Provincie Noord-Brabant
Beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006 Auteur
Hans Hollander Datum
17 maart 2006
1
Beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006 Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van NoordBrabant op 28 maart 2006
Besteladres: Servicecentrum Provincie Noord-Brabant Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073 – 68 12 525 Informatie bij: Els Deckers,
[email protected], tel. 073 – 68 12 138
2
Inhoud Voorwoord
5
1
Inleiding
7
1.1 1.2 1.3
Aanleiding Lokalisering binnen het natuur- en landschapsbeleid Opzet en leeswijzer
7 7 8
2
Provinciale beleidsruimte
13
2.1 2.2
Beleidsruimte op basis van de Flora- en faunawet Beleidsruimte op basis van het algemene natuur- en landschapsbeleid
13 13
3
De beschermde leefomgeving
135
4
Faunabeheereenheden en –plannen
17
4.1 4.2
Faunabeheereenheden Faunabeheerplannen
17 18
5
Jacht
21
6
Kievitseieren
23
7
Schadebestrijding en beheer
25
7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.2.5 7.2.6 7.2.7 7.2.8 7.2.9 7.3 7.4 7.5
Inleiding Overwegingen t.a.v. erkende belangen en soorten Volksgezondheid en openbare veiligheid Veiligheid van het luchtverkeer Belangrijke schade aan gewassen Belangrijke schade aan vee Belangrijke schade aan bossen Belangrijke schade aan bedrijfsmatige visserij en wateren Schade aan flora en fauna Overige bij AmvB aangewezen belangen Vangnetartikel 75 Vrijstellingen Aanwijzingen Ontheffingen
25 27 27 28 29 31 32 33 33 34 36 37 39 41
8
Handhaving
45
3
9
Uitvoeringsaspecten
49
9.1 9.2 9.3
Communicatie en voorlichting Monitoring en evaluatie Vaststellingsprocedure
49 49 50
Bijlage 1
Beleidsregels per diersoort
Bijlage 2
Draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden
Bijlage 3
51
61
Draaiboek noodaanwijzing beschermde leefomgeving
69
4
Voorwoord Natuur is mooi en verdient het om beschermd te worden, zeker ook in NoordBrabant. Daarnaast kan natuur ook lastig zijn. Sommige diersoorten zijn zo talrijk, dat zij schade toebrengen aan bijvoorbeeld landbouwgewassen of aan andere plant- en diersoorten. Behalve dat planten en dieren worden beschermd tegen de mens, is het ook van belang dat ingegrepen kan worden in hun populaties als de schade onevenredig is. De Flora- en faunawet biedt voor beide de wettelijke kaders, mede op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Sinds 2002 voeren de provincies een belangrijk deel van de Flora- en faunawet uit, namelijk het deel dat voortkomt uit de vroegere Jacht- en Vogelwet. Dat het onderwerp leeft in Noord-Brabant, is duidelijk geworden aan de opkomst bij de provinciale voorlichtingavonden in 2002 en 2003. Deze betrokkenheid blijkt nog steeds uit de vele klachten en meldingen die bij de provincie binnenkomen over schade en overlast door dieren. Maar ook uit de vele brieven van bezorgde Brabanders die pleiten voor niet overhaast ingrijpen of het niet verlenen van ontheffingen. Dit gaat niet alleen op voor vossen, pluimvee en weidevogels, maar ook voor overwinterende ganzen en smienten. Kortom, er is een belangrijk maatschappelijk spanningsveld als het gaat om de provinciale taken op het gebied van de Flora- en faunawet. Begin 2005 is de provinciale uitvoering van de Flora- en faunawet geëvalueerd. Daarbij zijn ook de jurisprudentie en de wijzigingen in de wettelijke kaders in beeld gebracht. Op grond van de evaluatie is de provinciale beleidsnota uitvoering Flora- en faunawet thans herzien. De beleidsnota biedt tevens het kader voor het werk van de Faunabeheereenheid. Deze uitvoeringsorganisatie heeft bewezen dat de uitvoering van de Flora- en faunawet op basis van het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde faunabeheerplan, sneller en adequater plaats kan vinden dan via individuele ontheffingverlening.
J.M.P. Moons Gedeputeerde Milieu, Natuur en Landschap
5
6
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Voor belangrijke onderdelen van de wet berust de uitvoeringsbevoegdheid bij de provincies. Dit is een uitvloeisel van het decentralisatie-akkoord tussen Rijk en provincies van 1995. De wet geeft ruimte voor provinciaal in te vullen beleid, aansluitend bij regionale omstandigheden. Uitvoering van de Flora- en faunawet draagt bij aan een duurzame instandhouding van beschermde plant- en diersoorten. Het beleid is in eerste instantie neergelegd in de provinciale beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet (2002), met een vastgestelde looptijd van twee jaar. In 2005 is deze nota geëvalueerd. Deze nieuwe beleidsnota voorziet in het provinciaal uitvoeringskader voor uitvoering van deze wet. Hierbij is rekening gehouden met landelijke ontwikkelingen, zoals ondermeer vastgelegd in het Beleidskader faunabeheer. 1.2
Lokalisering binnen het natuur- en landschapsbeleid
Doelstelling van de Flora- en faunawet De Flora- en faunawet biedt het wettelijke kader voor de bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten. De wet beperkt zich niet tot bedreigde en kwetsbare soorten, maar biedt een brede bescherming en draagt daarmee bij aan het behoud van de biodiversiteit. De intrinsieke waarde van ieder dier is opgenomen in de aanhef van de wet. In het kader van bepaalde, duidelijk omschreven belangen, kan worden ingegrepen in het beschermingsregime, als geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige instandhouding van de soort. Erkende belangen zijn onder meer volksgezondheid, openbare veiligheid, veiligheid van het luchtverkeer, voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen en schade aan flora en fauna. Het wettelijke uitgangspunt van bescherming is van belang voor de duurzame instandhouding van de flora en fauna in onze provincie. Het beleid voor de uitvoering van de Flora- en faunawet is ingepast binnen het totale natuur- en soortbeschermingsbeleid. Beleidskader voor invulling van de provinciale bevoegdheden In de Flora- en faunawet is de nationale en internationale wetgeving op het gebied van de soortenbescherming geïntegreerd. De wet geeft invulling aan internationale verplichtingen ten aanzien van de soortenbescherming op basis van de Conventie van Bern (1979), de Conventie van Bonn (1982), de Europese Vogelrichtlijn (1979), de Europese Habitatrichtlijn (1992) en het Biodiversiteitsverdrag (1992). Bepalingen met betrekking tot 7
gebiedsbescherming zijn overigens geïntegreerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Het landelijk beleidskader is verder uitgewerkt in de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw; Ministerie van LNV, 2000), het Meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid 20002004 (Ministerie van LNV, 2000), alsmede diverse rode lijsten en soortbeschermingsplannen. Tevens is er sprake van een landelijk Beleidskader faunabeheer, waarin op basis van overleg tussen de bij de uitvoering van de Flora- en faunawet betrokken partijen aanvullend beleid is geformuleerd. Dit geldt onder meer voor (overwinterende) ganzen en smienten. Het beleid dat in deze nota is geformuleerd ten aanzien van de uitvoering van de Flora- en faunawet is onderdeel van het algemene natuur- en landschapsbeleid van de provincie. Dit beleid is vastgelegd in de beleidsnota voor natuur en landschap 2002-2012 (Natuur- en landschapsoffensief Brabant). Soortenbeleid Eén van de hoofddoelstellingen van natuurbeleid is instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijke verscheidenheid van in het wild levende dier- en plantensoorten. Deze hoofddoelstelling van beleid wordt onder andere ingevuld door middel van het soortenbeleid. Instrumenten van soortenbeleid zijn soortbeschermende verbodsbepalingen (neergelegd in de Flora- en faunawet) en het zogenoemde actieve, stimulerende soortenbeleid voor bedreigde en kwetsbare soorten. Het actieve soortenbeleid maakt geen onderdeel uit van deze nota, maar is vastgelegd in de nota ‘Over bevers, blauwtjes en brabanters’, ruimer baan voor bedreigde ‘Brabanders’ (provincie Noord-Brabant, 2004). 1.3
Opzet en leeswijzer
Deze nota beschrijft het beleid bij gebruikmaking van de provinciale bevoegdheden binnen het kader van de Flora- en faunawet. In hoofdstuk 2 is de beleidsruimte voor de provincie weergegeven, zowel vanuit de Flora- en faunawet (inclusief AmvB’s en ministeriële regelingen) en het Beleidskader faunabeheer, als vanuit het algemene natuur- en landschapsbeleid. In vijf hoofdstukken is het provinciale beleid nader ingevuld: de beschermde leefomgeving (hoofdstuk 3), Faunabeheereenheden en -plannen (hoofdstuk 4), jacht (hoofdstuk 5), kievitseieren (hoofdstuk 6), schadebestrijding en beheer (hoofdstuk 7). Handhaving, de laatste en verbindende schakel binnen de reguleringsketen, is uitgewerkt in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 beschrijft een aantal uitvoeringsaspecten; communicatie en voorlichting, monitoring en evaluatie en de vaststellingsprocedure van de nota. Het Handhavingsdocument Flora- en faunawet is niet opgenomen in deze nota. 8
Concrete beleidsuitspraken zijn weergegeven in kaders. Bijlagen De bijlagen bevatten specifieke uitwerkingen van onderdelen van de beleidsnota: 1. beleidsregels per diersoort; 2. draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden; 3. draaiboek noodaanwijzing beschermde leefomgevingen.
9
10
2
Provinciale beleidsruimte
2.1
Beleidsruimte op basis van de Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet voorziet op een aantal onderdelen in de wettelijke uitvoeringsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten. Binnen het wettelijk kader is er sprake van een eigen provinciaal beleid waarbij rekening gehouden kan worden met regionale omstandigheden. Deze nota voorziet in de beleidsmatige invulling daarvan. Samenvattend betreft de provinciale beleidsruimte de volgende artikelen uit de Flora- en faunawet: aanwijzing beschermde leefomgeving (art. 19-28); erkenning Faunabeheereenheden (art. 29); goedkeuring faunabeheerplannen (art. 30); sluiting van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden (art. 46); erkenning van samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers, verlening ontheffing t.a.v. zoeken en rapen van kievitseieren (art. 60); vrijstelling grondgebruiker (art. 65 en 66); ingrepen in populaties (art. 67); ontheffingen beheer en schadebestrijding, jacht op wild buiten het jachtseizoen, inzet verboden middelen (art. 68-74); benoeming/financiële aangelegenheden Faunafonds (art. 83-100); handhaving en controle (art. 104, 112 en 113). 2.2
Beleidsruimte op basis van het algemene natuur- en landschapsbeleid
Bij het in deze nota geformuleerde beleid is rekening gehouden met het overige natuur- en landschapsbeleid op internationaal, nationaal en provinciaal niveau. Het betreft met name de internationale regelgeving, het actieve soortenbeleid voor kwetsbare en bedreigde plant- en diersoorten, het gebiedsgerichte beleid en de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van jacht, schadebestrijding en beheer. Op grond van internationale regelgeving dient met name rekening te worden gehouden met de beschermingsstatus van plant- en diersoorten op basis van Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De soortbeschermingsbepalingen uit deze richtlijnen zijn over het algemeen correct geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Desondanks blijven de Europese richtlijnen van belang bij interpretatie en toepassing van de bepalingen uit de wet. Het actieve soortenbeleid voor kwetsbare en bedreigde plant- en diersoorten is op nationaal niveau uitgewerkt in het ‘Meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid 2000-2004’ (Ministerie van LNV, 2000). Belangrijke 11
instrumenten zijn rode lijsten en soortbeschermingsplannen. Op provinciaal niveau is het soortenbeleid uitgewerkt in de nota ‘Over bevers, blauwtjes en andere brabanters’ (provincie Noord-Brabant, 2004). De provinciale beleidsnota natuur en landschap 2002-2012 geeft hier de kaders voor aan. De belangrijkste consequenties van het soortenbeleid voor uitvoering van de Floraen faunawet zijn: waar het actieve soortenbeleid voor een belangrijk deel op basis van vrijwilligheid plaatsvindt, biedt de Flora- en faunawet juridische afdwingbaarheid; derhalve dient een afweging plaats te vinden tussen beide onderdelen van het soortenbeleid (met name ten aanzien van aanwijzingen van beschermde leefomgevingen); ter voorkoming van overlast en schade voor derden als gevolg van het uitvoeren van soortbeschermende maatregelen (toename populaties), dienen voorzieningen in soortbeschermingsplannen te worden opgenomen. Het gebiedsgericht beleid is gericht op de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur door bescherming, verwerving, inrichting en/of beheer. Gebiedsgerichte bescherming vindt op provinciaal niveau plaats via het instrument van de Groene Hoofdstructuur (GHS), vastgelegd in het Streekplan. Deze biedt een planologische basisbescherming voor leefgebieden van planten en dieren. Een directe relatie hiermee hebben de gebiedsaanwijzingen in het kader van Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet, met juridisch afdwingbare beschermingsregimes. Bijzondere kwaliteiten van natuurgebieden kunnen daarnaast juridisch worden beschermd via het instrumentarium van de ruimtelijke ordenings-, milieu- en waterwetgeving. Ook het Programma Beheer is van belang voor het gebiedsgericht beleid, waarbij met het oog op het bereiken van natuurdoelstellingen op basis van vrijwilligheid beheers- of inrichtingsmaatregelen worden genomen. De belangrijkste consequenties van het gebiedsgericht beleid voor uitvoering van de Flora- en faunawet zijn: een neveneffect van gebiedsgericht beleid (bescherming dan wel stimulering) kan zijn dat door groei van populaties dieren (meer) schade optreedt in omliggende gebieden; op agrarische bedrijven dicht bij beschermde gebieden kan relatief meer schade ontstaan dan op bedrijven verder van beschermde gebieden; faunabeheerplannen vormen het aangewezen kader om hiervoor voorzieningen te treffen (zie h. 4); bij de inzet van het nieuwe instrument de beschermde leefomgeving dient een afweging gemaakt te worden in hoeverre het instrument wordt ingezet in gebieden met andere beschermingsregimes (al dan niet op basis van vrijwilligheid).
12
3
De beschermde leefomgeving
Wettelijk kader Hoofdstuk IV van de wet betreft de beschermde leefomgeving. Geregeld zijn de aanwijzing (art. 19-25), gevolgen van aanwijzing (art. 26-27) en schadevergoeding (art. 28). De beschermde leefomgeving is een beschermingsinstrument dat tot doel heeft kleine afzonderlijke elementen veilig te stellen die van wezenlijke betekenis zijn als leefomgeving van beschermde inheemse dier- of plantensoorten; de groeiplaats van planten of het nest, de schuil-, rust-, foerageer- of overwinteringsplaats van dieren. Indien een soort ter plaatse tijdelijk (seizoenmatig) voorkomt, kan een leefomgeving door de aanwijzing ook gedurende de afwezigheid van de soort beschermd worden. Daarnaast kunnen ook kleine verbindende elementen tussen populaties (steppingstones, corridors) worden beschermd. Voorbeelden van elementen die onder de werking van dit instrument kunnen worden gebracht zijn houtwallen, poelen, paaiplaatsen voor vissen, maar ook gebouwde objecten, zoals kerktorens of ruïnes. GS wijzen een beschermde leefomgeving aan, aan de hand van een openbare voorbereidings-procedure waarin belanghebbenden, waterschappen, gemeenten en de PPC worden betrokken. In het aanwijzingsbesluit worden de handelingen genoemd die de beschermde leefomgeving kunnen aantasten. Indien een belanghebbende het voornemen heeft deze handelingen uit te voeren, moet hij dit tenminste één maand van tevoren melden. Indien GS geen bezwaar hebben kan de handeling worden uitgevoerd. Indien GS wèl bezwaar hebben tegen de handeling, kunnen zij deze verbieden of sturend optreden door middel van het stellen van voorschriften. De handeling kan bijvoorbeeld worden beperkt in ruimte en tijd. Ook is het mogelijk om de handeling toe te staan onder de voorwaarde dat de leefomgeving wordt hersteld (compensatie). De aanwijzing kan worden ingetrokken indien de (autonome) populatieontwikkeling daartoe aanleiding geeft. In de wet is een schaderegeling opgenomen. Voor zover een belanghebbende schade lijdt ten gevolge van de aanwijzing of opgelegde voorschriften, die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kennen GS hem op zijn verzoek een billijke vergoeding toe. Dit zal in de regel pas aan de orde zijn voor zover er sprake is van beperkingen van het normaal, bestaand gebruik ten tijde van de aanwijzing, die het normaal maatschappelijk risico te boven gaan. In de toelichting op de wet heeft de minister aangegeven dat GS ruime beleidsvrijheid hebben bij de invulling van deze bevoegdheid. Voor welke beschermde inheemse soorten de provincies het instrument inzetten, wordt aan GS overgelaten. GS zullen zich met name richten op rode lijstsoorten, 13
aandachtsoorten uit het Natuurbeleidsplan en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Op welke wijze GS vervolgens invulling geven aan de aanwijzing (welke handelingen ze opnemen) wordt eveneens aan hun oordeel overgelaten. Bij de reactie op een melding moeten GS zich houden aan de internationale verplichtingen (m.n. Vogel- en Habitatrichtlijn). De beschermde leefomgeving in relatie tot bestaand instrumentarium De beschermde leefomgeving is een juridisch bindend beschermingsinstrument dat gekenmerkt wordt door flexibiliteit en adequate oplossingen kan bieden in concrete situaties. Het biedt soortbescherming op maat ten aanzien van een specifieke locatie zonder het gebruik meer dan noodzakelijk te beperken. Het instrument dient te worden ingepast binnen het totale beschermingsinstrumentarium van het natuur- en soortenbeleid, dat bestaat uit dwingende en vrijwillige instrumenten, gelet op de reikwijdte en beperkingen van elk instrument. Zo heeft de minister aangegeven dat het aan GS is, om in een concrete situatie de meerwaarde te bepalen van het dwingende instrument van de beschermde leefomgeving ten opzichte van het vrijwillige instrumentarium (Programma Beheer). Beide kunnen evenwel tegelijkertijd ingezet worden. De beschermde leefomgeving heeft raakvlakken met zowel gebiedsgerichte bescherming als soortbescherming. Gebiedsgerichte bescherming Een beschermde leefomgeving kan niet worden aangewezen in gebieden die onder de Natuurbeschermingswet als beschermd natuurmonument, Vogel- of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Aangenomen wordt dat de soorten hiermee afdoende zijn beschermd. Buiten natuurmonumenten kan een beschermde leefomgeving in principe overal worden aangewezen. Leefomgevingen kunnen ook worden beschermd door middel van het planologisch instrumentarium (Wet op de Ruimtelijke Ordening). Het provinciale streekplan regelt de gebiedsgerichte bescherming via de GHS, welke is doorvertaald in gemeentelijke bestemmingsplannen. Indien GS een locatie aan willen wijzen als beschermde leefomgeving houden ze rekening met de bescherming die al via het bestemmingsplan wordt geboden. De aanwijzing van een beschermde leefomgeving kan op zijn beurt ook door het bestemmingsplan worden ondersteund. Soortbescherming De minister heeft in de toelichting op de wet aangegeven dat de bevoegdheid is bedoeld voor bescherming tegen meer indirecte bedreigingen voor soorten, die niet met de algemene soortbeschermende verbodsbepalingen kunnen worden bestreden. De specifieke aanwijzing maakt de bescherming, in vergelijking tot de algemene verbodsbepalingen, direct kenbaar en daardoor beter handhaafbaar. 14
In het kader van het actieve (stimulerende) provinciale soortenbeleid is nader uitgewerkt welke soorten bedreigd zijn en aan welke soorten met prioriteit bescherming moet worden geboden. De soortbeschermingsplannen brengen de bedreigingen en maatregelen (behoud, dan wel inrichting van leefomgevingen, onderzoek en voorlichting) per soort concreet in beeld. Overwegingen In het kader van de provinciale beleidsnota natuur en landschap 2002-2012 is het actieve soortenbeleid uitgewerkt in de nota “Bevers, blauwtjes en andere Brabanters”. De inzet van het instrument de beschermde leefomgeving is hierin niet expliciet onderzocht. Wel is hierin aangegeven dat het instrument in voorkomende gevallen kan worden ingezet, waarbij afweging plaats vindt bij de nog op te stellen soort- en habitatbeschermingsplannen. De Flora- en faunawet biedt daarnaast de mogelijkheid om een aanwijzing direct te effectueren ("noodaanwijzing", art. 24) indien de aard van de bedreiging van de betrokken soort hiertoe aanleiding geeft. Vervolgens wordt de normale procedure alsnog geheel doorlopen. GS willen deze mogelijkheid vooruitlopend op de nadere beleidsuitwerking kunnen toepassen, ook als er voor de betreffende soort nog geen soortbeschermingsplan bestaat. Vertrekpunt is de prioritering die in de nota soortenbeleid is gemaakt. Het instrument zal niet gericht worden ingezet voor de realisering van de EHS of verbindingszones. Bijlage 3 van deze nota bevat een draaiboek waarin de afwegingen en procedure voor een noodaanwijzing zijn beschreven. In voorkomende gevallen zal eventuele schadevergoeding op basis van art. 28 Flora- en faunawet nader worden bepaald. Provinciaal beleid 1. GS betrachten terughoudendheid bij de inzet van het instrument beschermde leefomgeving. Bescherming van soorten vindt in eerste instantie plaats via het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium, verbodsbepalingen Flora- en faunawet en stimuleringsmaatregelen op basis van het (provinciale) soortenbeleid. Zonodig wordt in de nadere uitwerking van actieplannen in het kader van het provinciaal soortenbeleid, inzet van de beschermde leefomgeving nader overwogen. 2. Indien leefomgevingen van beschermde inheemse soorten acuut dreigen te verdwijnen maken GS gebruik van hun bevoegdheid tot noodaanwijzing van een beschermde leefomgeving op basis van het 'draaiboek noodaanwijzing beschermde leefomgevingen' (bijlage 3).
15
16
4
Faunabeheereenheden en –plannen
4.1
Faunabeheereenheden
Wettelijk kader Hoofdstuk V, titel I van de wet betreft de Faunabeheereenheden (art. 29). Het Besluit faunabeheer geeft nadere regels voor Faunabeheereenheden. Een Faunabeheereenheid is een samenwerkingsverband van jachthouders. De Flora- en faunawet kent de Faunabeheereenheid een coördinerende rol toe bij de schadebestrijding en het beheer. De Faunabeheereenheid maakt een planmatige aanpak van beheer mogelijk, hetgeen gezien wordt als waarborg voor de instandhouding van diersoorten. In het Besluit Faunabeheer worden regels gesteld waaraan een samenwerkingsverband moet voldoen om voor erkenning als Faunabeheereenheid in aanmerking te kunnen komen. Deze regels hebben betrekking op de rechtsvorm van de Faunabeheereenheid, de omvang en begrenzing van het werkgebied en de jachtrechten in dat gebied. Een Faunabeheereenheid wordt op basis van vrijwilligheid opgericht door jachthouders. Indien wordt voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften komt een Faunabeheereenheid in aanmerking voor erkenning door GS. Overwegingen In 2003 is de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant opgericht. Op 22 juni 2004 is de Stichting door GS als Faunabeheereenheid erkend. De Faunabeheereenheid is inmiddels een belangrijk uitvoeringsorgaan geworden voor schadebestrijding en beheer in het kader van de Flora- en faunawet in de provincie Noord-Brabant. Gezien het werkgebied dat de gehele provincie Noord-Brabant omvat, is er geen aanleiding voor erkenning van andere Faunabeheereenheden binnen de provincie. GS zijn van oordeel dat de belangen die met een verantwoord en effectief faunabeheer samenhangen (voorlichting over schadepreventie, schadebestrijding en populatiebeheer) in afdoende mate worden behartigd. Per 1 januari 2005 is een loket-functie ondergebracht bij de Faunabeheereenheid, voor alle aanvragen op basis van art. 68 Flora- en faunawet. De Faunabeheereenheid speelt een belangrijke rol in de communicatie richting grondgebruikers en jachtaktehouders en heeft tevens een adviesrol aan GS inzake het faunabeleid. GS dragen zorg voor de financiering van de uitvoeringstaken van de Faunabeheereenheid, inclusief de opstelling van faunabeheerplannen. Provinciaal beleid 3. GS dragen zorg voor de financiering van de uitvoeringstaken van de Faunabeheereenheid, inclusief de opstelling van faunabeheerplannen. 17
4.2
Faunabeheerplannen
Wettelijk kader Hoofdstuk V, titel I van de wet betreft de faunabeheerplannen (art. 30). Het Besluit faunabeheer geeft nadere regels voor faunabeheerplannen. Faunabeheerplannen zijn nodig voor de uitvoering van art. 68 en eventueel 67 van de Flora- en faunawet (zie hoofdstuk 7). De aanwijzing van (categorieën van) personen (art. 67) kan afhankelijk worden gesteld van een faunabeheerplan. Ontheffingverlening (art. 68) vindt (uitzonderingen daargelaten) plaats aan een erkende Faunabeheereenheid op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan. Het Besluit faunabeheer bepaalt welke gegevens een faunabeheerplan ten minste bevat. Het gaat daarbij met name om de vraag hoe wordt omgegaan met het duurzaam beheer van diersoorten in het werkgebied van de Faunabeheereenheid. Daarnaast moeten de aard, omvang en noodzaak van de te verrichten handelingen duidelijk worden gemaakt. Tevens wordt de wijze waarop, en de periode waarin de handelingen worden verricht vermeld. Aan de provincie wordt ruimte gelaten voor aanvullende eisen inzake de inhoud van plannen, de procedure rondom de plannen en de jaarlijkse verslaglegging. GS hebben tot taak de faunabeheerplannen goed te keuren. Zij horen daarbij het Faunafonds. Een plan dat ter goedkeuring wordt aangeboden wordt ter inzage gelegd op het provinciehuis. Hiertoe zal een zorgvuldige openbare voorbereidingsprocedure worden gevolgd. De geldigheidsduur van een faunabeheerplan is ten hoogste 5 jaar (art. 11 Besluit faunabeheer). Overwegingen Op 22 juni 2004 is het eerste faunabeheerplan van de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant voor de soorten fazant, grauwe gans, haas, knobbelzwaan, kolgans, roek, spreeuw en wilde eend goedgekeurd. De deelplannen voor konijn en meerkoet zijn niet goedgekeurd. De deelplannen voor bosmuis, ekster, holenduif, smient, veldmuis en vos zijn ter kennisgeving aangenomen. De looptijd van dit faunabeheerplan is t/m juni 2010. Het deelplan ree is op 20 januari 2005 gedeeltelijk goedgekeurd door GS, namelijk uitsluitend voor 2005 en alleen voor de werkgebieden van de Wildbeheereenheden waar in 2005 geen Jachtwet-vergunning meer vigeerde. Een faunabeheerplan is wenselijk indien een beschermde diersoort relatief vaak verantwoordelijk is voor (belangrijke) schade aan gewassen of de fauna en planmatig beheer nodig is. Dit kan blijken uit schadegegevens of uit het aantal aanvragen om ontheffing. In geval van ekster, holenduif en meerkoet blijkt hiervan op grond van de beschikbare gegevens (vooralsnog) geen sprake.
18
Voor landelijk vrijgestelde soorten (houtduif, kauw, konijn, zwarte kraai) bestaat in principe geen noodzaak van een faunabeheerplan, aangezien planmatig beheer niet aan de orde is. GS vragen de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant in 2006 om een geactualiseerd, goed onderbouwd faunabeheerplan voor tenminste de volgende soorten: Bosmuis, Fazant, Grauwe gans, Haas, Kolgans, Konijn, Knobbelzwaan, Ree, Roek, Smient, Spreeuw, Veldmuis, Vos en Wilde eend. Dit faunabeheerplan kan in principe worden vastgesteld voor de periode 2006 – 2011. GS stellen geen aanvullende eisen bij de goedkeuring van faunabeheerplannen, aangezien de in het Besluit Faunabeheer geformuleerde eisen voldoende worden geacht. Provinciaal beleid 4. GS vragen de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant in 2006 om een geactualiseerd, goed onderbouwd faunabeheerplan voor de periode 2006-2011 voor tenminste de volgende soorten: Bosmuis, Fazant, Grauwe gans, Haas, Kolgans, Konijn, Knobbelzwaan, Ree, Roek, Smient, Spreeuw, Veldmuis, Vos en Wilde eend.
