50. Hoge Raad fluit werkgroep BGK-Integraal terug OPMERKINGEN NAAR AANLEIDING VAN HR 13 JUNI 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 MR. H.J.S.M. LANGBROEK
Bij arrest van 13 juni 2014 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op een door de Rechtbank Gelderland gestelde prejudiciële vraag over het aantal incassohandelingen dat moet zijn verricht alvorens een schuldeiser jegens een consument aanspraak verkrijgt op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 5 BW.
I
n deze bijdrage1 wordt op het arrest ingegaan en enkele daarmee samenhangende onderwerpen.
WIK en BIK Op 1 juli 2012 is de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in werking getreden (ook wel aangeduid als Wet incassokosten (WIK)).2 De belangrijkste noviteit is dat in thans lid 5 van artikel 6:96 BW een verwijzing is opgenomen naar een algemene maatregel van bestuur die nadere regels stelt ten aanzien van de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze algemene maatregel van bestuur – het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (BIK) – bevat een staffel aan de hand waarvan kan worden berekend welk bedrag maximaal aan buitengerechtelijke kosten in rekening mag worden gebracht. Het BIK is – kort gezegd – van toepassing op een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom en er kan niet ten nadele van consument-schuldenaren van af worden geweken. Ten aanzien van niet-consumenten is het BIK van regelend recht. Aanleiding voor het wetsvoorstel is geweest het rapport ‘Incassokosten, een bron van ergernis’3 van de Landelijke
1
2 3
30
Enkele passages uit dit artikel zijn ontleend aan een artikel over het rapport BGK Integraal dat ik in 2014 samen met Marleen Holthuis voor het tijdschrift BER schreef. Stb. 2012, 140 en 142 (iwt.). http://schuldinfo.nl/cms/fileadmin/Publicaties/Incassokosten_een_ bron_van_ergernis_.pdf.
Organisatie Sociaal Raadslieden.4 In dat rapport werd de conclusie getrokken dat door incassobureaus te hoge kosten werden berekend (in vergelijking tot de tarieven van het rapport ‘Voor-werk II’), dat sprake was van ‘incassoverdubbeling’ (incassobureaus berekenden incassokosten over een reeds door de opdrachtgever met incassokosten verhoogde hoofdsom) en dat schuldeisers en incassobureaus er geen belang bij hadden hieraan een einde te maken omdat zij de kosten toch afwentelden op de schuldenaren. In het rapport werd daarom gepleit voor wettelijke maximumtarieven. Dat pleidooi was niet aan dovemansoren besteed. Minder dan vier jaar na publicatie van het rapport werd de nieuwe wettelijke regeling (WIK en BIK) van kracht. Uitgangspunt van WIK en BIK is dat de op grond van het BIK berekende vergoeding redelijk wordt geacht en discussie daarover niet meer mogelijk is.5 Daarbij wordt volledig geabstraheerd van de wijze waarop de schuldeiser het incassotraject inricht en of hij daarbij een derde inschakelt of niet.6 Noodzakelijke voorwaarde voor het ten opzichte van de consument-schuldenaar op grond van de WIK en het BIK aanspraak kunnen maken op incassokosten is dat hij is aangemaand nádat de consument-schuldenaar in verzuim is geraakt (artikel 6:96 lid 6 BW). In die aanmaning dient de consument-schuldenaar een respijttermijn van (minimaal) 14 dagen te worden gegeven en moet hij erop worden gewezen dat hij na het ongebruikt passeren van die
4 5 6
Kamerstukken II 2008/09, 24515, nr. 155. Kamerstukken I 2011/12, 32418 C, p. 4. Kamerstukken I 2011/12, 32418 C, p. 8.
SDU / NUMMER 1, JANUARI 2015 TIJDSCHRIFT OVEREENKOMST IN DE RECHTSPRAKTIJK
HOGE RAAD FLUIT WERKGROEP BGK-INTEGRAAL TERUG
termijn incassokosten verschuldigd wordt (de zogenaamde ‘veertiendagenbrief’).
