PROJECTORGANISATIE
MAASVLAKTE
Aanvraag ontheffing flora- en faunawet WERKTERREIN MAASVLAKTE 1
-00056_omslag_AV.indd 5
03-04-2007 11:39:26
Aanvraagformulier ontheffing Flora- en faunawet voor het werkterrein (originele ondertekende versie wordt separaat toegestuurd)
Gegevens betreffende de aanvrager (niet openbaar, afzonderlijk ingediend): Statuten + Uittreksel Kamer van Koophandel + Legitimatiebewijs
Projectbeschrijving met bijlage tekening werkterrein
Projectbeschrijving ten behoeve van aanvraag ontheffing Flora- en faunawet Werkterrein
Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V.
23 februari 2007 9S0134.A0/Ff-wet
Randwycksingel 20 Postbus 1754 6201 BT Maastricht +31 (0)43 356 62 00
Telefoon
+31 (0)43 361 23 52
Fax
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Projectbeschrijving ten behoeve van aanvraag ontheffing Flora- en faunawet Werkterrein
Verkorte documenttitel Datum Projectnaam Projectnummer Referentie
Opdrachtgever
Projectbeschrijving Werkterrein 23 februari 2007 Vergunningaanvragen Maasvlakte 2 9S0134.A0/Ff-wet 9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm
Projectorganisatie Maasvlakte 2 Havenbedrijf Rotterdam N.V. Dhr. R. Paul Directeur Projectorganisatie Maasvlakte 2
Handtekening
Auteur(s) Collegiale toets
Linda H. Wortel Karel-Henk Grootjans, Frank Montanus
Datum/paraaf
19 februari 2007
Vrijgegeven door
Mark van Zanten
Datum/paraaf
19 februari 2007
………………….
………………….
E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1
INLEIDING
1
2
GEGEVENS LOCATIE EN ACTIVITEIT 2.1 Beschrijving locatie 2.2 Nabijheid beschermd gebied 2.3 Periode ontheffingsaanvraag 2.4 De voorgenomen activiteit
2 2 2 2 2
3
ONDERBOUWING 3.1 Actuele en toekomstige functie plangebied voor de soorten 3.2 Wijze van inventarisatie 3.2.1 Planten 3.2.2 Broedvogels 3.2.3 Amfibieën 3.2.4 Reptielen 3.2.5 Zoogdieren 3.3 Resultaten inventarisaties 3.3.1 Planten 3.3.2 Broedvogels 3.3.3 Amfibieën 3.3.4 Reptielen 3.3.5 Zoogdieren 3.4 Verwachte effecten van de voorgenomen activiteit op soorten 3.4.1 Planten 3.4.2 Broedvogels 3.4.3 Amfibieën 3.4.4 Reptielen 3.4.5 Zoogdieren 3.5 Gevolgen van de voorgenomen activiteit op de gunstige staat van instandhouding 3.5.1 Planten 3.5.2 Broedvogels 3.5.3 Amfibieën 3.5.4 Reptielen 3.6 Gevolgen op habitat van soorten in bouw- en gebruiksfase 3.7 Mitigerende maatregelen werkterrein 3.7.1 Vangen en verplaatsen van dieren op het land 3.8 Mitigerende maatregelen cumulatieve effecten 3.8.1 Onbruikbaar maken terrein voor voortplanting 3.8.2 Plaatsen van paddenschermen en indien nodig vangen en verplaatsen van jonge dieren met vangemmers 3.8.3 Vangen en verplaatsen van dieren op het land 3.9 Compenserende maatregelen werkterrein 3.10 Compenserende maatregelen cumulatieve effecten 3.11 Uitvoering mitigatie en compensatie 3.12 Alternatieven 3.13 Zorgvuldig handelen 3.14 Compenserende maatregelen individuen
3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 5 5 5 6 6 6 7 7 7
Projectbeschrijving Werkterrein
8 8 8 8 9 9 9 10 10 10 11 11 12 12 12 13 13 13
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -i-
23 februari 2007
3.15 4
Dwingende reden van openbaar belang
BRONNEN
13 15
Bijlage 1: Kaart werkterrein
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - ii -
23 februari 2007
1
INLEIDING Deze projectbeschrijving behoort bij een aanvraag om een ontheffing op grond van Flora- en faunawet voor een voorgenomen activiteit op nu braakliggend industrieterrein op Maasvlakte 1. Dit terrein wordt verder aangeduid als: werkterrein. De aanvraag wordt ingediend met het daartoe door het bevoegd gezag gehanteerde standaard aanvraagformulier. In dit formulier wordt verwezen naar de nu voorliggende projectbeschrijving. Het werkterrein is bedoeld om gebruikt te worden ten behoeve van de aanleg van Maasvlakte 2. De activiteiten die op het terrein plaatsvinden zullen worden uitgevoerd door een nog door het Havenbedrijf Rotterdam te contracteren aannemer. De aanvraag moet worden onderscheiden van een afzonderlijk in te dienen verzoek om ontheffing voor de aanleg van Maasvlakte 2 en de daarvoor benodigde zandwinning. Waar nodig wordt in deze aanvraag verwezen naar dat verzoek. In hoofdstuk 2 worden locatie en activiteit beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de inventarisatie naar en de aanwezigheid van beschermde soorten, de mogelijke effecten daarop en de eventuele mitigerende en compenserende maatregelen. Tevens wordt het bij de activiteit betrokken belang gekwalificeerd. In hoofdstuk 4 zijn de bronnen vermeld waaruit ten behoeve van hoofdstuk 3 is geput.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -1-
23 februari 2007
2
GEGEVENS LOCATIE EN ACTIVITEIT
2.1
Beschrijving locatie Maasvlakte 1 Gemeente Rotterdam Provincie Zuid-Holland In bijlage 1 is een topografische kaart opgenomen met de ligging van het werkterrein. Het werkterrein ligt binnen kmhok 061-443
2.2
Nabijheid beschermd gebied Het plangebied ligt nabij een Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied. Het dichtstbijzijnde gebied, de Voordelta, ligt enkele tientallen tot honderden meters van het werkterrein. Van de ingebruikname van het werkterrein worden geen effecten op dit Vogel- en Habitatrichtlijngebied verwacht. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) specifiek voor de ingebruikname van het werkterrein zal daarom niet worden aangevraagd. In het kader van het hele project Maasvlakte 2 worden voor de aanleg en aanwezigheid van Maasvlakte 2 Nbwetvergunningen aangevraagd voor onder andere de activiteiten met effecten op Voordelta.