19
20
5
Jacht
Wettelijk kader Hoofdstuk V, titel II van de wet betreft de jacht (art. 31-59). Het Jachtbesluit en de Jachtregeling stellen nadere regels omtrent de jacht. Een belangrijke uitzondering op het beschermingsregime van de Flora- en faunawet is de jacht. Jacht is mogelijk op wildsoorten. De wet noemt als wildsoorten: konijn, haas, fazant, wilde eend, houtduif en patrijs. De jacht op de patrijs is gesloten in verband met de status van de soort (rode lijstsoort). Voor de aangewezen soorten is de overweging dat mede om redenen van benutting de jacht kan worden geopend zonder dat daarmee de duurzame instandhouding van de soort in gevaar komt. De wet voorziet daarin door met name het stellen van het vereiste van een jachtakte en de plicht van de jager het wild tegen onnodig lijden te beschermen. De jacht staat open gedurende het jachtseizoen van 15 augustus tot 1 februari (dit varieert per diersoort). Jagen met behulp van een geweer is voorbehouden aan degene die in het bezit is van een jachtakte. Tevens moet deze de beschikking hebben over een bejaagbaar jachtterrein dan wel kunnen aantonen dat hij of zij in de gelegenheid is om met het geweer elders te kunnen jagen. Een met het geweer te bejagen jachtterrein moet voldoen aan de wettelijk gestelde eisen. Zo dient de oppervlakte minimaal 40 hectare aaneengesloten terrein te beslaan. Om te kunnen jagen met gebruikmaking van fretten en buidels is geen jachtakte vereist en geldt ook geen oppervlakte-eis. Wel dient de persoon in het bezit te zijn van een schriftelijke en gedagtekende toestemming van de grondgebruiker. Voor het jagen met een slechtvalk of havik dient men in het bezit te zijn van een valkeniersakte. De wet noemt een aantal bijzondere gevallen wanneer niet mag worden gejaagd. Daarbij kan met name gedacht worden aan bijzondere weersomstandigheden, waarbij de conditie van het dier zodanig kan afnemen of het dier in zijn of haar vluchtplaatsen zodanig wordt beperkt, dat jacht onaanvaardbaar wordt. Bij dergelijke bijzondere weersomstandigheden kunnen GS besluiten de jacht op wildsoorten te sluiten. Overwegingen Ten aanzien van de jacht wordt het beleid grotendeels bepaald door de Floraen faunawet zelf en de bijbehorende AmvB’s. De provincies hebben met betrekking tot de jacht, met uitzondering van de sluiting van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden en het verlenen van aanvullende ontheffingen voor wildsoorten, geen taken en bevoegdheden.
21
Indien buiten het jachtseizoen schade wordt veroorzaakt door wildsoorten, vindt de behandeling van ontheffingaanvragen plaats conform het algemene beleid inzake schadebestrijding en beheer (hoofdstuk 7). Hierbij kan afgeweken worden van de jachtverbods-bepalingen. Standaard worden bij ontheffingverlening voor deze soorten (buiten het jachtseizoen) bepalingen opgenomen over het gebruik van de ontheffing tijdens bijzondere weersomstandigheden. Ingevolge artikel 46 zijn GS bevoegd, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van de wildsoorten vergen, de jacht in de gehele provincie of een deel daarvan, voor een bepaalde tijd te sluiten. Van bijzondere weersomstandigheden is sprake bij langdurig strenge koude, hevige sneeuwval, ijzelvorming en langdurige warmte. Bij langdurige warmte bestaat kans op botulisme, als gevolg van het oplopen van de watertemperatuur. Botulisme is een vorm van vergiftiging waaraan vooral watervogels en vissen kunnen doodgaan. Botulisme is ook gevaarlijk voor de mens. De procedure met betrekking tot de sluiting van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden is vastgelegd in het ‘draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden’ (zie bijlage 2). Provinciaal beleid 5. GS stellen de beleidsregels betreffende de sluiting bij bijzondere weersomstandigheden vast, zoals opgenomen in het ‘draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden’ (bijlage 2).
22
6
Kievitseieren
Wettelijk kader Hoofdstuk V, titel III van de wet betreft vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen. Paragraaf 1 gaat specifiek over kievitseieren (art. 60-61). De Minister van LNV heeft bepaald dat GS in de periode van 1 maart t/m 8 april ontheffing kunnen verlenen ten behoeve van het zoeken en rapen van kievitseieren. Vervolgens is het ter beoordeling aan GS of in de provincie daadwerkelijk kan worden gezocht en geraapt. GS kunnen al dan niet besluiten ontheffing te verlenen van het verbod van artikel 12, op grond van artikel 60 Flora- en faunawet, aan erkende weidevogelbeschermingsorganisaties. De erkenning van samenwerkings-verbanden is afhankelijk van bij ministeriële regeling vastgestelde voorwaarden. De Vogelrichtlijn staat een uitzondering op het verbod van rapen van eieren slechts toe indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, ten behoeve van een verstandig gebruik in kleine hoeveelheden, selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden. De minister acht de voortzetting van de bestaande mogelijkheid voor het zoeken en rapen van kievitseieren niet in strijd met de Vogelrichtlijn. De Nederlandse regeling is bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen bekend en heeft aldaar tot dusver geen aanleiding gegeven tot bezwaren. De minister heeft evenwel aan de provincies overgelaten of al dan niet ontheffing tot zoeken en rapen wordt verleend, zodat op maat rekening kan worden gehouden met zowel natuur- als raapbelangen. Dit mede met het oog op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling. De Europese Commissie heeft Nederland echter door middel van een ‘second warning letter’ te kennen gegeven dat zij niet van overtuigd was dat aan de strikte voorwaarden van de Vogelrichtlijn voor afwijking van het algemene raapverbod was voldaan. Wel erkende zij dat deze traditie gepaard gaat met positieve nestbeschermende maatregelen. Op 28 maart 2002 is de ministeriële “Regeling zoeken, rapen en beschermen van kievitseieren Flora- en faunawet“ bekend gemaakt (Stcrt. 2002, 62). De minister kwam hiermee tegemoet aan genoemde bezwaren van de Commissie, die het rapen van eieren slechts toe wil staan als vorm van verstandig gebruik in kleine hoeveelheden, selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden (art. 9 Vogelrichtlijn).
23
Overwegingen Het zoeken en rapen van eieren mag de kievitenpopulatie niet in gevaar brengen. Vanaf 1997 is sprake van een achteruitgang van de Brabantse kievitenpopulatie, landelijk is er sinds 1994 al sprake van een achteruitgang. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat het eierrapen en de daarmee samenhangende nazorg leidt tot een betere bescherming en instandhouding van de soort. Mede gelet op de Europese voorwaarde dat uitzonderingen slechts toegestaan zijn onder ‘strikt gecontroleerde omstandigheden’, hechten GS evenwel bijzondere waarde aan de handhaafbaarheid van de regeling. Daarbij wordt overwogen dat het geheel niet toestaan van het rapen goed (strikt) handhaafbaar is, in tegenstelling tot het toestaan van het rapen door middel van een ontheffing onder voorschriften. De Brabantse weidevogelcoördinator heeft herhaaldelijk gesignaleerd dat de (nest)bescherming van de kievit onder druk staat door illegale rapers en problemen bij het toezicht op de naleving van de voorschriften van de ‘Regeling zoeken en rapen van kievitseieren’. Het (natuur)belang van een zo natuurlijk mogelijk verlopend broedseizoen met zo min mogelijk ingrijpen van de mens (anders dan zuiver beschermende maatregelen), wegen voor GS zwaarder dan het belang van het rapen. Met het niet toestaan van het zoeken en rapen is de kievit (als belangrijkste Brabantse weidevogel) volgens GS beter en duurzaam beschermd en blijven ook vrijwilligers gemotiveerd tot het beschermen van weidevogelnesten. Er zal dan ook geen ontheffing op het verbod van zoeken en rapen worden verleend. Provinciaal beleid 6. GS staan het zoeken en rapen van kievitseieren in de provincie NoordBrabant niet toe. Dit betekent dat er geen ontheffing op het verbod van zoeken en rapen wordt verleend.
24
7
Schadebestrijding en beheer
7.1
Inleiding
Wettelijk kader Hoofdstuk V, titel III van de wet betreft vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen. Paragraaf 3 gaat over beheer en bestrijding van schade (art. 6574). Diverse AmvB's en ministeriële regelingen zijn van toepassing, o.a. het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Uitgangspunt van de wet vormen de intrinsieke waarde van elk dier, die in de aanhef van de wet is opgevoerd, en de zorgplicht, zoals omschreven in artikel 2 van de wet. Bij schadebestrijding en beheer gaat het om vogels en zoogdieren. Als beschermde inheemse diersoort zijn aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren en alle van nature op Europees grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels. Uitgezonderd zijn bij AmvB aangewezen gedomesticeerde soorten en daarnaast zwarte rat, bruine rat en huismuis. Deze vallen buiten de reikwijdte van de wet en kunnen zonder tussenkomst van de overheid met de daartoe aangewezen middelen worden bestreden. Op grond van zogenaamde erkende belangen zijn bij de wet uitzonderingen gemaakt op de wettelijke bescherming van inheemse diersoorten. De provinciale bevoegdheden in het kader van schadebestrijding en beheer betreffen het geven van vrijstellingen (art. 65 en 66), het aanwijzen van (categorieën van) personen (art. 67) en het verlenen van ontheffingen (art. 68). De vrijstellingen worden gegeven bij provinciale verordening door PS. De aanwijzing en ontheffing zijn bevoegdheden van GS. De drie provinciale bevoegdheden kunnen worden ingezet voor verschillende erkende belangen: Erkend belang In het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid In het belang van de veiligheid van het luchtverkeer Ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Ter voorkoming van schade aan flora en fauna Met het oog op andere, bij AmvB aan te wijzen, belangen
Vrijstelling
Aanwijzing
Ontheffing
25
Bij elk van de provinciale bevoegdheden is in de wet aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan bij toepassing ( = optioneel; ◊ = alleen bij beschermde inheemse diersoorten): Voorwaarde Geen andere bevredigende oplossing Geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort Voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel vrijstelling (voor doden) is of kan worden verleend Afhankelijkstelling van een faunabeheerplan
Vrijstelling
Aanwijzing ◊
Ontheffing
Bij provinciale verordening kunnen voor de aangewezen diersoorten de volgende handelingen worden toegestaan: doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen; opzettelijk verontrusten (verjagen / verstoren); beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen; het zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen of vernielen van eieren. Overwegingen In paragraaf 7.2 zijn de overwegingen gegeven die GS als uitgangspunt hanteren bij de toepassing van de drie provinciale bevoegdheden in relatie tot de erkende belangen. De overwegingen ten aanzien van de hiervoor genoemde wettelijke voorwaarden zijn als volgt. 1) Geen andere bevredigende oplossing Een grondgebruiker dient aan te geven in hoeverre preventieve maatregelen in voldoende mate en afdoende zijn ingezet om schade te voorkomen. Voor een aantal soorten wordt vergoeding van geleden schade afdoende geacht. 2) Geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort Bij ingrijpen in populaties van kwetsbare en bedreigde soorten die zijn opgenomen op de rode lijst is mogelijk de gunstige staat van instandhouding in het geding. Voor rode lijst soorten (bever, patrijs, huismus, ringmus) wordt daarom geen ontheffing verleend. Vergoeding van geleden schade is voor deze soorten een bevredigende oplossing. Een uitzondering geldt voor damhert, edelhert en wildzwijn waarvoor in Noord-Brabant vooralsnog een 0-optie geldt. Een populatie van deze soort wordt niet nagestreefd. Voor andere soorten is de instandhouding van de soort thans niet in het geding. Ook voor een aantal overwinterende vogelsoorten wordt van 1 oktober t/m 31 maart geen ontheffing voor doden verleend. Dit betreft brandgans, kleine rietgans, kleine zwaan, rietgans, rotgans en wilde zwaan. Ook hier geldt dat vergoeding van geleden schade een bevredigende oplossing is.
26
3) Afhankelijkstelling van een faunabeheerplan De aanwijzing ex art. 67 kan door GS afhankelijk worden gesteld van een faunabeheerplan. De ontheffing ex art. 68 wordt in principe slechts verleend aan een Faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan (lid 2). Ook aan anderen dan een Faunabeheereenheid kan echter ontheffing worden verleend, indien (lid 4); de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gelet op de soort dan wel de aard of omvang van de te verrichten handelingen; de noodzaak ontbreekt dat de te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een Faunabeheereenheid; het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg van een Faunabeheereenheid uitstrekt. Ontheffingen worden in principe verleend aan de Faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan, tenzij er voor de betreffende soort geen faunabeheerplan is opgesteld. In dat geval maken GS gebruik van de mogelijkheid van art. 68 lid 4, waarin is aangegeven dat in bepaalde gevallen ook aan anderen dan aan een Faunabeheereenheid ontheffing kan worden verleend. In dergelijke gevallen is een afdoende onderbouwing van de noodzaak voor ontheffing vereist. Voor soorten waarvoor planmatige schadebestrijding en beheer noodzakelijk is, is een faunabeheerplan vereist (en gewenst). Voor soorten die slechts lokaal of incidenteel belangrijke schade veroorzaken (bijv. meerkoet) en soorten van de landelijke vrijstellingslijst ontbreekt de directe noodzaak voor een faunabeheerplan. In dergelijke gevallen volstaat een onderbouwing van de individuele noodzaak van ingrijpen. 7.2
Overwegingen t.a.v. erkende belangen en soorten
7.2.1
Volksgezondheid en openbare veiligheid
Aanwijzing of ontheffing Wanneer op voorhand duidelijk is dat het belang van de volksgezondheid of openbare veiligheid in het geding is, is de aanwijzing het meest effectieve instrument. Dit omdat snel ingrijpen is geboden en aangewezen (categorieën van) personen ook gronden zonder toestemming van de eigenaar mogen betreden. In de meeste gevallen zal echter uitvoering worden gegeven middels een ontheffing. In het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid verlenen GS slechts ontheffing in bijzondere gevallen. Elke aanvraag wordt afzonderlijk getoetst op noodzaak van ingrijpen en effectiviteit van voorgestelde maatregelen.
27
Volksgezondheid Waar het gaat om het belang van de volksgezondheid gaat het met name om de overdracht van ziektes. Een dergelijk belang wordt wel eens voorgesteld bij de Vos als het gaat om overdracht van vossenlintworm en rabiës. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) doet onderzoek naar de verspreiding van beide ziektes. Resultaten van dit onderzoek geven nog geen directe aanleiding dergelijke ontheffingen te verlenen. Wanneer er sprake is van een landelijk risico, is het aan de Minister van LNV hierop maatregelen te nemen. Wanneer er sprake is van een lokaal belang van de volksgezondheid, vereisen GS ter onderbouwing een verklaring van de GG en GD, inhoudende dat de volksgezondheid daadwerkelijk in gevaar is. Daarnaast kan het belang van de volksgezondheid in het geding zijn bij zwemwateren, waar watervogels bijvoorbeeld gastheer zijn van de parasiet Cercariën dermatitis. Van belang hier is het verwijderen van slakken die tussengastheer zijn voor de parasiet. Aanvullend kan ontheffing worden verleend voor het opzettelijk verontrusten (o.a. met jachtvogels) van aanwezige watervogels (bijv. Wilde eend, Kokmeeuw). Ook hier is een verklaring van de GG en GD, inhoudende dat de volksgezondheid daadwerkelijk in gevaar is, vereist. Openbare veiligheid Het belang van de openbare veiligheid kan in het geding zijn bij aanrijdingen met het wegverkeer (met grote zoogdieren als Damhert, Edelhert, Ree, Wild zwijn) en de ondergraving van oevers en taluds van waterkeringen, om waterbergingen en van spoorbanen en -dijken (door Konijn, Muskusrat, Vos). Door vergraving wordt de stabiliteit van waterkeringen aangetast waardoor mogelijk verzakkingen optreden. Het graven van grote gaten in een dijklichaam verzwakt de waterkerende functie en kan bij extreme weersomstandigheden tot calamiteiten leiden, waarbij mensen, vee en gebouwen in het achterliggende gebied gevaar lopen. Ontheffing wordt zonodig verleend voor geweer en kunstlicht, om effectiever op te kunnen treden. Bij het spoor kan de stabiliteit van de spoorbaan en daarmee de veilige bereidbaarheid in het geding zijn. Ontheffing wordt met name verleend voor het gebruik van fret en buidel. Een aanvraag in het belang van de openbare veiligheid dient vergezeld te gaan van een verklaring van de betrokken overheid (hoogheemraadschap, waterschap, Rijkswaterstaat of gemeente) dat de openbare veiligheid daadwerkelijk in gevaar is. 7.2.2
Veiligheid van het luchtverkeer
Bij het belang van de veiligheid van het luchtverkeer gaat het met name om vogelsoorten waarbij tijdens start of landing van vliegtuigen risico’s van aanvaringen bestaan. 28
Hierbij gaat het vooral om grotere groepen vogels op en rond startbanen. Ook grotere zoogdieren, met name Ree, vormen een mogelijk risico. Sinds de invoering van de Flora- en faunawet is er sprake van verleende ontheffingen aan de Koninklijke Luchtmacht voor het opzettelijk verontrusten en zonodig doden van vogels en reeën ter plaatse, om risico’s bij start en landing te vermijden. Nieuwe aanvragen worden beoordeeld op noodzaak en effectiviteit van voorgestelde maatregelen. De aanvragen dienen degelijk onderbouwd te zijn, bijvoorbeeld met een verklaring van de RLD of het hoofd veiligheid van een vliegbasis. Aanvragen dienen bij voorkeur te worden ingediend in samenwerking met de Faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. 7.2.3
Belangrijke schade aan gewassen
Definitie belangrijke schade Als definitie van belangrijke schade aan gewassen wordt gehanteerd een schade van minimaal € 250 per geval. Preventieve maatregelen Een grondgebruiker dient minimaal twee in het Handboek Faunaschade genoemde preventieve maatregelen (per soort/gewascombinatie) op een effectieve wijze toe te passen ter voorkoming van belangrijke schade. Bij de aanvraag dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het effect hiervan onvoldoende is. Tevens dient hij aan te geven dat gebruik van het middel waarvoor ontheffing wordt aangevraagd tot een bevredigend resultaat zal leiden. Mogelijk treedt bij het vereisen van preventieve maatregelen strijdigheid op met de Algemene Politieverordening, waarin is opgenomen dat bepaalde middelen vanwege bijvoorbeeld geluidsoverlast niet mogen worden gebruikt. Ook het provinciaal beleid t.a.v. teeltondersteunende voorzieningen kan strijdig zijn. Bepaalde middelen mogen rondom natuurgebieden niet worden ingezet. In dergelijke gevallen wordt hiermee op aangeven van de aanvrager rekening gehouden bij de beoordeling van aanvragen. Welke soorten veroorzaken belangrijke schade in Noord-Brabant? Bij de formulering van beleid aangaande diersoorten en gewassen waarbij sprake is van belangrijke schade (bijlage 1), is uitgegaan van schade-gegevens van het Faunafonds, afschot-gegevens van de KNJV, aantals- en verspreidingsgegevens van de provincie, SOVON en de VZZ en het vigerende faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid. Tabel 1 geeft op basis van ervaringsgegevens aan in welke gewassen en welke periode diersoorten belangrijke schade aan gewassen in de provincie NoordBrabant kunnen veroorzaken. Deze zijn richtinggevend in het kader van ontheffingverlening. Ze geven een indicatie van wanneer belangrijke schade op kan treden. 29
Bij voldoende schade-onderbouwing is ook buiten deze periode ontheffingverlening mogelijk. Van soorten die niet genoemd staan, zijn geen gegevens over belangrijke schade sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet voorhanden. In geval niet genoemde soorten incidenteel verantwoordelijk zijn voor belangrijke schade, wordt getoetst aan de standaardvoorwaarden (definitie belangrijke schade en preventieve maatregelen). Ontheffing kan in dergelijke gevallen nog zonder een onderliggend faunabeheerplan worden verleend, aangezien planmatig beheer nog niet aan de orde is. Tabel 1. Schade aan gewassen, aard van de schade en periode van het jaar per soort in Noord-Brabant. Soort
Belangrijke schade
Gewas
Aard van de schade
Periode van het jaar
Bever
ja
Suikerbieten
vraat gewas
groeiseizoen
ja
Bomen
vraat bomen
winter
Beverrat
nee
Bosmuis
ja
Diverse gewassen
vraat
winterperiode
Brandgans
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Grasland
vraat gewas
1/3-1/4
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/7-15/9
ja
Grasland
vraat gewas
1/7-15/9
ja
Suikerbieten, peulvruchten vraat gewas
1/7-15/9
ja
Akkerbouwgewassen
vraat gewas
groeiseizoen
ja
Fruit
vraat bomen/knoppen
gehele jaar
ja
Grasland
vraat
groeiseizoen
ja
Maïs
vraat gewas
1/8-15/10
Canadese gans
Damhert Das
ja
Graan
vraat gewas
groeiseizoen
Ekster
ja
Fruit, boomkwekerij
vraat vruchten/gewas
gehele jaar
Fazant
ja
Bieten
vraat kiemplanten
groeiseizoen
ja
Bolgewassen
vraat gewas
1/3-1/5
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/7-15/9
ja
Grasland
vraat gewas
1/4-15/9
ja
Suikerbieten, peulvruchten vraat gewas
1/7-15/9
ja
Fruitbomen, boomkwekerij vraat bomen
gehele jaar
ja
Bieten
groeiseizoen
Grauwe gans
Haas
vraat kiemplanten
ja
Bonen
vraat kiemplanten
groeiseizoen
Holenduif
ja
Tuinbouw, peulvruchten
vraat kiemplanten
15/6-1/9
Houtduif
ja
Diverse gewassen
vraat zaad, kiemplanten gehele jaar
Huismus
nee
Kauw
ja
Fruit
vraat vruchten
1/6-15/10
Kleine rietgans
nee
Knobbelzwaan
ja
1e jaars grasland
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4 30
Soort
Belangrijke schade
Gewas
Aard van de schade
Periode van het jaar
Kolgans
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/7-15/9
ja
Grasland
vraat gewas
1/3-1/4
ja
Grasland
vraat gewas
1/7-15/9
ja
Suikerbieten, peulvruchten vraat gewas
1/7-15/9
Konijn
ja
Diverse gewassen
vraat en graafschade
gehele jaar
Meerkoet
ja
Grasland, graan
vraat gewas
1/11-1/4
Nijlgans
nee
Patrijs
nee
Ree
ja
Fruit
vraat bomen/knoppen
gehele jaar
Rietgans
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Grasland
vraat gewas
1/3-1/4
vraat kiemplanten
1/5-1/6
Ringmus
nee
Roek
ja
Maïs
ja
Graan, fruit, boomkwekerij vraat gewas/bomen
1/7-15/11
ja
Gelegerd graan
vraat
1/7-31/8
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Grasland
vraat gewas
1/3-1/4
ja
Graan, graszaad
vraat gewas
1/11-1/4
ja
Grasland
vraat gewas
1/3-1/4
Spreeuw
ja
Zacht fruit (kersen, bessen) vraat vruchten
1/6-15/11
Veldmuis
ja
Diverse gewassen
vraat
winterperiode
Verwilderde duif ja
Diverse gewassen
vraat zaad
gehele jaar
Wilde eend
ja
Gelegerd graan/graszaad
vraat zaad
1/6-15/8
ja
Peulvruchten
vraat gewas
1/6-15/8
Wilde zwaan
ja
Graan, graszaad
vraat zaad
1/11-1/4
Wild zwijn
ja
Akkerbouwgewassen
Zwarte kraai
ja
Fruit
vraat vruchten
1/6-15/8
Ja
Boomkwekerij
top- en takbreuk
1/10-31/12;
Rotgans Smient
gehele jaar
1/3-30/4 ja
7.2.4
Tuinbouwgewassen
pikschade
1/7-15/9
Belangrijke schade aan vee
Bij belangrijke schade aan (bedrijfsmatig gehouden) vee gaat het met name om schade door vossen aan pluimvee, lammeren en biggen. In de praktijk betreft dit met name zogenaamde Freilandbedrijven (vrije uitloop). In de provincie Noord-Brabant waren eind 2004 in totaal 49 Freilandbedrijven bekend. In totaal gaat het om circa 750.000 gehouden dieren. De bedrijfsgrootte varieert van 200 tot 76.000 dieren.
31
Belangrijke schade Als definitie van belangrijke schade wordt gehanteerd een schade van tenminste € 250,00/geval. Het is echter wel van belang dat een aanvraag feitelijk wordt onderbouwd met gegevens over bedrijfsomvang, -omzet, reguliere sterfte en opgetreden sterfte als gevolg van predatie door vossen en stress als gevolg van op het terrein aanwezige vossen. Inzichtelijk dient te worden gemaakt welke schade daadwerkelijk is opgetreden als gevolg van de aanwezigheid van vossen. Preventieve maatregelen GS zijn van mening dat bij grote Freilandbedrijven niet in redelijkheid gevraagd kan worden dat een vossenwerend raster geplaatst wordt. Met betrekking tot de bedrijfseconomische aspecten zijn de kosten van het raster door het Faunafonds afgezet tegen de arbeidsopbrengst van diverse bedrijven. Daarbij is gebleken dat de jaarlijkse rasterkosten tussen de 10 en 35 % bedragen, afgezet tegen de arbeidsopbrengst van het bedrijf. GS achten dit een onevenredige investering. Afgezien van de economische consequenties leidt het plaatsen van rasters ook tot ongewenste “verhekking” van het landschap. Ook het provinciaal beleid t.a.v. teeltondersteunende voorzieningen en in voorkomende gevallen gemeentelijk beleid staat plaatsing van hoge hekken niet altijd toe. Beleid Het terugdringen van de vossenstand rond Freilandbedrijven wordt niet onredelijk geacht. Een planmatige aanpak verdient de voorkeur en ontheffingen worden daarom bij voorkeur verleend aan de Faunabeheereenheid op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. Indien dit nog niet aanwezig is, dient de onderbouwing te worden geleverd middels een wildbeheerplan. Ontheffing kan vervolgens worden verleend zonder dat een vossenkerend raster vereist is. De ontheffing wordt verleend voor een zone van enkele kilometers rondom het betreffende bedrijf en bij voorkeur een cluster van bedrijven, waarbinnen de burchten van vossen zijn gelegen die de betreffende bedrijven bezoeken. Bij de begrenzing van het gebied wordt rekening gehouden met geografische grenzen als grote waterwegen en autosnelwegen. 7.2.5
Belangrijke schade aan bossen
Een kwantificering van schade door beschermde inheemse diersoorten in de bosbouw is niet voorhanden. In de praktijk is schade te verwachten door Ree, Damhert, Wild zwijn en Edelhert, waarvan in Noord-Brabant alleen het Ree algemeen voorkomt. Daarnaast is schade mogelijk door Bosmuis en Rosse woelmuis, met name in jonge aanplant.
