5. FUSIE VAN DE STICHTING WELZIJN DORDRECHT EN DE STICHTING WELZIJN OUDEREN DORDRECHT (bijl.nr. 15). De heer SPIGT: Mevrouw de voorzitter. Ongeveer vier jaar geleden is door deze raad het toekomstplan voor het welzijnswerk in deze stad vastgesteld. Eén van de onderdelen van dat toekomstplan was het komen tot een grotere doelmatigheid en efficiëntie in de organisatie van het welzijnswerk in deze stad. In die richting is in de afgelopen periode een aantal stappen gezet, maar één stap die tot een betere inzet en betere besteding van onze welzijnsguldens zou moeten leiden is tot nu toe achterwege gebleven. Tussen de betrokken instellingen is daarover veel gediscussieerd en in de commissie is er ook met de raad veel over gesproken, maar dat heeft niet geleid tot een goede afspraak over het doelmatiger inzetten van de welzijnsguldens. In het stuk dat nu voor ligt kunnen wij ons vinden. In dit stuk wordt heel nadrukkelijk aangegeven dat wat wij inzetten aan beleid en wij in deze stad wenselijk achten voor het goed organiseren van het welzijnswerk op een zodanige manier moet gebeuren dat daaruit goede resultaten voortvloeien, dat wij er niet alleen over moeten blijven praten maar het gesprek in daden moet worden omgezet. Bij het beantwoorden van de vraag hoe die daden er precies uit zullen moeten zien worden de instellingen natuurlijk ook betrokken, maar dat gebeurt niet vrijblijvend. De vrijblijvendheid waarvan sprake is geweest bij het vier jaar lang voeren van een discussie over dit onderwerp gaat er nu af en onze wens is ook, dat nu duidelijke besluiten zullen worden genomen. Om te markeren dat er nu iets zal moeten gaan gebeuren is aangegeven dat de resultaten in 2001 zichtbaar zullen moeten zijn, dat dan sprake zal moeten zijn van ofwel één grote gefuseerde organisatie die duidelijk zal moeten kunnen maken hoe zij het welzijnswerk in deze stad zal gaan organiseren ofwel een afbouw van de subsidiëring van de bestaande organisaties, waarnaast zal moeten worden nagedacht over de wijze waarop wij het welzijnswerk in Dordrecht willen organiseren. Wij zijn er niet op uit het welzijnswerk af te breken, wij zijn erop uit dit werk op te bouwen. De heer SLEEKING: Hoe stelt u zich dat in de praktijk voor? Gesteld dat de fusie niet lukt en de subsidiëring in 2001 wordt stopgezet. Dan wilt u op zoek gaan naar andere structuren, maar ik vraag mij af wat in dat geval in de tussentijd met het welzijnswerk in Dordrecht zal moeten gebeuren. De heer SPIGT: In het voorstel staat dat in de loop van 1999 beoordeeld zal worden hoe bij de besprekingen tussen de organisaties de stand van zaken is. Als in 1999 blijkt dat beide organisaties niet in staat zijn en niet de wil hebben met elkaar door één deur te gaan, dan zullen wij ons op dat moment moeten buigen over de vraag hoe het welzijnswerk in de stad in 2001 georganiseerd zal moeten zijn. Het budget dat wij voor welzijn beschikbaar hebben is daarmee niet weg, maar het investeren in het welzijnswerk en dus in de sociale
infrastructuur in deze stad zal dan op een andere manier moeten gebeuren. Ik ben van mening dat wij als politiek heel duidelijk moeten uitspreken wat wij in dezen wenselijk achten en hoe wij het willen hebben. Of de wil tot fusie bij de organisaties wel of niet aanwezig is kan ik niet beoordelen, ik kan niet in de boezem van de organisaties kijken en ik weet niet welke redenen ertoe hebben geleid dat men nog steeds niet tot elkaar is gekomen terwijl men het al eerder inhoudelijk eens was over de meerwaarde van een fusie. Ik vind dat men op een gegeven moment over allerlei culturele verschillen en gevoeligheden heen moet stappen, het investeren in het welzijnswerk in deze stad is daarvoor zeker voldoende belangrijk. De heer SLEEKING: U weet toch ook dat in mei van het afgelopen jaar al heel duidelijk te kennen is gegeven, met name vanuit de SWOD, dat men helemaal niets in het fusietraject zag? De heer SPIGT: Dat is niet waar. U kent de stukken en als u die stukken gelezen hebt weet u ook, dat er twee jaar geleden een rapportage is uitgebracht door een onderzoeksbureau, dat de meerwaarde van een gefuseerde organisatie inhoudelijk heeft beoordeeld. Daarover is door de besturen van de organisaties overeenstemming bereikt en beide organisaties hebben dat rapport ook onderschreven. Inhoudelijk had men dus geen enkel bezwaar tegen het aangaan van een fusie. Op financieel gebied was nog wel een aantal vragen te stellen, maar die vragen zijn keurig netjes behandeld en opgelost en ook wat dat betreft is de weg dus vrij om de handen ineen te slaan. Als laatste punt een vraag aan de wethouder. Niet alleen de fusie op zich is voor ons belangrijk, belangrijk is voor ons vooral de principiële discussie over de vraag hoe wij de welzijnsguldens in deze stad besteden. Ik verzoek de wethouder die principiële discussie met ons aan te gaan en aan te geven in welke richting wij de komende vier jaar het investeren in de sociale infrastructuur zullen moeten invullen. Ik ben het er van harte mee eens dat een gekoppelde organisatie SWD/SWOD daarbij een heel belangrijke rol zou kunnen vervullen, maar er zijn wellicht ook andere elementen te benoemen waarmee wij ten aanzien van het investeren in welzijn in deze stad een stuk verder zullen kunnen komen en de doelstellingen zullen kunnen bereiken die wij willen bereiken. Mevrouw ROUWENHORST-VAN GAASBEEK: Mevrouw de voorzitter. Na drie jaar praten over een mogelijke fusie tussen de SWOD en de SWD is in september 1997 besloten een pauze in het fusieproces in te lassen, waardoor beide instellingen zich weer eens zonder afleiding op hun eigen activiteiten konden bezinnen. Dat besluit kwam wat ons betreft zeker niet voort uit de gedachte, dat een fusie niet gewenst was. Hoewel veel mensen dachten dat sprake was van een modeverschijnsel zijn wij er altijd van overtuigd geweest, dat er een meerwaarde in zat. Ons uitgangspunt is altijd geweest dat er in Dordrecht goed opbouwwerk moet zijn voor alle bevolkingsgroepen en ook voor alle leeftijden. Omdat de nota "Toekomstplan voor het buurtwerk" aangeeft dat een fusie versterking van het welzijnswerk in de