2.3
Periode ontheffingsaanvraag Aanvraagperiode: 1 september 2007 tot 31 augustus 2012
2.4
De voorgenomen activiteit Het exacte gebruik van het werkterrein is afhankelijk van de planning en aanpak van de aannemer die voor de aanleg van Maasvlakte 2 zal worden gecontracteerd. Op basis van aanbiedingen van potentiële aannemers wordt een gebruik voorzien dat in ieder geval de volgende functies omvat: • Werkterrein met kantoren/bouwketen, parkeer- en werkplaats voor materieel, kade; • Aanvoer (per schip, weg en/of spoor) van bouwelementen, overslag, tijdelijke opslag en afvoer van bouwelementen; • Betoncentrale voor het maken van betonelementen of blokken en/of een puinbreker. Het betreft een afgebakend, niet openbaar toegankelijk werkterrein met volcontinue activiteiten. Na de realisatie van Maasvlakte 2 zal het werkterrein bij de Yangtzehaven getrokken worden.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -2-
23 februari 2007
3
ONDERBOUWING
3.1
Actuele en toekomstige functie plangebied voor de soorten Maasvlakte 1 bestaat sinds de aanleg in zee voor het grootste deel uit opgespoten terrein waarop zich lage pioniersvegetaties hebben ontwikkeld van (zeer) droge, kalkrijke, zandige grond met een groot aandeel mossen en een grazige vegetatie gedomineerd door helm. Door begrazing en gegraaf van het konijn en ingrepen van de mens wordt de successie gedeeltelijk tegengegaan en zijn permanent kale stukken zand aanwezig. Het werkterrein maakt onderdeel uit van dit gebied. Uit inventarisaties uit het verleden is bekend dat binnen en rond het plangebied van het werkterrein rugstreeppadden voorkwamen. Ook het werkterrein gebruikt door op de grond broedende vogels. Van grotere zoogdieren als Bunzing, Hermelijn, Vos en Ree is bekend dat zij al dan niet permanent op de Maasvlakte voorkomen. Het betreft hier dus een stuk land dat slechts zeer kort bestaat, waar het pioniersstadium bewust in stand wordt gehouden waardoor langdurig een biotoop ontstaat die geschikt is voor de Rugstreeppad en andere pionierssoorten. In natuurlijke situaties zou na enkele jaren successie optreden en het pioniersstadium voorbij zijn en daarmee ook de geschiktheid voor pionierssoorten als de Rugstreeppad.
3.2
Wijze van inventarisatie
3.2.1
Planten De flora-inventarisatie is uitgevoerd in 2005 door Bureau Stadsnatuur Rotterdam, en is primair gericht op de aanwezigheid van beschermde soorten uit de tabellen 2 en 3 van de Flora- en faunawet. Dit betekent dat geen uitputtende inventarisatie is uitgevoerd van alle voorkomende soorten, maar alleen is gezocht naar te verwachten beschermde soorten. De belangrijkste groep beschermde planten in het Rotterdamse havengebied is die van de orchideeën. In de bloeitijd van de meeste soorten (eind mei-juli) zijn alle locaties bezocht waarvan het voorkomen van orchideeën bekend is, daarnaast is in deze periode een groot aantal bermen en andere (grazige) vegetaties op het voorkomen van orchideeën onderzocht. Per vindplaats is het aantal exemplaren genoteerd, al dan niet in klassen. Overige in het havengebied bekende of te verwachten beschermde soorten zijn bijvoorbeeld Parnassia (Parnassia palustris), Zwartsteel (Asplenium adiantum-nigrum), Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum) en Slanke gentiaan (Gentiana amarella). Naar deze soorten is, op basis van gebiedskennis, gericht gezocht.
3.2.2
Broedvogels Jaarlijks worden de broedvogels in het deltagebied geïnventariseerd door het RIKZ (RIKZ, 2004; RIKZ, 2005), gebruikmakend van een standaard inventarisatiemethode (Meininger et. al., 1999). Een van de gebieden die dan geïnventariseerd worden, is Maasvlakte 1. De inventarisaties vinden plaats in de maanden mei en juni. Daarnaast is in 2001 in het “Euromaxgebied” in de noordwesthoek van de Maasvlakte (ten noorden van het werkterrrein) een vogelinventarisatie door Stichting Ornithologisch Veldstation Voorne gehouden.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -3-
23 februari 2007
3.2.3
Amfibieën De Rugstreeppad is al langer bekend van de Maasvlakte. Op de locaties waar in voorgaande jaren dieren zijn aangetroffen is in 2005 door Bureau Stadsnatuur Rotterdam onderzoek gedaan. Daarnaast is gezocht naar nieuwe (voortplantings-)locaties. Onderzoek naar het voorkomen van de Rugstreeppad gebeurt in de avonduren in de periode mei-juni, waarbij twee bezoeken worden gebracht. In deze tijd vindt voortplanting plaats en zijn de roepende mannetjes van grote afstand hoorbaar. Aanvullend zijn in de periode juni-juli diverse wateren onderzocht op het voorkomen van eieren en larven van de Rugstreeppad.