32
Gezien het feit dat geen kwantificering voorhanden is, is ontheffingverlening vooralsnog niet aan de orde. Ontheffingen worden zonodig verleend aan de Faunabeheereenheid op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. 7.2.6
Belangrijke schade aan bedrijfsmatige visserij en wateren
Een kwantificering van schade door beschermde inheemse diersoorten aan bedrijfsmatige visserij is niet voorhanden. Belangrijke schade in commerciële viskwekerijen door bijvoorbeeld futen en aalscholvers is afdoende te voorkomen met overnetting als preventieve maatregel. Bij forellenvijvers is dit niet mogelijk, maar is opzettelijk verontrusten (lawaai) wel effectief. Gezien het feit dat geen kwantificering voorhanden is, is ontheffingverlening vooralsnog niet aan de orde. Ontheffingen worden zonodig verleend aan de Faunabeheereenheid op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. In de Deltawateren of in de Maas kan door toename van bepaalde populaties van (beschermde) vissoorten schade ontstaan aan bedrijfsmatige visserij. Aangezien hier de noodzaak van tussenkomst van een Faunabeheereenheid ontbreekt, worden individuele aanvragen in behandeling genomen. Hierbij is een onderbouwing van de aanvraag door middel van een kwantificering van de schade, gerelateerd aan inzicht in populaties van de betrokken soorten vereist. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende beschermde vissoort is een belangrijk argument in de door GS te maken afweging. 7.2.7
Schade aan flora en fauna
Of schade aan flora en fauna aan de orde is, kan uitsluitend worden beoordeeld op basis van objectieve onderzoeksgegevens, bij voorkeur door een ecologisch onderzoeksbureau. Hierbij dient inzichtelijk te zijn gemaakt, welk effect er is van een populatie van de ene soort op een populatie van de andere soort, dan wel van schade aan de eigen soort. Nut en noodzaak van ingrijpen door de mens dienen te worden aangetoond. Vanuit ecologisch oogpunt gaat het hier om concurrentie tussen diersoorten en predatie. Bij predatie wordt behalve de verwilderde kat met name de Vos in relatie tot de achteruitgang van weidevogels genoemd. Het landelijk predatieonderzoek heeft echter vooralsnog niet tot de conclusie geleid dat de rol van de Vos zodanig is, dat weidevogelpopulaties met name door predatie van Vossen achteruitgaan. Ook andere oorzaken (intensivering landbouw, waterhuishouding) en predatie door andere diersoorten (kraaien, ratten, reigers, Ooievaar) kunnen een belangrijke rol spelen. Predatie is een natuurlijk proces, dat op zich geen reden is voor ingrijpen in de populatie van een diersoort. Lokaal kan het echter wel degelijk nodig zijn om in te grijpen. In dit soort situaties kan, goed onderbouwd (zie hiervoor), sprake zijn van verlening van een ontheffing. Deze wordt uitsluitend verleend aan de Faunabeheereenheid op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. 33
Van concurrentie tussen diersoorten, waarbij schade optreedt aan beschermde inheemse diersoorten, is mogelijk sprake bij definitieve vestiging en uitbreiding van exoten als Marterhond, Wasbeer en Verwilderde nerts, waarbij concurrentie om voedsel en schuilplaatsen met beschermde inheemse roofdiersoorten aan de orde is. Hetzelfde geldt voor Nijlgans en beschermde inheemse holenbroeders. De Muntjak kan schade veroorzaken aan beschermde plantensoorten. Een goede onderbouwing voor het erkend belang schade aan de fauna ontbreekt vooralsnog. Anders is dit bij de Rosse stekelstaart, die in Spanje hybridiseert met de zeldzame Witkopeend, die daardoor in Europa in het voortbestaan wordt bedreigd. De stand van de Rosse stekelstaart, die in Nederland (met name Zeeland, Zuid- en Noord-Holland toeneemt) dient daarom te worden beperkt. In Noord-Brabant komt de soort voor in het Peelgebied. Ten aanzien van de Rosse stekelstaart zijn jachtaktehouders aangewezen om de soort in haar stand te beperken. Exoten worden niet aangemerkt als beschermde inheemse diersoorten. Het gebruik van de middelen waarmee onbeschermde diersoorten mogen worden gevangen of gedood is wel gereguleerd (Besluit beheer en schadebestrijding dieren). 7.2.8
Overige bij AmvB aangewezen belangen
In het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (art. 4) zijn nog andere erkende belangen aangegeven, op grond waarvan GS ontheffing kunnen verlenen. Dit is ter voorkoming en bestrijding van: schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken; schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee; onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren (Edelhert, Ree, Damhert, Wild zwijn); schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen; populatiebeheer (Edelhert, Ree, Damhert, Wild zwijn). Steenmarter De Steenmarter kwam tot voor kort niet in Noord-Brabant voor, maar is nu bezig aan een opmars. In Zuid-, Midden- en Oost-Brabant neemt het aantal meldingen gestaag toe (Tilburg, Kruisstraat, Mill). De opmars vindt zijn oorsprong vooral vanuit Vlaanderen en vanuit Limburg ten westen van de Maas. De soort veroorzaakt in Noord-Brabant nog geen schade of belangrijke overlast. Gezien de recente uitbreiding is het niet uit te sluiten dat dit in de nabije toekomst wel het geval zal zijn. In principe zijn er voldoende preventieve maatregelen mogelijk ter voorkoming van schade aan gebouwen.
34
Zonodig verlenen GS individueel ontheffing, op basis van een goede onderbouwing, voor het vangen en verplaatsen van steenmarters. Vooralsnog ontbreekt de noodzaak van tussenkomst van de Faunabeheereenheid. Vossen en niet bedrijfsmatig gehouden vee Schade aan niet bedrijfsmatig gehouden vee door vossen vindt regelmatig plaats. De provincie heeft hiervoor een speciaal meldpunt ingesteld (zie colofon). Dergelijke schade kan worden voorkomen door afdoende preventieve maatregelen te treffen. Aangeraden wordt dieren ’s nachts zodanig op te sluiten, dat vossen niet kunnen toeslaan. Bij kostbare verzamelingen van sierpluimvee en sierwatervogels is een afrastering vereist. Een effectief voswerend raster is 1.70 m hoog waarvan de bovenste 40 cm in een hoek van 30 graden naar buiten stekend; 50 cm ingegraven of een strook tegels van 40 cm om ondergraving te voorkomen. Aangezien schade op deze wijze te voorkomen wordt geacht, verlenen GS in principe geen ontheffing op basis van dit erkend belang. Alleen als een effectief voswerend raster aantoonbaar geen oplossing biedt, wordt incidenteel ontheffing verleend in relatie tot kostbare verzamelingen van sierpluimvee en sierwatervogels. De schade moet dan wel aannemelijk zijn gemaakt (d.m.v. taxaties). Onnodig lijden Aanwijzing of ontheffing ten behoeve van het beheer van grote hoefdieren vindt uitsluitend plaats aan de Faunabeheereenheid op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. Het onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren dient voor deze soorten onderdeel te zijn van het faunabeheerplan. Afzonderlijke ontheffingen op basis van dit belang worden dan ook niet verleend. Konijn en Vos op sportvelden en industrieterreinen GS verlenen bij voorkeur ontheffing aan de Faunabeheereenheid op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. Indien dit nog niet aanwezig is, dient bij individuele aanvragen een goede onderbouwing van de noodzaak voor ontheffing te worden geleverd. De schade aan sportvelden bestaat vooral uit vernieling van heringezaaide grasmatten en het graven van holen en gaten. Persoonlijk letsel is niet uitgesloten. Bij schade aan industrieterreinen gaat het om het ondermijnen van kabelgoten, gebouwen en andere werken of installaties. Bij sportvelden en industrieterreinen gaat het normaliter om grotere oppervlakken, die door middel van een afrastering niet eenvoudig vrij zijn te houden van konijnen en vossen. Een voor vossen en konijnen effectieve afrastering brengt grote maatschappelijke kosten met zich mee. Door aanpassingen aan de dekking biedende beplanting rondom kwetsbare terreindelen kan de konijnenpopulatie zoveel mogelijk worden teruggedrongen. Konijnen zijn in principe te bestrijden met fret en buidel. 35
In voorkomende gevallen kan zowel voor konijn als vos gebruik van het geweer noodzakelijk zijn. Aansluiting op een bejaagbaar jachtveld is daarbij na wijziging van de Flora- en faunawet, zodat GS ook ontheffing voor kleinere oppervlakten dan 40 ha kunnen geven, niet meer vereist. In dit soort specifieke situaties dient bij een aanvraag concreet in beeld te worden gebracht waarom preventieve maatregelen niet toereikend zijn om schade te voorkomen. Tevens dient aard en omvang van de schade te worden geconcretiseerd. Populatiebeheer De aanleiding tot het reguleren van de populatieomvang van de vier genoemde soorten dient gelegen te zijn in de schadehistorie ter plaatse en van de omringende percelen, of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. Gezien de nuloptie voor damhert, edelhert en wild zwijn, geldt dit vooralsnog uitsluitend voor het ree. Hieraan dient een onderbouwing te worden gegeven in het faunabeheerplan. GS verlenen op basis hiervan dan ook ontheffing in het kader van dit erkend belang. De methode Van Haaften wordt hierbij vooralsnog als uitgangspunt gehanteerd. 7.2.9
Vangnetartikel 75
Voor een aantal situaties, die wel betrekking hebben op schadebestrijding en beheer, kunnen GS op grond van de via artikel 68 erkende belangen geen ontheffing verlenen. Hiervoor biedt artikel 75 een vangnet. De minister van LNV is hiervoor bevoegd gezag, zodat dergelijke aanvragen niet bij de provincie moeten worden ingediend. Het gaat o.a. om de volgende situaties: voorkomen of bestrijden van schade op begraafplaatsen (met name konijnen); voorkomen of bestrijden van schade op golfbanen (met name konijnen); belangrijke overlast (bijvoorbeeld roeken in de bebouwde kom); ernstige schade aan eigendommen. Op grond van artikel 75 geldt een algemene vrijstelling zonder voorwaarden van de verboden van art. 9 t/m 11 van de Flora- en faunawet voor mol, bosmuis en veldmuis. Provinciaal beleid 7. Ten aanzien van ontheffingaanvragen in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid vereisen GS verklaringen van resp. de GG en GD en de betrokken overheid dat genoemde belangen daadwerkelijk in het geding zijn. 8. Ten aanzien van ontheffingaanvragen in het kader van de veiligheid van het vliegverkeer vereisen GS een verklaring van een bevoegde instantie en vragen GS de aanvraag in te dienen in samenwerking met een Faunabeheereenheid. 36
9. Van belangrijke schade aan gewassen is sprake bij schade van minimaal € 250,- per geval. Een grondgebruiker dient tenminste twee in het Handboek Faunaschade genoemde preventieve maatregelen op een effectieve wijze ingezet te hebben ter voorkoming van belangrijke schade. 10. Bij ontheffingaanvragen in het kader van voorkoming van schade aan vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren dient belangrijke schade te worden aangetoond aan de hand van een eenduidige onderbouwing. Verder dient aangegeven te worden dat preventieve middelen in voldoende mate en afdoende zijn toegepast. Ontheffingverlening vindt bij voorkeur plaats op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan. 11. Bij Freilandbedrijven wordt in geval van belangrijke schade (afgezet tegen bedrijfsomvang en –omzet en reguliere sterfte) door vossen ontheffing verleend; bij grote oppervlakte wordt de vereiste van een vossenkerend raster niet redelijk geacht. 12. Bij overig niet bedrijfsmatig gehouden vee wordt in principe geen ontheffing verleend, omdat (’s nachts) opsluiten voldoende effectief wordt geacht. 13. Ontheffingen ter voorkoming van schade aan flora en fauna worden uitsluitend verleend op grond van objectieve onderzoeksgegevens die inzichtelijk maken welk effect een populatie van een soort op een populatie van een andere soort heeft. 7.3
Vrijstellingen
Wettelijk kader Op grond van de artikelen 65 en 66 Flora- en faunawet kan bij ministeriële regeling of provinciale verordening vrijstelling worden verleend op het verbod van verstoren en/of doden van beschermde inheemse diersoorten. De vrijstelling strekt momenteel alleen tot het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De minister heeft een landelijke vrijstelling verleend voor het doden, vangen en opzettelijk verontrusten van soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten: Canadese gans (per 01-04-06), konijn, houtduif, zwarte kraai en kauw. De vos staat op de landelijke vrijstellingslijst, zodra de hiervoor benodigde wetswijziging (toevoeging belang ‘schade aan de fauna’) van kracht is. Een planmatige aanpak bij deze soorten is uit een oogpunt van effectiviteit en instandhouding van de populaties niet noodzakelijk, aldus de toelichting op het Besluit beheer en schadebestrijding dieren.
37
Provinciale vrijstelling PS kunnen bij provinciale verordening voor soorten die "in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten" vrijstelling van de verboden verlenen. De minister heeft in het Besluit schadebestrijding en beheer dieren de soorten aangewezen waarvoor PS vrijstelling kunnen verlenen: bosmuis, brandgans, ekster, fazant per 01-04-06, grauwe gans, haas, holenduif, huismus, kleine rietgans, knobbelzwaan, kolgans, meerkoet, rietgans, ringmus, roek, rotgans, smient, spreeuw, veldmuis, wilde eend en woelrat per 01-04-06. Dit besluit wordt elke twee jaar herzien, gehoord het Faunafonds. Voor de genoemde soorten kan bij provinciale verordening (gehoord het Faunafonds) worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen. Ingevolge artikel 66 komt dit recht ook toe aan de gebruiker van opstallen, niet zijnde de grondgebruiker, voor zover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven betreft. Overwegingen Bij de evaluatie van de eerste door Provinciale Staten vastgestelde verordening, is invulling gegeven aan het begrip ‘veelvuldig’: er is sprake van tenminste 50 schademeldingen op jaarbasis, èn; de getaxeerde / uitgekeerde schade ligt tenminste op 50 * € 115,-/ha = € 5.750,- op jaarbasis, èn; er is sprake van tenminste 50 ontheffingaanvragen per jaar, waarbij in tenminste 75% van de gevallen ontheffing is verleend. Zonodig is hierbij onderscheid gemaakt naar gewastypen. Onderstaande tabel geeft de soorten op de vigerende provinciale vrijstellingslijst (Provinciale Staten, december 2004) weer. Doden en opzettelijk verontrusten Roek in appels en peren en vollegrondsgroenten van 1 mei tot 31 oktober Alleen opzettelijk verontrusten Brandgans, Ekster, Grauwe gans, Haas, Holenduif, Knobbelzwaan, Kolgans, Meerkoet, Rietgans, Rotgans, Smient, Spreeuw, Wilde eend De provinciale verordening vrijstellingen Flora- en faunawet is op 3 december 2004 vastgesteld voor een periode van 2 jaar. Elke twee jaar vindt een evaluatie en zonodig een herziening van de provinciale verordening plaats, gezien het feit dat de lijst van soorten waarvoor provinciale vrijstelling kan worden verleend, ook tweejaarlijks door het Ministerie van LNV wordt geëvalueerd en (eventueel) gewijzigd. Herziening vindt plaats op basis van de informatie die in deze periode van twee jaar beschikbaar komt over schadeomvang, ontheffingverlening en effectiviteit van opzettelijk verontrusten en doden.
38
Provinciaal beleid 14. Een provinciale vrijstelling voor doden geldt voor de roek, op percelen met appels en peren en vollegrondsgroenten in de periode 1 mei tot 31 oktober 15. Een provinciale vrijstelling voor opzettelijk verontrusten geldt voor Brandgans, Ekster, Grauwe gans, Haas, Holenduif, Meerkoet, Knobbelzwaan, Kolgans, Rietgans, Roek, Rotgans, Smient, Spreeuw, Wilde eend. Voor ganzen en smienten geldt de vrijstelling niet binnen door GS aangewezen foerageergebieden in de periode 1 september – 1 april. 16. Tweejaarlijks vindt een evaluatie plaats van de soorten op de provinciale vrijstelling. Zonodig vindt op basis van deze evaluatie herziening plaats, op grond van een openbare voorbereidingsprocedure. 7.4
Aanwijzingen
Wettelijk kader Op grond van artikel 67 Flora- en faunawet kunnen GS, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, (categorieën van) personen aanwijzen die in kunnen grijpen in de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren, op door GS aan te wijzen gronden. Dit is mogelijk in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid, de veiligheid van het vliegverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en ter voorkoming van schade aan de flora en fauna. De minister heeft in het Besluit schadebestrijding en beheer dieren de soorten aangewezen waarvoor GS aanwijzing kunnen verlenen: Beverrat, Canadese gans, Damhert, Edelhert, Grauwe gans, Knobbelzwaan, Konijn, Marterhond, Muntjak, Muskusrat, Nijlgans, Ree, Rosse stekelstaart, Siberische grondeekhoorn, Verwilderde duif, Verwilderde kat, Verwilderde nerts, Vos, Wasbeer, Wild zwijn. De meeste genoemde soorten zijn verwilderde soorten of exoten, die grotendeels niet onder de beschermingsbepalingen van de wet vallen. Overwegingen De aanwijzing van (categorieën van) personen geldt soorten: waarvan vestiging of uitbreiding van populaties niet gewenst is, vanwege het feit dat schade aan flora en fauna is aangetoond: Rosse stekelstaart, Verwilderde kat; dan wel in het belang van de openbare veiligheid: Beverrat en Muskusrat; waarbij in het belang van de openbare veiligheid snel ingrijpen gewenst is: Damhert, Wild zwijn (voor beide soorten geldt een 0-optie); waarbij sprake is van belangrijke schade aan gewassen en waarbij ontheffingverlening niet mogelijk is: Verwilderde duif (voor deze soort geldt tevens de Provinciale Verordening Ophokplicht Duiven Noord-Brabant 2004). 39
Voor de soorten waarvoor de aanwijzing wordt toegepast worden door GS vooralsnog geen faunabeheerplannen vereist. Onderstaande tabel geeft de soorten in het aanwijzingsbesluit weer. Jachtaktehouders (gronden waar Damhert, Muskusrat, Rosse stekelstaart, Verwilderde duif, zij rechthebbend zijn) Verwilderde kat, Wild zwijn Muskusrattenbestrijders (gehele Beverrat, Muskusrat provincie) GS zijn voornemens bij herintroductie van edelherten de Faunabeheereenheid Noord-Brabant aan te wijzen als categorie van personen in de zin van art. 67, om het beheer binnen het middels een faunabeheerplan te begrenzen verspreidingsgebied te voeren. Buiten dit gebied blijft een 0-optie gelden. Nadere voorschriften Met betrekking tot het doden van muskusratten door jachtaktehouders geldt een meldingsplicht bij de provinciale muskusrattenbestrijding. Voor de overige soorten is er een meldingsplicht ingesteld bij het bureau Natuur en Landschap. Ten behoeve van monitoring bij afschot van wilde zwijnen vindt een landelijke monitoring plaats, in verband met mogelijke gevolgen van ziektes voor het vee. Hierom is in het aanwijzingsbesluit tevens een meldingsplicht opgenomen bij de Gezondheidsdienst voor Dieren te Deventer. Provinciaal beleid 17. Het vigerende aanwijzingsbesluit blijft ongewijzigd. Dit betreft: provinciale muskusrattenbestrijders ter beperking van de stand van muskusrat en beverrat op het gehele provinciale grondgebied; jachtaktehouders ter beperking van de stand van damhert, muskusrat, rosse stekelstaart, verwilderde duif, verwilderde kat en wild zwijn op alle gronden waarop zij rechthebbend zijn; GS wijzen bij herintroductie van edelherten de Faunabeheereenheid Noord-Brabant aan als categorie van personen in de zin van art. 67, om het beheer binnen het middels een faunabeheerplan te begrenzen verspreidingsgebied te voeren. Buiten dit gebied blijft een 0-optie gelden. 18. Met betrekking tot het doden van muskusratten door jachtaktehouders geldt een meldingsplicht bij de provinciale muskusrattenbestrijding. Voor de overige soorten waarvoor een aanwijzing geldt een meldingsplicht bij Bureau Natuur en Landschap van de provincie en voor Wild zwijnen aanvullend bij de Gez0ndheidsdienst voor Dieren te Deventer.
40
7.5
Ontheffingen
Wettelijk kader Op grond van artikel 68 kunnen GS, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van de wet vrijstelling is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van de artikelen 9 t/m 18 en 72, vijfde lid, in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid, de veiligheid van het vliegverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, ter voorkoming van schade aan flora en fauna of met het oog op andere, bij AmvB aan te wijzen belangen. De ontheffing wordt in beginsel slechts verleend aan een Faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan, voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Toegestane middelen Preventieve maatregelen: zie Handboek Faunaschade van het Faunafonds. Opzettelijk verontrusten: akoestische middelen, vogelverschrikkers, schriklinten etc., neproofvogels, echte roofvogels (slechtvalk, havik voor zover deze worden meegevoerd en niet worden losgelaten), met personen of honden schadegevoelige percelen belopen, schieten in de lucht (mag met een jachtgeweer mits in bezit van jachtakte en ter plaatse gerechtigd). Vangen en doden: tot jagen geoorloofde middelen zijn (Flora- en faunawet, artikel 50) geweren, honden (niet zijnde lange honden), gefokte slechtvalken en haviken, geregistreerde eendenkooien, lokeenden, lokduiven, fretten en buidels. Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren stelt voorwaarden en beperkingen aan het gebruik van deze middelen; hiervan is ontheffing mogelijk. Het Jachtbesluit stelt voorwaarden aan te gebruiken munitie. Geluiddempers en kunstmatige lichtbronnen, evenals vizieren met beeldomzetters, elektronische beeldversterkers of andere instrumenten om 's nachts te schieten zijn verboden. Het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren artikel 5 voegt aan de middelen uit artikel 50 nog toe kastvallen, vangkooien, klemmen (niet zijnde pootklemmen) en middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten. Artikel 10 van dit Besluit stelt dat de genoemde middelen voor zover zij strekken tot het vangen en doden van dieren in het kader van aanwijzingen of ontheffingen, slechts gebruikt mogen worden indien daartoe schriftelijk toestemming is verleend door GS. Dit betekent dat in de ontheffingen expliciet wordt opgenomen met welke middelen deze mogen worden gebruikt. Procedures Op basis van door GS goedgekeurde faunabeheerplannen voor soorten waarvoor GS een planmatig beheer nodig acht, verlenen GS op voorhand ontheffing aan de Faunabeheereenheid. Grondgebruikers en jachthouders die gebruik willen maken van deze ontheffing, dienen een machtiging aan te vragen bij de Faunabeheereenheid. 41
Tenminste 24 uur voorafgaand aan het gebruik hiervan, dient deze machtiging te worden geactiveerd bij de Faunabeheereenheid. Jaarlijks rapporteert de Faunabeheereenheid aan de provincie over de uitvoering van het faunabeheerplan en het gebruik van de ontheffingen op voorhand (art. 69). Het verslag wordt door GS ter inzage gelegd op het provinciehuis. Voor soorten waarvoor geen faunabeheerplan aanwezig en vereist is, verlenen GS op basis van de wettelijke vereisten en het provinciaal beleid ontheffing aan individuele grondgebruikers en jachthouders. Ontheffingaanvragen kunnen alleen worden gedaan met standaardformulieren van de provincie. Als de overlegde gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, kunnen GS besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, ook nadat de mogelijkheid is geboden deze aan te vullen. Zolang voor algemene schadeveroorzakende soorten geen faunabeheerplannen aanwezig zijn, kan de behandeltijd van individuele aanvragen oplopen. De provincie streeft naar een zo spoedig mogelijke afhandeling. Indien op grond van provinciaal beleid geen ontheffing verleend zal worden, wordt de aanvrager zo spoedig mogelijk in kennis gesteld. Overigens dienen alle aanvragen, voor ontheffing, machtiging en activering, sinds 1 januari 2005 ingediend te worden bij de Faunabeheereenheid (één loket). Besluiten van GS naar aanleiding van ontheffingaanvragen worden vooralsnog gepubliceerd in de Staatscourant en in afschrift aan de Minister gezonden. Een aanstaande wetswijziging brengt hierin verandering, zodat toezending alsmede publicatie in provinciale dagbladen of huis-aan-huis-bladen voldoende is. Bij bijzondere weersomstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten ingevolge art. 46 lid 5 besluiten om schadebestrijding op te schorten (afhankelijk van diersoort waarvoor ontheffing is verleend). Ingeval van sluiting van de jacht kunnen GS bepalen dat van verleende ontheffingen geen gebruik gemaakt mag worden. Schadevergoeding De Flora- en faunawet legt de bevoegdheid tot het verlenen van tegemoetkomingen in de schade bij het Faunafonds.
42
Provinciaal beleid 20. Het ontheffingenbeleid per diersoort (bijlage 1) stellen GS vast voor de looptijd van deze nota, waarna evaluatie en zonodig bijstelling zal plaatsvinden. 21. Grondgebruikers en jachthouders die gebruik willen maken van een aan de Faunabeheereenheid verleende ontheffing, dienen een machtiging aan te vragen bij de Faunabeheereenheid. Tenminste 24 uur voorafgaand aan het gebruik hiervan, dient deze machtiging te worden geactiveerd bij de Faunabeheereenheid. 22. Alle aanvragen voor ontheffing, machtiging en activering, dienen ingediend te worden bij de Faunabeheereenheid (één loket).
43
44
8
Handhaving
Wettelijk kader Hoofdstuk VIII van de wet behandelt toezicht, straf- en dwangbepalingen (art. 104, 112, en 113). Handhaving van de Flora- en faunawet kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk plaatsvinden. Overwegingen Op 17 december 2002 hebben GS van Noord-Brabant het Handhavingsdocument Flora- en faunawet Noord-Brabant vastgesteld. Hierin is de handhavingsstrategie beschreven. In 2006 wordt dit document geëvalueerd en zonodig herzien. De keuze voor de inzet van het bestuursrecht, strafrecht of beide (‘flankerend beleid’) is afhankelijk van ernst en/of aard van overtredingen en het beoogde effect van de handhavingsactie. Veel bepalingen in de Flora- en faunawet zijn gedragsvoorschriften, waarvan overtreding slechts op heterdaad in het veld kan worden vastgesteld. Inzet van het bestuursrechtelijke instrumentarium ligt niet voor de hand waar het moeilijk is een herhaalde overtreding te constateren, of waar de gevolgen van een overtreding niet ongedaan kunnen worden gemaakt. Dit is met name het geval bij de overtreding van algemene soortbeschermende verbodsbepalingen, bijvoorbeeld het doden van beschermde diersoorten zonder ontheffing. In dat geval ligt een “lik op stuk”-aanpak voor de hand door inzet van strafrecht. Bij overtreding van de gebiedsbeschermende bepalingen zijn er betere mogelijkheden voor inzet van het bestuursrechtelijk instrumentarium, aangezien de handhavingsinzet nauwkeuriger kan worden bepaald qua tijd en plaats. Het betreft met name de meldingsplicht en voorwaarden, gesteld bij handelingen ten aanzien van een beschermde leefomgeving. Met name bij overtreding van de voorschriften aan verleende ontheffingen ligt een bestuursrechtelijke aanpak wel voor de hand. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het ontbreken van vereiste preventieve maatregelen. Provinciale handhavers GS zijn bevoegd om provinciale toezichthouders aan te wijzen. Het is mogelijk toezichthouders tevens te laten aanwijzen en beëdigen als Buitengewoon Opsporings Ambtenaar (BOA). Deze combinatie van bevoegdheden biedt voor de provincie de beste mogelijkheden om de bepalingen van de Flora- en faunawet slagvaardig en effectief te kunnen handhaven. Het is daarom wenselijk dat de provinciale handhavers zowel toezichthouder als BOA zijn, zodat slagvaardig kan worden opgetreden in heterdaadgevallen.
45
Behalve handhaving vervullen deze functionarissen tevens een voorlichtende en adviserende rol ten aanzien van de verlening en het gebruik van vrijstellingen en ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet. Hiervoor is deskundigheid vereist op het gebied van faunabeheer, bestrijding van faunaschade in de land-, tuin- en bosbouw, en op het gebied van jacht en stroperijbestrijding. Samenwerking en informatie-uitwisseling Naast de provincie zijn er andere handhavingspartners die zich bezig houden met de Flora- en faunawet. Waar het werk van deze partners op hetzelfde vlak als dat van de provincie ligt, dan wel daar raakvlakken mee heeft, wordt samengewerkt. Op basis van artikel 104 Flora- en faunawet (toezicht en opsporing) zijn dit: de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van LNV; de AID heeft een algemene opsporingsbevoegdheid voor de groene wetgeving, waaronder de gehele Flora- en faunawet, maar richt zich met name op de soortenbescherming. De handhavingstaken van de AID vloeien voort uit de bevoegdheden van de Minister. Aangezien de wet en uitvoeringsbesluiten onder verantwoordelijkheid van de minister zijn uitgevaardigd ziet de AID een belangrijke taak voor zichzelf voor coördinatie, technische ondersteuning en terugkoppeling over een weer tussen de handhavingspraktijk en de beleidsvorming vanuit het vakdepartement; de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV; de ambtenaren van de Dienst Regelingen zijn aangewezen als toezichthouders Flora- en faunawet; politie en Openbaar Ministerie; de politie heeft algemene opsporingsbevoegdheid ten aanzien van alle strafbare feiten. Het OM beslist over de vervolging. Voor zover overtreding van de Flora- en faunawet strafbaar is gesteld in de Wet economische delicten, is zij bevoegd tot opsporing, met het oog op inzet van het strafrecht. De politie heeft een wettelijke toezichtstaak ten aanzien van de BOA’s en kan een belangrijke informerende, coördinerende, en signalerende taak vervullen tussen de minister en provincie als bevoegd gezag en de (tot op heden veelal versnipperde) opsporingscapaciteit in het veld. Dit draagt bij aan een efficiënt, slagvaardig en eenduidig provinciebreed handhavingsbeleid; Buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) zijn aanwezig bij terreinbeherende instanties als Staatsbosbeheer, Brabants Landschap en Natuurmonumenten, maar ook bij de huidige Wildbeheereenheden. De BOA’s vallen formeel onder toezicht van de politie, maar kunnen tegelijkertijd deel uitmaken van een organisatie tot wie de provinciale regelgeving zich richt; Overige handhavende instanties in het buitengebied die zich bezighouden met andere dan groene wetgeving, maar wel een signalerende functie kunnen vervullen richting de hierboven genoemde instanties (milieuwethandhavers bij gemeenten en keuropzichters en controleurs Wet verontreiniging oppervlaktewater van de waterschappen). 46
Om optimaal gebruik te maken van deze oog en oor-functie dienen deze handhavers op de hoogte te zijn van de Flora- en faunawet en het beleid, en bij constatering van een mogelijke overtreding de juiste ingang kennen voor het doorgeven van informatie. De door de provincie uitgegeven “Handleiding Toezicht Buitengebied" vervult hier een belangrijke functie. Doel van de samenwerking is de Flora- en faunawet zo effectief en efficiënt mogelijk te handhaven door waar nodig een afgestemd gezamenlijk op te treden, met inzet van een ieders bevoegdheden, vanuit een ieders verantwoordelijkheid. Dit houdt in uitwisseling van informatie en kennis, duidelijke afspraken over wie voor welk deel van de handhaving verantwoordelijk is, ‘kijken voor elkaar‘ (signaaltoezicht), en waar nodig projectmatig samenwerken. Met name deze laatste vorm van samenwerking (gericht op een bepaalde problematiek, gebiedsgericht en/of seizoensgericht) biedt goede mogelijkheden om het (persoonlijk) netwerk te versterken en informatie, kennis en deskundigheid uit te wisselen. Het Provinciaal Handhavingsoverleg Milieu (PHOM) is het platform waarin de samenwerking ten aanzien van handhaving gestalte heeft. In voorkomende gevallen worden hierin ook zaken aangaande handhaving Flora- en faunawet besproken. Provinciaal beleid 22. In 2006 wordt het Handhavingsdocument Flora- en faunawet NoordBrabant (2002) waarin de provinciale handhavingsstrategie is opgenomen, geëvalueerd en zonodig herzien. 23. De provincie neemt deel aan structureel overleg met AID, politie, BOA's en overige handhavende instanties in het buitengebied, teneinde een efficiënte en effectieve afstemming van handhavingsacties te verkrijgen.