Bedongen -, niet bedongen buitengerechtelijke kosten en de BIK In theorie zijn er belangrijke verschillen tussen bedongen en niet bedongen buitengerechtelijke kosten. Niet bedongen buitengerechtelijke kosten zijn een vorm van vermogensschade die op grond van artikel 6:96 BW lid 2 sub c voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft dus een vorm van wettelijke schadevergoeding. Er is wel een aantal voorwaarden waaraan moet zijn voldaan. De kosten dienen te voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets (het moet redelijk zijn geweest de kosten te maken en de hoogte van de kosten moet redelijk zijn)7 en bovendien blijft artikel 6:96 lid 2 sub c BW buiten toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 Rv de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (lid 3 van artikel 6:96 BW). Dit is het zogenaamde ‘van kleur verschieten’ van buitengerechtelijke kosten. Dat komt er op neer dat wanneer de buitengerechtelijke incassopogingen op niets zijn uitgelopen en een procedure volgt, de aan de vruchteloze incasso bestede werkzaamheden met terugwerkende kracht in beginsel niet meer voor afzonderlijke vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen. Dat wil zeggen: niet voor afzonderlijke vergoeding komen meer in aanmerking de kosten gemaakt ter ‘voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak’. De jurisprudentie wijst uit dat de meeste van de aan een procedure voorafgaande werkzaamheden onder die noemer worden gerangschikt.8 Bij bedongen buitengerechtelijke kosten is dat niet aan de orde. Daarop is noch artikel 6:96 BW noch artikel 241 Rv van toepassing. Het gaat hier niet om een wettelijk recht op (schade)vergoeding maar een contractueel recht. Er geldt geen dubbele redelijkheidstoets9 en ‘van kleur verschieten’ is – in theorie – niet mogelijk.10 Op bedongen buitengerechtelijke kosten is wel van toepassing artikel 242 Rv dat de rechter de bevoegdheid geeft de gevorderde bedragen ambtshalve te matigen. Het is via dat artikel dat rechters alsnog het verschil tussen bedongen en niet bedongen buitengerechtelijke kosten kunnen elimineren.11 De tweedeling tussen bedongen en niet bedongen buitengerechtelijke kosten is als gevolg van de WIK achterhaald. Dat wil zeggen er is een categorie bijgekomen: buitengerechtelijke kosten in de zin van de WIK/BIK. Hoewel het daarbij eveneens gaat om wettelijke schadevergoeding geldt met betrekking tot deze categorie de dubbele redelijkheidstoets
7
Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 337, zie voorts HR 16 oktober 1998, NJ 1999, 196 (Amev/Staat). 8 HR 11 juli 2003, NJ 2003, 566 en HR 14 januari 2005, NJ 2007, 482. 9 HR 24 september 2004, NJ 2006, 200 en NJ 2006, 201. 10 Want artikel 241 Rv verwijst terug naar artikel 6:96 lid 2 onder c en dat is nu juist niet van toepassing wanneer het gaat om een bedongen recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. 11 Zie in dit verband par. 2.2.2.2 en 3.2 van BGK-Integraal.
