Uitvoering Flora- en Faunawet Beleidsnotitie
Gedeputeerde staten der provincie Groningen Vastgesteld op 25 juni 2002
Inhoud
pag. 2
1. Inleiding 2. Bescherming van flora en fauna 2.1 Beschermende bepalingen in de Flora- en faunawet 2.2 Beschermend beleid in de provincie Groningen
4 4 5
3. Uitzonderingsbepalingen 3.1 Uitzonderingsbelangen 3.2 Vrijstellingen ten behoeve van landbouwschade 3.3 Ontheffingen 3.3.1 Algemene criteria en overwegingen 3.3.2 Criteria en overwegingen per diersoort 3.3.3 Zoeken en rapen van kievitseieren 3.4 Ingrepen in populaties
8 8 10 12 12 13 19 19
4. Overige uitvoeringsaspecten 4.1 Toezicht en handhaving 4.2 Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen 4.3 Het Faunafonds 4.4 Onderzoek en monitoring 4.5 Financiële aspecten
21 21 22 23 24 25
5. Beleidsregels samengevat
27
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
1
1. Inleiding
Inspelen op de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten die onze provincie rijk is, is een van de aandachtspunten voor de toekomst. In ons Provinciaal Omgevingsplan (POP) is aangegeven dat we de Groningse natuur en het karakteristieke landschap serieus nemen. Het aantal hectares natuur is in de afgelopen jaren toegenomen, maar de ontwikkeling van de natuurwaarden blijft een zorgpunt. Met name in het cultuurlandschap nemen planten- en diersoorten in aantal af. De Flora- en faunawet biedt hierbij nieuwe mogelijkheden, geeft nieuwe uitgangspunten voor bescherming van planten- en diersoorten, en biedt aanknopingspunten voor integratie met diverse beleidsterreinen. In deze nota worden de provinciale bevoegdheden en uitvoeringsaspecten van de nieuwe wet nader toegelicht. De Flora- en faunawet In 1998 is de Flora- en faunawet, als onderdeel van het algehele natuurbeleid, tot stand gekomen. Deze wet vervangt de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet Bedreigde Uitheemse Diersoorten en een deel van de Natuurbeschermingswet. De Visserijwet is niet betrokken bij deze wet. Naast de Flora- en faunawet zijn ook andere wetten en regelingen van kracht om de doelstellingen van het natuurbeleid te bereiken, zoals de aanwijzing van gebieden als natuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet en het sluiten van beheersovereenkomsten met grondgebruikers. De Flora- en faunawet tracht een integraal en samenhangend wettelijk kader te bieden voor de bescherming van soorten die bescherming behoeven, zowel inheemse als uitheemse dier- en plantensoorten. Op 1 april 2002 zal de Flora- en faunawet inwerking treden. De intentie van de wet wordt voor een belangrijk deel bepaald door de slotzinsnede in de considerans van de wet, waarin expliciet het belang van de bescherming van dieren wordt benadrukt: "…mede onder erkenning van de intrinsieke waarde van de daartoe behorende dieren". Flora en fauna worden in de wet in hoofdlijnen beschermd door een zorgverplichting van eenieder voor flora en fauna en hun leefomgeving, door de aanwijzing van beschermde dier- en plantensoorten, en door een aantal verbodsbepalingen. Bovendien bestaat er de mogelijkheid om soorten te beschermen door "beschermde leefomgevingen" aan te wijzen. In de wet zijn bijzondere bepalingen opgenomen waarin uitzonderingen op de beschermende bepalingen zijn geregeld. Deze bijzondere bepalingen,waaronder menselijke benutting en ingrijpen, maken het grootste deel uit van de wet. Gedecentraliseerde bevoegdheden Zowel de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij als de colleges van gedeputeerde staten van de provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet. In de verschillende artikelen van de wet staat aangegeven welk bestuursorgaan bevoegd is de in dat artikel genoemde besluiten te nemen. De provinciale bevoegdheden in de Flora- en faunawet zijn in het algemeen nauwkeurig omschreven, en zijn vooral gericht op de bestrijding van schade aangericht door wilde dieren. Tot de bevoegdheden van de provincies behoren onder andere: • het aanwijzen van gebieden als beschermde leefomgeving; • het erkennen van faunabeheereenheden en de goedkeuring van faunabeheerplannen; • het verlenen van vrijstelling van verbodsbepalingen ten behoeve van de bescherming van gewassen; • het nemen van initiatieven tot het beperken van de stand van in het wild voorkomende dieren; • het verlenen van ontheffing van verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde belangen;
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
2
De landelijke evaluatie van de wet is medio 2007 gepland; wij zullen dat moment tevens aangrijpen om ons provinciaal beleid te evalueren. Wij houden bovendien rekening met de noodzaak tot tussentijdse aanpassing van het vastgestelde provinciale beleid, aangezien de praktische uitwerking van de nieuwe wet en het provinciaal beleid in de komende jaren nog vorm moet krijgen. Wij zullen jaarlijks de Staten informeren over de voortgang van de uitvoering van het flora- en faunabeleid en zo nodig aanpassingen voorstellen. Deze notitie In deze notitie wordt in hoofdlijnen aangegeven hoe wij als provincie de nieuwe wet zullen implementeren in het natuur- en landschapsbeleid, en welke invulling wij geven aan bescherming van flora en fauna en aan het toestaan van uitzonderingen op beschermende bepalingen. Een belangrijk deel is hierbij gewijd aan beheer en bestrijding van schade veroorzaakt door diersoorten. In deze beleidsnotitie wordt de nieuwe wet toegelicht, waarbij vooral dieper wordt ingegaan op de inhoud van de wet en de wijze waarop wij als provincie hieraan invulling willen geven. Hoofdstuk 2 geeft ons beleid weer ten aanzien van de beschermende bepalingen in de wet, en de relatie tussen dit beschermende beleid en overige wet- en regelgeving. Hoofdstuk 3 richt zich hoofdzakelijk op de uitzonderingen op beschermende bepalingen van de wet, waarbij het bestrijden van schade aangericht door wilde dieren een belangrijke plaats inneemt. Hoofdstuk 4 geeft enkele organisatorische en financiële aspecten weer die met de inwerkingtreding van de wet gepaard gaan. Hierbij is onder meer aandacht voor toezicht en handhaving, faunabeheereenheden en onderzoek en monitoring. In de gearceerde kaders, die tussen de tekst zijn geplaatst, worden enkele artikelen uit de Flora- en faunawet kort toegelicht. In de notitie wordt veelvuldig "de wet" genoemd, waarmee de Flora- en faunawet wordt bedoeld. Bij de vermelding van "de minister" wordt verwezen naar de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV).
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
3
2. Bescherming van flora en fauna Het Flora- en faunabeleid is een onderdeel van het landelijke en provinciale natuurbeleid. Het rijksbeleid is in grote lijnen weergegeven in de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (LNV, 2000), het Structuurschema Groene Ruimte / SGR 2 (1995/2002) en het Programma Beheer (1997). Per 2001 wordt binnen de provincie Groningen gewerkt met één plan voor de fysieke omgeving; het Provinciaal Omgevingsplan (POP). In dit plan zijn diverse Aanwijzing van beschermde soorten (art. 3 t/m 7) beleidsterreinen, zoals landbouw, toerisme en Als beschermde soorten zijn bij wet aangewezen: recreatie, woningbouw, milieu, vervoer, • Alle bij AmvB aangewezen beschermde inheemse plantensoorten; bedrijvigheid en natuur en landschap, met elkaar • Alle van nature op het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels; in verbinding gebracht. Het plan bevat de • Alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën en reptielen; hoofdlijnen van het provinciale omgevingsbeleid, • Alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren met uitzondering van de bruine rat, de zwarte rat en de huismuis; waaronder ook het natuur- en landschapsbeleid. • Vissen, en schaal- en schelpdieren voor zover ze niet vallen onder de Visserijwet 1963.
2.1 Beschermende bepalingen in de Floraen faunawet Een van de middelen om de mens aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot natuurwaarden is een adequate wettelijke bescherming van flora en fauna. De Flora- en faunawet is een van de instrumenten die de overheid inzet om de doelstellingen van het natuurbeleid te bereiken. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld de aanwijzing van gebieden als natuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet, de aankoop, inrichting en beheer van natuurgebieden en het sluiten van beheersovereenkomsten met grondgebruikers in het kader van het Programma Beheer. De bescherming van wilde planten en dieren komt in de Flora- en faunawet hoofdzakelijk tot uitdrukking in het verbieden van diverse handelingen die het voortbestaan van planten en dieren kunnen belemmeren.
Overige dier- en plantensoorten (inheems en uitheems) zijn alleen beschermd indien zij bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als beschermde soort zijn aangewezen. De volgende zoogdieren en vogels zijn aangewezen als soorten waarvan gedomesticeerde dieren niet worden beschouwd als beschermde inheemse diersoorten: bunzing, konijn, varken, grauwe gans, kanarie, rotsduif en wilde eend. Algemene verbodsbepalingen (art. 8 t/m 18) Een primair aspect van de Flora- en faunawet is de mogelijkheid om bescherming te geven aan planten en dieren door handelingen te verbieden die de instandhouding van in het wild levende planten en dieren in gevaar zou kunnen brengen. De verbodsbepalingen zijn vooral gericht op passieve bescherming door het zo veel mogelijk met rust laten van wild levende dieren. Dit was overigens ook het principe bij de Jachtwet, de Vogelwet 1936 en de Natuurbeschermingswet. In de Flora- en faunawet is een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan er hieronder enkele algemeen geldende bepalingen worden weergegeven: Planten Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op elke andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Dieren • Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (art. 9); • Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten (art. 10); • Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (art. 11); • Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (art. 12).
De beschermende bepalingen komen in de floraen faunawet als volgt tot uitdrukking: • Zorgplicht; een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten, en hun directe leefomgeving; • Aanwijzing van beschermde soorten; in de wet worden inheemse en uitheemse Verder zijn er bijvoorbeeld verbodsbepalingen voor het bezit en de handel planten- en diersoorten aangewezen die een in beschermde inheemse en uitheemse dieren, en voor het uitzetten van beschermde status genieten. Bovendien dieren. worden Rode Lijsten opgesteld van soorten die met uitroeiing worden bedreigd of die speciaal gevaar lopen; Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
4
•
•
Algemene verbodsbepalingen; dit betreft niet alleen het verbod op handelingen die direct het voortbestaan van individuen of groepen planten of dieren aantasten, maar bijvoorbeeld ook bepalingen betreffende bezit, handel en vervoer van beschermde planten en dieren; Aanwijzing van een beschermde leefomgeving; een instrument om kleine objecten of terreinen, die voor het behoud van bepaalde soorten van groot belang zijn, aan te wijzen als beschermde leefomgeving.
De wet staat bovendien uitzonderingen toe op de bovenstaande beschermende bepalingen. Deze uitzonderingsbepalingen worden verder behandeld in hoofdstuk 3 van deze notitie.