47
48
9
Uitvoeringsaspecten
9.1
Communicatie en voorlichting
Communicatie Bij de uitvoering van het provinciale beleid ten aanzien van de uitvoering van de Flora- en faunawet zijn veel verschillende partijen betrokken. Naast de provincie zijn dit: de Faunabeheereenheid en de hierin deelnemende organisaties: ZLTO, Natuurmonumenten, Federatie Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer, Brabants Landschap en KNJV; grondgebruikers, die mogelijk schade ondervinden van al of niet door de wet beschermde diersoorten; gemeenten, met name die grond bezitten in het buitengebied; organisaties op het gebied van natuur- en dierenbescherming (Faunabescherming, Vogelbescherming Nederland en de Dierenbescherming); het Faunafonds, als adviserende en schade-vergoedende instantie; AID, politie, BOA’s en overige handhavende instanties in het buitengebied; de rijksoverheid (als wetgever) en met name het ministerie van LNV. Waar het gaat om handhaving, vindt afstemming plaats in het provinciaal handhavingsoverleg en de landelijke werkgroep handhavingsdocument Floraen faunawet (zie hoofdstuk 8). Voor de afstemming van het beleid met andere provincies vindt communicatie plaats binnen IPO-verband, in de IPO-werkgroep Flora- en faunawet. Dit is vooral noodzakelijk voor eenheid in beleid. Tussen de provincies kunnen er verschillen bestaan in uitvoeringsbeleid. Voorlichting In de periode 2002-2004 is veel aandacht besteed aan communicatie door middel van voorlichtingsavonden, informatiebrochures en via de provinciale internet-site. Vanaf 2005 wordt de voorlichting voornamelijk via de Faunabeheereenheid gevoerd (paragraaf 4.1). 9.2
Monitoring en evaluatie
Monitoring is een middel voor beleidsevaluatie en geeft inzicht in de uitvoering van het voorkomen en bestrijden van mogelijke schade door diersoorten. Ten behoeve van de uitvoering van de Flora- en faunawet zijn gegevens van belang over: - verspreiding, omvang en ontwikkeling van dierpopulaties (vogels en zoogdieren); - geleden schade aan belangen ingevolge de Flora- en faunawet (met name landbouw, bosbouw, verkeersveiligheid en flora en fauna); - de effectiviteit en efficiëntie van de getroffen maatregelen ter voorkoming en bestrijding van geleden schade. 49
De eindverantwoordelijkheid voor deze monitoring ligt bij de provincie. Bij de uitvoering van de monitoring is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincie, Faunabeheereenheid, grondeigenaren en – gebruikers (waaronder natuurterreinbeherende organisaties), gemeenten, politie, wegbeheerders, gezondheidsdiensten, burger- en defensieluchtvaart, jagers en jachtgerechtigden. Ieder van hen heeft hierbij een eigen rol: - de provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van verspreiding, omvang en ontwikkeling van dierpopulaties; - de grondeigenaren- en gebruikers zijn verantwoordelijk voor het systematisch verzamelen van gegevens over schade aan landbouw, bosbouw en flora en fauna op hun gronden; - gemeenten, politie, burger- en defensieluchtvaart en gezondheidsdiensten hebben een eigen en specifieke taak ten aanzien van de monitoring van veiligheidsaspecten; - de jagers en de uitvoerders van de beheersmaatregelen dienen de gegevens te verzamelen over getroffen preventieve maatregelen en afschot. Lokaal spelen de Wildbeheereenheden hierbij een belangrijke en coördinerende rol. De Faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het leggen van inhoudelijke relaties tussen de algemene monitoring en lokale gegevens. De Faunabeheereenheid heeft daarbij een toetsende rol ten aanzien van de kwaliteit en volledigheid van lokale gegevens. Ook speelt zij een belangrijke rol in de coördinatie tussen de diverse actoren. De Provincie stelt, mede op basis van de gegevens van de Faunabeheereenheid en het Faunafonds, een jaarlijkse monitoringsrapportage ‘uitvoering Flora- en faunawet’ op. Provinciaal beleid 24. De Provincie stelt, mede op basis van de gegevens van de Faunabeheereenheid en het Faunafonds, een jaarlijkse monitoringsrapportage ‘uitvoering Flora- en faunawet’ op. 9.3
Vaststellingsprocedure
Voor de vaststelling van deze nota is een openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. De ontwerp-beleidsnota is ter inzage gelegd op het provinciehuis en alle gemeentehuizen in Noord-Brabant van 14 november t/m 10 december 2005. De ingebrachte zienswijzen worden verwerkt in een nota van zienswijzen en wijziging. De nota is op 28 maart 2006 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en geldt voor onbepaalde tijd. Evaluatie van het gevoerde beleid zal periodiek (eens per 5 jaar) plaatsvinden.
50
Bijlage 1 Beleidsregels per diersoort Bosmuis, Apodemus sylvaticus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling (art. 75 Ffw) in gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken.
Provinciaal beleidskader
Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en bossen.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
-
Toegestane middelen
Middelen die krachtens de bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten; klemmen.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aanvragen 1, waarvan 1 geweigerd.
Brandgans, Branta leucoptus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing voor overwinterende brandganzen wordt niet verleend (kwetsbare soort) Ontheffing ’s zomers ter voorkoming van schade aan gewassen. Vestiging van een broedpopulatie is ongewenst.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Periode 1/4 t/m 30/9.
Toegestane middelen
Kogelgeweer vanaf .222 Remington en hagelgeweer 12, 16, 20.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aanvragen 0.
Canadese gans, Branta canadensis Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen (per 01-04-06)
Provinciaal beleidskader Gebied
Gehele provincie, m.u.v. aangewezen foerageergebieden voor ganzen en smienten.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar.
Toegestane middelen
Kogelgeweer vanaf .222 Remington en hagelgeweer 12, 16, 20.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aanvragen 18, waarvan 7 verleend, 9 geweigerd, 2 overig.
Damhert, Dama dama Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Rode lijst soort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Jachtaktehouders zijn aangewezen als categorie van personen ter beperking van de stand op de gronden waar zij rechthebbend zijn. Er wordt geen duurzame populatie nagestreefd (nul-optie).
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar.
Toegestane middelen
Kogelgeweer min. 6,5 mm / 2200 Joules.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aanvragen 1, waarvan 1 verleend.
51
Edelhert, Cervus elaphus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Voorafgaand aan eventuele herintroductie verlenen GS een aanwijzing of ontheffing op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid, t.b.v. populatiebeheer binnen het herintroductiegebied en in het belang van de openbare veiligheid (verkeersveiligheid), t.b.v. populatiebeheer en ter voorkoming van onnodig lijden van zieke en kreupele dieren. Aanvullend: ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en bossen buiten het herintroductiegebied.
Gebied
Conform op te stellen faunabeheerplan
Periode(n) en tijdstippen
Conform op te stellen faunabeheerplan.
Toegestane middelen
Kogelgeweer min. 6,5 mm/ 2200 Joules
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 0.
Ekster, Pica pica Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar. Van zonsopkomst tot zonsondergang
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aanvragen 42, waarvan 7 verleend, 25 geweigerd, 10 overig.
Fazant, Phasianus colchius Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Bejaagbaar wild (hanen: 15 oktober-31 januari; hennen: 15 oktober-31 december).
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
De stand (in een groter gebied) moet met reguliere bejaging op een acceptabel niveau worden gehouden. Ontheffing ter voorkoming van schade aan gewassen in gesloten tijd.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Buiten de bejaagbare periode. Na zonsondergang niet van toepassing.
Toegestane middelen
Hagelgeweer kaliber 12, 16, 20; kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 10, waarvan 5 verleend, 4 geweigerd, 1 overig.
Grauwe gans, Anser anser Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Beleidskader faunabeheer ganzen en smienten.
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Gebied
Gehele provincie, ’s winters met name akkerbouwgewassen, vollegrondsgroente en eerstejaars grasland (zaaidatum na 1 augustus). Niet binnen aangewezen foerageergebieden voor ganzen en smienten (periode 1 oktober – 1 april).
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar. Van zonsopkomst tot zonsondergang. 52
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .222 Remington.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 75, waarvan 29 verleend (alleen zomerperiode), 29 geweigerd, 17 overig.
Haas, Lepus europaeus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Bejaagbaar wild (15 oktober - 31 december).
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. De stand (in een groter gebied) moet met reguliere bejaging op een acceptabel niveau worden gehouden. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen in gesloten tijd.
Gebied
Gehele provincie op schadepercelen.
Periode(n) en tijdstippen
Buiten de bejaagbare periode. Zonodig ’s nachts met kunstlicht.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR. Kunstlicht op aanvraag ontheffing in akkerbouw, vollegrondstuinbouw en boomkwekerij.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 59, waarvan 36 verleend, 18 geweigerd, 5 overig.
Holenduif, Columba oenas Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Gebied
Gehele provincie op schadepercelen.
Periode(n) en tijdstippen
Groeiseizoen schadegewassen. Zonsopgang tot zonsondergang.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 10, waarvan 2 verleend, 2 geweigerd en 6 overig.
Houtduif, Columba palumbus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Bejaagbaar wild (15 oktober-31 januari).
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling voor grondgebruikers voor doden ter voorkoming van belangrijke schade aan
Provinciaal beleidskader
De stand (in een groter gebied) moet met reguliere bejaging op een acceptabel niveau worden
gewassen. gehouden. Jacht en landelijke vrijstelling zijn afdoende voor standsregulatie. Gebied
-
Periode(n) en tijdstippen
-
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20; kogelbuks kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 0.
Huismus, Passer domesticus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Rode lijst soort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Ontheffing wordt gezien de status als rode lijst soort niet verleend.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 1, waarvan 1 overig.
53
Kauw, Corvus monedula Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling voor grondgebruikers voor doden en opzettelijk verontrusten, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Provinciaal beleidskader
- (Gezien landelijke vrijstelling is ontheffingverlening vooralsnog niet aan de orde).
Gebied
-
Periode(n) en tijdstippen
-
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR. Voor gebruik vangkooien en kastvallen is geen ontheffing vereist.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 144, waarvan 63 verleend, 49 geweigerd, 32 overig.
Kleine rietgans, Anser brachyrhynchus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
De kleine rietgans behoort tot de kwetsbare soorten, met name vanwege de relatief geringe omvang van de, bij ons in het land voorkomende, Spitsbergen-populatie. Voor kwetsbare soorten worden geen ontheffingen verleend.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 0.
Knobbelzwaan, Cygnus color Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Gebied
Schadepercelen.
Periode(n) en tijdstippen
Groeiseizoen. Zonsopgang - zonsondergang
Toegestane middelen
Kogelbuks vanaf .222 Remington.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 72, waarvan 33 verleend, 31 geweigerd, 8 overig.
Kolgans, Anser albifrons Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Beleidskader faunabeheer ganzen en smienten
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie.
Gebied
Gehele provincie, ’s winters met name akkerbouwgewassen, vollegrondsgroente en eerstejaars
Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. grasland (zaaidatum na 1 augustus). Niet binnen aangewezen foerageergebieden voor ganzen en smienten (periode 1 oktober – 1 april). Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar. Tussen zonsopkomst en zonsondergang.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .222 Remington
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 27, waarvan 5 verleend, 14 geweigerd, 8 overig.
54
Konijn, Oryctolagus cuniculus Wettelijke status Landelijk beleidskader
Beschermde inheemse diersoort. Bejaagbaar wild (15 augustus-31 januari). Landelijke vrijstelling ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen voor grondgebruikers voor doden en opzettelijk verontrusten (art. 9 t/m 12). Ontheffing ter voorkoming van schade op begraafplaatsen en golfbanen op basis van art. 75 bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV.
Provinciaal beleidskader
Ontheffing in het belang van de openbare veiligheid (waterkeringen, spoordijken), in het belang van de veiligheid van het vliegverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade en ter voorkoming van schade op sportvelden en industrieterreinen.
Gebied
Taluds van primaire waterkeringen, sportvelden, kunstwerken (viaducten), spoorlijnen en op vliegvelden.
Periode(n) en tijdstippen
Jaarrond. Van zonsondergang tot zonsopkomst.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR. Tevens ontheffing vereist voor gebruik kunstlicht, buidels en fret bij / op waterkeringen, spoordijken, sportvelden en industrieterreinen Ten aanzien van belangrijke schade aan gewassen bij akkerbouwgewassen, groente en in boomkwekerijen.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 90, waarvan 49 verleend, 34 geweigerd, 7 overig.
Meerkoet, Fulica atra Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Gebied
Schadepercelen.
Periode(n) en tijdstippen
Groeiseizoen. Van zonsopgang tot zonsondergang.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 22, waarvan 8 verleend, 13 geweigerd, 1 overig.
Mol, Talpa europaea Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling voor doden (art. 9 t/m 11, zonder verdere restricties).
Provinciaal beleidskader
-
Gebied
-
Periode(n) en tijdstippen
-
Toegestane middelen
Klemmen, middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten voor het vangen en doden van mollen.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 0.
Nijlgans, Alopochen aegyptiacus Wettelijke status
Onbeschermde diersoort (exoot).
Landelijk beleidskader
Opzettelijk verontrusten en doden toegestaan; met het geweer alleen als een geweerdrager gemachtigd is in het veld te zijn (i.v.m. openstelling jacht, of i.v.m. uitvoering vrijstelling of ontheffing andere soorten).
Provinciaal beleidskader
- (Ontheffingverlening is niet aan de orde, gezien de wettelijke status als onbeschermde diersoort). 55
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdtippen
Gehele jaar. Zonsopgang – zonsondergang.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .222 Remington.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
N.v.t.
Patrijs, Perdix perdix Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Rode lijst-soort. Wildsoort, de jacht op de patrijs is niet geopend.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Ontheffing wordt gezien de status als rode lijst soort niet verleend.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 0.
Ree, Capreolus capreolus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Ontheffing in het belang van de openbare veiligheid (i.c. verkeersveiligheid), veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, bossen, onnodig lijden van zieke en gebrekkige dieren.
Gebied Periode(n) en tijdstippen
Gehele provincie. Mannelijke reeën van 1 mei t/m 15 september, vrouwelijke reeën van 1 januari t/m 15 maart. Bok- en geitkalveren eveneens van 1 januari t/m 15 maart. Van 1 mei t/m 15 september van één uur voor zonsopkomst tot één uur na zonsondergang. Buiten dit tijdvak van een half uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang.
Toegestane middelen
Geweren met ten minste één getrokken loop; kogelpatronen voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 980 Joule op 100 m afstand van de loopmond bedraagt. Kogelbuks vanaf .222 Remington
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 23, waarvan verleend 13, geweigerd 6, overig 4.
Rietgans, Anser fabalis Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Gezien de geringe aantallen worden geen ontheffingen voor doden verleend.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 0.
Ringmus, Passer montanus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Rode lijst soort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Ontheffing wordt gezien de status als rode lijst soort niet verleend.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 9, waarvan verleend 2, geweigerd 4, overig 3.
56
Roek, Corvus frugilegus Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie en voor doden op percelen met appels en peren en vollegrondsgroenten (inclusief peulvruchten) van 1 mei t/m 31 oktober. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen (voor andere typen gewassen en overige periode van het jaar.
Gebied
Gehele provincie op schadepercelen.
Periode(n) en tijdstippen
Groeiseizoen. Zonsopgang - zonsondergang
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 204, waarvan verleend 99, geweigerd 59, overig 46.
Rotgans, Branta bernicla bernicla Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. De rotgans behoort tot de kwetsbare soorten, met name vanwege het sterk wisselende broedsucces. Voor kwetsbare soorten worden geen ontheffingen verleend.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 2, waarvan geweigerd 2.
Smient, Anas penelope Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Beleidskader faunabeheer ganzen en smienten.
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade.
Gebied
Gehele provincie. Niet binnen aangewezen foerageergebieden voor ganzen en smienten (periode 1 oktober – 1 april).
Periode(n) en tijdstippen.
Gehele jaar.
Toegestane middelen
Uitsluitend hagelgeweer 12, 16, 20.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 14, waarvan verleend 1, geweigerd 11, overig 2.
Spreeuw, Sturnus vulgaris Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. De grootste schade richten spreeuwen in rijpend fruit (kersen, bessen) aan. Schade aan blauwe bessenteelt kan plotseling optreden en hoog uitvallen.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Juli tot en met november. Tot een uur na zonsondergang.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kogelbuks vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 24, waarvan verleend 8, geweigerd 8, overig 8.
57
Veldmuis, Microtus arvalis Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling (art. 75 Ffw) in gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken.
Provinciaal beleidskader
Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, bossen.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar.
Toegestane middelen
Middelen die krachtens de bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten; klemmen.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 3, waarvan geweigerd 3.
Verwilderde kat, Felix catus Wettelijke status
Onbeschermde diersoort (exoot).
Landelijk beleidskader
Vangkooien en kastvallen mogen worden gebruikt voor het vangen van verwilderde katten.
Provinciaal beleidskader
Jachtaktehouders zijn aangewezen als categorie van personen ter beperking van de stand op de gronden waar zij rechthebbend zijn (ontheffingverlening is niet aan de orde, gezien de wettelijke status als onbeschermde diersoort).
Gebied
Gehele provincie Noord-Brabant.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar. Van zonsopkomst tot zonsondergang.
Toegestane middelen
De aanwijzing betreft uitsluitend het gebruik van het geweer.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
N.v.t.
Vos, Vulpes vulpes Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling per 01-04-06.
Provinciaal beleidskader
Ontheffing in het belang van de openbare veiligheid (primaire waterkeringen), ter voorkoming van belangrijke schade aan bedrijfsmatig gehouden vee (met name Freilandbedrijven; vossenkerend raster niet vereist) en niet-bedrijfsmatig gehouden vee, ter voorkoming van schade aan flora en fauna (uitsluitend op basis van objectieve onderzoeksgegevens), ter voorkoming van schade aan sportvelden en industrieterreinen.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar met uitzondering van een schoontijd van 1 maart tot 1 juli. Van zonsopkomst tot zonsondergang. Indien geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn ook ’s nachts t.b.v. het gebruik van geweer en kunstlicht.
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20, en kogelbuks vanaf .222 Remington. Honden, vangkooi (bij dag en nacht), kunstlicht.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 66, waarvan verleend 20, geweigerd 30, overig 16.
Wilde eend, Anas platyrhynchos Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Bejaagbaar wild (15 augustus - 31 januari).
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Provinciale vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten in de gehele provincie. De reguliere bejaging en preventieve maatregelen zijn in de meeste gevallen toereikend om schade te voorkomen. In het voorjaar en tijdens de rijpingsfase van granen kunnen extra maatregelen noodzakelijk zijn. De stand (in een groter gebied) moet met reguliere bejaging op een acceptabel niveau worden gehouden. Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade. 58
Gebied
Schadepercelen in West –Brabant.
Periode(n) en tijdstippen
Buiten bejaagbare periode. Een half uur voor zonsopkomst tot maximaal een half uur na zonsondergang.
Toegestane middelen
Uitsluitend hagelgeweer 12, 16, 20.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 66, waarvan verleend 32, geweigerd 22, overig 12.
Wild zwijn, Sus scrofa Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort. Op basis van beleidslijn vastgelegd in de Nota Jacht en Wildbeheer geldt er voor Noord-Brabant een zogenaamde nul-optie. Dat wil zeggen, dat er geen wilde zwijnen in de provincie worden geaccepteerd. Reden hiervan is de bescherming van de varkenshouderij tegen mogelijke besmettingen met varkenspest e.d. Ook de schade aan de landbouw en het belang van de verkeersveiligheid is aan de orde.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Jachthouders zijn aangewezen als categorie van personen ter beperking van de stand op de gronden waar zij rechthebbend zijn. Aanvullend ontheffing voor het gebruik van kunstlicht.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
Gehele jaar. Overdag en ’s nachts.
Toegestane middelen
Geweren met ten minste één getrokken loop; kogelpatronen met een kaliber van ten minste 6,5 mm voor getrokken loop waarvan de (tref)energie ten minste 2200 Joule op 100 m afstand van de loopmond bedraagt. Zonodig geweer en kunstlicht.
Overige voorwaarden
In verband met de overbrenging van dierziekten moeten bemachtigde exemplaren terstond na bemachtiging worden onderworpen aan een veterinair onderzoek. Medewerking dient te worden verlenen aan het monitoringsonderzoek van wilde zwijnen in Nederland. Men dient daartoe twee serum-buisjes bloed van ieder geschoten wild zwijn af te nemen en op te sturen volgens aan de Gezondheidsdienst voor Dieren te Deventer.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aangevraagd 1, waarvan verleend 1.
Woelrat, Arvicola terrestris Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
-
Provinciaal beleidskader
Ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, met name fruitbomen.
Gebied
Gehele provincie.
Periode(n) en tijdstippen
-
Toegestane middelen
Klemmen. Rodenator. Middelen die krachtens de bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen: 0.
59
Zwarte kraai, Corvus corone Wettelijke status
Beschermde inheemse diersoort.
Landelijk beleidskader
Landelijke vrijstelling voor grondgebruikers voor opzettelijk verontrusten en doden, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
Provinciaal beleidskader
- (Gezien landelijke vrijstelling is ontheffingverlening vooralsnog niet aan de orde).
Gebied
-
Periode(n) en tijdstippen
-
Toegestane middelen
Hagelgeweer 12, 16, 20 en kaliber vanaf .22 LR.
Ontheffingen 2002 t/m 2004
Aantal aanvragen 217, waarvan verleend 88, geweigerd 70, overig 59.
Voor gebruik vangkooien en kastvallen is geen ontheffing vereist.
60
Bijlage 2 Draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden 1. Bevoegdheden College van Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zijn per 1 april 2002 gemachtigd om namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij besluiten te nemen in het kader van artikel 46, lid 5 van de Flora- en faunawet aangaande het sluiten van de jacht als gevolg van bijzondere weersomstandigheden. Deze bijzondere weersomstandigheden hebben vooral betrekking op extreme winterse omstandigheden en op perioden van grote en langdurige warmte. Ook is het mogelijk verleende ontheffingen tijdelijk buiten werking te stellen op grond van artikel 68. 2. Sluiting jacht bij winterse omstandigheden De Flora- en faunawet geeft ter bescherming van in het wild levende dieren een aantal regels. Een aantal hiervan heeft betrekking op winterse omstandigheden. Zo is het verboden te jagen: indien de grond bedekt is met sneeuw (behalve voor wat betreft: het vangen van eenden d.m.v. een eendenkooi, het jagen op wilde eenden en houtduiven, op de andere wildsoorten indien de jacht wordt uitgeoefend door middel van een drijfjacht, op wild, dat zich bevindt in of in de nabijheid van wakken of bijten in het ijs, op wild, dat als gevolg van weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert, op wild, dat zich tengevolge van hoge waterstand ophoudt op hoog gelegen gedeelten van het terrein. Aandachtspunten bij de besluitvorming met betrekking tot jachtsluiting bij winterse omstandigheden zijn: provinciaal overzicht van de sneeuw- en ijsbedekking; de aanwezigheid van ijzel, eventueel in combinatie met sneeuw; de aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel; de conditie van het wild en het aspect energieverbruik; het aspect landbouwschade in relatie tot het Faunafonds en de provinciale middelen; de wildsoorten. Met inachtneming van bovenstaande aandachtspunten is de provincie van mening dat sluiting van de jacht noodzakelijk is, indien voldaan wordt aan de navolgende criteria gerekend over de gehele provincie Noord-Brabant:
61
sneeuwbedekking bij bevroren sneeuw bij ijzel op sneeuw ijsbedekking op open water en rivieren, sloten en kanalen
> 90% en langer dan 21 dagen > 90% en langer dan 7 dagen > 90% en langer dan 7 dagen > 50% en langer dan 7 dagen
alle wildsoorten alle wildsoorten alle wildsoorten wilde eend
3. Sluiting van de jacht bij perioden van grote en langdurige warmte Bij een watertemperatuur hoger dan 20C en in een eiwitrijk milieu, veroorzaakt door bijvoorbeeld dode vissen en vogels kan een vorm van vergiftiging ontstaan, waaraan vooral watervogels en vissen kunnen doodgaan. Deze vorm van vergiftiging wordt aangeduid met de naam botulisme. De vergiftiging wordt veroorzaakt door de bacterie Clostridium botulinum. De feitelijke vergiftiging vindt plaats door een toxine(gif) dat onder bepaalde omstandigheden door de bacterie wordt geproduceerd. De bacterie vormt onder ongunstige omstandigheden sporen. Deze sporen zijn goed bestand tegen uitdrogen, koude en warmte en komen met name voor in bodemslib. Gebieden waar eenmaal botulisme is geconstateerd blijven dan ook potentiële botulismehaarden. Gunstige omstandigheden voor sporen om zich te ontwikkelen tot toxinevormende bacteriën is een watertemperatuur hoger dan 20C en een eiwitrijk milieu, zoals dode vogels of vissen. Het hangt dus van deze omstandigheden af of botulisme optreedt. Omdat bepaalde vormen van botulisme ook schadelijk kunnen zijn voor mensen en om een mogelijke extra verspreiding van botulisme tengevolge van jacht tegen te gaan, kan het wenselijk zijn om de jacht op wilde eenden te sluiten. 4.
Uitvoering sluiting jacht bij winterse omstandigheden
4.1. Procedure voor uitvoering bij winterse omstandigheden Aan de hand van informatie met betrekking tot de noodzaak van de sluiting van de jacht tengevolge van de winterse omstandigheden wordt door bureau Natuur en Landschap, Directie Ecologie een advies opgesteld voor het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant inzake de sluiting van de jacht. Het betreft hier informatie m.b.t. de in paragraaf 2 genoemde aandachtspunten. Als hulpmiddel wordt het in paragraaf 5.3. gegeven inventarisatieschema externe situatie gebruikt. In dit advies wordt aangegeven: datum van ingang; opsomming wildsoorten, waarop de jacht wordt gesloten; indien noodzakelijk een nadere aanduiding van de gebieden, waarin het jachtverbod van toepassing is; welke uitzonderingen mogelijk van toepassing zijn; de verhaalbaarheid van eventuele wildschade tijdens de sluiting.
62
Het besluit zal daarna op zo kort mogelijke termijn ter kennis worden gebracht aan de jachtaktehouders in de provincie. Middels telefonische informatie zal in eerste instantie de KNJV in kennis worden gesteld. De provincie (afdeling Communicatie) zal de regionale pers inlichten en in verband met de handhaving ook de regionale politie alsmede bureau Handhaving Natuur, Bos, Water informeren. De Faunabeheereenheid zal rechtstreeks de betrokken wildbeheereenheden informeren. 4.2.
