen met de kinderen een posthoek inrichten. Veel attributen die in deze hoek staan, hebben de kinderen zelf gemaakt. Zoals bijvoorbeeld de brievenbus, die in de posthoek een centrale plaats inneemt. In deze hoek hebben de kinderen allemaal een eigen postvakje – bijvoorbeeld een insteekhoes waar hun naam op staat en die ze zelf hebben versierd. Ook de computer staat in de posthoek, want daarmee kun je immers digitale post, een e-mail, versturen. De posthoek nodigt de kinderen uit om brieven, kaarten of andere schriftelijke boodschappen voor anderen te maken.
een posthoek
27
Activiteitenboek Melkweg
In de schrijfhoek kunnen kinderen allerlei teksten schrijven, zoals bijvoorbeeld een kort verhaal, een mededeling, dagboek, briefje of kaart. In deze hoek liggen voorbeelden van schrijfmodellen, bijvoorbeeld vellen waarop onder de lege bovenste helft (waar kinderen een tekening kunnen maken) een vak is getekend waar tekst in geschreven kan worden. Er liggen pennen, papier, kaarten en enveloppen. In de maak-een-boek-hoek vinden de kinderen allerlei attributen die ze kunnen gebruiken om zelf boekjes te maken. Dat kunnen boeken in allerlei maten en soorten zijn: dagboeken, flipboekjes, fotoboeken, prentenboeken, grote en kleine boeken. Er liggen verschillende voorbeelden van zelfgemaakte boekjes. De kinderen kunnen individueel boekjes maken, maar kunnen ook bladzijden maken voor een gezamenlijk boek. In de boekenhoek liggen allerlei interessante boeken over onderwerpen die met het ankerverhaal te maken hebben. Er liggen verhalende boeken en informatieve boeken, waar de kinderen in kunnen kijken om ideeën op te doen voor het maken van een eigen boekje of om iets nader te onderzoeken. Er liggen ook informatieve boeken voor volwassenen, waar veel foto’s of platen in staan. De leerkracht nodigt de kinderen uit om van huis zelf boeken mee te nemen of boeken op te zoeken in de schoolbibliotheek of openbare bibliotheek. De kinderen mogen de boeken vanuit de boekenhoek ook meenemen naar andere hoeken. Maak hierover goede afspraken. In de ontdekhoek kunnen kinderen allerlei ontdekkingen doen over onderwerpen uit het ankerverhaal. In het verhaal ‘Een belangrijk bericht’ komen bijvoorbeeld verschillende landen voor en speelt post een belangrijke rol. In de ontdekhoek liggen onder andere een atlas, postzegels van verschillende landen en een vergrootglas om die goed te kunnen bekijken. Wat zie je allemaal op de postzegel staan? Wat stelt het voor? Uit welk land komt de postzegel? Wat weet je over dit land? Wat wil je nog meer weten over deze postzegel of over dit land? De ABC-muur De ABC-muur is een groot vel, waarop alle letters van het alfabet duidelijk zijn afgebeeld. Het vel hangt op een goed zichtbare plaats in de klas. Onder elke letter kunnen we nieuwe woorden opschrijven. Woorden die met een bepaalde letter beginnen, hangen dus bij elkaar. U maakt een ABC-muur over het ankerverhaal of over een onderwerp dat met het anker te maken heeft. U kunt de ABC-muur als routine gebruiken door regelmatig – bijvoorbeeld na een verhaal of nieuw liedje - met de kinderen woorden uit te kiezen voor de ABC-muur. Welke nieuwe woorden komen in het verhaal voor? Wat betekenen die woorden precies? Welke woorden zullen we op de ABC-muur hangen? Met welke letter beginnen die woorden? Waar moet het woord komen te hangen? Aan het eind van het thema kunt u de woorden van de ABC-muur bundelen tot een boekje. U kunt daarvoor bijvoorbeeld showtassen gebruiken. Voor meer informatie over de ABC-muur verwijzen we naar het boek ‘Stimulerende lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw’ (zie literatuurlijst).
28
Activiteitenboek Melkweg
. een abc-muur van en voor de kinderen
3.3. Activiteiten gericht op uitbreiding van de woordenschat Om het ankerverhaal goed te begrijpen, is het noodzakelijk dat de kinderen de woorden die in het verhaal voorkomen goed begrijpen. U besteedt daarom aandacht aan de betekenis van de moeilijke woorden uit het verhaal en herhaalt deze woorden regelmatig. U plakt ze bijvoorbeeld op de abc-muur, geeft ze aan het woordenmonster of maakt samen met de kinderen een (beeld)woordenveld. U gebruikt nieuwe woorden regelmatig in een betekenisvolle context. Het woordenmonster De kinderen maken samen ‘een woordenmonster’, bijvoorbeeld in de vorm van een mooi versierde doos of een vrolijk gekleurd ladenkastje. Alleen wanneer het woordenmonster regelmatig woorden eet, zal hij groeien, bloeien en gedijen. Het woordenmonster is een klassenwoordenboek, waarin allerlei woorden worden verzameld die de kinderen zelf inbrengen
een kleurrijk monster
29
Activiteitenboek Melkweg
U stelt samen met de kinderen een ‘voerroutine’ op: ze maken afspraken over het tijdstip waarop het monster wordt gevoerd en over de wijze waarop dat gebeurt. Zo kunnen er bijvoorbeeld mappen in het woordenmonster liggen, waarin de woorden op alfabetische volgorde worden opgenomen, maar de woorden kunnen ook thematisch worden geordend. Ook de procedure wordt door de groep bepaald. De kinderen spreken bijvoorbeeld af dat het monster drie keer per week moet worden gevoerd en dat hij vijf woorden per keer moet eten om gezond te blijven. Elke keer wanneer de kinderen ervoor kiezen een woord aan het monster te voeren, praat u met de kinderen over de betekenis van dat woord. Werken met een (beeld)woordenveld Met het (beeld)woordenveld leren kinderen de betekenis van woorden verdiepen. U schrijft op het midden van een groot vel een moeilijk woord dat voorkomt in het ankerverhaal en maakt er (in groep 3) een tekeningetje bij. U vraagt aan de kinderen woorden te noemen die te maken hebben met dit woord en schrijft elk relevant woord op het vel. U verbindt die woorden door middel van een lijntje met het centrale woord. Voor de kinderen in groep 3 maakt u, of één van de kinderen, bij elk woord een tekeningetje. In groep 4 is dit niet meer nodig. Bij een vrij onbekend thema zal het woordenveld aanvankelijk niet zo uitgebreid zijn, omdat de kinderen er nog weinig over weten. Gedurende de periode dat er aan het thema wordt gewerkt, breidt u samen met de kinderen het woordenveld steeds verder uit. Wanneer u het woordenveld maakt als de kinderen al enige tijd met het thema bezig zijn, zult u merken dat ook de allochtone kinderen een inbreng hebben. Een eigen woordenboekje maken De kinderen maken een eigen woordenboekje, waarin zij nieuwe of interessante woorden kunnen opnemen, die voorkomen in het ankerverhaal of die te maken hebben met onderwerp dat centraal staat. De kinderen bepalen zelf op welke manier zij dat doen. Ze kunnen het woord tekenen, schrijven, of schrijven en er een tekeningetje bij maken. U kunt er een routine van maken om regelmatig - bijvoorbeeld nadat u een nieuw verhaal heeft voorgelezen of nadat een kind een verhaal heeft verteld - aan de kinderen te vragen of er woorden in zaten die ze in hun woordenboekje willen opnemen. Vanzelfsprekend besteedt u aandacht aan de betekenis van deze nieuwe woorden, bijvoorbeeld door een woordenveld te maken. U kunt deze activiteit koppelen aan de abc-muur en het woordenmonster. Een digitaal groepswoordenboek maken De software van Melkweg biedt de mogelijkheid om een digitaal groepswoordenboek te maken. Voor de technische aanwijzingen hiervoor verwijzen we naar bijlage 6.
3.4. Activiteiten gericht op verhalen schrijven Centraal in dit project staan de activiteiten die gericht zijn op verhalen schrijven. Het schrijven van een verhaal heeft pas echt betekenis, wanneer anderen kennis nemen van het verhaal. Je schrijft een verhaal immers altijd omdat je iets wilt vertellen aan anderen. Daarom zijn er ook activiteiten opgenomen waarin kinderen hun verhaal kunnen presenteren aan de groep. Een verhaal schrijven De leerkracht stelt voor om zelf een verhaal te schrijven over bijvoorbeeld een figuur uit het ankerverhaal of over een onderwerp dat daarmee te maken heeft. Dit vergt een gedegen voorbereiding. U leert de kinderen allereerst dat je bij het schrijven van een verhaal altijd een aantal stappen doorloopt. In groep 3 en 4 is het belangrijk dat u deze stappen visualiseert. U kunt daarvoor de beelden gebruiken die in bijlage 4 zijn opgenomen. Het is belangrijk dat kinderen weten dat ze
30
Activiteitenboek Melkweg
hun verhaal voor een lezerspubliek schrijven. Voor wie schrijven jullie het verhaal? We schrijven de verhalen bijvoorbeeld om deze later aan elkaar voor te lezen op de schrijversstoel. U leert de kinderen dat we altijd de volgende stappen doorlopen wanneer we een verhaal gaan schrijven: 1. Je bedenkt een onderwerp voor het verhaal 2. Je bedenkt het begin, midden en eind van het verhaal 3. Je bedenkt een probleem dat in het verhaal speelt, en verzint hoe dit wordt opgelost 4. Je maakt een kladversie 5. Je bespreekt de kladversie met de leerkracht en/of met medeleerlingen 6. Je verbetert het verhaal na de opmerkingen die je hebt gekregen 7. Je controleert de spelling 8. Je schrijft de eindversie van het verhaal 9. Het verhaal presenteren
het bespreken van een oefentekst
Bij de eerste stappen - het bedenken van onderwerp en inhoud - kunnen de kinderen het schrijversrecept met de WIE, WAAR en WAT picto’s gebruiken, dat als bijlage 2 is opgenomen. Bij de denkwolk bovenaan het schrijversrecept brainstormen de kinderen over het onderwerp en de inhoud van het verhaal. De grote ster bij WIE staat voor de hoofdpersoon en de kleine sterretjes duiden op de bijpersonen. Bij de vraagtekens (WAT) onderscheiden we drie delen: de B staat voor het begin van het verhaal, de E staat voor het eind van het verhaal en daar tussenin moet het midden van het verhaal komen te staan. Bij de picto met het huisje moet komen te staan WAAR het verhaal zich afspeelt. Als de kinderen vertrouwd zijn met de drie picto’s, kunt u deze uitbreiden met de regenwolk (probleem) en de paraplu (oplossing). Voordat de kinderen zelf een verhaal gaan schrijven, maakt u eerst een aantal verhalen klassikaal en doet u het voor. U doorloopt expliciet alle stappen en laat de kinderen meedenken over de invulling ervan. U slijpt de werkwijze er bij de kinderen in en maakt er een routine van om op deze manier te werk te gaan bij het schrijven van een verhaal.
31
Activiteitenboek Melkweg
Vervolgens laat u de kinderen het schrijversrecept zelf invullen. Een aantal (goede) voorbeelden bespreekt u in de groep. Tenslotte schrijven de kinderen al of niet in groepjes of tweetallen een eigen verhaal op de wijze zoals u dat veelvuldig hebt voorgedaan.
In het verhaal ‘Een belangrijk bericht’ komen allerlei dieren voor. Zullen wij zelf ook eens een verhaal over dieren gaan schrijven? Hannelore pakt de vijf picto’s erbij, die ze altijd gebruikt wanneer ze met de kinderen een boek analyseert. Die kun je ook gebruiken wanneer je zelf een verhaal gaat schrijven. Eerst krijgen alle kinderen een vel papier waar de picto’s onder elkaar zijn afgebeeld. Bij elke picto vullen de kinderen hun ideeën in. Zo staat er al op een rijtje WIE in het verhaal voorkomen, WAAR het zich afspeelt, WAT er gebeurt, wat het PROBLEEM is en wat de OPLOSSING is. In kleine groepjes wisselen de kinderen hun ideeën uit en geven ze elkaar tips (adviezen) en tops (dat moet er zeker in). Zo verzamelen de kinderen samen een heleboel goede ideeën. Dan gaan de kinderen beginnen aan het schrijven van hun verhaal. Ze mogen zelf weten of ze dat alleen of samen met een ander kind willen doen. Het maakt niet uit hoe lang het verhaal wordt, want een kort verhaal kan heel mooi zijn en een lang verhaal kan saai zijn. Wel is het belangrijk dat de andere kinderen straks, wanneer je je verhaal later gaat voorlezen aan de groep, alle picto’s in het verhaal terug kunnen vinden.