breedste zin van het woord oplevert, hebben wij daarvoor dan ook bewust gekozen en daar staan wij ook nu nog volledig achter. Dat de realisering van deze fusie pas in de volgende eeuw zal plaatsvinden vinden wij gewoon erg jammer. Wij hebben wel begrip voor het feit dat zowel de SWOD als de SWD zich nu in een situatie, waarin van ontzettend veel nieuwe ontwikkelingen sprake is, volledig wil richten op de inhoudelijke zaken. Een audit over de organisatie van de gemeentelijke zorgtaken en een inhoudelijke discussie over de inzet van het welzijnswerk zijn daarbij noodzakelijk. Vooral de inhoudelijke discussie hebben wij de laatste tijd node gemist. De laatste tijd hebben wij vaak het gevoel gehad dat wij wat werden verrast door besluiten die genomen werden. Ik verwijs hierbij bijvoorbeeld naar brief c. op de lijst van ingekomen stukken. Een discussie over het stopzetten van opbouwwerk hier en daar is onzes inziens nog nooit gevoerd, althans niet in de commissie of de raad. In dat kader lijkt het mij ook zinnig bij de inhoudelijke discussie bewust stil te staan bij de gevolgen van het stellen van politieke prioriteiten, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het jeugdbeleid, voor de uitvoering van het andere welzijnswerk, vooral als dat met gesloten beurzen gaat. Er wordt nu een periode van twee jaar uitgetrokken voor een inhoudelijke en organisatorische ontwikkeling bij beide instellingen. Tijdens deze periode zijn nadrukkelijk ijkpunten gepland om te bezien of men zich aan het stappenplan houdt en om waar nodig bij te sturen. Betere voorwaarden voor een voorbereiding op een fusie kan ik echt niet verzinnen. Wij gaan ervan uit dat dit voorstel zeker niet tot afstel zal leiden en wij zullen dan ook akkoord gaan met het besluit de subsidierelatie met de SWOD en de SWD per 1 januari 2000 te beëindigen. Als de fusie waar wij nog steeds achter staan dan nog niet is gerealiseerd, zal de gemeenteraad zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Het gaat naar ons idee namelijk om meer dan alleen het in stand houden van stichtingsbesturen. De heer R.J. DE BRUIJN: Mevrouw de voorzitter. Evenals de voorgaande sprekers wil ik opmerken, dat de raad in 1994 heeft besloten tot een brede welzijnsinstelling te komen omdat daarmee niet op alle, maar wel op vele punten een duidelijke win/win-situatie voor het Dordtse welzijnswerk te bereiken is. Dat is door de instellingen onderschreven en ik hoopte dat wij hier nu een besluit zouden kunnen nemen over de formalisering van een reeds bereikte fusie, maar helaas. De trein is gelukkig wel weer gaan rijden en wij hebben nu een nieuw traject voor ons, waarin wij wel vertrouwen hebben. Wij gaan ervan uit dat wij via dit traject zullen aankomen op het station waar wij willen zijn: een brede welzijnsinstelling die de belangen van alle Dordtse burgers waarborgt. De SWOD maakte zich in het verleden en maakt zich ook nu nog bezorgd over de mogelijkheid, dat het in Dordrecht gevoerde ouderenbeleid te zeer onder druk zal komen te staan en gelden, omdat zij niet meer naar de stichtingen maar naar de activiteiten gaan,
benut zouden kunnen worden voor categorieën Dordtenaren die wat meer in de belangstelling staan, met name de jongeren. Het jongerenprobleem is groot in het Dordtse, in de pers wordt er veelvuldig over geschreven en voor dit probleem is dan ook extra aandacht nodig. Over de ouderen wordt nauwelijks gesproken, wij vergeten echter dat er in Dordrecht exact zoveel ouderen boven de 70 jaar zijn als 10- tot 18-jarigen, de categorie waarover wij wel regelmatig praten. Bij beide categorieën gaat het om ruim 11.000 mensen, dus niet om een klein deel van de Dordtse bevolking. Evenals in de commissie wil ik daarom vragen de verschillende activiteiten na de totstandkoming van een fusie te benoemen. Geld dat nu naar de ouderen gaat zal, los van de overhead waarbij uiteraard ook sprake zal zijn van een win/win-situatie, voor de ouderen geoormerkt moeten blijven en hetzelfde geldt voor het geld voor de jongeren. Als de politiek wil dat bezuinigingen gerealiseerd worden, zullen wij moeten aangeven dat op de activiteiten voor zowel de ouderen als de jongeren niet beknibbeld zal mogen worden. Dat zullen wij niet moeten overlaten aan de initiatieven of de slagvaardigheid van de gefuseerde instelling. Mijn fractie heeft het vertrouwen dat het haalbaar moet zijn alles in 2001 rondgebreid te krijgen... De heer SLEEKING: Had uw fractie datzelfde vertrouwen ook vier jaar geleden niet? Welke garanties hebt u dat de fusie in 2001 wel gerealiseerd zal zijn? De heer R.J. DE BRUIJN: De heer Bolkestein heeft gezegd dat garantie alleen op wasmachines wordt gegeven. Wij hebben er vertrouwen in dat hetgeen nu wordt voorgesteld een haalbaar traject is. In 1999 zal dat duidelijk zijn en ik ben het met de heer Spigt