Informatie en inventarisatie:
Weersituatie Informatie over de weersituatie voor de korte en langere termijn, alsmede de sneeuw-, ijs- en ijzelsituatie wordt verkregen via het KNMI in De Bilt. De bereikbaarheid van voedsel Informatie over de bereikbaarheid van voedsel wordt verkregen uit informatie van de KNJV, Staatsbosbeheer, Stichting Het Noordbrabants Landschap, Natuurmonumenten en Vogelbescherming. Middels het praktisch provinciaal dekkend netwerk van Wildbeheereenheden kan een goed inzicht worden verkregen over zowel de bereikbaarheid van voedsel en de conditie van het wild. Vogelwerkgroepen kunnen hierover ook informeren. Het kan van belang zijn om onderscheid te maken tussen wilde eenden en andere wildsoorten. Het is denkbaar dat wilde eenden door ijs- en sneeuwbedekking geen open water en voedsel meer tot hun beschikking hebben, terwijl wildsoorten als bijv. konijn, haas, fazant, houtduif nog in voldoende mate over voedsel beschikken. Ook kan reeds een indruk worden gegeven over de eventuele landbouw- en bosbouwschade. WBE's beschikken veelal over goede contacten met de plaatselijke land- en bosbouw. Landbouwschade Met betrekking tot het optreden van landbouw- en bosbouwschade wordt informatie ingewonnen bij de landbouworganisaties, Z.L.T.O., het Faunafonds, het Staatsbosbeheer en de bosgroepen in de provincie. Ook Natuurmonumenten en de Stichting Het Noordbrabants Landschap kunnen worden geraadpleegd inzake schade aan houtgewassen en beplantingen. Waar jachtsluiting door de provincie in overeenstemming is met de voorheen door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gehanteerde criteria, zal voor schadeloosstelling het Faunafonds kunnen worden aangesproken.
63
Overig In voorkomende gevallen kan informatie worden ingewonnen bij de provinciale contactpersonen van de KNJV en Vogelbescherming. Ook kan het zinvol zijn overleg te plegen met de aanpalende provincies en eventueel met het buurland België. Bejaagbaarheid wildsoorten Conform de Flora- en faunawet zijn de navolgende wildsoorten in Nederland vooralsnog bejaagbaar: wilde eend 15 augustus t/m 31 januari patrijs jacht is niet geopend fazanthaan 15 oktober t/m 31 januari fazanthen 15 oktober t/m 31 december haas 15 oktober t/m 31 december houtduif 15 oktober t/m 31 januari konijn 15 augustus t/m 31 januari 4.3. Inventarisatieschema externe situatie Datum aanvang vorstperiode: Gem. temp. over 10 aaneengesloten dagen: Datum aanvang sneeuwperiode: Dikte sneeuwdek na 10 dagen: Datum aanvang ijzelperiode: Aanwezigheid bevroren sneeuw: Aanwezigheid ijzel:
..., ...C ..., ... cm, ..., …, Aantal dagen: ... ..., Aantal dagen: ...
IJsbedekking:
sloten: kanalen: rivieren: open wateren:
...% ...% ...% ...%
Aanwezigheid waterwild:
in sloten in kanalen in rivieren op open water
ja/nee ja/nee ja/nee ja/nee
Bereikbaarheid voedsel voor:
waterwild goed/matig/slecht overig wild goed/matig/slecht
Conditie
goed/matig/slecht veel/matig/geen goed/matig/slecht veel/matig/geen
waterwild dode/verzwakte dieren: overig wild dode/verzwakte dieren:
64
Schade:
landbouw tuinbouw voederopslag kwekerij bos en beplantingen
Meldingen schade Faunafonds: Informatie K.N.M.I. Z.L.T.O. Faunafonds K.N.J.V. (W.B.E.) 5.
: : : :
veel/matig/geen veel/matig/geen veel/matig/geen veel/matig/geen veel/matig/geen …
Vogelbescherming : Staatsbosbeheer : Brabants Landschap : Natuurmonumenten:
Uitvoering sluiting jacht bij botulisme
5.1 Procedure Het besluit tot sluiting jacht wordt door de Gedeputeerde bij mandaat genomen. De jachtaktehouders worden daarna geïnformeerd via de KNJV en de Wildbeheereenheden. De provincie (afdeling Communicatie) zal hiervoor zorgdragen, en tevens voor de informatie aan de pers. 5.2 Voorkomen en bestrijden Dode dieren zijn potentiële bronnen van besmetting. De beste manier om botulisme te bestrijden is zo snel mogelijk aangetaste en dode dieren uit het water te verwijderen. In het algemeen mag worden aangenomen, dat de jacht niet extra bijdraagt aan de verspreiding van botulisme. De jacht op wilde eend wordt veelal beoefend met gebruikmaking van een apporterende jachthond, die de mogelijk aangeschoten en dode vogels bij de jager brengen. Desondanks kan het niet altijd voorkomen worden, dat het wild niet binnenkomt en op een onbereikbare plaats achterblijft. Ook is niet altijd aantoonbaar, dat deze dieren botulisme in de hand werken, aangezien zij veelal een voedselbron betekenen voor aasetende dieren. De combinatie van hoge watertemperaturen in ondiepe en stilstaande wateren, de reeds aanwezige botulisme-bacteriën en kadavers van watervogels kunnen echter een botulisme-explosie veroorzaken. 5.4. Advisering jachtsluiting Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant heeft per 1 april 2002 de bevoegdheid gekregen om tengevolge van bijzondere weersomstandigheden op basis van artikel 46 lid 5 van de Flora- en faunwet de jacht te sluiten. 65
Het voorkomen en bestrijden van botulisme kan een reden zijn om de jacht op waterwild te sluiten. Het betreft hier de jacht op de wilde eend (jacht geopend vanaf 15 augustus t/m 31 januari). Aandachtspunten bij de besluitvorming zijn: provinciaal overzicht van de watertemperaturen in de provincie het aantal botulisme meldingen en botulisme gevallen de weerssituatie en de weersvoorspellingen K.N.M.I. schadegevoeligheid landbouwgewassen informatie en advisering door derden Via informatie van waterschappen heeft de provincie de mogelijkheid om een goede indruk te krijgen van de situatie met betrekking tot de heersende watertemperaturen. Daarnaast wordt via het provinciale meldpunt voor botulisme gegevens ingezameld over het aantal botulisme gevallen. De KNJV opent een speciaal Botulisme-alarmnummer, indien daar vanwege de weersomstandigheden aanleiding toe is (06 - 532 838 73). Door de KNJV worden gegevens welke via dit nummer binnenkomen gebruikt voor verdere berichtgeving aan de provincie. Intern verspreidt de KNJV deze gegevens aan de wildbeheerenheden, die botulisme in hun werkgebied hebben. Daar de noodzaak tot bestrijding van schade door wild aan landbouwgewassen een belangrijke rol speelt bij de besluitvorming inzake de sluiting van de jacht, wordt door de provincie advies ingewonnen bij de provinciale en landelijke landbouworganisaties, het Faunafonds en de KNJV. 5.5. Sluiting jacht Sluiting van de jacht op basis van concrete criteria is praktisch niet mogelijk. Als insteek kan worden gebruikt de mate van aanwezigheid van botulisme in de stedelijke agglomeratie. Vaak wordt hier ondiep en stilstaand water aangetroffen met een veelheid aan watervogels, stadseenden e.d. Indien hier een veelvoud van botulisme wordt aangetroffen en uit mededeling van het K.N.M.I. gerekend mag worden op een aanhoudende sterke warmte-periode, kan sluiting van de jacht op de wilde eend worden overwogen. Hieraan voorafgaand kan een advies tot vrijwillige stopzetting van de jacht op de wilde eend worden gegeven, dan wel een regionaal verbod binnen de provincie worden uitgevaardigd. Overleg met betrokken organisaties is te verkiezen boven een eenzijdig te nemen besluit.
66
6. Heropening van de jacht na gewijzigde weersomstandigheden Indien de winterse omstandigheden zich, nadat een jachtsluiting van kracht is geworden, in positieve zin gaan wijzigen (dooi), zal bij de informanten nader advies worden ingewonnen om tot heropening van de jacht over te gaan. De conditie van het wild zal hierbij een belangrijke rol spelen. Het schadeaspect is nadrukkelijk aan de orde. Advies van ZLTO, alsmede van het Faunafonds wordt bij de besluitvorming betrokken. Indien de watertemperatuur tot beneden 20C is gezakt, zal bij de informanten nader advies worden ingewonnen om tot heropening van de jacht over te gaan. De conditie van het waterwild en de eventuele aanwezigheid van kadavers zal bij de besluitvorming worden betrokken. 6.1. Procedure heropening jacht na sluiting t.g.v. winterse omstandigheden Aan de hand van informatie met betrekking tot de noodzaak van het heropenen van de jacht na een periode van sluiting als gevolg van winterse omstandigheden wordt door de bureau Natuur en Landschap, Directie Ecologie een advies opgesteld voor het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant inzake de heropening van de jacht. Het betreft hier informatie m.b.t. de in paragraaf 2 genoemde aandachtspunten. Het inventarisatieschema externe situatie kan wederom als hulpmiddel worden gebruikt. In het advies wordt aangegeven: datum van ingang; opsomming wildsoorten, waarop de jacht wordt heropend; indien noodzakelijk een nadere aanduiding van de gebieden waar de jacht zal worden heropend; welke uitzonderingen van toepassing zijn. Het besluit zal daarna op zo kort mogelijke termijn ter kennis worden gebracht aan de Faunabeheereenheid. Middels telefonische informatie zal in eerste instantie de KNJV in kennis worden gesteld. De provincie (afdeling Communicatie) zal de regionale pers inlichten en in verband met de handhaving ook de regionale politie alsmede het bureau Handhaving Natuur, Bos, Water informeren. 6.2. Informatie en inventarisatie Het opvragen van informatie ten behoeve van de besluitvorming inzake heropening van de jacht na sluiting van de jacht ten gevolge van winterse omstandigheden richt zich voornamelijk op de volgende gegevens: de weersituatie voor de korte en langere termijn; de bereikbaarheid van voedsel; de oppervlakte open water; de conditie van de dieren; het optreden van landbouw-, c.q. bosbouwschade. 67
Middels inventarisatie van gegevens welke verstrekt worden door de groeperingen, welke ook betrokken waren bij de besluitvorming inzake de sluiting van de jacht wordt het advies aan het College van Gedeputeerde Staten opgesteld. 6.3. Procedure heropening jacht na sluiting t.g.v. botulisme De provincie verkrijgt informatie over de watertemperatuur bij de waterschappen. Is deze gedaald beneden de 20 C en wordt vanuit het provinciale meldpunt aangegeven, dat het aantal botulisme gevallen afneemt, dan zal het bureau Natuur en Landschap aan het College van Gedeputeerde Staten adviseren de jacht op de wilde eend te heropenen. Dit advies zal worden opgesteld aan de hand van de ingewonnen informatie en in overleg met de groeperingen, welke ook bij de sluiting van de jacht tengevolge van botulisme betrokken waren. In het advies wordt aangegeven: datum van ingang indien noodzakelijk een nadere aanduiding van de gebieden waar de jacht zal worden heropend welke uitzonderingen van toepassing zijn Het besluit wordt daarna op zo kort mogelijke termijn ter kennis gebracht aan de Faunabeheereenheid. Middels telefonische informatie zal in eerste instantie de KNJV in kennis worden gesteld. De provincie (afdeling Communicatie) zal de regionale pers inlichten en in verband met de handhaving ook de regionale politie en het bureau Handhaving Natuur, Bos, Water informeren.
68
Bijlage 3 Draaiboek noodaanwijzing beschermde leefomgeving 1. Bevoegdheden GS Vanaf de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet zijn GS bevoegd besluiten te nemen tot de aanwijzing van beschermde leefomgevingen (BLO). In de nota Uitvoering Flora- en faunawet is aangegeven dat vooralsnog alleen gebruikt zal worden gemaakt van een noodaanwijzing (op basis van artikel 24 Flora- en faunawet). Een noodaanwijzing is alleen mogelijk als gelijktijdig ook de reguliere procedure voor aanwijzing wordt gevolgd. Door gebruik te maken van de noodaanwijzing wordt de BLO alleen sneller van kracht. Er moet altijd een ontwerp liggen, dat later vastgesteld wordt. In artikel 24 Flora- en faunawet is de noodaanwijzing als volgt geregeld; In geval van dringende noodzaak kunnen GS gelijktijdig bij het vaststellen van het ontwerp van een besluit tot aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving of op een nadien gelegen tijdstip, de plaats waarop dat ontwerp betrekking heeft, aanwijzen als beschermde leefomgeving voor de bij dat besluit genoemde beschermde inheemse plantensoort of beschermde inheemse diersoort. Dit besluit vervalt zodra GS op het ontwerp van een besluit beslissen, doch in ieder geval na verloop van een jaar na de vaststelling van dat ontwerp. De procedure is verder overeenkomstig een ‘normale’ aanwijzing als beschermde leefomgeving. Dit draaiboek voor de noodaanwijzing van een beschermde leefomgeving kent 4 fasen: Voorbereidingsfase Uitvoeringsfase Toezicht- / handhavingsfase Evaluatiefase 2. Voorbereidingsfase Aan de hand van informatie met betrekking tot de noodzaak van de noodaanwijzing van een beschermde leefomgeving wordt door bureau Natuur en Landschap een advies opgesteld voor het college van GS. De volgende informatie is hierbij noodzakelijk: het voorkomen van de beschermde inheemse dier- of plantensoort waarvan de betreffende leefomgeving acuut wordt bedreigd; de manier waarop en de mate waarin de leefomgeving acuut wordt bedreigd; de betekenis van de betreffende leefomgeving voor de instandhouding van de soort in Noord-Brabant;
69
een kadastrale aanduiding van de percelen waarop de aan te wijzen plaats is gelegen en een kaart waarop de plaats is aangegeven; een beschrijving van de handelingen die een aantasting van de betekenis van de aangewezen plaats als leefomgeving van de betreffende soort ten gevolge kunnen hebben; de datum waarop de aanwijzing dient in te gaan (dit is de datum van bekendmaking, in de provinciale dan wel lokale dagbladen)). informatie over de financiële gevolgen van de aanwijzing (inventarisatie bestaand gebruik perceel en de beperkingen die voor schadevergoeding in aanmerking zouden moeten komen).
Overigens dient nagegaan te worden in hoeverre de aan te wijzen plaats deel uitmaakt van een in het kader van de Natuurbeschermingswet aangewezen beschermd of staatsnatuurmonument, Vogel- of Habitatrichtlijngebied. Is dat het geval, dan is aanwijzing als beschermde leefomgeving krachtens de Floraen faunawet niet mogelijk. Voor welke soorten kan een BLO worden aangewezen? Een BLO kan worden aangewezen ten behoeve van beschermde inheemse dieren plantensoorten. Beschermde inheemse diersoorten zijn volgens de Flora- en faunawet alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen. Uitgezonderd daarvan zijn echter gedomesticeerde zoogdier- en vogelsoorten (aan te wijzen bij AmvB), zwarte rat, bruine rat, huismuis en vissoorten waarop de Visserijwet van 1963 van toepassing is. Daarnaast zijn beschermde inheemse dier- en plantensoorten aangewezen in het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten. Een noodaanwijzing ligt in de rede als: een leefomgeving van een beschermde inheemse diersoort acuut bedreigd wordt; de betreffende soort een rode lijstsoort is of anderszins in (inter)nationaal opzicht van belang is; de betreffende leefomgeving een van de weinige van de soort in NoordBrabant is. andere, bestaande beschermingsmogelijkheden zoals bestemmingsplan, Wm-vergunning etcetera, niet toereikend zijn voor bescherming. De landelijke prioritering van Rode lijst-soorten is richtinggevend. Bij elke noodaanwijzing zal expliciet worden aangegeven waarom tot aanwijzing wordt overgegaan. De noodaanwijzing zal overeenkomstig het in de nota geformuleerde beleid alleen in noodsituaties waar acute bescherming noodzakelijk is, worden gebruikt. 70
3. Uitvoeringsfase Als GS overeenkomstig het advies van bureau Natuur en Landschap het ontwerp-besluit voor de noodaanwijzing hebben genomen, dienen de volgende stappen te worden genomen; het ontwerp wordt ter inzage gelegd gedurende 6 weken; aan de Minister van LNV, de gebruikers en eigenaren van de betreffende percelen, het dagelijks bestuur van het betreffende waterschap en b&w van de betreffende gemeente(n) dienen wordt onverwijld bericht dat het ontwerp-besluit is genomen; de normale procedure in het kader van het ontwerp-besluit gaat van start (uniforme openbare voorbereidingsprocedure volgens afd. 3.4 Awb). De normale procedure in het kader van het ontwerp-besluit is als volgt: een ieder kan een zienswijze indienen; GS stellen de PPC in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerpbesluit en de daarover ontvangen zienswijzen. Bureau Natuur en Landschap bereidt op grond van de verzamelde informatie, de ingebrachte zienswijzen en het advies van de PPC een besluit voor, waarin GS besluit tot al of niet definitieve aanwijzing van de betreffende percelen als beschermde leefomgeving. Overeenkomstig de wet, dient dit definitieve besluit binnen één jaar na vaststelling van het ontwerp-besluit te worden genomen. Indien dit niet gebeurt, vervalt het ontwerp-besluit en is de status van beschermde leefomgeving niet meer van toepassing. De rechtsgevolgen van de aanwijzing tot beschermde leefomgeving zijn: een verbod de in het concept- dan wel aanwijzingsbesluit genoemde handelingen te verrichten; de plicht GS minimaal 1 maand en maximaal 1 jaar vooraf in kennis te stellen van voorgenomen genoemde handelingen; GS kunnen voorschriften verbinden aan het verrichten van de gemelde handelingen; de voorschriften kunnen mede gericht zijn aangerichte schade te herstellen; het verbod geldt niet als de kennisgeving aan GS is gedaan en GS niet uiterlijk op de dag voorafgaand aan de datum dat de handelingen worden uitgevoerd schriftelijk hebben meegedeeld bezwaar te hebben of wordt gehandeld overeenkomstig de door GS gestelde voorschriften; GS kunnen schadevergoeding toekennen indien hiertoe aanleiding bestaat. 4. Toezicht- / handhavingsfase Voor elke aanwijzing zal, samen met Afdeling Handhaving, een toezichts- / handhavingsplan worden geschreven en bekendgemaakt aan handhavingspartners. De inhoud van dit plan is afhankelijk van de inhoud van de aanwijzing (handelingen en bijbehorende meldingsplicht). 71
5. Evaluatiefase Het genomen besluit wordt vervolgens geëvalueerd. Door bureau Natuur en Landschap wordt alle mogelijke informatie verzameld omtrent de in het kader van de noodprocedure aangewezen beschermde leefomgeving. Hierbij is zowel monitoring van de soort waarvoor de aanwijzing plaatsvond van belang, als informatie over verrichte handelingen op de aangewezen percelen (in te winnen bij eigenaren en gebruikers). Overigens dient bij aanwijzing van een beschermde leefomgeving de monitoring apart te worden bezien. De uitvoering van monitoring is afhankelijk van voor welke soort de aanwijzing plaatsvond en in hoeverre de soort en de locatie deel uitmaken van het provinciale meetnet. Overeenkomstig artikel 25 Flora- en faunawet kunnen GS de aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving geheel of gedeeltelijk intrekken. Hiervoor is dezelfde procedure als de aanwijzing van toepassing. De noodaanwijzing vervalt als de rest van de aanwijzingsprocedure na een jaar niet is afgerond.
72
Provincie Noord-Brabant
Ontwerp-beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006 Nota van zienswijzen en wijziging Auteur
Hans Hollander Datum
3 maart 2006
73
Inhoud 1
Inleiding
2
2
Ingebrachte zienswijzen
3
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 3
3.1 3.2 3.3 3.4 4
Algemeen Beschermde leefomgeving Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen Sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden Zoeken en rapen van kievitseieren Schadebestrijding en beheer - algemeen Beleidsregels per diersoort Toezicht en handhaving Uitvoeringsaspecten Adviezen Faunafonds en PCNL
Advies Faunafonds Reactie GS Advies PCNL Reactie GS Wijzigingsvoorstellen
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
3 4 4 5 7 9 22 30 30 31
31 31 32 32 33
1/35
10
Inleiding
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Op grond van deze wet zijn verschillende taken en bevoegdheden aan de provincies toebedeeld. De provincie Noord-Brabant heeft voor een nadere invulling daarvan in 2002 de Beleidsnota uitvoering Flora- en faunawet voor een periode van 2 jaar vastgesteld. In 2005 is een evaluatie van de uitvoering in de periode 2002-2004 opgesteld. Op grond van de evaluatie, het Beleidskader faunabeheer en enkele wetswijzigingen is vervolgens de ontwerp-beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010 in procedure gebracht. Deze ontwerp-beleidsnota is op 1 november 2005 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en ter visie gelegd van 14 november t/m 10 december 2005, op het provinciehuis en alle Brabantse gemeentehuizen. Er zijn 8 zienswijzen ontvangen: 1. Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, Van Dijkstraat 28, 5715 AV Lierop 2. WBE Nistelrode, Dijkstraat 12, 5388 PN Nistelrode 3. De Faunabescherming, Amsteldijk Noord 135, 1183 TJ Amstelveen 4. ZLTO, Postbus 91, 5000 MA Tilburg 5. KNJV, Portugalstraat 26, 4614 JM Bergen op Zoom 6. SBNL / Vanellus Vanellus, Postbus 159, 3960 BD Wijk bij Duurstede 7. B&W van de Gemeente Someren, Postbus 290, 5710 AG Someren 8. WBE Asten, Wilhelminastraat 23, 5721 KG Asten Deze zijn verwerkt in deze nota van zienswijzen en van een reactie voorzien. Het Faunafonds is gevraagd te adviseren over de ontwerp-beleidsnota, conform artikel 83 van de Flora- en faunawet. Dit advies is ontvangen op 14 februari 2006. De Provinciale Commissie voor Natuur en Landinrichting (PCNL) heeft in haar vergadering van 24 november 2005 de ontwerp-beleidsnota besproken. Bij brief van 8 december 2005 heeft zij haar advies uitgebracht. Leeswijzer De ingekomen zienswijzen zijn niet integraal opgenomen, maar zoveel mogelijk samengevat (hoofdstuk 2). De volgorde van behandeling van de zienswijzen is gelijk aan de opzet van de ontwerp-beleidsnota. De ingekomen zienswijzen zijn genummerd als boven. De adviezen van het Faunafonds en de PCNL zijn integraal opgenomen (hoofdstuk 3). Op grond van de ingekomen zienswijzen en de adviezen van Faunafonds en PCNL zijn wijzigingen van de ontwerp-beleidsnota voorgesteld (hoofdstuk 4).