2.2 Beschermend provinciaal beleid In ons natuurbeleid wordt nadrukkelijk de aandacht gericht op de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zowel op de omvang als op de kwaliteit van deze gebieden. Door het uitvoeren van een pakket extra maatregelen zullen we ons in de komende jaren extra inzetten voor het realiseren van de EHS. Enkele van deze maatregelen zijn: extra aandacht voor milieu- en waterproblemen, het bevorderen van particulier natuurbeheer, combinaties met andere functies stimuleren en de ontwikkeling van ecologische verbindingszones. Ook buiten de EHS, in het "witte" gebied, leven planten en dieren. Veel soorten hebben het in deze gebieden moeilijk door het intensieve grondgebruik en de uitbreiding van bebouwing. We streven minimaal naar een basiskwaliteit van natuur en landschap in het witte gebied met bestaansmogelijkheden voor allerlei planten- en diersoorten. In witte gebieden stimuleren we diverse maatregelen, zoals natuuren landschapsbeheer op landbouwbedrijven, kleinschalige natuurontwikkeling en het bevorderen van de natuurlijke diversiteit aan dier- en plantensoorten. Bescherming van soorten Het beleid en de regelgeving ten aanzien van bescherming van soorten dient invulling te geven aan internationale verplichtingen op het gebied van behoud van biodiversiteit, zoals het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (1992), de Vogelrichtlijn (1979 en 1993), de Habitatrichtlijn (1992), het Verdrag van Bonn (1979) en de Conventie van Bern (1979). Conform artikel 7 van de Flora- en faunawet is de minister van LNV verplicht om Rode Lijsten op te stellen voor soorten die bedreigd of kwetsbaar zijn. De minister dient zich daarbij in te spannen om maatregelen te nemen die nodig zijn voor het beschermen en het beheer van die soorten, zoals het verrichten van onderzoek en het opstellen van soortenbeschermingsplannen. Een soortenbeschermingsplan is een belangrijke aanzet om voor een bepaalde soort of soortgroep maatregelen te nemen. Voor verschillende soorten zijn sinds het verschijnen van het Natuurbeleidsplan soortenbeschermingsplannen uitgebracht, waaronder dagvlinders, otter, patrijs en lepelaar. Met ingang van 1996 hebben de provincies een belangrijke rol gekregen bij de bescherming van soorten. Afgesproken is dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van maatregelen met een projectmatig karakter die op provinciaal niveau uitgevoerd kunnen worden. In het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004 wordt aangegeven hoe het Ministerie van LNV, de provincies en de soortenbeschermende organisaties gezamenlijk uitvoering zullen geven aan het soortenbeleid in de aangegeven periode. Jaarlijks wordt een landelijk uitvoeringsprogramma soortenbeleid opgesteld, waarin de soortenbeschermingsactiviteiten voor het daarop volgende jaar worden opgenomen. Voor zover dit gepaard gaat met de inzet van rijksgelden wordt in de bestuursovereenkomst en de uitvoeringscontracten
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
5
vastgelegd welk bedrag door de provincies kan worden uitgegeven. Door de provincies wordt ook in toenemende mate aandacht besteed aan regionaal bedreigde soorten en de veiligstelling daarvan. Aan het Groningse soortenbeleid is enkele jaren geleden richting gegeven middels het vaststellen van de nota "Soortenbeleid Provincie Groningen" (1998) en het daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma. Maatregelen ter bescherming van dier- en plantensoorten worden vooral genomen in het kader van de ontwikkeling van de EHS en de uitvoering van het wittegebiedenbeleid. Voor sommige soorten zijn deze maatregelen onvoldoende, en zullen extra maatregelen genomen worden. Deze extra maatregelen worden vooral ingezet voor soorten die internationale betekenis hebben, zeldzaam zijn en worden bedreigd of achteruit gaan. Voorbeelden daarvan in Groningen zijn Grauwe kiekendief, Kerkuil, Steenuil, bepaalde soorten dagvlinders en libellen, vleermuizen en akkerkruiden. Het provinciale soortenbeleid richt zich vooral op het behoud van bedreigde dier- en plantensoorten en op de verbetering van de leefomstandigheden van deze soorten. Vooral voor soorten waarvoor het gebiedenbeleid onvoldoende effect is te verwachten zullen aanvullende maatregelen genomen worden. In de toekomstige uitvoeringsprogramma's zullen wij de prioriteiten binnen het provinciale soortenbeleid en het daaraan gekoppelde budget aangeven. Zoals tussen LNV en de provincies is afgesproken, zullen wij de beschikbaar gestelde middelen minimaal voor 80% inzetten voor het uitvoeren van maatregelen en projecten zoals opgenomen in soortenbeschermingsplannen, en voor maatregelen voor andere aandachtssoorten waarvoor nog soortenbeschermingsplannen worden opgesteld. Weidevogelbescherming Het provinciale beleid ten aan aanzien van de bescherming van weidevogels richt zich vooral op het EHS beleid en het Witte Gebieden Beleid. Wij zien bescherming van weidevogels als een belangrijk aandachtspunt in ons natuur- en landschapsbeleid. Belangrijke factoren voor de afname van weidevogelpopulaties zijn ondermeer het veranderende en intensievere agrarisch gebruik, de versnippering van het landschap en de toename van recreatie in het buitengebied. Het beschermen van weidevogels vindt onder andere plaats door het afsluiten van beheersovereenkomsten en het beschermen van nesten. Trekvogels In de afspraken met betrekking tot de Vogelrichtlijn wordt van de lidstaten verwacht dat er extra beschermende maatregelen worden genomen voor bescherming van trekvogels. In verschillende gevallen kan dit een conflict gegeven met andere belangen, bijvoorbeeld met uitbreiding van recreatieve voorzieningen of door het ontstaan van landbouwschade door smienten en ganzen. Wij zullen ons inzetten om bij eventuele beslissingen over het maken van uitzonderingen op de wettelijke bescherming (zoals het verstoren van de vogels) deze beschermende afspraken te respecteren. Beschermde leefomgeving Gebiedsbescherming kan voor de bescherming van dier- en plantensoorten veelal doeltreffender zijn dan verbodsbepalingen. In het algemeen kunnen grote eenheden daarbij een betere bescherming geven dan kleine eenheden. Soms kan echter ook de bescherming van kleine objecten een belangrijke bescherming leveren. In de Flora en faunawet wordt ons de mogelijkheid geboden om dergelijke
Beschermde leefomgeving (art 19 t/m 28) Krachtens de Flora- en faunawet wordt aan GS de mogelijkheid geboden om plaatsen aan te wijzen die van groot belang zijn voor de bescherming en instandhouding van een of meerdere beschermde dier- of plantensoorten. Deze bepaling is opgenomen ter uitvoering van artikel 10 van de Habitatrichtlijn en is primair bedoeld voor de soortenbescherming. Handelingen die schadelijk zijn voor het behoud van de in het geding zijnde soorten, kunnen in de aanwijzingsbeschikking worden verboden. Kleine in het landschap aanwezige elementen die voor soorten belangrijk zijn, kunnen hierdoor worden beschermd. Het gaat hierbij vooral om landschapselementen zoals houtwallen, poelen, een solitaire boom, houtsingels, groeven en ruïnes. Voor bescherming van grotere gebieden zijn andere instrumenten geëigend, zoals de Natuurbeschermingswet, de Ecologische Hoofdstructuur en beheersovereenkomsten, die ook meer op gebiedsbescherming gericht zijn dan op de soortbescherming.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
6
beschermde leefomgevingen aan te wijzen. Met deze mogelijkheid tot het beschermen van kleine landschaps –en bebouwingselementen is een nieuw instrument in handen om een duidelijkere uitvoering te kunnen geven aan het soortenbeleid. In 2001 is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden en de noodzaak voor toepassing van dit instrument voor de Groningse situatie. Dit onderzoek wordt medio 2002 afgerond, waarna wij zullen afwegen hoe wij het instrument beschermde leefomgeving in de toekomst zullen inzetten.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
7
3. Uitzonderingsbepalingen Het primaire uitgangspunt van de nieuwe wet is de bescherming van in het wild levende planten en dieren: de intrinsieke waarde van dier en plant wordt op deze wijze gerespecteerd. Voor enkele belangen die strijdig zijn met dit beschermingsprincipe kunnen uitzonderingen gelden. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitzonderingen op de beschermende bepalingen van de wet uiteengezet, en wordt vervolgens aangegeven welke instrumenten (vrijstelling, ontheffing en aanwijzing) wij daarbij kunnen inzetten. 3.1 Uitzonderingsbelangen Jacht bij bijzondere weersomstandigheden De jacht op de zes wildsoorten valt onder de bevoegdheid van de minister; de provincies hebben hierbij geen andere bevoegdheden dan het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden. In het geval bijzondere winterse weersomstandigheden aanleiding geven tot het sluiten van de jacht, of het tijdelijk buiten werking stellen van vrijstellingen en ontheffingen, zullen wij beslissen volgens de procedures in het "Draaiboek bijzondere weersomstandigheden". Het bestaande draaiboek zullen wij aanpassen aan de nieuwe wet en afstemmen met de buurprovincies. Beslissingen tot het al of niet sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden zullen wij afstemmen met de buurprovincies, en in overleg met overige betrokken partijen.
Jacht (art. 31 t/m 59) In artikel 32 van de Flora- en faunawet wordt een aantal diersoorten genoemd, aangeduid als wild, waarvoor de jacht geopend kan worden. Onder jagen wordt in dit verband verstaan: het genot van de jacht met gebruikmaking van een geweer. Deze wildsoorten zijn: haas, fazant, wilde eend, konijn, patrijs en houtduif. De patrijs is echter op dit moment niet bejaagbaar vanwege de vermelding van deze soort op de "Rode lijst" van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. Voor het genoemde wild is de jachthouder aansprakelijk en verplicht tot schadebestrijding en -preventie. De jachthouder is verplicht het nodige te doen om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven of te bereiken, en om schade door wild in zijn jachtveld te voorkomen. Bij ministeriële regeling is bepaald in hoeverre de jacht op wild zal zijn geopend. In de periode van 1 februari tot 15 augustus is de jacht niet geopend, tenzij de minister anders beslist. In gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen (of in overweging zijn genomen) als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument is de jacht niet geopend. Ook de aangewezen wetlands (Ramsar-overeenkomst) en de vogelrichtlijngebieden zijn uitgesloten van jacht. De Minister kan nadere regels stellen voor de jacht op de wildsoorten. Gedeputeerde Staten hebben verder geen bevoegdheden met betrekking tot regulering van of toezicht op de jacht, met uitzondering van het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden. Het toezicht en de handhaving op een correcte uitvoering van de jacht is een taak van de Minister, en wordt uitgevoerd door AID en Politie. Voor het optreden tegen (dreigende) schade veroorzaakt door niet-wildsoorten of door wildsoorten buiten de bejaagbare periode, hebben de provincies wel diverse bevoegdheden in de Flora- en faunawet. Hierbij wordt echter niet gesproken over "jacht" maar over "beheer en schadebestrijding".
Jacht op provinciale terreinen Conform de wet zullen wij als jachthouder van de provinciale terreinen (w.o. speciedepots, bermen van provinciale wegen, provinciale wateren en oevers) datgene doen wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke stand van het in het jachtveld aanwezige wild te handhaven of te bereiken, en om eventuele schade te voorkomen. Voor de provinciale terreinen waar de provincie de jachthouder is, hanteren wij het uitgangspunt dat wij terughoudend zullen optreden met het verstoren en doden van dieren, rekening houdend met het veelal natuurlijke karakter van deze terreinen. Daarom zullen wij in principe het genot van de jacht niet verhuren aan derden. Wij zullen dit beleid binnen afzienbare tijd verder uitwerken aan de hand van een onderzoek naar de huidige verhuur van het genot van de jacht op de provinciale terreinen, waarbij de aansprakelijkheid bij eventuele wildschade ook aan de orde zal komen. Agrarische belangen Wij hechten waarde aan een vitale agrarische sector in de provincie Groningen, en willen de belangen in deze sector nadrukkelijk meewegen bij beslissingen om uitzonderingen op de beschermingsbepalingen van flora en fauna toe te staan. De reguliere jacht op wildsoorten in de bejaagbare periode zal de nodige Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
8
schade aan landbouwgewassen beperken. Daarnaast kunnen uitzonderingen gemaakt worden op enkele beschermingsbepalingen voor het beperken of voorkomen van belangrijke schade aan landbouwgewassen, veroorzaakt door andere soorten dan wildsoorten of door wildsoorten buiten de bejaagbare periode. Daar waar de economische belangen van agrarisch ondernemers onevenredig worden geschaad, is een uitzondering op beschermingsbepalingen te overwegen. Er zal te allen tijde gevraagd worden om in eerste instantie preventieve middelen in te zetten om schade te kunnen voorkomen.