TIJDSCHRIFT OVEREENKOMST IN DE RECHTSPRAKTIJK NUMMER 1, JANUARI 2015 / SDU
niet12 terwijl het op grond van het BIK berekende bedrag niet meer van kleur verschiet13 en ook niet door de rechter gematigd kan worden.14
Rapport BGK-Integraal De inwerkingtreding van de WIK en het BIK vormde voor de rechtspraak een aanleiding om een rapport op te stellen waarin een inventarisatie werd gemaakt van alle regelingen omtrent buitengerechtelijke kosten. Dit is geworden het Rapport BGK-Integraal 2013 (verder: BGK-Integraal).15 BGK-Integraal is opgesteld door een werkgroep ingesteld door het LOVCK16 en het LOVC-hoven.17 BGK-Integraal strekt onder meer ter vervanging van het Rapport Voor-werk II (verder: Voor-werk II).18 In BGK-Integraal werd de aanbeveling aan de rechtspraak gedaan om de gevorderde BIK-vergoeding eerst toe te wijzen wanneer de schuldeiser de consument na de verplichte aanmaning nog ten minste eenmaal opnieuw had aangemaand.19 Die aanbeveling was gebaseerd op verschillende passages in de parlementaire geschiedenis.20 Ook enkele in de rechterlijke macht werkzame auteurs waren de opvatting van de werkgroep toegedaan dat na de verplichte aanmaning ten minste nog één buitengerechtelijke incassopoging moest zijn gedaan.21 BGK-Integraal verscheen enkele weken nadat het Hof Arnhem-Leeuwarden arrest had gewezen in een hoger beroep van een verstekvonnis.22 In dat verstekvonnis was
12 Kamerstukken II 2010/11, 32418, nr. 5, p. 5 en Kamerstukken I 2011/12, 32418, C, p. 4. Dat wil zeggen de eerste redelijkheidstoets – was het redelijk om tot incassomaatregelen over te gaan en daarvoor dus kosten te maken – geldt nog wel. Zoals de Hoge Raad in r.o. 3.7.2 van het arrest van 13 juni 2014 overwoog zal daar in de regel aan zijn voldaan wanneer de schuldenaar in verzuim verkeert. 13 Zie artikel 6:96 lid 5 BW, laatste zin en artikel 241 Rv, laatste zin. 14 Zie artikel 242 lid 2 Rv. Ik merk daarbij wel op dat artikel 242 Rv de rechter de bevoegdheid geeft om bedragen die geacht kunnen worden te zijn ‘bedongen’ ter vergoeding van – (te) kort gezegd – buitengerechtelijke kosten te matigen. De vergoeding waarop de schuldeiser krachtens WIK/BIK aanspraak heeft, is niet bedongen, het gaat om wettelijke schadevergoeding. In die zin kan worden afgevraagd wat de betekenis is van lid 2 van 242 Rv want het veronderstelt dat zonder dat lid, 242 lid 1 Rv wel van toepassing zou zijn en dat is (tenzij in de overeenkomst is afgesproken dat de BIK-staffel van toepassing is) mijns inziens niet het geval. 15 http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/Sectorciviel-recht/Documents/Rapport-BGK-integraal.pdf. 16 Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton. 17 Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel van de hoven. 18 Dit rapport, zoals gewijzigd in november 2000, is opgesteld door een werkgroep van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak. Het rapport kan op internet nog worden gevonden op http://www.bellfs.eu/downloads/Rechtspraak.nl%20-%20Rapport%20Voorwerk%20II.pdf. 19 BGK-Integraal, p. 19. 20 In BGK-Integraal wordt onder andere verwezen naar Kamerstukken I 2011/12, 32418, nr. C, p. 8-9 en nr. E, p. 5. 21 R.R.M. de Moor, ‘Wettelijke normering van buitengerechtelijke incassokosten: alleen maar “voordeel” voor de consument’, TvC 2012, p.201 en B.J. Engberts, ‘Wettelijke normering van buitengerechtelijke incassokosten’, Trema 2012, p. 198. 22 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6760.
31
de door de Woningstichting Nijkerk ingestelde vordering jegens een inmiddels vertrokken huurder grotendeels toegewezen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten had de kantonrechter echter afgewezen op de grond dat niet was gesteld dat ná het versturen van de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW nog buitengerechtelijke incassowerkzaamheden waren verricht. In het hoger beroep kwam de woningstichting op tegen
Op die communautaire dimensie wordt in BGK-Integraal niet ingegaan. Wellicht dat het voer oplevert voor weer een nieuwe vraag aan de Hoge Raad. de afwijzing van die nevenvordering. Het Hof ArnhemLeeuwarden vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten was afgewezen. In een uitvoerig gemotiveerd arrest oordeelde het hof dat voor het verkrijgen van een aanspraak jegens de consument-schuldenaar op buitengerechtelijke kosten op grond van de WIK en het BIK na de verplichte aanmaning (de veertiendagenbrief) géén nadere incassohandelingen nodig zijn. De werkgroep onderschreef het arrest van het Hof-Arnhem-Leeuwarden echter niet.23 De werkgroep hield vast aan haar eigen opvatting dat na de veertiendagenbrief er nog minstens één incassohandeling moest zijn ondernomen alvorens de schuldenaar op de BIK-vergoeding aanspraak kon maken.