3.2.4
Reptielen Onderzoek naar het voorkomen van de Zandhagedis kan plaatsvinden vanaf het vroege voorjaar tot in de herfst. In het voorjaar kunnen met name mannetjes goed worden geïnventariseerd, wanneer zij op zoek gaan naar vrouwtjes en een groene kleuring hebben (paarkleed). Later in de zomer zijn met name vrouwtjes redelijk makkelijk te vinden en in het najaar de jongen. De inventarisatie door Bureau Stadsnatuur Rotterdam heeft in 2005 plaatsgevonden door verspreid in het seizoen rustig door geschikte biotopen te lopen en enkele meters vooruit te kijken. De trefkans is het grootst in overgangssituaties en op zonbeschenen hellingen. In verband met de grootte van het onderzoeksgebied, de beschermde status, de onbekendheid betreffende de verspreiding in het havengebied en de beperkte trefkans bij lage dichtheden is een groot aantal van de te besteden velddagen aan deze soort gewijd.
3.2.5
Zoogdieren In 2001 is met behulp van een gestratificeerd vallenonderzoek de noordwesthoek van Maasvlakte 1 onderzocht op muizen. Negentig longworth-vallen en 18 potvallen zijn gebruikt. Vleermuizen zijn gedurende 2 nachten in 2001 met behulp van een “batdetector“ geïnventariseerd. De overige zoogdieren zijn geïnventariseerd door het zoeken naar sporen (uitwerpselen, prenten) en het verkrijgen van zicht waarnemingen. De zoogdierinventarisaties zijn uitgevoerd door bureau Natuurbalans / Limes divergens en Bureau Fauna onderzoek in opdracht van Arcadis (Arcadis 2001).
3.3
Resultaten inventarisaties
3.3.1
Planten Tijdens de inventarisatie in 2005 zijn in op het werkterrein geen beschermde of zeldzame plantensoorten waargenomen.
3.3.2
Broedvogels De resultaten van de broedvogelinventarisaties op de hele Maasvlakte 1 van het RIKZ in 2003 en 2004 zijn in tabel 1 weergegeven.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -4-
23 februari 2007
Tabel 1: resultaten broedvogelinventarisatie RIKZ 2003 en 2004 Soort
Resultaten 2003
Kluut
Resultaten 2004
140
90
Kleine plevier
3
4
Bontbekplevier
7
9
70
490
Strandplevier
1
Kokmeeuw Zwartkopmeeuw
1
2
161
104
12.686
10.276
2.118
2.159
706
713
Stormmeeuw Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw Visdief
De aantallen betreffen het hele Maasvlakte 1-gebied. Het noordwestelijke deel van Maasvlakte 1 behoort echter niet tot de belangrijkste gebieden van de Maasvlakte voor broedvogels. Het grootste deel van de aantallen broeden in de gebieden de Slufter, de Kleine slufter, de Vogelvallei en het Sluftermeer. 3.3.3
Amfibieën Binnen het werkterrein liggen geen poelen die als voortplantingslocatie voor rugstreeppadden kunnen functioneren. Tijdens de inventarisatie van 2005 zijn daarom geen larven of volwassen dieren van de Rugstreeppad waargenomen. Wel zijn in het gebied ten noorden van het werkterrein enkele poelen met larven waargenomen waardoor het waarschijnlijk is dat de werkterreinen als landbiotoop worden gebruikt (Brekelmans & Andeweg, 2006; Brekelmans, 2005). Deze poelen liggen op een locatie die in de toekomst zal worden ontwikkeld als uitbreiding van de Yangtzehaven. Deze poelen zullen dus op termijn verdwijnen.
3.3.4
Reptielen Tijdens de inventarisatie van 2005 zijn geen zandhagedissen in het plangebied van het werkterrein waargenomen, evenmin als in voorgaande jaren (Brekelmans & Andeweg, 2006, Brekelmans, 2005).
3.3.5
Zoogdieren In onderstaande tabel 3 zijn de gegevens van de inventarisatie in 2001 weergegeven (Arcadis, 2001). Tabel 3: resultaten zoogdierinventarisatie noordwesthoek Maasvlakte2001 Soort Bosmuis
2001 16
Bunzing
X
Dwergspitsmuis
X
Egel
X
Haas
X
Hermelijn
X
Konijn
X
Veldmuis
2
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -5-
23 februari 2007
Gezien het feit dat het werkterrein eenzelfde pionierskarakter heeft, is het aannemelijk dat de zoogdiersamenstelling van dit terrein overeenkomt met die van de noordwesthoek van de Maasvlakte. Uit eerdere onderzoeken of waarnemingen is bekend dat soorten als Vos en Ree ook in Maasvlakte 1 voorkomen. Gezien het pionierskarakter van de werkterreinen zijn ze echter als leefbiotoop vrij ongeschikt voor deze grote zoogdieren. Vleermuizen zijn tijdens de inventarisatie in 2001 niet waargenomen. Het totale Rijnmondgebied is door zijn aard en inrichting één van de minst aantrekkelijke gebieden voor vleermuizen in Nederland. Doordat mogelijke verblijfslocaties ontbreken in en rond de werkterreinen is het niet te verwachten dat vleermuizen in het gebied voorkomen of gebruik maken van het gebied.
3.4
Verwachte effecten van de voorgenomen activiteit op soorten
3.4.1
Planten De resultaten van de inventarisatie geven aan dat er geen hogere planten van de Floraen faunawet op het werkterrein voorkomen. Effecten op beschermde soorten zijn daarom niet te verwachten.
