PROJECTORGANISATIE
MAASVLAKTE
Aanvraag ontheffing flora- en faunawet MAASVLAKTE 2
-00056_omslag_AV.indd 6
03-04-2007 11:39:32
Aanvraagformulier ontheffing Flora- en faunawet voor Maasvlakte 2 (originele ondertekende versie wordt separaat toegestuurd)
Projectbeschrijving met bijlagen alternatievenafweging en Werkprotocol toekomstige natuur
Projectbeschrijving ten behoeve van aanvraag ontheffing Flora- en faunawet voor Maasvlakte 2
Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V.
23 februari 2007 9S0134.A0/Ff-wet
Hoofdweg 490 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam +31 (0)10 286 54 32 (010) 220 00 25
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Verkorte documenttitel Datum Projectnaam Projectnummer Referentie
Opdrachtgever
Projectbeschrijving ten behoeve van aanvraag ontheffing Flora- en faunawet voor Maasvlakte 2 Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2 23 februari 2007 Vergunningaanvragen Maasvlakte 2 9S0134.A0/Ff-wet 9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm
Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V. Dhr. R. Paul Directeur Projectorganisatie Maasvlakte 2
Handtekening
Auteur(s) Collegiale toets
Karel-Henk Grootjans, Arthur Hoffmann Linda Wortel, Frank Montanus
Datum/paraaf
19 februari 2007
Vrijgegeven door
Mark van Zanten
Datum/paraaf
19 februari 2007
………………….
………………….
Telefoon Fax E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING 1.1 1.2
1 1 1
Aanleiding en doel Leeswijzer
2
FLORA- EN FAUNAWET 2.1 Beschermingsregimes 2.2 Zorgplicht
2 2 2
3
PROJECTBESCHRIJVING 3.1 Contour en impressie landaanwinning 3.2 Planning, fasering en omvang 3.3 Voorgenomen activiteit en beoogd resultaat 3.4 Alternatieven
3 3 3 4 4
4
STORINGSFACTOREN 4.1 Vernietiging 4.2 Verstoring door licht en geluid
7 7 8
5
HOGERE PLANTEN 5.1 Actuele aanwezigheid 5.2 Verwachte effecten 5.3 Mitigerende maatregelen 5.4 Noodzakelijke ontheffing
9 9 10 10 10
6
RUGSTREEPPAD 6.1 Actuele aanwezigheid 6.2 Belang Maasvlakte voor regionale en nationale populatie 6.3 Verwachte effecten 6.4 Mitigerende maatregelen 6.4.1 Onbruikbaar maken terrein voor voortplanting 6.4.2 Plaatsen van paddenschermen en indien nodig vangen en verplaatsen van jonge dieren met vangemmers 6.4.3 Vangen en verplaatsen van dieren op het land 6.5 Compenserende maatregelen 6.6 Alternatieven 6.7 Noodzakelijke ontheffing
11 11 12 13 13 14 14 14 15 15 16
7
ZANDHAGEDIS 7.1 Actuele aanwezigheid 7.2 Belang Maasvlakte voor regionale en nationale populatie 7.3 Verwachte effecten 7.4 Noodzakelijke ontheffing
17 17 17 18 18
8
BROEDVOGELS 8.1 Actuele aanwezigheid 8.2 Verwachte effecten 8.3 Mitigerende maatregelen
19 19 20 21
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -i-
23 februari 2007
8.4
Noodzakelijke ontheffing
21
9
ZEEZOOGDIEREN 9.1 Actuele aanwezigheid 9.2 Verwachte effecten 9.2.1 Vernietiging 9.2.2 Visuele verstoring 9.2.3 Verstoring door geluid 9.3 Compenserende maatregelen 9.4 Alternatieven 9.5 Noodzakelijke ontheffing
22 22 23 23 23 23 25 26 26
10
OVERIGE ZOOGDIEREN 10.1 Actuele en verwachte aanwezigheid 10.2 Verwachte effecten 10.3 Noodzakelijke ontheffing
27 27 27 27
11
ONTHEFFING FLORA- EN FAUNAWET
28
GERAADPLEEGDE BRONNEN
29
BIJLAGEN: Bijlage 1: Bijlage 2:
Beschrijving alternatieven (samenvatting MER Aanleg) Werkprotocol Flora- en faunawet toekomstige natuur Maasvlakte 2
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - ii -
23 februari 2007
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding en doel Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. bereidt de aanleg van de Maasvlakte 2 voor. Uit verschillende studies is naar voren gekomen dat negatieve effecten op aanwezige beschermde soorten van de Flora- en faunawet niet voorkomen kunnen worden. Voor deze verstoring is dan ook een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. De ontheffingsaanvraag geschiedt middels het invullen van een standaard aanvraagformulier. De informatie die met het aanvraagformulier moet worden aangeleverd, heeft betrekking op de voorgenomen activiteit en de effecten daarvan op beschermde flora en fauna. Deze komen in deze projectbeschrijving ter sprake. Dit document dient dan ook als ondersteuning bij het aanvraagformulier. Parallel aan dit document is een “Werkprotocol Ff-wet voor Maasvlakte 2” opgesteld. In dit werkprotocol is opgenomen hoe moet worden omgegaan met beschermde soorten die zich pas tijdens of na de aanleg in het gebied vestigen. Voor deze soorten wordt op dit moment geen ontheffing aangevraagd, ze zijn er immers (nog) niet. Indien te zijner tijd wel een ontheffing aangevraagd moet worden, dient het protocol als basis voor de aanvraag. Het protocol is dan ook ter informatie bij de aanvraag gevoegd. In (de nabije omgeving) van het plangebied ligt tevens een aantal Natura 2000gebieden. Het gaat om de Voordelta, Voornes Duin, Duinen van Goeree/Kwade Hoek en Solleveld & Kapittelduinen. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is een toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden noodzakelijk. De toetsing vindt plaats in de vorm van een passende beoordeling. Op basis van de passende beoordeling zal bij het Ministerie van LNV tevens een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 worden aangevraagd.
1.2
Leeswijzer Voorafgaand aan de feitelijke projectomschrijving en de beschrijving van de van het project te verwachten effecten wordt in hoofdstuk 2 de Flora- en faunawet kort toegelicht. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 en bijlage 1 richten zich op het ontwerp, hoofdstuk 4 beschrijft globaal de (mogelijk) verstorende effecten. De aanwezigheid van beschermde soorten en (verwachte) effecten op deze soorten worden beschreven in de hoofdstukken 5 (flora), 6 (Rugstreeppad), 7 (Zandhagedis), 8 (broedvogels), 9 (zeezoogdieren) en 10 (overige zoogdieren). In hoofdstuk 11 is een synthese opgenomen waarin is aangegeven voor welke soorten en op basis van welke artikelen een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Aansluitend aan de projectomschrijving is een vermelding van relevante literatuur opgenomen. Bijlage 1 geeft de belangrijkste elementen van de alternatievenafweging weer, overgenomen uit de samenvatting van het ten behoeve van de aanleg opgestelde milieueffectrapport. Bijlage 2 is ter informatie bijgevoegd en bevat het werkprotocol voor tijdelijke natuur.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -1-
23 februari 2007
2
FLORA- EN FAUNAWET Sinds 1 april 2002 worden alle vogels, amfibieën, reptielen, vleermuizen en bijna alle overige zoogdieren wettelijk beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Deze wet vormt de implementatie van de bepalingen over soortbescherming uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en vervangt de bepalingen over soortbescherming uit de (eerdere) Natuurbeschermingswet, de Vogelwet en de Jachtwet. Dit betekent dat het verboden is om zonder ontheffing beschermde planten te verzamelen of te vernietigen en beschermde dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Het werkingsgebied van Flora- en faunawet strekt zich op de Noordzee uit tot en met de 12mijls zone.
2.1
Beschermingsregimes Sinds het van kracht worden van een vrijstellingsregeling (februari 2005) worden binnen de beschermde soorten drie categorieën onderscheiden. Soorten van tabel 1 betreffen door de Flora- en faunawet beschermde soorten, die in Nederland algemeen zijn. Hiervoor geldt een generieke vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing, onder andere in relatie tot activiteiten die als een ‘ruimtelijke ontwikkeling‘ kunnen worden gekwalificeerd. Voor soorten van tabel 2 geldt een eventuele vrijstelling als er sprake van een door Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode; een dergelijke gedragscode is in relatie tot de aanleg van Maasvlakte 2 nog niet vastgesteld. Een ontheffingsaanvraag voor deze categorie wordt getoetst aan het criterium dat een activiteit geen inbreuk mag maken op de ‘gunstige staat van instandhouding’. Voor soorten van tabel 3 moet altijd een ontheffing worden aangevraagd; deze wordt getoetst aan zwaardere criteria: • • •
er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (in dit geval m.n. ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ en/of ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’); er is geen alternatief; er wordt geen afbreuk gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort (dit kan eventueel ook door mitigatie- en compensatiemaatregelen).
In en rond het plangebied van Maasvlakte 2 komt een groot aantal beschermde soorten voor. In de beschrijving van de huidige situatie en effecten worden alle voorkomende soorten van tabel 2 en 3 apart vermeld. Een uitzondering wordt gemaakt voor vogels, omdat alle inheemse vogelsoorten tot tabel 3 worden gerekend; niet-bedreigde vogelsoorten worden daarom in meer algemene termen besproken.
2.2
Zorgplicht Naast bovenstaande verplichtingen voor beschermde soorten geldt bovendien voor alle soorten, plant en dier, de zogenaamde zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -2-
23 februari 2007
3
PROJECTBESCHRIJVING In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op Maasvlakte 2 en de aanleg ervan. Tevens wordt besproken waarom gekozen is voor de voorgenomen uitvoering en inrichting. Deze beschrijving dient als input en achtergrond voor de beoordeling van effecten, opgenomen in de hoofdstukken 5 tot en met 10.
3.1
Contour en impressie landaanwinning Maasvlakte 2 wordt een nieuw haven- en industrieterrein, op een landaanwinning die aansluitend op de bestaande Maasvlakte gerealiseerd zal worden. Deze landaanwinning bestaat uit een zeewering en een daarbinnen gelegen gebied met havens en terreinen. Het zand dat nodig is voor de aanleg van de zeewering en de terreinen wordt voor het overgrote deel gewonnen op de Noordzee. Maasvlakte 2 gaat plaats bieden aan bedrijven die relatief grote terreinen nodig hebben in de onmiddellijke nabijheid van een diepe zeehaven. Het gaat daarbij vooral om bedrijven die zich toeleggen op grootschalige opslag en overslag van containers, en om bepaalde sectoren van de chemische industrie. Onderstaande fotomontage geeft een impressie hoe Maasvlakte 2 eruit zou kunnen zien wanneer de aanlegwerkzaamheden zijn afgerond en alle beschikbare terreinen zijn uitgegeven.
3.2
Planning, fasering en omvang Maasvlakte 2 wordt, binnen een in één keer te realiseren buitencontour, gefaseerd aangelegd. De planning is erop gericht in 2008 met de werkzaamheden te starten. In de eerste fase, die uiterlijk 2013 klaar moet zijn, wordt de zeewering gebouwd en worden de eerste terreinen en faciliteiten van het binnengebied aangelegd. Naar verwachting kunnen de eerste bedrijven zich vanaf 2013 gaan vestigen. Het tempo van de verdere invulling van het binnengebied is mede afhankelijk van marktontwikkelingen. In de eindsituatie is er 1.000 hectare ‘netto uitgeefbaar’ haven- en industrieterrein Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -3-
23 februari 2007
gerealiseerd. Het havenbassin, de zeewering, de droge infrastructuur en overige voorzieningen nemen dan 960 hectare in beslag. Maasvlakte 2 krijgt dus een ‘bruto’ omvang van circa 2000 hectare.
3.3
Voorgenomen activiteit en beoogd resultaat Het ‘voornemen’ in het kader van deze aanvraag betreft de (ongefaseerde) aanleg van de zeeweringen, het gefaseerd aanleggen van de ‘zandplaat’ en de ontgronding op de Noordzeebodem om de benodigde hoeveelheid zand te winnen. De aangevraagde activiteit omvat alle relevante met de aanleg en zandwinning samenhangende activiteiten, van de inzet van zandwinningsvaartuigen tot en met de aanleg van infrastructuur. Ook onderhoudswerkzaamheden zijn in de aanvraag begrepen, hoewel die zich strikt genomen buiten de periode van aanleg (kunnen) voordoen. Gerekend wordt met een instelperiode van vijf jaar en een daarop aansluitende onderhoudsperiode van vijf jaar. Gelet op de tijdelijke aard van de ontheffing is de aanvraag uiteraard in de tijd beperkt. Uitgangspunt voor de aangevraagde activiteiten is het integraal voorkeursalternatief zoals beschreven en beoordeeld in het milieueffectrapport MER Aanleg Maasvlakte 2 (‘MER A’). Dit betekent dat voor het ontwerp van een aantal keuzes wordt uitgegaan, die mede zijn gebaseerd op of van betekenis zijn voor effecten voor de natuur. Het belangrijkste voorbeeld is de keuze voor de vormgeving en nautische toegang van Maasvlakte 2: het zogenoemde “Doorsteekalternatief” levert een relatief gering bruto ruimtebeslag op en heeft mede om die reden de voorkeur gekregen. Hierop wordt nader ingegaan onder 3.4 en in bijlage 1. Een nader gedetailleerde omschrijving van de wijze van zandwinning, aanleg en onderhoud is in zoverre onnodig, dat deze niet bepalend is voor de te verwachten effecten op beschermde soorten. Vooral het ruimtebeslag als gevolg van de landaanwinning en daarmee samenhangende de functieverandering zijn relevant. Voor wat betreft de zandwinning is met name de aard van de werkzaamheden (locatie ten opzichte van gebieden met beschermde soorten, frequente en regelmatige inzet van licht- en geluidproducerende vaartuigen) van belang. De nadere uitwerking en optimalisering in het kader van het met de toekomstige aannemer(s) af te sluiten contract (‘design & construct’) zal geen bepalende invloed hebben voor de verstoring. Het beoogde resultaat van de aanleg van Maasvlakte 2 is een landaanwinning met 1.000 hectare netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein voor deepsea gebonden bedrijvigheid.