eens, dat wij dan als politiek zullen moeten bekijken hoe wij een traject zullen moeten opzetten om in 2001 goedschiks dan wel kwaadschiks te komen tot een instelling, die alle facetten van het welzijnsbeleid voor de Dordtse burgers zal behartigen. De heer VAN DE BURGT: Mevrouw de voorzitter. Wij hebben een drietal jaren achter de rug, tot vorig jaar voor de zomervakantie, waarin wij steeds weer het idee hadden dat wij er na het nemen van een aantal drempels bijna waren. Ook in september vorig jaar meenden wij te kunnen vaststellen dat wij er bijna waren op grond van het stuk dat toen in de commissie aan de orde was en aan het voorliggende raadsvoorstel ten grondslag ligt. De destijds tussen de SWD, de SWOD en de gemeente bereikte overeenstemming is van uitermate groot belang en ook in de commissie was men het volledig eens met zowel de inhoud als de datum die voor het bereiken van de fusie was aangegeven. De SWD, de SWOD en de commissieleden, op één na, waren tevreden over het totale resultaat en op dat moment meenden wij dan ook te kunnen zeggen: we zijn er bijna, we hebben gezamenlijk gekozen voor een adempauze, we weten welke
stappen de drie spelers op het veld tijdens die adempauze moeten zetten om in 1999 en 2001 tot een brede, al meerdere malen onderschreven welzijnsinstelling te komen. De adempauze geeft de afzonderlijke partijen, de SWOD, de SWD en de gemeente, de gelegenheid een aantal zaken inhoudelijk en organisatorisch goed te bekijken. De resultaten daarvan zullen in het uitgezette stappenplan moeten leiden tot ijkpunten, die van wezenlijk belang zijn omdat zij betekenen dat er steeds weer momenten zullen zijn waarop zal kunnen worden bekeken hoe het proces verloopt en of in 1999 en 2001 datgene zal kunnen worden bereikt wat wij voorstaan. Ik denk dat de toetsing aan deze ijkpunten steeds weer om rapportage zullen vragen, zowel van de kant van de gemeente als van de kant van de instellingen, om de gang van zaken goed op orde te houden. Natuurlijk zal na 14 april van een andere situatie sprake zijn en natuurlijk kan er in de besturen van de instellingen wijziging komen, natuurlijk kunnen zich nog zoveel drempels voordoen dat we zullen moeten zeggen "het wordt moeizaam", maar de ijkpunten zullen bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of ook die drempels geslecht zullen kunnen worden en hetgeen wij allen van wezenlijk belang achten in 2001 te realiseren zal zijn, zodat we niet tot het intrekken van de subsidie zullen behoeven over te gaan. De heer KAMSTEEG: Mevrouw de voorzitter. Ik zat nog even over de intrigerende opmerking van Bolkestein na te denken. Dat was toch wel een heel wijze opmerking van die man. Ook over de woordvoering van mevrouw Rouwenhorst heb ik nog even nagedacht. Zij stelde dat bij dit voorstel van optimale fusie-randvoorwaarden sprake is. Volgens mij kijkt zij daarbij naar het tijdsaspect, want er is de clubs heel wat tijd gegund. Dat is in het verleden al gebeurd en als dit voorstel wordt aangenomen zal dat ook nu gaan gebeuren... Mevrouw ROUWENHORST-VAN GAASBEEK: Ik doelde zowel op het stappenplan als op de ijkpunten. De heer KAMSTEEG: Ja, maar als je het voorstel een beetje snel doorleest en je je afvraagt wat er nu in feite in staat, moet je toch eigenlijk wel tot de conclusie komen dat de twee instellingen met de strop om de nek die stroppen waren toch over, de heren Verbakel en Ten Veen hebben de hunne inmiddels naar ik meen ingeleverd - op het schavot staan en van het luik wordt gezegd, dat het nu nog niet naar beneden wordt gelaten, dat daarmee nog een paar jaar wordt gewacht. In zekere zin is het toch de werkelijkheid van dit voorstel dat er een stevige dwang achter het fusieproces wordt gezet en dat zo'n situatie optimaal is voor het slagen van een fusieproces is ook niet altijd te garanderen. Dat blijkt ook uit hetgeen op bladzijde 2 van het stuk staat. Men ziet het als volgt: "de SWD en de SWOD starten
nu een proces waarbij fusie een uitdrukkelijke optie is." Ik zou liever hebben gezien dat daar zou hebben gestaan dat fusie de uitdrukkelijke inzet van beide partijen is. Dan streef je tenminste ergens naar. Een optie is één van de mogelijkheden en is in dit verband natuurlijk een uitermate zwakke uitdrukking. Hetzelfde zien wij bij de opmerkingen over de ijkmomenten en het stappenplan. Natuurlijk is het goed dat wij in de commissie van de vorderingen op de hoogte zullen worden gesteld, maar dat vooruitgang zal worden geboekt staat eigenlijk al vast omdat daarover - de heer Spigt heeft daarop al gewezen - een aantal jaren geleden al is gerapporteerd. Dat vorderingen gemaakt zullen worden staat dan ook niet zozeer ter discussie, het is meer een discussie over de vraag of partijen wel een fusie willen en over de vraag hoe wederzijdse gevoelens van onbehagen en andere problemen die nog spelen en een belemmering zijn voor het fusieproces weggenomen kunnen worden. Dat is op zich best een lastige aangelegenheid omdat het met structuren, waarschijnlijk ook met personen en met een stukje inhoudelijkheid heeft te maken. De heer De Bruijn sprak over het garanderen van de activiteiten voor ouderen, waarmee ik het van harte eens ben en ik hoop dan ook, dat de verschillende aspecten in de ons voor te leggen rapportages goed uit de verf zullen komen en ook de meerwaarde van een fusie goed verwoord zal worden. Dat zal echter, nogmaals gezegd, best lastig zijn. Ik denk dan ook dat de gemeente er uiteindelijk wel verstandig aan