Tegemoetkomingen bij schade in de Jacht- en Vogelwet In de Jachtwet en de Vogelwet was het in specifieke gevallen mogelijk om van het Jachtfonds een tegemoetkoming te ontvangen voor geleden schade, bijvoorbeeld voor ontstane wildschade buiten de bejaagbare periode of voor schade door onbejaagbare soorten. Zo is, gemiddeld over de periode 19901999, circa e 170.000,00 per jaar aan landbouwschade getaxeerd in de provincie Groningen, met een duidelijk waarneembare stijging van het bedrag in de loop der jaren. In de laatste jaren van deze periode is het gemiddeld getaxeerde schadebedrag per jaar gestegen naar circa e 240.000,00.
Het begrip 'belangrijke schade' en de wijze van inzet van preventieve middelen zijn aspecten die aandacht verdienen om tot goede afwegingen te komen voor het maken van uitzonderingen op de beschermende bepalingen, of voor Het grootste deel van de getaxeerde schadebedragen is door het Jachtfonds eventuele tegemoetkomingen bij aan de jachthouders uitgekeerd. Het betrof hier hoofdzakelijk schade door schadegevallen (via het Faunafonds). Wij ganzen (ca. 80%), knobbelzwanen (ca. 5%), roeken (ca. 5%) en verder door diverse andere dieren. De getaxeerde schade trad voornamelijk op in grasland gaan vooralsnog uit van een minimum (ca. 40%) en in wintergranen (ca. 40%) en verder in onder andere zomergranen, graszaad en koolzaad. Opgemerkt dient te worden dat door schadebedrag van e 100,00 per hectare ondermeer jacht en het gebruik van vergunningen voor schadebestrijding een van een schadeperceel. Bij lagere belangrijk deel van de landbouwschade is voorkomen of bestreden, en daarom schadebedragen zien wij in principe geen niet getaxeerd is. De zwarte kraai is bijvoorbeeld een vogelsoort die conform aanleiding om over te gaan tot het maken de Jachtwet het gehele jaar door bejaagbaar was, waarbij geen duidelijk beeld is verkregen in welke mate zij schade kunnen aanrichten aan van uitzonderingen op de beschermende landbouwgewassen. bepalingen in de wet. Wij volgen hiermee Bron: Wildschadecommissie Groningen, Jaarverslag 1999 de jurisprudentie van de afgelopen jaren. Tevens zullen wij meewegen in welke mate gebruik is gemaakt van preventieve middelen om de schade te voorkomen of in welke mate alternatieven zijn overwogen. Volksgezondheid en openbare veiligheid Ernstige bedreiging van de volksgezondheid (zoals het optreden van hondsdolheid) en de openbare veiligheid (zoals dreigende schade aan zeewerende dijken) beschouwen wij als een aanleiding om een uitzondering te maken op de beschermingsbepalingen. Daarbij zullen wij van geval tot geval afwegen om methoden of middelen toe te staan die in de wet slechts bij ontheffing kunnen worden toegestaan, zoals nachtelijke bejaging met gebruik van kunstlicht. Veiligheid van vliegverkeer Het belang van de veiligheid van het vliegverkeer beschouwen wij als een criterium voor het toepassen van uitzonderingen op de beschermingsbepalingen. In situaties waarbij de veiligheid van het vliegverkeer ernstig in gevaar komt, zullen wij overwegen om in de omgeving van vliegvelden (Stadskanaal, Oostwold en Veendam) een uitzondering op beschermende bepalingen toe te staan. Bescherming van kwetsbare soorten De bescherming van dier- en plantensoorten kan ook nadelige gevolgen hebben voor andere natuurwaarden, waaronder de populaties van andere dier- en plantensoorten. Als voorbeeld kan de predatiedruk door vossen op weidevogelpopulaties genoemd worden, die bij verdere bescherming van de vos zou kunnen toenemen. Er kunnen situaties ontstaan waarbij wij toestaan dat beschermde diersoorten verontrust of gedood worden met het doel om andere beschermde diersoorten (bijvoorbeeld Rode Lijst soorten en weidevogels) te beschermen.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
9
Overige afwegingen Wij zullen bij het afwegen tot het maken van uitzonderingen op de beschermingsbepalingen altijd trachten om onnodig lijden van de dieren te voorkomen. Zoals in de wet meermalen wordt benadrukt, dienen slechts uitzonderingen op de beschermingsbepalingen te worden gemaakt als geen andere bevredigende oplossingen bestaan en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij de afweging tot het maken van uitzonderingen op beschermende bepalingen kan bovendien worden meegewogen in welke mate er mogelijkheden zijn tot het verlenen van financiële tegemoetkomingen bij het ontstaan van belangrijke schade. Het Faunafonds1 kan in bepaalde schadegevallen, en onder bepaalde voorwaarden, tegemoetkomingen uitkeren bij schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten. De instrumenten die binnen de provinciale bevoegdheden ingezet kunnen worden om uitzonderingen te maken op beschermende bepalingen, betreffen vooral het verlenen van vrijstellingen (art.65) en ontheffingen (art. 68) en de aanwijzing om in te grijpen in een populatie (art. 67). In de volgende paragrafen worden deze instrumenten verder uitgewerkt.
3.2 Vrijstellingen ten behoeve van bestrijding van landbouwschade De mol, het konijn en de houtduif zijn bij algemene maatregel van bestuur aangewezen als soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten, en waarbij handelingen zijn toegestaan die afwijken van de reguliere bescherming. De minister heeft het vangen, doden en verstoren van deze diersoorten toegestaan.
Vrijstelling van verbodsbepalingen (Art. 65) De Flora- en faunawet voorziet nadrukkelijk in de mogelijkheid om op landelijk en provinciaal niveau vrijstellingen van enkele verbodsbepalingen te geven voor diersoorten die veelvuldig belangrijke schade aanrichten in het gehele land of in delen daarvan. De minister heeft in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren aangegeven welke diersoorten landelijk en in delen van het land belangrijke schade kunnen veroorzaken. Soorten die voor het gehele land zijn aangewezen als soorten die veelvuldig belangrijke schade veroorzaken, zijn de mol, het konijn en de houtduif. In het Besluit beheer en schadebestrijding zijn bovendien 21 diersoorten aangewezen die in delen van het land belangrijke schade kunnen veroorzaken: Bosmuis Brandgans Ekster Grauwe gans Haas Holenduif Huismus
Kauw Kleine rietgans Knobbelzwaan Kolgans Meerkoet Rietgans Ringmus
Roek Rotgans Smient Spreeuw Veldmuis Wilde eend Zwarte kraai
Bij algemene maatregel van bestuur zijn bovendien 21 diersoorten aangewezen die in één of meerdere provincies belangrijke schade kunnen veroorzaken. Uit deze lijst In artikel 65 van de wet staat aangegeven dat de provincies in een provinciale achten wij de volgende soorten verordening kunnen aangeven welke diersoorten uit deze 'provinciale lijst' voor kenmerkend als soorten die in de de betreffende provincie als schadeveroorzakende soorten worden provincie Groningen veelvuldig belangrijke beschouwd. In de provinciale verordening kan bovendien worden aangegeven welke handelingen door de grondgebruiker mogen worden verricht die afwijken schade kunnen veroorzaken: Brandgans, van enkele verbodsbepalingen. Dit kan bijvoorbeeld het verontrusten van Grauwe gans, Haas, Kauw, dieren zijn, het vernielen van nesten of het rapen van eieren. De bedoelde handelingen mogen alleen worden verricht ter voorkoming van belangrijke Knobbelzwaan, Kolgans, Meerkoet, schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren als er Rietgans, Roek, Rotgans, Smient, geen andere bevredigende oplossing bestaat. Ook dient er geen inbreuk te worden gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In de Spreeuw, Wilde eend en Zwarte kraai. provinciale verordening kan per soort nauwkeurig worden aangegeven welke Deze "provinciale schadesoorten" soorten handelingen verricht mogen worden. hebben in het afgelopen decennium regelmatig belangrijke schade veroorzaakt aan landbouwgewassen, waarvoor in vele gevallen ook tegemoetkomingen aan agrarisch ondernemers zijn uitgekeerd. Voor enkele soorten, zoals bij de Zwarte 1
In paragraaf 4.3 wordt een nadere toelichting gegeven op tegemoetkomingen bij schadegevallen. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
10
kraai, is er niet altijd een goed schadebeeld van de afgelopen jaren verkregen, omdat schade veelal door bejaging beperkt kon worden. Deze soorten worden toch als provinciale schadesoorten aangemerkt omdat er een reële veronderstelling is dat er schade zal optreden door toedoen van deze dieren. In de toelichting op het besluit Beheer en schadebestrijding dieren is aangegeven dat de provincies enige terughoudendheid dienen te betrachten bij het toestaan van het doden en vangen van dieren via de provinciale vrijstellingsregel. In deze toelichting is tevens aangegeven: "Indien verdergaande maatregelen dan het opzettelijk verontrusten nodig zijn, komt daarvoor het aanvragen van een ontheffing bij gedeputeerde staten op basis van artikel 68 van de wet als eerste in aanmerking". Voor verdergaande handelingen dan verstoring, zoals het vangen, verwonden of doden van dieren, het vernielen van nesten en het rapen van eieren, achten wij dit vrijstellingsinstrument daarom in principe niet wenselijk. Met nadruk wordt in de wet gesteld dat slechts van de provinciale en landelijke vrijstellingen gebruik kan worden gemaakt ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Er dienen daarbij geen andere bevredigende oplossingen te bestaan en er dient geen afbreuk te worden gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Provinciale Staten van Groningen heeft op 8 mei 2002 (nr. 6) de Verordening Schadebestrijding dieren provincie Groningen vastgesteld. In deze verordening zijn de bovengenoemde provinciale schadesoorten benoemd als soorten die vrijgesteld zijn van het verbod op verontrusting2. Deze soorten kunnen dus door de grondgebruiker opzettelijk worden verontrust met de toegestane middelen daarvoor. De vrijstellingsregeling zal landelijk na twee jaar geëvalueerd worden, waarbij wij ook een provinciale evaluatie zullen houden. Hierbij zal bekeken worden of de vrijstellings- en ontheffingsinstrumenten op de juiste wijze ingezet zijn om aan de verschillende doelen te kunnen voldoen. Eventuele bijstellingen aan de lijst van vrijgestelde soorten, of aan handelingen die zijn toegestaan, kunnen op dat moment plaatsvinden.
2
Hierbij geldt een uitzondering op art. 10 van de wet. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
11
3.3 Ontheffingen 3.3.1 Algemene criteria en overwegingen
Ontheffingen (art. 68) Indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en een vrijstelling niet is of niet kan worden verleend, dan kunnen GS ontheffing verlenen van verschillende verbodsbepalingen. Voorwaarde voor verlening van de ontheffing is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Ontheffing wordt verleend in het belang van (a) het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, (b) in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, (c) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, (d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna, of (e) met het oog op andere vastgestelde belangen.