3.4
Alternatieven De aanleg van Maasvlakte 2 en de uitvoering van daarbij behorende werkzaamheden vormen de tweede stap in een traject dat is onderverdeeld in de fasen reservering, uitvoering en inrichting. De ruimtelijke reservering en de bijbehorende afweging van nut en noodzaak, maatschappelijke kosten/baten en mogelijke ruimtelijke alternatieven hebben plaatsgevonden in de PKB PMR (2006) en het daaraan voorafgaande besluitvormingsproces. In de PKB is het ruimte- en kwaliteitsprobleem in de regio Rijnmond geschetst, dat heeft geleid tot de keuze op rijksniveau voor havenuitbreiding aansluitend aan Maasvlakte 1, aanleg van natuur- en recreatiegebied in de regio en projecten in het bestaand Rotterdams gebied. Het motief om land aan te winnen binnen Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -4-
23 februari 2007
het daarbij aangegeven zoekgebied is in 2003 door de Europese Commissie aangemerkt als een dwingende reden van groot openbaar belang. De afweging van ruimtelijke alternatieven is in 2005 door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State onderschreven. In de PKB zelf is een groot aantal voorwaarden gesteld aan het ontwerp en de latere inrichting, in de vorm van beslissingen van wezenlijk belang. Een voorbeeld is de bepaling dat zandwinning mag plaatsvinden binnen het in de PKB aangegeven zoekgebied, waarbij eventuele aantasting van in dit gebied voorkomende beschermde habitats, soorten en/of Natura 2000-gebieden maximaal wordt voorkomen. Ook wordt als indicatie van mitigerende maatregelen de mogelijkheid van inzet van milieuvriendelijke winningsmethoden en/of de beperking van de periode van winning en de omvang van de winningslocatie gesuggereerd. De aantasting van beschermde natuurwaarden dient volgens de PKB te worden gecompenseerd in de vorm van een zeereservaat, aanleg van nieuw duingebied en de vorming van een zeereep. Via een monitoringsprogramma moet de compensatie worden gevolgd en geëvalueerd. Na(ast) dit ruimtelijk spoor is het projectenspoor aan de orde, waarin de realisering centraal staat. Als hulpmiddel bij de besluitvorming over de concessie voor de landaanwinning en de vergunningverlening op grond van de ontgrondingenwet (zandwinning) en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) is het MER A opgesteld. Bij de beschrijving en motivering van alternatieven in dat kader zijn aspecten van natuurbescherming nadrukkelijk aan bod gekomen. In bijlage 1 bij deze projectbeschrijving is een gedeeltelijke samenvatting van het MER A opgenomen, waarin gedetailleerd is ingegaan op een aantal beeld- en effectbepalende stappen in het besluitvormingsproces. Het betreft achtereenvolgens: • de stap van Referentieontwerpen naar het Doorsteekalternatief; • de afweging van de mogelijkheden voor fasering van de aanleg; • de varianten voor verdere detaillering en optimalisatie van het ontwerp; • de vergelijking tussen het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) en het integrale voorkeursalternatief (VKA). Uit deze samenvatting blijkt dat het Doorsteekalternatief het meest milieu- en natuurvriendelijke basisontwerp voor de landaanwinning is. Daarnaast wordt duidelijk dat vanuit de natuureffecten en de beheersbaarheid van risico’s geen eenduidige en dwingende voorkeur volgt voor het al dan niet gefaseerd aanleggen van de zachte zeewering. Vanuit nautische, bedrijfseconomische en milieuoverwegingen is er wel een eenduidige voorkeur; deze leidt tot de keuze om de zeewering meteen op de eindpositie aan te leggen. Het binnengebied wordt gefaseerd gerealiseerd. Ten derde blijkt dat het uitgangspunt van besparing op de zandwinning concrete optimalisaties oplevert voor de harde zeewering, de zachte zeewering, de terreinhoogte en de interne zandwinning. Tenslotte is geconcludeerd dat het VKA nagenoeg identiek is aan het MMA. In deze context van een verregaande afweging en sturing van alternatieven op planniveau is de ruimte voor alternatieven op projectniveau beperkt. De alternatieven op dit niveau gaan per definitie vooral over ‘werkwijzen’, niet meer over het werk als zodanig. Het betreft met name de planning van de werkzaamheden en het treffen van voorzorgsmaatregelen. Indien leefgebied van soorten niet kan worden gespaard, zullen in de kwetsbare perioden van deze soorten geen werkzaamheden worden begonnen. Op locaties waar werkzaamheden worden aangevangen, zal eerst (in het juiste seizoen) worden gemonitord of beschermde soorten aanwezig zijn. Indien er soorten aanwezig Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -5-
23 februari 2007
zijn, zullen ze worden weggevangen en verplaatst naar ander geschikte locaties. Tevens zullen de terreinen na verplaatsing voor deze soorten ongeschikt gemaakt worden.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -6-
23 februari 2007
4
STORINGSFACTOREN De aanleg van Maasvlakte 2 heeft een aantal storingsfactoren tot gevolg. Hieronder worden factoren verstaan die (mogelijk) een verstorende werking op beschermde soorten hebben. In totaal zijn twee storingsfactoren te benoemen die relevant zijn voor de beschermde soorten in de omgeving: vernietiging en verstoring.
4.1
Vernietiging Met de aanleg van Maasvlakte 2 verdwijnt oppervlakte ondiepe en diepe zeebodem. Hiermee gaat mogelijk areaal leefgebied van aan deze biotopen gebonden planten en/ of dieren verloren. Naar verwachting verdwijnt 708 ha met diepte 0-10m en 1942 ha met diepte 10-20m, waarbij respectievelijk 604 en 88 ha nieuwe ondiepe en diepe zeebodem wordt aangelegd (onderwateroever). Het netto verlies bedraagt dus 104 ha aan ondiepe kustzee en 1854 ha aan diepe kustzee.
Doorsteken Yangtzehaven
Omvorming Hartelstrook voor infra
Figuur 4.1: Overzicht van vernietiging van leefgebied in de huidige Maasvlakte
Op het land zal als gevolg van het doortrekken van de Yangtzehaven en de ingebruikname van de Hartelzone voor infrastructuur het leefgebied van (mogelijk) aanwezige beschermde soorten ter plaatse verdwijnen (figuur 4.1).
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -7-
23 februari 2007
4.2
Verstoring door licht en geluid Tijdens de aanleg zullen als gevolg van de aanwezigheid, geluidsproductie (zowel onder als boven water) en lichtemissie van schepen en werktuigen hiervoor gevoelige diersoorten in omgeving van de werkzaamheden tijdelijk worden gestoord. Bij het inschatten van de omvang van de effecten wordt verondersteld dat de soorten zich gedurende de werkzaamheden binnen een bepaalde verstoringscontour niet zullen ophouden. Daarmee wordt het totale leef- en/of foerageergebied dus tijdelijk kleiner.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -8-
23 februari 2007
5
HOGERE PLANTEN Het merendeel van de (verwachte) beschermde plantensoorten betreft soorten van vochtige duinvalleien. Het gaat voornamelijk om diverse orchideeën.
5.1
Actuele aanwezigheid In 2005 is de huidige Maasvlakte door Bureau Stadsnatuur Rotterdam geïnventariseerd (Brekelmans & Andeweg, 2006). Hierbij zijn in totaal tien beschermde soorten (tabel 5.1) verspreid over de Maasvlakte aangetroffen. Slechts twee van deze soorten zijn waargenomen nabij de toekomstige Maasvlakte 2 (figuur 5.1) Tabel 5.1: Overzicht van beschermde flora rond en in het plangebied. Gehele Maasvlakte
Soort
en slufter
Bijenorchis
Plangebied
Categorie
-
tab. 2
Groenknolorchis
-
tab. 3
Grote keverorchis
-
tab. 2
Harlekijn
-
tab. 2
Hondskruid
-
tab. 2
Parnassia
-
tab. 2
Rietorchis
-
tab. 2
Vleeskleurige orchis
-
Moeraswespenorchis
tab. 2
tab. 2
Zwartsteel
tab. 2
1 Zuidwal Hondskruid 2 Hartelstrook Moeraswespenorchis 3 Zuidkant zeewering Parnassia, Vleeskleurige orchis 4 leidingstrook Krabbeweg Hondskruid 5 Krabbeterrein groot aantal soorten orchideeën en Parnassia 6 Dintelweg en omgeving diverse soorten orchideeën en Parnassia 7 punt landtong Rozenburg Bijenorchis 8 Rijndwarsweg Rietorchis 9 Rijnweg diverse soorten orchideeën 10 natuurgebied landtong Rozenburg Moeraswespenorchis 11 Isarweg Moeraswespenorchis, Parnassia 12 Theemsweg Rietorchis; in 2005 verdwenen. 13 Shannonweg diverse orchideeën en Parnassia; in 2005 bouwrijp gemaakt. 14 duin Noordzeeboulevard Zwartsteel
Figuur 5.1: Overzicht locaties waar in 2005 beschermde flora is aangetroffen (bron: Brekelmans & Andeweg, 2006)
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm -9-
23 februari 2007
Moeraswespenorchis is op de Hartelstrook (locatie 2) aangetroffen. In totaal ging het om ongeveer 20 individuen, verspreid over twee kleine groeiplaatsen. Op de helling van de zeewering aan de zuidoostkant van de slufter (locatie 14) is een exemplaar van de Zwartsteel aangetroffen.
5.2
Verwachte effecten Ter plaatse van het doortrekken van de Yangtzehaven komen geen beschermde soorten voor. De groeiplaats van Zwartsteel blijft bij de aanleg van Maasvlakte 2 behouden. Bij ingebruikname van de Hartelstrook gaat wel de groeiplaats van Moeraswespenorchis verloren. Door de ontwikkeling van Maasvlakte 2 verschijnen er echter elders weer nieuwe geschikte locaties voor vestiging. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt niet in gevaar. Wel moet voorkomen worden dat individuen beschadigd of vernietigd worden.
5.3
Mitigerende maatregelen Voorafgaand aan de ingebruikname van de Hartelstrook wordt middels monitoring de exacte groeiplaats(en) van Moeraswespenorchis vastgesteld. De inventarisatieperioden worden afgestemd op de bloeiperioden van de soort (juni-juli). Wanneer individuen van Moeraswespenorchis worden aangetroffen, worden deze uitgegraven en naar andere locaties verplaatst. Verplaatsing vindt plaats naar nabijgelegen locaties waar al individuen van Moeraswespenorchis aanwezig zijn (opdat de juiste standplaatsfactoren aanwezig zijn) en die niet in de (nabije) toekomst in gebruik genomen worden. Zowel de inventarisatie als het uitgraven en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd door een ter zake kundige (bijvoorbeeld een ecoloog).
5.4
Noodzakelijke ontheffing Voor de verplanting van Moeraswespenorchis is een ontheffing van de artikelen 8 (uitsteken) en 13 (vervoeren) van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 10 -
23 februari 2007
6
RUGSTREEPPAD De Rugstreeppad is een soort die voorkomt in ondiepe duinmeertjes, en droogvallende poelen. Het is een typische pioniersoort die zich gemakkelijk vestigt op zandig terrein waar (tijdelijk) water aanwezig is. Na de voortplantingstijd kan de Rugstreeppad zich over land over behoorlijke afstanden verspreiden (tot enkele kilometers). In de winter graven rugstreeppadden zich in (droge) zandige bodem in een ruime omgeving van de voortplantingsbiotopen.
6.1
Actuele aanwezigheid De biotopen in de Maasvlakte sluiten goed aan bij de habitat van de Rugstreeppad. Met name braakliggende terreinen, zoals leidingstroken, waar tijdelijke poeltjes of plassen ontstaan, worden snel gekoloniseerd. Wanneer de braakliggende terreinen niet onderhouden worden, verruigen ze en leidt natuurlijke successie tot afname van geschikt leefgebied. De vindplaatsen van Rugstreeppad zijn dan ook beperkt tot (tijdelijk) niet gebruikte terreinen. In het havengebied zijn in 2005 vier voortplantingslocaties vastgesteld (Brekelmans & Andeweg, 2006). Dit zijn de Hartelstrook, een sloot langs de Magallanesstraat, de Vuurtorenvlakte en een sloot langs de Merwedeweg (figuur 6.1). Voor deze ontheffingsaanvraag zijn de populaties in de Vuurtorenvlakte, de Hartelstrook en de Magallanesstraat van belang.
Figuur 6.1:
Overzicht van (voortplantings)locaties waar in 2005 de Rugstreeppad is aangetroffen; linksboven: vuurtorenvlakte; linksonder links: Hartelstrook; linksonder rechts: sloot Magallanesstraat; rechtsonder: sloot Merwedeweg (bron: Brekelmans & Andeweg, 2006)
In de Vuurtorenvlakte zijn in twee bassins in 2005 duizenden larven aangetroffen van de Rugstreeppad aangetroffen. Gezien het grote aantal larven dat is aangetroffen mag ervan worden uitgegaan dat nog sprake is van een aanzienlijke populatie op de Vuurtorenvlakte. Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 11 -
23 februari 2007
Op de Hartelstrook is een grote groep dieren (naar schatting ±100) aanwezig, zowel in de slufterplas als in poeltjes en kleine wateren elders. Deze kleine wateren zijn ontstaan als gevolg van graafwerkzaamheden of door crossers die veelvuldig van het terrein gebruik maken. In de sloot bij de Magallanesstraat heeft, in zeer beperkte mate, voortplanting plaatsgevonden; mogelijk betrof het slechts enkele dieren. Gezien de ligging van deze sloot nabij de Hartelstrook wordt verwacht dat deze dieren van daar afkomstig zijn.
6.2
Belang Maasvlakte voor regionale en nationale populatie In Nederland is de Rugstreeppad een algemene soort in het kustgebied. Hij komt voor in het gehele Nederlandse kustduingebied, het binnenduingebied en in de polders in WestNederland. Daarnaast komt de soort voor in het rivierengebied en zijn er populaties in Oost-Nederland. De Rugstreeppad is thans niet bedreigd in Nederland en staat dan ook niet vermeld op de Rode Lijst. De Rugstreeppad is ook op de Maasvlakte een algemeen voorkomende soort. Naast de weergegeven voortplantingslocaties in figuur 6.1, worden individuen van de Rugstreeppad over de hele Maasvlakte waargenomen (zie figuur 6.2). Op subregionale schaal, binnen het beheersgebied van het Havenbedrijf Rotterdam, wordt de in de bronvermelding opgenomen publicatie van Smit et al, gehanteerd als een instandhoudingsplan voor de Rugstreeppad. Binnen het gebied bestaat aldus een inspanningsverplichting om de soort in stand te houden.
Figuur 6.2:
Overzicht van de (mogelijke) aanwezigheid van Rugstreeppad in de omgeving van de Maasvlakte (bron: MER A Bijlage Natuur)
De betekenis van de lokale populatie op de Maasvlakte voor het voortbestaan van de Rugstreeppad in de regio is echter beperkt. In vergelijking met andere grote aaneengesloten gebieden ten noorden en zuiden van de Maasvlakte (eveneens in figuur 6.2 opgenomen), is het gebied op de Maasvlakte waar de Rugstreeppad voorkomt Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 12 -
23 februari 2007
beperkt van omvang. Er wordt verondersteld dat het eventueel verdwijnen of verkleinen van de populatie Rugstreeppadden op de Maasvlakte niet van invloed is op buiten de Maasvlakte gelegen populaties (zie ook Smit et al., 2005). Met andere woorden: de regionale populatie is niet in het geding; de instandhouding hangt niet af van ontwikkelingen in het havengebied. Op nationale schaal is de betekenis navenant (nog) kleiner. De Maasvlakte vormt een beperkt deel (<1%) van het inheemse verspreidingsgebied van de Rugstreeppad en ligt relatief geïsoleerd. De bijdrage van de (meta)populatie op de Maasvlakte voor de instandhouding van de soort in Nederland kan worden beschouwd als verwaarloosbaar (Smit et al., 2005).