Prejudiciële vraag van de Rechtbank Gelderland De Rechtbank Gelderland had te oordelen in een verstekzaak. Fa-med vorderde betaling van enkele aan haar gecedeerde vorderingen jegens consumenten aan wie zorg was verleend. Fa-med vorderde ook een vergoeding van buitengerechtelijke kosten op grond van de WIK en het BIK. Fa-med had de desbetreffende consumenten de verplichte aanmaning gezonden. Niet gesteld was echter dat op die aanmaning nog een nadere incassohandeling was gevolgd. De Rechtbank Gelderland zag in de discrepantie tussen het oordeel van het Hof Arnhem enerzijds en de aanbeveling in het rapport BGK anderzijds grond om de Hoge Raad de prejudiciële vraag voor te leggen of artikel 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat na het verzenden van de veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die brief nog een nadere incassohandeling verricht.26
Arrest Hoge Raad De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 juni 2014 de vraag bevestigend beantwoord.27 Wanneer betaling uitblijft na verzending van de verplichte aanmaning en de veertien dagen termijn is verstreken is de schuldenaar incassokosten verschuldigd. Een nadere incassohandeling is daarvoor niet nodig. Advocaat-generaal Wissink kwam in zijn conclusie tot dezelfde slotsom zij het dat hij dat aanduidde als een ontkennende beantwoording van de vraag.
Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad De Hoge Raad overwoog: Op 1 juli 2012 trad in werking de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.24 Die wet – die met name tot de nieuwe artikelen 392-394 Rv en artikel 81a Wet RO heeft geleid – heeft de mogelijkheid geïntroduceerd voor rechters in feitelijke instanties om, zoals uit de titel van de wet al blijkt, prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Dit kan zowel op verzoek van een partij als ambtshalve waarbij wel vereist is – in de woorden van artikel 392 lid 1 Rv – dat een antwoord op de vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en dat het antwoord rechtstreeks van belang is voor (a) een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende zaken voortkomen, of (b) voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke voortvloeiende geschillen waarin dezelfde vraag zich voordoet. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is met betrekking tot die tweede categorie het voorbeeld genoemd van ‘een rechtsvraag over de uitleg van nieuwe wetgeving’.25
23 BGK-Integraal, p. 19. noot 29. 24 Stb. 2012, 166 (iwt.). 25 Kamerstukken II 2010/11, 32612, nr. 3, p. 1.
“Hetgeen hiervoor in 3.4 – 3.6 is overwogen brengt mee dat (ervan uitgaande dat de schuldeiser in redelijkheid tot het nemen van incassomaatregelen kon overgaan, hetgeen in de regel het geval is indien de schuldenaar in verzuim verkeert) de consument-schuldenaar de in het Besluit genormeerde incassokosten verschuldigd wordt indien hij, nadat de schuldeiser hem de veertiendagenbrief heeft gestuurd, zijn schuld niet binnen veertien dagen voldoet. Daartoe zijn geen nadere incassohandelingen van de zijde van de schuldeiser vereist. Dit past het best bij de tekst van art. 6:96 lid 6 BW en bij de hiervoor weergegeven parlementaire geschiedenis van de nieuwe regelgeving. Weliswaar is op een enkele plaats in de parlementaire stukken vermeld dat de schuldeiser na het sturen van de veertiendagenbrief toch nog nadere handelingen moet verrichten (zie bijv. de citaten in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.21.3 en 3.22.2, in het bijzonder de aldaar gecursiveerde passages). Maar mede gelet op de overige inhoud van de parlementaire stukken, is hiermee kennelijk niet bedoeld dat dit een vereiste is voor de verschuldigdheid van de door het Besluit genormeerde kosten, doch slechts dat in de praktijk bij het uitblijven van betaling na het verstrijken van de veertienda-
26 Rb. Gelderland 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4081 en Rb. Gelderland 20 november 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4690. 27 Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.