Bij de afweging tot het verlenen van een ontheffing zullen wij in eerste instantie de ontheffingsaanvraag toetsen aan de criteria die in artikel 68 van de wet zijn genoemd. Ontheffingen Als "andere belangen" worden genoemd: (a) het voorkomen en bestrijden van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters in gebouwen of zich zullen wij in principe alleen verlenen daarin bevindende roerende zaken, (b) het voorkomen en bestrijden van schade aan faunabeheereenheden op basis veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee, (c) het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, en (d) het voorkomen van een faunabeheerplan. Indien de en bestrijden van schade door konijnen en vossen op sportvelden of problematiek vooral binnen de industrieterreinen. bebouwde kom speelt, en wanneer Een belangrijk principe van de mogelijkheden voor het verlenen van ontheffingen is volksgezondheid en openbare veiligheid de planmatige aanpak van de schadebestrijding. Een ontheffing kan voor maximaal 5 in het geding zijn, zullen met name jaar gelden en wordt in principe alleen verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Een ontheffing kan echter aan anderen dan een gemeenten de aangewezen instanties faunabeheereenheid worden verleend indien (a) de noodzaak ontbreekt voor een zijn om ontheffingen aan te vragen. faunabeheerplan gezien de soort, aard of omvang van de handelingen, (b) het niet noodzakelijk is dat de faunabeheereenheid de handelingen verricht, of (c) het Ontheffingen kunnen volgens de wet betreffende gebied geen onderdeel is van de faunabeheereenheid. tot maximaal vijf jaar worden Via dit instrument kan er beter rekening gehouden worden met diverse belangen; afgegeven, waarbij wij streven naar gedeputeerde staten zullen immers moeten beoordelen of geen andere bevredigende één ontheffing per faunabeheerplan. oplossingen voorhanden zijn. Ook schade aan flora en fauna is opgenomen in dit ontheffingsinstrument. Ook het populatiebeheer en de schadebestrijding met Voor de eerste jaren na betrekking tot de vos wordt bij voorkeur via dit instrument geregeld. inwerkingtreding van de wet zullen ontheffingen voor een periode van maximaal twee jaar worden verleend om tot een goede evaluatie van de nieuwe regeling te kunnen komen. Indien wij besluiten om een ontheffing conform artikel 68 van de wet te verlenen, zullen wij dit bekend maken in de Staatscourant alsmede in één of meer dag-, nieuwsof huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Preventieve middelen Voorafgaand aan het gebruik van een verleende ontheffing (art. 68) verwachten wij van de grondgebruiker dat hij voldoende preventieve maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem verlangd kunnen worden, om de schade te voorkomen of te beperken. In de wet wordt met nadruk gesteld dat gedeputeerde staten tot verlening van een ontheffing kunnen overgaan "wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat". Wij verwachten daarom van de grondgebruiker dat hij bij de aanvraag van de ontheffing aangeeft welke preventieve maatregelen hij zal treffen, of reeds heeft getroffen, of welke alternatieven zijn overwogen. Het bestuur van het Faunafonds heeft onlangs het Handboek Faunaschade vastgesteld, waarin diverse maatregelen en inspanningen ter voorkoming of beperking van schade staan vermeld. Bij de aanvraag van een ontheffing dienen de mogelijkheden die in dit handboek worden genoemd, afgewogen te zijn. Voor alle ontheffingen geldt dat een provinciale toezichthouder vooraf van het gebruik van een ontheffing op de hoogte dient te worden gesteld.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
12
De genoemde criteria en overwegingen voor de ontheffingverlening gelden in het algemeen voor de meest voorkomende schadegevallen. In uitzonderingssituaties, zoals bij incidentele extreem hoge schadegevallen of plotseling optredend ernstig gevaar voor de volksgezondheid, zullen wij van onze bevoegdheid gebruik maken om af te wijken van het hier geformuleerde beleid. 3.3.2 Criteria en overwegingen per diersoort Wildsoorten (haas, wilde eend, fazant, houtduif, konijn) Wij gaan ervan uit dat de bejaagbare periode voldoende mogelijkheden biedt om de stand van de wildsoorten op een acceptabel niveau te brengen, zodat er geen belangrijke schade meer verwacht hoeft te worden na het jachtseizoen. Indien er ondanks de jacht toch belangrijke schade ontstaat aan gewassen, dan zullen wij overwegen om een ontheffing te verlenen om deze wildsoorten te verstoren of te doden. Van een dergelijke ontheffing kan dan slechts gebruik gemaakt worden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de reguliere jacht en de vrijstellingsregeling niet afdoende zijn gebleken om de schade te voorkomen. In enkele gevallen zal het wenselijk zijn om de dreigende schade te voorkomen, en derhalve snel in te kunnen grijpen voordat er belangrijke schade zal ontstaan. In onze provincie komt deze situatie regelmatig voor bij wilde eenden in afrijpend graan, waarbij in een korte tijd aanzienlijke schade kan ontstaan. In een ontheffingaanvraag dient duidelijk aangegeven te worden in welke gebieden en onder welke omstandigheden dergelijke schade kan optreden en hoe preventieve middelen ingezet worden. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag wegen wij onder meer mee in welke mate er in de voorgaande jaren in het schadegebied er schade is opgetreden en welke maatregelen genomen zijn om de schade te voorkomen of te beperken. Aan een planmatige aanpak van dit probleem hechten wij een grote waarde. Tijdens gesloten jacht door bijzondere weersomstandigheden (winterperiode) kan belangrijke schade optreden aan landbouwgewassen door houtduiven. Deze omstandigheden kunnen aanleiding geven om ontheffing te verlenen voor schadebestrijding in kwetsbare gewassen door middel van afschot. Voor bestrijding van belangrijke schade door konijnen ter bescherming van vitale maatschappelijke belangen, zoals de zeedefensie, luchtverkeersveiligheid en volksgezondheid, overwegen wij het gebruik van handelingen toe te staan die slechts met een ontheffing van gedeputeerde staten verricht kunnen worden. Het gebruik van kunstlicht bij nachtelijke bestrijding van schade is hiervan een voorbeeld. Bij een aanvraag voor een dergelijke ontheffing dient aannemelijk te worden gemaakt dat de reguliere jachtmethoden of alternatieve afweermiddelen niet afdoende zijn om de schade te voorkomen of te bestrijden. Konijnen kunnen op sportterreinen door het graven van gaten de kans op letselschade bij sporters doen toenemen. Ook kunnen konijnen schade veroorzaken op industrieterreinen ondermijning van kabelgoten, gebouwen en andere werken of installaties. In het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren staan deze situaties nader beschreven, waarbij wordt aangegeven dat beide situaties aanleiding zouden kunnen geven om tot ontheffingverlening voor het doden van konijnen over te gaan. Bij de afweging tot het verlenen van een dergelijke ontheffing zullen wij de beschermende bepalingen in de wet nadrukkelijk laten meewegen. Bestrijding van de schade dient in deze gevallen middels een planmatige aanpak te worden beschreven, bij voorkeur in een faunabeheerplan. Wij verwachten tevens een inzet van preventieve middelen en maatregelen ter voorkoming van schade op sportvelden en industrieterreinen.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
13
In de praktijk is gebleken dat sommige zoogdieren, met name konijnen, schade aanrichten op begraafplaatsen, waarbij graven vernield worden. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan op grond van artikel 75 van de wet een ontheffing verlenen voor het verstoren en doden van zoogdieren op begraafplaatsen met het doel deze schade te bestrijden. Knobbelzwanen Knobbelzwanen richten in de provincie Groningen regelmatig belangrijke schade aan, voornamelijk in (jonge) graslandgebieden en in wintergraan. Afhankelijk van de weersomstandigheden in het winterseizoen kan de hoogte van de schade fluctueren. Afhankelijk van deze omstandigheden kunnen knobbelzwanen in sommige jaren ook belangrijke schade in koolzaadteelten aanrichten. Onder de Vogelwet werd de Commissaris van de Koningin de mogelijkheid geboden om vergunningen te verlenen voor het doden van knobbelzwanen om dergelijke landbouwschade te bestrijden. In de afgelopen jaren zijn er vanuit de Groningse samenleving kanttekeningen geplaatst bij de noodzaak tot afschot van knobbelzwanen. Dit heeft mede geleid tot het uitvoeren van het experiment “Knobbelzwaanvriendelijk beheer”, waarbij diverse organisaties zijn betrokken. In dit experiment is onderzocht wat de effecten zijn van het “gedogen” van knobbelzwanen op grasland, waarbij in geselecteerde gebieden geen verjaging van de vogels heeft plaatsgevonden en de betrokken veehouders de schade vergoed hebben gekregen. Uit de resultaten van dit experiment is onder meer de conclusie getrokken dat de populatie knobbelzwanen niet bijzonder toeneemt als gevolg van het nalaten van afschot. Uit tellingen blijkt bovendien dat de populatie knobbelzwanen sinds de jaren '70 van de vorige eeuw in onze provincie relatief stabiel is. De Commissaris van de Koningin heeft vanaf halverwege de jaren '90 van de vorige eeuw een kritisch beleid gevoerd ten aanzien van het afgeven van Vogelwetvergunningen om knobbelzwanen te doden. Dit beleid heeft geen duidelijke toename van de populatie knobbelzwanen tot gevolg gehad. Het is niet ons streven om een eventueel toekomstig schadeprobleem op te lossen door ingrepen te doen in de redelijk stabiele populatiegrootte van knobbelzwanen. Indien blijkt dat binnen enkele jaren de populatie aanzienlijk toeneemt, waardoor tevens een aanzienlijke toename van de landbouwschade plaatsvindt, dan zullen wij overwegen om in te grijpen in de populatie3. Hierbij verdient in principe het schudden en rapen van eieren de voorkeur boven het doden van de vogels. Voorafgaand aan een dergelijk besluit om in te grijpen in de populatie knobbelzwanen zullen wij de betrokken organisaties en deskundigen horen. Mede gezien de maatschappelijke kritiek die in onze provincie is geuit op het doden van knobbelzwanen, zullen wij een terughoudend beleid blijven voeren ten aanzien van het toestaan van het doden van knobbelzwanen ter bestrijding van schade. Ontheffingen voor het doden van knobbelzwanen ter bescherming van landbouwgewassen worden slechts verleend indien door een FBE duidelijk is onderbouwd dat de provinciale vrijstelling voor verstoring van schadeveroorzakende populaties niet afdoende mogelijkheden biedt. Het doden van knobbelzwanen dient in principe plaats te vinden met het doel om de schadeveroorzakende populatie te verontrusten/verjagen, niet om de populatie te verminderen. In het faunabeheerplan dient nadrukkelijk aangegeven te worden welke inspanningen verricht zullen worden om de schade door knobbelzwanen te beperken. Uit ervaring blijkt dat het verjagen van knobbelzwanen met het doel om landbouwschade te beperken met de huidige afweermiddelen in veel gevallen een zeer gering resultaat oplevert. Ook afschot van enkele knobbelzwanen uit een grotere groep met het doel om de gehele groep te verjagen blijkt een 3
Betreft een aanwijzing volgens artikel 67 van de wet. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
14