Werken met praatkaartjes De kinderen kunnen praatkaartjes gebruiken wanneer zij in tweetallen of in een groepje een verhaal bedenken en wanneer ze een gelezen verhaal analyseren. Op de praatkaartjes, die u samen met de kinderen kunt maken, zijn picto’s afgebeeld. Aan de hand van deze picto’s kunnen de kinderen een verhaal bedenken of analyseren. U kunt bijvoorbeeld de picto’s uit het schrijversrecept (bijlage 2) gebruiken of de kinderen andere picto’s laten ontwerpen die bijvoorbeeld verwijzen naar: de hoofdpersoon de bijpersonen de plaats waar het verhaal zich afspeelt het begin van het verhaal het midden van verhaal het eind van het verhaal het soort boek (leesboek, prentenboek, informatief boek) het soort verhaal (vrolijk, spannend, verdrietig, grappig) het probleem in het verhaal de oplossing voor het probleem
32
Activiteitenboek Melkweg
op verhaal komen met praatkaartjes
Klim eens op de schrijversstoel In de klas staat een bijzondere stoel, de schrijversstoel. Op de schrijversstoel kunnen kinderen plaatsnemen om hun eigen verhaal voor te lezen en daarop feedback te krijgen. Het is een manier om vorm te geven aan stap 8: het verhaal presenteren. Geef kinderen op gezette tijden de gelegenheid om plaats te nemen op de schrijversstoel en zorg voor rust en aandacht in de groep als er een kind op de stoel plaats neemt. Nadat het kind zijn verhaal heeft voorgelezen, krijgen de andere kinderen gelegenheid om vragen te stellen en om feedback te geven. In deze gesprekken is het voorbeeldgedrag van de leerkracht belangrijk: Begin zelf met positieve en specifieke opmerkingen over het verhaal en over de presentatie: “Ik vond het erg goed hoe je …..hebt beschreven.” “De manier waarop je het verhaal begon maakte mij echt nieuwsgierig.” “Het einde van het verhaal was heel verrassend.” Stel zelf vragen ter verduidelijking: ”Hoe ben je op het idee gekomen om dit verhaal te schrijven?” ”Is dit verhaal echt gebeurd of is het fantasie?” ”Waarom deed de hoofdpersoon….en niet….?” ”Waarom komen er alleen maar jongens voor in het verhaal?” ”Kun je uitleggen hoe het zit met….? Dat begreep ik niet helemaal.” Geef de kinderen gelegenheid om vragen te stellen. Om de kinderen daartoe te stimuleren, kunt u een aantal hulpvragen in de klas ophangen. Wie heeft er tips om het verhaal nog mooier te maken, het te verbeteren? Geef zelf het voorbeeld om de tips positief te formuleren.
33
Activiteitenboek Melkweg
Het verbeteren van teksten op de computer De computer (Word of Creative Writer) biedt de kinderen uitstekende mogelijkheden om hun teksten te veranderen en te verbeteren (zie bijlage 8). Zorg ervoor dat de kinderen in een groot lettertype werken. Voor sommige kinderen is het prettig wanneer u de klinkers op het toetsenbord een kleurtje geeft. Plak er een gekleurd stickertje op waar de betreffende klinker op is geschreven.
samen typen met gekleurde stickertjes
Werken met een klassenkrant De groep maakt een klassenkrant, waarin allerlei nieuwtjes kunnen worden opgenomen, die te maken hebben met het ankerverhaal. Een kind heeft bijvoorbeeld iets uitgezocht of iets meegemaakt dat te maken heeft met het anker. U geeft de kinderen de gelegenheid om in de kring dergelijke nieuwtjes te vertellen. Daarna vraagt u welke nieuwtjes geschikt zijn voor in de klassenkrant. Op een groot vel schrijft u eerst de naam van degene waarvan het nieuwtje komt en laat u het kind het nieuwtje zelf opschrijven/tekenen. Door deze activiteit leren kinderen de functie van een krant kennen. Zij zien bijvoorbeeld dat ook ouders de klassenkrant graag bekijken. Zij zijn immers benieuwd wat hun kind heeft verteld. De tekst van de klassenkrant kunt u gebruiken als werktekst. U kunt kinderen bijvoorbeeld vragen om hun nieuwtje verder uit te werken, bijvoorbeeld op de computer. Ook kunt u naar aanleiding van de berichtjes allerlei taalspelletjes doen Welk woord zit er vaak in dit bericht? Wat rijmt er op het woord ‘mop’? Wat is het langste woord in het bericht? Zijn er nieuwe woorden in het bericht? Werken met een nieuwsbord Het nieuwsbord is een variant van de klassenkrant, maar hier nemen we niet alleen nieuwtjes op van de kinderen uit de klas, maar ook allerlei andere berichten, bijvoorbeeld uit de krant, de schoolkrant of uit een tijdschrift. Het bord hangt op een centrale plaats in de klas. Alle kinderen, maar ook de leerkracht, kunnen er nieuwtjes op hangen, die te maken hebben met het thema. Ook het nieuwsbord kan, net zoals de klassenkrant, aanleiding zijn voor gesprekken of taalspelletjes. Dagelijks of wekelijks kunt u samen met de kinderen uitkiezen wat het nieuws van de dag (of van de week) is.
34
Activiteitenboek Melkweg
Een klassenboek maken De kinderen stellen in de loop der tijd samen een klassenboek samen over het thema. In het klassenboek kunnen de kinderen allerlei ervaringen, belevenissen en leerresultaten vastleggen, die te maken hebben met het onderwerp dat in het anker centraal staat. De leerkracht vraagt regelmatig aan de kinderen of er bepaalde gebeurtenissen of ervaringen zijn, die een tijdje bewaard moeten blijven. Deze gebeurtenissen worden door de leerlingen getekend en/of beschreven en worden opgenomen in het klassenboek. Ook kunt u een laatje inrichten waar de leerlingen hun verslag van gebeurtenissen en ervaringen, of voorwerpen die ermee te maken hebben, kunnen bewaren. Een digitaal prentenboek maken Door tekeningen van kinderen te scannen, eventueel tekst en ingesproken tekst toe te voegen en het geheel in Power Point te zetten, maakt de groep zelf een digitaal prentenboek. Zo’n digitaal prentenboek kunt u: afdrukken en er een boekje van maken afdrukken, laten zien én laten horen aan anderen tonen met behulp van een beamer, bijvoorbeeld op ouderavonden op een website plaatsen. Voor de technische aanwijzingen om deze varianten te realiseren, verwijzen we naar bijlage 1.
een digitaal prentenboek
Het schijven evalueren Door regelmatig evaluatiegesprekjes te voeren met de kinderen, krijgen zij zicht op hun eigen leerproces, verankeren zij hun ervaringen en leren zij een brug te slaan naar toekomstige ervaringen. Bovendien ontwikkelen de kinderen reflectieve vaardigheden. De evaluatiegesprekken kunnen gaan over allerlei aspecten van het schrijven, zoals bijvoorbeeld de lijn van het verhaal, het begin, de hoofdpersonen of de manier waarop het verhaal tot stand is
35
Activiteitenboek Melkweg
gekomen. U kunt individuele evaluatiegesprekken voeren, u kunt evalueren in een klein groepje of klassikaal. De reflectie kan zich richten op het product (‘Waardoor is het verhaal vrolijk’?), maar ook op het proces (‘Wat heb je het eerst gedaan?’). In bijlage 3 vindt u richtlijnen voor het voeren van reflectieve gesprekken met kinderen.
3.5. Activiteiten gericht op verhaalbegrip Een storyboard maken Een storyboard bestaat uit losse onderdelen/ fragmenten, die samen een verhaal vormen, wanneer zij in de juiste volgorde worden gelegd. U kunt de kinderen zelf een storyboard laten maken door groepjes of individuele kinderen te vragen een bepaald deel van een verhaal te schrijven/tekenen. De werkjes worden verzameld en u vraagt de kinderen in welke volgorde zij moeten liggen om er een boekje van te maken. U kunt ook zelf een storyboard maken. U maakt bijvoorbeeld foto’s terwijl de kinderen een verhaal uitspelen of u scant of kopieert een prentenboek. Van de foto’s of losse platen kunnen de kinderen een boekje maken. Hoe ging het verhaal? Welke foto/plaat komt eerst?
Hannelore heeft de platen uit het prentenboek ‘Een belangrijk bericht’ gekopieerd en legt ze door elkaar op tafel. Hoe ging het verhaal ook alweer? Kunnen we de platen weer in de goede volgorde leggen? De kinderen kennen het verhaal inmiddels goed, dus na wat overleg en geschuif liggen alle platen in de goede volgorde. Dan stelt Hannelore voor om het verhaal te veranderen. Hoe zou het verhaal gaan als we die ene plaat op een andere plaats neerleggen? Hoe wordt het verhaal dan.
Een verhaal uitspelen Een groepje kinderen speelt het ankerverhaal of een ander (zelf geschreven) verhaal uit. Bij het uitspelen van een verhaal maken we gebruik van de verschillende hoeken en van de attributen die de kinderen hebben gemaakt. U maakt er een routine van dat kinderen die een verhaal gaan uitspelen, eerst met elkaar de drie picto’s (bijlage 2) nagaan: WIE: wie is wie? De rollen worden verdeeld. WAAR: waar speelt het verhaal zich af? Hebben we alles wat we nodig hebben? WAT: weten we hoe het verhaal gaat? Hoe begint het? Wat is het midden en wat het eind? De leerkracht kan foto’s maken terwijl de kinderen het verhaal uitspelen. Deze foto’s kunnen aanleiding zijn om de activiteit te evalueren of kunnen worden gebruikt als storyboard. Ook kunt u de foto’s voorzien van teksten, deze in PowerPoint zetten, printen en aan de kinderen meegeven naar huis. U kunt een bepaald aspect van het verhaal veranderen. U stelt bijvoorbeeld voor om de ‘waarpicto’ te veranderen en laat de kinderen kiezen in welke omgeving zij het verhaal laten afspelen. Ook kunt u een ander probleem in het verhaal inbrengen en de kinderen laten bedenken wat in dat geval de oplossing kan zijn. Er zijn verschillende mogelijkheden om kinderen verhaaltjes te laten (na)spelen: een groepje kinderen speelt het verhaal na voor de groep u leest het verhaal voor en een groepje kinderen beelden het uit een groepje kinderen speelt het verhaal in een van de hoeken de kinderen spelen het verhaal (bijvoorbeeld in de poppenkast) na met gekopieerde figuren die op stokjes zijn geplakt de kinderen spelen het verhaal bij de verteltafel
36
Activiteitenboek Melkweg
3.6. Activiteiten gericht op schriftelijk communiceren met anderen Een ansichtkaart maken en versturen De leerkracht stelt voor dat de kinderen een zelfgemaakte ansichtkaart sturen naar een familielid. U laat de kinderen een briefje (na)schrijven aan de ouders, waarin wordt uitgelegd wat de bedoeling is en waarin wordt gevraagd of zij het adres met het kind willen opzoeken en dat willen meegeven. Aan de kinderen die geen adres meekrijgen, stelt u voor om een kaart naar een leerkracht of meester van de school te sturen. Op de voorkant van de kaart kunnen de kinderen iets tekenen en op de achterkant kunnen zij iets schrijven. U kunt er ook voor kiezen om een stapel goedkope ansichtkaarten te kopen en de kinderen er een uit te laten zoeken. Wat wil je aan het familielid vertellen? En wat zou je van hem of haar willen weten? De kinderen schrijven de tekst eerst op een oefenblaadje of leitje, zodat u de spelling en leesbaarheid kunt checken voordat de tekst op de kaart wordt geschreven. Omdat het de bedoeling is dat de kinderen op school een reactie van de geadresseerde terug krijgen, is het raadzaam de kaart in een envelop te versturen en een briefje bij te sluiten waarin u daarom vraagt en waarin u het adres van de school vermeldt.
kijk eens wat een post
Ten slotte besteedt u uitgebreid aandacht aan het schrijven van het adres op de envelop. Ook dit kunnen de kinderen eerst oefenen op een oefenblaadje. Letten zij erop dat zij de postzegel op de juiste plaats plakken? Immers, als die dingen niet in orde zijn, kun je lang wachten op een reactie. Een e-card versturen Als de kinderen een ansichtkaart naar een familielid hebben gestuurd, duurt het best lang voordat er een antwoord terug komt. U stelt aan de orde hoe dat zou komen. Zou er ook een manier zijn die sneller gaat? We kunnen anderen ook een e-card sturen. Wat is dat? Hoe snel gaat dat? Een e-card stuur je niet naar een gewoon adres, maar naar een e-mailadres.