6.3
Verwachte effecten De omvang van de lokale populatie op de Maasvlakte komt mogelijk in gevaar. Het voortplantingsgebied van de populatie Rugstreeppadden in de Vuurtorenvlakte, de Hartelstrook en de sloot bij de Magallanesstraat zal door het doorsteken van de Yangtzehaven en de ingebruikname van de Hartelstrook geheel verdwijnen. De gunstige staat van instandhouding van de soort komt echter niet in gevaar. Op regionaal en nationaal niveau is de betekenis van de populatie Rugstreeppadden op de Maasvlakte beperkt (zie 6.2). Voor behoud van de lokale populatie is compensatie voor de vernietiging van leefgebied noodzakelijk. Ook moet voorkomen worden dat individuen beschadigd of vernietigd worden. Cumulatieve effecten Naast het beoordelen van de effecten van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van MV2 op de Rugstreeppad, moet inzichtelijk worden gemaakt of en in hoeverre als gevolg van andere ontwikkelingen negatieve cumulerende effecten kunnen worden verwacht. In dit kader zij opgemerkt dat voorafgaand aan de aanleg van MV2 enkele braakliggende terreinen rond de Yangtzehaven op de Vuurtorenvlakte omgevormd worden tot werkterrein. Vanwege het feit dat deze terreinen eerder in gebruik zullen worden genomen dan dat de Yangtzehaven en de MV2 worden aangelegd, wordt hiervoor, parallel aan de onderhavige ontheffingsaanvraag, een aparte ontheffing van de Flora- en faunawet worden ingediend (zie voetnoot bij paragraaf 4.1). Als gevolg van het in gebruik nemen van vrijwel de gehele Vuurtorenvlakte voor zowel de Yangtzehaven als de werkterreinen zal het gehele leefgebied (voortplantingspoelen en landbiotoop) van een metapopulatie rugstreeppadden verdwijnen. Om dit effect te mitigeren en te compenseren zullen de onderstaande maatregelen worden uitgevoerd.
6.4
Mitigerende maatregelen Directe effecten (sterfte van dieren door werkzaamheden) kunnen worden vermeden door de aanlegwerkzaamheden zo veel mogelijk buiten gevoelige perioden (april t/m augustus en november t/m maart) uit te voeren. Dit zou betekenen dat de werkzaamheden slechts in de maanden september en oktober kunnen worden uitgevoerd, hetgeen gelet op de omvang van en de noodzakelijke continuïteit in de werkzaamheden niet reëel is. Teneinde MV2 te realiseren, is werken buiten genoemde maanden dus onvermijdelijk. Door het treffen van hierna te bespreken mitigerende maatregelen kan echter ook bij het werkzaamheden buiten genoemde maanden worden Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 13 -
23 februari 2007
voorkomen dat directe negatieve effecten zullen optreden c.q. dat sprake is van een gevoelige periode. De mitigerende maatregelen zullen een bepaalde planning moeten volgen, die hieronder wordt aangegeven. Tevens wordt voor de (verstorende) effecten van deze maatregelen ontheffing aangevraagd. 6.4.1
Onbruikbaar maken terrein voor voortplanting Open water binnen het plangebied zal worden gedempt. Deze werkzaamheden worden niet in de voortplantings- (april t/m augustus) of overwinteringsperiode (november t/m maart) uitgevoerd. Op deze manier wordt voorkomen dat de Rugstreeppad zich in het plangebied zal voorplanten. Effecten op eieren, eisnoeren of in water aanwezige dieren kunnen dan tijdens het voortplantingsseizoen niet meer optreden.
6.4.2
Plaatsen van paddenschermen en indien nodig vangen en verplaatsen van jonge dieren met vangemmers Voorafgaand aan het dempen van poelen (Zie paragraaf 6.4.1) en na de voortplanting kunnen paddenschermen rond de poelen worden aangelegd. Paddenschermen bestaan uit stroken plastic van circa 30 cm hoog en worden ca 10 cm ingegraven. De schermen worden op korte afstand (tot 3 meter) van de oever geplaatst. Langs de binnenkant van het scherm worden vangemmers ingegraven die dagelijks worden gecontroleerd. De jonge dieren die pas het water hebben verlaten zijn nog weinig mobiel en houden zich de eerste dagen in de directe omgeving van de oever op. De zo gevangen jonge gevangen dieren worden losgelaten in de Leidingstrook in de zandige maar begroeide oevers van de aanwezige wateren. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuwe jonge dieren zich over het plangebied verspreiden en later alsnog met de hand gevangen moeten worden.
6.4.3
Vangen en verplaatsen van dieren op het land Vlak voor de werkzaamheden wordt middels monitoring de aan- dan wel afwezigheid van Rugstreeppadden vastgesteld. Wanneer de aanwezigheid van Rugstreeppadden wordt vastgesteld (of ernstig vermoed) worden de dieren gevangen en verplaatst naar een geschikte biotoop (in dit geval naar de Leidingstrook). Het terrein wordt vervolgens ongeschikt (onaantrekkelijk) of onbereikbaar gemaakt, zodat de dieren niet terugkeren. Zowel de inventarisatie als het vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd door een ter zake kundige (bijvoorbeeld een ecoloog) en buiten de overwinteringsperiode (tijdens deze periode hebben de padden zich in de bodem ingegraven). Vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd conform de methode die is opgenomen in (en hieronder is overgenomen uit) Smit et al. (2005). Volwassen rugstreeppadden en jonge rugstreeppadden van enkele weken oud zijn zeer mobiel. Het vangen en verplaatsen van dieren heeft alleen zin als ze direct door de werkzaamheden worden bedreigd en het verplaatsen en buiten de overwinteringsperiode wordt uitgevoerd (tijdens deze periode zitten de padden onder de grond). Bij verstoring door activiteiten in de omgeving zijn de dieren goed in staat zelf rustiger terrein op te zoeken. Het vangen van dieren gebeurt op volgende wijze: • Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt omgedraaid en gecontroleerd op aanwezige dieren.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 14 -
23 februari 2007
•
• •
6.5
Eventueel aanwezige dieren die worden aangetroffen, worden verzameld in een emmer. Dit vindt plaats in de maand september, na het voortplantingsseizoen. De dieren worden direct overgebracht naar de (zogenaamde) Leidingstrook (zie ook paragraaf 6.5). De dieren worden onder plaatmateriaal losgelaten. Daartoe wordt eerst met de hand een kuiltje gegraven waarin de dieren worden losgelaten, De kuil wordt daarna met de plaat (plank, platte steen e.d.) bedekt. Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt verwijderd. Het terrein wordt vervolgens (buiten het broedvogelseizoen) ongeschikt gemaakt voor de terugkeer van de Rugstreeppad.
Compenserende maatregelen Dwars door de Maasvlakte loopt een brede groenstrook onder de hoogspanningsleiding, de zogenaamde Leidingstrook. De Leidingstrook is door zijn functie een blijvend element van de Maasvlakte en biedt daarmee uitstekende mogelijkheden er compenserende maatregelen te treffen (Smit et al., 2005). Ten eerste blijft de strook open en wordt niet afgedekt met bijvoorbeeld straatstenen of beton. Ten tweede is voldoende ruimte beschikbaar om verschillende voortplantingswateren en landhabitat voor de Rugstreeppad aan te leggen. Ten derde loopt de strook als een aaneengesloten lint door het gebied en is daarmee uitermate geschikt als migratieroute. De Leidingstrook is in de huidige situatie reeds geschikt als landbiotoop. De strook bestaat uit een korte vegetatie op zandige bodem, is enkele tientallen meters breed en heeft een lengte van circa 5 kilometer. In de bodem bevinden zich diverse kabels. Ingrepen anders dan grondwerkzaamheden aan kabels zijn niet te verwachten. Voortplantingsgelegenheden worden gecreëerd door verspreid over de Leidingstrook een groot aantal poelen te graven. De voortplantingswateren in de Leidingstrook dienen in clusters van drie afzonderlijke kleinere wateren gerealiseerd te worden. De clusters hebben een onderlinge afstand van 500 tot 1000 m. De onderlinge afstand van de drie poelen bedraagt enkele tientallen meters. Het aantal clusters bedraagt minimaal zes. Voor zover nodig is voor deze maatregelen overeenstemming bereikt met de leidingbeheerders. Tevens is dit maatregelenpakket besproken in het kader van de aanbesteding van de werkzaamheden. Middels de uitvoering van deze maatregelen wordt de vernietiging van leefgebied in de Vuurtorenvlakte, Hartelstrook en Magallanesstraat geheel en duurzaam gecompenseerd. Door de inrichting van de Leidingstrook ontstaan mogelijkheden voor lokale populaties van enkele tot enkele tientallen dieren per cluster en een totale populatie van enkele honderden dieren voor de gehele Leidingstrook. Aanvullend kan gesteld worden dat ook in Maasvlakte 2 leidingstroken en overhoeken blijvend in leefgebied voor Rugstreeppad kunnen voorzien.
6.6
Alternatieven In paragraaf 3.4 werd al gemeld dat op planniveau de keuze voor het doorsteekalternatief mede bepaald is door effecten op omliggende Natura 2000gebieden. Hiermee heeft de ruimtelijke afweging van alternatieven, die in het kader van deze aanvraag als uitgangspunt wordt genomen, plaatsgevonden. Op projectniveau zijn alleen functionele alternatieven denkbaar in de vorm van aanpassingen in werkwijze, Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 15 -
23 februari 2007
met name de periode waarin werkzaamheden worden verricht. Gelet op de – in verhouding tot de noodzakelijke omvang van de werkzaamheden – uiterst beperkte periode waarin geen sprake is van kwetsbaarheid, kan hier slechts sprake zijn van een inspanningsverplichting. Deze zal vorm krijgen door de werkzaamheden zoveel mogelijk te starten in september en zo snel mogelijk af te ronden, in combinatie met het verplicht uitvoeren van goed geplande mitigerende maatregelen (zie paragraaf 6.4). Meer geschikte alternatieven om vernietiging van leefgebied tegen te gaan, zijn dan ook niet aanwezig.
6.7
Noodzakelijke ontheffing Voor de vernietiging van de huidige voortplantingslocaties is een ontheffing van artikel 11 (beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen en verstoren van vaste verblijfplaats) van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Voor het vangen en verplaatsen van individuen is ontheffing van artikel 9 (vangen, bemachtigen en met het oog daarop opsporen) en 13 (vervoeren) noodzakelijk.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 16 -
23 februari 2007
7
ZANDHAGEDIS De Zandhagedis is een typische soort van droge duinen. Hij komt voor in schaars begroeide duingraslanden en zandige plekken daarbinnen. Ook omringende struwelen en bosranden worden gebruikt, vooral als schuilplaats. De Zandhagedis is minder mobiel dan de Rugstreeppad, waardoor de problematiek van verstoring ook anders moet worden benaderd.
7.1
Actuele aanwezigheid In 2004 is de Zandhagedis op twee locaties aan de zuidkant van de Slufter waargenomen (figuur 7.1); in beide gevallen betrof het eerstejaars juvenielen. Op basis daarvan kon worden geconcludeerd dat voortplanting heeft plaatsgevonden en dat sprake is van een (kleine) populatie op de zeewering aan de zuidkant van de Noordzeeboulevard. In 2005 is de Zandhagedis op twee locaties waargenomen, te weten de zeewering en de duinenrij bij de Slag Dobbelsteen.
Figuur 7.1: Locaties waar in 2005 de Zandhagedis (Lacerta agilis) is waargenomen (zwart omlijnd); de onderste locatie betreft de zuidkant van de zeewering, de bovenste locatie betreft de duinenrij bij de Slag Dobbelsteen
7.2
Belang Maasvlakte voor regionale en nationale populatie De Zandhagedis komt langs vrijwel de gehele Noord- en Zuid-Hollandse kust voor. Daarnaast zijn op Vlieland en Terschelling, en in het binnenland onder andere op de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe populaties aanwezig. De Zandhagedis staat vermeld op de Rode Lijst als kwetsbaar. De betekenis van de populatie op de Maasvlakte voor het voortbestaan van Zandhagedissen in de regio is beperkt. In vergelijking met grote aaneengesloten populaties in de duinen van Delfland en de Kop van Voorne (zie figuur 7.2, satellietpopulaties ten opzichte van het aandachtsgebied), is de populatie op de Maasvlakte geïsoleerd en marginaal. De verwachting is dan ook dat het eventueel verdwijnen of verkleinen van de populatie Zandhagedissen op de Maasvlakte niet van invloed is op buiten de Maasvlakte gelegen populaties.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 17 -
23 februari 2007
De Maasvlakte vormt een marginaal deel (<1%) van het inheemse verspreidingsgebied. De bijdrage van de (meta)populatie op de Maasvlakte voor de instandhouding van de soort in Nederland is dan ook verwaarloosbaar.
Figuur 7.2:
Overzicht van de (mogelijke) aanwezigheid van Zandhagedis in de omgeving van de Maasvlakte (bron: MER A Bijlage Natuur).
7.3
Verwachte effecten Bij de aanleg van Maasvlakte 2 blijven de kustbiotopen (de duinenrij) bij de Slag Dobbelsteen behouden. Het leefgebied van de hier aanwezige populatie Zandhagedissen zal dus niet worden aangetast. De aanleg van Maasvlakte 2 heeft geen negatieve effecten op de Zandhagedis.
7.4
Noodzakelijke ontheffing Aanleg van Maasvlakte 2 heeft geen effect op Zandhagedissen. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 18 -
23 februari 2007
8
BROEDVOGELS Onder de Flora- en faunawet zijn in principe alle broedvogels beschermd. Verstoring van zeldzame en/ of bedreigde soorten wordt echter veelal wel zwaarder aangerekend. In deze aanvraag wordt dan ook specifiek aandacht besteed aan een selectie van soorten: de aandachtssoorten. Het gaat hierbij om soorten van die voorkomen op de Vogelrichtlijn of Rode Lijst, of doelsoorten van het nationale natuurbeleid.
8.1
Actuele aanwezigheid In de huidige Maasvlakte is vooral het zuidelijk deel van belang voor aandachtssoorten. In de Hartelstrook bevinden zich in de huidige situatie 20-40 broedparen aandachtssoorten per 100 ha (figuur 8.1). In de aangrenzende Slufter bedraagt dat aantal meer dan 100 (176 per 100 ha).
Figuur 8.1:
Dichtheden aandachtssoorten broedvogels in broedpaar/100 ha per vak
Overeenkomstig de biotopen in deze deelgebieden, zijn vooral soorten van strand, schor en nat grasland aanwezig. Visdief en Kluut komen met de meeste broedparen in de Maasvlakte voor. Beide soorten zijn tevens opgenomen in de Vogelrichtlijn. Andere soorten uit deze Europese richtlijn zijn Blauwborst en Slechtvalk. Het merendeel van de soorten dat vermeld staat op de Rode Lijst, heeft de vermelding ‘gevoelig’ of ‘kwetsbaar’. Twee soorten, Engels kwikstaart en Tapuit, staan vermeld als ‘bedreigd’ (tabel 8.1).