wisselend resultaat op te leveren. Veelal wordt het schadeprobleem daarmee verplaatst naar de buurman. Een regionale aanpak van dit probleem is derhalve vereist, bij voorkeur uitgewerkt in een faunabeheerplan. Hierbij willen wij de ervaringen die zijn opgedaan in het bovengenoemde experiment nadrukkelijk meenemen. Indien blijkt dat het doden knobbelzwanen geen effectieve methode is om de schadeproblematiek in een regio op te lossen, dan zien wij geen reden om hiervoor een ontheffing te verlenen. Wij zullen de mogelijkheden nader bekijken om op regionaal niveau te komen tot een regeling waarbij de grondgebruikers een tegemoetkoming krijgen voor de geleden schade. De grondgebruikers hoeven hierbij geen verdere inspanningen te verrichten om de knobbelzwanen te verjagen. Met name in gebieden waar grote groepen knobbelzwanen schade aanrichten, en verjaging door afschot niet effectief blijkt, kan een opvangregeling voor knobbelzwanen uitkomst bieden. Een voorwaarde voor het slagen van een dergelijke regeling is de beschikbaarheid van voldoende financiële middelen om de gedupeerde agrarische ondernemers tegemoet te komen. Wij zullen hiervoor in contact treden met het Faunafonds, en zo nodig zullen wij ook met organisaties overleggen die de maatschappelijke bescherming van knobbelzwanen ondersteunen. Opgemerkt dient te worden dat de schadeproblematiek van knobbelzwanen in koolzaadteelten afwijkt van de problematiek in de weidegebieden. In sommige jaren kan een plotselinge en aanzienlijke schade ontstaan in koolzaad, terwijl er in andere jaren de schade volledig achterwege blijft. Gezien dit grillige schadebeeld dient voor dergelijke schadegevallen flexibel opgetreden te kunnen worden. Bij dreigende belangrijke schade door de aanwezigheid van een groep knobbelzwanen in koolzaad zullen wij ontheffing verlenen voor afschot van een beperkt aantal knobbelzwanen ter verjaging van de groep. Hierbij dient aannemelijk te zijn gemaakt dat de ingezette preventieve middelen niet afdoende zijn gebleken om de schade te voorkomen. Ganzen Voor het voorkomen of bestrijden van schade veroorzaakt door trekvogelpopulaties van de in Nederland voorkomende ganzensoorten (w.o. Brandgans, Kleine rietgans, Rietgans, Kolgans, Grauwe gans en Rotgans) zullen wij geen ontheffingen verlenen. Voor ingrepen in de broed- en overzomerende populaties van de Grauwe gans wordt verwezen naar de bevoegdheden in artikel 67 van de wet (zie paragraaf 3.4 van deze notitie). In de landelijke subsidieregelingen Natuurbeheer (SN) en Agrarisch Natuurbeheer (SAN) zullen de subsidiemogelijkheden voor opvang van wintergasten nader worden uitgewerkt. Meerkoeten en smienten Van meerkoeten is bekend dat ze in korte tijd aanzienlijke landbouwschade kunnen veroorzaken. Schade vindt hoofdzakelijk plaats in het voorjaar in nieuw-ingezaaid grasland en granen. Ontheffing op het wettelijke verbod op het verstoren of doden van deze vogels kan worden verleend indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat in aangegeven gebieden belangrijke landbouwschade kan optreden. Hierbij dienen ook gegevens over het schadeverleden en over de meerjarige ontwikkeling van de populatie in het gebied aanleiding te geven tot ingrijpen. Dit dient in een faunabeheerplan te worden aangegeven. Voor smienten wordt het beschermende beleid voor trekvogels gevolgd. Er zullen in principe geen ontheffingen worden verleend op het wettelijke verbod tot doden van deze dieren. Kraaiachtigen (kauw, roek, zwarte kraai, ekster)
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
15
Voor het doden van kauw, ekster en zwarte kraai kan pas een ontheffing worden verleend indien vaststaat dat er veelvuldig belangrijke landbouwschade kan worden verwacht en andere preventieve middelen niet of onvoldoende blijken te werken. De totale omvang van de schade in de afgelopen jaren is niet volledig bekend omdat de schade vroeger niet werd vergoed en de soorten het gehele jaar bejaagbaar waren. Door het ontbreken van een schadehistorie wordt het beoordelen van een ontheffingaanvraag bemoeilijkt. In het faunabeheerplan dient de FBE daarom inzicht te verschaffen in de aard en de grootte van de te verwachten schade, zo mogelijk ondersteund door ervaringen en gegevens vanuit het verleden. In de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet kunnen gebruikt worden om de schadeontwikkelingen in beeld te brengen. Als dan de noodzaak is gebleken, kunnen wij overgaan tot het verlenen van ontheffingen voor het doden op voorhand. Tot die tijd worden geen ontheffingen op voorhand verleend en kan slechts gebruik worden gemaakt van een ontheffing bij aantoonbare belangrijke schade. In het geval aannemelijk kan worden gemaakt dat de populatie zwarte kraaien een negatief effect heeft op de stand van andere beschermde diersoorten (met name weidevogels), zullen wij de afweging maken om een ontheffing te verlenen voor het doden van kraaien. Wij zullen overwegen om een ontheffing te verlenen om in te grijpen in de populatie zwarte kraaien in gebieden waar vanuit het provinciaal beleid wordt ingezet op het beschermen van weidevogels, en waarbij onderbouwd kan worden dat de (dreigende) schade aan de weidevogelpolulatie door zwarte kraaien wordt veroorzaakt. Bij de afweging om ontheffing te verlenen voor het doden van zwarte kraaien willen wij de natuur- en landbouwdoelstellingen in het betreffende gebied nadrukkelijk meewegen. Bescherming van weidevogels tegen predatie door zwarte kraaien dient vooral benadrukt te worden in de gebieden waar de omstandigheden in principe geschikt zouden moeten zijn voor de ontwikkeling van een succesvol weidevogelgebied. Het gebruik van lokvogels in kraaienvangkooien kent ethische bezwaren. In de Flora- en faunawet wordt deels aan deze bezwaren tegemoetgekomen door slechts de inzet van gefokte lokdieren toe te staan. Gezien de ethische bezwaren zullen wij terughoudend omgaan met het verlenen van ontheffingen voor het gebruik van kraaienvangkooien. In ieder geval dient aannemelijk te worden gemaakt dat er veelvuldig belangrijke schade door kraaien optreedt, gebaseerd op schadegegevens van meerdere jaren. Bovendien dient inzicht te worden gegeven in de effectiviteit van de inzet van een kraaienvangkooi ten aanzien van deze schade. Voor de inzet van kastvallen gelden minder ethische bezwaren, omdat hiervoor geen lokvogels worden ingezet. Ontheffingen voor de inzet van dit middel kunnen worden verleend indien zowel de schade als de effectiveit van het middel voldoende aannemelijk worden gemaakt. Voor roeken geldt dat in het faunabeheerplan nadrukkelijk dient te worden aangegeven welke inspanningen verricht zullen worden om de schade te beperken, met name gericht op alternatieve verjaagmethoden. Preventieve maatregelen zullen in de regel toereikend zijn om schade te voorkomen. In het geval van veelvuldige belangrijke schade zullen wij overwegen om een ontheffing te verlenen op het wettelijke verbod op het doden van deze vogels. Hierbij dienen ook gegevens over het schadeverleden en over de meerjarige ontwikkeling van de populatie in het gebied aanleiding te geven tot ingrijpen. Spreeuw Deze soort heeft in het verleden in geringe mate landbouwschade veroorzaakt in onze provincie, ondermeer in riet- en fruitteelt. Met de vrijstelling voor opzettelijk verstoren van spreeuwen zien wij in principe voldoende mogelijkheden voor de grondgebruiker om eventuele landbouwschade te beperken. Een ontheffing van het wettelijk verbod tot doden van deze vogelsoort dient middels een faunabeheerplan
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
16
te worden onderbouwd. Voor het verstoren van spreeuwen om overige schade of overlast te beperken, bijvoorbeeld in het belang van de volksgezondheid, dient tevens een ontheffing te worden aangevraagd. Meeuwen In het verleden hebben zich enkele schadegevallen voorgedaan in de provincie Groningen veroorzaakt door kokmeeuwen en zilvermeeuwen. Deze gevallen hebben zich vooral voorgedaan in concentratiegebieden van meeuwen, zoals vuilstortplaatsen. Indien er grote waarschijnlijkheid is dat belangrijke schade kan optreden aan landbouwgewassen (granen en jong grasland) in/nabij dergelijke concentratiegebieden, dan kan ontheffing worden verleend op basis van een faunabeheerplan. Het betreft hier een ontheffing van het wettelijk verbod op het verontrusten van kok- en zilvermeeuwen. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat er voldoende maatregelen zijn/worden genomen om de overlast vanuit de concentratiegebieden te beperken. Vossen In tegenstelling tot de situatie in de Jachtwet wordt in de Flora- en faunawet gesteld dat de vos een beschermde soort is, en dat reguliere bejaging en het uitgraven van holen niet meer mogelijk is. In het geval aannemelijk kan worden gemaakt dat de stand van de vos een negatief effect heeft op de stand van andere te beschermen diersoorten (met name weidevogels), zullen wij de afweging maken om een ontheffing te verlenen voor het doden van vossen. Wij zullen overwegen om een ontheffing te verlenen om in te grijpen in de stand van een vossenpopulatie in gebieden waar vanuit het provinciaal beleid wordt ingezet op het beschermen van weidevogels, en waarbij onderbouwd kan worden dat de (dreigende) schade aan de weidevogelpolulatie door vossen wordt veroorzaakt. Bij de afweging om ontheffing te verlenen voor het ingrijpen in de vossenpopulatie willen wij de natuur- en landbouwdoelstellingen in het betreffende gebied nadrukkelijk meewegen. Bescherming van weidevogels tegen predatie door vossen dient vooral benadrukt te worden in de gebieden waar de omstandigheden in principe geschikt zouden moeten zijn voor de ontwikkeling van een succesvol weidevogelgebied. Ingrepen in een vossenpopulatie met het doel om schade aan bedrijfsmatig gehouden vee te voorkomen of te bestrijden, kan plaatsvinden in specifieke situaties, waarbij aannemelijk is gemaakt dat vossen de schade veroorzaken. Als voorbeeld wordt schade aan scharrelpluimvee genoemd. Wij wijzen er met nadruk op dat er voldoende preventieve middelen dienen te worden aangewend om de vossen te weren. In het Besluit Beheer en Schadebestrijding Dieren wordt tevens aangegeven dat gedeputeerde staten een ontheffing kunnen verlenen voor het doden van vossen bij schade aan sierpluimvee en ander vee dat niet bedrijfsmatig wordt gehouden. Conform de toelichting in dit besluit zullen wij terughoudend gebruik maken van deze bevoegdheid. Van de betrokkenen verwachten wij dat voldoende preventieve maatregelen worden genomen om de schade te voorkomen, zoals het afsluiten van de verblijfplaatsen van de door de vos bedreigde dieren. In het geval de staat van de zeewerende dijken ernstig in het geding komt door bouwwerken (holen) van vossen, en daarmee de openbare veiligheid in het gevaar kan komen, zullen wij overwegen om een ontheffing te verlenen voor het doden van vossen. Wij zullen in specifieke gevallen ook de mogelijkheid bieden tot het gebruik van niet-reguliere jachtmiddelen (zoals het gebruik van kunstlicht), indien dit de effectiviteit van de schadebestrijding ten goede komt. Vossen kunnen op sportterreinen door het graven van gaten de kans op letselschade bij sporters doen toenemen. Ook kunnen vossen schade veroorzaken op industrieterreinen door ondermijning van kabelgoten, gebouwen en andere werken of installaties. In het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren staan deze situaties nader beschreven, waarbij wordt aangegeven dat beide situaties aanleiding zouden Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
17