3.4.2
Broedvogels In het kader van het MER Aanleg is vastgesteld dat de voorspelde geluidemissies tijdens de aanlegfase niveaus bereiken waarbij effecten op broedvogels in het huidige havengebied kunnen optreden. Daarbij is ervan uitgegaan dat de dichtheid aan broedparen afneemt vanaf een geluidsniveau van 45 dB(A). De effecten zijn het grootst tijdens de laatste 3 jaar van de eerste aanlegfase, wanneer op diverse locaties langs de kustlijn, rond de Yangtzehaven (het werkterrein) en aan de nieuwe infrabundel direct ten noorden van het Slufterdepot wordt gewerkt. Wanneer deze effecten worden gewogen naar de duur van de eerste fase als geheel (5 jaar) komt het effect (afgerond) op een verlies van in totaal 17-36 broedparen per jaar, ten opzichte van de nu aanwezige broedbevolking. Onder verlies wordt in dit verband ook verstaan het uitwijken van tenminste een deel van de broedvogels naar elders. Bij correctie voor een autonome achteruitgang van de broedvogelstand ten opzichte van de huidige situatie door geleidelijke ingebruikname van Maasvlakte 2 komt het gemiddeld jaarlijkse verlies uit op 12-25 broedparen van aandachtssoorten. In fase 2 (3 jaar tussen 2013 en 2023) veroorzaakt de aanwezigheid van de Yangtzehaven in nieuwe vorm een blijvend verlies. Na correctie voor deze afname komt het berekend geluideffect van de gezamenlijke aanlegwerkzaamheden op 2-4 broedparen; gecorrigeerd voor een autonome achteruitgang als gevolg van ingebruikname van de huidige Maasvlakte komt dit effect (naar boven afgerond) uit op 1-2 broedparen. Deze effecten zijn tijdelijk; ze hebben betrekking op een periode van 5 respectievelijk 3 jaar; na beëindiging van de werkzaamheden – voor zover andere ontwikkelingen dit niet verhinderen – herstel mogelijk. De ingebruikname van het werkterrein zou tegen deze achtergrond in het kader van de Flora- en faunawet een verstoring en mogelijk vernietiging van nesten en eieren van
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -6-
23 februari 2007
grondbroedende vogels kunnen veroorzaken. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden aangevangen, zullen deze effecten voorkomen worden. Daarbij is verder van belang dat het gebied rond het werkterrein niet tot de zeer belangrijke gebieden voor broedvogels behoort (circa 0-40 broedparen. Ten zuiden van het werkterrein ligt industriegebied, ten noorden van het terrein ligt nog braak terrein dat echter op korte termijn in beslag zal worden genomen door de Euromaxterminal en de uitbreiding van de Yangtzehaven. Hierdoor zullen er nog weinig locaties rond het werkterrein zijn waar broedvogels broeden en mogelijk negatieve effecten van de blokbreker ondervinden. Alleen de zeereep ten westen van het werkterrein zal in zijn huidige vorm gehandhaafd blijven. Het aantal broedvogels in dit gebied is echter niet hoog. Om geen geluidseffecten op in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde gebied de Voordelta (die achter de zeereep ligt) te veroorzaken, zal de blokbreker echter zo ver mogelijk van de zeereep en de Voordelta worden geplaatst. Grote effecten op de broedvogels in de zeereep worden daarom niet verwacht. 3.4.3
Amfibieën Op het werkterrein zijn nauwelijks poelen of plassen aanwezig die als voortplantingsplek voor amfibieën zouden kunnen fungeren. Mogelijk worden de gebieden wel als landbiotoop voor de Rugstreeppad gebruikt. Deze soort van tabel 3 van de Flora- en faunawet is in Maasvlakte 1 op meerdere plaatsen aangetroffen. Het effect van het in gebruik nemen als werkterrein bestaat mogelijk uit de vernietiging van het landbiotoop. Wanneer de werkzaamheden voor het winterseizoen worden aangevangen zal de kans dat individuen onbedoeld worden gedood het kleinst zijn. Cumulatieve effecten Ten noorden van het werkterrein liggen wel enkele voortplantingspoelen van de Rugstreeppad. Deze poelen zullen op termijn verdwijnen wanneer het gebied wordt ontwikkeld als uitbreiding van de Yangtzehaven in het kader van Maasvlakte 2. Dit betekent dat op termijn niet alleen het landbiotoop maar ook de voortplantingslocatie zal verdwijnen, waardoor sprake is van een significant effect op de (meta)populatie op de Vuurtorenvlakte.
3.4.4
Reptielen Het werkterrein is door zijn karakter van braakliggend industrieterrein met pioniersvegetatie mogelijk geschikt als biotoop voor reptielen. Er zijn echter geen reptielen bij recente of oudere inventarisaties waargenomen. Effecten op reptielen zijn daarom niet te verwachten.
3.4.5
Zoogdieren Het werkterrein is door zijn pionierskarakter weinig geschikt als biotoop voor grote zoogdieren. Kleine zoogdieren vinden hier wel een leefbiotoop zoals inventarisaties in 2001 aantonen. Het betreft echter soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Het effect van het in gebruik nemen als werkterrein bestaat uit de vernietiging van de biotoop en incidenteel doden van soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -7-
23 februari 2007
3.5
Gevolgen van de voorgenomen activiteit op de gunstige staat van instandhouding
3.5.1
Planten De voorgenomen activiteiten hebben geen effect op de gunstige staat van instandhouding van soorten van de Flora- en faunawet, omdat geen beschermde soorten aanwezig zijn.
3.5.2
Broedvogels De gunstige staat van instandhouding van de verschillende vogelsoorten die op het werkterrein broeden zal niet worden aangetast. Voor de meeste soorten betreft het slechts enkele broedparen die hun broedlocatie verliezen.