SDU / NUMMER 1, JANUARI 2015 TIJDSCHRIFT OVEREENKOMST IN DE RECHTSPRAKTIJK
HOGE RAAD FLUIT WERKGROEP BGK-INTEGRAAL TERUG
gentermijn veelal nog handelingen door de schuldeiser moeten worden verricht om de vordering (met inbegrip van de reeds verschuldigde incassokosten) daadwerkelijk te kunnen incasseren.”
Naar mijn mening lag deze uitkomst voor de hand. Er lagen in de parlementaire geschiedenis, de tekst van artikel 6:96 lid 6 BW en de nota van toelichting op het BIK beduidend meer aanwijzingen besloten voor deze uitleg dan die voor het tegendeel.28 Aldus ook annotator Lindenbergh die opmerkt dat die parlementaire geschiedenis maar heel weinig ruimte gaf voor een andere (lees: de door de werkgroep verdedigde) lezing.29 De juistheid van die lezing was mijns inziens al overtuigend verwoord door het Hof Arnhem-Leeuwarden dat onder andere overwoog: “In de derde plaats blijkt uit de wetsgeschiedenis overvloedig dat het de strekking van het wetsvoorstel mede is geweest om aan alle betrokkenen (schuldenaren, schuldeisers en incassogemachtigden) duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van het ter zake van buitengerechtelijke incassokosten verschuldigde bedrag en dat in verband daarmee wordt geabstraheerd van de aard en omvang van de daadwerkelijk in individuele gevallen verrichte incassohandelingen. Daarbij heeft, zo begrijpt het hof, een rol gespeeld dat de schuldenaar het in veel zaken niet op een civiele procedure laat aankomen, zodat rechterlijke toetsing van de aard en omvang van de daadwerkelijk in rekening gebrachte incassokosten veelal niet plaatsvindt (vergelijk onder meer de Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 32 418, nr. 3, p. 2). Dat vraagt om een eenvoudig en eenduidig stelsel. Indien naast de in de wet omschreven veertiendagenbrief voor de verschuldigdheid van de forfaitaire vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten door de rechter nadere eisen worden gesteld, doet dat aan die strekking van het wetsvoorstel dus afbreuk.”
Het heeft er de schijn van dat de uitkomst van WIK en BIK – dat enkel de verplichte aanmaning (de veertiendagenbrief) al volstaat voor aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten jegens de niet betalende consument-schuldenaar – de werkgroep zo tegenstond dat zij mede daarom tot de bewuste aanbeveling van de noodzakelijke additionele incassoactiviteit is gekomen. Het laat zich in elk geval
28 Voor de vindplaatsen verwijs ik in de eerste plaats naar het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden. Daar kunnen nog de volgende aan worden toegevoegd: Kamerstukken I 2011/12, 32 418, C, p. 9: “Het geeft ruimte om per wanbetaler een zo effectief mogelijk incassotraject te volgen. Het is mogelijk dat een schuldeiser direct 14 dagen na zijn aanmaning het gehele bedrag aan incassokosten in rekening brengt.”, Kamerstukken II 2010/11, 32 418, nr. 5, p. 7: “Dit kan er inderdaad toe leiden dat een schuldenaar die stelselmatig betaalt net nadat de termijn van 14 dagen na aanmaning is verstreken, meer incassokosten kwijt is, dan een schuldenaar die na maanden een aantal vorderingen ineens betaalt.” De Nota van toelichting op het BIK BIK (pagina’s 2 en 7): “Als de schuldenaar een consument is, heeft een schuldeiser recht op een vergoeding van incassokosten indien hij de schuldenaar heeft aangemaand in de zin van art. 6:96 lid 5 BW en betaling vervolgens is uitgebleven. (…) Aan de schuldenaar wordt een termijn van 14 dagen geboden om alsnog de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden.” 29 Noot onder HR 13 juni 2014, NJ 2014, 406.
