GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN
Groningen, 17 februari 2015. Nr. 2015-07459/8, LGW Zaaknummer 557716 Verzonden: 2 O FEB. 2015
Beschikken hierbij op de aanvraag van Stichting Faunabeheereenheid Groningen om ontheffing ex art. 68 Flora- en faunawet.
I.
AANVRAAG ONTHEFFING
Op 13 november 2014 ontvingen wij van de Stichting Faunabeheereenheid Groningen (hierna: FBE Groningen) een aanvraag voor een ontheffing voor het doden van reeën op basis van het bepaalde in het op (d.d. 11 november 2014/zaaknummer: 537744) door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen goedgekeurde Faunabeheerplan provincie Groningen 2014 - 2019 (hierna FBP). In het FBP wordt ingegaan op verspreiding, aantalsontwikkeling en wettelijke status van de desbetreffende soort. Voorts wordt inzicht verschaft in de schade die door de onderhavige soort in het verleden is aangericht aan verschillende belangen en op de schade die kan worden verwacht. Ook wordt ingegaan op preventieve en schadebeperkende maatregelen alsmede op beheer ter voorkoming en beperking van schade in de toekomst en op monitoring. Tevens is in dit FBP een rapportage opgenomen met betrekking tot de periode 1998 tot en met 2013, waaruit provinciebreed o.a. het aantal trendmatig waargenomen reeen (voorjaarstelling) blijkt, alsmede het toegekende en het gerealiseerde afschot en het geregistreerde aantal stuks valwild. In het FBP vraagt de FBE Groningen om een ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet op basis van het voortzetten van het bestaande beleid. Dit impliceert dat ontheffing wordt gevraagd voor het afschot van reeen ten behoeve van populatiebeheer, in het belang van de verkeersveiligheid, in het belang van het voorkomen en bestrijden van schade aan flora- en fauna, in het belang van het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke en gebrekkige dieren en bij calamiteiten gedurende het gehele jaar, en ter beperking of voorkoming van (dreigende) schade aan gewassen op percelen in het werkgebied van de FBE Groningen. II.
PROCEDURE
Bij de beoordeling van de vraag of een ontheffing voor het doden van een schadeveroorzakende beschermde inheemse diersoort kan worden verleend op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet, is het advies van het Faunafonds vereist. Wij hebben deze ontheffing voor advies aan het Faunafonds voorgelegd.. Een besluit tot het verlenen van ontheffing wordt gepubliceerd in de Staatscourant en het Dagblad van het Noorden, en wordt ter inzage gelegd in het Provinciehuis van de provincie Groningen. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na datum van verzending van het besluit bezwaar te maken tegen het besluit.
1
III.
GRONDEN VAN DE BESLISSING.
In verband met de op de voorliggende aanvraag te nemen beslissing overwegen wij het volgende: a. Flora- en faunawet (Ffwet) Ingevolge artikel 9 van de wet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort te doden, verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Ingevolge artikel 10 van de wet is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Het ree is een beschermde inheemse diersoort, waarvoor geen landelijke of provinciale vrijstelling kan worden vastgesteld. Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef, van de wet kunnen wij wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74, met het oog op de in artikel 68, eerste lid, onderdelen a t/m d, van de wet genoemde belangen (o.a. in het belang van openbare veiligheid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of ter voorkoming van schade aan flora en fauna), alsmede ingevolge artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van de wet, met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur, aan te wijzen belangen. Per 1 april 2004 is een wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (artikel 4) van kracht geworden waardoor het ook mogelijk is uit hoofde van populatiebeheer ontheffing te verlenen. Voorwaarde hiervoor is, dat de aanleiding moet zijn gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. b. Beleidscriteria Provinciaal beleid In de door het College van GS vastgestelde Beleidsnotitie "Uitvoering Flora- en faunawet 2009" is met betrekking tot grote hoefdieren aangegeven, dat alleen aanleiding wordt gezien om voor reeën een ontheffingsregeling te treffen. Deze dieren kunnen plaatselijk landbouwschade veroorzaken, vooraj ook in de vollegrondsgroenteteelt. Op andere gronden dan de landbouwschade (namelijk verkeersveiligheid) wordt aanleiding gezien om een regeling voor populatiebeheer te treffen. Over het algemeen zal hiermee ook de dreiging van landbouwschade worden weggenomen. Indien dit niet het geval is zal bij uitzondering een ontheffing worden gegeven. c. Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijn-, Natuurbeschermingswet 1998. Bepaalde gedeelten van het grondgebied waarvoor de ontheffing is aangevraagd, zijn in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura-2000 gebied, of zijn aangewezen als beschermd natuurmonument. Aanwijzing van dergelijke gebieden vindt plaats door de minister van Economische Zaken in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet). Voor deze gebieden geldt dat naast een afweging in het kader van de Flora- en faunawet ook een nadere beoordeling in het kader van de Nb-wet vereist is. In het kader van Natura2000 is voor afschot van reeën vereist dat beoordeeld wordt of de soorten of habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgenomen in het Aanwijzingsbesluit van deze Natura-2000 gebieden significant kunnen worden verstoord door de handeling. Indien voor beheer of schadebestrijding geen behoordeling in het voor Natura2000 gebieden verplicht op te stellen Beheerplan is opgenomen, moet worden beoordeeld of voor deze handeling een vergunning ex art 19d Nbwet moet worden verleend. Het College van GS is het bevoegd gezag voor vergunningverlening. Ook voor beschermde natuurmonumenten moet worden beoordeeld of de wezenlijke kenmerken en waarden van het als natuurmonument aangewezen gebied kunnen worden aangetast door de uit te voeren beheershandelingen ten aanzien van reeën. Indien noodzakelijk kan hiervoor een vergunning ex art. 16 Nb-wet worden aangevraagd bij het College van GS.
d.
Beoordeling van de noodzaak en de effecten volgens het FEP provincie Groningen (Overgenomen uit het FEP)
Onderstaand is een samenvatting van het nader in het vastgestelde FEP uitgewerkte beheer met betrekking tot het ree. 1
Samenvatting
Aantal en verspreiding • Landelijke matige toename. •
Provinciaal dezelfde tendens.