doet de druk op de ketel te houden door er nu min of meer toe te besluiten, dat de subsidiëring van de twee instellingen in 2001 zal worden beëindigd als de fusie niet wordt gerealiseerd. Dat lijkt mij wel verstandig, maar ik hoop dat de boodschap door de beide instellingen goed begrepen wordt. De boodschap is in elk geval helder en ik hoop dat hieraan door de instellingen gevolg zal worden gegeven omdat niemand erbij is gebaat als uiteindelijk een nieuwe organisatie moet worden opgetuigd terwijl er nu twee volgens mij adequate instellingen zijn, die heel veel know-how hebben en het werk naar mijn mening heel goed uitvoeren. Ik hoop dan ook dat dit voorstel effect zal sorteren, ook al moeten wij daarop wat langer wachten dan ons eigenlijk lief is. De heer SLEEKING: Mevrouw de voorzitter. In maart 1994, vlak voor het aantreden van de nieuw gekozen raad, werd het toekomstplan voor het buurtwerk inclusief het streven naar één brede welzijnsinstelling, het resultaat van de toenmalige SWD, het STOK, de SSKW en de SWOD, aangenomen. Het voorstel werd opgetuigd met een aantal stellingen en stelling 12 in het beleidsstuk luidde als volgt: "Er moet sprake zijn van een fusie tussen de huidige SWD, het STOK, de SSKW en de SWOD." We moeten nu vaststellen dat deze fusie ten aanzien van twee partners niet is gelukt. Het is heel treurig dat in de afgelopen jaren zo ontzettend veel tijd in dit traject is gaan zitten en het resultaat nog even negatief is. In een brief van oktober 1997 hebben wij het uitblijven van een inhoudelijke evaluatie van het werk van de SWD en het functioneren van de buurthuizen aan de orde gesteld. Wij
hebben moeten constateren dat de SWD voor 1997 niet eens beschikte over een werkplan en dat terwijl in 1994 werd vastgesteld, dat de subsidie aan de stedelijke instelling zou worden verstrekt via een vorm van budgetsubsidiëring. Zo zou de gemeente ook kunnen toetsen of de producten in overeenstemming zijn met de uitgangspunten en prioriteiten van het gemeentelijk beleid en of voldoende rekening is gehouden met de inbreng van de buurtbewoners. In het nu voor ons liggende stuk wordt weer van voren af aan begonnen en stelt men - ik citeer -: "dat de inhoudelijke discussie moet leiden tot productafspraken tussen de gemeente en de SWD." Het plan dat men in 1994 wilde doordrijven ondanks de weerstand vanuit de buurthuisbesturen en het uitdrukkelijke verzoek, ook van ons, dat aan de nieuwe raad over te laten, is op een groot fiasco uitgelopen. Zonde van de tijd en de energie, zonde van alle ambtenarenuren die wij veel liever voor andere zaken hadden willen inzetten. Met al dat geld hadden wij waarschijnlijk Jeugdstad zelfs wel open kunnen houden. Steeds vaker wordt de opmerking gemaakt dat de SWD een organisatie is met een te zware top. Het is ook niet voor niets dat wij verzocht hebben om een inhoudelijke evaluatie van de SWD en het functioneren van de buurthuizen. Sinds juli 1995 ontvangt de SWD ƒ 250.000,- voor extra opbouwwerk-inzet in het kader van wijkgericht werken. Ook een evaluatie van deze inzet moet nog plaatsvinden. Daarbij lijkt het ons van essentieel belang de financiële situatie van de SWD te analyseren. Op ons verzoek de jaarrekening van de SWD over nota bene 1996 te bespreken, is niet gereageerd. Wij hebben de jaarrekening niet ontvangen en zij is ook niet ter inzage gelegd, kennelijk is deze jaarrekening nog steeds niet beschikbaar. De afspraken die men de afgelopen vier jaar geprobeerd heeft waar te maken doen ons denken aan een ouderpaar dat met een zoon afspraken maakt over het maken van huiswerk. De zoon knikt braaf "ja", maar smeert hem elke avond naar zijn vrienden. Zachte heelmeesters hebben in dit geval stinkende wonden gemaakt. De portefeuillehouder draagt hiervoor natuurlijk de politieke verantwoordelijkheid. In een schrijven van 13 mei 1997 stelt de wethouder nog - ik citeer letterlijk -: "Ik heb tot mijn vreugde vastgesteld dat beide partijen nog steeds de doelstelling om te komen tot een brede welzijnsinstelling onderschrijven. Dat geldt ook voor het gemeentebestuur. Het lijkt mij evident dat het proces, dat inmiddels al weer drie jaar geleden is gestart, nu echt dient te worden afgerond." Welnu, het lijkt ons evident dat de wethouder hierin niet is geslaagd. We voelen ons eerlijk gezegd zowel door de organisaties als ook door de wethouder aan het lijntje gehouden. In plaats van een grondige inhoudelijke discussie over het welzijnswerk in onze gemeente zijn wij overspoeld met een weinig verheffende correspondentie tussen alle deelnemers. Wij zijn van mening dat het college al veel eerder had moeten ingrijpen. Het is ook buitengewoon merkwaardig dat de meerderheid van de commissie op verder uitstel heeft aangedrongen. Wij hebben er geen vertrouwen in dat dit traject succesvol zal verlopen. Een adempauze tot 2001 - de instellingen hebben