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
2/35
2
Ingebrachte zienswijzen
2.1
Algemeen
Onderwerp: Algemene opmerkingen Dierenbescherming, ZLTO en KNJV. Samenvatting zienswijze: Met belangstelling heeft de Dierenbescherming kennis genomen van de Ontwerp Beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006 – 2010. Voorliggende nota is in het algemeen duidelijk, compact en volledig voor wat betreft de relevante onderwerpen. Vanuit het perspectief van de Dierenbescherming staan er echter een aantal inhoudelijke punten in, waarin zij zich niet kan vinden. De ZLTO heeft kennis genomen van de Beleidsnota Uitvoering Flora- en Faunawet 2006-2010. De nota geeft aanleiding tot een aantal opmerkingen betreffende het beleid ten aanzien van een aantal diersoorten. De ZLTO vertrouwt er op dat met de gemaakte opmerkingen rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de nota. Hoewel de nota op wezenlijke punten een verbetering is van de vorige beleidsnota is de KNJV van mening dat verwerking van haar zienswijze kan leiden tot nog evenwichtiger, praktischer en duidelijker beleidskader. Indiener(s) zienswijze: 1, 4, 5. Reactie GS: Onderwerp: Ontbrekende hoofdstukken Samenvatting zienswijze: Hoofdstukken over inventarisatie en de financiële onderbouwing van het beleid ontbreken. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: In paragraaf 9.2 van de ontwerp-beleidsnota is een kader opgenomen voor monitoring en evaluatie. Op grond van de ingebrachte zienswijzen (paragraaf 2.9 van deze nota van zienswijzen) is in hoofdstuk 4 een aanvulling opgenomen. De financiële onderbouwing van het beleid is onderdeel van de provinciale begroting en vormt geen onderdeel van de vast te stellen beleidsnota. Onderwerp: Biodiversiteit Samenvatting zienswijze: Dat de wet zich niet beperkt tot bedreigde en kwetsbare soorten maar een brede bescherming biedt, impliceert niet automatisch dat daarbij bijgedragen wordt aan de biodiversiteit. Biodiversiteit betekent letterlijk “soortenveelvoud”. Een brede bescherming kan er zelfs toe leiden dat bepaalde soorten andere soorten gaan domineren en wegdrukken. Als het provinciaal beleid het begrip biodiversiteit voorstaat zal zij in dat betreffende beleid ook vormen van populatiebeheer moeten gaan definiëren. Indiener(s) zienswijze: 2. Reactie GS: Bij het begrip biodiversiteit gaat het sec niet om zoveel mogelijk soorten, maar om een optimale variatie in de ruimte al naar gelang de
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
3/35
natuurlijke omstandigheden (verscheidenheid van soorten). De bescherming van diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet, ook die van diersoorten die mogelijk effecten hebben op andere beschermde diersoorten. Pas als aantoonbaar, op grond van objectieve gegevens, sprake is van “schade aan flora en fauna” is ingrijpen in populaties gerechtvaardigd. Op grond van de Flora- en faunawet is “populatiebeheer” met name toepasbaar voor grofwildsoorten (edelhert, ree, damhert, wild zwijn). Deze zienswijze wordt hierom niet onderschreven. 2.2
Beschermde leefomgeving
Onderwerp: Definitie belanghebbenden Samenvatting zienswijze: GS wijzen een beschermde leefomgeving aan, aan de hand van een openbare voorbereidingsprocedure waarin belanghebbenden worden verzocht om een zienswijze. Hierin wordt verder niet gedefinieerd wat de voorwaarde is om belanghebbende te kunnen zijn, terwijl waterschappen en gemeenten wel met name worden genoemd. Indiener(s) zienswijze: 2. Reactie GS: Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Flora- en faunawet bepaalt dat door een ieder zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Naast gemeente en waterschap worden ook eigenaar en gebruiker van percelen waarop een aanwijzing betrekking heeft, in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen op het voorgenomen besluit. 2.3
Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen
Onderwerp: Financiering FBE op basis van projectsubsidies Samenvatting zienswijze: GS financieren de uitvoeringskosten van de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant op basis van projectsubsidies, inclusief het opstellen van faunabeheerplannen. Dit betekent dat er vanuit de provincie geen structurele financiële ondersteuning is voor een organisatie die is opgericht op basis van landelijke wetgeving, om de uitvoering van een deel van het provinciaal beleid te ondersteunen. Financiering op basis van projectsubsidies is deels afhankelijk van wisselend provinciaal beleid. Indiener(s) zienswijze: 2. Reactie GS: Gedeputeerde Staten hebben in de ontwerp-beleidsnota de intentie vastgelegd om de Faunabeheereenheid structureel te financieren, vanwege de wettelijke basis en het belang voor uitvoering van het provinciaal beleid. Provinciale Staten hebben echter budgetrecht. Hoewel de financiering van de Faunabeheereenheid structureel is opgenomen in de provinciale begroting, is dat altijd onder voorbehoud van goedkeuring door Provinciale Staten.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
4/35
Over de financiering van de Faunabeheerheden bestaan bestuurlijke afspraken van het IPO met de minister van LNV. Op grond hiervan dragen de provincies zorg voor de financiering van de Faunabeheereenheden. De beleidsnota wordt hierop aangepast. Onderwerp: Wenselijkheid faunabeheerplan voor de vos Samenvatting zienswijze: De Faunabeheereenheid wordt verzocht in 2006 een geactualiseerd faunabeheerplan op te stellen, onder andere voor de vos. Gezien het feit dat de vos per 01-04-2006 op de landelijke vrijstellingslijst komt, is een faunabeheerplan niet meer nodig. Indiener(s) zienswijze: 2. Reactie GS: De vrijstelling niet voor alle bij wet erkende belangen, maar vooralsnog alleen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Mogelijk wordt hieraan toegevoegd: ter voorkoming van schade aan flora en fauna. De beleidsnota anticipeert echter niet op toekomstige ontwikkelingen. Voor overige erkende belangen kan planmatig beheer nodig zijn, zoals bij vossen in relatie tot weidevogelbescherming en hobbymatig gehouden vee. Een faunabeheerplan kan lokaal beheer gericht vormgeven. Dit in overleg met de betrokken partijen. 2.4
Sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden
Onderwerp: Sluiting van de jacht in relatie tot niet-wildsoorten Samenvatting zienswijze: Tijdens barre weersomstandigheden in de winter zijn alle diersoorten extra gevoelig voor verstoring en hebben met name zeldzame en bedreigde soorten alle tijd en ruimte nodig voor het zoeken naar voedsel. Het is dan ook essentieel onder dergelijke omstandigheden de jacht in zijn geheel te sluiten, inclusief het gebruik van het geweer bij schadebestrijding op grond van verleende ontheffingen. De aanwezigheid van jagers al of niet met honden in het buitengebied en het lawaai van schoten verstoort alle aanwezige dieren. Bij voorkeur dienen alle verstorende activiteiten in het buitengebied in dergelijke situaties te worden gestaakt. Bij winterse omstandigheden zal de meeste schade worden veroorzaakt door vorst en/of ijzel. De schade die door dieren wordt aangericht valt hierbij in het niet. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: De bevoegdheid tot sluiting van de jacht heeft uitsluitend betrekking op de 5 wildsoorten, waarop de jacht is geopend (haas, konijn, wilde eend, houtduif en fazant). Het gaat hier om een noodprocedure. Bij verleende ontheffingen is daarnaast als standaardvoorschrift opgenomen: “Bij bijzondere weersomstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 46 lid 5 besluiten om de jacht voor een bepaalde tijd te sluiten. In geval van sluiting van de jacht mag van deze ontheffing geen gebruik worden gemaakt.” Het verbieden van “alle” verstorende activiteiten in het buitengebied is echter niet
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
5/35
mogelijk, op grond van onze bevoegdheden in het kader van de Flora- en faunawet. Onderwerp: Criteria op grond waarvan tot sluiting wordt overgegaan Samenvatting zienswijze: Met de criteria op grond waarvan de provincie besluit de jacht te sluiten, kan niet worden ingestemd. Bij ijzel en bevroren sneeuw is al het voedsel direct onbereikbaar en kan dus geen week worden gewacht met sluiting van de jacht. Ook wanneer 90% van het oppervlak met sneeuw is bedekt kan geen drie weken worden gewacht met sluiting van de jacht. Deze eis geldt een dermate onwaarschijnlijke omstandigheid die vermoedelijk nooit in onze klimaatzone zal voorkomen. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: Bedoelde criteria waaraan moet zijn voldaan, alvorens tot sluiting van de jacht wordt overgegaan, zijn conform de Flora- en faunawet gericht op de instandhouding van het wild. Het is voor de betrokken diersoorten onnodig om eerder tot sluiting van de jacht over te gaan, de instandhouding van bedoelde soorten is bij aanvang van bijzondere weersomtandigheden immers niet direct in het geding, maar pas wanneer deze langer aanhouden. Bovendien is het ongewenst in relatie tot de bij wet erkende belangen. Bij eerdere sluiting zou onnodig veel schade kunnen ontstaan. Onderwerp: Heropening van de jacht Samenvatting zienswijze: Bij heropening van de jacht dient rekening te worden gehouden met de tijd die dieren nodig hebben om te herstellen na een periode van winterse omstandigheden. Alle diersoorten hebben na een periode van strenge vorst tenminste 3 tot 4 weken nodig om hun conditie weer enigszins op peil te brengen, aangezien voedsel niet onmiddellijk na het intreden van de dooi beschikbaar is. Wanneer de dieren zich in het voorjaar gaan voorbereiden op de voortplanting duurt deze periode uiteraard nog langer. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: Het wachten met heropening van de jacht, 3 tot 4 weken of nog langer na een periode met strenge vorst, betekent dat onvoldoende tegemoet gekomen wordt aan de bij wet erkende belangen. Hierdoor zou onnodig veel schade aan gewassen kunnen ontstaan. Ook in dit geval is de instandhouding van de betreffende soorten niet in het geding. Onderwerp: Intrinsieke waarde Samenvatting zienswijze: De stelling dat de jacht niet op gespannen voet zou staan met de intrinsieke waarde van als wild aangemerkte diersoorten, mits deze zorgvuldig wordt uitgevoerd, is onjuist. De intrinsieke waarde van het dier is de "zelfstandige" waarde van een dier, los van de (nuts)waarde van het dier voor de mens. Het doden van dieren in het kader van hobbymatige plezierjacht is een onacceptabele schending van de intrinsieke waarde. In het jachtspel zitten traditionele jagersregels ingebouwd ("weidelijkheid"). Deze zijn niet alleen Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
6/35
gericht op het beperken van het leed, maar geven ook de kaders aan van de jacht zelf. De wettelijke vereisten nemen niet weg dat de intrinsieke waarde wordt aangetast. Dit is niet acceptabel. Bedoelde zin dient uit de nota te worden verwijderd. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: Het is een afweging geweest van de wetgever om enerzijds uit te gaan van verregaande bescherming (art. 2) en anderzijds o.a. voor wildsoorten vrijstelling van art. 9 en 10 te verlenen. De regel "Mits de jacht zorgvuldig wordt uitgevoerd ... diersoorten" wordt geschrapt, aangezien deze niets toevoegt, maar ook niets afdoet aan dit principe. Onderwerp: Extreme zomerse weersomstandigheden Samenvatting zienswijze: Bij bijzondere weersomstandigheden wordt de nadruk gelegd op extreme winterse situaties, maar de zeer warme zomer van 2003 heeft laten zien dat ook bij extreme zomerse omstandigheden dieren in de problemen kunnen komen door gebrek aan voedsel, water, uitdroging e.d. Naast botulisme zou ook met andere extreme zomerse omstandigheden rekening gehouden dienen te worden. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: De vijf wildsoorten waarop de jacht is geopend, zijn niet bijzonder gevoelig voor droogte etc. Sluiting van de jacht bij extreme zomerse omstandigheden is daarom niet van belang in relatie tot de instandhouding van deze wildsoorten. 2.5
Zoeken en rapen van kievitseieren
Onderwerp: Argumenten voor zoeken en rapen Samenvatting zienswijze: De Vereniging van Weidevogelbeheerders Vanellus Vanellus is geschikt als erkend samenwerkingsverband van weidevogelbeschermers in de zin van de wet. Bij de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 heeft de provincie Noord-Brabant geen ontheffing verleend voor het rapen van kievitseieren. Gevolg was een landelijke afname in 2004 van 1100 naar 200 actieve leden en van 90.000 hectare naar 14.000 hectare beschermde oppervlakte. Voor Noord-Brabant ging het om een terugval van 141 beheerders in 2000 naar 15 beheerders in 2004. In 2000 beheerden zij samen 7656 hectares en dit is in 2004 teruggevallen naar 630 hectares. Nu het beperkt rapen van kievitseieren niet meer mogelijk is, komt ook de nestbescherming in het gedrang. Indiener(s) zienswijze: 6. Reactie GS: De Vereniging Vanellus Vanellus is in 2003 door ons erkend als samenwerkingsverband van weidevogelbeschermers als bedoeld in de wet. Aangezien het provinciaal beleid zoeken en rapen niet toestaat, is in 2002 en 2003 de gevraagde ontheffing hiervoor geweigerd. In bezwaar en beroep zijn deze besluiten in stand gebleven. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
7/35
Sinds 2002 is in Noord-Brabant sprake van een afname van het aantal vrijwilligers van Vanellus Vanellus. De “vrijwillige weidevogelbescherming”, gecoördineerd door Brabants Landschap, kende echter een toename van 556 vrijwilligers in 2002 tot 706 in 2004 (734 in 2005). Voor een deel betreft dit vrijwilligers afkomstig van Vanellus Vanellus. Daarnaast was sprake van een toename van de beschermde oppervlakte van 7.686 ha in 2002 tot 11.282 ha in 2004 (12.368 ha in 2005). Deze toename is niet zo groot als de afname van de door Vanellus Vanellus beschermde oppervlakte, maar het is kennelijk onjuist te stellen dat door het niet toestaan van zoeken en rapen de nestbescherming in het gedrang komt. Onderwerp: Effect van zoeken en rapen van kievitseieren Samenvatting zienswijze: De weidevogelpopulaties, behalve van de kievit, staan landelijk onder druk. Ook kritische weidevogelsoorten als grutto, tureluur en scholekster komen daardoor onder druk te staan. De vrijwilligers van Vanellus doen graag mee, maar zijn als gevolg van het raapverbond op kievitseieren gefrustreerd. Zij begrijpen volstrekt niet dat een door hen zelf geïntroduceerd systeem van beperkt rapen en langdurig beschermen (nazorg), wat ecologisch als onschuldig1 te bestempelen valt, niet meer toegestaan is. Indiener(s) zienswijze: 6. Reactie GS: Op basis van de gegevens die verzameld worden door SOVON, CBS en de gezamenlijke provincies, in het kader van het weidevogelmeetnet, blijkt dat ook de Kievit landelijk achteruit gaat. Zowel berekend over de lange termijn (1990-2004) als over de korte termijn (1999-2004) is sprake van een significant matige afname. De stelling dat de kievit landelijk niet “onder druk” zou staan, is kennelijk onjuist. Er zijn blijkbaar factoren die ervoor zorgen dat, ook de kievit, niet voldoende jongen groot kan krijgen. Doel van de weidevogelbescherming is elk van deze factoren zoveel mogelijk te beperken. Het rapen van eieren is één van de negatieve factoren. GS zijn van mening dat rapen daarom moet worden uitgesloten. Dat dit "ecologisch gezien onschuldig" valt te bestempelen is nooit aangetoond. Dit is ook de mening van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak 7 december 2005, LJN: AU7591). Naar haar oordeel waarborgt de door de provincie Fryslân verleende ontheffing voor zoeken en rapen van kievitseieren niet dat het totale aantal te rapen eieren binnen de grens blijft van de kleine hoeveelheden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn toelaatbaar zijn. Zij geeft verder aan dat naar de effecten van het rapen van kievitseieren op de Friese kievitenpopulatie geen onderzoek is gedaan en niet is uitgesloten dat het rapen negatieve gevolgen heeft voor de stand van de populatie. Het argument dat het verbod op rapen vrijwilligers demotiveert, geldt met 1
Musters, C.J.M., 2000. Modelberekeningen invloed rapen op kievitenpopulatie. Centrum voor
Milieuwetenschappen Leiden Afdeling Milieubiologie Universiteit Leiden.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
8/35
name voor de vrijwilligers van Vanellus Vanellus. De vrijwilligers die via Brabants Landschap aan bescherming doen, tonen aan dat het argument voor veruit de meeste vrijwilligers niet opgaat. Onderwerp: Voorstel voor gecontroleerd zoeken en rapen Samenvatting zienswijze: Om de betrokkenheid van haar leden weer te vergroten en tegemoet te komen aan de eis voor handhaafbaarheid, zijn Vanellus en SBNL bereid, onder toezicht en uitdrukkelijke instemming van de provincie, een intern controle- en sanctiesysteem. Gedurende minimaal één seizoen wordt de uitvoering van dit systeem met de provincie, of een door de provincie aan te wijzen organisatie (bijvoorbeeld de AID) gevolgd en getoetst. De broedresultaten kievitenpopulatie en andere weidevogels worden vastgesteld aan de hand van verzamelde inventarisatiegegevens. Mocht blijken dat dit systeem voldoet aan de handhaafbaarheid, dan staat de provincie het rapen weer toe, waardoor het weidevogelbeheer in Noord-Brabant een enorme impuls krijgt. Indiener(s) zienswijze: 6. Reactie GS: Zoals aangegeven in de ontwerp-beleidsnota, weegt het belang van een zo natuurlijk mogelijk verlopend broedseizoen met zo min mogelijk ingrijpen van de mens, voor ons zwaarder dan het belang van het rapen. De verwachting van een enorme impuls wordt door ons niet gedeeld, gezien de ontwikkeling van de weidevogelbescherming in voorgaande jaren (zie hiervoor). Met het niet toestaan van zoeken en rapen is de kievit beter en duurzaam beschermd. Ons standpunt in deze is ongewijzigd. Het voorstel voor het intern controle- en sanctiesysteem doet hier niets aan af. Onderwerp: Culturele traditie Samenvatting zienswijze: De nota verwoordt volgens de Dierenbescherming een keurig (neutraal) standpunt. Het kievitseieren rapen is echter een culturele traditie die geen (recente) historie heeft in Brabant. Dit is een extra argument om het zoeken en rapen van kievitseieren weer toe te staan. Vanellus Vanellus geeft echter aan, dat door het niet verlenen van een ontheffing voor het zoeken en rapen van kievitseieren door de provincie Noord-Brabant, haar leden van direct in hun eeuwenlange traditie gestoord. Indiener(s) zienswijze: 1, 6. Reactie GS: Van een culturele traditie is dan wel sprake in Fryslân, maar niet in Brabant. In het verleden waren het dan ook veel Friezen, die in Brabant naar kievitseieren kwamen zoeken. In de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling is hier ook op ingegaan. Het volgens een bestaande traditie zoeken en rapen van (eerste) kievitseieren, kan volgens de Afdeling ‘verstandig gebruik in de zin van art. 9 eerste lid sub c van de Vogelrichtlijn’ zijn. 2.6
Schadebestrijding en beheer - algemeen
Onderwerp: Intrinsieke waarde (par. 7.1) Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
9/35
Samenvatting zienswijze: De intrinsieke waarde van het dier is impliciet opgenomen in de pre-ambule van de Flora- en faunawet. Er zou dus ook zeker rekening gehouden moeten worden met het individuele dier bij het verlenen van een ontheffing. Dat blijkt ook uit het feit dat de beschermingsbepalingen in deze wet gelden voor individuele dieren en niet alleen op soortenniveau. Zie voor een algemene norm in dit verband artikel 2 Flora- en faunawet. Daarnaast is het een algemeen geaccepteerde fatsoensnorm dat (individuele) dieren niet onnodig leed mag worden aangedaan. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: Het is een afweging geweest van de wetgever om enerzijds uit te gaan van verregaande bescherming (art. 2) en anderzijds voor mogelijkheden voor vrijstelling, aanwijzing en ontheffing. Dit heeft zowel zijn uitwerking in de beleidsregels per diersoort, als in het beleid ten aanzien van verlening van ontheffingen, waarin expliciet rekening wordt gehouden met het voorkomen van onnodig leed voor individuele dieren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2005 (LJN: AS5527) blijkt dat de intrinsieke waarde mede ten grondslag ligt aan de in artikel 68 opgenomen criteria voor ontheffingverlening. Daar hoeft de provincie niet extra aan te toetsen. Onderwerp: Uitgangspunten van de wet (par. 7.1) Samenvatting zienswijze: De beschrijving van het uitgangspunt van de wet is niet geheel juist. De Flora- en faunawet dient ter bescherming van dier- en plantensoorten. Zoals het in de ontwerp-beleidsnota verwoord staat, is het in de aanhef van de wet niet terug te vinden. Dat alle soorten vogels en zoogdieren als beschermde inheemse diersoorten aangewezen klopt ook niet. Dit dient te zijn: “alle hier van oorsprong levende vogel en zoogdieren zijn … enz”. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: De omschrijving in de ontwerp-beleidsnota is te ruim wordt in overeenstemming gebracht met de wettelijke tekst. Onderwerp: Gunstige staat van instandhouding (par. 7.1) Samenvatting zienswijze: De term "soort" dient niet alleen op landelijk niveau te worden uitgelegd, maar ook (o.g.v. de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn) als een regionale en zelfs als een lokale populatie. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: Bij de beoordeling van begrippen in de Flora- en faunawet dient rekening te worden gehouden met de door de Europese richtlijnen gestelde kaders. Als er aanwijzingen zijn dat de instandhouding van een soort in het geding is in een bepaald gebied, dienen wij daar expliciet rekening mee te houden. Over het algemeen zijn die aanwijzingen er niet voor de qua aantallen algemene soorten waarvan sprake is bij schadebestrijding en beheer. In voorkomende gevallen wordt met name bij minder algemene diersoorten ook het regionale of lokale voorkomen bij de ontheffingverlening getoetst. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
10/35
Onderwerp: Afhankelijkstelling van een faunabeheerplan (par. 7.1) Samenvatting zienswijze: De Dierenbescherming waardeert het dat de provincie Brabant regelmatig gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 68 lid 4 en in dat verband regelmatig zo goed mogelijk probeert om "op maat gesneden" ontheffingen af te geven in plaats van het zoveel mogelijk "uitbesteden" aan de Faunabeheereenheid. De provincie stelt terecht vast dat in een aantal situaties planmatig beheer niet nodig en niet wenselijk is. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: De Flora- en faunawet gaat uit van ontheffingverlening aan een Faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Op basis van de aangegeven uitzonderingsbepalingen kan hiervan worden afgeweken. Wanneer op grond van afdoende onderbouwing (in het faunabeheerplan) een ontheffing op voorhand aan de Faunabeheereenheid kan worden verleend, heeft dit onze voorkeur. Onderwerp: Afhankelijkstelling van een faunabeheerplan (par. 7.1) Samenvatting zienswijze: Voor bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als geen schadehistorie bekend is of als ontheffingen slechts incidenteel worden aangevraagd, is aangegeven dat geen ontheffing op voorhand wordt verleend aan de Faunabeheereenheid. Voor deze gevallen dient via de Faunabeheereenheid een aanvullende ontheffing bij de provincie te worden aangevraagd. De afhandeling duurt dan tenminste vier weken. Wij geven u in overweging dergelijke ontheffingen, gebaseerd op het faunabeheerplan, toch op voorhand bij de Faunabeheereenheid neer te leggen. Als voorwaarde kan worden opgenomen dat alvorens de ontheffing geactiveerd kan worden, de provincie geconsulteerd dient te worden. Er kan dan sneller worden ingegrepen. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Ontheffingen op voorhand worden uitsluitend verleend op basis van een door ons goedgekeurd faunabeheerplan, waarin afdoende onderbouwing is opgenomen voor ingrijpen. Het verlenen van ontheffingen op voorhand voor situaties waarin geen afdoende onderbouwing in het faunabeheerplan is opgenomen, is in strijd met de wet. In dergelijke gevallen is een individuele afweging gewenst. De afhandeltermijn hiervan bedraagt gemiddeld 28 dagen, mede gezien de wettelijke vereiste dat het Faunafonds om advies dient te worden gevraagd. De voorgestelde systematiek strookt niet met de intentie van de wet. Dat blijkt uit jurisprudentie (diverse uitspraken rechtbank Maastricht, 26 januari 2004), waarbij onderhavige werkwijze in het geding was. De uitspraken behelzen dat, indien na ontheffingverlening nog een moment wordt ingelast waarop de provincie toetst of aan artikel 68 is voldaan, het besluit tot ontheffingverlening feitelijk geen rechtsgevolgen heeft. Onderwerp: Nulstand grofwildsoorten (par. 7.1) Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
11/35
Samenvatting zienswijze: Aangegeven is dat uitsluitend een nulstand wordt nagestreefd voor het damhert. Ook voor edelhert en wild zwijn zou een dergelijke nulstand moeten gelden. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Voor wild zwijn wordt ook een nulstand aangehouden, dit wordt gewijzigd in de beleidsnota. Voor edelhert in principe ook, waarbij wel wordt aangemerkt dat er plannen zijn voor herintroductie, waardoor op termijn sprake kan zijn van een populatie in een principe afgegrensd gebied, waarbuiten die nulstand geldt. Onderwerp: Volksgezondheid en openbare veiligheid (par. 7.2.1) Samenvatting zienswijze: Bij dreiging van aanrijdingen met hoefdieren of bij het graven in taluds of oevers door andere diersoorten is aangegeven dat in het kader van de openbare veiligheid altijd moet worden opgetreden met dodelijke middelen. Ter voorkoming van aanrijdingen met reeën dient lokaal de veiligheid echter structureel te worden verhoogd, bijvoorbeeld door verlaging van de maximumsnelheid, verwijdering van zichtbelemmerende vegetatie en waarschuwing van verkeersdeelnemers. Afschot draagt niet bij aan meer veiligheid, maar heeft juist meer onveilige situaties tot gevolg. Bovendien is het een illusie dat aanrijdingen met reeën geheel kan worden voorkomen (anders dan door volledig uitrasteren van alle wegen). Ook met betrekking tot taluds en waterkeringen heeft het doden van dieren zoals konijnen, muskusratten en vossen geen invloed op hun aanwezigheid. Voor deze dieren, die zich snel kunnen voortplanten, geldt dat zij extra sterfte snel opvangen door reproductie en immigratie. Ook hier zijn structurele maatregelen (bijvoorbeeld profielaanpassingen (glooiender) of aanbrengen verstevigende structuren (matten, stenen) effectiever dan het doden van dieren. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: Reewildbeheer in relatie tot voorkoming van aanrijdingen met het wegverkeer staat niet ter discussie. Door populatiebeheer kan het risico op aanrijdingen worden verminderd. In een stabiele populatie is er meer rust en zijn er minder wegkruisingen. Dit is ook in de jurisprudentie meerdere malen onderschreven. Wanneer de veiligheid in het geding is als gevolg van ondergraving van taluds, is afschot, naast voorkoming door preventieve maatregelen, in voorkomende gevallen gewenst. Op het moment dat ondergraving ontstaat, kan dit tot onnodige veiligheidsrisico’s leiden. Onderwerp: Belangrijke schade aan gewassen (par. 7.2.3) Samenvatting zienswijze: Als definitie voor belangrijke schade aan gewassen wordt € 250 / geval gehanteerd. Dit is niet in overeenstemming met de tekst en de geest van de wet en met de jurisprudentie. In de toelichting op de wet staat: “Van belangrijke schade is sprake wanneer redelijkerwijs niet van de grondgebruiker kan worden gevergd dat deze het risico voor de geleden schade Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
12/35
draagt. Om dit vast te stellen dienen de beschikbare cijfers over de omvang van de geleden schade gerelateerd te worden aan andere gegevens, bijvoorbeeld de schade afgezet tegen de opbrengst van het betreffende bedrijf.” In de wet is dus niet vastgelegd wat als ‘belangrijke schade’ moet worden beschouwd. Maar zoals uit de toelichting blijkt hangt dat af van het soort gewas. Het niet relateren van het schadebedrag aan de opbrengst van het gewas of de oppervlakte van het perceel is dan ook strijdig met de wet. Enige schade wordt als normaal bedrijfsrisico gezien. Om te kunnen beoordelen of een schadebedrag als belangrijk kan worden beschouwd moet het tegen andere gegevens worden afgezet. Ons voorstel zou dan ook zijn om, in overeenstemming met de jurisprudentie, te bepalen dat er pas van belangrijke schade sprake is wanneer de schade 10% of meer bedraagt van de gemiddelde opbrengst van het betreffende gewas. Daarbij zou tevens een ondergrens kunnen worden aangehouden van b.v. € 120,- / ha. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: De minister van LNV heeft de provincies gevraagd de definitie als aangegeven te wijzigen. De wijziging staat een zorgvuldige belangenafweging niet in de weg. Met de gewijzigde definitie wordt nog steeds aan de vereiste van belangrijke schade voldaan. Als gevolg van de aanpassing zijn er niet meer ontheffingen of machtigingen verleend. Onderwerp: Vereiste preventieve maatregelen (par. 7.2.3) Samenvatting zienswijze: Een grondgebruiker dient minimaal twee in het Handboek Faunaschade genoemde preventieve maatregelen toe te passen. Hoe kostbaarder en kwetsbaarder het gewas is, des te meer inspanningen kunnen in redelijkheid van de grondgebruiker worden gevergd. Redelijk is het om uit te gaan van een investeringsniveau van maximaal 10% van de saldo-opbrengst, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de meeste verjagingsmiddelen meerdere jaren kunnen worden gebruikt. De kosten van aanschaf en onderhoud moeten worden afgezet tegen de totale opbrengst van het gewas over de jaren dat een middel kan worden gebruikt. De provincie zou meer nadruk moeten leggen op de inzet van alternatieve middelen dan nu wordt gedaan. Het lijkt er op dat de provincie het voor de vorm verplicht stelt dat twee preventieve middelen moeten zijn ingezet. De aanvrager kan zelf bepalen welke middelen hij kiest. Vervolgens wordt gesuggereerd dat er op basis van de melding, dat er alternatieven zijn toegepast, zonder nadere toetsing een ontheffing wordt verleend. Dit is strijdig met de intentie van de Flora- en faunawet. Dat betekent dat eerst actief en uitputtend moet worden getracht om door middel van diervriendelijke maatregelen de schade te beperken, waarbij ook de modernste technieken niet moeten worden vergeten. Pas daarna zou eventueel toestemming kunnen worden verleend voor meer ingrijpende maatregelen. Indiener(s) zienswijze: 3.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