37
Activiteitenboek Melkweg
U laat de kinderen zien hoe het sturen van een e-card in z’n werk gaat en geeft kinderen gelegenheid om iemand zo’n e-card te sturen. Werken met de wenskist De wenskist is een doos waarin allerlei materialen zitten die kinderen kunnen gebruiken om een mooie wenskaart of brief voor een ander kind uit de klas te maken. Er zijn veel gebeurtenissen, die daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld een verjaardag, een verhuizing, een feest of als iemand ziek is. In de kist bevinden zich allerlei pennen (zoals goud- en zilverpennen), papier en karton in allerlei kleuren en maten, stempels, plakfiguurtjes, voorbedrukte kaarten, enveloppen en postzegels. Ook zitten er in de kist verschillende schrijfvoorbeelden, die de kinderen kunnen namaken. Natuurlijk is het belangrijk dat de kinderen op de envelop schrijven voor wie de post is bedoeld. U kunt de wenskist een plaats geven in de posthoek. In of bij de wenskist staat in ieder geval een brievenbus, waar de kinderen hun post in kunnen doen. Er wordt een postbode aangewezen die de brievenbus regelmatig leegt en de post bij het betreffende kind bezorgt. Dit kan via de postvakjes of door de brief te overhandigen. Wanneer een kind post ontvangt, vraagt u daarvoor aandacht. Wat staat erop? Waarom krijg je de kaart? Van wie? Een brief schrijven aan een andere groep De leerkracht lanceert het idee om een brief te schrijven aan een andere groep van de eigen of van een andere school. Maak van tevoren duidelijke afspraken met uw collega. Spreek af welke groep het eerste een brief schrijft, hoe vaak er geschreven wordt en hoeveel tijd ertussen zit. Probeer minimaal eens per week te schrijven (en te antwoorden). Spreek ook af dat beide groepen met hetzelfde anker aan de slag gaan. Zo kunnen de kinderen ook communiceren over het thema en elkaar (zelfgemaakte) verhalen opsturen. Is er besloten om de andere groep een brief te gaan schrijven, dan neemt u twee grote vellen papier en schrijft – hardop uitsprekend – boven het ene vel: “Wat willen we vertellen?” en boven het andere vel “Wat willen we weten?” Samen met de kinderen inventariseert u eerst wat zij de andere groep willen vertellen en hoe zij zich het beste kunnen voorstellen. U kunt bijvoorbeeld voorstellen een klassenfoto meesturen. Ook zorgt u ervoor dat zij in hun eerste brief aan de andere groep vertellen met welk thema (ankerverhaal) ze bezig zijn. Daarna inventariseert u wat de kinderen van de andere groep willen weten en schrijft/tekent u die ideeën op het andere vel. Tenslotte vraagt u de kinderen hoe de brief het beste bij de andere groep terecht kan komen? U zorgt ervoor dat leerlingen de brief posten.
De kinderen hebben allemaal een ansichtkaart aan hun opa of oma gestuurd en hebben er ook een teruggekregen. Hannelore vertelt dat je ook brieven kunt schrijven aan onbekende mensen, bijvoorbeeld om hen beter te leren kennen. Ze heeft een goed idee: zullen we eens een brief schrijven aan groep 3 van een andere school? In de kring bedenken de kinderen eerst wat ze allemaal in hun brief zouden kunnen schrijven. Op het bord schrijft Hannelore: Wat willen we weten? En de kinderen opperen allerlei vragen die zij aan de andere groep willen stellen. Vervolgens inventariseert Hannelore met de kinderen wat ze aan de andere groep kwijt willen: Wat willen we vertellen?
38
Activiteitenboek Melkweg
Daarna gaan de kinderen in tweetallen aan hun brief werken. Iedereen schrijft een eigen brief, maar omdat veel kinderen het best moeilijk vinden om een echte brief te schrijven, mogen zij overleggen en samenwerken met hun schrijfmaatje. Eerst schrijft iedereen een oefenbrief, die aan het schrijfmaatje wordt voorgelegd. Daarna schrijven de kinderen hun brief in het net. Omdat het om een echte brief gaat, die echt met de post wordt verstuurd, doen de kinderen hun best om zo netjes en goed mogelijk te schrijven. Twee kinderen, die nog veel moeite hebben met schrijven, mogen hun brief op de computer schrijven. Omdat zij de letters (hoofdletters) op het toetsenbord nog niet kennen, heeft Hannelore stickertjes (met kleine letters) op de toetsen geplakt. De toetsen waar een rood stickertje op zit, moet je met je linkerhand indrukken en de toetsen waarop een geel stickertje zit druk je in met je rechterhand. Als alle brieven klaar zijn, lezen een paar kinderen hun brief voor aan de groep. Dan gaan alle brieven in een grote envelop en schrijft Hannelore het adres van de andere school erop. Met z’n allen gaan de kinderen de brief posten. In welke gleuf moet de brief? Waarom?
Een brief ontvangen van de andere groep Er komt een brief terug van de andere groep. De leerkracht laat de kinderen de brief goed bekijken en voelen. U leest de brief voor en licht er af en toe wat woordjes uit die u opneemt op de ABC-muur of aan het woordenmonster geeft. U pakt een groot vel papier en vraagt de kinderen wat zij nu over de andere groep te weten zijn gekomen. U schrijft de antwoorden op het vel papier en illustreert deze hier en daar met tekeningetjes. Boven het vel schrijft u ‘Nieuws van de andere groep’ en u hangt het op bij het nieuwsbord op een vaste plek. Alle binnenkomende post van de andere groep wordt hier voortaan opgeborgen.
Na een week wachten is er een grote envelop in de brievenbus van de school gevallen, die Hannelore aan de kinderen laat zien. Wat zou er in zitten? Van wie zou de envelop komen? In de envelop zitten een heleboel brieven van de andere groep. Op sommige brieven staat voor wie hij is bedoeld, maar op andere brieven niet. Hannelore geeft alle kinderen een brief, die ze in tweetallen mogen lezen. Dat is maar goed ook, want sommige brieven zijn best moeilijk te lezen. Maar met z’n tweeën komen de kinderen er wel uit. Een paar kinderen mogen hun brief aan de anderen voorlezen. En in de loop van de week lezen ook alle andere kinderen hun brieven voor aan de groep. Zo komen ze heel wat te weten over de andere groep. Alle brieven die zijn voorgelezen, worden opgehangen op het prikbord.
Een e-mail sturen Als de kinderen een brief naar een andere groep hebben gestuurd, duurt het best lang voordat er een antwoord terug komt. U stelt aan de orde hoe dat zou komen. Zou er ook een manier zijn die sneller gaat? We kunnen ook anderen een e-mail sturen. Wat is dat? Hoe snel gaat dat? De leerkracht stelt voor een e-mail te sturen aan de andere groep. U zorgt ervoor dat u met uw collega heeft afgesproken dat de kinderen nog dezelfde dag een reactie per e-mail terugkrijgen. Ook maakt u de afspraak dat de groepen op vaste dagen in de week mailen.
39
Activiteitenboek Melkweg
U inventariseert samen met de kinderen wat zij nog meer van de andere groep willen weten. U stimuleert de kinderen aan de andere groep ook vragen te stellen over het thema waar beide groepen mee bezig zijn. Vervolgens typt u de vragen in een groot lettertype met behulp van een klein groepje kinderen op de computer. Afhankelijk van de typevaardigheid van de kinderen, laat u hen typen of typt u zelf. U laat de kinderen meeformuleren, terwijl u hardop denkt. Tenslotte leest een van de kinderen (of u) de brief nog eens helemaal voor. Staat alles erin? Zijn we niets vergeten? Zorg ervoor dat de kinderen in hun brief ook reageren op de brief van de andere groep en antwoord geven op de vragen die de andere groep hen heeft gesteld. Later – wanneer de kinderen wat ervaring met het e-mailen hebben opgedaan - kunt u hen stimuleren om tekeningen, een e-card, gesproken tekstjes of foto’s naar de andere groep te mailen. Zo is het bijvoorbeeld leuk om een (klassen)foto te mailen. Technische aanwijzingen voor deze mogelijkheden vindt u in bijlage 1. Illustraties en geluid mailen Met de computer kunnen we ook beelden en geluid versturen. De leerkracht stelt voor bijvoorbeeld een tekening of foto te mailen, een gesproken tekstje of een digitaal prentenboek (zie bijlage 1).
De kinderen hebben al heel wat verteld aan de kinderen van de andere groep en zijn ook al veel over die andere kinderen te weten gekomen. Maar zij weten nog niet van elkaar hoe ze eruit zien. Hoe kunnen we de andere groep laten zien hoe wij eruit zien? We kunnen natuurlijk een klassenfoto opsturen, maar misschien is het nog leuker om een foto te mailen. Dan kunnen we er ook wat bij vertellen, want met de computer kunnen we niet alleen tekst en plaatjes, maar ook geluid versturen. Hannelore maakt een klassenfoto en vraagt ieder kind om een stukje te schrijven over zichzelf. Daarna spreken de kinderen hun eigen tekstje in. Hannelore laat zien hoe het werkt: als de kinderen van de andere groep klikken op het hoofd van Mieke, dan horen ze meteen het tekstje dat Mieke heeft ingesproken. Klikken ze op Eric, dan horen ze Eric z’n verhaal.
40
Activiteitenboek Melkweg
hoofdstuk 4 activiteiten voor groep 5, 6, 7 en 8 Kernactiviteit in de midden- en bovenbouw is het zelf (leren) schrijven van een verhaal in een specifieke context. Als anker is daarom gekozen voor het werk van kinderboekenschrijver Peter Vervloed, wiens verhalen zich bijna altijd afspelen in Indonesië. Er worden boeken van deze schrijver (voor)gelezen, er wordt over deze boeken en over de schrijver gepraat, er liggen veel van zijn boeken in de klas en er wordt contact gelegd met deze schrijver. Natuurlijk kunt u ook kiezen voor een andere schrijver. Bij de Stichting Schrijvers, School en Samenleving kunt u daarvoor suggesties krijgen. De activiteiten, die in deze groepen sterk gericht zijn op het procesgericht schrijven, leiden uiteindelijk tot de samenstelling van een (digitale) verhalenbundel, waarin de verhalen van de kinderen bij elkaar zijn gebracht. We zien dat de computer in deze groepen bij allerlei activiteiten kan worden ingezet. De activiteiten hoeven niet allemaal in de beschreven volgorde te worden uitgevoerd, al zit er in de activiteiten die rond de schrijver worden uitgevoerd wel een logische opbouw. Wanneer u ervoor kiest om contacten te leggen met een schrijver, is het raadzaam om die activiteiten uit te voeren voordat de kinderen zelf verhalen gaan schrijven. De schrijver kan voor de kinderen immers als schrijfvoorbeeld fungeren en kan hen tips geven, die zij kunnen toepassen wanneer zij zelf een verhaal gaan schrijven. Vanzelfsprekend begint u met de introductie van het anker. In het project zijn de activiteiten rond schrijver Peter Vervloed met verschillende scholen uitgevoerd. U kunt de activiteiten ook met meerdere groepen van de eigen school uitvoeren of alleen met uw eigen groep.
4.1. Introductie van het anker Zoals vermeld fungeerde het werk van de kinderboekenschrijver Peter Vervloed als anker voor de activiteiten. Er is voor deze schrijver gekozen, omdat zijn verhalen zich vrijwel altijd afspelen in Indonesië en het de bedoeling is dat de kinderen zelf een verhaal gaan schrijven dat zich afspeelt in een specifieke context. Natuurlijk kunt u ook kiezen voor een ander anker en de schrijfopdracht daarop aanpassen. U brengt één of meerdere boeken mee van de schrijver en brengt de schrijver samen met de kinderen tot leven. Wie kent de boeken van deze schrijver? Wat weten we over deze schrijver? Wat kunnen we van de schrijver leren? U stelt voor om zelf ook verhalen te gaan schrijven en ons daarop goed voor te bereiden. Natuurlijk kan een echte schrijver ons allerlei tips geven om een goed verhaal te leren schrijven. U stelt voor meer over de schrijver te weten te komen. Hoe kunnen we dat doen?
Margit heeft allerlei boeken van en informatie over de schrijver Peter Vervloed verzameld en laat dit aan de kinderen zien. Wie kent er al boeken van deze schrijver? Als we de titels en voorkanten bekijken, waar zouden de boeken dan over gaan? Zouden het spannende boeken zijn? Hoe zouden we meer over deze schrijver te weten kunnen komen? De kinderen hebben daarvoor allerlei suggesties en er wordt afgesproken dat zij de komende tijd zoveel mogelijk informatie over Peter Vervloed zullen verzamelen. Alle boeken en materialen worden op de speciaal ingerichte schrijverstafel uitgestald. De kinderen ontdekken al snel dat Peter Vervloed een eigen website heeft, dus meteen gaan de kinderen die bekijken.
41
Activiteitenboek Melkweg
Ook daar komen ze een heleboel te weten over de schrijver en zijn boeken. Margit pakt het boek “De laatste tijger” en leest dat de komende dagen aan de kinderen voor. Het is een spannend boek, waarin een man naar Indonesië reist om foto’s te maken van tijgers. Als het boek uit is, hebben de kinderen allerlei opmerkingen en vragen. Aan wie kunnen ze die beter voorleggen dan aan de schrijver zelf? Op de website hebben de kinderen gezien dat ze Peter Vervloed ook kunnen mailen. Een goed idee: enkele kinderen mailen hun reacties op het gelezen boek aan de schrijver en krijgen al snel een antwoord terug. In de vrije leestijd lezen de kinderen ook andere boeken van Peter Vervloed en op een gegeven moment ontdekken zij dat de boeken en verhalen van deze schrijver zich bijna altijd afspelen in Indonesië. Waarom zou dat zo zijn? Hoe kunnen we daar achter komen? Margit lanceert het idee om een keer bij de schrijver op bezoek te gaan en hem alle vragen voor te leggen. Natuurlijk moeten de kinderen dat bezoek wel goed voorbereiden.