ook nog uitstel gekregen - zal even nietszeggend blijken te zijn als het contract dat er lag met de PROAV tot 2003 en de opheffing van het woonwagencentrum in 2000. U zult ook dat niet kunnen waarmaken. De heer SPIGT: Mag ik u vragen wat u wilt, mijnheer Sleeking? De heer SLEEKING: Ik zal mijn termijn eerst afronden. De redelijke termijn waaraan dit soort overeenkomsten volgens het voorstel door de Raad van State zou zijn gehouden, is onzes inziens al overschreden. Concluderend stellen wij vast dat het traject dat in 1994 werd ingezet grotendeels is mislukt, dat de inhoudelijke discussie die wij hadden willen voeren, mijnheer Spigt, en die wij eens temeer aan de orde hebben gesteld toen het ging om de sluiting van drie buurthuizen in de stad, maar waarbij de rest van de raad zich destijds zonder enige discussie heeft neergelegd... De heer SPIGT: Dat is overigens niet waar! De heer SLEEKING: Dat is wel degelijk waar. De heer SPIGT: Dat is niet waar. Laten wij nu wel even heel helder stellen dat een discussie is gevoerd over met name de wijze waarop met welzijnsgeld moet worden omgegaan, waarbij is gesteld dat daarmee zorgvuldig omgegaan moet worden. Uiteindelijk lag er een taakstelling vanuit een bezuinigingsoperatie waarbij wij met elkaar, ook u, afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop bezuinigd zou moeten worden. De gemaakte keuze is uiteindelijk beargumenteerd door de stichting zelf in de commissie naar voren gebracht, in de commissie hebben wij daarover destijds inhoudelijk gesproken en die keuze hebben wij ondersteund. De heer SLEEKING: Het is wel erg moeilijk over dat soort zaken te beslissen als je niet eens inzicht hebt in de financiële situatie van de stichting. De heer SPIGT: Daarin had u inzicht kunnen hebben. De heer SLEEKING: Daar hebben wij uitdrukkelijk naar gevraagd, maar wij hebben het niet gekregen. Dit zal in onze ogen niet ten goede komen aan het welzijnswerk in onze gemeente. Wij hebben er nogmaals gezegd weinig vertrouwen in, dat dit traject zich ten goede zal keren. De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Mevrouw de voorzitter. In 1994 hebben wij een toekomstplan voor het buurtwerk vastgesteld, waarbij een aantal elementen aan elkaar gekoppeld is: het vormen van een brede welzijnsinstelling en het integreren van de
buurthuisorganisaties in de stedelijke instelling. Ik meen te mogen zeggen dat het tweede is gebeurd. Het goed voor elkaar krijgen daarvan leverde voor de stedelijke instelling overigens een redelijk groot aantal problemen op en als de heer Sleeking hierop doelt, moet ik hem daarin gelijk geven. Dit geeft overigens ook aan van hoe ver wij moesten komen en kan ons doen bevroeden hoe de situatie in het welzijnswerk op dit moment zou zijn geweest als wij die operatie niet hadden doorgevoerd. Vervolgens is een proces op gang gekomen dat zich vooral heeft gekenmerkt door de fusie-onderhandelingen tussen de SWOD en de SWD. Daarbij is een aantal hobbels genomen, soms met behulp van de gemeente, maar wat daar altijd onder heeft gelegen is het feit dat de beide instellingen, de commissie welzijn en het college - dat is regelmatig geconstateerd - ervan overtuigd waren dat een fusie tussen de twee instellingen tot een meerwaarde zal leiden. Niet alleen tot een meerwaarde in termen van een effectieve en efficiënte besteding van de middelen, maar ook tot een meerwaarde in de zin van een brede aanpak van de ondersteuning van het welzijn van de Dordtenaren. Dat dan niet in de laatste plaats of beter gezegd in de eerste plaats van het welzijn van de oudere Dordtenaren omdat we kunnen vaststellen dat de SWOD met haar doelgroep bij zo'n fusie het meest te winnen heeft, waar de SWOD inmiddels in een aantal wijken dienstencentra heeft georganiseerd en één van de belangrijke doelstellingen van een fusie is, dat elk buurthuis een dienstencentrum wordt en elk dienstencentrum een buurthuis. Voor de doelgroep ouderen is dat heel belangrijk. Dat bij een fusie van een meerwaarde sprake zal zijn wordt door de beide instellingen onderschreven, maar toch heeft men elkaar niet gevonden, ondanks het feit dat eind 1996 door beide besturen een intentieverklaring is ondertekend. De belangrijkste reden waarom men elkaar niet gevonden heeft is naar mijn mening, dat het bestuur van de SWD het vertrouwen in het proces verloor. Dat kwam doordat het bestuur van de SWD al een hele tijd het gevoel had dat het proces te lang duurde en men dientengevolge onvoldoende in staat was de problemen waar men tegenop liep, met name bij de integratie van het buurthuiswerk, goed op te lossen. De SWD heeft zich in een veel eerder stadium al eens tot mij gewend met de stelling "laten wij er nu maar mee ophouden, want het wordt voor ons moeilijk onze organisatie goed op poten te houden". Daarop heb ik destijds gezegd: laten wij er toch maar mee doorgaan, want ik heb het gevoel dat een fusie toch wel haalbaar zal blijken te zijn. Toen ik in het voorjaar geconfronteerd werd met het feit dat men het niet haalde, stonden twee opties open. Op dat moment had ik kunnen zeggen: ik ga naar de gemeenteraad en vraag de raad te besluiten tot het op redelijke termijn beëindigen van de subsidiëring. De beëindiging van de subsidie zou dan, uitgaande van een redelijke termijn, op z'n best half 1999 hebben kunnen plaatsvinden met als gevolg verdergaand energieverlies, voortvloeiend uit juridische procedures en dergelijke. De tweede optie was: laat de SWD - met name de