3.5.3
Amfibieën Werkterrein De voorgenomen activiteiten op het werkterrein, los van de activiteiten van ontwikkeling van de Yangtzehaven, hebben geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de Rugstreeppad of andere amfibieën. Van de amfibieën van tabel 2 en 3 van de Floraen faunawet komt alleen de Rugstreeppad op het terrein voor. In Nederland is de Rugstreeppad een algemene soort in het kustgebied. Hij komt voor in het gehele Nederlandse kustduingebied, het binnenduingebied en in de polders in WestNederland. De Rugstreeppad is niet bedreigd in Nederland en staat ook niet vermeld op de Nederlandse Rode lijst. Maasvlakte 1 vormt een beperkt deel (< 1%) van het inheemse verspreidingsgebied en ligt relatief geïsoleerd. De bijdrage van de metapopulatie op Maasvlakte 1 voor de instandhouding van de soort in Nederland kan worden beschouwd als verwaarloosbaar (Smit et al., 2005). Op (meta)populatieniveau heeft het werkterrein slechts weinig gevolgen voor goede staat van instandhouding. Rond de voortplantingspoelen die buiten het werkterrein liggen, ligt nog voldoende landbiotoop. Cumulatieve effecten Ook wanneer het effect van de ontwikkeling van de Yangtzehaven op de voortplantingspoelen en de effecten van het werkterrein in samenhang beschouwd zouden worden, is nog geen sprake van effect op de gunstige staat van instandhouding van de Rugstreeppad in Nederland of op regionale schaal. De bijdrage van de (meta)populatie voor de instandhouding van de soort op regionaal en nationaal niveau wordt beschouwd als verwaarloosbaar. De gezamenlijke effecten van het werkterrein en de uitbreiding van de Yangtzehaven op de staat van instandhouding op lokaal niveau is echter zeer ongunstig: de (meta)populatie verliest zijn leefgebied (voortplantingsplaats en landbiotoop) en zal zeer waarschijnlijk totaal verdwijnen. Voor de situatie waarin tijdelijk nieuwe natuur ontstaat waarin sprake is van te beschermen soorten, wordt een gedragsprotocol opgesteld. Uitgangspunt voor dit protocol is dat deze ontwikkeling zo lang mogelijk wordt toegelaten en gemonitord. Bij
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -8-
23 februari 2007
ontheffing van de tijdelijke situatie worden de noodzaak en mogelijkheden bezien van verplaatsing naar een vervangend gebied, bijvoorbeeld de zandige zeewering. Dit protocol maakt geen deel uit van de ontheffingsaanvragen, maar zal ter informatie bij de aanvraag voor de aanleg en zandwinning van Maasvlakte 2 worden gevoegd. 3.5.4
Reptielen De voorgenomen activiteiten hebben geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de Zandhagedis of andere reptielen. Op het werkterrein komen geen reptielen voor.
3.6
Gevolgen op habitat van soorten in bouw- en gebruiksfase Werkterrein Het gevolg van het in gebruik nemen van het werkterrein is dat de pioniersvegetatie aldaar zal verdwijnen en dat waarschijnlijk een deel van het landbiotoop van een populatie van de beschermde Rugstreeppad vernietigd zal worden. Cumulatieve effecten Het gevolg van het in gebruik nemen van vrijwel de gehele Vuurtorenvlakte is dat het leefgebied (inclusief het voortplantingsgebied) van een metapopulatie rugstreeppadden zal verdwijnen.
3.7
Mitigerende maatregelen werkterrein Broedvogels Om te voorkomen dat nesten en eieren van broedvogels worden vernietigd zullen de opbouw- en opstartwerkzaamheden van het werkterrein zo veel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden, dan wel zal, voorafgaand aan het broedseizoen, het terrein ongeschikt worden gemaakt voor broedvogels. Rugstreeppad Directe effecten op de Rugstreeppad (sterfte van dieren door werkzaamheden) zullen worden vermeden door de werkzaamheden op het terrein zo veel mogelijk buiten gevoelige perioden uit te voeren of – waar dat gelet op de noodzakelijke continuïteit niet mogelijk is – voortijdig zodanige voorzorgsmaatregelen te treffen dat effecten tijdens deze gevoelige periode niet kunnen optreden. Zo zal, wanneer in september of oktober de voortplantingspoelen worden dicht geschoven, de voortplantingsperiode geen gevoelige periode voor die locatie meer zijn. Indien en voor zover werkzaamheden niet of onvoldoende buiten de gevoelige periode kunnen worden uitgevoerd worden aanvullende maatregelen getroffen in onderstaande vorm. Tevens wordt voor de effecten van deze werkzaamheden ontheffing aangevraagd. Omdat het plangebied van de werkterreinen alleen uit landbiotoop van de rugstreeppad bestaat, zijn alleen maatregelen ter voorkoming van het doden van volwassen dieren noodzakelijk. Vlak voor de werkzaamheden wordt middels monitoring de aan- dan wel afwezigheid van rugstreeppadden vastgesteld. Wanneer de aanwezigheid van rugstreeppadden wordt vastgesteld (of ernstig vermoed) worden de dieren gevangen en verplaatst naar de (zogenaamde) Leidingstrook (zie ook paragraaf 3.7.5). Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm -9-
23 februari 2007
Zowel de inventarisatie als het vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd door een ter zake kundige (bijvoorbeeld een ecoloog) en buiten de overwinteringsperiode (tijdens deze periode hebben de padden zich in de grond gegraven). Vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd conform de methode beschreven in Smit et al (2005), die hieronder in paragraaf 3.7.1 in hoofdlijnen is beschreven. Deze methode wordt door het Havenbedrijf Rotterdam gehanteerd in het instandhoudingsplan voor de Rugstreeppad binnen het beheersgebied van HbR. 3.7.1
Vangen en verplaatsen van dieren op het land Volwassen rugstreeppadden en jonge rugstreeppadden van enkele weken oud zijn zeer mobiel. Het vangen en verplaatsen van dieren heeft alleen zin als ze direct door de werkzaamheden worden bedreigd en het verplaatsen buiten de overwinteringsperiode wordt uitgevoerd (tijdens deze periode zitten de padden onder de grond). Bij verstoring door activiteiten in de omgeving zijn de dieren goed in staat zelf rustiger terrein op te zoeken. Het vangen van dieren gebeurt op volgende wijze: • •
•
3.8
Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt omgedraaid en gecontroleerd op aanwezige dieren. Eventueel aanwezige dieren die worden aangetroffen, worden verzameld in een emmer. De dieren worden direct overgebracht naar de (zogenaamde) Leidingstrook (zie ook paragraaf 3.7.5). De dieren worden onder plaatmateriaal losgelaten. Daartoe wordt eerst met de hand een kuiltje gegraven waarin de dieren worden losgelaten, De kuil wordt daarna met de plaat (plank, platte steen e.d.) bedekt. Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt verwijderd.