TIJDSCHRIFT OVEREENKOMST IN DE RECHTSPRAKTIJK NUMMER 1, JANUARI 2015 / SDU
moeilijk (anders) verklaren dat Hof, A-G, Hoge Raad en annotator in de parlementaire geschiedenis juist nauwelijks steun hebben gezien voor de door de werkgroep bepleite opvatting. En op zich viel voor de opvatting van de werkgroep best wat te zeggen. Afgevraagd kan immers worden of de consument – die met de nieuwe regeling moest worden beschermd tegen onredelijke incassokosten30 – nu veel baat heeft bij de gewenste duidelijkheid over de hoogte van incassokosten. Eén aanmaning volstaat dus voor de schuldeiser om jegens de consument met succes aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke kosten.31 Vóór inwerkingtreding van WIK en BIK was op grond van (de oude tekst van) artikel 241 Rv regel dat vergoeding van de (meeste) buitengerechtelijke werkzaamheden ter zake de incasso van uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenissen tot betaling van een geldsom in een eventuele proceskostenveroordeling besloten lag.32
Vergoeding bij handelsovereenkomst De WIK en het BIK zijn ook van belang wanneer de schuldenaar geen consument is, maar de contractspartijen zelf geen afspraken hebben gemaakt over een vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Dan zijn de WIK en het BIK
De aanbeveling van de werkgroep – om standaard te matigen tot het tarief van de staffel – valt daarmee moeilijk te verenigen. als regelend recht op de rechtsverhouding van toepassing. Van belang is dat ook in dát geval artikel 241 Rv toepassing mist.33 Met andere woorden: ook wanneer er een procedure volgt behoudt de schuldeiser zijn aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ongeacht de vraag of de verrichte werkzaamheden onder een eventuele proceskostenveroordeling kunnen vallen. Dat leidt tot de opvallende situatie dat de niet-consument die met zijn wederpartij niets afspreekt over een vergoeding van buitengerechtelijke kosten beter af is dan de partij die dat wél doet. Op die laatste situatie was de ‘oude’ aanbeveling I van Voor-werk II van toepassing. BGK-Integraal handhaaft die aanbeveling, zij het dat nu wordt aanbevolen ambtshalve
30 Kamerstukken II 2009/10, 32418, nr. 3, p. 1. 31 Terzijde: artikel 6:96 lid 6 BW spreekt van een ‘termijn van veertien dagen’. Niet valt in te zien echter wat zich er tegen verzet om een ruimere termijn te hanteren. Bedacht moet daarbij worden dat op grond van hetzelfde lid 6 de termijn aanvangt de dag na de aanmaning. Maar wat nu wanneer de aanmaning pas twee dagen later wordt ontvangen? Als de schuldeiser een termijn van 14 dagen in de aanmaning heeft genoemd zijn daar op het moment van ontvangst ervan nog maar 13 van over. Ik vermoed dat daar het gevolg van is, dat de aanmaning in een eventuele procedure als niet geldig buiten beschouwing zal worden gelaten. 32 HR 11 juli 2003, NJ 2003, 566 en HR 14 januari 2005, NJ 2007, 482. Een regel die nog steeds geldt wanneer WIK/BIK niet van toepassing zijn. 33 Aldus ook BGK-Integraal, p. 23/24.