Schade Het schadebeeld bestaat uit landbouwschade en aanrijdingen door auto's. De landbouwschade is sterk wisselend, zowel naar schadehoogte, beschadigde oppervlakte als gewassen, maar komt niet boven de € 1.400,- per jaar, zie figuur 2. Ree Gr
• wintergraan • o\rerig • koolzaad • groenten • bloem
Fig.2. Getaxeerde schade en beschadigde oppervlakte (Bron: Faunafonds) Veel meer schade treedt er op in het verkeer. Dagelijkse trek van rust- naarfoerageergebieden en migratie naar andere gebieden betekent bijna altijd dat wegen moeten worden overgestoken. Landelijk worden 10.000 aanrijdingen met reeën per jaar geregistreerd. Afgezien van dierenleed levert dit een kostenpost op van ongeveer 25 miljoen euro. Figuur 3 geeft een beeld van de locaties van valwild in de periode 2007-2012. Het betreft circa 400 gevallen per jaar, verspreid over de hele provincie en gaat hoofdzakelijk om doodgereden reeën, maar ook om verdrinkingsslachtoffers, maaiverliezen en aan ziekten bezweken reeën zijn in de cijfers verwerkt Vermoedelijk betreft het een onderregistratie en is het totaal aan valwild nog hoger. Indien uitgegaan wordt van 400 aangereden dieren per jaar en een gemiddeld schadebedrag van € 2.500,- dan liggen de totale kosten in de orde van grootte van 1 miljoen euro.
VafwiM provincie Groningen SchaJf 1:400.0 00 SMis: MRM Oakitv. 4
Legenda *
Oracningen v4NrM 2007
*
Oorntngen vMrtkj 2008
*
Oon)in9eniit«v«d2010
*
Oign)in9enva&vlld201l
*
ORxning8nvalwlld2012 prorlncii^fens
I
1 iMMR^Tieereenheden
SIQmtvi
-I
1
.T.^r
Beleid • Geen landelijke of provinciale vrijstelling; •
Er is een Universeel Reeënbeheerplan waarmee de draagkracht van reeën wordt bepaald. Deze draagkracht is de doelstand en vormt de basis voor het reeënbeheer. Het reeënbeheerplan is geactualiseerd, waarbij rekening is gehouden met de leefgebiedenbenadering. Binnen een leefgebied vindt een gecoördineerde aanpak van beheermaatregelen plaats. De FEE fungeert als aanspreekpunt per leefgebied en neemt de doelen op in het faunabeheerplan.
•
In 2009 is een on theffing verle end voor afsch ot van ree ën mët als do el een vita le pop ulatie te behouden, het valwild en de gewassenschade te beperken en zieke en gebrekkige reeën uit hun lijden verlossen.
Beheer • De voorjaarstand is sinds 1998 met circa 1000 reeën toegenomen tot circa 4500 stuks; •
Het gerealiseerde afschot bedraagt 800-900 stuks per jaar en ligt op circa 80% van het toegekende afschot.
•
Het valwild lag in de jaren 2008-2012 op circa 400 stuks per jaar en bedraagt 8-10% van de voorjaarstand.
•
Het verdient aanbeveling om in overleg met (vaar)wegbeheerders en WBE's locaties met veel valwild aan te pakken door het plaatsen van wildspiegels, of het maken van uittreedplaatsen.
Overwegingen Voortzetting van het tot nu toe gevoerde beleid van populatiebeheer als middel is nodig. Bij niet ingrijpen in de populaties zullen de aantallen reeën stijgen. Als gevolg hiervan ontstaat meer voedselen territoriumconcurrentie en zullen meer trek- en zwerfbewegingen plaatsvinden waardoor meer aanrijdingen in het verkeer ontstaan en toename van verdrinkingsslachtoffers. Het lijden dat hiervan het gevolg is, is te voorkomen.
Voorstel • Nieuwe ontheffing aanvragen voor afschot van reeën in de gehele provincie.
e.
•
In overleg treden met (vaar)wegbeheerders en WBE's om locaties met veel valwild aan te pakken door het plaatsen van wildspiegels, of het maken van uittreedplaatsen.
•
Voor inrichtingsmaatregelen nabij wegen kan aansluiting gezocht worden bij het Meerjarenprogramma Ontsnippering, zie www.miDO.nl.
•
FBE Groningen is voornemens het integraal reeënbeheerplan te actualiseren.
Toelichting op het besluit
Aanleiding tot ontheffingverlening Per 1 april 2004 is het belang van populatiebeheer opgenomen in artikel 4, lid 1, onder e, van het Besluit "Beheer en schadebestrijding dieren", inhoudende dat de populatieomvang van dieren behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn gereguleerd mag worden, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de Schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied, en de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. Per 31 augustus 2005 is besloten, dat niet meer aan beide, maar slechts aan één van beide voorwaarden (schadehistorie óf draagkracht) moet worden voldaan om in het belang van populatiebeheer ontheffing te kunnen verlenen. Dit besluit is van kracht geworden op 22 november 2005. De per 1 oktober 2014 geëxpireerde ontheffing was gebaseerd op de draagkrachtberekening uit het "Universeel beheerplan voor reeën in Groningen, Fryslan en Drenthe". In het FBP 2014-2019 wordt gerefereerd aan het "Universeel beheerplan voor reeën in Groningen, Frysiän en Drenthe". Dit plan is bijgevoegd bij het FBP. In dit plan is een draagkrachtbepaling voor de provincie Groningen opgenomen, waarop de ontheffing voor het afschot van ree in het belang van populatiebeheer, gerelateerd aan de draagkracht van het gebied, wordt gebaseerd. Aan de hand van genoemd rapport hebben de wildbeheereenheden (hierna: WBE's) en vervolgens de FBE Groningen de gewenste stand en de draagkracht van het milieu per gebied van de respectievelijke WBE's berekend. Uit recent door de Faunabeheereenheid overgelegde cijfers blijkt dat de populatie reeën binnen de provincie Groningen stabiel blijft rond de 4.400 stuks in het voorjaar waargenomen dieren, waarbij een afschot wordt gepleegd van ongeveer 880 stuks dieren en een valwildpercentage van ongeveer 7%. Groningen telling toegekend afschot
gem.
gerealiseerd afschot
valwild totaal
alleen aanrijdingen
totaal afschot en valwild
aandeel valwild totaal
2010 4686
1088
855
444
1299
9%
2011 4424
1114
909
350
1259
8%
2012
4312
1131
874
342
313
1216
8%
2013
4582
1136
902
241
241
1143
5%
2014 4283
1124
879
249
249
1128
6%
4457
1119
884
325
267 (3Jr)
1209
7%
In het FBP 2014-2019 is aangegeven dat in het kader van 'integraal reeënbeheer' het "Universeel beheerplan" zou zijn herzien. Dit is niet het geval. Er wordt echter momenteel gewerkt aan een actualisering van het hoofdstuk Ree van het FBP. In afwachting van de resultaten van deze aanpassing is het van belang om het populatiebeheer ook gedurende 2015 te continueren, waarbij de streefpopulatie wordt gesteld op maximaal 4.457 exemplaren.