4.2. Activiteiten rond een schrijver Een schrijverskraampje inrichten U nodigt de kinderen uit om op zoek te gaan naar allerlei informatie over en boeken van de schrijver en richt in de klas een schrijverskraampje in waar al deze informatie wordt uitgestald. Waar kun je informatie over de schrijver vinden? Op het bord inventariseert u de mogelijkheden: de bibliotheek, de mediatheek, internet (u geeft suggesties van zoekpagina’s, zoals bijvoorbeeld google en alto vista), op de achterflappen van zijn boeken, in de encyclopedie enzovoort. U spreekt met de kinderen af dat ze de komende periode op zoek gaan naar informatie en zodoende samen werken aan de inrichting van de schrijverskraam. Regelmatig besteedt u aandacht aan de schrijverskraam. Wat is er allemaal bijgekomen? U maakt twee flaps. Boven de ene flap schrijft u : ‘Dit weten we’ en boven de andere flap ‘Dit willen we weten’. Steeds wanneer u met de kinderen de schrijverskraam bekijkt, werkt u de flaps bij. De flaps krijgen een plekje in of bij de schrijverskraam.
een schrijverskraam over Peter Vervloed
42
Activiteitenboek Melkweg
In gesprek met de schrijver Op de flap ‘Dit willen we weten’ zijn allerlei onderwerpen over de schrijver en zijn boeken geïnventariseerd waarover de kinderen meer willen weten. Omdat de kinderen ook zelf verhalen gaan schrijven, zorgt u ervoor dat zij ook vragen opnemen die betrekking hebben op de kunst van het schrijven: hoe maak je een verhaal spannend? Hoe begin je een verhaal? U stelt voor dat de kinderen hun vragen aan de schrijver voorleggen. Want wie kan beter antwoord geven op die vragen dan de schrijver zelf? Hij kan de kinderen vast allerlei tips geven. U kunt voor verschillende vormen kiezen. U spreekt met de schrijver af dat er een groepje kinderen bij hem op bezoek komt. Wanneer u het project uitvoert met verschillende groepen, worden er van elke groep één of twee kinderen afgevaardigd om bij de schrijver op bezoek te gaan. U kunt de schrijver uitnodigen om bij u in de groep op bezoek te komen. Een redactie samenstellen U stelt voor een groepje samen te stellen, die het gesprek met de schrijver gaat voorbereiden: de redactie. Voert u het project uit met meerdere groepen (van de eigen of van verschillende scholen), dan zitten er kinderen uit de verschillende groepen in deze redactie. U zorgt voor een duidelijke procedure om te bepalen wie er in de redactie plaats zullen nemen. De redactie stelt aan de hand van de flap(pen) ‘Dit willen we weten’ een vragenlijst op met vragen die de kinderen aan de schrijver zullen stellen. Deze lijst wordt in de computer gezet. De redactie legt het voorstel voor aan de groep, bespreekt dit en past de vragen aan op basis van de reacties totdat de lijst helemaal klaar is. Het interview met de schrijver Het groepje leerlingen gaat bij de schrijver op bezoek of de schrijver komt naar school. De kinderen stellen alle vragen die door de redactie op papier zijn gezet. U biedt de kinderen gelegenheid om foto’s te maken van het bezoek. Deze foto’s kunnen ze later aan de groep laten zien en kunnen zij gebruiken bij de verslaglegging. Het is namelijk de bedoeling dat het groepje een digitaal verslag maakt van het bezoek.
De boeken van Peter Vervloed hebben bij veel kinderen vragen opgeroepen, temeer daar zij zelf ook bezig zijn met het schrijven van verhalen. De kinderen zijn er dan ook enthousiast over dat ze hun vragen binnenkort aan de schrijver kunnen voorleggen, want er zal uit elke bovenbouwgroep die meedoet aan het project, een kind op bezoek gaan bij de schrijver om hem te interviewen. Maar welke vragen gaan ze hem voorleggen tijdens het bezoek? Margit inventariseert samen met de groep alle vragen die de kinderen graag aan de schrijver willen stellen. Binnen de groep speelt bijvoorbeeld een discussie over het schrijven met een verhalenschema. Margit heeft de kinderen geleerd dat schema te gebruiken bij het schrijven van een verhaal, maar niet alle kinderen kunnen er even goed mee uit de voeten. De één vindt het prettig om met het schema te werken, terwijl anderen het als een obstakel ervaren en hun verhaal veel liever bedenken terwijl ze aan het schrijven zijn. Wat zou Peter Vervloed daarover zeggen? Werkt hij ook met een verhalenschema? Uit de vijf bovenbouwgroepen die meedoen aan het project, wordt een redactie samengesteld, die met begeleiding van een leerkracht een selectie maakt uit alle vragen die in de verschillende groepen naar voren zijn gebracht. De selectie wordt nog eens voorgelegd aan de groepen, er worden vragen geschrapt en toegevoegd en dan is het zover. Van elke groep gaan twee kinderen op bezoek bij Peter Vervloed.
43
Activiteitenboek Melkweg
Het is een hele gebeurtenis, want het bezoek wordt gefilmd en er worden foto’s gemaakt. Zodoende kunnen de kinderen die niet mee zijn geweest ook zien hoe het bezoek is verlopen. Maar ook schrijven de kinderen die bij de schrijver zijn geweest een verslag van het bezoek op de computer. En omdat dat verslag ook in de schoolkrant wordt geplaatst, kunnen ook kinderen van andere groepen, leerkrachten en ouders lezen hoe het bezoek is verlopen.
Verslag uitbrengen van het interview Is er een groepje bij de schrijver op bezoek geweest, dan doen deze kinderen na het interview mondeling verslag aan de groep. Daarna werken zij samen aan een digitaal verslag van het interview. Dit verslag kunnen zij mailen naar de schrijver en eventueel aan de andere groepen die aan de activiteit meedoen. In het verslag zijn in ieder geval de schrijverstips van de schrijver opgenomen. Chatten met de schrijven U spreekt met de schrijver af dat de kinderen een keer met de schrijver kunnen chatten. U bereidt de chat-sessie goed met de kinderen voor. Wat wil je aan de schrijver vragen? En wat wil je de schrijver vertellen? De vragen kunnen betrekking hebben op verhalen van de schrijver of op de kunst van het schrijven.
wat een goede vragen
Eindelijk is het zover. De kinderen mogen vandaag een half uurtje chatten met Peter Vervloed. Margit heeft de kinderen uitgelegd hoe ze dat moeten doen en heeft met hen besproken welke vragen ze aan de schrijver zullen voorleggen. Het is een spannende sessie, want voor veel kinderen is het de eerste keer dat ze chatten. De kinderen komen veel te weten van de schrijver. Wel vinden sommige kinderen het jammer dat ze geen antwoord
44
Activiteitenboek Melkweg
krijgen op hun vraag. Hoe dat komt? Margit legt uit dat de kinderen van de andere groepen op hetzelfde tijdstip ook allemaal met de schrijver aan het chatten zijn en dat er dus wel heel veel vragen op hem afkomen. Hij kan ze niet allemaal zo snel beantwoorden. Margit neemt zich voor om er een volgende keer voor te zorgen dat er niet teveel kinderen tegelijk aan het chatten zijn. Het is trouwens wel leuk dat de kinderen ontdekken dat ze niet alleen afhankelijk zijn van de schrijver. Al gauw merken ze dat ze elkaar ook antwoorden kunnen geven.
chatten met een echte schrijven
45
Activiteitenboek Melkweg
4.3. Activiteiten gericht op verhalen schrijven Een verhaal schrijven U stelt de kinderen voor om zelf – bijvoorbeeld in tweetallen - verhalen te gaan schrijven. U zorgt voor een concrete schrijfopdracht, die een duidelijke relatie heeft met het anker. In het project van Melkweg bijvoorbeeld, kregen de kinderen de schrijfopdracht om een verhaal te schrijven dat zich – net zoals de verhalen van Peter Vervloed - afspeelt in een specifieke setting. U vertelt dat we ons eerst goed gaan voorbereiden op het schrijven van het verhaal, dat we gaan werken met ‘schrijverstips’ en dat er eerst oefenteksten worden gemaakt. De kinderen kunnen hun verhalen in de computer invoeren en eventueel samenvoegen in een digitale verhalenbundel.
De kinderen hebben ontdekt dat de verhalen van Peter Vervloed zich bijna altijd afspelen in Indonesië. Eigenlijk is dat het thema van deze schrijver. Margit stelt voor dat de kinderen ook een verhaal gaan schrijven dat zich afspeelt in een specifieke setting. Welke thema zullen we kiezen? De kinderen noemen allerlei mogelijkheden: Japan, een kasteel, Egypte, het land van de indianen. Uiteindelijk kiest de groep voor het thema ‘indianen’. Iedereen gaat op onderzoek uit om zoveel mogelijk informatie over indianen te verzamelen.Hoe zien indianen eruit? Waar en hoe leven zij? Wat voor kleren dragen ze en in wat voor huizen wonen ze? De kinderen verzamelen allerlei informatie of schrijven zelf samenvattende tekstjes van informatie die ze hebben gelezen. Alles wordt op een groot bord opgehangen, zodat iedereen alle informatie kan lezen en zien. Ook maakt Margit samen met de kinderen een woordweb van het woord ‘Indianen’. Als de kinderen voldoende bouwstenen voor hun verhaal hebben verzameld, kunnen zij beginnen met schrijven. Alle kinderen schrijven een eigen verhaal, maar hebben allemaal een schrijfmaatje, waarmee zij hun verhaal tussendoor kunnen bespreken en waaraan zij hun teksten kunnen voorleggen. Bij het schrijven gebruiken de kinderen de schrijfregels en schrijverstips die ze de afgelopen periode hebben geleerd en houden ze natuurlijk ook rekening met de tips van Peter Vervloed. De kinderen mogen zelf weten hoe lang zij hun verhaal maken. Sommige kinderen schrijven een verhaal van een halve bladzijde, terwijl anderen 3 of 4 bladzijden volschrijven. Als alle verhalen klaar zijn, ligt er dus een hele stapel verhalen. Margit oppert het idee om een verhalenbundel te maken, samen met de andere groepen, die ook gewerkt hebben aan het schrijven van verhalen. Maar omdat dat wel erg veel verhalen zijn, moeten de kinderen een selectie maken. Van elke groep kan er één verhaal in de verhalenbundel worden opgenomen. De verhalen worden verdeeld over kleine groepjes. De kinderen lezen de verhalen in het groepje aan elkaar voor en kiezen wat ze het beste verhaal vinden. Uiteindelijk kiest de hele groep welk verhaal het mooiste is en moet worden opgenomen in de verhalenbundel.
Werken met een woordweb Om te brainstormen over een onderwerp of idee voor een verhaal, leert u de kinderen te werken met een woordweb. U doet dit eerst voor. U stelt bijvoorbeeld voor dat u uw verhaal wilt laten afspelen in Spanje en schrijft dat midden op een vel (of het bord). Waaraan denk ik allemaal als ik aan Spanje denk? U benoemt al uw associaties hardop en schrijft ze bij het woord Spanje: zonnig, stierenvechten, flamengodansen, de zee, wijn….
46
Activiteitenboek Melkweg
U vraagt de kinderen – individueel, in tweetallen of groepjes – een land te kiezen en in twee minuten tijd een woordweb te maken, waarin ze zoveel mogelijk kenmerken van dat land opschrijven. U geeft hen suggesties van onderwerpen waar de kenmerken betrekking op kunnen hebben: het klimaat, het landschap, muziek, taal, politiek enzovoort. U vraagt een aantal kinderen te vertellen wat ze hebben opgeschreven en u geeft de kinderen vervolgens nog even gelegenheid om hun woordweb aan te vullen. Vervolgens geeft u de kinderen een week de tijd om meer te weten komen over hun land. Hoe kom je aan informatie? U maakt duidelijk dat het je helpt bij het schrijven van een verhaal wanneer je plaatjes, afbeeldingen en foto’s hebt.
het maken van een woordweb
Werken met praatkaarten Om ideeën voor een verhaal te ontwikkelen, maken de kinderen gebruik van praatkaartjes. Op deze kaartjes zijn picto’s afgebeeld, die staan voor bepaalde onderdelen/aspecten van het verhaal. We gebruiken onder andere de picto’s uit het schrijversrecept WIE, WAT en WAAR (zie hoofdstuk 3 en bijlage 2), maar de kinderen kunnen ook nog andere picto’s maken. U gebruikt bijvoorbeeld de volgende picto’s: een grote ster : hoofdpersoon een kleine ster: bijpersoon een huis : de plaats waar het verhaal zich afspeelt een regenwolk: probleem een paraplu: oplossing B : begin van het verhaal E : eind van het verhaal een hartje: het karakter van…. Als de kinderen hun ideeën bij de verschillende picto’s helder hebben, nodigt u hen uit om hun verhaal in grote lijnen aan de hand van de praatkaartjes om de beurt aan hun groepsgenoten of maatje te vertellen. Schrijverstips opstellen Voordat de kinderen beginnen met hun verhaal, stellen we met elkaar schrijverstips op. U kunt daarbij gebruik maken van bijlage 7, een overzicht van schrijverstips, dat handvatten geeft
47
Activiteitenboek Melkweg
wanneer u met de kinderen schrijvertips gaat bedenken. Dit overzicht biedt richtlijnen aan de leerkracht en is niet bedoeld om aan de kinderen uit te delen. De tips hebben betrekking op drie categorieën vaardigheden: het proces van het schrijven (zie bijlage 8), de kunst van het schrijven (bijlage 9) en de schrijfvaardigheid (bijlage 10). In hoofdstuk 3 (activiteiten voor groep 3 en 4) vindt u activiteiten (en bijbehorende bijlagen) die gericht zijn op de eerste categorie, het proces van het schrijven. Daar wordt uitgebreid aandacht besteed aan de stappen die u de kinderen bij het schrijven van een verhaal leert te doorlopen. Voor de hogere groepen zijn de schrijfstappen ook in woorden beschreven (zie bijlage 5).