kunnen geven om tot ontheffingverlening voor het doden van vossen over te gaan. Bij de afweging tot het verlenen van een dergelijke ontheffing zullen wij de beschermende bepalingen in de wet nadrukkelijk laten meewegen. Bestrijding van de schade dient in deze gevallen middels een planmatige aanpak te worden beschreven, bij voorkeur in een faunabeheerplan. Wij verwachten tevens een inzet van preventieve middelen en maatregelen ter voorkoming van schade op sportvelden en industrieterreinen. Ten aanzien van een eventuele bedreiging van de volksgezondheid (vnl. hondsdolheid en vossenlintworm) zullen wij een beslissing tot ontheffingverlening baseren op landelijke richtlijnen en op adviezen van de GGD. Reeën Voor de populatie van grote hoefdieren geldt dat de omvang daarvan in Nederland niet beperkt wordt door natuurlijk predatoren. Het aantal dieren dat in een bepaald gebied kan leven hangt vooral af van het voedselaanbod in de verschillende perioden van het jaar. Groei van deze populaties kan daarom leiden tot voedselstress. Migraties ten gevolge van voedseltekorten zijn regelmatig aan de orde en kunnen tot gevaar voor de verkeersveiligheid leiden. Gelet op deze problematiek verwachten wij in het faunabeheerplan een planmatige aanpak van het reewildbeheer, waarbij aangesloten wordt op de richtlijnen die in de afgelopen jaren onder de Jachtwet voor reewildbeheerplannen van kracht waren. Wij achten het wenselijk, mede gelet op de intrinsieke waarde van het dier, dat in geval van onnodig lijden van dieren regulerend kan worden opgetreden. Schade aan bossen en gewassen door reeën heeft in de provincie Groningen niet of nauwelijks plaatsgevonden, en dit belang geeft ons daarom op dit moment niet voldoende aanleiding om een ontheffing te verlenen. In de afgelopen jaren is enkele malen voorgekomen dat reeën schade en overlast veroorzaken op begraafplaatsen. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan op grond van artikel 75 van de wet een ontheffing verlenen voor het verstoren en doden van zoogdieren op begraafplaatsen met het doel om schade te bestrijden. Steenmarters De opmars van de steenmarter vanuit zuidelijke provincies en Duitsland is een opmerkelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren. De dieren kunnen echter voor de nodige overlast zorgen, onder andere stankoverlast, onhygiënische situaties en schade aan gebouwen. Daar waar aantoonbare belangrijke schade is ontstaan door steenmarters aan gebouwen of zich daarin bevindende goederen, kunnen wij in principe overgaan tot ontheffingverlening om de dieren opzettelijk te kunnen verontrusten of, in uitzonderlijke gevallen, te kunnen vangen. Als voorwaarde wordt gesteld dat er de nodige maatregelen getroffen moeten zijn om de schade of overlast te beperken of te voorkomen, zoals het afsluiten van ruimten en toegangswegen. Indien risico's of overlast met betrekking tot de volksgezondheid ontstaan, dan kan dit reden zijn tot het vangen en mogelijk verplaatsen van het dier. Hierbij dient een medische verklaring of verklaring van de GGD te worden overlegd.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
18
3.3.3 Zoeken en rapen van kievitseieren Wij zullen geen ontheffing4 verlenen voor Kievitseieren zoeken en rapen (art. 60 en 61) De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid aan GS om samenwerkingshet zoeken en rapen van kievitseieren. verbanden van weidevogelbeschermers te erkennen indien zij voldoen aan bij Wij achten het rapen van kievitseieren ministeriële regeling gestelde regels. Aan deze erkende samenwerkingsverbanden kunnen GS een ontheffing verlenen voor het zoeken en rapen van niet passen in het beleid om weidevogels kievitseieren. GS kunnen deze samenwerkingsverbanden ontheffing van het te beschermen. De intrinsieke waarde van verbod op het rapen van eieren verlenen voor een periode tussen 1 maart en 9 april. het dier, dat in de Flora- en faunawet nadrukkelijk op de voorgrond wordt gezet, is in dit verband een belangrijk uitgangspunt voor de bescherming van de diersoort. Het culturele en traditionele belang van het zoeken en rapen van kievitseieren achten wij in de provincie Groningen ondergeschikt aan het belang van weidevogelbescherming en de intrinsieke waarde van het dier. Bij het zoeken en rapen van kievitseieren zijn de beschermende en educatieve "nazorg"-activiteiten een steeds belangrijkere plaats gaan innemen. Juist deze bescherming van nesten en de educatieve activiteiten zien wij als waardevolle elementen voor weidevogelbescherming. Wij beschouwen het zoeken en rapen van de eieren niet als een voorwaarde voor de "nazorg", en wij zien voldoende mogelijkheden om bescherming en educatie te stimuleren zonder het zoeken en rapen van de eieren. Gezien het bovenstaande beleid achten wij het niet noodzakelijk om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen met het doel om kievitseieren te kunnen zoeken en rapen.
3.4 Ingrepen in populaties De wet biedt ons de mogelijkheid om aan bepaalde personen of aan categorieën van personen opdracht te geven om beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten of verwilderde dieren, te doden, vangen, etc. . Jachthouders zijn bevoegd om onbeschermde dieren (zoals muskusratten en verwilderde katten) op hun grond te vangen en te doden. De middelen die daarvoor gebruikt mogen worden zijn echter beperkt.
Ingrepen in de populatie (art. 67) Deze aanwijzingsbevoegdheid houdt in dat Gedeputeerde Staten aan bepaalde personen dan wel aan categorieën van personen opdracht kunnen geven om bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten of verwilderde dieren, te doden, vangen, etc. GS bepalen in dit geval de locaties waarop dit kan plaatsvinden. Als basis voor een dergelijk besluit geldt: (a) het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, (b) het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, (c) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of (d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna. Voor zover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan dit middel slechts worden aangewend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In de Regeling Beheer en Schadebestrijding Dieren zijn de volgende soorten aangewezen waarvoor de bepalingen van artikel 67 kunnen gelden: Beverrat Canadese Gans Damhert Edelhert Grauwe Gans Knobbelzwaan Konijn Marterhonden Muntjak Muskusrat
Nijlgans Ree Rosse stekelstaart Siberische grondeekhoorn Verwilderde duif Verwilderde kat Verwilderde nerts Wasbeer Wild zwijn
Wij zullen gebruik maken van onze bevoegdheid om jachthouders op voorhand aan te wijzen als bevoegden om in te grijpen in de populatie van bepaalde diersoorten die in de Regeling Beheer en Schadebestrijding zijn genoemd. Voor de in de regeling genoemde beschermde inheemse diersoorten geldt dat wij een beslissing tot aanwijzing voor ingrepen in de populatie aan de hand van een faunabeheerplan zullen nemen. In het algemeen zal van geval tot geval bekeken worden in welke mate er dringende noodzaak is tot inzet van dit instrument. 4 Ontheffing op basis van art. 60. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
19
In het geval van muskusrattenbestrijding zullen wij, zoals ook in de afgelopen jaren is gebeurd, van de bevoegdheid gebruik maken om personen aan te wijzen die deze taak op zich zullen nemen. Wij zullen er naar streven om effectieve middelen en methoden te gebruiken waarbij bijvangsten worden beperkt tot een minimum. De Grauwe gans is in de Regeling beheer en schadebestrijding aangewezen als soort waarvoor gedeputeerde staten kunnen bepalen de stand te beperken. In de toelichting van de regeling wordt verduidelijkt dat het hier gaat om ingrepen in de populatie overzomerende ganzen. Deze problematiek heeft in andere delen van het land al aanzienlijke vormen aangenomen, maar is in Groningen nog relatief beperkt. Indien deze problematiek zich in onze provincie zich zal versterken, dient in een faunabeheerplan een planmatig beheer te worden voorgesteld. Eventuele ingrepen in de populatie van knobbelzwanen is reeds in paragraaf 3.3 besproken. Indien blijkt dat de populatie aanzienlijk toeneemt, waardoor tevens een aanzienlijke toename van de landbouwschade plaatsvindt, dan zullen wij overwegen om in te grijpen in de populatie. Voorafgaand aan een dergelijk besluit om in te grijpen in de populatie knobbelzwanen zullen wij de betrokken organisaties en deskundigen horen. Het Ree is aangewezen als soort waarvoor wij kunnen besluiten om in te grijpen in de populatiegrootte. Wij achten de mogelijkheden voor beheer en schadebestrijding middels een ontheffing5 echter vooralsnog voldoende om deze populaties op een planmatige wijze te beheren.
Overige uitzonderingen In de wet wordt de mogelijkheid aan de minister geboden om ontheffing te verlenen in die gevallen dat gedeputeerde staten die mogelijkheid niet hebben via het ontheffingsinstrument. Deze laatste mogelijkheid is bijvoorbeeld ingezet ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van schade op begraafplaatsen door beschermde inheemse zoogdieren (met name konijnen). Verder zijn er diverse vrijstellingen en mogelijkheden voor verlening van ontheffing, waaronder: • de vrijstelling voor het uitzetten van aangewezen vissoorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is; • vrijstelling van het bezits- en vervoersverbod van producten van wild ten behoeve van handel en consumptie; • vrijstelling voor het jagen op wilde eenden tussen zonsondergang en zonsopkomst; • vrijstelling van het verbod zonder vergunning dieren te prepareren; • ontheffingen voor het doen van onderzoek en voor educatie. In de wet zijn de overige mogelijkheden voor verlening van vrijstellingen en ontheffingen genoemd en worden verder de nodige voorwaarden aangegeven voor het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen.
5 Ontheffing op basis van artikel 68. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
20
4. Overige uitvoeringsaspecten De Flora- en faunawet wordt gekenmerkt door een gedecentraliseerde uitvoering, waarbij samenwerking met diverse betrokken partijen bij de uitvoering van het beleid centraal staat. In de vorige hoofdstukken is dit al regelmatig aan de orde geweest. In dit hoofdstuk zullen enkele overige aspecten van de uitvoering worden aangegeven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de verdeling van taken en bevoegdheden tussen verschillende betrokken instanties en organisaties. 4.1 Toezicht en handhaving Bij de uitvoering van de Flora- en faunawet is de handhaving een belangrijke schakel. De bestuurlijke handhaving richt zich hierbij ondermeer op de controle van de ontheffingen en vrijstellingen die door de provincie worden verleend. Daarnaast is strafwettelijke handhaving van belang, waarmee naast de provinciale toezichthouder als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) vooral de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van LNV en de politie zijn belast. Wij hechten grote waarde aan een actieve provinciale inzet voor zowel bestuurlijke als strafrechtelijke handhaving van de Flora- en
Toezicht (Art. 104) In de wet wordt gesteld dat het toezicht op de naleving van de wet wordt verricht door: • Ambtenaren die door de minister zijn aangewezen; • Ambtenaren die door gedeputeerde staten zijn aangewezen; • Ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, en; • Ambtenaren die door de Minister van Justitie op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten. Overtredingen van verboden uit de Flora- en faunawet zijn strafbaar gesteld in de Wet economische delicten. Het aanmerken van de strafbare feiten als economisch delict heeft tot gevolg dat ook de bepalingen met betrekking tot de opsporing en bijzondere maatregelen en straffen uit de Wet economische delicten van toepassing zijn. De Flora- en faunawet bevat zelf enkele aanvullende regels voor inbeslaggenomen planten, dieren of producten daarvan. Wanneer toezichthouders ook zijn aangewezen en beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar kunnen ze met de strafrechtelijke opsporing van overtredingen van de Flora- en faunawet worden belast.
faunawet vanuit de provinciale organisatie.