Stabilisatie populatieomvang ter beperking van schade Stabilisatie van de populatieomvang in dit besluit is niet meer gebaseerd op het uitgangspunt dat een maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied moet worden bepaald, maar op het verband dat moet worden aangenomen tussen een bepaalde populatieomvang en het ontstaan van schade. In de herziening van het hoofdstuk ree van het FBP zal dit verband nadrukkelijker met
verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek worden onderbouwd, met name voor wat betreft schade aan de openbare veiligheid (verkeersveiligheid). Nu het hoofdstuk ree uit het FBP vanuit het oogpunt van dit veranderde uitgangspunt, nader zal worden geactualiseerd/herzien, ligt het in de rede tijdelijk ontheffing te verlenen op basis van de maximale populatieomvang zoals die is vastgesteld op basis van de meerjarige trendtellingen als aangegeven in het goedgekeurde FBP. Daarbij wordt de na te streven populatieomvang bepaald op maximaal 4.457 exemplaren. Relatie omvang populatie en schade aan verkeersveiligheid Het is, zoals in het FBP aangegeven, aannemelijk dat handhaving van de omvang van de populatie tot het huidige niveau borgt dat het aantal aanrijdingen met reeën niet zal toenemen, de landbouwschade beperkt in omvang blijft en schade aan flora en fauna niet zal optreden. Dit is voor ons van groot belang. Uit wetenschappelijke onderzoeken die door ons bij de beoordeling van de aanvraag zijn betrokken blijkt dat er een verband is tussen de 'dichtheid' van het aantal reeën versus het aantal aanrijdingen dat plaatsvindt. Er is echter geen lineair verband. Dit is gezien de grote invloed van andere factoren - met name omgevingsfactoren - goed te verklaren. Uit het onderzoek van Seiler (Seiler 2010) volgt dat er een verband bestaat, zij het niet lineair, met de groei van de reeënpopulatie en het aantal aanrijdingen. Het aantal aanrijdingen met reeën steeg sterker dan de gemeten toename van de verkeersintensiteit. Dezelfde trend werd ook door Groot Bruinderink en Hazenbroek vastgesteld (Groot Bruinderink 1996). In het verlengde hiervan kan uit een uitspraak van de Afdeling uit 2007 worden afgeleid dat een beleid gericht op het voorkomen van een verdere toename van verkeersongevallen en dierenleed door het verlenen van een ontheffing voor afschot in het belang van de verkeersveiligheid acceptabel wordt geacht, mede in aanmerking nemende dat van reeën bekend is dat zij plotseling de weg op kunnen schieten (ABRvS van 28 maart 2007, nr. 200608095/1). Tijdelijke ontheffing Op 7 december 2009 is door de provincie Groningen ontheffing verleend voor afschot van reeën met als doel een vitale populatie te behouden, het valwild en de gewassenschade te beperken en zieke en gebrekkige reeën uit hun lijden verlossen. Het streven van de provincie is er op gericht de verkeersveiligheid met betrekking tot het aantal aanrijdingen met reeën te verbeteren. Hiervoor zal het aantal aanrijdingen met reeën niet moeten toenemen maar zelfs afnemen. Om dit te bereiken dient voorkomen te worden dat de reewildpopulatie gedurende 2015 groeit. Reden waarom wij de doelstand stellen op het gemiddelde van de trendmatig vastgestelde stand van de afgelopen 5 jaren, namelijk 4.457 stuks. Om de populatie van 4457 stabiel te houden werd gemiddeld een aantal van 1.119 stuks afschot toegekend aan de FBE. Het gerealiseerde afschot dat in de hierboven genoemde periode deze stabiele populatie heeft helpen bewerkstelligen was 884 stuks. In de praktijk werd van het toegekende afschot immers ca. 80% gerealiseerd. Het afschot wordt gemaximeerd op 884 stuks, exclusief de toekenning door de FBE van 10% van het toegekende afschot voor het oplossen van knelpunten, zoals gebleken verkeersgevaarlijke situaties, gewonde of zieke reeën (dierenwelzijn) of ter voo rkoming van landbouwschade. Totaal zal het afschot derhalve maximaal 972 reeën bedragen. Met het onderhavige besluit willen wij dit beleid gericht op stabilisatie van de populatie continueren, echter gebaseerd op recente gegevens en - gezien de te verwachten aanpassing van het hoofdstuk ree uit het FBP - voor de duur van een jaar. Wettelijke belangen ontheffingverlening De ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet voor afschot van het ree wordt verleend voor een periode van één jaar, ter regulering van de maximale populatieomvang ter beperking van schade gezien de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied, als bedoeld in artikel 4 onder e van het besluit beheer en schadebestrijding dieren. Hiermede worden tevens belangen gediend als genoemd in artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet, onder a, c en d, zoals openbare (verkeers)veiligheid, het voorkomen van schade aan gewassen en het voorkomen van schade aan flora en fauna (zorg voor welzijn ree en schade aan jonge aanplant). In art. 4 onder e van het Besluit beheer en schadebestrijding wordt in de tekst beheer van de populatie mogelijk gemaakt "indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied". Gemotiveerd kan worden dat onder het begrip 'schadehistorie' ook verkeersschade valt (vgl. Vrz.-rechter Rb. Noord-Holland 29 april 2013, 13/1326 en 13/1327,
± »
± ä
MP «
ä
MMä MP «
ä MMä MP «
ECLI:NL:RBNH:2013:BZ8953; damherten Noord-Holland). Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de verkeersveiligheid deel uitmaakte van de discussie die uiteindelijk tot art. 4 onder e van het Besluit beheer en schadebestrijding heeft geleid. (Zie o.a. Handelingen II 2002/03, vergaderingnummer 16, p. 894). Wij onderschrijven hetgeen in het FBP is opgenomen omtrent de noodzaak van populatiebeheer in het belang van verkeersveiligheid en ter voorkoming van stijging van het aantal aanrijdingen, waardoor volgens ons toename van materiële en immateriële (traumatische ervaring van bestuurder en inzittende) schade wordt voorkomen. Ook onderschrijven wij de noodzaak van populatiebeheer ter voorkoming van schade aan gewassen. Preventieve maatregelen Of er sprake is van andere bevredigende oplossingen is een vraagstuk waarbij GS de nodige beoordelingsruimte toekomt. In het FBP is aangegeven dat, afhankelijk van de situatie maatregelen genomen kunnen worden ter voorkoming van aanrijdingen