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 19 -
23 februari 2007
Tabel 8.1: Aantallen broedparen van aandachtssoorten in de huidige Maasvlakte (periode 1996-2004) soortgroep
status1
soort VR
RL
itz
aantal
strand/schor/ nat grasland scholekster
-
-
I
82
kluut
B1
-
iz
248
bontbekplevier
-
KW
-
18
strandplevier
-
BE
Tz
7
wulp
-
-
Iz
4
tureluur
-
GE
iT
6
zwartkopmeeuw
-
-
Z
5
visdief
B1
KW
ITz
graspieper
-
GE
-
zomertaling
-
KW
Tz
1
slobeend
-
KW
-
1
blauwborst
B1
-
Iz
4
patrijs
-
KW
iTz
29
veldleeuwerik
-
GE
iT
83
508 51
open water
moeras open droog duin/ mozaiek-landschap
engelse kwikstaart
-
BE
-
tapuit
-
BE
Tz
2
zomertortel
-
KW
-
4
nachtegaal
-
KW
-
8
sprinkhaanzanger
-
-
iz
5
kneu
-
GE
T
24
torenvalk
-
-
tz
1
boomvalk
-
KW
-
1
24
(duin)struwelen
(duin)bos
overige slechtvalk
B1
GE
IZ
1
koekoek
-
KW
-
3
totaal 1
8.2
1.121
verklaring categorieën onder ‘status’: VR = Vogelrichtlijn; B1=soort van Bijlage 1 van de Vogelrichtlijn RL = Rode Lijst; Rode Lijst=categorieën: BE = bedreigd, KW = kwetsbaar; GE = gevoelig itz = doelsoorten volgens het Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001): op basis van ‘itz’-criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = ‘trend’: soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/ kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt
Verwachte effecten De doorsteek van de Yangtzehaven en de ingebruikname van de Hartelstrook leidt tot de verdwijning van broedbiotoop en daarmee alle aanwezige broedparen. Dit betreft vooral soorten van schaars begroeide zandige kust- en duinbiotopen, zoals Scholekster, Graspieper en Veldleeuwerik. Ook van enkele meer bedreigde soorten, met name Strandplevier en Tapuit, zal één broedpaar verdwijnen. Vernietiging van nesten en eventuele broedende vogels als direct gevolg van werkzaamheden is verboden op Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 20 -
23 februari 2007
grond van de Flora- en faunawet; dit geldt voor alle inheemse vogelsoorten. Dit effect moet dus vermeden worden. Van de Slechtvalk is een vaste verblijfplaats in de omgeving bekend. Het betreft een nestkast op de nabijgelegen energiecentrale. Deze blijft onaangetast. Ook worden geen andere vaste verblijfplaatsen vernietigd.
8.3
Mitigerende maatregelen Vernietiging van nesten wordt vermeden door werkzaamheden buiten de broedperiode aan te vangen dan wel aan het begin van het broedseizoen de vestiging van broedvogels te verhinderen.
8.4
Noodzakelijke ontheffing Wanneer verstoring van broedvogels voorkomen wordt door voorafgaand aan het broedseizoen de werkzaamheden in te zetten, is geen ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 21 -
23 februari 2007
9
ZEEZOOGDIEREN In het plangebied van de landaanwinning en de zandwinning komen drie zeezoogdieren voor: Gewone zeehond, Grijze zeehond en Bruinvis.
9.1
Actuele aanwezigheid In de Voordelta en het Deltagebied komt een (kleine) populatie gewone zeehonden voor. Na een absoluut dieptepunt rond 1992 (met 18 stuks) is een geleidelijk herstel opgetreden. Binnen de invloedssfeer van de landaanwinning en de zandwinning bevindt zich de belangrijkste ‘haul-out’ plek zich op de kop van de Hinderplaat. Daarnaast komen Gewone zeehonden op de Kleine Slufter voor. Beide gebieden worden alleen gebruikt om te rusten; jongen worden er niet geboren. De betekenis van de gebieden is de laatste jaren afgenomen (tabel 9.1). De afname is met name het gevolg van geomorfologische processen waardoor de plaat minder geschikt wordt. Tabel 9.1: Maximale aantallen Gewone zeehond en Grijze zeehond in studiegebied MV2 (Hinderplaat, Kleine Slufter, Maasvlakte strand, gedeelte Haringvlietmond) in de periode 1999/2000 tot en met 2003/2004 Soort
1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
Gewone zeehond
9
29
19
23
10
Grijze zeehond
1
1
0
0
0
gemiddeld 18 0,4
Grijze zeehonden komen in beperkte aantallen ook in het Deltagebied voor. Voor 2002 werden nauwelijks dieren waargenomen, in 2002/2003 bedroeg het maximale aantal echter al 12 en in 2003/2004 zelfs 100. De dieren lijken een duidelijke voorkeur te hebben voor de platen in de Grevelingenmond (m.n. de Bollen van Ooster), die buiten de invloedssfeer van (aanleg van) Maasvlakte 2 vallen. Op de Hinderplaat zijn nauwelijks tot geen dieren aangetroffen (tabel 9.1). In de Nederlandse kustwateren worden Bruinvissen het meest gezien in de winter, langs de Noord-Hollandse kust en ten noorden en noordwesten van de waddeneilanden. Ze leven in kleine groepjes van 2 tot 10 dieren, maar soms worden ze ook in complete scholen van wel 50 dieren gesignaleerd. Vanaf 1990 neemt het aantal waargenomen Bruinvissen langs de Hollandse kust sterk toe. Het kan daarbij gaan om hoge aantallen. Schattingen voor maximale aantallen in de verschillende delen van het studiegebied staan vermeld in tabel 9.2. Tabel 9.2: Schatting voor het maximale aantal bruinvissen in verschillende delen van het studiegebied voor de landaanwinning en zandwinning Deelgebied
maximaal aantal exemplaren
Noordelijk deel Voordelta (studiegebied)
825
Overig Voordelta
1.800
Kust voor Delfland
180
Zoekgebied zandwinning
5.700
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 22 -
23 februari 2007
9.2
Verwachte effecten
9.2.1
Vernietiging Door het ruimtebeslag van de landaanwinning verdwijnt permanent ca. 1960 ha aan (potentieel) leef- en foerageergebied voor zeezoogdieren. In de omgeving van Maasvlakte 2 blijft echter ruim voldoende geschikt leefgebied over. Vernietiging van het foerageergebied ter plaatse van Maasvlakte 2 is dan ook marginaal in relatie tot het gehele foerageergebied en brengt de gunstige staat van instandhouding van de zeezoogdieren niet in gevaar.
9.2.2
Visuele verstoring In het studiegebied komen drie soorten zeezoogdieren (gewone en grijze zeehond, bruinvis) in min of meer substantiële aantallen voor. Zeezoogdieren zijn zowel gevoelig voor visuele verstoring als voor bovenwatergeluid. Voor geraadpleegde bronnen en gehanteerde randvoorwaarden wordt verwezen naar de bijlage Natuur bij MER Aanleg (paragraaf 5.4.4). Voor de beoordeling van de visuele verstoring wordt uitgegaan van een maximale verstoringsafstand van 1200 meter. De visuele verstoring zal alleen in het eerste jaar van aanleg mogelijk tot verstoring leiden voor rustende zeehonden. Die houden zich de laatste jaren vooral op het midden van de Hinderplaat op. Deze rustplaats ligt buiten de verstoringscontour. Visuele verstoring heeft geen effect op het populatieniveau, zodat er geen sprake is van een significant effect van visuele verstoring als gevolg van de werkzaamheden. Voorzover zich nog zeehonden vertonen op de noordpunt van de Hinderplaat, zullen die zich (tijdelijk) naar de meer zuidelijk gelegen (huidige) rustplaats verplaatsen, buiten de verstoringscontour.
9.2.3
Verstoring door geluid Tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 is onderwatergeluid de meest relevante bron van verstoring voor vissen en zeezoogdieren (gewone zeehond, grijze zeehond en bruinvis). Op basis van de beschikbare literatuur is op dit moment geen eenduidige onderbouwde grenswaarden en/of dosis-effectrelaties af te leiden (Zie bijlage Natuurbij MER A paragraaf 5.4.4). Een benadering van de mogelijke effecten is afgeleid van zogenaamde audiogrammen. Deze diagrammen geven de gevoeligheid (hoorbaarheid) van geluid bij verschillende frequenties (toonhoogte) weer. Daarmee is het specifieke gevoeligheidspectrum van het gehoor van de betreffende soorten vastgelegd. Van een vijftal representieve vissoorten en de zeezoogdieren zijn audiogrammen geanalyseerd. Bij de effectbepaling is uitgegaan van een drempelwaarde 75dB voor gedragbeïnvloeding, boven de soortspecifieke gehoorgrens. Daarbij is tevens rekening gehouden met stoorgeluid vanuit andere bronnen, in het bijzonder de reguliere scheepvaart. De geluidberekeningen zijn gebaseerd op de bekende bronemissies van het type baggerschepen (“Gerardus Mercator”) dat naar verwachting zal worden ingezet. Het is te beschouwen als een voorzichtige benadering. De resultaten van de berekeningen zijn te vinden in de bijlage Milieukwaliteit bij MER A.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 23 -
23 februari 2007
De keuze voor een andere klasse hopperzuiger, bijvoorbeeld een veel groter schip, zou consequenties kunnen hebben voor het geproduceerde onderwatergeluid. Er zullen dan bijvoorbeeld minder schepen nodig zijn (=geluidbronnen). Daarnaast zullen grotere schepen, met meer vermogen, relatief meer geluidsenergie in de lagere frequenties produceren. Een nadere onderbouwing van de gehanteerde drempelwaarden en werkwijze voor het vaststellen van de ecologische effecten is te vinden in de bijlage Natuur, paragraaf 5.4.4. Uit de berekeningen voor de scenario’s komt naar voren dat tijdens de aanleg in een groot gebied onderwatergeluid hoorbaar is. Vissen zijn in staat laag frequent geluid het beste waar te nemen. Toch is in absolute zin hun gevoeligheid voor dit laag frequente geluid lager dan voor zeezoogdieren (er is meer ‘’herrie’’ nodig, voordat het geluid de vissen begint te hinderen). Anders gezegd, zeezoogdieren zijn weliswaar minder gevoelig voor laag frequent geluid, maar het hindert deze groep wel veel eerder te hinderen dan vissen. Alleen de kabeljauw blijkt gevoeliger dan de zeezoogdieren, en kan daarmee worden beschouwd als de worst-case. Aanvullende berekeningen laten namelijk zien dat deze vissoort het extra onderwatergeluid tot op grote afstand nog kan waarnemen (zie ook figuur 9.2).
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 24 -
23 februari 2007
Figuur 9.2: Voorbeeld uitwerking: berekende verstoringszones voor bruinvis, zeehonden en kabeljauw voor Scenario 2
Figuur 9.2 laat een voorbeelduitwerking zien van het soortspecifieke ruimtebeslag door onderwatergeluid voor scenario 2, waarbij ook rekening is gehouden met stoorgeluid vanuit andere bronnen. Er blijken tussen de scenario’s weliswaar verschillen te bestaan qua omvang van het beïnvloede gebied (zie ook bijlage Milieukwaliteit), maar in geen van de scenario’s is sprake van onderwatergeluidniveau’s waarbij, -buiten de directe omgeving van de schepen -, het gedrag van bruinvis, zeehonden en kabeljauw wordt beïnvloed. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er voor deze beide diergroepen geen relevante effecten optreden ten gevolg van een (extra) onderwatergeluidemissie.
9.3
Compenserende maatregelen Het verdwijnen van leefgebied op de locatie van de Tweede Maasvlakte wordt – in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 – gecompenseerd. Hiertoe zal een zeereservaat ingesteld worden. Deze maatregel zal, hoewel niet rechtstreeks bedoeld voor of noodzakelijk vanwege effecten op zeehonden, mede kunnen bijdragen aan de instandhouding van rust- en foerageergebied voor zeehonden. Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 25 -
23 februari 2007
9.4
Alternatieven In paragraaf 3.1 werd al gemeld dat de keuze voor het zandwinscenario bepaald is door effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Dit scenario heeft dan ook de minste verstoring tot gevolg.
9.5
Noodzakelijke ontheffing Voor de verstoring van het huidige leefgebied is geen ontheffing van artikel 11 (verstoren van vaste verblijfplaats) van de Flora- en faunawet noodzakelijk voor de Gewone zeehond, de Grijze zeehond en de Bruinvis. Deze wordt dan ook niet aangevraagd
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 26 -
23 februari 2007
10
OVERIGE ZOOGDIEREN Van de overige zoogdieren die in de huidige Maasvlakte aanwezig zijn, behoren alleen vleermuizen tot de streng beschermde soorten.
10.1
Actuele en verwachte aanwezigheid Incidenteel zullen zich foeragerende vleermuizen in het gebied bevinden. In elk geval zijn Gewone en Ruige dwergvleermuis in de huidige Maasvlakte waargenomen en kunnen ook in Maasvlakte 2 verwacht worden. Beide soorten gebruiken het gebied alleen als foerageergebied, vaste verblijfplaatsen zijn niet aanwezig.
10.2
Verwachte effecten Aanleg van Maasvlakte 2 heeft geen negatief effect op genoemde vleermuizen. Mogelijk treedt een (marginale) toename van geschikt foerageergebied op.
10.3
Noodzakelijke ontheffing Een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 27 -
23 februari 2007
ONTHEFFING FLORA- EN FAUNAWET Uit de hoofdstukken 5 tot en met 10 blijkt dat voor een zestal soorten een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. In tabel 11.1 zijn deze soorten opgenomen. Tevens is weergegeven voor welke verbodsartikelen een ontheffing noodzakelijk is.