33
te matigen tot het tarief van de staffel.34 BGK-Integraal heeft echter ook de paragrafen 6.1 tot en met 9.3 van Voor-werk II (‘onderscheid boetebeding, bedongen kosten en vermogensschade’) overgenomen.35 Op grond daarvan geldt als uitgangspunt dat, wil er sprake zijn van afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten het zal moeten gaan om verrichtingen die méér omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De schuldeiser die bijvoorbeeld twee standaardaanmaningen aan zijn wederpartij stuurt en met wie hij was overeengekomen dat in geval van verzuim alle gemaakte
Eén aanmaning volstaat dus voor de schuldeiser om jegens de consument met succes aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke kosten. buitengerechtelijke kosten vergoed dienen te worden, krijgt vermoedelijk, behoudens de hierna nog te bespreken vergoeding ex artikel 6:96 lid 4 BW, geen enkel bedrag ter zake toegewezen. Die twee standaardaanmaningen geven volgens BGK-Integraal immers geen recht op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten naast de proceskosten.36 Maar de schuldeiser die zijn niet-consument wederpartij diezelfde twee standaardaanmaningen heeft gestuurd alvorens tot dagvaarding over te gaan en niets heeft afgesproken over buitengerechtelijke kosten kan aanspraak maken op het ‘staffeltarief’. En wanneer de BIK van toepassing is, doet het er niet toe welke incassohandelingen hebben plaatsgevonden. De op grond van het BIK berekende vergoeding wordt redelijk geacht ongeacht het aantal incassohandelingen of door wie die zijn verricht.37 Dat ‘staffeltarief’ verschiet vervolgens dus niet van kleur. Dit is ook daarom opvallend gelet op de parlementaire geschiedenis van de WIK. Opzet van het oorspronkelijke wetsvoorstel was dat het BIK ook ten aanzien van nietconsumenten van dwingend recht zou zijn. Daar is van teruggekomen onder meer met een verwijzing naar de contractsvrijheid van bedrijven.38 De aanbeveling van de werkgroep – om standaard te matigen tot het tarief van de 34 Dat zoals gezegd lager ligt dan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg. Overigens is ook gehandhaafd het uitgangspunt dat wanneer de schuldeiser bij betwisting bewijst dat de werkelijke kosten hoger zijn geweest dan het forfaitaire bedrag – waarbij de met die kosten gemoeide werkzaamheden dus meer moeten omvatten dat een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning enzovoort – het hogere bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Zie p. 21-22 van BGK-Integraal. 35 Zie p. 9 e.v. BGK-Integraal. Zie voorts p. 20 van BGK-Integraal. 36 Zie p. 19 van BGK-Integraal onder 2.2.2.2 en p. 33. 37 H.J.S.M. Langbroek, ‘Buitengerechtelijke kosten, wat verandert er en hoe daar mee om te gaan’, BER 2012, p. 34, nt. 8-10. Zie ook p. 24 BGK-Integraal. 38 Kamerstukken II 2010/11, 32418, nr. 5 (nota naar aanleiding van het verslag), p. 3 e.v.
staffel – valt daarmee moeilijk te verenigen. Al betreft dat dus – gezien aanbeveling I van het Rapport Voor-werk II – niets nieuws onder de zon. Lid 4 van artikel 6:96 BW geeft de schuldeiser bij een handelsovereenkomst aanspraak op een vergoeding van ten minste € 40 aan buitengerechtelijke kosten. Is er geen van de BIK afwijkende partijafspraak gemaakt dan geldt ook voor handelsovereenkomsten de BIK-staffel. De laagste trede van de staffel ligt op diezelfde € 40. Voor die ‘ten minste’ € 40 geldt dat die verschuldigd is ‘vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken’. Verzuim is dus geen vereiste.39 Wanneer er op grond van de BIK-staffel een hoger bedrag dan € 40 verschuldigd is aan buitengerechtelijke kosten dan meen ik dat daarvoor net zo goed geldt dat het verschuldigd is vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Ik