met reeën als: Het plaatsen van rasters, bij voorkeur gecombineerd met voor reeën geschikte passages (tunnels, ecoducten, aangepaste viaducten en wildsignaleringsystemen) Het plaatsen van wildspiegels / reflectoren. Het creëren van openheid en overzicht langs wegen Nachtelijke snelheidsbeperkingen. Het aanbrengen van een geurgordijn. Regulatie van de populatie, waarbij het accent ligt op afschot van kalveren en één- ä tweejarige reeën zonder territorium. Daar waar mogelijk en nuttig en gezien het overige faunabeleid aanvaardbaar worden rasters ingezet. Uit literatuur blijkt (Putman 2004) dat het alleen maar neerzetten van een raster niet effectief is om zowel aanrijdingen te voorkomen als ook om de dieren niet te hinderen in hun leefwijze. Een raster is feitelijk alleen effectief als deze niet alleen direct voorkomt dat dieren de weg op lopen, maar daarnaast gelijk de dieren begeleidt naar een plek waar zij wel veilig kunnen oversteken, zoals een wildviaduct. De provincie experimenteert verder langs bepaalde wegen wel met wildspiegels en geurmiddelen (Duftzaun) en heeft verder een regeling wildaanrijdingen in het leven geroepen. Om het aantal aangereden reeën te verminderen heeft de provincie Groningen in 2011 een proef uitgevoerd met een nieuw soort wildreflectoren langs de N 361 (Lauwersoog-Groningen). Uit de proef bleek dat plaatsing van deze reflectoren niet afdoende was om het aantal aanrijdingen te reduceren. Daarom zijn aanvullende maatregelen genomen. De provincie heeft langs een deel van de weg rasters geplaatst en extra wildreflectoren laten neerzetten. Het provinciebreed nemen van dergelijke preventieve maatregelen is ondoenlijk (versnippering van het landschap, kosten, nadelen overige fauna). Uit het in het FBP en hierboven opgenomen kaartbeeld van valwild blijkt dat in de gehele provincie ongevallen met reeën plaatsvinden. De inzet van preventieve maatregelen ter bevordering van de verkeersveiligheid, dat een algemeen belang is, moet worden afgewogen tegen andere middelen ter bevordering hiervan. GS stellen zich daarom op het standpunt dat er ter bevordering van de verkeersveiligheid provinciebreed geen andere bevredigende oplossingen dan populatiereducerende maatregelen bestaan. Hierbij geldt dat het treffen van andere maatregelen veelal niet voldoende effect sorteert en moeilijk te realiseren is. Bovendien geldt dat het afschot in verband met populatiebeheer ten behoeve van de verkeersveiligheid samenhangt met andere belangen, waaronder het belang van bestrijding van schade aan gewassen (vgl: Rb Gelderland, 29-04-2014, Zaaknummer AWB-11_191, ECLI:NL:RBGEL:2014:2762). Verder wordt deze ontheffing verleend voor een termijn van een jaar. Wij achten het niet mogelijk om het nemen van preventieve maatregelen als voon/vaarde voor het gebruik van de ontheffing te stellen, wanneer het gaat om populatiebeheer in het belang van de verkeersveiligheid. Omdat het gaat om een algemeen belang zullen mogelijke preventieve maatregelen worden genomen door verantwoordelijke instanties, na zorgvuldige afweging van verschillende belangen, en niet door individuele ontheffinggebruikers. Uit de cijfers van de afgelopen 5 jaar blijkt dat het gerealiseerde afschot reeën nauw is gerelateerd aan de huidige omvang van de populatie en derhalve aan de (omvang van de) schade. Met het handhaven van de huidige omvang van de populatie (mede onder invloed van het gemiddelde gerealiseerde afschot) zijn belangen gediend als het niet laten toe-
ä MMä
nemen van de verkeersonveiligheid en van de schade aan gewassen. Immers met het huidige afschot blijkt dat de huidige omvang van de populatie stabiel blijft. Preventieve maatregelen bij iandbouwschade Voor de bescherming van kwetsbare gewassen zijn in specifieke gevallen wel preventieve maatregelen te treffen. In de beleidsregels van het Faunafonds is met betrekking tot preventieve maatregelen opgenomen dat voor kwetsbare gewassen de inzet van zowel visuele en akoestische middelen wordt verwacht. Het geweer wordt gebruikt voor afschot maar wordt ook als akoestisch middel aangemerkt. Onder kwetsbare gewassen vallen alle teelten, met uitzondering van: grasland- (weideland, hooiland) of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, alsmede granen vanaf zes maanden na inzaai. Voor overige gewassen kan worden volstaan met verjaging door menselijke aanwezigheid. Ter ondersteuning van deze verjaging dient een ontheffing te worden aangevraagd. Schade door reeën aan fruitbomen (appels, peren) en in de bosbouw en boomteelt komt niet in aanmerking vooreen tegemoetkoming in de schade door het Faunafonds. De schade is in deze gevallen te voorkomen door het aanbrengen van een raster. Voor het gebruik van de ontheffing gelden dezelfde preventieve maatregelen als de maatregelen die het Faunafonds voorschrijft. Voor een overzicht van te gebruiken schadebeperkende maatregelen verwijzen wij naar de website van het Faunafonds (www.bij12.nl). Van de ontheffing voor het bestrijden van Iandbouwschade kan in geval van schade door reeën gebruik worden gemaakt buiten de in deze ontheffing genoemde afschotperiodes, ter voorkoming of bestrijding van schade aan gewassen die worden genoemd in het Handreiking Faunaschade (Oord, 2009). Indien afschot van reeën gewenst is ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van Iandbouwschade dan kan slechts - na controle vooraf door de provinciale Inspecteur Groene wetten en diens positieve advies - door de FBE Groningen een machtiging mag worden verstrekt aan een grondgebruiker. Ingrijpen bij onnodig lijden Wij achten het wenselijk, mede gelet op de intrinsieke waarde van het dier, dat in geval van onnodig lijden van dieren kan worden opgetreden, derhalve verlenen wij ook ontheffing voor afschot van reeën in het belang van het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke en gebrekkige dieren en bij calamiteiten. Toegestaan afschot Zoals hierboven reeds beargumenteerd bestaat er een directe relatie tussen het aantal reeën en de verkeers(on)veiligheid. Om een toename van het aantal verkeersongevallen dat wordt veroorzaakt door reeën te voorkomen, dient een verdere groei van de populatie te worden voorkomen. Dat betekent dat wij de gemiddelde stand van de afgelopen vijfjaar als maximale doelstand hanteren. Over de periode 2010-2014 is de stand stabiel geweest; het aantal reeën bedroeg gemiddeld 4.457, met een spreiding van minder dan 5% naar boven of beneden. Ook het gerealiseerde afschot is in die periode stabiel geweest; het aantal geschoten reeën bedroeg gemiddeld 884 stuks, met een spreiding van minder dan 3% naar boven of beneden. Om te voorkomen dat de reewildpopulatie groeit stellen wij de doelstand op het gemiddelde van de afgelopen 5 jaren, namelijk 4.457 stuks. Het gemiddelde toegekende afschot over de afgelopen 5 jaren (2010-2014) bedraagt 1.119 stuks. Het gerealiseerde afschot dat in die periode deze stabiele populatie heeft helpen bewerkstelligen is ongeveer 884, waarbij moet worden gerekend met zo'n 267 geregistreerde gevallen van verkeersongevallen met reeën.