In 1998 is binnen onze provincie de functie van toezichthouder/coördinator handhaving groene wetten gestart, die ressorteert onder het hoofd van de afdeling Milieuzorg en Toezicht. Het doel van de functie is tweeledig: • Het toezichthouden op de naleving van de groene wetten (w.o. voor zover het betreft de bevoegdheden van GS. • Het ontwikkelen en vervolgens coördineren en instandhouden van een netwerk van handhavers uit de diverse organisaties betrokken bij het toezicht van de groene wetten. De provinciale toezichthouder is in de afgelopen jaren belast geweest met het toezicht op de Jachtwet, Vogelwet, Boswet, Natuurbeschermingswet en de Natuurschoonwet. Als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is de provinciale toezichthouder onder andere belast geweest met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de bovengenoemde wetten. Wij hechten belang aan de continuïteit bij de uitvoering van deze taken onder de Flora- en faunawet. Wij zullen daarom de toezichthouder/coördinator handhaving groene wetten aanwijzen als toezichthoudend ambtenaar belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens die wet gestelde. In de door de provincie Groningen te verlenen ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet worden voorwaarden opgenomen om de handhaving en het toezicht op een correct gebruik van de ontheffingen te kunnen garanderen. De provinciale toezichthouder houdt toezicht op het juiste naleven van de wet en de voorwaarden die genoemd staan in de ontheffingen. Voor alle ontheffingen geldt dat de gebruiker van de vergunning, voorafgaand aan het gebruik de toezichthouder hierover dient te informeren. Deze informatie bestaat uit een nauwkeurige omschrijving van de plaats en het tijdstip van het gebruik van de vergunning. Dit geeft de toezichthouder de mogelijkheid om te controleren of op de Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
21
juiste wijze van de ontheffing gebruik wordt gemaakt. In onderlinge afspraken tussen de toezichthouder en de faunabeheereenheid en overige instanties aan wie ontheffingen zijn verleend, zal nader invulling worden gegeven aangaande ieders rol en positie. Hierbij dient vooral ook gestreefd te worden naar werkbare methoden en goede afspraken met de verschillende betrokken partijen. Gegevens over het gebruik van ontheffingen (w.o. gerealiseerd afschot) moeten ook naar de provincie worden opgestuurd, e.e.a. overeenkomstig de vergunningvoorwaarden. In 1998 is een begin gemaakt met de opbouw, het ontwikkelen en het instandhouden van een functioneel netwerk met instanties die nauw betrokken zijn bij het toezicht van de groene wetgeving. Hiervoor is onder andere de "Werkgroep handhaving Groene wetten" opgericht, bestaande uit medewerkers van de regiopolitie (de milieuspecialisten) uit de verschillende districten, de Algemene Inspectie Dienst, jachtopzichters, Staatsbosbeheer, Stichting Groninger Landschap en de Douane. De werkgroep functioneert onder voorzitterschap van de toezichthouder van de provincie Groningen. De werkgroep heeft zich tot doel gesteld een overlegplatform te zijn over inhoudelijk zaken betreffende toezicht en handhaving. Hierbij komen onder andere gebiedsgerichte, beleidsmatige zaken en afstemming aan de orde en worden de werkzaamheden van de gezamenlijke toezichthouders besproken. Alle deelnemers van de werkgroep beschikken over opsporingsbevoegdheid. De laatste jaren heeft het toezicht en handhaving van de groene wetten een duidelijke plaats verworven en heeft het handhavingsbeleid geresulteerd in een goede verstandhouding tussen de provincie en de diverse doelgroepen waaronder de Wildbeheer eenheden en andere doelgroepen. Wij zetten in op een voortzetting van dit beleid.
4.2 Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen Faunabeheereenheden Wij zullen faunabeheereenheden erkennen indien zij voldoen aan de eisen gesteld in de wet en in het Besluit faunabeheer. Vanuit organisatorisch oogpunt geven wij de voorkeur aan de formatie van één FBE voor de gehele de provincie Groningen, waarin naast agrariërs ook diverse andere terreinbeherende organisaties deelnemen. Het belang van de oprichting van een FBE zien wij primair bij de grondgebruikers, en wij beschouwen de grondgebruikers ook als
Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (art. 29 en 30) Gedeputeerde staten kunnen samenwerkingsverbanden van jachthouders erkennen als faunabeheereenheden (FBE's) ten behoeve van: (a) het beheer van diersoorten of (b) de bestrijding van schade aangericht door dieren. In de wet en in het Besluit Faunabeheer staan verschillende voorwaarden genoemd. Zo moet ondermeer het werkgebied in principe een zoveel mogelijk aaneengesloten gebied van tenminste 5000 hectare betreffen. De rechtsvorm van het samenwerkingsverband dient een vereniging met volledige rechtsvorm of een stichting te zijn. Faunabeheerplannen worden in de wet genoemd als plannen die gericht zijn op het duurzame beheer van diersoorten. Besluiten om ontheffingen (art 68) te verlenen of om in te grijpen in populaties (art. 67) kunnen afhankelijk worden gesteld van een goedgekeurd faunabeheerplan. Gedeputeerde staten hebben krachtens de wet de bevoegdheid om een faunabeheerplan goed te keuren.
de verantwoordelijken voor de organisatie hiervan.
De taken van een faunabeheereenheid zijn in de wet nauwkeurig omschreven, en zijn hoofdzakelijk gericht op de planmatige bestrijding van schade aan landbouwgewassen en overige belangen. Gezien de hoofddoelstelling van de wet, waarbij bescherming van dier- en plantensoorten voorop staat, zou het in de rede liggen om de rol van een faunabeheereenheid in de toekomst breder te zien. Integraal en planmatig faunabeheer impliceert immers een bredere visie dan slechts het bestrijden van schade. Wij beschouwen het als een positieve ontwikkeling wanneer een faunabeheereenheid zich naast haar taken bij de schadebestrijding ook zal richten op beschermende taken, en daarbij aansluiting zoekt bij de activiteiten van "beschermende organisaties". Als voorbeelden worden genoemd het werkveld van agrarische natuurverenigingen en projecten in het kader van de soortenbeschermingsplannen. Provinciale Staten van Groningen heeft op 8 mei 2002 een motie aanvaard, waarin zij besluiten:
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
22
•
• •
dat de provincie Groningen ingevolge de provinciale uitvoeringsverantwoordelijkeheid voor het faunabeleid, de daarbij behorende financiële consequenties voor het oprichten en het instandhouden van een FBE en het opstellen van een faunabeheerplan, in eerste instantie voor twee jaar, voor een substantieel deel voor haar rekening neemt; te bevorderen dat het rijk een aandeel in de financiering van de FBE levert; dat een onderbouwde financiering in overeenstemming met de jachthoudende partijen tot stand wordt gebracht.
Faunabeheerplannen Faunabeheerplannen dienen te voldoen aan de eisen en voorwaarden die in de wet zijn genoemd, en vormen de basis voor het verlenen van ontheffingen of voor het toestaan van ingrepen in populaties van beschermde inheemse diersoorten. Uiterlijk twee maanden na het verstrijken van een kalenderjaar dient schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten te worden uitgebracht over de wijze waarop van ontheffingen gebruik is gemaakt en over de verdere uitvoering van het faunabeheerplan. Wij zullen de faunabeheerplannen toetsen aan de criteria zoals in de wet, de AMvB's en in het provinciaal Flora- en faunabeleid staan weergegeven. Faunabeheerplannen die de goedkeuring van gedeputeerde staten behoeven, worden voor een ieder ter inzage gelegd op het provinciehuis, zodat voor iedere belanghebbende duidelijkheid over het faunabeheer kan worden geboden en reacties hierop kunnen worden gegeven. Het Faunafonds zal bovendien om advies worden gevraagd. De provincie is reeds in het jaar 2000 gestart met de participatie in het pilot-project faunabeheerplan Midden-Groningen. Dit plan, dat in het voorjaar van 2002 afgerond zal zijn, kan de nodige informatie bieden aan de FBE om een faunabeheerplan op te stellen.
4.3 Het Faunafonds Het Faunafonds is een organisatie met deskundigheid op het gebied van jacht, landbouw, natuurbescherming en dierenwelzijn. Het fonds heeft de taak om de minister en de gedeputeerde staten van provincies van advies te dienen over enkele taken die hen in de wet zijn opgedragen, onder andere over het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen. Het fonds dient maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade door dieren te bevorderen, en kan tegemoetkomingen verlenen bij geleden schade veroorzaakt door beschermde inheemse dieren (zoals onder de Jachtwet/Vogelwet door het Jachtfonds werd verricht). Het Bestuur van het Faunafonds stelt in de Regeling vaststelling beleidsregels Faunafonds het beleid inzake het verlenen van tegemoetkomingen bij landbouwschade vast. Wij zullen gebruikmaken van de volgende bevoegdheden die ons in de wet zijn aangereikt: • het (mede)beslissen over de regels op grond waarvan het faunafonds tegemoetkomingen kan geven in schade door dieren • het (mede)beslissen over de benoeming van bestuursleden van het Faunafonds • het benoemen van een adviseur in het Faunafonds • het (mede)geven van goedkeuring aan het bestuursreglement en de begroting van het Faunafonds. Wij zullen het Faunafonds in de gelegenheid stellen om gehoord te worden: • alvorens Provinciale Staten in het kader van artikel 65 een provinciale verordening vaststelt waarin vrijstelling van verbodsbepalingen wordt gegeven aan grondgebruikers voor bestrijding van schade aan gewassen; • inzake het beschikken op verzoeken om ontheffing in het kader van artikel 68; Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
23
•
in het kader van de goedkeuring van faunabeheerplannen.
4.4 Onderzoek en monitoring Het beschikken over voldoende en actuele gegevens over de toestand van flora en fauna is een voorwaarde voor het opstellen en uitvoeren van het natuur- en landschapsbeleid. Een deel van de benodigde gegevens van flora en fauna in Groningen wordt verkregen via het Biologisch Meetnet van de provincie Groningen: een monitoringsysteem dat in het leven is geroepen om veranderingen in natuur en landschap te kunnen signaleren en de effectiviteit van natuur- en landschapsbeleid te kunnen evalueren. Dit meetnet onderzoekt veranderingen in landschap, vegetatie en avifauna, met nadruk op de populatieontwikkeling van weidevogels, provinciale aandachtssoorten en kenmerkende vegetaties. Over de resultaten wordt regelmatig gerapporteerd. In het kader van de soortenbescherming wordt, mede voor het opstellen van soortbeschermingsplannen, onderzoek en monitoring verricht. Dit richt zich met name op de volgende aspecten: • de uitvoering van de voorgenomen maatregelen; • de ontwikkeling van de populatie (aantal en verspreiding van de soorten waarvoor de maatregelen zijn bedoeld) • de relatie tussen de genomen maatregelen en de populatieontwikkeling In het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004 is aangegeven dat gestreefd wordt naar intensivering van de samenwerking tussen onderzoeksinstituten, provincies en particuliere gegevensbeherende organisaties om het onderzoek ten behoeve van het opstellen van soortenbeschermingsplannen uit te voeren. In de afgelopen jaren zijn er vanuit het provinciale budget enkele onderzoeken en verdiepende projecten opgestart die de beleidsontwikkeling voor de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet ten goede zijn gekomen. Hierbij kunnen genoemd worden: • Beschermde leefomgeving. In relatie tot de uitwerking van onze bevoegdheden in de Flora- en faunawet hebben wij in 2001 een onderzoek laten verrichten naar de mogelijke inzet van het instrument Beschermde Leefomgeving in onze provincie. Medio 2002 wordt dit onderzoek afgerond. • Faunabeheerplan Midden-Groningen. In 2002 vindt de afronding plaats van het project waarbij een faunabeheerplan wordt opgesteld voor het gebied Midden-Groningen. De provincie ondersteunt hierbij de werkzaamheden van de werkgroep Midden-Groningen. • Knobbelzwanenexperiment. In de afgelopen jaren hebben wij in samenwerking met diverse organisaties het project "Knobbelzwaanvriendelijk beheer" uitgevoerd, waarmee waardevolle informatie is verkregen ten behoeve van de toekomstige aanpak van deze schadeproblematiek. Dit onderzoek wordt in 2002 afgerond. De noodzaak tot het verzamelen van gegevens en het monitoren in het kader van beheer en schadebestrijding wordt ook steeds sterker. Het nemen van beslissingen om uitzonderingen op de beschermende bepalingen voor planten- en diersoorten toe te staan, dient plaats te vinden op basis van nauwkeurige en objectieve gegevens en interpretaties. Gegevens over de situatie ter plekke en de ontwikkelingen over langere perioden zijn daarbij van grote waarde. Wij hechten er belang aan dat faunabeheerplannen gebaseerd zijn op accurate en actuele gegevens die op zorgvuldige wijze zijn vergaard. Wij zien dan ook een toegenomen belang voor de grondgebruikers om door onderzoek en monitoring gegevens te verzamelen, met name omdat het belang van uitzonderingen op de bescherming voor een belangrijk deel bij de grondgebruikers ligt.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
24
Al eerder in deze nota is aangegeven dat het Faunafonds enkele belangrijke taken heeft met betrekking tot advisering en het verlenen van tegemoetkomingen in het geval schade door dieren optreedt. Het Faunafonds heeft echter ook de taak om wetenschappelijk onderzoek te bevorderen, evenals het uitvoeren van onderzoek en het geven van voorlichting. Wij zullen in de nabije toekomst nader uiteenzetten hoe wij initiatieven zullen nemen of zullen participeren in onderzoeken die zich richten op de verschillende aandachtspunten van de Flora- en faunawet.