13/35
Reactie GS: Het voorstel uit te gaan van investeringsniveau of saldo-opbrengst is praktisch onwerkbaar voor betrokken agrariërs en niet controleerbaar/handhaafbaar door de provincie. Dit beleid is door diverse rechterlijke uitspraken onderschreven. Er is geen sprake van dat wij voor de vorm preventieve middelen voorschrijven. Een groot deel van de verleende en geweigerde ontheffingen wordt door ons in het veld gecontroleerd. Door het machtigingensysteem kunnen de provinciale handhavers direct ter plaatse gaan kijken. In voorkomende gevallen, waarbij onvoldoende (of geen) preventieve maatregelen zijn ingezet, wordt verbaliserend opgetreden. Onderwerp: Ontwikkeling preventieve maatregelen (par. 7.2.3) Samenvatting zienswijze: De provincie dient zelf bij te dragen aan het ontwikkelen van nieuwe preventieve middelen, bijvoorbeeld door het initiëren of stimuleren van onderzoek hiernaar. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: Dit is met name een (wettelijke) taak van het Faunafonds (zie Flora- en faunawet art. 83 lid 1 onder a) en belangenorganisaties van grondgebruikers. Onderwerp: Belangrijke schade aan vee (par. 7.2.4) Samenvatting zienswijze: De beleidslijn dat per definitie een vossenwerend raster niet gevergd kan worden van een Freilandbedrijf is onjuist. Dit dient per situatie afgewogen te worden. Daarbij moet ook gelet worden op de mogelijkheid om een bestaand raster aan te passen, het oppervlak dat daadwerkelijk omrasterd moet worden, de eigen verantwoordelijkheid en het eigen risico op grond van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en de afschrijvingskosten van het raster. Het argument "verhekking" is vaag. Onduidelijk is wat verstaan wordt onder “grote” Freiland-bedrijven, waarvan in redelijkheid geen voswerend raster gevraagd zou kunnen worden. De bedrijfsgrootte wordt uitsluitend uitgedrukt in het aantal aanwezige dieren; 49 Freilandbedrijven met een bedrijfsgrootte van 200 tot 76.000 dieren. Onduidelijk is of van een (groot?) bedrijf met 76.000 dieren niet verlangd een voswerend raster te plaatsen en van een bedrijf met 200 dieren (klein?) wel. Dit terwijl 200 dieren mogelijk op een grotere oppervlakte lopen dan de genoemde 76.000 dieren op een ander bedrijf. Bij Freilandbedrijven dient schade aan kippen in hun (nacht)verblijf geheel voor rekening te komen van de eigenaar, aangezien deze schade voorkomen kan worden (tijdig ophokken, controleren). Afschot van vossen is weinig zinvol en heeft alleen een tijdelijk effect. Het zoeken naar alternatieven is voor de langere termijn dan ook de enige oplossing. Afrasteren is daarbij een goede oplossing en, gelet op de zeer lange levensduur van een kwaliteitsraster, in verhouding niet duur. De ZLTO verzoekt ook voor belangrijke schade aan vee € 250,- per geval te hanteren. De stelling dat bedrijfsgegevens onderdeel uitmaken van de afweging Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
14/35
of er sprake is van “belangrijke schade” is onacceptabel. Er is sprake van meten met twee maten. Indiener(s) zienswijze: 1, 4, 5. Reactie GS: Gezien de eenduidigheid wijzigen wij de definitie voor belangrijke schade aan bedrijfsmatig gehouden vee in € 250 / geval, conform de reeds gehanteerde definitie voor belangrijke schade aan gewassen. Deze beleidsaanpassing is mede gebaseerd op een verzoek van de minister van LNV. Het niet vereisen van een vossenwerend raster bij grote Freilandbedrijven als preventieve maatregel is conform de jurisprudentie en tevens op advies van het Faunafonds. Beoordeling vindt per situatie plaats. Freilandbedrijven voorzien overigens in een maatschappelijke vraag naar een diervriendelijker productie. Onder “verhekking” van het landschap wordt verstaan dat er voor andere diersoorten onnodige barrières worden opgericht, die de voor de instandhouding van soorten gewenste uitwisseling tussen populaties belemmeren. Bij grote oppervlakten verzamelweiden gaat het om lange hekken, wat ook nadelig is voor de visuele belevingswaarde van het landschap. Schade dient volgens de Flora- en faunawet niet per definitie voor rekening van de eigenaar te komen. Ontheffingverlening voor vossen ingeval van schade aan gehouden vee is immers een grondslag voor ontheffingverlening. Hoewel afschot rondom Freilandbedrijven een tijdelijk effect heeft, leidt het er toe dat de predatiedruk op bedrijfsniveau afneemt. Schade kan hiermee zoveel mogelijk worden voorkomen cq. bestreden. De maatregel is uitdrukkelijk niet bedoeld om de stand van de vos te beperken (populatiebeheer). Onderwerp: Belangrijke schade aan vee (par. 7.2.4) Samenvatting zienswijze: Het terugdringen van de vossenstand rond Freilandbedrijven wordt niet onredelijk geacht. Het is echter praktisch onmogelijk om rondom dergelijke bedrijven de vossenstand daadwerkelijk terug te dringen. De vossendeskundige Jaap Mulder stelt dat afschot, ondanks dat het het meest gebruikte middel is om vossen te bestrijden, een weinig duurzame en effectieve oplossing is. Zolang er niet meer vossen geschoten worden dan er jaarlijks geboren worden en hun eerste jaar overleven, is het effect van afschot meestal nauwelijks waarneembaar. De populatieafname dient in ieder geval niet te worden afgemeten aan het aantal geschoten vossen. Juist bij vossenbestrijding op kleine oppervlakten is de rol van immigratie relatief groot. Er is nauwelijks een verband tussen het voorkomen van schadegevallen en de hoogte van de vossenstand. Vermindering van de vossenstand kan tot slot leiden tot een toename van het aantal kleinere predatoren, die ook kippen eten. Zonder vossenkerende afrastering dient het verlies van kippen als gevolg van predatie als een bedrijfsrisico te worden beschouwd. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: Het gaat niet om het terugdringen van de vossenstand, maar om tijdelijke vermindering van de predatiedruk. Bij diverse verleende ontheffingen in de provincie Noord-Brabant is de effectiviteit van het middel gebleken. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
15/35
Onderwerp: Zonering vossenafschot (par. 7.2.4) Samenvatting zienswijze: Ontheffingen voor vossen bij Freilandbedrijven worden verleend voor een zone van enkele kilometers rondom het bedrijf. Dit zou, om effectief te kunnen zijn, minimaal een cirkel van 5 km moeten zijn, gezien de afstand die een vos ’s nachts aflegt om te foerageren. De afstandsmaat dient in elk geval exacter ingevuld te worden, zodat de betreffende ondernemer weet waar hij aan toe is. Een en ander is temeer van belang omdat gebleken is dat schadevergoeding aan deze bedrijven door het Faunafonds in veel gevallen ontoereikend is. Indiener(s) zienswijze: 4, 5. Reactie GS: Per geval wordt bezien hoe groot de zonering dient te zijn om effectief te zijn. Altijd wordt rekening gehouden met barrières als grote waterwegen en autosnelwegen. Lokaal afschot is niet gericht op populatiebeheer, maar op tijdelijk verlagen van de predatiedruk. Daarom zijn te grote gebieden niet nodig en niet effectief. Op basis van de aan de Faunabeheereenheid verleende ontheffing weet de betreffende ondernemer altijd waar hij aan toe is. Onderwerp: Schade aan flora en fauna (par. 7.2.7) Samenvatting zienswijze: “Lokaal kan het echter wel degelijk nodig zijn in te grijpen.” Voorgesteld wordt dit te wijzigen in: “Lokaal kan predatie het noodzakelijk maken dat wordt ingegrepen.” Een dergelijke ontheffing zal minimaal 5 km rondom het probleem gebied moeten kunnen plaatsvinden. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Predatie op zich is nimmer een grond voor ontheffingverlening. Er moet daadwerkelijk sprake zijn van schade aan andere diersoorten, blijkend uit een achteruitgang van de populatie(s) van die andere diersoorten. Onderwerp: Schade aan niet bedrijfsmatig gehouden vee (par. 7.2.8) Samenvatting zienswijze: Geconstateerd wordt dat er steeds meer onrust bestaat over schade door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee. De mogelijkheid om ontheffing voor kunstlicht te vragen moet mogelijk blijven c.q. worden. Inmiddels is het geen garantie meer dat pluimvee wat ’s nachts wordt opgesloten, niet wordt gepredeerd. Er zijn voldoende gevallen bekend waarbij vossen overdag, in bebouwde omgeving, in aanwezigheid van mensen, pluimvee komen stelen. Indiener(s) zienswijze: 2, 4. Reactie GS: De mogelijkheid voor ontheffingverlening is aangegeven in de ontwerp-beleidsnota. Als een effectief voswerend raster aantoonbaar geen oplossing biedt, wordt incidenteel ontheffing verleend in relatie tot kostbare verzamelingen van sierpluimvee en sierwatervogels. Dit geldt ook voor de inzet van kunstlicht. Voor andersoortig niet-bedrijfsmatig gehouden vee kan de instelling van de aangekondigde landelijke vrijstelling voor de vos (alhoewel Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
16/35
alleen ter voorkoming van schade aan (wilde) fauna) mogelijk een positief effect hebben. Onderwerp: Konijn en vos op sportvelden en industrieterreinen (par. 7.2.8) Samenvatting zienswijze: Aanpassing van dekking biedende beplanting dient nader te worden omschreven. Om sportvelden en industrieterreinen is de dekking biedende beplanting namelijk de plaats waar konijnen zich kunnen vestigen en uitwaaieren om ergens anders schade aan te richten. Met het oog op veiligheid wordt de beplanting op veel plaatsen echter verwijderd om een beter zicht op gebouwen te hebben. Indiener(s) zienswijze: 2. Reactie GS: Verwijdering van dekking biedende vegetatie heeft tevens tot gevolg dat de stand lokaal achteruit zal gaan. Dit is daarom een goed alternatief voor de plaatsing van rasters. Onderwerp: Populatiebeheer reeën (par. 7.2.8) Samenvatting zienswijze: Er is geen uitwerking gegeven van populatiebeheer van reeën, volgens een erkend draagkracht berekeningsmodel (artikel 68). Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Gezien de wetswijziging van 31 augustus 2005, is het mogelijk geworden om populatiebeheer voor reeën uit te voeren, ook zonder dat nadrukkelijk een relatie met schade of andere belangen wordt gelegd. Dit onderdeel wordt beleidsnota alsnog nader uitgewerkt. Onderwerp: Vrijstelling roek (par. 7.3) Samenvatting zienswijze: U stelt voor om de roek op de vrijstellingslijst te plaatsen onder andere om te doden. Er zou nooit vrijstelling gegeven mogen worden om dieren te doden, uitsluitend voor opzettelijk verontrusten. Via een vrijstelling krijgt iedere grondgebruiker toestemming om op te treden. In dat geval is het toestaan van doden een veel te zware ingreep. Het doden van dieren zou alleen eventueel via gerichte ontheffingen kunnen worden toegestaan. Op die manier kunnen er voorwaarden aan worden verbonden en kan er controle op worden uitgeoefend. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: De roek is sinds december 2004 reeds opgenomen in de provinciale verordening vrijstellingen Flora- en faunawet art. 65, voor doden op percelen met appels en peren en vollegrondsgroenten, in de periode 1 mei t/m 1 oktober. In 2006 wordt deze verordening geëvalueerd, alvorens in december 2006 hernieuwde vaststelling plaatsvindt door Provinciale Staten. De bedoeling van de wetgever is geweest dat terughoudend met vrijstellingen voor doden wordt omgegaan. Dat is ook zeker het geval in Noord-Brabant. Wanneer blijkt dat een soort veelvuldig belangrijke schade aanricht, is het op basis van de Flora- en faunawet wel degelijk mogelijk vrijstelling voor doden te verlenen. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
17/35
Onderwerp: Vrijstelling vos (par. 7.3) Samenvatting zienswijze: De Minister van LNV is voornemens de vos op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen wegens grote schade in het gehele land. De vraag is dan wat de twee voorgenomen pilots in de provincie dan voor zin hebben. Indiener(s) zienswijze: 4. Reactie GS: Een landelijke vrijstelling garandeert geen effectief, planmatig populatiebeheer. Bovendien is niet na te gaan in hoeverre afschot daadwerkelijk positief uitpakt voor lokale weidevogelpopulaties. De voorgenomen pilots strekken tot een lokaal, planmatig en gecontroleerd ingrijpen op grond waarvan uitspraken kunnen worden gedaan over effectiviteit van lokaal vossenbeheer in relatie tot weidevogelbescherming. Onderwerp: Vrijstelling bij schade aan de fauna (par. 7.3) Samenvatting zienswijze: Schade aan de fauna wordt in de Flora- en faunawet opgenomen als afzonderlijk belang om vrijstelling te verlenen. Bij de soorten waarvoor de provincie vrijstelling kan verlenen, dienen ook de vos en de Canadese gans te worden opgenomen. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Op 2 februari 2006 is een wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding in het Staatsblad gepubliceerd. Op grond van de Flora- en faunawet geldt een termijn van 8 weken alvorens het besluit in werking treedt. De wijziging voorziet in plaatsing van de Canadese gans op de landelijke vrijstellingslijst, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. In principe geldt dit ook voor de vos ter voorkoming van schade aan de fauna. Effectuering hiervan is afhankelijk van een wetswijziging, waarbij dit erkend belang aan art. 65 van de wet wordt toegevoegd. De wijziging voorziet daarnaast in toevoeging van fazant en woelrat aan de lijst met soorten waarvoor de provincie vrijstelling kan verlenen. Deze wijzigingen worden in de beleidsnota verwerkt. De beleidsnota geeft echter alleen de kaders aan van het provinciaal beleid ten aanzien van vrijstellingen. De vigerende verordening vrijstellingen loopt tot en met december 2006. Alvorens tot wijziging door Provinciale Staten wordt besloten, wordt een evaluatie van de huidige verordening uitgevoerd. Daarbij is onder meer aan de orde of in de provincie Noord-Brabant per diersoort sprake is van veelvuldig belangrijke schade. In de onderhavige beleidsnota lopen wij niet vooruit op eventuele wijziging van de verordening vrijstellingen. Onderwerp: Exoten (par. 7.4) Samenvatting zienswijze: Uitheemse dieren zijn in beginsel niet minder beschermingswaardig dan inheemse dieren. Dat geldt ook voor marterhond, wasbeer, verwilderde nerts, muntjak en nijlgans. Ook bij deze diersoorten dient
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
18/35
een goede onderbouwing en afweging gemaakt te worden, net zoals bij andere diersoorten. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: Uitheemse diersoorten kennen in de Flora- en faunawet niet dezelfde bescherming als inheemse diersoorten. Afschot kan ook plaatsvinden zonder vrijstelling, aanwijzing of ontheffing, mits een geweerdrager gerechtigd is met zijn geweer in het veld aanwezig te zijn (in de opengestelde jachtperiode dan wel ter uitvoering van genoemde drie instrumenten). Indien op grond van een eenduidige onderbouwing sprake is van schade aan fauna en flora door uitheemse diersoorten, kan het instrument van aanwijzing een extra middel zijn om dergelijke schade te voorkomen, zo mogelijk ook op andermans gronden. Onderwerp: Exoten (par. 7.4) Samenvatting zienswijze: Ten aanzien van exoten hanteert de provincie een verkeerd uitgangspunt. De wetgever heeft vastgesteld dat de exoten die vermeld staan op de lijst waarvoor de provincie een aanwijzing kan doen, belangrijke schade aan in de wet erkende belangen kunnen aanbrengen. Ten aanzien van exoten bestaat geen instandhoudingsplicht. Voorgesteld wordt dan ook ten aanzien van exoten een “nulstand” aan te houden. Nederland heeft daarin overigens een internationale verplichting (vastgelegd door ondertekening van het biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro). Middels een aanwijzing, dat jachthouders met gebruikmaking van hagel- en kogelgeweer deze soorten mogen bestrijden, wordt de mogelijkheid gecreëerd dat jachthouders gericht tegen deze soorten kunnen optreden. Indiener(s) zienswijze: 2, 5. Reactie GS: Wij zijn van mening dat ook voor het doen van een aanwijzing, een afdoende onderbouwing aanwezig moet zijn. Bedoelde soorten zijn immers niet landelijk aangewezen door de minister, per provincie dient te worden afgewogen in hoeverre sprake is van de in art. 67 genoemde erkende belangen. In oktober 2002 is in de beslissing op bezwaar een aantal aanwijzingen geschrapt, vanwege voldoende onderbouwing. In december 2003 heeft de rechtbank in haar uitspraak in een beroepsprocedure de aanwijzing van Canadese ganzen (beschermde diersoort) gegrond verklaard en de overige aanwijzingen in stand gelaten. In een uitspraak in beroep naar aanleiding van een Zeeuws aanwijzingsbesluit heeft de rechtbank Middelburg op 31 maart 2005 (nr. 03/520 BESLU) zich gebaseerd op de intrinsieke waarde van het dier en de zorgplicht van artikel 2. Deze zorg ziet ook op onbeschermde diersoorten. Zij gaf aan dat van aanwijzing alleen sprake kan zijn als vaststaat dat de openbare veiligheid in het geding is, danwel dat er sprake is van belangrijke schade, die niet met minder vergaande maatregelen valt te voorkomen. Op basis van onvoldoende onderbouwing, heeft de rechtbank de Zeeuwse aanwijzing vernietigd. Het ministerie van LNV is overigens bezig een landelijk exotenbeleid te formuleren. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
19/35
Onderwerp: Exoten (par. 7.4) Samenvatting zienswijze: De minister heeft aangegeven dat er concurrentieproblemen tussen exoten en bepaalde beschermde inheemse diersoorten kunnen ontstaan. Exoten dienen volgens hem te worden bestreden. Faunabeheereenheden worden gevraagd de bestrijding van exoten in de faunabeheerplannen op te nemen. Dit is reden genoeg om als provincie een nulstand na te streven. Daarmee kan onderscheid worden gemaakt met de beschermde inheemse soorten waarvoor ook een aanwijzing gedaan kan worden en waarvoor een (soms summiere) onderbouwing is vereist. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: In zijn brief van 19 oktober 2005 aan de Faunabeheereenheden, over maatregelen tegen jaarrond verblijvende ganzen (DN.2005/3338) is aangegeven dat de partijen in het Beleidskader Faunabeheer hebben aangegeven een nulstand voor exoten (en soepganzen) na te willen streven. Dit geldt met name voor de soorten die ernstige overlast veroorzaken of die ruimte innemen van inheemse soorten. Tevens geeft de minister aan, dat bij het opstellen van de maatregelen de nodige aandacht dient te worden besteed aan de motivering van de maatregelen. Er is daarom nog steeds een onderbouwing vereist om voor exoten een aanwijzing toe te staan, al is die onderbouwing minder hard dan voor beschermde soorten (zie hierboven voor jurisprudentie). Onderwerp: Jachtaktehouders als categorie van personen(par. 7.4) Samenvatting zienswijze: Voorgesteld wordt jachtaktehouders aan te wijzen als categorie van personen die op alle gronden waar zij rechthebbenden zijn exoten met hagel- of kogelgeweer mogen bestrijden. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Gezien het voorgaande dient eerst te worden aangetoond dat betreffende exoten daadwerkelijk op gespannen voet staan met erkende belangen, alvorens wij overgaan tot aanwijzing. Vooralsnog zijn wij niet voornemens ons aanwijzingsbesluit te wijzigen, omdat er geen nieuwe argumenten voor onderbouwing van een aanwijzing zijn geleverd. Onderwerp: Aanwijzing een te vergaand middel (par. 7.4) Samenvatting zienswijze: Een aantal diersoorten is aangewezen die door jachtaktehouders (of muskusrattenbestrijders) mogen worden gedood. Een aanwijzing is een veel te zwaar middel en bovendien niet effectief. Voor muskusratten, beverratten, verwilderde duiven en verwilderde katten is niet aangetoond dat deze dieren bestreden moeten worden. Bestrijding van deze dieren is niet effectief. Deze diersoorten kunnen zich snel voortplanten en kunnen sterfte als gevolg van bestrijding gemakkelijk door middel van toegenomen reproductie compenseren. Indiener(s) zienswijze: 3.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
20/35
Reactie GS: Bij de aanwijzing is voldoende onderbouwd dat bestrijding nodig is, het besluit is immers voor de rechter in stand gebleven. Onderwerp: Procedure gebruik ontheffingen op voorhand (par. 7.5) Samenvatting zienswijzen: “Tenminste 24 uur voorafgaande aan het gebruik …… enz.” vervangen door “Tenminste de dag voorafgaande aan het gebruik ….. enz”. Dit geldt ook voor de tekst binnen het kader op pagina 41. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Met de Faunabeheereenheid is overeengekomen dat een machtiging 24 uur tevoren dient te worden aangevraagd. Het risico van daags ervoor is dat de tijd te kort wordt om toezicht en handhaving van provinciewege mogelijk te maken. Onderwerp: Losse opmerkingen ontheffingverlening (par. 7.5) Samenvatting zienswijze: (1) In hoeverre is er mogelijkheid in de periode 20062010 voor aanpassingen of bijsturing van het beleid? Kan daarbij ook rekening worden gehouden met een Wildbeheereenheid in een betrokken gebied? (2) Wat is de termijn voor een reactie op een ingediende ontheffingsaanvraag? Als er in een aanvraag aangegeven wordt dat er sprake is van urgentie, in hoeverre voorziet de beleidsnota dan hierin? (3) Hoe gaat de provincie er mee om, als een terreinbeherende instantie (bijv. Staatsbosbeheer in de Groote Peel), geen mogelijkheid biedt tot uitvoering van een ontheffing op haar gronden om schade aan landbouwpercelen te voorkomen? Wat zijn voor betrokkenen de consequenties indien de tereinbeheerder zelf geen actie onderneemt voor een ontheffingsaanvraag? Is het mogelijk om er rekening mee te houden dat de schade toe kan nemen tussen het tijdstip van schademelding lees taxatie en de uitgifte van een ontheffing? (4) Verzoek om de formulieren niet te ingewikkeld te maken en deze eventueel voorbewerkt per WBE-werkgebied ter beschikking te stellen. Vooral voorgedrukt met algemene gegevens, waaronder een kadasterkaart. Indiener(s) zienswijze: 5, 8. Reactie GS: (1) Ontheffingverlening vindt in principe plaats op basis van een door ons goedgekeurd faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid. De Faunabeheereenheid stelt deze plannen in goed overleg op met de Brabantse Wildbeheereenheden. Op onderdelen zijn tijdens de looptijd van zowel beleidsnota als faunabeheerplan tussentijdse aanpassingen mogelijk. (2) Op grond van een ontheffing op voorhand aan de Faunabeheereenheid, kan binnen 24 uur via de Faunabeheereenheid een machtiging worden verkregen. Wanneer er geen ontheffing op voorhand ligt, dient een aanvullende ontheffing te worden verkregen. In 2005 was de gemiddelde afhandeltermijn 28 dagen. (3) Terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer hebben een eigen verantwoordelijkheid. Wanneer zij geen jacht, beheer of schadebestrijding op hun gronden willen laten uitvoeren, hebben wij geen mogelijkheden hen daartoe te dwingen. Schadevergoeding is geregeld via het Faunafonds, de Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
21/35
provincie kan daarin niets betekenen. Overigens is Staatsbosbeheer ook een deelnemer in de Faunabeheereenheid. Binnen die organisatie kunnen afspraken worden gemaakt over dit soort situaties. (4) De machtigingsformulieren van de Faunabeheereenheid bevatten altijd een kaartje met het werkgebied van de Wildbeheereenheid. Onderwerp: Toegestane middelen (par. 7.5, bijlage 1) Samenvatting zienswijze: De kalibers die worden genoemd dienen in overeenstemming te zijn met de namen die hiervoor worden gehanteerd, zodat de benaming beter aansluit op de praktijk. Het betreft voornamelijk het kaliber 5,6 mm; de gebruikelijke benaming is .22, .22 magnum en 222. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Dit zal dienovereenkomstig worden gewijzigd. 2.7
Beleidsregels per diersoort
Onderwerp: Canadese gans Samenvatting zienswijze: De status van de Canadese gans is volgens de brief van de Minister aan de faunabeheereenheden in Nederland de status van exoot. Voor exoten geldt dat een nulstand moet worden nagestreefd (conform internationale afspraken) en dat er dus geen gunstige staat van instandhouding van de soort nagestreefd wordt. Anders dan bij de Nijlgans, een exoot met een onbeschermde status, is voor bestrijding van Canadese ganzen (nog) een vrijstelling of ontheffing nodig, omdat deze soort in de Flora- en Faunawet vooralsnog als beschermde inheemse diersoort wordt aangemerkt. Planmatigheid moet ons inziens niet gezien worden als vereiste, maar als stimulans en additioneel instrument om te komen tot aantalsreductie. De Faunabeheereenheid kan daarin een rol vervullen. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Op basis van de Flora- en faunawet is de Canadese gans (nog) volledig beschermd. In de aangehaalde brief van de Minister van LNV aan de faunabeheereenheden is aangegeven dat de partijen in het Beleidskader faunabeheer hebben afgesproken een nulstand te willen afspreken. In de bijlage bij deze brief is aangegeven dat de Canadese gans, m.u.v. de ondersoort hutchinsii (Kleine Canadese gans) in de winter, als exoot dient te worden beschouwd. Vanaf 1 april 2006 staat de Canadese gans op de landelijke vrijstellingslijst. De noodzaak van een faunabeheerplan als onderbouwing voor een ontheffing op voorhand is dan niet meer aan de orde. In paragraaf 4.2 kan deze soort daarom worden geschrapt, als soort waarvoor ‘tenminste’ een faunabeheerplan is gewenst. Onderwerp: Damhert en wild zwijn Samenvatting zienswijze: Voor wat betreft damherten en wilde zwijnen merken wij op dat het voorkomen slechts incidenteel optreedt. Ook hiervoor bestaat Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
22/35
geen noodzaak om iedere jachtaktehouder toestemming te geven deze dieren te doden. Er zou overwogen kunnen worden om enkele (deskundige) personen in de provincie aan te wijzen die, wanneer een damhert of wild zwijn wordt gesignaleerd, voor de betreffende situatie de beste oplossing kan zoeken. Indien een populatie zich zonder problemen kan handhaven, zou deze zo min mogelijk beheerd of bestreden moeten worden. In het beleid per definitie een nuloptie vastleggen is wat ons betreft dan ook ongewenst, zeker indien en voor zover er zich reeds populaties in Brabant bevinden op dit moment Indiener(s) zienswijze: 1, 3. Reactie GS: Voor beide soorten geldt op grond van landelijk en provinciaal beleid een nulstand in Noord-Brabant. Risico’s met betrekking tot aanrijdingen met het wegverkeer en landbouwschade kunnen op grond van de aanwijzing zoveel mogelijk worden voorkomen. Jachtaktehouders zijn ter zake deskundige personen, aan wie uitvoering van de aanwijzing overgelaten kan worden. Voor grofwildafschot (zware kalibers) is overigens een aparte opleiding vereist. Onderwerp: Das Samenvatting zienswijze: Wij constateren ernstige problemen met deze dieren op enkele bedrijven. De vrees is gegrond dat dit in de toekomst zal toenemen. Wij verzoeken u om te onderzoeken of in voorkomende gevallen burchten verplaatst kunnen worden. Indiener(s) zienswijze: 4. Reactie GS: Het is landelijk beleid dat bij schade door dassen niet wordt ingegrepen, maar dat gedoogovereenkomsten worden afgesloten door het Faunafonds. In Noord-Brabant gaat het om 88 overeenkomsten op een landelijk totaal van 505. Per 31 december 2005 zijn deze overeenkomsten verlopen. Begin 2006 worden zo mogelijk nieuwe overeenkomsten met de betreffende grondgebruikers afgesloten voor een periode van 5 jaar. Vooralsnog zijn er geen signalen dat het werken met gedoogovereenkomsten onvoldoende is en dat aanvullend beleid moet worden ontwikkeld. Onderwerp: Edelhert Samenvatting zienswijze: De KNJV juicht ontwikkelingen ten aanzien van edelherten in Noord-Brabant toe. Het gaat haar echter te ver dat de Faunabeheereenheid de begrenzing van het leefgebied moet bepalen. De provincie dient heldere beleidsuitgangspunten ten aanzien van het leefgebied van deze soort vast te stellen. Ook is duidelijkheid gewenst over de wenselijkheid van afrastering van leefgebieden en het beleid ten aanzien van exemplaren buiten het toegestane leefgebied. De ZLTO acht het niet wenselijk dat uw college initiatieven tot herintroductie van deze diersoort ondersteunt. Het uitzetten van deze dieren zal schade aan gewassen tot gevolg hebben. Bovendien leveren zij een aanzienlijk risico voor de verkeersveiligheid op. Indiener(s) zienswijze: 4, 5. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
23/35