^ Ter stabilisatie van de populatie van 4.457 stuks met een gemiddeld aantal van 267 stuks verkeersslachtoffers per jaar, zal een afschot moeten worden gerealiseerd van 884 stuks. Nu dit het gemiddelde afschot is dat daadwerkelijk gerealiseerd is over de afgelopen jaren, is dit afschot blijkbaar haalbaar en kan het afschot voor wat betreft dit ontheffingsjaar gemaximaliseerd worden op 884 stuks. Dit betekent ook dat wij op voorhand voor 2015 uitgaan van een aantal van ongeveer 267 verkeersongevallen met reeën. Deze ontheffing voor afschot dient ook ter stabilisering van dit aantal. Mocht het aantal verkeersongevallen onverhoopt stijgen dan kan de FBE het haar vergunde extra afschot van 10% van het vergunde afschot mede aanwenden om gerichte maatregelen te treffen. In tegenstel-
' Valwild en verkeersslachtoffer gemiddeldes van afgelopen driejaren, zoals door FEE gerapporteerd i n de opgenomen tabel. 8
a MMä i4P « ling tot het afschot voor populatiebeheer kan van deze mogelijkheid gedurende het gehele jaar gebruik worden gemaakt. Derhalve zal een aantal van 884 stuks afschot worden toegekend aan de FBE. Om te voorkomen dat in de praktijk meer dan het te realiseren aantal wordt geschoten, wordt het aantal geschoten reeën gemonitord. Afhankelijk van de situatie kan de FBE nog 10% van het vergunde afschot van 884 extra afschot (88 stuk) toewijzen in verband met het oog op verkeersincidenten, gewonde en zieke reeën en landbouwschade. Het maximale afschot kan op grond van deze ontheffing 972 stuks reeën bedragen. Registratie met behulp van reewildmerken Uit oogpunt van registratie, toezicht en handhaving achten wij het noodzakelijk dat geschoten reeën voorzien worden van een uniek nummer. Hiervoor kan het registratiesysteem met behulp van reewildmerken van "Vereniging Het Reewild" of Natuurnetwerk worden gebruikt. Voor een efficiënte werkwijze is het noodzakelijk dat bedoelde reewildmerken jaarlijks worden verstrekt. Schadebestrijding in ganzenfoerageergebieden In de provincie Groningen zijn foerageergebieden aangewezen voor overwinterende kolganzen, grauwe ganzen en smienten (Besluit nr.: 2005-12.802, d.d. 05-07-2005). Deze worden op dit moment ingezet voor de opvang van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen. Voor andere diersoorten dan kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen geldt, dat tot 12.00 uur schadebestrijding binnen foerageergebieden niet is toegestaan en na 12.00 uur dit alleen is toegestaan zolang een afstand van tenminste 500 meter tot foeragerende ganzen in acht wordt genomen. Deze regel geldt van 1 november tot 1 april van elk jaar. Hoewel het bij het doden van reeën ten behoeve van populatiebeheer in feite niet gaat om schadebestrijding in de engste zin, zijn wij van mening dat er in de periode van 1 november tot 1 april voldoende gelegenheid bestaat om na 12.00 uur reegeiten en reekalveren af te schieten in het belang van populatiebeheer en wij laten daarom het belang van de overwinterende ganzen in dezen prevaleren. Het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren en bij calamiteiten is binnen foerageergebieden te allen tijde mogelijk. Machtigingen aan Wiidbeheereenheden Het is de FBE Groningen toegestaan om WBE's te machtigen om gebruik van de ontheffing te maken, wanneer het gaat om populatiebeheer en het afschot van reeën in verband met ziekte of gebrekkigheid. De FBE verstrekt hiertoe als ontheffinghouder schriftelijke toestemming door middel van een machtiging waarbij een gewaarmerkt afschrift van (een gedeelte van) de ontheffing is gevoegd. Het gebruik van de ontheffing via de machtiging dient te geschieden met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen genoemd in de ontheffing en met inachtneming van eventuele door de FBE Groningen of WBE gestelde aanvullende voorwaarden en beperkingen in de machtiging. Machtigingen aan grondgebruikers Het is de FBE Groningen tevens toegestaan om grondgebruikers te machtigen om gebruik te maken van de ontheffing, wanneer het gaat om de bestrijding van landbouwschade. Machtiging mag slechts geschieden na controle vooraf door de provinciale Inspecteur Groene wetten en diens positieve advies en wanneer is voldaan aan de voorwaarden van de ontheffing met betrekking tot het nemen van preventieve maatregelen. Handhaving en toezicht Ten behoeve van de handhaving van de ontheffingvoorschriften en het toezicht op het gebruik van de ontheffing zijn voorschriften opgenomen over melding en rapportage door de ontheffinghouder en/of de ontheffinggebruikers. Toezicht op het gebruik van de ontheffing zal steekproefsgewijs worden uitgeoefend door de provinciale inspecteur Groene wetten. Indien afschot van reeën gewenst is ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van landbouwschade dan kan slechts na controle vooraf door de provinciale Inspecteur Groene wetten en diens positieve advies, door de FBE Groningen een machtiging worden verstrekt aan een grondgebruiker. f. Advies Faunafonds Het Faunafonds heeft ons bij brief d.d. 5 februari 2015 van advies gediend met betrekking tot de concept ontheffing: Het Faunafonds overweegt bij landbouwschade ook schade aan fruitteelt en veegschade in de bosbouw en boomteelt op te nemen. Wij zijn echter van mening dat de noodzaak hiertoe ontbreekt gezien hetgeen in het Faunabeheerplan is opgenomen over landbouwschade en gewasschade.