Mitigerende maatregelen cumulatieve effecten Als gevolg van het in gebruik nemen van vrijwel de gehele Vuurtorenvlakte voor zowel het werkterrein als de Yangtzehaven zal het gehele leefgebied (voortplantingspoelen en landbiotoop) van een metapopulatie rugstreeppadden verdwijnen. Dit betekent dat op termijn niet alleen de landbiotoop maar ook de voortplantingslocatie zal verdwijnen, waardoor sprake is van een significant effect op de (meta)populatie op de Vuurtorenvlakte. Om dit effect te mitigeren zullen de onderstaande maatregelen worden uitgevoerd. Parallel aan de onderhavige ontheffingsaanvraag, zal een aparte ontheffing van de Flora- en faunawet voor Maasvlakte 2 (waaronder de ontwikkeling van de Yangtzehaven valt) worden ingediend, waarin deze mitigerende maatregelen eveneens zijn opgenomen. Deze aanvullende mitigerende maatregelen zullen een bepaalde planning moeten volgen, die hieronder ook wordt aangegeven
3.8.1
Onbruikbaar maken terrein voor voortplanting Open water binnen het plangebied zal worden gedempt. Deze werkzaamheden worden niet in de voortplantings- (april t/m augustus) of overwinteringsperiode (november t/m maart) uitgevoerd. Op deze manier wordt voorkomen dat de Rugstreeppad zich in het Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 10 -
23 februari 2007
plangebied zal voorplanten. Effecten op eieren, eisnoeren of in water aanwezige dieren kunnen dan tijdens het voortplantingsseizoen niet meer optreden. 3.8.2
Plaatsen van paddenschermen en indien nodig vangen en verplaatsen van jonge dieren met vangemmers Voorafgaand aan het dempen van poelen (Zie paragraaf 6.4.1) en na de voortplanting kunnen paddenschermen rond de poelen worden aangelegd. Paddenschermen bestaan uit stroken plastic van circa 30 cm hoog en worden ca 10 cm ingegraven. De schermen worden op korte afstand (tot 3 meter) van de oever geplaatst. Langs de binnenkant van het scherm worden vangemmers ingegraven die dagelijks worden gecontroleerd. De jonge dieren die pas het water hebben verlaten zijn nog weinig mobiel en houden zich de eerste dagen in de directe omgeving van de oever op. De zo gevangen jonge gevangen dieren worden losgelaten in de Leidingstrook in de zandige maar begroeide oevers van de aanwezige wateren. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuwe jonge dieren zich over het plangebied verspreiden en later als nog gevangen moeten worden.
3.8.3
Vangen en verplaatsen van dieren op het land Vlak voor de werkzaamheden, maar buiten de overwinteringsperiode wordt middels monitoring de aan- dan wel afwezigheid van Rugstreeppadden vastgesteld. Wanneer de aanwezigheid van Rugstreeppadden wordt vastgesteld (of ernstig vermoed) worden de dieren gevangen en verplaatst naar een geschikte biotoop (in dit geval naar de Leidingstrook). Het terrein wordt vervolgens ongeschikt (onaantrekkelijk) of onbereikbaar gemaakt, zodat de dieren niet terugkeren. Zowel de inventarisatie als het vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd door een ter zake kundige (bijvoorbeeld een ecoloog) en buiten de overwinteringsperiode (tijdens deze periode hebben de padden zich in de grond gegraven). Vangen en verplaatsen van individuen wordt uitgevoerd conform de methode die is opgenomen in (en hieronder is overgenomen uit) Smit et al. (2005). Volwassen rugstreeppadden en jonge rugstreeppadden van enkele weken oud zijn zeer mobiel. Het vangen en verplaatsen van dieren heeft alleen zin als ze direct door de werkzaamheden worden bedreigd en het verplaatsen en buiten de overwinteringsperiode wordt uitgevoerd (tijdens deze periode zitten de padden onder de grond). Bij verstoring door activiteiten in de omgeving zijn de dieren goed in staat zelf rustiger terrein op te zoeken. Het vangen van dieren gebeurt op volgende wijze: • Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt omgedraaid en gecontroleerd op aanwezige dieren. • Eventueel aanwezige dieren die worden aangetroffen, worden verzameld in een emmer. Dit vindt plaats in de maand september, na het voortplantingsseizoen. De dieren worden direct overgebracht naar de (zogenaamde) Leidingstrook (zie ook paragraaf 6.5). De dieren worden onder plaatmateriaal losgelaten. Daartoe wordt eerst met de hand een kuiltje gegraven waarin de dieren worden losgelaten, De kuil wordt daarna met de plaat (plank, platte steen e.d.) bedekt. • Al het in het werkterrein aanwezige op de grond liggende materiaal (ook zwerfvuil) wordt verwijderd. • Het terrein wordt vervolgens (buiten het broedvogelseizoen) ongeschikt gemaakt voor de terugkeer van de Rugstreeppad.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 11 -
23 februari 2007
3.9
Compenserende maatregelen werkterrein Op het werkterrein komen geen beschermde soorten en zullen geen negatieve effecten op beschermde soorten ontstaan. Daarom zijn compenserende maatregelen voor de werkterreinen en de verbindingsweg niet noodzakelijk.