Moeraswespenorchis
Epipactis palustris
2
Rugstreeppad
Bufo calamita
3
uitsteken
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
Artikel 13
Artikel 12
Soort
naam
Artikel 11
Wetenschappelijke
Artikel 9
Nederlandse naam
Artikel 10
Tabel 11.1: Overzicht van soorten waarvoor een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is Artikel 8
11
vervoeren Vangen,
Beschadigen,
bemachtigen,
vernielen, uit-
met het oog
halen, wegne-
daarop opsporen
men, verstoren
vervoeren
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 28 -
23 februari 2007
GERAADPLEEGDE BRONNEN Brekelmans, F. L. A. & R. W. G. Andeweg. 2006. Beschermde soorten en muurplanten in de haven van Rotterdam 2005. bSR-rapport 58. bSR ecologisch advies, Rotterdam. Smit, G. F. J., D. M. Soes & R. van Eekelen, 2005. Compensatie en monitoring Rugstreeppad Maasvlakte. Aanvulling op het compensatieplan d.d. 01/10/2002. Rapport nr. 05-224. Bureau Waardenburg b.v., Culemborg.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 29 -
23 februari 2007
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm - 30 -
23 februari 2007
Bijlage 1 Beschrijving alternatieven (ontleend aan samenvatting MER Aanleg)
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
2
De landaanwinning
2.1
Het Doorsteekalternatief als resultaat
Een haven- en industrieterrein voor deepsea gebonden bedrijven op een landaanwinning in zee vereist: • een zeevaarttoegang; • een zeewering die het erbinnen gelegen gebied beschermt tegen overstroming, en een hier tegenaan liggende infrabundel (weg, spoor, kabels, leidingen); • terreinen, gelegen langs grotendeels door kademuren omgeven havenbekkens (met zogenoemde zwaaikommen) die voldoende ruim bemeten zijn voor grote, diepstekende zeeschepen. Deze elementen zijn op verschillende manieren te rangschikken in het ontwerp van de landaanwinning. Van Referentiealternatief (PKB) naar Doorsteekalternatief In de PKB, die in 1998 van start ging, zijn twee Referentiealternatieven voor het ontwerp van de landaanwinning uitgewerkt (figuur 2.1). Beide alternatieven hebben een bruto omvang van circa 2.500 hectare. In het ene alternatief heeft Maasvlakte 2 een eigen zeevaarttoegang, in het andere alternatief wordt Maasvlakte 2 toegankelijk via de bestaande havenmond en een te realiseren doorsteek van de Yangtzehaven op de huidige Maasvlakte. De Referentiealternatieven zijn in de PKB gebruikt om de milieueffecten van de landaanwinning te inventariseren. Na het in procedure brengen van de PKB is ten behoeve van de vervolgbesluiten uitgebreid onderzoek verricht teneinde het ontwerp van de landaanwinning te optimaliseren. De belangrijke stap hierbij was de keuze voor een zeevaarttoegang via de door te steken Yangtzehaven. Dit omdat het dan niet nodig is lange en ver in zee reikende havendammen, met grotere effecten, aan te leggen. Bovendien bleek het mogelijk de bruto omvang van de landaanwinning terug te brengen en vervolgens ook de zeewering gunstiger te oriënteren. Uiteindelijk heeft de optimalisatie geleid tot het Doorsteekalternatief.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Figuur 2.1: de Referentiealternatieven en het Doorsteekalternatief
Het Doorsteekalternatief: minimaal ruimtebeslag, optimale oriëntatie van de zeewering Figuur 2.1 laat zien wat de belangrijkste verschillen zijn tussen de Referentiealternatieven en het Doorsteekalternatief: • Ruimtebeslag. Met passen en meten is de landaanwinning zodanig in te delen dat alle noodzakelijke elementen passen binnen een uitgekiend ontwerp met een bruto omvang van circa 2.000 hectare. Ten opzichte van de Referentiealternatieven bespaart dit 500 hectare aan ruimtebeslag in de Voordelta, zonder dat dit ten koste gaat van de functionaliteit van Maasvlakte 2. Dit is vooral bereikt door een optimalisatie van de openbare ruimten: wegen, spoor, leidingstroken, havenbekkens en zwaaikommen enzovoort. • Oriëntatie zeewering. In vergelijking met de Referentiealternatieven voegt de ligging van de zeewering in het Doorsteekalternatief zich veel beter naar de richting van de stroming van het water langs de Nederlandse kust. De effecten voor kust, zee en zeenatuur zijn bijgevolg kleiner. Door de gebogen vorm van de zeewering is het stroombeeld tevens gunstig voor de nautische veiligheid en bereikbaarheid van de Rotterdamse haven voor het scheepvaartverkeer. In het Doorsteekalternatief is bovendien geen sprake meer van nadelige beïnvloeding van de beschermde duinen van Voorne en Goeree. De natuurbeschermingswetgeving vereist om de effecten voor beschermde gebieden tot een minimum te beperken. Het Doorsteekalternatief voldoet hieraan: dit is het meest milieuvriendelijke basisontwerp voor de landaanwinning. Immers, compacter dan bruto circa 2.000 hectare – dat wil zeggen, verdere vermindering van het ruimtebeslag in de Voordelta – is niet mogelijk, een andere oriëntatie van de zeewering met minder effecten voor kust, zee en natuur in beschermde gebieden evenmin. 2.2
Gefaseerde aanleg
Fasering als strategie om risico’s te beheersen De PKB geeft aan dat Maasvlakte 2 gefaseerd – stapsgewijs – wordt aangelegd. De PKB geeft tevens aan dat de milieueffectrapportage een nadere invulling aan deze fasering moet geven, voor respectievelijk het binnengebied en de zeewering. Leidraad Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
hierbij is de functie van fasering. “Gefaseerd aanleggen,” aldus de PKB, “is een strategie om bewust om te gaan met onzekerheden. Het volgen van de feitelijke ontwikkeling voorkomt leegstand van terreinen, stelt aantasting van natuurwaarden zo lang mogelijk uit en maakt bijstelling mogelijk.” Met andere woorden: fasering is geen doel op zich, maar een middel om risico’s rond marktontwikkelingen en effecten voor beschermde natuur te beheersen. Voor de uitwerking van faseringsopties is van belang dat onzekerheden en daaruit voortvloeiende risico’s sinds de start van de PKB-procedure in 1998 aanzienlijk kleiner zijn geworden: • Natuur. In vergelijking met de PKB-Referentiealternatieven heeft het Doorsteekalternatief minder effecten voor de kust- en zeenatuur. De effecten zijn bovendien uitgebreider en gedetailleerder onderzocht in de milieueffectrapportage en de ‘passende beoordeling’ voor de vervolgbesluiten. Doordat de effecten van het Doorsteekalternatief geringer zijn, is de benodigde omvang van de compensaties eveneens geringer. • Markt. Inmiddels staat vast dat er een grote vraag is naar terreinen voor deepsea gebonden bedrijvigheid in het Rotterdamse havengebied. Een risico op leegstand – aanleg van terreinen waaraan uiteindelijk geen behoefte blijkt te bestaan – is niet meer aan de orde. Dit betekent dat het realistisch is het Doorsteekalternatief, met 1.000 hectare uitgeefbaar terrein, als uitgangspunt te nemen voor de landaanwinning die in de eindsituatie gerealiseerd zal zijn. Gezien de marktontwikkelingen is er geen aanleiding meer rekening te houden met een eindsituatie waarin Maasvlakte 2 kleiner zou blijven dan het maximum voor uitgeefbare terreinen dat de PKB heeft vastgelegd. Gefaseerde aanleg binnengebied De eindsituatie met 1.000 hectare uitgeefbaar terrein betekent niet automatisch dat het binnengebied in één keer aangelegd moet worden. Integendeel, in lijn met de PKB is ervoor gekozen het binnengebied gefaseerd te realiseren conform de huidige inzichten in de marktvraag: de eerste circa 600 hectare van de uitgeefbare terreinen in de periode 2008-2013, de resterende circa 400 hectare in de periode daarna. Dit spreidt de investeringen over een langere periode, en tempert de effecten in de periode 20082013. De fasering van het binnengebied stelt bijvoorbeeld een deel (circa 20%) van de zandwinning op de Noordzee – en de effecten daarvan voor natuur en milieu – uit tot na 2013. Praktische randvoorwaarden voor fasering van de zeewering Bij een gefaseerde aanleg van de buitencontour gaat een tussenstap vooraf aan de uitbouw naar de eindsituatie. Voor deze tussenstap gelden drie praktische randvoorwaarden: • De tussenstap is zelfstandig bruikbaar als haven- en industrieterrein, en beschikt dus over een zeevaarttoegang, een zeewering met een hier tegenaan liggende infrabundel en een door kademuren omgeven havenbekken met de nodige terreinen daaromheen. • De tussenstap sorteert voor op de uitbouw naar de eindsituatie. Dit betekent dat de zeevaarttoegang en de kademuren meteen op hun definitieve plek moeten komen. Hetzelfde geldt voor het deel van de harde zeewering dat reeds in de eerste fase noodzakelijk is. Gegeven de technische complexiteit, de nadelige milieueffecten, het feit dat de terreinen dan al in gebruik zijn en de hoge kosten is het niet haalbaar deze onderdelen reeds na enkele jaren weer te ontmantelen en elders in de directe nabijheid opnieuw aan te leggen. Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
•
De tussenstap leidt tot een acceptabel stroombeeld: een stroombeeld waarbij de nautische veiligheid en bereikbaarheid ten minste even goed zijn als in de huidige situatie
Binnen deze randvoorwaarden blijven, naast de terreinen, de volgende elementen over waarmee bij fasering te variëren valt: • De zachte zeewering en de infrabundel: deze komen bij fasering eerst op een tijdelijke positie en worden bij de uitbouw naar de eindsituatie naar hun definitieve positie deels verplaatst. • Het westelijke deel van de harde zeewering: dit gedeelte wordt in het geval van fasering pas aangelegd ten tijde van de uitbouw naar de eindsituatie. Drie varianten voor fasering van de zeewering In de milieueffectrapportage zijn drie varianten onderzocht (figuur 2.2.). De benamingen ervan duiden op het bruto ruimtebeslag in hectares: • 1350-variant. In deze variant is het bruto ruimtebeslag na voltooiing van de eerste fase het kleinst. De 1350-variant volstaat met één insteekhaven. De zachte zeewering is zo strak mogelijk hier tegenaan geplooid. In totaal is er ruim 550 hectare netto uitgeefbaar terrein. Dit is toereikend om de marktvraag voor 5 á 6 jaar op te vangen. Maar dat betekent ook dat vrijwel meteen na voltooiing van de eerste fase, namelijk rond 2014, de verdere uitbouw naar de eindsituatie van start gaat: anders zijn de benodigde extra terreinen niet tijdig gereed om effectief de marktontwikkelingen te kunnen blijven volgen. Figuur 2.2 laat zien dat de zeewering bij deze variant niet gestroomlijnd is, waardoor er een abrupte overgang is tussen de harde en de zachte zeewering. Dit leidt tot zodanige wervelingen van de stroming dat het scheepvaartverkeer hiervan hinder gaat ondervinden. Aan de randvoorwaarden voor nautische veiligheid en bereikbaarheid is alleen te voldoen met aanvullende maatregelen aan de zeezijde van de zeewering. De aanleg van een onderwaterdam, die de stroom beter geleidt, ligt het meest voor de hand als tijdelijke oplossing. Maar door het ruimtebeslag en de milieueffecten daarvan op de zeebodem gaat het faseringsvoordeel grotendeels weer verloren. • 1800-variant. In deze variant wordt ook de tweede insteekhaven van de eindsituatie aangelegd, met opnieuw de zachte zeewering zo strak mogelijk hier tegenaan. Met 850 netto hectare uitgeefbaar terrein gaat deze variant langer mee als tussenstap. Rond 2023 – dus zo’n tien jaar na afronding van de eerste fase – start de uitbouw naar de eindsituatie. • 2000-variant. In deze variant komt de zeewering meteen op de definitieve plek. Om in een later stadium op 1.000 hectare netto uitgeefbaar terrein uit te komen, hoeft de zeewering niet meer verplaatst te worden.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Figuur 2.2: varianten voor fasering van de zeewering
Vergelijking natuureffecten Ruimtebeslag: uitstel in de 1350- en 1800-variant Maasvlakte 2 leidt tot direct ruimtebeslag door bodembedekking in de beschermde Voordelta. Door het stromingspatroon langs de zeewering vormt zich op de zeebodem bovendien geleidelijk een erosiekuil: indirect ruimtebeslag. Wordt deze kuil dieper dan NAP –20 meter, dan geldt dit op grond van de Natuurbeschermingswet ook als verlies van beschermde natuur, omdat het areaal wordt onttrokken aan het beschermde areaal boven de NAP –20 meter. Een verschil is wel dat waar de landaanwinning komt de bodem definitief verloren gaat voor de natuur, terwijl de erosiekuil voor verreweg de meeste beschermde soorten geen nadelige effecten heeft. Alleen voor eenden (met name de zwarte zee-eend) is er een nadeel omdat zij bij het vergaren van voedsel gewoonlijk niet dieper dan 20 meter duiken. Een tweede verschil is dat het bij de erosiekuil technisch mogelijk is in te grijpen, bijvoorbeeld door plaatselijk fijn grind aan te brengen en daarmee het erosieproces te vertragen of een halt toe te roepen. Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Nadat Maasvlakte 2 volledig is gerealiseerd, is het directe ruimtebeslag even groot en is ook de omvang van de uiteindelijke erosiekuil nagenoeg gelijk. Voor het directe ruimtebeslag levert de 1350-variant in eerste instantie een besparing op van circa 650 hectare. Een groot deel hiervan gaat evenwel verloren vanwege de noodzakelijke aanvullende maatregelen om een voldoende acceptabel stroombeeld te verkrijgen. Voor de hierna resterende hectares is het uitstel van het ruimtebeslag van korte duur, omdat na voltooiing van de eerste fase vrijwel meteen (rond 2014) de verdere uitbouw volgt. De tijdelijke besparing in de 1800-variant is kleiner, circa 200 hectare, maar deze hectares gaan weer wel langer mee. Immers, de uitbouw van de 1800-variant naar de eindsituatie start rond 2023. Verstoring zeenatuur: 5 jaar bij de 2000-variant, 9 jaar bij de andere varianten Bij de 2000-variant treedt er door de aanlegwerkzaamheden in de periode 2008-2013 verstoring op van de zeenatuur ter plaatse. De resterende werkzaamheden na 2013 om het binnengebied te voltooien, vinden plaats aan de binnenzijde van de zeewering en dus niet op open zee. De twee andere varianten leiden tussen 2008 en 2013 tot dezelfde mate van verstoring van de zeenatuur, maar daar komt nog een tweede verstoringsperiode van ongeveer 4 jaar bij: ten tijde van de verdere uitbouw naar de eindsituatie. De ontwikkelde natuur op de onderwateroever van de landaanwinning zal worden bedekt met zand en zal zich bij gefaseerde aanleg tweemaal moeten ontwikkelen. Zandwinning: nagenoeg geen verschil Voor de hoeveelheid te winnen zand (en de effecten daarvan voor de natuur) is er nagenoeg geen verschil, in elk geval niet in de periode waarin de zandwinning het meest intensief is: in alle varianten moet er tussen 2008 en 2013 evenveel zand op zee gewonnen worden om de zeewering en de terreinen aan te leggen. Mogelijkheden voor bijstellingen Een van de overwegingen bij fasering is daarmee de mogelijkheid open te houden voor bijstellingen als de natuureffecten groter of anders blijken te zijn dan in het onderzoek is voorspeld, of wanneer de compensatiemaatregelen niet de vereiste kwaliteitsverbetering opleveren. Van belang hierbij zijn de ruimtelijke reserveringen voor compensatie in de PKB. Om het ruimtebeslag te compenseren, voorziet de PKB in het instellen van een zeereservaat ter grootte van 31.250 hectare (binnen een zoekgebied van ongeveer 40.000 hectare) in de Voordelta. In het Aanwijzingsbesluit ingevolge de Natuurbeschermingswet en het Beheerplan Voordelta is dit verder uitgewerkt, op basis van de effecten van het Voorkeursalternatief voor de landaanwinning. Dit Beheerplan wordt eens per zes jaar geactualiseerd. Het geeft aan welke maatregelen in het zeereservaat de negatieve effecten voor beschermde natuur als gevolg van Maasvlakte 2 gaan compenseren, zodat per saldo geen natuurverlies optreedt. Een uitgebreid monitoringsprogramma brengt de feitelijke effecten van de aanleg van Maasvlakte 2 in kaart, terwijl via monitoring eveneens de effectiviteit van de maatregelen in het zeereservaat wordt bepaald. Wanneer de effecten van de aanleg groter blijken dan de milieueffectrapportage voorspelt, en/of wanneer de effectiviteit van de maatregelen in het zeereservaat achterblijft bij de verwachtingen, dan is er de mogelijkheid de natuurcompensatie te