SWD - nu eerst de mogelijkheid krijgen de problemen op te lossen, waar men er ons al enige tijd van probeerde te overtuigen dat het langdurige fusieproces voor het oplossen van de bestaande problemen een hinderpaal was. Voor het laatste hebben wij gekozen en die adempauze zullen wij ook kunnen gebruiken om middels een audit wat scherper zicht te krijgen op het antwoord op de vraag hoe het verder zal moeten met de SWOD. Op het gebied van de zorg is veel in ontwikkeling en dat heeft consequenties voor de zorgtaken, die de SWOD op dit moment vervult en mogelijk ook voor de wijze waarop de zorgtaken op dit moment bij de SWOD zijn georganiseerd. Het is verstandig ook daarop zicht te krijgen, niet alleen om inhoudelijke redenen, met het oog op de zorg voor de betrokkenen, maar ook om te weten met welke taken een fusie zal worden aangegaan. Ik ben er wel van overtuigd dat het, gelet op de situatie in de afgelopen jaren en op de aangetoonde meerwaarde, verstandig is dat de gemeenteraad nu duidelijk uitspreekt dat wij de totstandkoming van de fusie wenselijk achten, daaraan ook een datum verbindt en een beslissing neemt die een rechtsgevolg zal hebben en op een gegeven moment voor de rechter ook toetsbaar zal zijn. Over de hieraan te verbinden datum is discussie geweest, ons aanvankelijke voorstel was 1 januari 2000, maar de commissie heeft in overgrote meerderheid geadviseerd er 2001 van te maken en dat om twee redenen. Om te beginnen kunnen we vaststellen dat het proces, gelet op hetgeen moet gebeuren, redelijk kort in elkaar stak. Er zijn dus inhoudelijke redenen om iets meer tijd te nemen en het is, zeker in het stadium waarin wij nu verzeild zijn geraakt, beter straks te kunnen constateren dat we wat eerder klaar zijn dan dat opnieuw uitstel verleend zou moeten worden. De tweede reden is dat ik in de commissie heb geconstateerd dat er niet alleen een breed politiek draagvlak voor uitstel was, maar er daardoor ook bij de instellingen - de heer Van de Burgt doelde daarop - een verbetering van het draagvlak voor de maatregelen was te constateren. Ik denk dat dit belangrijk is want ik ben het met iedereen eens die gezegd heeft, dat het verreweg het beste is als een brede welzijnsinstelling tot stand komt door een juridische fusie tussen de twee bestaande instellingen en wij niet behoeven over te gaan tot een operatie, waarbij voor de beide instellingen de subsidie wordt beëindigd en wij zelf het initiatief tot het tot stand brengen van een nieuwe instelling zullen moeten nemen. Dit zijn de redenen waarom het voorstel in elkaar steekt zoals het hier voor ligt. Nog enkele andere opmerkingen. Ten eerste: de fusie heeft geen budgettaire doelstelling - garantie wordt, naar ik heb begrepen, alleen op wasmachines gegeven - en dat betekent, dat ten gevolge van de fusie in de begroting voor 2001 geen lager bedrag zal staan dan het geval zou zijn als de instellingen niet gefuseerd zouden zijn. Door de heer De Bruijn is over het labelen van geld voor ouderenwerk gesproken. Het gaat er om dat wij - dat is een deel van de discussie die wij met de SWD zullen moeten voeren, waarop mevrouw Rouwenhorst ook doelde met de instellingen vaststellen welke inhoudelijke
doeleinden wij voor het welzijnswerk in de stad willen nastreven. Zo langzamerhand ben ik er overigens van overtuigd dat wij op dit vlak met te weinig geld teveel willen, wij zullen dus prioriteiten moeten stellen waarbij wij ook zullen moeten vaststellen op welke schaal wij de instelling zullen willen sturen. Ik kan mij niet voorstellen dat de gemeenteraad zou besluiten een budget van in totaal ongeveer ƒ 7 miljoen aan de instelling te geven en daarbij zou zeggen: u stelt uw eigen prioriteiten maar. De gemeenteraad zal prioriteiten moeten stellen en één van de dingen die wij het komend jaar zullen moeten vaststellen is op welke schaal wij dat willen. Betekent dit dat wij over elke sluiting van een buurthuis een discussie in de raad willen of willen wij middelen doelgroepsgewijs labelen? In het kader van die discussie lijkt het mij voor de hand liggend te veronderstellen dat aan de instelling zal worden opgedragen, dat een budget voor ouderenwerk of in ieder geval voor zorgactiviteiten in de sfeer van het ouderenwerk als zodanig herkenbaar zal moeten zijn en door de gemeente gestuurd zal moeten kunnen worden. Tenslotte een reactie op de opmerkingen van de heer Sleeking. Ik moet zeggen dat ik niet precies weet wat hij wil. Hij verwijt mij enerzijds dat wij veel eerder hadden moeten ingrijpen, dus deze discussie eerder tot het eind hadden moeten brengen en ik begin te vermoeden dat hij zou willen voorstellen de subsidie per de vroegst mogelijke datum te beëindigen, maar uit zijn interrupties kwam een wat ander beeld naar voren en ik hoor in tweede termijn nog graag van hem wat hij precies voor ogen heeft, anders dan dat hij alleen maar "teuge" is. Voor een deel heeft de heer Sleeking wel gelijk. In antwoord op de door hem geschreven brief over de zorgen die hij over de SWD heeft, heb ik ook aangegeven dat een deel van de materie in het kader van dit voorstel aan de orde zou moeten komen en ik neem aan zijn fractie heeft ook aan de commissiediscussie deelgenomen - dat hetgeen nu op de rol staat ook in zijn ogen kan dienen om de gebreken in de SWD-organisatie goed in beeld te krijgen. Ik neem echter afstand van de negatieve sfeer waarin hij een en ander trekt. In het begin van mijn antwoord heb ik al gezegd dat wij op dit moment naar mijn idee aanmerkelijk verder van huis zouden zijn als nog steeds sprake zou zijn van de voor 1994 in de stad bestaande situatie. Ik heb de indruk dat ECO dat liever zou hebben gezien, maar nogmaals, dan zouden wij nu echt veel verder van huis zijn... De heer SLEEKING: U hebt ons, zoals u bekend zal zijn, nooit de gelegenheid gegeven ons daarover uit te spreken. De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Nou, nou, mijnheer Sleeking. De heer SLEEKING: U hebt ons pleidooi voor het uitstellen van de discussie over het bewerkstelligen van een brede welzijnsinstelling tot de nieuwe raadsperiode nooit ondersteund.