Verder overweegt het Faunafonds dat er circa 75/80% van het toegekende afschot wordt gerealiseerd, hetgeen er volgens het Faunafonds op duidt dat een verhoogd afschot, dan wel een effectievere methode om te komen tot een benadering van 100% van het toegekende afschot, er toe zou kunnen leiden dat het aantal aanrijdingen zou kunnen worden verminderd, zeker als de aandacht gericht wordt op zgn. "hot-spots". Met name zou een verhoogd afschot in het voorjaar kunnen leiden tot lagere schades. Het streven zou volgens het Faunafonds gericht moeten zijn op afname van het aantal aanrijdingen niet op stabilisatie ervan. Wij zien redenen om af te wijken van dit advies. Het provinciale streven is al langer gericht op afname van het aantal aanrijdingen. Er zijn ook concrete stappen gezet met betrekking tot het beperken van het aantal aanrijdingen op speciale locaties, zoals de N361. Wij willen met deze ontheffing de populatie met het oog op de verkeersveiligheid stabiliseren, gedurende een jaar op het huidige peil. Blijkbaar is een gemiddeld afschot van 884 voldoende om de populatie rond de 4.500 reeën te stabiliseren. Daarbij zal ook het aantal verkeersongevallen met reeën stabiliseren. Verder kan gebruik worden gemaakt van 10% aanvullend afschot voor incidentele situaties, mocht deze verwachting niet uitkomen. Verder wordt momenteel gewerkt aan een actualisering van het hoofdstuk Ree van het FBP, waarbij ook het belang van de verkeersveiligheid in Groningen punt van aandacht is. Bovendien is het uitgangspunt van de wet dat een diersoort in beginsel behoort te worden beschermd en dat noodzakelijke inbreuken op die bescherming zo beperkt mogelijk behoren te zijn. Nu de populatie stabiel blijft bij een gemiddeld afschot van 884 kiezen wij voor dit jaar voor het fixeren van het afschot op dit aantal. Aanvullend geldt dat ook rekening moet worden gehouden met het feit dat afschot maatschappelijk gezien niet op de steun van een ieder kan rekenen. Uit het advies kan worden opgemaakt dat het Faunafonds adviseert de ontheffing te verlenen en verzoekt om toezending van het definitieve besluit. g. Conclusie Gezien het bovenstaande concluderen wij het volgende: Op basis van de gegevens en beschrijving in het FBE Groningen en de meerjarenrapportages t/m het jaar 2014 (met betrekking tot valwild, voorjaarsstanden, afschot), concluderen wij dat het verlenen van een ontheffing voor het afschot van reeën ten behoeve populatiebeheer gezien de Schadehistorie en de verkeersveiligheid, alsmede in het belang van het voorkomen en bestrijden van schade aan gewassen, noodzakelijk is. Ongelimiteerde toename van reeënpopulaties in Groningen zal leiden tot een toename van het aantal aanrijdingen van motorvoertuigen met reeën en derhalve tot toename van materiële en immateriële schade op de Groninger wegen. Het gevaar voor het ontstaan van letselschade voor mens en dier zal toenemen. Verder zal hierdoor ook de schade aan landbouwgewassen toenemen. Wij achten het niet mogelijk om het nemen van preventieve maatregelen als voorwaarde voor gebruik van de ontheffing te stellen, wanneer het gaat om populatiebeheer ten behoeve van de verkeersveiligheid. Bij het incidentele afschot van reeën ter voorkoming en bestrijding van gewassenschade is het nemen van preventieve maatregelen wel vereist. Populatiebeheer van reeën kan naar ons oordeel niet op een andere wijze dan met het geweer plaatsvinden, zodat er geen andere bevredigende oplossing bestaat om hetzelfde doel te bereiken. Wij constateren dat reeën in de periode 2002 t/m 2014 in de provincie Groningen incidenteel schade hebben aangericht aan gewassen en concluderen, dat afschot van reeën incidenteel mogelijk moet zijn op basis van de onderhavige ontheffing. Een en ander na controle vooraf en positief advies van de provinciale Inspecteur Groene wetten en nadat is voldaan aan de ontheffingvoorschriften voor wat betreft te nemen preventieve maatregelen. Er bestaat geen andere bevredigende oplossing dan het incidentele afschot van reeën ter voorkoming en bestrijding van belangrijke gewassenschade, nadat is gebleken dat het gebruik van preventieve maatregelen niet voldoende effect heeft gehad. Uit het overzicht van de voorjaarsstand van reeën in Groningen over de afgelopen 5 jaren (2010-2014) blijkt dat de trendmatig vastgestelde stand ongeveer 4.457 exemplaren bedraagt. Het toegekende afschot is vrij constant gebleven met over de jaren 2008-2014 een lichte stijging van 1.047 naar 1.124 stuks. Het gemiddelde toegekende afschot over de afgelopen 5 jaren (2010-2014) bedraagt 1.119 stuks. Het gemiddelde gerealiseerde afschot over de laatste 5 jaren bedraagt 884 stuks hetgeen circa 80% bedraagt van het toegekende afschot. Voorts concluderen wij dat er gedurende het gehele jaar de mogelijkheid moet bestaan reeën af te schieten ter voorkoming van onnodig lijden van zieke of gebrekkige exemplaren of bij calamiteiten. Afhankelijk van de situatie kan de FBE derhalve 10% van het vergunde afschot 884 exemplaren
10
extra afschot toewijzen in verband met het oog op verkeersincidenten, gewonde en zieke reeën en landbouwschade. Uit de door de FBE overgelegde cijfers concluderen wij dat met het doden van een gelimiteerd aantal reeën, geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van deze soort. Aangezien schade aan fauna (aan de eigen soort) zich in het verleden niet heeft voorgedaan, omdat te hoge reeëndichtheden middels afschot zijn voorkomen, concluderen wij tevens dat een gunstige staat van instandhouding van de soort juist is gediend met het verlenen van de onderhavige ontheffing. Nu de onderhavige ontheffing wordt verleend op basis van het door ons goedgekeurde FBP provincie Groningen (2014-2019) waaruit moet worden afgeleid dat in het kader van 'integraal reeënbeheer' wordt gewerkt aan een actualisering/herziening van het hoofdstuk Ree van het FBP ligt het in de rede de geldigheidsduur van de ontheffing, krachtens artikel 68, lid 5, Flora- en faunawet, te stellen op 1 jaar. De ontheffing geldt tot 1 april 2016.