intensiveren met aanvullende maatregelen. Het Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Beheerplan voor het zeereservaat biedt voldoende flexibiliteit en juridische waarborgen voor de uitvoerbaarheid van dergelijke bijstellingen. Er is dus als het ware een achtervang. Het werkelijke ruimtebeslag van het Doorsteekalternatief is kleiner dan de PKB-Referentiealternatieven en leidt tot een te compenseren omvang van het zeereservaat van 25.000 hectare (in plaats van 31.250 hectare). Daarmee wordt niet het gehele zoekgebied benut van de circa 40.000 hectare die de PKB voor het zeereservaat als zoekgebied hanteert. Binnen dit zoekgebied is ongeveer 5.000 hectare niet geschikt voor compensatie (bijvoorbeeld vanwege een ander habitattype), maar blijft nog ongeveer 10.000 hectare aan eventueel te benutten ‘restruimte’ over. Dus ook in kwantitatieve zin is bijstelling van het zeereservaat mogelijk. Relevant is verder dat de PKB voor duincompensatie eveneens méér ruimte reserveert dan blijkens het verrichte onderzoek noodzakelijk is. In het onderzoek is namelijk komen vast te staan dat het Doorsteekalternatief geen effecten heeft op de morfologische ontwikkelingen in de mond van Haringvliet. Er is daardoor geen nadelig effect op de zoutnevel en bijgevolg ook geen nadelig effect op de duinen van Voorne en Goeree. Een belangrijke overweging voor fasering was het effect op de duinen uit te stellen. Nu de aanleg en aanwezigheid van Maasvlakte 2 geen effecten voor de duinen blijkt te hebben, vervalt deze aanleiding voor de in de PKB gereserveerde ruimte voor de zeereep- en de duincompensatie. Zeereepcompensatie is niet meer noodzakelijk en de duincompensatie geschiedt alleen, maar dan in veel kleinere omvang, vanwege effecten van het gebruik van Maasvlakte 2 (luchtverontreiniging). Dit betekent dat er ook mogelijkheden zijn onverwachte tegenvallende effecten van de aanleg en aanwezigheid van de landaanwinning deels op te vangen door de duincompensatie te intensiveren. De relatief belangrijkste onzekerheid betreft de ontwikkeling (tempo, uiteindelijke omvang beneden NAP – 20 meter) van de erosiekuil. Juist bij de erosiekuil is het evenwel goed mogelijk – in alle varianten in gelijke mate – de feitelijke ontwikkeling ervan op de voet te volgen, en door middel van bestorting met grind het erosieproces te stoppen als de natuureffecten daartoe aanleiding geven. Geen van de drie onderzochte varianten blokkeert de mogelijkheid eventueel tegenvallende effecten voor beschermde natuur met een aanvullende inspanning alsnog te compenseren. Op dat punt is er eenvoudigweg geen verschil: enerzijds omdat het effect in alle gevallen optreedt, anderzijds omdat er in alle gevallen voldoende ruimte is om de natuurcompensatie uit te breiden. Wellicht nog belangrijker is dat de kans op onverwachte tegenvallers in elk van de drie varianten klein is. Zo is er nauwelijks onzekerheid over de effecten voor de natuur van het directe ruimtebeslag van de landaanwinning. De mogelijke effecten van verstoring door de aanlegwerkzaamheden zijn zo goed mogelijk in kaart gebracht, uitgaande van een bovengrensbenadering (worst case). In hoeverre deze bovengrens ook daadwerkelijk benaderd wordt, zal moeten blijken. Maar wat dat betreft is er voor de periode tussen 2008 en 2013 geen verschil tussen de drie varianten: in alle gevallen wordt er dan op dezelfde manier en in dezelfde intensiteit gewerkt. Effecten voor Noordzeekustzone en Waddenzee verwaarloosbaar De beoordeling van de effecten van Maasvlakte 2 op de Noordzeekustzone en de Waddenzee heeft inmiddels geleid tot de conclusie dat de effecten op de aldaar beschermde habitats en soorten verwaarloosbaar zijn. Daarmee vervalt de onzekerheid die oorspronkelijk ook van belang was bij de overwegingen met betrekking tot de fasering.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Balans van effecten en risico’s natuur Er zijn geen verschillen voor de zandwinning en de effecten daarvan; evenmin voor de mogelijkheden om aanvullende compensatie toe te passen bij onverwachte tegenvallers. Bij uitstel van ruimtebeslag en verstoring zijn die verschillen er wel, maar leiden ze naar verschillende keuzes. Een gefaseerde aanleg van de zeewering (1350en 1800-variant) stelt ruimtebeslag uit, maar dan zijn er twee verstoringsperiodes (met een langere totale duur) in plaats van één. Bij de variant waarin de zeewering meteen op de uiteindelijke positie komt (2000-variant) is het beeld precies omgekeerd. Vanuit het oogpunt van effecten voor beschermde natuur is er, al met al, geen variant die eenduidig de voorkeur geniet. Dit betekent trouwens ook dat geen van de varianten zich automatisch kwalificeert als uitgangspunt voor het MMA voor de landaanwinning. Nautische en bedrijfseconomische aspecten, en milieueffecten Bij de stap van de PKB-Referentiealternatieven naar het Doorsteekalternatief is de oriëntatie van de zeewering op zo’n manier aangepast dat een optimaal stroombeeld ontstaat. De 1350-variant verstoort het stroombeeld zodanig dat er voor de nautische veiligheid en bereikbaarheid een onacceptabele situatie ontstaat, en aanvullende maatregelen (tijdelijke onderwaterdam) noodzakelijk zijn. Komt de zeewering daarentegen meteen op zijn definitieve positie, dan wordt ook meteen het optimale stroombeeld van de eindsituatie bereikt. Nautisch gezien heeft de 2000-variant dan ook de voorkeur. Vanuit bedrijfseconomische optiek en milieuoptiek (gebruik van grondstoffen en energie, en emissies bij aanleg) is er eveneens een voorkeur voor de 2000-variant, zeker nu uit de marktontwikkelingen blijkt dat een landaanwinning met 1.000 hectare aan uitgeefbare terreinen een realistische eindsituatie is. Dit voorkomt desinvesteringen, extra milieueffecten en praktische beperkingen voor het gebruik van de haven vanwege de noodzaak om bij fasering een deel van de zachte zeewering en de infrabundel al spoedig weer te ontmantelen. Conclusie Gezien de natuureffecten en de beheersbaarheid van risico’s biedt een gefaseerde aanleg van de zeewering geen meerwaarde. Vanuit nautische, bedrijfseconomische en milieuoverwegingen is er wel een eenduidige voorkeur om de aanleg van de zeewering niet te faseren. De uiteindelijke keuze is dan ook de zeewering meteen op de eindpositie aan te leggen. Het binnengebied wordt gefaseerd gerealiseerd conform de ontwikkelingen in de marktvraag. Deze uiteindelijk verkozen wijze van fasering is schematisch weergegeven in de tijdbalk in figuur 2.3. 2.3
Varianten voor vier bouwstenen van het ontwerp
Besparing op de zandvraag als leidraad Het uiteindelijke ontwerp van de landaanwinning moet stroken met de PKB en voldoen aan randvoorwaarden uit wet- en regelgeving: minimale effecten voor natuur en luchtkwaliteit, grenswaarden voor geluid, gelijkwaardige recreatiemogelijkheden als in de huidige situatie, zorgvuldig omgaan met archeologische waarden, geen hinder voor het scheepvaartverkeer en geen vermindering van bereikbaarheid en veiligheid. Als basisontwerp voor de landaanwinning geeft het Doorsteekalternatief hieraan een optimale invulling.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
De milieueffectrapportage voor de aanleg van Maasvlakte 2 heeft uitgewezen dat aanvullende optimalisaties uitsluitend te bewerkstelligen zijn door specifieke bouwstenen van de landaanwinning op zo’n manier te detailleren dat zo weinig mogelijk zand op zee gewonnen hoeft te worden. Daarmee snijdt het mes aan twee kanten: de effecten van de zandwinning voor natuur en milieu zijn dan zo gering mogelijk én de kosten van de zandwinning – en daarmee de totale kosten van de aanleg van Maasvlakte 2 – zijn dan ook beperkter. Geen varianten voor aanlegwerkzaamheden en materieel In de milieueffectrapportage is onderzocht welke mogelijkheden er zijn de uitvoering van de werkzaamheden voor de aanleg van de landaanwinning zo goed mogelijk te laten verlopen, met zo weinig mogelijk milieubelasting. De aannemer die de werkzaamheden gaat uitvoeren, moet dit doen met een aanpak en met materieel dat aan wettelijke eisen voldoet. Uit het verrichte onderzoek is komen vast te staan dat geen significante positieve bijdrage kan worden verwacht van aanvullende maatregelen voor deze werkzaamheden. Daarom is niet nodig en niet zinvol specifieke aanvullende eisen voor de feitelijke uitvoering en het in te zetten materieel te hanteren.
Figuur 2.3 geeft het Doorsteekalternatief nogmaals weer, maar nu meer in detail. Bij vier bouwstenen van dit ontwerp is het mogelijk te besparen op de hoeveelheid benodigd zand. Figuur 2.3: het Doorsteekalternatief
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
1) De harde zeewering: ‘Meeuw-variant’ Het deel van de zeewering aan de noordelijke kant van Maasvlakte 2 krijgt een harde bekleding: breuksteen, betonblokken of zogenoemde Interlocking Toplaag Elementen. Bij de bouw wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van het materiaal dat vrijkomt bij het ontmantelen van de zeewering van de huidige Maasvlakte. De definitieve keuze voor de exacte uitvoeringswijze wordt gemaakt in de aanbestedingsprocedure. In figuur 2.4 is te zien dat de harde zeewering via een knik aansluit op de zeewering van de huidige Maasvlakte. Dit is de ‘Meeuw-variant’ genoemd, omdat de belijning van de harde zeewering doet denken aan een vliegende meeuw. In eerdere ontwerpen loopt de harde zeewering in een rechte lijn naar de bestaande zeewering. In de Meeuw-variant is de harde zeewering korter: circa 3 kilometer in plaats van circa 4 kilometer. Daardoor is minder bouwmateriaal nodig. Voor de hoeveelheid zand die de Noordzee moet gaan leveren, betekent de Meeuw-variant een besparing van circa 8 miljoen m3. Ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp zonder knik heeft de Meeuw-variant geen nadelen voor het stroombeeld in de vaargeul. 2) De zachte zeewering: grover zand Maasvlakte 2 krijgt een duinachtige zachte zeewering – met strand aan de zeezijde – van circa 8 kilometer. Aanvankelijk is bij het ontwerp ervan uitgegaan dat voor de aanleg van de zachte zeewering zand gebruikt wordt met een gemiddelde korreldiameter van 285 micrometer. Door nog grover zand toe te passen, kan de zachte zeewering echter slanker worden en hoeft er ook minder zand op zee gewonnen te worden. Dit levert bij de aanleg een besparing op van maximaal 10 miljoen m3. 3) De hoogte van de terreinen: NAP +5,0 meter als basis-terreinhoogte De harde en zachte zeewering worden zo hoog en robuust dat het vrijwel uitgesloten is dat de zeewering bij een extreme stormvloed bezwijkt, of dat er ongewenst veel water overheen slaat. Het is echter toch mogelijk dat het binnengebied van Maasvlakte 2 dan overstroomt, niet via de zeewering maar via de havens. De hoogte van de terreinen van het binnengebied bepaalt hoe groot dit overstromingsrisico is. De terreinen van de Maasvlakte 2 liggen buitendijks. Als de waterkering rond een binnendijks gelegen polder het begeeft, dan loopt deze polder vol: een overstroming. Maasvlakte 2 is geen polder, en het maximale effect van een extreme stormvloed is dat de terreinen dan via de havenmond en de zeevaarttoegang tijdelijk onder water staan. Het is van het grootste belang dat daarbij het water nooit zo hoog komt te staan dat dit levensbedreigend is, dat er kans is op verspreiding van gevaarlijke stoffen, of dat er andere milieuschade optreedt. Het ontwerp voorziet (na de ‘zetting’ van het aangebrachte zand) in een basisterreinhoogte van NAP +5,0 meter voor het deel van het binnengebied van Maasvlakte 2 waar container- en distributieterreinen zijn gepland. Hierbij kan er bij extreme stormvloed maximaal 50 centimeter water op het terrein komen te staan met een overschrijdingskans van 1/10.000 per jaar. Voor chemieterreinen zal de aanvullende terreinhoogte bovenop het basispeil nader worden bepaald op basis van een risicoanalyse op het vlak van verspreiding gevaarlijke stoffen en milieuschade. De weg die onderdeel uitmaakt van de infrabundel is bij dergelijke situaties hoogwatervrij, omdat voor de gehele infrabundel een hoogte van NAP +5,5 meter wordt aangehouden. Tot 2050 is de zogenoemde overschrijdingskans van onderstromen (met maximaal 50 Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
centimeter) beperkt tot 1/10.000 per jaar. Voor de periode van 50 jaar na 2050 zullen indien noodzakelijk aanvullende maatregelen worden getroffen om de overschrijdingskans van onderstromen van 1/10.000 jaar te handhaven en het milieurisico door chemiebedrijven te beperken. Al met al is het verantwoord bij de veiligheid tegen overstroming uit te gaan van de specifieke kenmerken en functie van Maasvlakte 2 en de terreinhoogte hierop af te stemmen. Door een basis-terreinhoogte aan te houden van NAP +5,0 meter, wordt circa 12 miljoen m3 zand bespaard ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp waarin een integrale hoogte van NAP +6,0 meter is aangehouden. 4) Interne winning: maximale verdieping van de havenbekkens en de zwaaikommen Een harde eis is dat het vaarwater ten minste 20 meter diep is. Bij een geringere diepte is het binnengebied niet toegankelijk voor grote, diepstekende zeeschepen. Bij het aanleggen van de havens en de zwaaikommen komt zand vrij. Bij het doorsteken van de Yangtzehaven eveneens. Dit zand wordt gebruikt voor de aanleg van Maasvlakte 2. De opbrengst van deze ‘interne winning’ is te vergroten door de havens en de zwaaikommen verder te verdiepen dan de minimaal vereiste diepte van 20 meter. Een uitvoeringstechnische randvoorwaarde hierbij is wel dat de manoeuvreerbaarheid van de schepen niet verslechtert en het mogelijk blijft stabiele kademuren aan te leggen. Binnen deze randvoorwaarde kan de opbrengst van de interne winning niettemin groter zijn dan aanvankelijk is aangenomen. In het gunstigste geval is hiermee een extra besparing van 9 miljoen m3 te bereiken. Gebruik van secundaire bouw- en grondstoffen Verspreid over de regio Rijnmond komt bij uiteenlopende werkzaamheden – bijvoorbeeld grondreiniging – materiaal vrij. Is er voor dergelijk materiaal geen andere efficiënte toepassing, dan is het overtollig en kan het in principe gebruikt worden bij de aanleg van Maasvlakte 2. Daarvoor kunnen wel wettelijke en bouwtechnische beperkingen gelden. Het gaat ook niet om zeer grote hoeveelheden ten opzichte van het totaal dat nodig is voor Maasvlakte 2. Het aantrekkelijke van het gebruik van dergelijke ‘secundaire bouw- en grondstoffen’ is vooral dat daarmee overschotten die elders in de weg liggen weggewerkt kunnen worden. In het gunstigste geval is hiermee een besparing ter grootte van 3 circa 5 miljoen m te behalen, waaronder het teruggewonnen zand uit de baggerspecie voor de Slufter.
2.4
Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) en Voorkeursalternatief (VKA)
In het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) voor de landaanwinning is het Doorsteekalternatief de basis. In het MMA wordt het binnengebied gefaseerd aangelegd en de zeewering meteen op de definitieve plaats. Verder maken alle in de milieueffectrapportage geïnventariseerde besparingsvarianten onderdeel uit van het MMA: • de Meeuw-variant voor de harde zeewering; • toepassing van grover zand in de zachte zeewering; • een basis-terreinhoogte van NAP +5,0 meter; • maximale verdieping van de havenbekkens en de zwaaikommen; • gebruik van secundaire bouw- en grondstoffen uit de regio Rijnmond.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Het Voorkeursalternatief (VKA), waarop de vergunningaanvragen worden gebaseerd, is nagenoeg identiek aan het MMA. Voor een deel is dit eenvoudigweg een praktische consequentie van de geringe speelruimte die binnen de randvoorwaarden uit de PKB en de wet- en regelgeving resteert voor een VKA dat sterkt afwijkt van een MMA. De overwegende reden om ook de besparingsvarianten een plek in het VKA te geven, is dat daarmee tegelijkertijd milieuwinst en bedrijfseconomische voordelen te behalen zijn. De enige uitzondering is het gebruik van secundaire bouw- en grondstoffen die elders in de regio vrijkomen. In het VKA wordt dit ‘passief’ toegepast.