samen ideeën opstellen
In dit hoofdstuk staan met name activiteiten opgenomen die betrekking hebben op de tweede categorie vaardigheden: de kunst van het schrijven. U kiest een onderwerp uit het overzicht (bijlage 7), bijvoorbeeld ‘gevoelens beschrijven’ en stelt dit aan de orde. Hoe kun je gevoelens beschrijven? U leest bijvoorbeeld een stukje tekst voor van de schrijver die centraal staat, waarin beschreven wordt dat iemand verdrietig is of boos, en praat hierover met de kinderen. Welke woorden maken duidelijk dat de hoofdpersoon verdrietig is? Hoe kunnen we dat nog duidelijker maken? Vervolgens inventariseert u samen met de kinderen schrijverstips om gevoelens te beschrijven of u laat de kinderen dat in groepjes doen. U maakt zo een klassikaal tip-blad. Daarna kunt u de kinderen in groepjes of tweetallen de tips in praktijk laten brengen in een oefentekst: schrijf een kort verhaaltje waaruit duidelijk wordt dat de hoofdpersoon verdrietig, boos, verlegen, verveeld of blij, is. U kunt dezelfde werkwijze volgen bij de andere onderdelen uit het schema. In bijlage 9 zijn suggesties opgenomen die u kunt gebruiken wanneer u aan schrijverstips werkt voor: gevoelens en stemmingen karakters beschrijven een verhaal spannender maken
48
Activiteitenboek Melkweg
Een digitale tip-kaartenbak maken De schrijverstips die in de hierboven beschreven activiteit worden gemaakt, laat u door kinderen (bijvoorbeeld in tweetallen) invoeren in een digitale tip-kaartenbak. U heeft daarvoor een format in de computer ingevoerd, waarop de kinderen bijvoorbeeld de volgende onderdelen kunnen invullen: de bedoeling van deze tipkaart de tips die gezamenlijk zijn opgesteld onze voorbeelden (een aantal goede voorbeelden van de groep) Als u de activiteiten rond de schrijver (4.2) heeft uitgevoerd, kunnen de kinderen ook een tipkaart opnemen waarop de tips van de schrijver zijn opgenomen. U print alle digitale tipkaarten uit en geeft deze een eigen plekje in de klas. Redactie-overleg De kinderen praten in groepjes (van bijvoorbeeld vier kinderen) over hun eigen (oefen)teksten. Het is aan te raden voor deze besprekingen een vaste routine in te voeren, zoals bijvoorbeeld ‘de rondpraat’, die als volgt in z’n werk gaat: De kinderen bepalen op een vaste manier wie er begint; bijvoorbeeld door lootjes te trekken of te gooien met een dobbelsteen. Wie aan de beurt is, heeft twee minuten om zijn tekst voor te lezen. De luisteraars schrijven in kernwoorden op wat ze positief, neutraal en minder goed waarderen. Als de kookwekker na twee minuten gaat, mag het kind dat naast de voorlezer zit (met de klok mee) gedurende één minuut een compliment geven, een vraag stellen en een advies geven. De voorlezer noteert de reactie. Daarna krijgt het volgende kind die gelegenheid ook weer gedurende een minuut, totdat alle kinderen hun feedback hebben gegeven. Daarna mag het volgende kind (met de klok mee) gedurende twee minuten zijn stukje tekst voorlezen. Wanneer u deze werkwijze introduceert, is het raadzaam om de verschillende stappen van het redactie-overleg op een flap te schrijven of te tekenen. Als de kinderen zich deze werkwijze eenmaal hebben eigen gemaakt, zullen ze die flap niet meer nodig hebben. Door het redactie-overleg leren de kinderen: een eigen tekst presenteren positieve feedback te geven vragen te stellen over een tekst suggesties te geven voor verbetering notities te maken over een tekst aantekeningen maken over de suggesties Hoe verbeter ik mijn tekst? Kinderen die een tekst volgens de stappen in bijlage 5 schrijven, komen ook de stap ‘tekst verbeteren’ tegen. Om hen steun te geven bij deze stap, kunt u hen een schema met aandachtspunten aanreiken, dat is opgenomen in bijlage 8. Digitaal feedback geven op een tekst Wanneer kinderen een (oefen)tekst op de computer hebben gemaakt, kunnen ze elkaar digitaal feedback geven. Ze gebruiken hiervoor de optie ‘invoegen’ uit het programma Word en klikken op de optie ‘opmerking’. Zo kunnen zij een markering in de tekst aanbrengen en hun opmerking intypen. Degene die de opmerking later leest, kan met de rechter muisknop bepalen of hij de opmerking wil verwijderen of erop wil reageren.
49
Activiteitenboek Melkweg
feedback geven via de computer
Het verhaal voorleggen aan de schrijver U kunt aan de schrijver vragen of hij het goed vindt dat kinderen hun verhaal aan hem voorleggen. De kinderen mailen hun eigen tekst vragen feedback aan de schrijver.
De kinderen hebben alle verhalen die zij hebben geschreven beoordeeld, en hebben samen het mooiste verhaal uitgekozen om op te nemen in de verhalenbundel. Aan Peter Vervloed is beloofd dat de kinderen het allerbeste verhaal aan hem zullen mailen. Zijn de kinderen niet benieuwd wat hij van het verhaal zal vinden? Zal hij het ook zo’n mooi verhaal vinden? Misschien heeft hij tips om het verhaal nog beter te maken? De kinderen mailen het verhaal aan Peter Vervloed en al gauw komt er een antwoord van de schrijver. Hij vindt het ook een heel mooi verhaal. Hij vindt het een origineel verhaal en hij vindt vooral het begin van het verhaal erg goed. Door het begin, zo stelt de schrijver, word je als lezer echt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van het verhaal.
Klim eens op de schrijversstoel In de klas staat een bijzondere stoel, de schrijversstoel. Op de schrijversstoel kunnen kinderen plaatsnemen om hun eigen verhaal voor te lezen en daarop feedback te krijgen. Geef kinderen op gezette tijden de gelegenheid om plaats te nemen op de schrijversstoel en zorg voor rust en aandacht in de groep wanneer een kind een verhaal gaat voorlezen. Nadat het kind zijn verhaal heeft voorgelezen, krijgen de andere kinderen gelegenheid om vragen te stellen en om feedback te geven. In deze gesprekken is het voorbeeldgedrag van de leerkracht belangrijk: Begin zelf met positieve opmerkingen over het verhaal en over de presentatie: “Ik vond het erg goed hoe je …..hebt beschreven.” “De manier waarop je het verhaal begon maakte mij echt nieuwsgierig.” “Het einde van het verhaal was heel verrassend.”
50
Activiteitenboek Melkweg
Stel zelf vragen ter verduidelijking: ”Hoe ben je op het idee gekomen om dit verhaal te schrijven?” ”Is dit verhaal echt gebeurd of is het fantasie?” ”Waarom deed de hoofdpersoon….en niet….?” ”Waarom komen er alleen maar jongens voor in het verhaal?” ”Kun je uitleggen hoe het zit met….? Dat begreep ik niet helemaal.” Geef de kinderen gelegenheid om vragen te stellen. Om de kinderen daartoe te stimuleren, kunt u een aantal hulpvragen in de klas ophangen. Wie heeft er tips om het verhaal nog mooier te maken, het te verbeteren? Geef zelf het voorbeeld om de tips positief te formuleren.
wie heeft er nog tips en tops?
Het schrijven evalueren Door regelmatig evaluatiegesprekjes te voeren met de kinderen, krijgen zij zicht op hun eigen leerproces, verankeren zij hun ervaringen en leren zij een brug te slaan naar toekomstige ervaringen. Bovendien ontwikkelen de kinderen reflectieve vaardigheden. De evaluatiegesprekken kunnen gaan over allerlei activiteiten en aspecten van het schrijven, zoals de inhoud van het verhaal, de opbouw of de manier waarop het verhaal tot stand is gekomen. U kunt individuele evaluatiegesprekken voeren, u kunt evalueren in een klein groepje of klassikaal. De reflectie kan zich richten op het product (‘Wat maakt het verhaal spannend’?), maar ook op het proces (‘Wat heb je het eerst gedaan?’). In bijlage 3 vindt u richtlijnen voor het voeren van reflectieve gesprekken met kinderen.
51
Activiteitenboek Melkweg
4.4. Activiteiten gericht op schriftelijk communiceren met anderen Corresponderen met een andere groep We verwijzen u naar de activiteiten in hoofdstuk 3 onder paragraaf 3.6, waarin kinderen van groep 3 en 4 corresponderen met een andere groep van de eigen of van een andere school. Deze activiteiten kunnen ook in de hogere groepen worden uitgevoerd. Corresponderen met een schrijfvriend(in) De leerlingen van de twee groepen worden in tweetallen aan elkaar gekoppeld en corresponderen (per e-mail) met elkaar. U kunt de kinderen voorbeeldvragen geven die zij aan hun schrijfvriend(in) kunnen stellen: Hoe oud ben je? Hoe zie je eruit? Is je school leuk? Krijg je veel huiswerk? Wat is je hobby? Speel je in een voetbalclub of andere sportclub? Hoe is de buurt of de streek daar? Wat vind je lekker? Wat doe jij het liefste op woensdagmiddag? Verhalen en schrijverstips uitwisselen U kunt de kinderen stimuleren om hun zelf geschreven verhalen te mailen aan de andere groep of aan hun schrijfvriend(in) en hierop feedback te vragen. Ook kunnen zij schrijverstips uitwisselen.
Margit zit maandagochtend met de kinderen in de kring. Voordat de kinderen gaan vertellen over hun ervaringen en belevenissen in het weekend, stelt Margit voor om het eens anders te doen. Je kunt je belevenis, boodschap of ervaring vertellen, maar je kunt die ook opschrijven. Alle kinderen krijgen een schrift en schrijven daar een boodschap, brief in voor juf Margit. Juf Margit schrijft diezelfde dag een reactie in alle schriften van de kinderen en vermeldt dat ze ook weer een reactie van de kinderen verwacht. Zo gaan de schriften gedurende een aantal dagen heen en weer. Margit inventariseert met de kinderen wat zij heeft gedaan om de correspondentie op gang te houden: ze heeft vragen gesteld, ze is steeds ingegaan op de tekst van de kinderen, ze heeft nieuwe onderwerpen aangesneden en ze heeft om een reactie gevraagd. Margit verdeelt de groep in tweetallen en geeft elk duo een groot vel papier en een grote envelop met de twee namen van de kinderen erop. De komende tijd gaan de kinderen in deze tweetallen aan elkaar schrijven, net zoals ze de afgelopen week met Margit hebben gedaan. De kinderen moeten proberen om, net zoals juf Margit, het gesprek op gang te houden. Omdat op de envelop maar twee namen staan, mogen alleen deze kinderen kennis nemen van de inhoud.
4.5. Activiteiten gericht op uitbreiding van de woordenschat Werken met een verhaalflap Op de verhaalflap worden allerlei nieuwe en interessante woorden opgeschreven, die in een verhaal of les voorkomen. U schrijft bovenaan de verhaalflap de titel van het verhaal of het onderwerp van de les en inventariseert na het voorlezen of de les alle nieuwe woorden die erin voorkomen.
52
Activiteitenboek Melkweg
Hebben de kinderen bijvoorbeeld gewerkt aan schrijverstips, dan schrijft u boven de verhaalflap ‘schrijverswoorden’ en schrijft u (of de kinderen) woorden op zoals bijvoorbeeld ‘sfeerwoorden’, ‘titel’ of in de hogere groepen ‘details’, ‘dialogen’. U komt regelmatig terug op de verhaalflappen. U staat stil bij de betekenis van de woorden en past de woorden toe in betekenisvolle contexten. U kunt de kinderen stimuleren woorden van de verhalenflap op te nemen in hun eigen woordenboek of in het digitale groepswoordenboek (zie hieronder). Een eigen woordenboekje maken De kinderen maken een eigen boekje, waarin zij nieuwe of interessante woorden kunnen opschrijven. U kunt er een routine van maken om regelmatig - bijvoorbeeld nadat u een nieuw verhaal heeft voorgelezen of nadat een kind een verhaal heeft verteld - aan de kinderen te vragen of er woorden in zaten die ze in hun woordenboekje willen opnemen De denkplacemat De gehele klas is opgedeeld in groepjes van vier. U legt de denkplacemat in het midden van een groepje van vier kinderen. Indien nodig vergroot u het tot A3-formaat. In het midden van de placemat wordt het begrip beschreven. Vervolgens zegt u terwijl u de klok in handen heeft: " Als ik straks 'Ja" zeg schrijven jullie allemaal in het vak dat het dichtst bij jou ligt op wat je belangrijk vindt, waar jij aan denkt bij het lezen en horen van dit woord. Begrepen?" en u kijkt vragend rond. U gaat verder: "Je krijgt straks twee minuten voor deze opdracht…… Ja!" Na afloop laat u ieder kind in de eigen groep even verwoorden wat het opgeschreven heeft. Dat doet u via de rondpraat. leder kind krijgt 1 minuut om te vertellen wat het belangrijk vindt. De leerkracht is in aanvang de tijdchef (dat is degene die de tijd bewaakt). Als een kind aan de beurt is gaat het staan en vertelt het aan het eigen groepje. Met de denkplacemat werken de kinderen in groepjes van vier. De placemat – u kunt deze afdrukken op A3-formaat – ligt in het midden op de tafel. In de cirkel wordt een bepaald woord of begrip geschreven. De kinderen krijgen twee minuten de tijd om in hun eigen vak van de placemat zoveel mogelijk woorden op te schrijven die te maken hebben met het woord in de cirkel of woorden die het kind in dat kader belangrijk vindt. Na afloop noemen de kinderen om de beurt de woorden op die ze hebben opgeschreven. Zij doen dat volgens de routine die in het redactieoverleg wordt gebruikt (zie 4.3): de kinderen krijgen beurtelings 1 of 2 minuten de tijd. Hierna wisselen de groepjes de resultaten met elkaar laten uit. Van elk groepje vertelt één van de kinderen (bijvoorbeeld degene die het hoogste gooit met een dobbelsteen) hoe de activiteit in het eigen groepje is verlopen.