vind het althans niet voor de hand liggen en zie daarvoor ook geen duidelijke aanwijzing, dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen het bedrag van € 40 enerzijds en al het meerdere aan buitengerechtelijke kosten anderzijds. Met andere woorden: dat voor dat meerdere wel verzuim vereist zou zijn. BGK-Integraal lijkt daar echter wel van uit te gaan.40 De BIK-staffel geldt niet als partijen daar bij overeenkomst van zijn afgeweken. Er kan echter niet worden overeengekomen dat de schuldeiser recht heeft op een bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat lager is dan € 40. Spanjaard leidt uit de woorden ‘ten minste’ af dat de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ook hoger kan liggen en dat hier een wereld te winnen valt voor inkopers en algemene inkoopvoorwaarden.41 Ik heb daar mijn twijfels over. Ik zie niet in wat het voordeel is van (ook) het noemen van een forfaitair bedrag in inkoopvoorwaarden boven een bepaling in de zin van ‘in geval van verzuim bent u een vergoeding verschuldigd ter hoogte van alle ter incasso van de vordering gemaakte buitengerechtelijke kosten’. In beide gevallen zal de rechter met toepassing van artikel 242 Rv waarschijnlijk tot matiging overgaan en, wanneer hij de aanbevelingen van BGK-Integraal opvolgt, geen enkel bedrag toewijzen, behoudens het minimumbedrag van € 40, wanneer sprake is geweest van de eerder als voorbeeld genoemde twee standaardaanmaningen. Ik zie dus niet in dat de contractenmaker zich aan het werkingsbereik van de aanbevelingen van BGK-Integraal kan onttrekken door een forfaitair bedrag aan buitengerechtelijke kosten in zijn contract of algemene voorwaarden op te nemen. Een andere vraag is wel of dat werkingsbereik zich verdraagt met Richtlijn 2011/7/EU waarop artikel 6:96 lid 4 BW is gebaseerd.42 Artikel 6 lid 3 van de richtlijn bepaalt 39 Verzuim zal in beginsel intreden na het verstrijken van een overeengekomen betalingstermijn maar het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn van artikel 6:119a lid 2 BW of 6:119b BW lid 2 BW doet nog geen verzuim ontstaan. 40 BGK-Integraal, p. 33. 41 J.H.M. Spanjaard, ‘De crisis te lijf door aangescherpte regeling over betalingsachterstanden?’, Contracteren 2013, p. 26. 42 Richtlijn 2011/7/EU van 23 april 2011, pbEU 2011, L 48/1.
SDU / NUMMER 1, JANUARI 2015 TIJDSCHRIFT OVEREENKOMST IN DE RECHTSPRAKTIJK
HOGE RAAD FLUIT WERKGROEP BGK-INTEGRAAL TERUG
immers dat de schuldeiser aanspraak kan maken op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle door diens betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke het vaste bedrag (€ 40 dus) te boven gaan. Op die communautaire dimensie wordt in BGK-Integraal niet ingegaan. Wellicht dat het voer oplevert voor weer een nieuwe vraag aan de Hoge Raad. Want zo gaat het met het
recht. Er is één vraag beantwoord en de volgende dient zich al weer aan. Over de auteur Mr. Jeroen Langbroek is advocaat te Den Haag.
En ineens bedient u die extra klant... …want de juiste informatie heeft u zo gevonden
loongarantieregeling Meer mogelijk met Sdu MemoPlus De informatie die u zoekt, krijgt u voortaan 1-2-3 geleverd in een memo. Compact. Overzichtelijk. En met toegang tot verdiepende content. Zo bedient u uw klanten, breder, in minder tijd, met nog beter advies. Binnen én buiten uw expertisegebied.
Commentaren Wet- en regelgeving Jurisprudentie
SduMemoPlus.nl MemoPlus is een nieuw online product waar de vraag van u en uw cliënt centraal staat. Ervaar het zelf!
Arbeidsrecht I Contractenrecht I Personen- en familierecht I Strafrecht
Probeer 1 maand gratis! Bel 070-378 9313 of kijk op SduMemoPlus.nl
TIJDSCHRIFT OVEREENKOMST IN DE RECHTSPRAKTIJK NUMMER 1, JANUARI 2015 / SDU
35