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Bijlage 2 Werkprotocol Flora- en faunawet toekomstige natuur Maasvlakte 2
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Projectbeschrijving Ff-wet Maasvlakte 2
9S0134.A0/Ff-wet/R0012/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Werkprotocol Ff-wet voor toekomstige natuur Maasvlakte 2
Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V.
23 februari 2007 9S0134.A0/Ff-wet
Hoofdweg 490 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam +31 (0)10 286 54 32 (010) 220 00 25
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Werkprotocol Ff-wet voor toekomstige natuur Maasvlakte 2
Verkorte documenttitel
Werkprotocol Flora- en faunawet toekomstige natuur MV2
Datum Projectnaam
23 februari 2007 Vergunningenaanvragen Maasvlakte 2
Projectnummer
9S0134.A0/Ff-wet
Opdrachtgever
Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Referentie Opdrachtgever
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V. Dhr. R. Paul Directeur Projectorganisatie Maasvlakte 2
Handtekening
Auteur(s) Collegiale toets
Karel-Henk Grootjans, Arthur Hoffmann Peter Schils, Frank Montanus
Datum/paraaf
19 februari 2007
Vrijgegeven door
Mark van Zanten
Datum/paraaf
19 februari 2007
………………….
………………….
Telefoon Fax E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING 1.1 1.2
1 1 1
Aanleiding en doel Leeswijzer
2
FLORA- EN FAUNAWET 2.1 Beschermingsregimes 2.2 Zorgplicht
2 2 2
3
(TIJDELIJKE) TOEKOMSTIGE NATUUR 3.1 Verwachte biotopen 3.2 Aanwezige en te verwachten soorten 3.2.1 Flora 3.2.2 Vissen 3.2.3 Rugstreeppad 3.2.4 Zandhagedis 3.2.5 Broedvogels 3.2.6 Zoogdieren
3 3 4 5 6 6 6 6 7
4
PROTOCOL INRICHTING MAASVLAKTE 2 4.1 Monitoring 4.2 Flora 4.2.1 Uitgraven en verplaatsen 4.2.2 Noodzakelijke ontheffing 4.3 Rugstreeppad 4.3.1 Vangen en verplaatsen 4.3.2 Vangen en verplaatsen van dieren op het land 4.3.3 Onbruikbaar maken terrein voor voortplanting 4.3.4 Vangen en verplaatsen van in het water aanwezige dieren, eisnoeren en/of larven 4.3.5 Plaatsen van paddenschermen en indien nodig vangen en verplaatsen van jonge dieren met vangemmers 4.3.6 Noodzakelijke ontheffing 4.4 Zandhagedis 4.4.1 Vangen en verplaatsen 4.4.2 Noodzakelijke ontheffing 4.5 Broedvogels 4.5.1 Mitigerende maatregelen 4.5.2 Noodzakelijke ontheffing
8 8 8 8 8 8 8 9 9 9 9 10 10 10 10 11 11 11
GERAADPLEEGDE BRONNEN
12
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -i-
23 februari 2007
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding en doel Het Havenbedrijf Rotterdam bereidt de aanleg van de Maasvlakte 2 voor. Uit verschillende studies is naar voren gekomen dat negatieve effecten op reeds aanwezige beschermde soorten van de Flora- en faunawet niet voorkomen kunnen worden. Voor deze verstoring is dan ook een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd. In de studies is tevens geconcludeerd dat zich tijdens en na de aanleg beschermde soorten kunnen vestigen. In dit werkprotocol is opgenomen hoe met deze soorten moet worden omgegaan. Voor deze soorten is op dit moment geen ontheffing aangevraagd, ze zijn er immers (nog) niet. Indien te zijner tijd wel een ontheffing aangevraagd moet worden, dient het protocol als basis voor de aanvraag. De status van het document is informeel en informatief, maar daarmee niet vrijblijvend. Het bevat het voornemen van de initiatiefnemer om op de beschreven wijze om te gaan met ‘toekomstige en/of tijdelijke natuur’ en daarvan andere relevante actoren op de hoogte te stellen. De beschreven werkwijze is ontleend aan de Flora- en faunawet.
1.2
Leeswijzer Na dit inleidende hoofdstuk wordt kort ingegaan op de Flora- en faunawet (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 wordt beschreven welke biotopen bij het aanleggen van Maasvlakte 2 gecreëerd worden en daarmee welke beschermde soort(groep)en te verwachten zijn. Hoe met deze soorten moet worden omgegaan wanneer ze in Maasvlakte 2 zijn aangetroffen, wordt besproken in hoofdstuk 4.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -1-
23 februari 2007
2
FLORA- EN FAUNAWET Sinds 1 april 2002 alle vogels, amfibieën, reptielen, vleermuizen en bijna alle overige zoogdieren wettelijk beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Deze wet vormt de implementatie van de bepalingen over soortbescherming uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en vervangt de bepalingen over soortbescherming uit de (eerdere) Natuurbeschermingswet, de Vogelwet en de Jachtwet. Dit betekent dat het verboden is om zonder ontheffing beschermde planten te verzamelen of te vernietigen en beschermde dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Het werkingsgebied van Flora- en faunawet strekt zich op de Noordzee uit tot en met de 12-mijls zone.
2.1
Beschermingsregimes Sinds het van kracht worden van een vrijstellingsregeling (februari 2005) worden binnen de beschermde soorten drie categorieën onderscheiden. Soorten van tabel 1 betreffen door de Flora- en faunawet beschermde soorten, die in Nederland algemeen zijn. Hiervoor geldt een generieke vrijstelling voor het aanvragen van en ontheffing, onder andere in relatie tot activiteiten die als een ‘ruimtelijke ontwikkeling‘ kunnen worden gekwalificeerd. Voor soorten van tabel 2 geldt een eventuele vrijstelling als er een sprake van een door Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode; een dergelijke gedragscode is in relatie tot de aanleg van Maasvlakte 2 nog niet vastgesteld. Een ontheffingsaanvraag voor deze categorie wordt getoetst aan het criterium dat een activiteit geen inbreuk mag doen op de ‘gunstige staat van instandhouding’. Voor soorten van tabel 3 moet altijd een ontheffing worden aangevraagd; deze wordt getoetst aan zwaardere criteria: • er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (in dit geval m.n. ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ en/of ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’ relevant); • er is geen alternatief; • er wordt geen afbreuk gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort (dit kan eventueel ook door mitigatie- en compensatiemaatregelen). In en rond het plangebied van Maasvlakte 2 komt een groot aantal beschermde soorten voor. In de beschrijving van de huidige situatie en effecten worden alle voorkomende soorten van tabel 2 en 3 apart vermeld. Een uitzondering wordt gemaakt voor vogels, omdat alle inheemse vogelsoorten tot tabel 3 worden gerekend; niet-bedreigde vogelsoorten worden daarom in meer algemene termen besproken.
2.2
Zorgplicht Naast bovenstaande verplichtingen voor beschermde soorten geldt bovendien voor alle soorten, plant en dier, de zogenaamde zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -2-
23 februari 2007
3
(TIJDELIJKE) TOEKOMSTIGE NATUUR De aanleg van Maasvlakte 2 kan een tijdelijke, sterke impuls betekenen met name voor kustgebonden soorten en - in mindere mate – voor specifieke habitats. De in enkele decennia spontaan op de huidige Maasvlakte ontstane natuurwaarden vormen hiervan een illustratie: de Hartelstrook biedt ruimte aan tal van pionierssoorten broedvogels, op het ‘Krabbeterrein’ en de aangrenzende kabel- en leidingenzone (het gebied ten noorden van de Beerweg) komt een groot aantal zeldzame en beschermde planten- en diersoorten voor, waaronder de Groenknolorchis. Beschermde diersoorten als Rugstreeppad en inmiddels ook Zandhagedis worden beiden op verschillende locaties op de Maasvlakte aangetroffen. In sommige gevallen bereiken die gebieden natuurkwaliteiten die in bestaande natuurgebieden al lang niet meer, of alleen ten koste van een grote beheerinspanning nog gehaald kunnen worden. Na de volledige ingebruikname is de tijdelijke natuur weer grotendeels verdwenen en wordt het gebied nagenoeg compleet in beslag genomen door haven- en industriegebied. Het proces van definitieve inrichting van Maasvlakte 2 op het moment dat zich tijdelijke natuurwaarden ontwikkeld hebben, is – wanneer de betreffende natuurwaarden een beschermde status krachtens de Flora- en faunawet hebben en een verbodsbepaling wordt overtreden– ontheffingsplichtig. Een (klein) gedeelte van de tijdelijke natuur zal zich als permanente natuur ook kunnen handhaven op overhoeken, wegbermen, de zeewering en kabel- en leidingtracés.
3.1
Verwachte biotopen Op de als land opgespoten terreindelen die gedurende een kortere of langere periode braak liggen zullen zich natuurwaarden ontwikkelen. De natuurwaarden zijn sterk afhankelijk van de te ontwikkelen biotopen. Hierbij zijn de volgende variabelen bepalend: • Abiotische factoren als type zand, korrelgrootte, hoogteligging, hydrologie; • De periode van braakligging, bepaald door de snelheid van ingebruikname van de opgespoten terreinen. Naarmate een terrein langer braak ligt zal – gedurende de eerste decennia – de natuurwaarde in het algemeen toenemen; • De wijze waarop opgespoten terreinen worden afgewerkt (vindt er al dan niet optimalisatie plaats ten behoeve van tijdelijke natuur); • De mate van rust (worden recreatieve activiteiten toegestaan en zo ja welke tijdens de periode van braakligging); • De mate van beheer (wordt bij aanleg of in de braakperiode al dan niet actief beheer gevoerd teneinde specifieke terreinomstandigheden/natuurwaarden te bevorderen dan wel tegen te gaan). Op basis van de (huidige kennis) over aanleg, inrichting en het gebruik van Maasvlakte 2 zijn modelberekeningen van de te ontwikkelen biotopen uitgevoerd. In tabel 3.1 is een overzicht gegeven van de te verwachten biotopen en hun areaal in de tijd.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -3-
23 februari 2007
Tabel 3.1: Geschat areaal (in ha) van biotopen in Maasvlakte 2 tijdens de aanleg 2008
2010
2012
2014
2017
2020
2025
2030
slikken/platen (0 m / -1 m)
242
157
13
0
0
0
0
0
ondiepe vooroever (-1 m / -3 m)
242
157
19
0
0
0
0
0
ondiepe vooroever (-3 m / -10 m)
485
315
97
0
0
0
0
0
0
0
1053
467
467
380
87
0
46
153
197
96
33
5
0
0
pioniersvegetaties plas/moeras (0-1 m +NAP)
0
0
0
0
0
0
0
0
pioniersvegetaties vochtig (1-3 m +NAP)
0
9
6
3
2
1
0
0
pioniersvegetaties droog (3-6 m +NAP)
0
142
139
90
51
21
5
5
Zeereep
0
5
14
7
7
7
7
7
plas/moeras ( 0-1 m +NAP)
0
0
0
0
0
0
0
0
natte ruigte (1-3 m +NAP)
0
9
16
18
11
4
0
0
droge ruigte (3-6 m + NAP)
0
124
276
318
199
81
14
14
aanzet natte duinvallei (2190) (1-3 m +NAP)
0
0
1
1
1
0
0
0
aanzet open droog duin (2130) (3-6 m + NAP)
0
0
16
16
9
3
0
0
vochtig (bloemrijk) grasland (beheerd)
0
0
0
0
0
0
0
0
droog (bloemrijk) grasland (beheerd)
0
22
55
100
120
120
120
120
voedselrijke bermen (ruig)
0
0
0
56
75
58
63
63
0
0
0
0
7
21
21
21
Open Water
dieper water (< -10 m) Kaal zand braak terrein (kaal zand, incl kaal zand zeewering) Pioniersvegetaties
Ruigten
Graslanden
Struweel Duinstruweel overig struweel Totaal
3.2
0
0
0
0
6
5
5
5
46
464
719
705
520
325
234
234
Aanwezige en te verwachten soorten Op basis van actuele verspreidingsgegevens en de te verwachten biotopen is een inschatting gemaakt van de strikt beschermde soorten1 die op of nabij Maasvlakte 2 voorkomen dan wel zich kunnen gaan vestigen. Tevens is beargumenteerd waarom de kolonisatie van andere strikt beschermde soorten niet te verwachten is. In tabel 3.2 is hiervan een overzicht weergegeven. Vervolgens wordt de tabel kort besproken. Van de aanwezige of verwachte soorten of soortgroepen wordt nader ingegaan op de verwachte kolonisatie.
1
Deze aanvraag betreft alleen strikt beschermde soorten van categorie 2 en 3. Voor algemene, niet bedreigde soorten die in de vrijstellingsregeling van februari 2005 in categorie 1 zijn geplaatst, geldt immers een algemene vrijstelling van ontheffingsplicht. Uiteraard blijft voor deze, en andere soorten, de zorgplicht van kracht.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -4-
23 februari 2007
Tabel 3.2: Overzicht van aanwezige (A), te verwachten (V) en niet te verwachten (NV) soorten in het plangebied (onder FfW is aangegeven in welke tabel van de Flora- en faunawet de betreffende soort is opgenomen) Soort
FfW
MV2
Argument
Bron
Diverse zeereepsoorten
2
V
ontwikkeling zeereep / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.2
Diverse orchideeën
2
A/V
ontwikkeling duinvallei / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.2
NV
geen beschermde soorten in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
NV
geen beschermde soorten in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.4
3
A/V
ontwikkeling habitat / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
3
V
ontwikkeling habitat / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
2/3
V
ontwikkeling habitat / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.6
3
NV
onvoldoende kwaliteit en kwantiteit habitat
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
Hogere planten
Ongewervelden Geen Vissen Geen Amfibieën Rugstreeppad Reptielen Zandhagedis Vogels Diverse broedvogels Zoogdieren Noordse woelmuis
geen individuen in MV1 Waterspitsmuis
3
NV
onvoldoende kwaliteit en kwantiteit habitat
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
geen individuen in MV1
3.2.1
Gewone dwergvleermuis 3
V
ontwikkeling habitat / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
Ruige dwergvleermuis
V
ontwikkeling habitat / aanwezig in MV1
MER A: 8.4.3; Bijlage Natuur: 4.3.8
3
Flora Bij de aanleg van Maasvlakte 2 ontstaan uitgebreide zandvlakten met biotopen gelijkend op zeerepen en doge en natte duinvalleien (zie tabel 3.1). Op basis van deze biotopen zullen zich naar verwachting mogelijk zeereepsoorten en soorten van natte duinvalleien vestigen. Het gaat hierbij om de beschermde soorten Blauwe zeedistel, Parnassia en orchideeën. Kolonisatie van de Habitatrichtlijnsoort Groenknolorchis is niet aannemelijk binnen de aanlegperiode van Maasvlakte 2. Voor deze soort ontwikkelt zich binnen deze termijn geen geschikte habitat. Om vestiging, en daarmee verstoring/vernietiging, tegen te gaan, wordt de ontwikkeling van geschikte abiotische condities voor genoemde plantensoorten tegengegaan. In de zandvlakte wordt reliëf en variatie in vochtcondities vermeden door zanddelen voldoende hoog op te spuiten en glad te strijken. Naar verwachting kan zo het aantal vindplaatsen terug gebracht worden tot minder dan 5 (tabel 3.3). Tabel 3.3: Verwachte aantal vindplaatsen van orchideeën
Aantal vindplaatsen orchideeënsoorten
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
2010
2014
2017
2020
2025
2030
0
0-1
2-2
0-1
0-1
0-1
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -5-
23 februari 2007
3.2.2
Vissen De aanwezigheid of kolonisatie van beschermde ongewervelden of vissen wordt niet aannemelijk geacht. In of nabij het plangebied komen geen populaties van beschermde soorten uit deze groepen voor. Kolonisatie is dan ook niet te verwachten.