53
Activiteitenboek Melkweg
Denken, schrijven, schuiven en reageren De kinderen zitten weer in een groepje van vier. leder kind heeft een blad voor zich met vier vakken. U laat ieder kind een begrip bovenaan het blad zetten, u werkt met vier nieuwe begrippen. leder kind heeft dus een ander begrip op het blad staan. Op uw teken vult het kind het bovenstaande vak in, waaraan het denkt, wat het belangrijk vindt, dat kunnen woordjes, zinnen en/of tekeningetjes zijn. waaraan het denkt, Na twee minuten geeft u een teken en schuiven de blaadjes met de wijzers van de klok. U nodigt de kinderen nu uit om te reageren op datgene wat er geschreven is en om het verder aan te vullen. Zo draait u nogmaals twee keer door. Tot slot komt het papier terug bij het eerste kind.
De kinderen zitten in groepjes van vier en hebben allemaal een blad papier, dat door vier horizontale lijnen in vier vakken is ingedeeld. U geeft elk kind een eigen woord of begrip dat al is behandeld. De kinderen schrijven hun woord bovenaan op het blad. Ieder kind werkt dus met een ander woord. De kinderen krijgen twee minuten om hun associaties met dit woord of begrip in het bovenste vak te noteren. Dat kunnen woorden, zinnen of tekeningetjes zijn. Na twee minuten schuiven de kinderen hun vel door naar het kind dat naast hen zit (met de klok mee). De kinderen kunnen (in het tweede vakje) reageren op wat het vorige kind in het eerste vakje geschreven heeft. Zij kunnen opmerkingen plaatsen en aanvullingen geven. Zo schuiven de kinderen het blad nog twee keer door, totdat zij hun eigen woord weer voor zich hebben. U laat een aantal kinderen vertellen wat ze hebben ingevuld en vult vervolgens klassikaal een blad in.
54
Activiteitenboek Melkweg
literatuur: Blauw, A. de, Elenbaas, Zandt, R. van het, Duerings, J. (2001) Handreiking voor de implementatie van tussendoelen beginnende geletterdheid. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen. Dijkstra, M., Pompert, B. (2001) Boeken maken in de klas. Koninklijke Van Gorcum BV, Assen. Droop, M., Peters, S., Janssen, A. (2001) Reflecteren met jonge kinderen aan de hand van portfolio’s. In: Programma interactief taalonderwijs in groep 3, Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen. Elsäcker, W., Verhoeven, L. (2001) Interactief lezen en schrijven. Naar motiverend lees- en schrijfonderwijs in de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen. Kienstra, M., Prototype Woordenschatuitbreiding met behulp van prentenboeken en voorleesverhalen. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen. Kleef, M., Tomesen, M. (2002) Stimulerende lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw. Prototypen voor het creëren van interactieve leessituaties en het ontlokken van (nieuw) schrijfgedrag. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen. Verhoeven,L., Aarnoutse, C. (1999) Tussendoelen beginnende geletterdheid. Een leerlijn voor groep 1 tot en met 3. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen. Stichting Schrijvers, School en Samenleving Huddestraat 7, 1018 HB Amsterdam, tel.:020-6234923, website: http://www.sss.nl
55
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 1: een digitaal prentenboek maken
Een digitaal prentenboek maken U kunt met Word of met Powerpoint met de kinderen een digitaal prentenboek maken. Door PowerPoint te gebruiken is het mogelijk beelden en teksten te voorzien van geluid/ingesproken tekst. Ook kunt u bijvoorbeeld een klassenfoto in PowerPoint zetten en kinderen daarbij iets laten inspreken over zichzelf. U kunt hiertoe de opneemoptie gebruiken die hieronder beschreven staat en het luidsprekertje bijvoorbeeld op de buik van het kind plaatsen. Gezien de grootte van zo´n bestand zal het bestandje vaak ‘ingepakt’ moeten worden of op een cd-tje verstuurd moeten worden. Hieronder vindt u een beknopte beschrijving. De ICT-coördinator kan u mogelijk ondersteunen. We gaan in deze handleiding uit van Word '97 en PowerPoint '97. In Word 2000 en PowerPoint 2000 zijn er kleine verschillen! Bepaal eerst hoe u het verhaal wilt gebruiken: Om af te drukken en er een boekje van te maken: kies WORD. Om af te drukken, te laten zien en horen: kies WORD. Om te vertonen aan anderen met behulp van een beamer op bijvoorbeeld ouderavonden: kies PowerPoint of een soortgelijk gereedschap. Om te plaatsen op een website: kies WORD of een web-editor.
1.
Afdrukken en een boekje maken (papier)
Om een prentenboek of boek met verhalen af te drukken moet je in staat zijn om: teksten te maken en op te slaan; tekeningen en afbeeldingen in de tekst op te nemen; lay-out te kunnen gebruiken (hoofdletters, alinea's, kolommen etc.). U kunt plaatjes of tekeningen scannen of via het web binnenhalen. Plaatjes op het web kunt u als volgt binnenhalen: ga naar het plaatje; klik op de rechter muisknop; kies: afbeelding opslaan; geef aan waar je het plaatje wilt bewaren. Bijvoorbeeld c:/mijntekst/chocoladekever; ga nu naar de plaats in de tekst waar je plaatje moet komen; kies: invoegen figuur uit bestand; zoek de naam op van je plaatje en klik op OK; het plaatje staat nu in je tekst. Kinderen kunnen zelf een tekening maken en daarbij teksten plaatsen. Deze tekeningen kunnen worden gebundeld tot een prentenboek. laat de kinderen een tekening maken; let op het materiaal; gebruik bijvoorbeeld geen Wasco (vet); bepaal samen met de kinderen welke tekst erbij komt te staan; gebruik eventueel eerst een kladblaadje en bekijk hoe de tekst op het papier staat. leg nu de tekening in de printer en bepaal waar de tekst ongeveer moet worden afgedrukt; laat de leerling deze tekst zo mogelijk zelf typen.
56
Activiteitenboek Melkweg
2.
Afdrukken, laten zien en horen (computer)
Als u geluid gebruikt, realiseert u zich dan dat het geluid wegvalt als u er een boekje van papier van maakt. plak een plaatje, maak een tekst of beide (zie hierboven); kies nu: invoegen object; je ziet nu een keuzevenster; kies: nieuw; rol (scroll) door het venster tot je tegenkomt: wave-geluid; klik op OK; je ziet nu de mediarecorder in beeld komen. Zorg dat je een microfoon hebt aangesloten; druk op de rode startknop. Een balkje begint te lopen. Je gaat nu opnemen. Laat de kinderen de tekst inspreken in de microfoon; kies: bestand invoegen; er verschijnt nu een luidsprekertje in beeld. Wanneer je op het luidsprekertje klikt wordt je geluid afgespeeld. Zet het luidsprekertje in de buurt van de tekening of de tekst waarbij het geluid hoort.
Als u al eerder een geluid hebt opgenomen, hoeft u bovenbeschreven handelingen niet allemaal uit te voeren. U kiest dan: invoegen object bestand gebruiken; klik op "bladeren" tot je het gewenste bestand hebt gevonden; klik op OK.
57
Activiteitenboek Melkweg
Beelden en teksten met geluid kunnen worden opgeslagen op diskette of cd-rom, zodat kinderen het ook thuis kunnen beluisteren. Ook kunt u het op het intranet zetten. In dat geval kan een hele school-verzameling worden aangelegd, ingedeeld per groep of onderwerp.
3.
Verhaal vertonen met behulp van PowerPoint
Als u het verhaal aan een grote groep wilt laten zien (horen), kunt u gebruik maken van PowerPoint. Benodigdheden: een beamer, computer (met geluidskaart en boxen) en een wit scherm (of stuk muur). open PowerPoint; kies eventueel een sjabloon (een standaard achtergrond); kies uit de vormen de blanco pagina; klik op invoegen tekstvak; zet de cursor op de plek waar je tekst moet komen; typ je tekst. Wilt u er plaatjes bij opnemen, doe dan het volgende: kies: invoegen figuur uit bestand; selecteer het gewenste plaatje en druk op OK. het plaatje staat nu in PowerPoint. Geef het de gewenste plaats en grootte door het te slepen en te trekken. Wilt u er ook geluid bij opnemen, doe dan het volgende: Kies: invoegen object; je ziet nu een keuzevenster; kies: nieuw; rol (scroll) door het venster tot je tegenkomt: wave-geluid; klik op OK; je ziet nu de mediarecorder in beeld komen. Zorg dat je een microfoon hebt aangesloten; druk op de rode startknop. Een balkje begint te lopen. Je gaat nu opnemen. Spreek je tekst in de microfoon; kies: bestand invoegen; er verschijnt nu een luidspreker in beeld. Wanneer je op het luidspreker klikt wordt het geluid afgespeeld. Zet de luidspreker in de buurt van de tekening of de tekst waar het geluid bij hoort.
Maak vervolgens nieuwe bladzijden met nieuwe tekeningen en geluiden, totdat het prentenboek klaar is.
Kijk bij HELP voor een handleiding over het automatisch afspelen van een prentenboek. Draai deze handleiding uit en test het prentenboek.
4.
Plaatsen op een website
Om een bestand op een website te plaatsen, volgt u de werkwijze beschreven onder 2, maar bij het opslaan kiest u: opslaan als html bestand. De pagina's zijn nu geschikt om op een website te worden geplaatst. U kunt ze bekijken in een browser.
58
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 2: schrijverstip, het werken met een schrijversrecept
A. het zetten van stappen Bijlage 2
Titel: Het werken met een schrijversrecept Het is handig om bij het maken van verhalen gebruik te maken van verhaalrecepten. We geven hieronder twee voorbeelden. Voorbeeld 1 Op de meeste scholen wordt reeds gewerkt met verhaalpicto´s, die gebruikt worden om onderdelen uit een voorgelezen verhaal te analyseren. Deze picto’s kunnen ook een goede dienst bewijzen bij het maken van verhalen.
59
Activiteitenboek Melkweg
Voorbeeld 2
60
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 3: richtlijnen voor reflecteren Bij interactief taalonderwijs worden leerlingen actief betrokken bij de evaluatie van hun eigen leerproces. Door samen met andere kinderen te reflecteren op hun eigen werk, ontwikkelen zij reflectieve vaardigheden.
Richtlijnen voor reflectieve activiteiten
1.
Reflectie: boekoriëntatie, schrijven, taalspel en woordenschat en kennis van de wereld
Reflectieve gesprekken kunnen gericht zijn op alle soorten activiteiten. Kinderen kunnen reflecteren op hun leerproces rond woordenschat, boekoriëntatie, schrijven en taalspel. Maar ze kunnen ook evalueren welke nieuwe dingen ze te weten zijn gekomen. Mogelijke vragen zijn: Welke nieuwe woorden heb ik geleerd? Wat vind ik een mooi, belangrijk, moeilijk woord? Welke boeken heb ik gelezen? Wat vond ik van het boek? Welke letters ken ik al? Welke letters heb ik nieuw geleerd? Hoe onthoud ik de letter? Welke (leer)vragen had ik aan het begin? Wat ben ik te weten gekomen? Wat wil ik nog weten?
2.
Reflectie: product en procesgericht
De leerkracht zorgt ervoor dat er tijdens het reflectiegesprek, naast aandacht voor het product, ook aandacht is voor het proces. De leerkracht stelt vragen als: Vertel eens, wat heb je gedaan? Hoe heb je het aangepakt? Wat heb je eerst gedaan, en toen ... ? Wat vond je ervan om dit te doen? Hoe verliep de samenwerking? Wat ging goed? Wat kan de volgende keer beter?
3.
Reflectie: terugblikken en vooruitkijken
Reflectiegesprekken zijn niet alleen bedoeld om terug te blikken, maar ook om vooruit te kijken. Daarom kan de leerkracht ook heel goed tussentijds een reflectiegesprek plannen: Wat heb ik deze week gedaan? Wat heb ik deze week geleerd? Wat wil ik volgende week nog doen? Wat wil ik volgende week nog leren? Welke leervragen had ik? Wat ben ik te weten gekomen? Wat wil ik nog te weten komen?
4.
Reflectie: toepassingsmogelijkheden
Tijdens reflectiegesprekken buigen leerlingen zich over de vraag hoe ze het geleerde kunnen gebruiken. Ze bespreken vragen als: Waar ben ik het nieuwe woord tegengekomen deze week? Heb ik het woord zelf al een keer gebruikt? Op school of thuis?
61
Activiteitenboek Melkweg
5.