4.5 Financiële aspecten Tegemoetkomingen bij schade In het geval er sprake is van belangrijke schade aan landbouwgewassen, veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten, dan zijn er in bepaalde gevallen mogelijkheden om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming. Onder de Jachtwet en de Vogelwet bestond er de mogelijkheid om een dergelijke tegemoetkoming aan te vragen bij het Jachtfonds. De bekostiging voor deze vergoedingen kwam voor het overgrote deel voor rekening van het rijk. Onder de Flora- en faunawet is deze taak overgenomen door het Faunafonds. In de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds heeft het Faunafonds aangegeven hoe zij om zullen gaan met aanvragen voor schadevergoedingen die beschermde inheemse diersoorten aanrichten aan landbouwgewassen en – teelten. Zowel het Ministerie van LNV als de afzonderlijke provincies kunnen het Faunafonds van de benodigde financiën voorzien om tegemoetkomingen bij schadegevallen uit te keren. In principe zullen de provincies slechts een bijdrage in dit fonds leveren indien zij besluiten nemen die afwijken van het met het Faunafonds overeengekomen beleid. Het in deze notitie geformuleerde provinciale beleid wijkt niet af van het landelijk beleid, c.q. het beleid van het Faunafonds inzake tegemoetkomingen bij schadegevallen. Een provinciale bijdrage in het Faunafonds is daarmee niet aan de orde. Indien er provinciale besluiten worden overwogen waarmee mogelijk wordt afgeweken van het met het Faunafonds overeengekomen beleid, dan zullen wij het Faunafonds nadrukkelijk in de gelegenheid stellen om over dit voorgenomen besluit te adviseren. Ten aanzien van de financiële gevolgen van een eventuele opvangregeling voor knobbelzwanen dient nader overleg plaats te vinden met het Faunafonds en overige betrokken partijen. Andere gevallen van schade door beschermde inheemse diersoorten, of door andere diersoorten, worden in principe niet vergoed door Faunafonds noch door de provincie. Schade door wildsoorten bij provinciale terreinen Wij zullen op korte termijn nader uiteenzetten welke financiële consequenties het huidige beleid heeft ten aanzien van de terughoudende opstelling voor verhuur van de jacht op de provinciale terreinen. Ondersteuning FBE Conform de motie van Provinciale Staten van 8 mei 2002 zullen wij de financiele consequenties voor het oprichten en het instandhouden van een FBE en het opstellen van een faunabeheerplan, in eerste instantie voor twee jaar, voor een substantieel deel financieren. Wij zullen tevens bevorderen dat het rijk een aandeel in de financiering van de FBE levert, en dat een onderbouwde financiering in overeenstemming met de jachthoudende partijen tot stand wordt gebracht.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
25
Ontheffingverlening Wij zullen op korte termijn de tarieven publiceren voor het verlenen van een ontheffing krachtens artikel 68 van de wet. Deze tarieven zullen worden opgenomen in de provinciale legesverordening. Beschermde leefomgeving In de nota Beschermde Leefomgeving, gereed medio 2002, worden de financiële consequenties voor de provincie bij aanwijzing van beschermde leefomgevingen nader uiteengezet. Soortenbeleid In het landelijke sturingsmodel is aangegeven dat wij in de komende jaren jaarlijks een bedrag van circa e 45.000 zullen uitgeven aan projecten voor bescherming van bedreigde soorten. Daarnaast zetten wij vanuit de provinciale begroting voor deze projecten jaarlijks circa e 40.000 in. Voorlichting en communicatie Het Ministerie van LNV zal een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet. Ten aanzien van de Groningse situatie en ons provinciaal beleid zullen wij diverse voorlichtings- en communciatieactiviteiten uitvoeren. Hiervoor zullen wij in de komende jaren de nodige middelen uit het budget voor Natuur en Landschap reserveren. Onderzoek, monitoring en overige projecten Het Faunafonds heeft mede als taak om wetenschappelijk onderzoek te bevorderen of ter hand te nemen dat zich richt op maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade door dieren. In overleg met het Faunafonds, de overige provincies en overige betrokken organisaties zullen wij nagaan of wij in de toekomst een financiële bijdrage zullen leveren aan dergelijke onderzoeken. Bij voorstellen voor provinciale bijdragen aan onderzoeksprojecten zullen in ieder geval drie factoren de afweging beïnvloeden; de relatie van het onderzoek met het provinciale natuur- en landschapsbeleid, het beschikbare provinciale budget en de participatie van betrokken partijen in het project. Wij reserveren hiervoor geen apart jaarlijks budget, maar zullen per aanvraag de mogelijkheden voor provinciale of overige financiering bezien.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
26
5. Beleidsregels samengevat
1. Wij continueren het vigerende soortenbeleid, verwoord in de vastgestelde nota "Soortenbeleid Provincie Groningen" en het uitvoeringsprogramma. 2. Wij zullen op korte termijn besluiten hoe wij het nieuwe instrument Beschermde Leefomgeving gaan inzetten in de provincie Groningen, mede naar aanleiding van de resultaten van het lopende onderzoek dat medio 2002 afgerond zal zijn. 3. Wij zullen besluiten de jacht in de provincie Groningen te sluiten, en provinciale vrijstellingen en ontheffingen tijdelijk buiten werking te stellen, in het geval bijzondere winterse weersomstandigheden hiertoe aanleiding geven. Wij zullen het "Draaiboek bijzondere weersomstandigheden" aanpassen aan de nieuwe wetgeving. 4. Wij zullen in principe het genot van de jacht op provinciale terreinen niet verhuren aan derden. Wij zetten dit beleid binnen afzienbare tijd nader uiteen aan de hand van een onderzoek naar de huidige verhuur van het genot van de jacht op de provinciale terreinen, waarbij de aansprakelijkheid bij eventuele wildschade ook aan de orde zal komen. 5. Belangrijke landbouwschade (veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten) typeren wij als schade met een minimumbedrag van e 100,00 per hectare van een schadeperceel. Bij schade beneden deze minimumbedragen zien wij in principe geen aanleiding om uitzonderingen te maken op de beschermende bepalingen in de wet om landbouwschade te bestrijden. 6. In de provinciale verordening "Schadebestrijding dieren provincie Groningen" wordt aangegeven dat grondgebruikers zijn vrijgesteld van het verbod op het opzettelijk verontrusten van een veertiental beschermde inheemse diersoorten ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Deze soorten betreffen: Brandgans, Grauwe gans, Haas, Kauw, Knobbelzwaan, Kolgans, Meerkoet, Rietgans, Roek, Rotgans, Smient, Spreeuw, Wilde eend en Zwarte kraai. 7. Bij de afweging tot het verlenen van een ontheffing om uitzonderingen te maken op de beschermende bepalingen van de wet, hanteren wij in eerste instantie de criteria die in artikel 68 van de wet zijn genoemd. Ontheffingen zullen wij in principe alleen verlenen aan faunabeheereenheden op basis van een faunabeheerplan. Voor de eerste jaren na inwerkingtreding van de wet zullen ontheffingen voor een periode van maximaal twee jaar worden verleend. Voor alle ontheffingen geldt dat een provinciale toezichthouder vooraf van het gebruik van de ontheffing op de hoogte dient te worden gesteld. 8. Onder diverse voorwaarden, die in de wet en in de provinciale beleidsnotitie nader zijn gespecificeerd, zullen wij overwegen om ontheffingen te verlenen voor het verstoren en/of doden van de vijf bejaagbare wildsoorten, kraaiachtigen, spreeuwen, knobbelzwanen, meerkoeten, meeuwen, reeën, vossen en steenmarters. 9. Wij onderzoeken de mogelijkheden om op regionaal niveau over te gaan tot een opvangregeling voor knobbelzwanen. 10. Wij verlenen geen ontheffing om het zoeken en rapen van kievitseieren te kunnen toestaan. Wij achten het niet noodzakelijk om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen die zich richten op het zoeken en rapen van kievitseieren. 11. Van geval tot geval wordt bekeken hoe wij gebruik zullen maken van onze bevoegdheid tot het ingrijpen in populaties van diersoorten, waaronder beschermde inheemse diersoorten, exoten en verwilderde dieren. Indien het beschermde inheemse diersoorten betreft, dan zullen wij een besluit tot ingrijpen in de populatie nemen aan de hand van een faunabeheerplan. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
27
12. Het in deze notitie geformuleerde provinciale beleid wijkt niet af van het landelijk beleid, c.q. het beleid van het Faunafonds ten aanzien van schadebestrijding en eventuele tegemoetkomingen bij schadegevallen. Een provinciale bijdrage als tegemoetkoming bij schadegevallen is daarmee in principe niet aan de orde. 13. Met betrekking tot toezicht en handhaving van de Flora- en faunawet zetten wij het huidige beleid voort met de actieve inzet van een provinciale toezichthouder Groene Wetten. 14. Wij zullen faunabeheereenheden erkennen indien zij voldoen aan de eisen gesteld in de wet en in het Besluit faunabeheer. Wij zullen de financiele consequenties voor het oprichten en het instandhouden van een FBE en het opstellen van een faunabeheerplan, in eerste instantie voor twee jaar, voor een substantieel deel financieren. Wij zullen tevens bevorderen dat het rijk een aandeel in de financiering van de FBE levert, en dat een onderbouwde financiering in overeenstemming met de jachthoudende partijen tot stand wordt gebracht. 15. Wij zullen gebruik maken van de bevoegdheden die de wet ons biedt ten aanzien van beslissingen over de samenstelling en het functioneren van het Faunafonds. Wij stellen het Faunafonds in de gelegenheid om gehoord te worden bij beslissingen over vrijstellingen, ontheffingen en faunabeheerplannen. 16. Wij zetten in de nabije toekomst nader uiteen hoe wij initiatieven zullen nemen of zullen participeren in onderzoeksprojecten die zich richten op de verschillende aandachtspunten van de Flora- en faunawet. 17. Wij publiceren op korte termijn de tarieven voor het verlenen van een provinciale ontheffing krachtens artikel 68 van de wet. Deze tarieven worden opgenomen in de provinciale legesverordening. 18. Wij informeren jaarlijks de Staten over de voortgang van de uitvoering van het flora- en faunabeleid en zullen zo nodig aanpassingen voorstellen.
Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen
28