3.10
Compenserende maatregelen cumulatieve effecten Compenserende maatregelen voor de cumulatieve effecten van het werkterrein en de uitbreiding van de Yangtzehaven zijn hieronder beschreven en zullen eveneens in de ontheffingsaanvraag voor Maasvlakte 2 (inclusief de Yangtzehaven) worden opgenomen. Dwars door de Maasvlakte loopt een brede groenstrook onder de hoogspanningsleiding, de zogenaamde Leidingstrook. De Leidingstrook is door zijn functie een blijvend element van de Maasvlakte en biedt daarmee uitstekende mogelijkheden er compenserende maatregelen te treffen (Smit et al., 2005). Ten eerste blijft de strook open en wordt niet afgedekt met bijvoorbeeld straatstenen of beton. Ten tweede is voldoende ruimte beschikbaar om verschillende voortplantingswateren en landhabitat voor de Rugstreeppad aan te leggen. Ten derde loopt de strook als een aaneengesloten lint door het gebied en is daarmee uitermate geschikt als migratieroute. De Leidingstrook is in de huidige situatie reeds geschikt als landbiotoop. De strook bestaat uit een korte vegetatie op zandige bodem, is enkele tientallen meters breed en heeft een lengte van circa 5 kilometer. In de bodem bevinden zich diverse kabels. Ingrepen anders dan grondwerkzaamheden aan kabels zijn niet te verwachten. Voortplantingsgelegenheden worden gecreëerd door verspreid over de Leidingstrook een groot aantal poelen te graven. De voortplantingswateren in de leidingstrook zullen in clusters van drie afzonderlijke kleinere wateren worden gerealiseerd. De clusters hebben een onderlinge afstand van 500 tot 1000 m. De onderlinge afstand van de drie poelen bedraagt enkele tientallen meters. Het aantal clusters bedraagt minimaal zes. Middels de uitvoering van deze maatregelen wordt de vernietiging van leefgebied in de Vuurtorenvlakte (en andere locaties op maasvlakte 1) geheel en duurzaam gecompenseerd. Door de inrichting van de Leidingstrook ontstaan mogelijkheden voor lokale populaties van enkele tot enkele tientallen dieren per cluster en een totale populatie van enkele honderden dieren voor de gehele Leidingstrook. Aanvullend kan gesteld worden dat ook in de Maasvlakte 2 leidingstroken en overhoeken blijvend in leefgebied voor de Rugstreeppad kunnen voorzien. De leidingbeheerders zijn akkoord met deze aanpak. Tevens zijn deze maatregelen besproken in het kader van de aanbesteding.
3.11
Uitvoering mitigatie en compensatie Werkterrein Mitigerende maatregelen bestaan uit het aanpassen van de planning van de werkzaamheden aan de kwetsbare periodes van broedvogels en de Rugstreeppad en het (bij aanwezigheid) wegvangen van individuen van de Rugstreeppad.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 12 -
23 februari 2007
3.12
Alternatieven Werkterrein In het voorbereidingstraject zijn circa 10 locaties op Maasvlakte 1 onderzocht als mogelijk werkterrein. Het gekozen werkterrein is op grond van beschikbaarheid, ontsluitingsmogelijkheid per weg, spoor en over water, voldoende oppervlak (minimaal 15 maar bij voorkeur 20 ha) e.d. als beste naar voren gekomen. Tevens is gekeken naar de mogelijke effecten die de verschillende locaties hebben op beschermde natuurwaarden. Gezien het uniforme karakter van deze onderzochte terreinen op Maasvlakte 1 en de spreiding in aanwezigheid van soorten verschilden de 10 locaties niet veel van elkaar in effect op natuurwaarden. Een uitzondering hierop geldt voor enkele onderzochte terreinen aan de rand van Maasvlakte 1, waar de kans op effecten op natuurwaarden van de Voordelta groter zijn dan op de andere locaties. Er is dan ook geen (beter) alternatief voorhanden voor de beoogde locatie van het werkterrein.
3.13
Zorgvuldig handelen De werkterreinen zullen voor de start van de werkzaamheden gecontroleerd worden op de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten. Bij aantreffen van individuen van beschermde soorten zullen deze op adequate wijze worden gevangen en op een geschikte plaats elders in de omgeving worden uitgezet. Een geschikte locatie is de Leidingstrook op Maasvlakte 1. Op deze locatie worden komen nu ook rugstreeppadden voor. Ter compensatie van de cumulatieve effecten op de Rugstreeppad op onder andere de Vuurtorenvlakte wordt dit terrein verder ingericht en verbeterd als leefgebied voor rugstreeppadden (zie paragraaf 3.8).
3.14
Compenserende maatregelen individuen Compenserende maatregelen voor individuen zijn niet voorzien, omdat met de mitigerende maatregelen en het zorgvuldig handelen de effecten op de enige beschermde soort die mogelijk op het werkterrein voorkomt worden verminderd tot bijna nul. Daarnaast worden voor de cumulatieve effecten op de (meta)populatie rugstreeppadden op de Vuurtorenvlakte compenserende maatregelen getroffen. Deze compenserende maatregelen worden in paragraaf 3.8 van deze projectbeschrijving en de ontheffingsaanvraag voor Maasvlakte 2 (inclusief de Yangtzehaven) beschreven.