BESLISSING:
Gezien het voorgaande verlenen wij aan de FBE Groningen, ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, en e, van de Flora- en faunawet, en artikel 4, eerste lid, onder c, en e, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en artikel 68, vierde lid van de Flora- en faunawet, ontheffing van de verbodsbepaling in artikel 9 van de Flora- en faunawet, voor het doden van ree (Capreolus capreolus), met gebruikmaking van het geweer (kogelbuks), in het belang van populatiebeheer met het oog op het dienen van de verkeersveiligheid, alsmede in het belang van het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren en bij calamiteiten en ter voorkoming en bestrijding van schade aan kwetsbare gewassen (volgens de definitie in de beleidsregels van het Faunafonds/www.bij12.nl). Aan deze ontheffing verbinden wij de volgende voorschriften: 1. De ontheffing geldt in de periode vanaf de datum van publicatie van deze ontheffing tot en met 1 april 2016. 2. De ontheffing is geldig op gronden gelegen binnen het gebied waarover de zorg van de ontheffinghouder zich uitstrekt, te weten het gehele grondgebied van de provincie Groningen. 3. De FBE Groningen is als ontheffinghouder te allen tijde verantwoordelijk voor het naleven van de voorschriften waaronder deze ontheffing is verleend. De FBE Groningen dient daarom de ontheffinggebruiker (WBE of grondgebruiker) nadrukkelijk te wijzen op de specifieke voorschriften ten aanzien van het gebruik, o.a. door bij de afgifte van een machtiging tevens een kopie van deze ontheffing aan de ontheffinggebruiker te verstrekken. De feitelijke gebruiker dient zich steeds te vergewissen van de ook voor hem geldende voorschriften en verplichtingen voortvloeiend uit deze ontheffing. 4. Van deze ontheffing kunnen slechts die WBE's gebruik maken die hiertoe door de FBE Groningen schriftelijk zijn gemachtigd. Een verzoek tot gebruik van de ontheffing dient schriftelijk te worden gedaan, onder opgave van: a. naam en(correspondentie)adres van de WBE; b. namen, adressen, woonplaatsen, geboortedata en jachtaktenummers van de jachtaktehouders die het afschot zullen uitvoeren; c. de totale bejaagbare oppervlakte grond waarover het werkgebied van de desbetreffende WBE zich uitstrekt; d. en onder bijvoeging van een topografische kaart waarop het werkgebied van de WBE is aangegeven . Een verzoek tot gebruik van de ontheffing dient door de WBE te zijn gedateerd en ondertekend door voorzitter en secretaris van de WBE. 4a. Van deze ontheffing kunnen ter bestrijding van landbouwschade slechts die grondgebruikers gebruik maken die hiertoe door de FBE Groningen schriftelijk zijn gemachtigd. Een verzoek tot gebruik van de ontheffing dient schriftelijk te worden gedaan onder opgave van:
11
- a. naam, adres, woonplaats van de grondgebruiker; - b. naam, adres, woonplaats, geboortedatum en jachtaktenummer van de jachtaktehouder die het afschot zal uitvoeren; - c. preventieve middelen die op de schadepercelen aanwezig zijn of zullen worden geplaatst; - d. de totale bejaagbare oppervlakte grond (inclusief de schadepercelen) die de grondgebruiker in gebruik heeft; - e. en onder bijvoeging van een topografische kaart waarop de schadepercelen zijn ingetekend en waarop per perceel de oppervlakte is aangegeven en welk gewas op welk perceel aanwezig is. Een verzoek tot gebruik van de ontheffing dient door de grondgebruiker te zijn gedateerd en ondertekend. 5. Een machtiging als bedoeld in voorschrift 4 mag worden verleend voor de tijdsduur van maximaal één jaar en uitsluitend aan een WBE die tijdig en op de juiste wijze de voorgeschreven jaarlijkse reeënrapportage bij de FBE heeft ingediend. 5a.Een machtiging als bedoeld in voorschrift 4a mag worden verleend voor de tijdsduur van maximaal één jaar en uitsluitend aan een grondgebruiker die eerder gebruik heeft gemaakt van een machtiging en tijdig en op de juiste wijze de voorgeschreven rapportage van het gebruik van voorgaande machtiging heeft ingediend. 6. De machtiging vermeldt het maximum aantal reeën per geslacht dat mag worden gedood, binnen het werkgebied van de WBE of in het kader van een machtiging aan een grondgebruiker op de desbetreffende schadepercelen. Aan de machtiging worden eisen c.q. voorschriften verbonden die uitsluitend betrekking hebben op het doel waarvoor de ontheffing is verleend. Niet naleven van de voorschriften door de gemachtigde kan leiden tot intrekking van de machtiging van de FBE. 7. De gemachtigde kan een andere jachtaktehouder schriftelijk toestemming geven om van zijn machtiging gebruik te maken. De gemachtigde dient dit te doen middels een schriftelijke, gedateerde en ondertekende toestemming, onder vermelding van het aantal reeën, het geslacht en de periode. Deze jachtaktehouder wordt dan de feitelijke gebruiker, als bedoeld in voorschrift 8. De gemachtigde zendt een afschrift van de gegeven toestemmingen onverwijld aan de ontheffinghouder (FBE Groningen). 8. De feitelijke gebruiker van de ontheffing is verplicht een kopie van de FBE Groningen ontvangen machtiging, een gedagtekende en genummerde toestemming (of overgedragen toestemming) van de machtiginghouder een gewaarmerkte kopie van deze ontheffing (vanaf het kopje 'beslissing' tot en met de ondertekening), de schriftelijke toestemming van de grondgebruiker en een geldige jachtakte bij zich te hebben en deze bescheiden op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage af te geven. De feitelijke gebruiker kan zich laten vergezellen door maximaal 2 jachtakthouders. 9. De ontheffinghouder houdt per WBE een actueel doorlopend digitaal register bij van verleende en ingetrokken machtigingen aan WBE's en grondgebruikers, alsmede van verleende en ingetrokken toestemmingen aan jachthouders en jachtaktehouders. 10. De gemachtigde WBE zendt een wijziging van personen op de lijst van jachtaktehouders onverwijld aan de ontheffinghouder en zendt een afschrift daarvan aan Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, afdeling OM, Postbus 610, 9700 AP Groningen. 11. De grondgebruiker die niet tijdig een verslag heeft ingediend over het gebruik van een machtiging, ontvangt gedurende één jaar vanaf de datum waarop de geldigheid van de machtiging is verstreken, geen nieuwe machtiging meer voor afschot ter bestrijding van landbouwschade. 12. De ontheffinghouder zendt jaarlijks een overzicht van de van de WBE ontvangen rapportages van telgegevens, afschotgegevens en valwild en zendt dit uiterlijk 15 november van het kalenderjaar, naar Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, afdeling Landelijk Gebied, Postbus 610, 9700 AP Groningen.