Heb ik thuis over de nieuwe woorden verteld? Heb ik thuis mijn werkje laten zien of er over gepraat? Wat kan ik op school doen met wat ik deze week geleerd heb? Wat moet ik daar nog meer voor leren? Wat kan ik thuis doen met wat ik deze week geleerd heb? Wat moet ik daar nog meer voor leren?
Inventarisatie van werk
De leerkracht begint een reflectiegesprek door samen met kinderen na te gaan wat ze de afgelopen periode hebben gedaan. De leerkracht maakt hierbij aantekeningen op een flap en geeft zo invulling aan zijn/haar voorbeeldrol als schrijver.
6.
Leerlingen selecteren zelf een product
Onderdeel van een reflectiegesprek kan zijn dat kinderen een product laten zien en er iets over vertellen. Leerlingen selecteren zelf een product dat zij de afgelopen periode hebben gemaakt. Ze gaan in op vragen als: Wat heb ik gemaakt ? Hoe heb ik het gemaakt? Waarom laat ik dit zien? Wat heb ik er van geleerd? Wat wil ik nog verder leren?
7.
Open vragen
De leerkracht stelt zo veel mogelijk open vragen: Vertel eens, wat heb je gedaan? Hoe heb je het aangepakt? Wat heb je eerst gedaan, en toen ... ? Is er nog iets waar je niet zo tevreden over bent? Ik zie hier.. Wat vond je ervan om dit te doen?
8.
Kinderen reflecteren met elkaar
Werken in de kleine groep onder begeleiding van de leerkracht is een geschikte werkvorm voor selectie en reflectie. De leerkracht stimuleert met deze activiteiten de gespreksdeelname van leerlingen. Zij laat leerlingen op elkaar reageren. Ze stimuleert dat kinderen ook interesse tonen voor elkaars werk. Ze kunnen elkaar vragen stellen over het werk.
9.
Afwisselende groeperingsvormen
De reflectiegesprekken worden afwisselend in de grote groep, in een kleine groep met leerkracht en in tweetallen gevoerd.
Meer informatie: Droop, M., Peters, 5. & Janssen, A., (2001), Reflecteren met jonge kinderen aan de hand van portfolio's. In: Programma interactief Taalonderwijs in groep 3, augustus 2001, pag. 16.
62
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 4: schrijfstappen in beeld
A. het zetten van stappen
Bi Bijlag Bijlage 4
Titel: Schrijfstappen in tekening
63
Activiteitenboek Melkweg
64
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 5: schrijfstappen in woorden
A. het zetten van stappen
Bi Bijla Bijlage 5
Titel: Schrijfstappen in woorden
Schrijfstappen 1. Het bedenken en plannen van de inhoud: • kring, kleiner groepje, woordveld, • steunvragen, noteren op bord, flap, • welke materialen heb je nodig, • overleggen met ander kind, • verhaal of anders, tekeningen erbij. 2. Informatie verzamelen 3. Selecteren en ordenen van de informatie. 4. Nadenken en oefenversie maken. 5. Oefenversie voorleggen aan ander kind en leerkracht. 6. Verbeteren. 7. Eindversie maken. 8. Presenteren. 9. Uitwisselen.
65
Activiteitenboek Melkweg
Voorbeeld 1
hoe schrijf ik?
Nadenken Voor wie is de tekst bedoeld?
Wat wil ik schrijven?
Met welke bedoeling wil ik schrijven?
Welke tekstvorm kies ik?
Verzamelen Wat weet ik al?
Waar kan ik nog iets vinden?
Welke gegevens ga ik gebruiken?
Hoe orden ik de gegevens?
Schrijven Ik schrijf eerst de kladversie.
Afwerken Ik kijk eerst de tekst goed na.
Ik vraag een ander kind om mijn tekst te lezen.
Ik vraag de juf of meneer om mijn tekst te lezen.
Ik schrijf de tekst in het net.
66
Activiteitenboek Melkweg
Voorbeeld 2
schrijfhulp voor de kinderen Waarom schrijf ik? 1. 2. 3. 4.
Voor mijn plezier. Om iets uit te leggen Om iets te vertellen Om iets te onthouden
Voor wie schrijf ik? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Voor mezelf Voor mijn klasgenoten. Voor mijn ouders. Voor mijn familie. Voor mijn vrienden. Voor de klassenkrant. Voor anderen.
Wat schrijf ik? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Een brief. Een gedicht. Een verhaal. Een verslag Een artikel Een boekverslag Een reclametekst Een kladje
Hoe schrijf ik? 1.
Nadenken Voor wie is de tekst bedoeld? Wat wil ik schrijven? Met welke bedoeling wil ik schrijven? Welke tekstvorm kies ik?
2.
Verzamelen Wat weet ik al? Waar kan ik nog iets vinden? Welke gegevens ga ik gebruiken? Hoe orden ik de gegevens?
3.
Schrijven Ik schrijf eerst de kladversie
4.
Afwerken Ik kijk eerst de tekst goed na. Ik vraag een ander kind om mijn tekst te lezen. Ik vraag de juf of meneer om mijn tekst te lezen. Ik schrijf de tekst in het net.
67
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 6: werken met een digitaal woordenboek. Bij de ontwikkeling van woordenschat kan het gebruik van een digitaal woordenboek heel handig zijn. Je kunt het individueel gebruiken, per groep, per klas of zelfs per school. Een digitaal woordenboek heeft voordelen vergeleken met een papieren variant: je kunt er makkelijk in zoeken je kunt er makkelijk in veranderen je kunt het iedereen makkelijk meegeven je kunt het als leerkracht makkelijker overzien De meeste digitale woordenboeken zijn kant en klaar door volwassenen gemaakt en bedoeld voor kinderen. Zo is er een Van Dale woordenboek, een woordenboek voor kleuters en nog veel meer andere programma's. Sommige staan op CD-ROM, andere kun je vinden op het internet. In deze bijlage maken we geen gebruik van de woordenboeken die al gemaakt zijn. We maken er zelf een, samen met de kinderen. Dat heeft voordelen: je kunt zelf bepalen wat je in je woordenboek wilt hebben je kunt zelf veranderen zoveel je wilt kinderen zijn (inter)actief betrokken bij het maken van een woordenboek; ze leren zelf formuleren, definities maken, kritisch lezen en reageren. Met de tekstverwerker kun je heel gemakkelijk een eigen woordenboek maken. Daarvoor hoef je geen technische kennis te hebben of een computerspecialist te zijn. Iedereen kan het. We doen dat in stappen. Stap 1: eenvoudig woordenboek Stap 2: een inhoudsopgave erbij Stap 3: tekeningen erbij Stap 4: geluid erbij Welke tekstverwerker? Jammer genoeg zijn er (kleine) verschillen tussen tekstverwerkers. In ons voorbeeld maken we gebruik van Word 97. Wat nu als je een andere tekstverwerker hebt? Bijvoorbeeld Word 2000? Zoek in dat geval waar de genoemde opdracht of functie in jouw tekstverwerker staat. Lukt dat niet, kijk dan bij "help" en typ de naam van de functie. De computer helpt je dan verder op weg.
Stap 1:
Eenvoudig woordenboek.
a. Een schema maken. We maken eerst een invulschema, waarin we de woorden laten zetten. Natuurlijk kun je dat aan je eigen wensen aanpassen. Een woordspin is een schema waarin je de associaties bij het woord weergeeft. Je kunt dat maken met een tekstverwerker, een tekenprogramma of een apart programma (zoals bijvoorbeeld Inspiration). Ons voorbeeld is gemaakt met het programma Inspiration.
68
Activiteitenboek Melkweg
Open Word Kies: Bestand -> Nieuw Type nu het volgende schema: __________________________________________________________________________________ Mijn Woordenboek
Naam:
Woord
:
Woord in een zin :
Woordspin :
Wat is het? :
Klopt het?
:
________________________________________________________________________________
Klik op: Bestand Klik op: Opslaan Geef je bestand een naam, bijvoorbeeld: modelblad
b. Het schema invullen Als je het blad wilt gebruiken kun je het de volgende keer ophalen. We gaan nu een blad invullen. Sluit de pagina: Kies: bestand -> sluiten Kies: bestand -> openen Open je bestand : modelblad Je hebt nu weer de lege pagina voor je Bedenkt een woord en vul je blad ermee in. Kies: bestand -> opslaan als Geef nu een nieuwe naam, bijvoorbeeld modelblad-1
69
Activiteitenboek Melkweg
Je hebt nu een ingevuld blad, dat er bijvoorbeeld zo uit kan zien:
Mijn woordenboek Naam
: Hester
Woord
: Cavia
Woord in een zin : Mijn cavia heet joepie Woordspin
:
Wat is het?
: Een cavia lijkt wel een konijn
Klopt het?
: Nee, het klopt niet. Een cavia is geen konijn. Hij heeft heel andere oren. Jan Het is een huisdier Anouk Het woont niet in een hol Jasmijn
Voor ieder nieuw woord herhaal je het voorafgaande: Haal het lege modelblad op Vul het in Sla het op via "opslaan als" en vergeet niet om het een NIEUWE NAAM te geven
Zet de woorden in mappen. Als je veel losse woorden hebt van alle kinderen wordt het natuurlijk onoverzichtelijk. Zet de woorden in een map "woordenboek" Als je ieder kind een woordenboek geeft, maak dan per kind een woordenboek aan. Nursan heeft twee bladen ingevuld (N1 en N2) Je mappen zien er dan bijvoorbeeld zo uit:
woordenboek
N1 nursan N2 melanie 70
Activiteitenboek Melkweg
Stap 2: Een inhoudsopgave maken. Als je een serie lossen bladen hebt gemaakt en die telkens hebt opgeslagen onder een verschillende naam, heb je het begin van een eenvoudig digitaal woordenboek. Het is nog steeds lastig om je weg te vinden in de woorden. Daarom is een inhoudsopgave handig. In ons voorbeeld zullen we voor Nursan een inhoudsopgave maken. Hij heeft al twee woorden ingevuld. Die staan in zijn map opgeslagen onder de namen N1 en N2.
Kies : Bestand nieuw Typ nu in alfabetische volgorde de woorden die de leerling gemaakt heeft (of laat de leerling het typen) Bijvoorbeeld: Aap Kameel Kies nu: bestand opslaan Kies als naam bijvoorbeeld: inhoud Selecteer nu het woord Aap Klik op: Invoegen -> hyperlink Je krijgt nu een venster met daarin de vraag: Koppelen aan bestand of URL Kies: bladeren Zoek de naam van je bestand op: N1 Klik op OK Als het goed is zie je nu dat het woord Aap blauw is geworden. Klik erop en kijk of het doorschakelen werkt. Als alles goed is gelukt kom je nu terecht op het werkblad met de naam Aap. Je komt weer terug in je inhoudsopgave door op het pijltje linksboven in de menubalk te drukken. Het pijltje dat naar links wijst moet je hebben. Als je wilt stoppen, vergeet dan niet om je nieuwe inhoudsopgave op te slaan. Dat kan onder dezelfde naam. Herhaal deze stappen voor elk woord. Zo maak je telkens een koppeling tussen de inhoudsopgave en het nieuwe woord.
Stap 3: Tekeningen of woordspinnen erbij. Je kunt ook foto's, tekeningen, woordspinnen die je een tekenpakket gemaakt hebt en andere plaatjes in je woordenboek opnemen. Dat gaat heel eenvoudig. Zorg dat je foto's, tekeningen enz. digitaal hebt. Scan de tekeningen van de leerlingen eerst en zet ze op een schijf. Zet de cursor op de plaats waar de tekeningen moeten komen. Klik op Invoegen -> figuur -> uit bestand Zoek de naam van je foto of tekening
71
Activiteitenboek Melkweg
Klik op invoegen Je tekening staat nu in het woordenboek
Stap 4: Geluid erbij. Als je ook geluiden wilt opnemen in je woordenboek kan dat. Zo kun je bijvoorbeeld kinderen hun eigen tekst laten voorlezen, zodat je later een betere indruk krijgt van de leesvaardigheden die kinderen hebben. Om geluid op te nemen moet je een microfoon aansluiten op de computer. De computer moet een geluidskaart hebben. Doe nu het volgende: Kies invoegen -> object Je ziet nu een keuzevenster Kies: nieuw Rol (scroll) door het venster tot je het woord "wave=geluid" tegenkomt Klik op OK Je ziet nu een mediarecorder in beeld komen. Zorg dat je de microfoon bij de hand hebt Druk op de rode startknop. Een balkje begint te lopen. Je bent bezig geluid op te nemen. Spreek je tekst in de microfoon Kies bestand->invoegen Er verschijnt nu een luidsprekertje in beeld
Wanneer je nu op het luidsprekertje klikt, wordt je opgenomen geluid afgespeeld. Zet de luidspreker in de buurt van de tekst of tekening die je wilt gebruiken. Zo krijg je een "sprekende" tekst of kindertekening. Als je al eerder geluid hebt opgenomen hoef je al deze stappen niet te doen. Je kiest dan: Invoegen->object->bestand gebruiken Klik op bladeren tot je het gewenste bestand hebt gevonden Klik op OK Je geluidsbestand staat er nu in en kan afgespeeld worden.