De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Ik meen dat dit onderwerp in de afgelopen vier jaar gemiddeld vijf keer per jaar op de commissie-agenda heeft gestaan. Ik denk dan ook dat ECO zich er uitgebreid over heeft kunnen uitspreken en van ECO heb ik, toen zich eerder hobbels voordeden, ook nooit signalen vernomen in de sfeer van "houd er nu maar mee op". Ik neem dus afstand van de negatieve benadering. Wij moeten gewoon constateren dat het - dit in tegenstelling tot wat de heer Sleeking zegt - mede door een heel smalle top bij de SWD, waarvoor wij maar heel mondjesmaat middelen beschikbaar hebben gesteld, een hele klus is de organisatie bij deze instelling, mede in relatie tot het fusieproces, op orde te krijgen. Ik denk dat de SWD daaraan in de komende tijd de eerste prioriteit zal moeten geven. Laten wij ook niet vergeten wat wij in de afgelopen periode van de SWD hebben gevraagd en waarvoor wij met z'n allen verantwoordelijkheid hebben genomen. Wij hebben, voor een deel om het management tot stand te brengen, een vrij aanzienlijke bezuiniging doorgevoerd die moest worden ingevuld en men zit ook nogal in de knoop met de consequenties van de 36-urige werkweek, wij hebben een ombuiging te realiseren ten behoeve van het jeugdbeleid en de SWD zal in positievere zin een bijdrage aan het jeugdbeleid moeten gaan leveren door jongerenwerk tot stand te brengen. Kortom - het peuterwerk noem ik nu nog niet eens als een onderwerp waarover wij druk in discussie zijn -, er staat ontzettend veel op de rol en er wordt van de organisatie nogal wat gevergd. Dat geeft mij alle aanleiding nu te zeggen, dat wij de SWD de gelegenheid moeten geven in de komende jaren met dit soort processen goed over de baan te gaan alvorens wij kunnen verwachten dat de SWD samen met de SWOD met vreugde een brede welzijnsinstelling in onze stad zal vormen. De heer SPIGT: Mevrouw de voorzitter. Op enkele punten, die mij redelijk bezighouden of zelfs wat irriteren, wil ik nog wat nader ingaan. Als ik de heer Sleeking hoor praten over de wijze waarop hij aan kijkt tegen het welzijnswerk in deze stad en de organisaties op het gebied van het welzijnswerk en vervolgens moet constateren, dat hij daarop alleen maar kritiek heeft en het publiek wil laten geloven dat de rest van de raad het welzijnswerk in deze stad verkwanselt... De heer SLEEKING: Wie de schoen past trekke hem aan! Dat hebt u mij niet horen zeggen. De heer SPIGT: ..., dan wil ik daar wel iets tegenover zetten. Ik heb namelijk helemaal niet gehoord hoe naar de mening van de heer Sleeking de investering, die wij in het welzijnswerk in deze stad doen, op een goede manier gericht zou moeten worden. Wij proberen hiervoor de meest optimale organisatievorm te vinden, daarover het overleg en het inhoudelijke debat met de instellingen aan te gaan, er ook met de buurt en de buurtbewoners over te praten en de ontwikkeling in de samenleving niet statisch maar flexibel te laten zijn. Wij
willen bekijken waar de noden het hoogst zijn en bij die noden een investering zetten. In dit verband ben ik het absoluut met de wethouder eens als hij zegt: laat het een organisatie in ontwikkeling zijn, maar laat het ook duidelijk zijn dat wij de grenzen markeren en aan een efficiënte en doelmatige besteding van de middelen de nodige aandacht zal moeten worden besteed. Ik snap niet dat de heer Sleeking in zijn woordvoering eindeloos terug kijkt, maar niet vooruit kijkt en het is mij in elk geval niet duidelijk in welke richting wij in de visie van de heer Sleeking zouden moeten gaan. Daarover heb ik niets gehoord. Voor wat het labelen van geld betreft zou ik met de VVD wel een discussie willen aangaan voor zover het gaat om het volume dat wij voor welzijn beschikbaar hebben en de vraagstelling met betrekking tot de investering in het welzijnswerk en de besteding van de gelden, maar ik vind het wat kort door de bocht er één specifieke groep uit te lichten, daarvoor een bedrag te labelen en daarbij te zeggen dat de rest van het geld over de andere groepen kan worden verdeeld. Ik denk dat wij heel goed moeten kijken naar de wijze waarop de ontwikkelingen in de samenleving kunnen worden gestimuleerd door er besteding van gelden ofwel subsidies tegenover te stellen. De heer R.J. DE BRUIJN: De VVD had de angst dat het - die angst is door de reactie van de wethouder grotendeels weggenomen -, als ongelabeld geld in de richting van de welzijnsinstelling gaat dat door de instelling vrij ingezet kan worden, wel eens zou kunnen gebeuren dat geld dat in principe voor de ouderen bestemd zou moeten zijn wordt aangewend voor het vullen van gaten in andere onderdelen van het welzijnsgebeuren. Dat zou ten nadele van de ouderen zijn en hetzelfde geldt voor de jongeren. Wij zullen ervoor moeten waken dat alleen de BWI zal beoordelen voor welke doelgroepen de middelen zullen worden gebruikt. Ook ik ben van mening dat wij richting BWI aan het geld een bepaalde sturing moeten meegeven. De heer SPIGT: Het debat over de wijze waarop wij dat zullen moeten doen, lijkt mij uiterst interessant. Mevrouw ROUWENHORST-VAN GAASBEEK: Mevrouw de voorzitter. Ik wil mij voor een deel bij de woorden van de heer Spigt aansluiten. Ook ik heb met verbazing naar de heer Sleeking geluisterd, waarbij ik in zijn woordvoering een aantal tegenstrijdigheden heb geconstateerd. Ten eerste wordt de SWD sterk door hem bekritiseerd, waarbij hij heeft aangegeven dat hij in een fusie geen vertrouwen heeft en het nu wat hem betreft wel afgelopen mag zijn met het gedoe, maar tegelijkertijd verwijt hij de heer Spigt dat deze geen rekening houdt met een eventuele lacune die zou kunnen ontstaan als de fusie mogelijkerwijs niet zou doorgaan. Als ik goed heb begrepen wat de heer Sleeking bedoelt, meen ik te moeten constateren dat die lacune nu voor zijn voeten ligt. Ik zie best dat de heer Sleeking in een aantal opzichten de vinger op de wonde legt, maar ik vind het een zwakheid dat hij vervolgens niet aangeeft hoe het beter zou