3.15
Dwingende reden van openbaar belang Het project Maasvlakte 2 is een deelproject van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). De dubbeldoelstelling van PMR is gedefinieerd als: versterking van de positie van de mainport Rotterdam en het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. PMR is opgedeeld in drie deelprojecten: • Bestaand Rotterdams Gebied (BRG): een serie leefbaarheids- en intensiveringsprojecten in het bestaande havengebied; • Uitbreiding havengebied: een landaanwinning in de Noordzee ten behoeve van haven- en industrieterrein van 1.000 hectare netto en bijbehorende natuurcompensatie; • 750 hectare natuur- en recreatiegebied: ontwikkeling van nieuwe natuur- en recreatiegebieden in de nabijheid van de stad Rotterdam. Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 13 -
23 februari 2007
Met de landaanwinning kan de Rotterdamse vraag naar ruimte voor haven- en industriële activiteiten naar verwachting tot 2033 worden opgevangen. De landwinning biedt ruimte aan deepseagebonden activiteiten, zoals grootschalige container op- en overslag, hieraan gerelateerde distributieactiviteiten en grootschalige chemische industrie. De PKB biedt ook ruimte voor andere, niet genoemde activiteiten, op basis van een zorgvuldige afweging met een daarvoor in de PKB vermeld kader. Dit is een zelfstandige afwegingsprocedure, inclusief alternatievenonderzoek. Voor het totaalpakket aan projecten en maatregelen in het kader van PMR is een Planologische Kernbeslissing (PKB)-procedure doorlopen, in combinatie met de procedure van de milieueffectrapportage. In september 2003 is het laatste deel van de toenmalige PKB-plus (Deel 4: Definitieve tekst0 verschenen. Hiermee werd de uitvoering van de drie genoemde deelprojecten, waaronder Maasvlakte 2 (de landaanwinning), ruimtelijk mogelijk gemaakt. Voorafgaand aan het uitkomen van de PKB-plus, Deel 4, heeft de Europese Commissie een positief advies uitgebracht met betrekking tot de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit houdt in dat er voldoende dwingende redenen van groot openbaar belang zijn die uitvoering van de landaanwinning rechtvaardigen, en dat is aangetoond dat er geen alternatieve oplossingen mogelijk zijn. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan de aanleg van de landaanwinning, waaronder de uitvoering van de mitigatie- en compensatiemaatregelen zoals genoemd in de PKB-plus en de monitoring van de effecten ervan. Naar aanleiding van de gedeeltelijke vernietiging van de oorspronkelijke PKB in 2005 is een hersteltraject doorlopen, dat heeft geleid tot de PKB PMR (2006). Hierin zijn nut en noodzaak van de landaanwinning bevestigd en is vastgesteld dat het EU-advies haar actualiteit heeft behouden. Tevens is geconstateerd dat de Raad van State de alternatievenafweging op planniveau afdoende heeft bevonden. Met het vaststellen van dwingende redenen van groot openbaar belang voor de landaanwinning door de Europese Commissie, zijn ook de voorbereidende werkzaamheden die nodig zijn voor landaanwinning gelegitimeerd. Hieronder valt ook de ingebruikname van het werkterrein. De afweging van alternatieven op projectniveau laat vervolgens enerzijds zien dat geen geschiktere locaties voorhanden zijn (zie 3.10). Anderzijds zijn er qua werkwijze beperkte alternatieve mogelijkheden, die zijn verwerkt in de beschrijving van mitigerende maatregelen en zorgvuldig handelen.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 14 -
23 februari 2007
4
BRONNEN Arcadis, 2001. Noordwesthoek Maasvlakte beschermde plant- en diersoorten. In opdracht van Gemeentelijke Havenbedrijf Rotterdam. Brekelmans, F.L.A. & R.W.G. Andeweg, 2006. Beschermde soorten en muurplanten in de haven van Rotterdam 2005. bSR-rapport 58 bSR ecologisch advies, Rotterdam. Brekelmans, F.L.A., 2005. Beschermde soorten in het havengebied van Rotterdam 2004. bSR-rapport 41 bSR ecologisch advies, Rotterdam. Meininger P.L., Berrevoets C.M. & Strucker R.C.W. 1999. Kustbroedvogels in het Deltagebied: een terugblik op 20 jaar monitoring (1979-1998). Rijksinstituut voor Kust en Zee Rapport RIKZ 99-025, Middelburg. RIKZ, 2005. Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2004. RIKZ, 2004. Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2003. Smit, G.F.J., D.M. Soes en R. van Eekelen, 2005. Compensatie en monitoring Rugstreeppad Maasvlakte. Aanvulling op het compensatieplan d.d. 01/10/2002. Stichting ornithologisch Station Voorne, 2001. Vogelonderzoek 2001 Noordwesthoek Maasvlakte. Uit: Arcadis, 2001. Noordwesthoek maasvlakte beschermde plant- en diersoorten.
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 15 -
23 februari 2007
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm - 16 -
23 februari 2007
Bijlage 1 Kaart werkterrein
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Projectbeschrijving Werkterrein
9S0134.A0/R0013/Ffw/FAHM/Nijm 23 februari 2007
Havenbedrijf Rotterdam N.V. Projectorganisatie Maasvlakte 2
Postbus 6622 3002 AP Rotterdam Nederland
T
+31 (0)10 252 1111
F
+31 (0)10 252 1100
E
[email protected]
W
www.portofrotterdam.com
W
www.maasvlakte2.com
-00056_omslag_AV_achter.indd 1
03-04-2007 11:39:55