72
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 7: overzicht van schrijverstips Schrijverstips voor
(n.a.v. Dijkstra en Pompert, en Elsäcker en Verhoeven)
A. het zetten van stappen
B. de kunst van het schrijven
C. de schrijfvaardigheid
Vooraf
1. tekstsoorten en genres gebruiken
1. letten op zinsbouw
1. ideeën krijgen en noteren
2. opbouw van een verhaal bepalen
2. alinea´s en paragrafen maken
2. schrijversrecept, schrijfplan maken (indien nodig illustratieplan maken)
3. gevoelens beschrijven
3. hoofdletters en leestekens gebruiken
3. werken met een stortbad Tijdens
4. karakters beschrijven
4. spelling controleren
5. interessante taal gebruiken (o.a.beeldspraak)
5. hoe maak je een opsomming
4. omgaan met de materialen voor de eerste versie
6. dialogen beschrijven
6. hoe gebruik je bepaalde schrijfwoorden, voegwoorden,
5. het schrijven van verschillende versies
7. details beschrijven
7. vormgevingsvaardigheden ontwikkelen
6. gesprekken voeren over teksten 7. reviseren
8. titels bedenken
8. leesbaar schrijven
9. inzoomen en beperken
9. bladspiegel indelen
8. procedures voor corrigeren en publiceren
10.hoe maak je een verhaal spannender, beeldender, echter?
10. beeldende elementen en kleur gebruiken
verwijswoorden e.d.
Nadien
11. schrijfregels
9. procedures voor zelfevaluatie
73
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 8: schrijverstips voor het zetten van stappen bijlage 8a: klim op de schrijversstoel
A. het zetten van stappen
Bijlage Bijlage 8a
Titel: Klim op de schrijversstoel
Voorlezen uit eigen werk, het stellen van vragen en het geven van feedback. We hebben gezien dat het belangrijk is dat kinderen vaak de gelegenheid krijgen om voor te lezen uit eigen werk of om er over te praten; dit geeft namelijk zin aan hun schrijven. Geef kinderen op gezette tijden de gelegenheid om plaats te nemen op de “schrijversstoel”. Het hoeft niet perse de eindversie te zijn die voorgelezen wordt. De rol van de leerkracht is belangrijk: positieve opmerkingen werken uitnodigend. Zorg voor een bepaalde opbouw in de feedback. Nodig de schrijver uit om het verhaal voor te lezen, zorg voor rust en aandacht in de groep.
1.
Start zelf met positieve opmerkingen. Uw voorbeeldgedrag is erg belangrijk!
Wat ik erg goed vond, was de manier waarop je…beschreef. De manier waarop je het verhaal begon, was erg… Het einde dat je bedacht, was heel verrassend
2.
Stel vragen ter verduidelijking
Hoe ben je op het idee gekomen om dit verhaal te schrijven? Is dit verhaal echt gebeurd of is het fantasie ? Waarom deed de hoofdpersoon… en niet…? Waarom komen er alleen maar jongens voor in het verhaal? Waarom heb je het eind zo vrolijk (droevig of…) gemaakt? Kun je uitleggen hoe het zit met…Want dat begreep ik niet helemaal. Om kinderen te stimuleren ook dergelijke vragen te stellen, kunt u een aantal hulpzinnen in de klas ophangen.
3.
U en de kinderen geven tips om het verhaal mooier te maken/te verbeteren
als ik jou een tip mag geven, dan zou ik erover nadenken om… want…….
74
Activiteitenboek Melkweg
bijlage8b: ‘reviseren’
A. het zetten van stappen
BijlagBijlage 8b
Titel: Reviseren
Voorlezen en rondpraat Rondpraat is een methode waarbij kinderen in kleine groepjes (van 4) praten over teksten die zij hebben geschreven. De kinderen staan om de beurt centraal. Om te bepalen wie er het eerst aan de beurt is, kunt u bijvoorbeeld een dobbelsteen gebruiken. Daarna verlopen de beurten ‘volgens de richting van de wijzers van de klok’. Het kind dat aan de beurt is, leest gedurende twee minuten voor uit zijn verhaal. Daarna mag de leerling die naast de voorlezer zit (volgens de richting van de wijzers van de klok) gedurende een minuut een top uitdelen, vragen stellen en tips geven. De voorlezer kan de tips noteren. Na krijgt de volgende leerling een minuut om te reageren op het verhaal. Als iedereen is geweest, mag de volgende leerling zijn/haar verhaal voorlezen. Als er aan het eind nog tijd over is, kunnen een aantal leerlingen hun presentaties van twee minuten herhalen voor de hele klas.
75
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 8c: ‘hoe verbeter ik mijn tekst’
A. het zetten van stappen Bij Bijlage 8c
Titel: hoe verbeter ik m´n tekst?
Ja
Nee
Hoe verbeteren?
1. Staat er in de tekst wat ik wilde vertellen? 2. Begrijpt de ander wat ik vertel?
3. Zijn de woorden goed geschreven?
4. Zit er een indeling in mijn tekst: Inleiding Kern Slot 5. Klopt de indeling in alinea's
6. Past de titel bij het verhaal?
7. Moeten onderdelen herschreven worden?
8. Zijn de zinnen goed gevormd?
9. Zijn er bepaalde woorden die vaak gebruikt worden (en toen, men, enzovoort)? 10. Hoe kan ik mijn tekst verfraaien? 11. Heb ik woorden en zinnen gebruikt die het verhaal spannender en levendiger maken?
76
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 8d: ‘werken met een digitaal schrijversrecept’
A. het zetten van stappen Bijlage Bijlage 8d
Titel: Het werken met een digitaal schrijversrecept Het programma Inspiration kan prima helpen bij het structureren van een verhaal en het werken met de verhaalpicto´s. Onderstaande picto´s kunnen eenvoudig ingeladen worden in de werkbalk van Inspiration. Het kind begint met het invullen van de picto´s “wie” en “waar” en geeft een korte beschrijving van het “wat”, het “probleem” en de “oplossing” . Hierna kan het kind vrij allerlei vraagtekens op het blad zetten en de ideeën de vrije loop laten. Voor ieder nieuw idee zet het een volgend vraagteken. Vervolgens kan het kind daarin ordening aanbrengen door tussen de vraagtekens pijlen te zetten. De volgorde kan steeds worden gewijzigd en nieuwe onderdelen kunnen worden toegevoegd.
Einde Begin eerstdat toen vervolgens uiteindelijk dit dat
77
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 9: schrijverstips ‘kunst van het schrijven’ bijlage 9a: ‘hoe maak je een verhaal spannender’
B. de kunst van het schrijven
Bijlage 9
Bijlage 9a
Titel: Hoe maak je een verhaal spannender ? Onderstaande tekst is geschreven door Peter Vervloed. De schrijver beschrijft een jongen, Sander, die voor het vuur staat en een kris in zijn handen heeft. Plotseling gebeurt er iets met het vuur en de kris. Ga met elkaar eens na hoe de schrijver hier een boeiend stukje van heeft gemaakt.
Fragment uit 'Vuurvreter' door Peter Vervloed Elzenga 1999 Sander houdt de kris vlak bij de open haard. Eerst gebeurt er niks. Het lijkt of de dolk en het vuur aan elkaar moeten wennen. Ineens schiet er een vlam langs het grootste houtblok. Sander schrikt. Waar die vlam ineens vandaan komt, is hem een raadsel. Maar daar blijft het niet bij. De open haard is ineens vol vuur. Het hout kreunt en knettert. Sissend verbrandt een druppel hars die langs het rooster lekt. De vlammen loeien. Het vuur wordt in de schoorsteen getrokken. Plotseling schiet de arm van Sander naar voren. Zomaar, zonder dat hij het wil. De punt van de kris wijst nu dwingend naar de open haard. De vlammen veranderen van richting. Als vurige tongen buigen ze naar voren en kussen de punt van de kris. Via de golven verdwijnen ze in het lemmet. Totdat dit roodgloeiend is. Van de blokken blijft slechts een laag loodgrijze as over. De warmte is verdwenen, al het vuur is eruit getrokken.
78
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 9b: ‘gevoelens en stemmingen’
B. de kunst van het schrijven Bijlage 9b
Titel: Gevoelens en stemmingen
Hoe kun je als schrijver gevoelens van verveling overbrengen? Hoe maak je een begin van een tekst, waarin je de mensen voorstelt en meteen een gevoel van verveling overbrengt? U gebruikt het onderstaande fragment uit het verhaal ‘Licht in de nacht’ van Peter Vervloed. Stel je voor je bent op vakantie met je vriendin, je vader, moeder en met twee ooms. Je zit op een opblaasbeest in het midden van een zwembad. De rest van de familie zit rond het zwembad. Hoe breng je bij zo’n begin van een verhaal verveling over? Kinderen overleggen eerst samen. Dan mogen ze zelf een kort stukje schrijven, waarin ze proberen zo goed mogelijk de verveling van het kind weer te geven. Vervolgens gaan ze na hoe Peter Vervloed dat heeft gedaan. Daarna passen ze hun verhaal aan. Ze kunnen daarbij enkele trucjes van de schrijver overnemen. U kunt hiervoor het verhaal ‘Licht in de nacht’ van Peter Vervloed gebruiken. 1. Ik verveel me! Anke drijft op haar krokodil in het zwembad bij villa Buon Giorno. Lusteloos peddelt ze met haar handen door het water. De zon brandt ongenadig op haar rug. Haar vader en moeder liggen hun middagdutje te doen op de ligstoelen die staan te schitteren in het zonlicht. Oom Christiaan is zoals altijd verdiept in een vuistdik leesboek met kleine lettertjes en Ankes vriendin Jolanda zit met haar hoofd te schudden op de maat van de muziek die uit haar discman komt. Af en toe zingt ze een stukje pijnlijk vals mee. Oom Marcel en zijn vrouw komen aanlopen en laten zich met een zucht op hun stoelen zakken. 'Tijd voor mijn schoonheidsslaapje', grinnikt oom Marcel. 'Wordt het geen tijd dat jij daar ook eens aan begint, Christiaan?’ Oom Christiaan reageert niet, dat doet hij nooit als hij een boek aan het lezen is. 'Ik verveel me!' roept Anke. (uit:Licht in de nacht, van Peter Vervloed, pag 5)
79
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 9c: ‘karakters beschrijven’ B. de kunst van het schrijven Bijlage 9c
Titel: karakters beschrijven
Groepsactiviteit De kinderen hebben een of twee hoofdstukken gelezen uit een boek en hebben kennis gemaakt met de hoofdpersoon. De leerkracht benoemt twee eigenschappen van deze hoofdpersoon. In een woordveld inventariseert de leerkracht samen met de kinderen voorbeelden van de twee genoemde eigenschappen. De kinderen kiezen een eigenschap en schrijven daar een kort stukje over.
Vervolgactiviteit Kinderen maken in het programma Inspiration een woordweb. In de ovale kaders zetten de kinderen de eigenschappen van de persoon en in de rechthoekjes werken ze voorbeeldjes, ideetjes uit..
80
Activiteitenboek Melkweg
U kunt ervoor kiezen om zelf een sjabloon aan te maken die de kinderen als het ware alleen maar hoeven te veranderen. Afhankelijk van de vertrouwdheid met het programma en de vaardigheid van de kinderen, kunt u hen zelf een woordweb laten maken.
Jolanda eigenschap
In Inspiration kunt u eigenschappen toevoegen door de figuur aan te klikken en op ´Create´ te klikken. U ziet dat automatisch een ballon aangemaakt wordt. Met de rechter muisknop kunt u ballonnen verwijderen. Als u de kinderen stukjes tekst bij een ballon wilt laten maken, kunt u gebruik maken van de functie ´Add note´. Deze functie heeft veel meer mogelijkheden.
81
Activiteitenboek Melkweg
bijlage 10: schrijverstips voor de schrijfvaardigheid C. de schrijfvaardigheid Nr.: 10
Titel: Schrijfregels
Schrijfregels 1.
Titel moet vertellen waar het verhaal over gaat.
2.
Regel overslaan in eerste versie.
3.
De zinnen moeten kloppen.
4.
Een goede eindzin.
5.
Zinnen beginnen met hoofdletters en eindigen met een punt.
6.
Leesbaar schrijven.
7.
De woorden van de woordmuur moeten goed geschreven zijn.
8.
Alinea beginnen op nieuwe regel, inspringen.
9.
Gebruik woorden die het verhaal spannender of leuker maken.
82
Activiteitenboek Melkweg
reageren Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze bouwsteen of heeft u ervaringen opgedaan met het werken aan verhalen schrijven, noteer ze op deze bladzijde en stuur die naar: Expertisecentrum Nederlands t.a.v. John Bronkhorst Postbus 9104 6500 HE Nijmegen U kunt ook een e-mail sturen naar:
[email protected] Wij zijn benieuwd naar uw reactie!
83
Activiteitenboek Melkweg
colofon © Expertisecentrum Nederlands, 2003
Auteur: Jack Duerings Met medewerking van: Willy van Elsäcker, John Bronkhorst en Hennie Biemond Tekstredactie: Elise Schouten Met dank aan: basisschool basisschool basisschool basisschool
De Blaak in Tilburg De Brug in Waspik De Coppele in Oisterwijk Pieter Wijten in Waalwijk
adres: Expertisecentrum Nederlands Katholieke Universiteit Nijmegen Postbus 9104 6500 HE Nijmegen Telefoon: 024 – 361 56 24 Fax: 024 – 361 56 44 E-mail:
[email protected] http://www.kun.nl/en
84
Activiteitenboek Melkweg