12
13. a. Geschoten reeën dienen door de feitelijke gebruiker (gemachtigde) van de ontheffing, die het ree heeft afgeschoten, te worden voorzien van een reewildmerk met een uniek registratienummer, volgens een uniform, provinciebreed gebruikt reewildmerkensysteem van "Vereniging Het Reewild" of van het Natuurnetwerk BV. b. De WBE's zijn verplicht de uitgegeven reewildmerken te registreren. c. De FBE Groningen is verplicht de ter bestrijding van landbouwschade uitgegeven reewildmerken te registreren. d. Het reewildmerk moet terstond na het bemachtigen van het ree aan de achterpoot van het dier worden aangebracht, en in ieder geval vóórdat het ree over de openbare weg wordt ver voerd. e. Het afschot moet terstond (binnen 24 uur) worden gemeld aan de FBE. 14.1. Een verleende machtiging kan door de ontheffinghouder worden ingetrokken: - indien de machtiging kennelijk ten onrechte is verleend; - indien van de machtiging gebruik wordt gemaakt door iemand die daartoe niet bevoegd is; - indien van de machtiging gebruik wordt gemaakt in strijd met een wettelijk voorschrift of een aan de ontheffing verbonden voorschrift; 14.2
Een verleende machtiging zal door de ontheffinghouder onverwijld worden ingetrokken na een door ons gedaan gemotiveerd verzoek
14.3 Van de brief tot intrekking van de machtiging wordt een afschrift gezonden aan: Gedeputeerde Staten der provincie Groningen, Afdeling Landelijk Gebied, Postbus 610, 9700 AP Groningen. 15. De ontheffing is verleend voor afschot van 884 reeën in het belang van populatiebeheer met het oog op het dienen van de verkeersveiligheid. Dit aantal is exclusief het jaarlijks afschot van maximaal 88 zieke of gebrekkige dieren en dieren die bij calamiteiten (w.o. verkeersincidenten) mogen worden gedood, alsmede reeën die worden gedood in verband met landbouwschade, buiten de regulier periode. Het totale afschot per jaar mag maximaal 972 (884 + 88) reeën bedragen. 16. Van de ontheffing mag gebruik gemaakt worden: a) In het belang van populatiebeheer en met het oog op het dienen van de verkeersveiligheid: *van 1 april t/m 15 september voor het doden van reebokken en reekalveren *van 1 januari t/m 15 maart voor het doden van reegeiten en reekalveren, met dien verstande dat in die periode tot 12.00 uur geen gebruik mag worden gemaakt van de ontheffing in de gebieden die zijn aangewezen als ganzenfoerageergebieden. Na 12.00 uur mag in deze periode alleen gebruik worden gemaakt van de ontheffing zolang een afstand van tenminste 500 meter tot foeragerende ganzen in acht wordt genomen. b) Ter voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren en bij calamiteiten: *Gedurende het gehele jaar, ook binnen de ganzenfoerageergebieden. c) Bij landbouwschade: * gedurende het gehele jaar, met inachtname van het volgende: In de periode van 1 november tot 1 april mag tot 12.00 uur geen gebruik worden gemaakt van de ontheffing in gebieden die zijn aangewezen als ganzenfoerageergebieden. Na 12.00 uur mag in deze periode alleen gebruik worden gemaakt van de ontheffing zolang een afstand van tenminste 500 meter tot foeragerende ganzen in acht wordt genomen. 17. Voor het afschot van reeën mag alleen gebruik worden gemaakt van een kogelbuks van een volgens wettelijk voorschrift toegestaan kaliber en met inachtneming van de bepalingen en regels als genoemd in de Flora- en faunawet, het Jachtbesluit, het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. 18. Van de ontheffing mag voor het bestrijden van landbouwschade, slechts gebruik worden gemaakt als er belangrijke schade is of dreigt te ontstaan en wanneer na het (aantoonbaar) inzetten van de vereiste preventieve verjaagmiddelen, blijkt dat deze onvoldoende effect hebben. Voor een uiteenzetting van de verplichte en beschikbare preventieve middelen verwijzen wij naar de website van het Faunafonds (wvw.faunafonds.nl, zie: beleidsregels faunafonds, Hand-
13
reiking Faunaschade, Oord, 2009), aismede in de derde aiinea onder het kopje "preventieve maatregelen bijlandbouwschade" van de toelichting op dit besluit). 19. Alvorens de FBE Groningen een machtiging mag verstrekken aan een grondgebruiker ten behoeve van het bestrijden van landbouwschade, dient de FBE de aanvraag te melden bij Gedeputeeerde Staten van de provincie Groningen. Dit dient te gebeuren bij de provinciale inspecteurs natuurwetgeving Elmar (E.G.) Bruinius, tel. 050-316 4776 en Gert-Jan Kloppenburg (G.J.H.), tel. 050-316 7168. Genoemde Inspecteur dient In de gelegenheid te worden gesteld de situatie op de desbetreffende gronden In ogenschouw te nemen. De FBE Groningen dient hierbij de voor het toezicht relevante gegevens met betrekking tot de aanvraag aan de toezichthouder door te geven. 20. In afwijking van het daarover bepaalde in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, is het gebruik van het geweer voor het doden van reeën ook toegestaan van een uur voor zonsopkomst tot een uur na zonsondergang In het tijdvak van 1 april tot en met 31 augustus en buiten dit tijdvak van een half uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang. 21. Een verkregen machtiging op basis van de onderhavige ontheffing krachtens artikel 68 van de Flora- en faunawet, ontslaat de machtiginghouder niet van de verplichting zonodig een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aan te vragen. 22. Deze ontheffing kan op grond van de criteria genoemd In artikel 80 van de wet worden Ingetrokken. 23. In geval van bijzondere weersomstandigheden kan ons College het gebruik van de ontheffing tijdelijk opschorten. Tegen dit besluit kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt binnen zes weken na de dag van verzending van dit besluit. In de bijsluiter "bezwarenprocedure" Is aangegeven op welke wijze dit moet gebeuren. Ook staat In deze bijsluiter vermeld op welke wijze een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden ingediend bij de Rechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, Postbus 781, 9700 AT Groningen. Groningen, 17 februari 2015. Gedeputeerde Staten voornoemd:
, voorzitter.
, secretaris.
14