Reactie GS: Vooralsnog is nog slechts sprake van uitgezette dieren op Limburgs grondgebied (Weerterbos, 15 exemplaren op 150 ha). In Noord-Brabant geldt thans een nuloptie. Wij hebben op 12 december 2005 aan de Faunabeheereenheid ontheffing op voorhand verleend voor afschot van edelherten in het belang van de verkeersveiligheid. Deze ontheffing loopt tot en met 31 december 2007. Wanneer sprake is van uitzetten van edelherten in Noord-Brabant, zal hierover eerst in overleg worden gegaan met de betrokken partijen. Daarbij zullen bindende afspraken worden gemaakt over schadevergoeding in geval van landbouwschade. Vooralsnog is dit echter nog niet aan de orde. Daarnaast vindt overleg met betrokken gemeenten plaats over verkeersmaatregelen. Er wordt op dit moment een proef gehouden met een elektronisch wildwaarschuwingssysteem. Onderwerp: Grauwe gans en kolgans (overwinterend) Samenvatting zienswijze: Voor overwinterende ganzen en smienten is het Beleidskader overwinterende ganzen en smienten vastgesteld. Vanaf 1 oktober 2005 geldt een overgangsbeleid. Op 1 oktober was nog niet duidelijk hoe het beleidskader provinciale invulling krijgt. Dit leidt tot grote onzekerheid bij grondgebruikers en mogelijk afwijzing van claims voor geleden schade door het Faunafonds. Provinciaal beleidskader aanvullen met en verjaging met gebruikmaking van het geweer naar foerageergebieden. Indiener(s) zienswijze: 4, 5. Reactie GS: Het is onjuist dat op 1 oktober 2005 geen duidelijkheid bestond over de provinciale invulling van het Beleidskader. In juni 2005 hebben wij 2 foerageergebieden aangewezen waar draagvlak was en daarbij aangegeven dat daarbuiten ontheffing voor verjaging met ondersteunend afschot zou worden verleend. Dit is uiteindelijk in november 2005 gebeurd, op grond van de openbare voorbereidingsprocedure rondom het faunabeheerplan beleidskadersoorten van de Faunabeheereenheid. Alleen het gebied ten westen van de A16 valt niet onder de verleende ontheffing, omdat daar nog geen foerageergebieden op basis van voldoende draagvlak konden worden aangewezen. Onderwerp: Grauwe ganzen (overzomerend) Samenvatting zienswijze: In delen van de provincie bezorgen overzomerende (meestal: jaarrond verblijvende) grauwe ganzen onaanvaardbare overlast en schade aan gewassen. Schadebestrijding op percelen met kwetsbare gewassen is steeds ingrijpen achteraf. Landelijk bestaat overeenstemming over het feit dat deze overzomeraars te groot in aantal zijn. Het beleid van de provincie ten aanzien van deze soort(en) die in toenemende mate voor belangrijke schade zorgen is onduidelijk. Waar mogen deze soort(en) in de provincie voorkomen en waar niet? Welke aantallen zijn acceptabel in gebieden waar deze soorten zich mogen en kunnen ontwikkelen? Indiener(s) zienswijze: 4, 5.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
24/35
Reactie GS: In delen van de provincie waar een schadehistorie bekend is van overzomerende grauwe ganzen, is reeds langer sprake van een ontheffing op voorhand aan de Faunabeheereenheid voor afschot. In deze gevallen is schadebestrijding mogelijk na activering van de ontheffing. Er kan dan direct worden opgetreden in plaats van achteraf. Voor delen van de provincie waar geen schadehistorie aanwezig is, kan aanvullend ontheffing worden verleend (proceduretijd circa 28 dagen). Landelijk wordt gewerkt aan een oplossing voor het probleem van de overzomerende ganzen, maar dat wil nog niet zeggen dat er al sprake is van een vastgesteld beleid. Hierop willen wij vooralsnog niet vooruitlopen. Het is vooralsnog niet mogelijk gebieden aan te geven waar bedoelde soorten wel en niet voor “mogen” komen, dan wel grenzen aan populaties te stellen. Door SOVON Vogelonderzoek wordt hiernaar nog nader onderzoek uitgevoerd, in opdracht van de minister van LNV. Onderwerp: Houtduif Samenvatting zienswijze: Landelijk beleidskader is niet juist, moet zijn ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Wordt als zodanig gewijzigd. Onderwerp: Knobbelzwaan Samenvatting zienswijze: Middelen aanvullen met hagelgeweer kaliber 12. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: In de aan de FBE verleende ontheffing op voorhand die vanaf 1 februari 2005 geldig is en op basis van het goedgekeurde faunabeheerplan is verleend, hebben wij er bewust van afgezien om het middel hagelgeweer toe te staan, omdat dit middel beperkt inzetbaar is. De effectiviteit van het hagelschot is beperkt tot ca. 30 meter. Het is vaak niet mogelijk om de knobbelzwanen tot op deze afstand te benaderen. Bij het schieten op een afstand groter dan 30 meter bestaat de kans op verwonden in plaats van onmiddellijk doden. De kans op het veroorzaken van dierenleed wordt hierdoor vergroot. Indien op vliegende knobbelzwanen wordt geschoten met het hagelgeweer is de kans op verwonden groot en daarom minder gewenst. De voorkeur wordt daarom gegeven aan het gebruik van een kogelgeweer met voldoende trefenergie (980 Joules op 100 meter van de loopmond). Onderwerp: Konijn Samenvatting zienswijze: In het stedelijk gebied zijn altijd konijnen aanwezig. Gemeenten moeten direct kunnen overgaan tot schadebestrijding wanneer hun aanwezigheid leidt tot schade/ overlast bij burgers of onverantwoorde risico’s (gaten bij speel-/trapveldjes). Voor het bestrijden van konijnen is echter een ontheffing nodig. Voor het bestrijden van konijnen dient iedere gemeente haar eigen Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
25/35
verantwoordelijkheid te kunnen geven. Hierdoor kunnen zij efficiënt en gericht schade bestrijden, zonder alle konijnen weg te vangen. Bij sportvelden is voor het bejagen van konijnen buiten het jachtseizoen een ontheffing nodig. Gemeenten moeten direct kunnen optreden wanneer door konijnen kans op letselschade ontstaat. Wanneer zij een probleem constateren en vervolgens op ontheffing moeten wachten, kan dit een aansprakelijkheidsstelling voor de gemeente opleveren. Ervan uitgaande dat GS voor sportvelden altijd ontheffing verlenen om met name letselschade te voorkomen, wordt voorgesteld gemeenten vrijstelling te verlenen om het hele jaar door zonder ontheffing konijnen te kunnen bejagen. Dit werkt efficiënt, vermindert de regelgeving en vormt geen bedreiging voor de konijnenpopulatie. Indiener(s) zienswijze: 7. Reactie GS: Vrijstelling op basis van art. 65 is mogelijk ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen (en vanaf 1 april 2006 ter voorkoming van schade aan de fauna), niet in het belang openbare veiligheid en volksgezondheid. Hiertoe is uitsluitend ontheffing op basis van art. 68 mogelijk, op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid. Het fauna-beheerplan dat in 2006 door de Faunabeheereenheid wordt opgesteld, zal hier zoveel mogelijk in voorzien. Op grond daarvan kan zomogelijk een ontheffing op voorhand aan de Faunabeheereenheid worden verleend, waarvan gemeenten binnen 24 uur gebruik kunnen maken. Overlast is geen grond in de wet op grond waarvan wij ontheffing kunnen verlenen. Art. 75 van de wet treedt op als vangnetbepaling (via de minister van LNV). Onderwerp: Konijn Samenvatting zienswijze: Ook akkerbouwgewassen, groente en boomkwekerijen opnemen. Hier kan immers ook ontheffing worden verleend om kunstlicht te gebruiken. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Wordt als zodanig gewijzigd. Onderwerp: Muskusrat Samenvatting zienswijze: De muskusrattenvangst zoals die nu in Nederland plaatsvindt is niet zinvol, overbodig, niet effectief en zeer dieronvriendelijk. De huidige bestrijding dient zo spoedig mogelijk zoveel mogelijk terug te worden gebracht. In de ideale situatie kan buitensporige, incidentele schade die dan ontstaat, worden bestreden o.g.v. ontheffing ex. artikel 68 Flora- en faunawet. Indiener(s) zienswijze: 1. Reactie GS: De zienswijze van Dierenbescherming heeft raakvlakken met de discussie over "nut, noodzaak en alternatieven van en voor de muskusrattenbestrijding" die op dit moment in Nederland wordt gevoerd. In het kader van deze landelijke discussie is een onderzoeksprogramma 20062007 opgesteld, dat in maart 2006 van start gaat. Onderwerpen hierin zijn: (1) Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
26/35
gevolgen van graverij door muskusratten voor de stabiliteit en faalkans van waterkeringen; (2) veiligheidsrisico’s in relatie tot ontwikkeling van de muskusratpopulatie (ook bij niet bestrijden); (3) (economische) schade van graverij en vraat; (4) alternatieve bestrijdingsstrategieën; (5) onderzoek naar muskusratwerende maatregelen; (6) onderzoek naar alternatieven voor de verdrinkingsval; (7) welke organisatievorm is optimaal? Wij wachten eerst de resultaten van dit landelijke onderzoek af. Daarna zal een definitief standpunt over "nut, noodzaak en alternatieven" worden ingenomen. Tot die tijd zal de muskusrattenbestrijding op de gebruikelijke wijze als tot nu toe worden uitgevoerd. Onderwerp: Nijlgans Samenvatting zienswijze: Dit is een exoot, waarvoor GS een aanwijzing zouden moeten doen. Indiener(s) zienswijze: 5. Reactie GS: Een aanwijzing dient nader te worden onderbouwd. Voor de Nijlgans is een dergelijke onderbouwing niet voorhanden. De soort is niet concurrerend ten opzichte van andere soorten, waardoor de staat van instandhouding van deze soorten wordt bedreigd. Landbouwschade is niet zodanig, dat ingegrepen dient te worden. Overigens is afschot ook zonder aanwijzing mogelijk, mits een geweerdrager op basis van een andere titel gerechtigd is in het veld aanwezig te zijn. Onderwerp: Roek Samenvatting zienswijze: De Minister van LNV heeft aangegeven dat populatiebeheer mogelijk is. Wij zouden graag zien dat uw beleid hierop anticipeert. Monitoring is een mogelijkheid om aan te geven wat een wenselijke populatie is. Indiener(s) zienswijze: 4. Reactie GS: Populatiebeheer is geregeld in art. 4 van het Besluit Beheer en Schadebestrijding Dieren. Dat is beperkt tot grofwild. Voor zover op grond van art. 67 populatiebeheer mogelijk is, is dat alleen mogelijk voor de door de minister aangewezen diersoorten. De roek is niet op deze lijst opgenomen (zie bijlage 2 Regeling beheer en schadebestrijding dieren). Bij toepassing van art. 68 (ontheffing) dient sprake te zijn van planmatig beheer, waarbij een relatie met schade dient te zijn aangetoond. Onderwerp: Rosse stekelstaart Samenvatting zienswijze: Het feit dat de Rosse stekelstaart in Spanje hybridiseert met de Witkopeend is geen reden de stand van deze soort te beperken. Het vermengen van soorten richt geen werkelijke schade aan. De Dierenbescherming kijkt in de eerste plaats naar het individuele dier en daarbij zijn ontwikkelingen op soortenniveau van minder belang. Er zijn geen aanwijzingen dat de stand van deze diersoort daadwerkelijk toeneemt. Van Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
27/35
voortplanting binnen Nederland is nauwelijks sprake. Dat betekent dat wanneer er nieuwe exemplaren worden aangetroffen deze in veel gevallen afkomstig zijn uit gevangenschap. Om een eventuele toename van rosse stekelstaarten in de Nederlandse natuur tegen te gaan is dan ook de beste oplossing om het houden van deze diersoort te verbieden of om daar dermate strenge regels aan te verbinden dat ontsnappen van exemplaren onmogelijk is. Belangrijker dan het voorgaande is echter dat nog nooit in het wild is geconstateerd dat daadwerkelijk sprake is van hybridisatie. Bovendien is de kans nihil dat een rosse stekelstaart uit Noord-Brabant ooit in Spanje terechtkomt. De rosse stekelstaart komt van oorsprong uit Noord-Amerika. In Europa worden regelmatig wilde exemplaren aangetroffen die ons continent op eigen kracht hebben bereikt b.v. als gevolg van een storm. Dat betekent dat deze diersoort, nu exemplaren Europa op eigen kracht kunnen bereiken, als een beschermde inheemse diersoort moet worden beschouwd. In het veld is namelijk geen verschil te zien tussen een echt wild exemplaar en een ontsnapt op losgelaten exemplaar. Indiener(s) zienswijze: 1, 3. Reactie GS: De enige locatie waar in Noord-Brabant (wilde) rosse stekelstaarten voorkomen is het Markiezaatsmeer. Daar zijn enkele broedparen vastgesteld en wordt ook door maximaal zo'n 10-20 exemplaren overwinterd. Onduidelijk is of deze afstammen van Engelse broedvogels of uit waterwildcollecties zijn ontsnapt. Sinds begin jaren '80 is in Nederland in elk geval sprake van een duidelijke toename. Of de Nederlandse broedvogels ook trekgedrag hebben, net als hun Britse soortgenoten, is niet bekend. De wintertellingen geven wel aan dat de aantallen 's winters en 's zomers in dezelfde grootte-orde liggen, dus het lijkt erop dat de meeste hier blijven. In Spanje zijn echter wel degelijk kruisingen tussen witkopeend en rosse stekelstaart vastgesteld (84 rosse stekelstaarten en 57 kruisingen afgeschoten in Spanje tot dec. 2000), dus het is niet alleen een theoretisch probleem. Uit diverse internationale overeenkomsten volgt de verplichting om maatregelen te nemen om vestiging en uitbreiding van de rosse stekelstaart tegen te gaan. De witkopeend is bijvoorbeeld geplaatst op bijlage 1 van de Vogelrichtlijn, op grond waarvan speciale beschermingsmaatregelen dienen te worden getroffen. De Europese Commissie heeft vervolgens een actieplan opgesteld voor de witkopeend, waarin maatregelen ter beperking van de rosse stekelstaart in Europa als essentieel worden aangemerkt. Ook de Conventie van Bern kent een dergelijke verplichting. In 1999 is in het kader van de Conventie een actieplan voor de uitroeiing van de rosse stekelstaart opgesteld. Onderwerp: Verwilderde kat Samenvatting zienswijze: Voor verwilderde katten geldt dat de populaties met name in stand worden gehouden doordat veel mensen hun huiskatten niet laten castreren en dat een deel van deze katten gaat zwerven. Betere voorlichting is noodzakelijk. Het risico is groot dat wanneer gebruik maakt wordt van de Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
28/35
aanwijzing, een huiskat (eigendom van iemand) wordt afgeschoten, of mogelijk zelfs een (beschermde) wilde kat. Indiener(s) zienswijze: 3. Reactie GS: Verwilderde katten kunnen ook zonder aanwijzing bestreden worden, mits een geweerdrager op andere titel in het veld aanwezig is. De aanwijzing strekt ertoe, dat dit ook zonder een andere titel mogelijk is. Jachtaktehouders stellen alles in het werk, dieren die eigendom zijn van een ander, niet nodeloos af te schieten. Met hun veldkennis weten zij welke huiskatten van bewoners in het gebied zijn en wanneer het dus om verwilderde katten gaat. Aangezien wilde katten niet in de provincie Noord-Brabant voorkomen, is verwisseling met deze (beschermde) soort uitgesloten. Onderwerp: Wild zwijn Samenvatting zienswijze: Het beleid van de provincie is om vooral uit veterinaire overwegingen en schade aan de akkerbouw een nulstand na te streven. De nuloptie lijkt door de natuur te zijn ingehaald. Elk jaar zijn er meer varkens in het Peelgebied en vanuit Limburg blijven ze komen. Als er voldoende dekking is, bijvoorbeeld door maïsakkers, verspreiden ze zich verder. Het lijkt erop dat water geen grens is voor wilde zwijnen. Na passage van Zuid– Willemsvaart kunnen ze op termijn de Weerterbergen bereiken. Ook zou er een populatie wilde zwijnen zijn in een gebied bij de Loonse- en Drunense Duinen. Gevraagd wordt een verduidelijking van het beleid van de provincie is aanzien van deze ontwikkelingen. Als er te laat of niet ingegrepen wordt, kan een populatie zich mogelijk permanent handhaven en vermeerderen. Als de WBE niet kan beschikken over een ontheffing, bestaat er een risico dat bij toename van problemen de WBE hiervoor de zwarte piet krijgt toegespeeld. Voorgesteld wordt communicatie en overleg met de betrokkenen om tot een goed praktisch en uitvoerbaar beleid te komen. Indiener(s) zienswijze: 4, 5. Reactie GS: Wij hebben een aanwijzing op basis van art. 67 gedaan, op grond waarvan afschot van wilde zwijnen mogelijk is zonder aparte ontheffingprocedure. Het is wettelijk niet mogelijk het gebruik van kunstlicht onder de aanwijzing te brengen. Wij verlenen zo nodig wel aanvullend ontheffing voor het gebruik van kunstlicht, zoals in het geval van WBE Asten tot 1 januari 2007. Op basis van een door ons goedgekeurd faunabeheerplan wild zwijn, kan zo mogelijk een ontheffing op voorhand voor een groter gebied aan de Faunabeheereenheid worden verleend. Onderwerp: Woelrat Samenvatting zienswijze: Deze diersoort heeft in de provincie aanzienlijke schade aangericht met name aan fruitbomen. Er zijn landelijk aanzienlijke schadebedragen uitgekeerd ondanks verleende ontheffingen. Er is sprake van een opkomend probleem. Verzocht wordt deze diersoort per 1 april 2006 op de provinciale vrijstellingslijst te zetten. Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
29/35
Indiener(s) zienswijze: 4. Reactie GS: De verordening vrijstellingen wordt in 2006 geëvalueerd, alvorens in december 2006 te worden herzien. Hierbij wordt nut en noodzaak van opname van de woelrat in de verordening vrijstellingen onderzocht. Overigens is landelijk wel sprake van aanzienlijke schadegevallen, maar (tot op heden) nog niet in de provincie Noord-Brabant. 2.8
Toezicht en handhaving
Geen zienswijzen ingebracht. 2.9
Uitvoeringsaspecten
Onderwerp: Betrokkenheid Faunabescherming bij provinciaal beleid Samenvatting zienswijze: Bij uitvoering van het provinciaal beleid ten aanzien van de Flora- en faunawet zijn verschillende partijen betrokken. Daarbij worden ook organisaties genoemd die actief zijn op het gebied van natuur- en dierenbescherming. Van de Faunabescherming is historisch bekend dat deze zich alleen maar keert tegen alle vormen van jacht en wildbeheer. Aangezien jacht en wildbeheer door de wet erkende begrippen zijn, past deze organisatie ons inziens niet binnen de groep van partijen die bij de uitvoering van het provinciaal beleid dienen te worden betrokken. Indiener(s) zienswijze: 2. Reactie GS: Wij hechten er belang aan om alle maatschappelijk relevante organisatie die een belang hebben bij de wet (en ook als zodanig door de rechter worden beschouwd in beroepsprocedures) te betrekken bij de beleidsvorming en uitvoering van deze wet.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
30/35
3
Adviezen Faunafonds en PCNL
3.1
Advies Faunafonds
Het advies van het Faunafonds (bij brief d.d. 14 februari 2006) luidt als volgt: “Het is het bestuur opgevallen dat de huidige rol van de Faunabeheereenheid Noord-Brabant een loketfunctie is en dat de FBE in de praktijk ook zo functioneert. De grondgebruiker stuurt een aanvraag voor een ontheffing naar de FBE, die op haar beurt de aanvraag direct doorzendt naar de provincie. Het bestuur zou graag zien dat de FBE een meer actievere rol zou gaan krijgen, met andere woorden dat de FBE meer ruimte krijgt (meer ontheffingen op voorhand) om zo bij belangrijke schade direct op te kunnen treden. In dat verband wordt u in overweging gegeven meer te kijken naar de relatie diersoort-beschadigd gewas dan naar de postcode en de vraag of in die postcode wel/niet in het verleden belangrijke schade is vastgesteld. U geeft aan in de ontwerp-beleidsnota geen populatie damherten op grondgebied in de provincie Noord-Brabant te willen toestaan. Voor wilde zwijnen wordt dit beleid niet zo duidelijk opgeschreven. Als ook voor wilde zwijnen in de provincie een nulstand geldt dan geeft het bestuur in overweging dat ook zo duidelijk op te schrijven. Ook blijkt niet duidelijk hoe het standpunt van de provincie is ten aanzien van de herintroductie van edelherten. Bekend is dat in de Weerter Bossen een populatie edelherten achter een raster worden gehouden en dat de provincie Limburg deze op termijn in vrijheid wil stellen. Onduidelijk blijft hoe de provincie Noord-Brabant over dit voornemen denkt. Het bestuur is bekend met de ontheffing die aan de FBE is verleend om zodra een edelhert zich in deze provincie buiten een raster bevindt dit dier uit oogpunt van verkeersveiligheid moet worden verwijderd en gaat er dan ook vanuit dat er geen populatie edelherten in Noord-Brabant gewenst is.” 3.2
Reactie GS
In onze visie functioneert de Faunabeheereenheid niet alleen als één-loket, maar heeft deze een veel bredere functie. Deze betreft zowel een adviserende rol richting de provincie op het gebied van faunabeheer als een belangrijke rol in de communicatie richting grondgebruikers. De Faunabeheereenheid is daarnaast verantwoordelijk voor het opstellen van geactualiseerde faunabeheerplannen en het verzamelen van de daartoe benodigde gegevens ten behoeve van planmatig beheer. De onderbouwing van belangrijke schade dient aan de hand van 3-cijferige postcodegegevens plaats te vinden, zo blijkt uit diverse rechterlijke uitspraken. De combinatie diersoort-gewas geeft weliswaar een indicatie, maar volstaat niet als onderbouwing om ontheffing te verlenen.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
31/35
De nulstand voor damhert, wild zwijn en edelhert wordt expliciet in de beleidsnota opgenomen. 3.3
Advies PCNL
Het advies van de PCNL (bij brief d.d. 8 december 2005) luidt als volgt: “In de vergadering van 24 november 2005 heeft de Provinciale Commissie voor Natuur en Landinrichting de bovengenoemde ontwerp-beleidsnota besproken. De commissie merkt op dat ten aanzien van de wilde zwijnen de provincie een 0-optie-beleid heeft, maar dat er op dit moment plaatsen ontstaan waar wilde zwijnen zich kunnen vermeerderen en waar populaties aan het ontstaan zijn. Dit spoort niet met het 0-optie-beleid. De PCNL adviseert u in de nota hieraan aandacht te besteden. Daarnaast constateert de commissie voor het ree dat, hoewel de criteria die zijn genoemd hiertoe voldoende ruimte geven, het wenselijk is om het criterium populatiebeheer als reden voor ontheffing toe te voegen, om daarmee een duidelijker juridisch kader te hebben. Concluderend kunnen wij stellen dat de commissie, met in achtneming van deze opmerkingen, u positief adviseert over de ontwerp-beleidsnota.” 3.4
Reactie GS
Voor afschot van wilde zwijnen vigeert, op basis van de nuloptie, een aanwijzing op basis van art. 67, op grond waarvan jachtaktehouders dieren in de gehele provincie zonder verdere toestemming mogen doden met het geweer. Het gebruik van kunstlicht kan momenteel nog niet via art. 67 worden toegestaan, zodat daar waar aanvullend kunstlicht is vereist, een ontheffing op basis van art. 68 moet worden verleend. Aanpassing van het aanwijzingsbesluit ligt in de rede, zodra de wetswijziging van kracht is waarin art. 67 wordt verruimd. Voor de omgeving van de Groote Peel is een dergelijke ontheffing tot 1 januari 2007 verleend aan de Faunabeheereenheid. De populatie in de omgeving van Loonse en Drunense Duinen was ons niet bekend. In overleg met de Faunabeheereenheid zullen wij bezien in hoeverre aanvullende maatregelen zijn vereist. Op basis van het faunabeheerplan 2006-2011, dat dit jaar in procedure wordt gebracht, kunnen wij mogelijk een ontheffing op voorhand verlenen voor kunstlicht, voor de gehele provincie. Dit is op basis van de ontwerp-beleidsnota, die hiervoor niet hoeft te worden aangepast. Ten aanzien van populatiebeheer voor reeën, zal de tekst in de ontwerpbeleidsnota worden aangevuld.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
32/35
4
Wijzigingsvoorstellen
Hieronder niet genoemde hoofdstukken blijven inhoudelijk ongewijzigd. Hoofdstuk 4, Faunabeheereenheden en –plannen -4.1 Faunabeheereenheden: wijziging laatste alinea en beleidsuitspraak 3 in: “GS dragen zorg voor de financiering van de uitvoeringstaken van de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant, inclusief de opstelling van faunabeheerplannen.” -4.1 Faunabeheereenheden: na de zin “Per 1 januari 2005 … Flora- en faunawet” wordt de volgende zin ingevoegd: “De Faunabeheereenheid speelt een belangrijke rol in de communicatie richting grondgebruikers en jachtaktehouders en heeft tevens een adviesrol aan Gedeputeerde Staten inzake het faunabeleid”. -4.2 Faunabeheerplannen: zowel in de tekst als in het kader op blz. 19 wordt de Canadese gans geschrapt. Hoofdstuk 5, Jacht -tweede tekstblok: schrappen regel “Mits de jacht zorgvuldig wordt uitgevoerd … diersoorten”. Hoofdstuk 7, Schadebestrijding en beheer -7.1 inleiding: de zin “Alle soorten vogels en zoogdieren … Huismuis” wordt gewijzigd in: “Als beschermde inheemse diersoort zijn aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren en alle van nature op Europees grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels. Uitgezonderd zijn bij AmvB aangewezen gedomesticeerde soorten en daarnaast zwarte rat, bruine rat en huismuis.” -7.1 inleiding; overwegingen; onder 2): “Een uitzondering geldt voor het damhert, waarvoor in Noord-Brabant vooralsnog een nuloptie geldt.” Toegevoegd worden edelhert en wild zwijn. -7.2.4 belangrijke schade aan vee: de eerste zin onder het kopje ‘Belangrijke schade’, “Voor belangrijke schade is geen eenduidige definitie te geven” wordt gewijzigd in: “Als definitie van belangrijke schade aan bedrijfsmatig gehouden vee wordt gehanteerd een schade van minimaal € 250 per geval.” -7.2.8 overige bij AmvB aangewezen belangen: onder het kopje populatiebeheer, invoegen als tweede zin: “Gezien de nuloptie voor damhert, edelhert en wild zwijn, geldt dit vooralsnog uitsluitend voor het ree.” Invoegen als vierde zin: “De methode Van Haaften wordt hierbij vooralsnog als uitgangspunt gebruikt”. -7.2.9: toegevoegd wordt dat op grond van art. 75 een algemene vrijstelling zonder voorwaarden geldt van de verboden van art. 9 t/m 11 van de Flora- en faunawet voor mol, bosmuis en veldmuis.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
33/35
-7.3: bij de soorten waarvoor de minister een landelijke vrijstelling heeft verleend, wordt de mol geschrapt en de Canadese gans (per 01-04-06) toegevoegd. Tevens wordt toegevoegd dat de vos op de landelijke vrijstellingslijst staat, zodra de hiervoor benodigde wetswijziging (toevoeging belang ‘schade aan de fauna’) van kracht is. Bij de soorten waarvoor PS vrijstelling kunnen verlenen worden fazant en woelrat toegevoegd (per 01-0406). Hoofdstuk 9, Uitvoeringsaspecten -De tekst van paragraaf 9.2 komt als volgt te luiden: “Monitoring is een middel voor beleidsevaluatie en geeft inzicht in de uitvoering van het voorkomen en bestrijden van mogelijke schade door diersoorten. Ten behoeve van de uitvoering van de Flora- en faunawet zijn gegevens van belang over: - verspreiding, omvang en ontwikkeling van dierpopulaties (vogels en zoogdieren); - geleden schade aan belangen ingevolge de Flora- en faunawet (met name landbouw, bosbouw, verkeersveiligheid en flora en fauna); - de effectiviteit en efficiëntie van de getroffen maatregelen ter voorkoming en bestrijding van geleden schade. De eindverantwoordelijkheid voor deze monitoring ligt bij de provincie. Bij de uitvoering van de monitoring is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincie, Faunabeheereenheid, grondeigenaren en – gebruikers (waaronder natuurterreinbeherende organisaties), gemeenten, politie, wegbeheerders, gezondheidsdiensten, burger- en defensieluchtvaart, jagers en jachtgerechtigden. Ieder van hen heeft hierbij een eigen rol: - de provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van verspreiding, omvang en ontwikkeling van dierpopulaties; - de grondeigenaren- en gebruikers zijn verantwoordelijk voor het systematisch verzamelen van gegevens over schade aan landbouw, bosbouw en flora en fauna op hun gronden; - gemeenten, politie, burger- en defensieluchtvaart en gezondheidsdiensten hebben een eigen en specifieke taak ten aanzien van de monitoring van veiligheidsaspecten; - de jagers en de uitvoerders van de beheersmaatregelen dienen de gegevens te verzamelen over getroffen preventieve maatregelen en afschot. Lokaal spelen de Wildbeheereenheden hierbij een belangrijke en coördinerende rol. De Faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het leggen van inhoudelijke relaties tussen de algemene monitoring en lokale gegevens. De Faunabeheereenheid heeft daarbij een toetsende rol ten aanzien van de kwaliteit en volledigheid van lokale gegevens. Ook speelt zij een belangrijke rol in de coördinatie tussen de diverse actoren.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
34/35
De Provincie stelt, mede op basis van de gegevens van de Faunabeheereenheid en het Faunafonds, een jaarlijkse monitoringsrapportage ‘uitvoering Flora- en faunawet’ op. Provinciaal beleid 24. De Faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het leggen van inhoudelijke relaties tussen de algemene monitoring en lokale gegevens. De Faunabeheereenheid heeft daarbij een toetsende rol ten aanzien van de kwaliteit en volledigheid van lokale gegevens. Ook speelt zij een belangrijke rol in de coördinatie tussen de diverse actoren. 25. De Provincie stelt, mede op basis van de gegevens van de Faunabeheereenheid en het Faunafonds, een jaarlijkse monitoringsrapportage ‘uitvoering Flora- en faunawet’ op.” -Paragraaf 9.3 komt als volgt te luiden: “Voor de vaststelling van deze nota is een openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. De ontwerp-beleidsnota is ter inzage gelegd op het provinciehuis en alle gemeentehuizen in Brabant van 14 november t/m 10 december 2005. De ingebrachte zienswijzen zijn verwerkt in een nota van zienswijzen en wijziging. De nota is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en geldt voor onbepaalde tijd. Evaluatie van het gevoerde beleid zal periodiek (eens per 5 jaar) plaatsvinden. Bijlage 1, Beleidsregels per diersoort -de kalibers worden in overeenstemming gebracht met de gebruikelijke benamingen: kaliber 5,6 x 15 wordt .22 LR (Long Rifle) en kaliber 5,6 x 15 wordt .222 Remington. -houtduif: landelijk beleidskader: “in geval” wordt vervangen door “ter voorkoming”. -konijn: toegestane middelen worden als volgt aangevuld: “, akkerbouwgewassen, groente en in boomkwekerijen”.
Ontwerpbeleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet 2006-2010
35/35