3.2.3
Rugstreeppad Rugstreeppadden zijn echte pioniers en zullen nieuwe geschikte voortplantingsbiotopen dan ook snel koloniseren. Vestiging van Rugstreeppadden is dan ook sterk afhankelijk van de ontwikkeling van dergelijke biotopen. Middels monitoring wordt de aan- dan wel afwezigheid van Rugstreeppadden vastgesteld. De inventarisatieperioden worden afgestemd op de voortplantingsperiode van deze soort, wanneer de roepende mannetjes geteld kunnen worden. In de periode eind april - mei worden bij geschikte weersomstandigheden minimaal twee avondrondes gehouden gericht op roepende mannetjes. Om vestiging, en daarmee verstoring/vernietiging, tegen te gaan, wordt de ontwikkeling van geschikte voortplantingsbiotopen tegengegaan. In de zandvlakte wordt reliëf en variatie in vochtcondities vermeden door zanddelen voldoende hoog op te spuiten en glad te strijken. Naar verwachting kan zo het aantal voortplantingslocaties teruggebracht worden tot minder dan 15 (tabel 3.4). Tabel 3.4: Verwachte aantal voortplantingsplekken van Rugstreeppad
Aantal voortplantingsplekken Rugstreeppad
3.2.4
2010
2014
2017
2020
2025
2030
11-13
7-9
3-4
0-1
0-1
0-1
Zandhagedis Hoewel Zandhagedis in de huidige Maasvlakte aanwezig is en geschikt habitat zich in Maasvlakte 2 zal ontwikkelen, zal kolonisatie veel minder snel verlopen dan bij Rugstreeppadden. Naar verwachting zal Zandhagedis pas na ca. 20 jaar te verwachten zijn en dan alleen in de zachte zeewering. Op dit moment is wel een kleine groep Zandhagedissen van de duinenrij bij de Slag Dobbelsteen bekend. Deze duinenrij blijft bij de aanleg van Maasvlakte 2 gespaard. Het is echter op voorhand niet uit te sluiten dat deze locatie (op termijn) wordt omgevormd tot bedrijfsterrein en in gebruik genomen wordt. Hiermee zou dan leefgebied van de Zandhagedis verloren gaan, waarvoor een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is.
3.2.5
Broedvogels Broedvogels kunnen het opgespoten gebied snel koloniseren. Vogels van strand en schor zullen zich zeker al gedurende de aanleg vestigen. Soorten van meer begroeide biotopen zullen zich in een later stadium vestigen. Na enkele jaren zal het gebied weer minder geschikt worden als broedgebied en neemt het aantal broedparen af (tabel 3.5).
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -6-
23 februari 2007
Tabel 3.5: Verwachte aantallen broedparen van aandachtssoorten in het plangebied 2010 Aantal broedparen aandachtssoorten broedvogels
3.2.6
2014
2017
2020 2025 2030
103-125 167-204 103-125 38-47 7-8
7-8
Zoogdieren Tot de zoogdieren worden terrestrische zoogdieren en vleermuizen gerekend. Kolonisatie van Noordse woelmuis en Waterspitsmuis wordt niet aannemelijk geacht. Van beide zijn geen populaties in de huidige Maasvlakte bekend vanwaar kolonisatie zou kunnen optreden. Daarnaast worden de ontwikkelende biotopen ontoereikend (zowel kwalitatief als kwantitatief) geacht als leefgebied. Incidenteel zullen zich foeragerende vleermuizen in het gebied bevinden. In elk geval zijn Gewone en Ruige dwergvleermuis in de huidige Maasvlakte waargenomen en kunnen ook in Maasvlakte 2 verwacht worden. Beide soorten gebruiken het gebied alleen als foerageergebied, vaste verblijfplaatsen zijn niet aanwezig.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -7-
23 februari 2007
4
PROTOCOL INRICHTING MAASVLAKTE 2 In dit hoofdstuk wordt ingegaan op noodzakelijke acties wanneer braakliggende terreinen in Maasvlakte 2 in gebruik genomen worden.
4.1
Monitoring In eerste instantie vindt monitoring plaatsvindt. Middels monitoring wordt de aan- dan wel afwezigheid van deze soorten vastgesteld. De monitoring wordt primair gericht op het voorkomen(de aanwezigheid) van beschermde soorten uit de tabellen 2 en 3. De inventarisatieperioden worden afgestemd op de relevante perioden van de (verwachte) soorten. In de praktijk zal dit neerkomen op het voorjaar en de zomer. De monitoring wordt uitgevoerd conform de methodiek die in de huidige Maasvlakte gebruikt wordt. Wanneer beschermde soorten worden aangetroffen, wordt een protocol doorlopen. Het protocol bestaat voornamelijk uit het verwijderen en verplaatsen naar geschikte biotopen van de beschermde soorten. In onderstaande paragrafen wordt per soort(groep) nader ingegaan op de exacte handelswijze.
4.2
Flora
4.2.1
Uitgraven en verplaatsen Wanneer individuen van beschermde planten worden aangetroffen, worden deze uitgegraven en naar op andere locaties verplaatst. Verplaatsing vindt plaats naar nabijgelegen locaties waar al individuen van de betreffende soort(en) aanwezig zijn (opdat de juiste standplaatsfactoren aanwezig zijn) en niet in de (nabije) toekomst in gebruik genomen worden. Het uitgraven en verplaatsen van planten wordt uitgevoerd door een ter zake kundige (bijvoorbeeld een ecoloog).
4.2.2
Noodzakelijke ontheffing Voor de verplanting van beschermde soorten is een ontheffing van de artikelen 8 (uitsteken) en 13 (vervoeren) van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
4.3
Rugstreeppad Directe effecten (sterfte van dieren door werkzaamheden) zal worden vermeden door de werkzaamheden buiten gevoelige perioden uit te voeren. Werkzaamheden aan open water (dempen of vergraven) worden bij voorkeur niet in de voortplantings- (april t/m augustus) of overwinteringsperiode ( november t/m maart) uitgevoerd. Indien werkzaamheden niet of onvoldoende buiten bovengenoemde perioden zijn uit te voeren, worden aanvullende maatregelen getroffen. In subparagraaf 4.3.2 zijn deze nader uitgewerkt.
4.3.1
Vangen en verplaatsen Vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd conform de methode die is opgenomen in Smit et al (2005) en die hieronder is beschreven. Deze methode wordt Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -8-
23 februari 2007
door het Havenbedrijf Rotterdam voor haar beheersgebied gehanteerd als instandhoudingsplan voor de Rugstreeppad. 4.3.2
Vangen en verplaatsen van dieren op het land Volwassen rugstreeppadden en jonge rugstreeppadden van enkele weken oud zijn zeer mobiel. Het vangen en verplaatsen van dieren heeft alleen zin als ze direct door de werkzaamheden worden bedreigd. Bij verstoring door activiteiten in de omgeving zijn de dieren goed in staat zelf rustiger terrein op te zoeken. • • •
• • 4.3.3
Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt omgedraaid en gecontroleerd op aanwezige dieren. Eventueel aanwezige dieren die worden aangetroffen, worden verzameld in een emmer. Dit vindt plaats in de maand september, na het voortplantingsseizoen. De dieren worden direct overgebracht naar een daarvoor geschikte locatie, bij voorkeur een locatie met een zandige bodem en een schaarse begroeiing. Een geschikte locatie is de (zogenaamde) Leidingstrook. Zo is het zandige profiel van de zeewering altijd geschikt als biotoop om de gevangen dieren weer uit te zetten. De dieren worden onder plaatmateriaal losgelaten. Daartoe wordt eerst met de hand een kuiltje gegraven waarin de dieren worden losgelaten, De kuil wordt daarna met de plaat (plank, platte steen e.d.) bedekt. Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt verwijderd. Het terrein wordt vervolgens ongeschikt gemaakt voor de terugkeer van de Rugstreeppad.
Onbruikbaar maken terrein voor voortplanting Voor het overwinterings- en voortplantingsseizoen zullen de voortplantingslocaties en potentiële voortplantingslocaties voor de Rugstreeppad worden dichtgeschoven zodat er geen water (in de vorm van poelen) meer op het terrein voorkomt. Zo wordt voorkomen dat eisnoeren of larven verplaatst moeten worden. Mocht onverhoopt tijdens de monitoring voorafgaand aan de werkzaamheden blijken dat er toch plaatsen zijn
4.3.4
Vangen en verplaatsen van in het water aanwezige dieren, eisnoeren en/of larven In water aanwezige rugstreeppadden, eisnoeren en/of larven worden met een schepnet verwijderd en verplaatst naar een nabijgelegen sloot of waterhoudende greppel. Eisnoeren en/of larven worden in een emmer met water verzameld en in het nieuwe water losgelaten. Volwassen dieren worden op of bij de oever losgelaten, bij voorkeur onder plaatmateriaal (plank, balk, steen etc. zie vorige paragraaf).
4.3.5
Plaatsen van paddenschermen en indien nodig vangen en verplaatsen van jonge dieren met vangemmers Paddenschermen bestaan uit stroken plastic van circa 30 cm hoog en worden ca 10 cm ingegraven. De schermen worden op korte afstand (tot 3 meter) van de oever geplaatst. Indien het wenselijk is jonge dieren die het water verlaten te verplaatsen dan worden langs de binnenkant van het scherm vangemmers ingegraven die dagelijks worden gecontroleerd. De jonge dieren die pas het water hebben verlaten zijn nog weinig mobiel en houden zich de eerste dagen in de directe omgeving van de oever op. Jonge Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm -9-
23 februari 2007
gevangen dieren worden losgelaten in ruderaal, vochtig terrein nabij water zoals zandige maar begroeide oevers langs sloten. De locatie ligt bij voorkeur in de nabije omgeving van de vanglocatie en er worden de komende maanden geen werkzaamheden uitgevoerd. Het vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd door een ter zake kundige. 4.3.6
Noodzakelijke ontheffing Voor de vernietiging van de huidige voortplantingslocaties is een ontheffing van artikel 11 (vernielen van vaste verblijfplaats) van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Voor het vangen en verplaatsen van individuen is ontheffing van artikel 9 (vangen) en 13 (vervoeren) noodzakelijk. Voor zoeken en rapen van eieren en eisnoeren is een ontheffing van artikel 12 noodzakelijk.
4.4
Zandhagedis Werkzaamheden op terreinen waar Zandhagedissen voorkomen, worden in oktober gestart. Voorafgaand worden Zandhagedissen gevangen en verplaatst.
4.4.1
Vangen en verplaatsen Om schade aan individuen te voorkomen, worden aanwezige dieren gevangen en verplaatst. Voorgesteld wordt om het vangen en verplaatsen van Zandhagedissen uit te voeren zoals ook bij Seinpostduin gebeurd is (Smit, 2001a; Smit, 2001b): Het wegvangen (en loslaten) vindt in augustus plaats, bij voorkeur zoveel eerder als mogelijk. Vanaf half september laten de volwassen dieren zich nog nauwelijks zien, vanaf oktober gaan de dieren (afhankelijk van de weersomstandigheden) in winterslaap en is wegvangen niet meer mogelijk. • Ter controle worden, direct na het wegvangen met de hand, vangemmers of -potten geplaatst om eventueel achtergebleven dieren alsnog te vangen. De potten zijn circa 20 cm diep met een doorsnede van circa 10 cm. De potten worden tot aan de werkzaamheden (dus minimaal een maand) dagelijks in de ochtend gecontroleerd. • In de periode augustus tot begin september komen de eieren uit en kunnen in het terrein juveniele dieren verschijnen. In deze periode wordt het terrein regelmatig gecontroleerd. De jonge dieren zijn nog weinig mobiel en kunnen eenvoudig worden verzameld. • Bij de grondwerkzaamheden kunnen eventuele achtergebleven dieren worden opgeschrikt. Deze dieren worden zo snel mogelijk gevangen. De gevangen dieren dienen uitgezet te worden in een gebied waar al andere Zandhagedissen aanwezig zijn, bij voorkeur op dezelfde dag en zo spoedig mogelijk na het vangen van de dieren.
4.4.2
Noodzakelijke ontheffing Voor de vernietiging van het huidige leefgebied is een ontheffing van artikel 11 (vernielen van vaste verblijfplaats) van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Voor het vangen en verplaatsen van individuen is ontheffing van artikel 9 (vangen) en 13 (vervoeren) noodzakelijk. Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm - 10 -
23 februari 2007
4.5
Broedvogels
4.5.1
Mitigerende maatregelen Vernietiging van nesten wordt vermeden door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren dan wel aan het begin van het broedseizoen de vestiging van broedvogels te verhinderen.
4.5.2
Noodzakelijke ontheffing Wanneer verstoring van broedvogels voorkomen wordt door voorafgaand aan het broedseizoen de werkzaamheden in te zetten, is geen ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm - 11 -
23 februari 2007
GERAADPLEEGDE BRONNEN Brekelmans, F. L. A. & R. W. G. Andeweg. 2006. Beschermde soorten en muurplanten in de haven van Rotterdam 2005. bSR-rapport 58. bSR ecologisch advies, Rotterdam. Smit, G. F. J., 2001a. Seinpostduin. Inventarisatie, compensatie- en projectplan. Rapport nr. 01-042. Bureau Waardenburg b.v., Culemborg. Smit, G. F. J., 2001b. Translocatie Zandhagedissen Seinpostduin. Verslag van wegvangen en elders uitzetten van dieren in 2001. Rapport nr. 01-130. Bureau Waardenburg b.v., Culemborg. Smit, G. F. J., D. M. Soes & R. van Eekelen, 2005. Compensatie en monitoring Rugstreeppad Maasvlakte. Aanvulling op het compensatieplan d.d. 01/10/2002. Rapport nr. 05-224. Bureau Waardenburg b.v., Culemborg.
Werkprotocol toekomstige natuur MV2
9S0134.A0/Ff-wet/R0009/FAHM/Nijm - 12 -
23 februari 2007
Gegevens betreffende de aanvrager (niet openbaar, afzonderlijk ingediend): Statuten + Uittreksel Kamer van Koophandel + Legitimatiebewijs
Plankaart
Havenbedrijf Rotterdam N.V. Projectorganisatie Maasvlakte 2
Postbus 6622 3002 AP Rotterdam Nederland
T
+31 (0)10 252 1111
F
+31 (0)10 252 1100
E
[email protected]
W
www.portofrotterdam.com
W
www.maasvlakte2.com
-00056_omslag_AV_achter.indd 1
03-04-2007 11:39:55