moeten. Ik zou heel graag willen weten wat de heer Sleeking nu eigenlijk wil. Wil hij de zaak nu laten springen en meteen met een nieuwe instelling beginnen en vervolgens... De heer SLEEKING: Ik vind het uitstekend dat van die en gene zijde nu allerlei woorden van kritiek in mijn richting komen, daarmee heb ik absoluut geen problemen, maar het zou mij een lief ding waard zijn geweest als men het gehele traject in de afgelopen periode eens wat kritischer zou hebben gevolgd en de fractie van ECO Dordt eens wat meer zou zijn bijgevallen toen het ging om het leggen van de vinger op de zere plek, het aantonen van de zwakte van de organisatie van de SWD en het verdwijnen van een aantal buurthuizen in onze gemeente. Dan zouden wij wat meer op één lijn hebben gezeten. Mevrouw ROUWENHORST-VAN GAASBEEK: U doet het voorkomen alsof u in de afgelopen periode als enige de vinger op de zere plek hebt gelegd, maar zoals u zich zult herinneren en ook in diverse notulen is na te zoeken, is ook door ons vele malen gevraagd om inhoudelijke discussies en financiële onderzoeken, die overigens ook zijn ingesteld. Het vorig jaar is nog een onderzoek gedaan door het bureau Van Spaandonk. Er zijn allerlei dingen gedaan waarvan u waarschijnlijk geen kennis hebt genomen, maar die ons wel ter ore zijn gekomen, waardoor wij misschien wat minder het soort opmerkingen behoeven te maken die door u naar voren zijn gebracht. Op de discussie over het labelen van geld wil ik ook nog even terugkomen. Ik denk dat wij voorzichtig moeten zijn met het hierover nu reeds doen van uitspraken, nog voordat een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden over hetgeen wij met het welzijnswerk in Dordrecht willen gaan doen. Naar mijn mening zou het dom zijn voorafgaand aan die discussie te bepalen dat bepaalde bedragen aan ouderen- en jongerenwerk zullen moeten worden besteed omdat dat waarschijnlijk toch zal leiden tot een situatie, waarin óf door de politiek gestelde prioriteiten niet kunnen worden nagekomen óf het reguliere welzijnswerk eronder zal gaan lijden. Ik ben van oordeel dat wij de discussie over het welzijnswerk moeten afwachten voordat wij over labeling van geld gaan praten. De heer R.J. DE BRUIJN: Mevrouw de voorzitter. De wethouder heeft op mijn vragen en opmerkingen een heel duidelijk antwoord gegeven. Voor wat de labeling van geld betreft wil ik er mevrouw Rouwenhorst op wijzen, dat er steeds meer jongeren bij komen en de ouderen steeds ouder worden, zodat deze doelgroepen steeds groter worden. Ik ben het ermee eens dat over het welzijnswerk een principiële discussie zal moeten worden gevoerd, maar wij moeten niet uit het oog verliezen dat de groep ouderen de enige groep is die in het Dordtse gigantisch toeneemt en daarmee ook de problemen voor deze groep. Ik ben van mening dat de raad dit in de volgende rit in zijn wijsheid wel mag meenemen.
De heer VAN DE BURGT: Zo wijs zal de nieuwe raad wel zijn. Ik kan het niet laten de heer Sleeking toch ook nog even aan te spreken. Ik ben het eens met de opmerking van de wethouder dat wij in de afgelopen jaren zeker vijf maal per jaar over de SWD en SWOD hebben gesproken en ik heb getracht in mijn herinnering terug te roepen welke inbreng ECO Dordt bij die discussies heeft gehad. Met respect voor de vertegenwoordiger van ECO moet ik zeggen, dat ik niets heb kunnen vinden. Alleen "wel zicht op conclusies, wel zicht op producten, maar geen zicht op processen" schoot mij te binnen. Het meest markante vind ik dat de motie van ECO over Jeugdstad betekende, dat Jeugdstad dicht ging. De heer KAMSTEEG: Ik heb niet veel meer op te merken. De wethouder heeft een opmerking gemaakt - ik weet niet meer hoe hij het precies zei - over zijn voornemen, waarbij hij een uitdrukking gebruikte in de zin van "het is voor mij een dringende wens dat de twee instellingen samengaan" of iets dergelijks. Dat vind ik wat zwak uitgedrukt, maar hij sprak ook over eventuele procedures en het feit dat een besluit tot beëindiging van de subsidie tijdig op tafel zal moeten liggen. Dat is harde en duidelijke taal, dan weet men tenminste waarover het gaat, maar deze opmerkingen van de wethouder lijken mij wat in contrast met zijn uitspraak dat hij heel graag zou willen ik zeg het nu in mijn eigen woorden - dat de twee clubs zullen samengaan. Ik denk dat de wethouder zich hierover wel wat krachtiger mag uitdrukken, zoals dat in het verleden ook gebeurd is. Men mag de heer Sleeking veel verwijten, maar dat hij stukken uit het verleden citeert is op zich best handig. Wat zouden wij, als wij de geschiedenis niet zouden kennen, met de toekomst aan moeten? Overigens zal de heer Sleeking hierover ook zelf nog wel spreken, hij heeft nog - dat konden jullie niet weten, maar ik heb er stiekem naar gekeken - een heleboel kantjes tekst voor zich liggen en we mogen er dan ook van uitgaan, dat hij zo meteen over de toekomst van het welzijnswerk nog uitgebreid het woord zal voeren. In het verleden zijn over dit onderwerp in elk geval, ook van de zijde van het college, veel krassere woorden gebruikt dan hier nu af en toe over de tafel gaan. Het verdere proces vergt natuurlijk tact en misschien ook geduld, dat blijkt uit het voorliggende voorstel, maar de duidelijkheid ten opzichte van de beide clubs mag niet ondersneeuwen. De heer SLEEKING: Mevrouw de voorzitter. Het is natuurlijk altijd aardig als er een leuke bliksemafleider in de zaal zit. Dat geeft dan weer gelegenheid de aandacht af te leiden van de zaak waar het om gaat en die naar mijn mening belangrijker is. Ik denk dat over onze betrokkenheid bij het welzijnswerk in onze stad nauwelijks misverstand kan bestaan. Vanaf 1993 hebben wij voor dit werk uit en tena aandacht gevraagd en het was naar ik meen ook ECO Dordt die het voortouw heeft genomen om jongeren bij de
politiek te betrekken. Ik mag u herinneren aan de eerste bijeenkomst in de wijk Sterrenburg, waarbij wij er toch in slaagden meer dan 100 jongeren bij elkaar te krijgen, die jongeren te interesseren voor de politiek en hen te vragen hoe zij de toekomst van de stad hadden gedacht. Ik vind dan ook dat de heer Van de Burgt zich wat laatdunkend uitlaat over de inzet van ECO Dordt. De inhoudelijke discussie over het welzijnswerk in relatie tot het jongerenwerk moet in de komende periode natuurlijk absoluut voorrang krijgen, ik wijs er hierbij overigens nogmaals op dat het inzichtelijk maken van de financiële situatie in onze ogen onvoldoende is gebeurd. Het inhoudelijke debat is voortdurend ondergeschikt geweest aan de fusie-operatie. Ik zeg nogmaals dat ik er onvoldoende vertrouwen in heb dat het traject dat nu wordt uitgezet met een uitloop naar 2001 tot succes zal leiden. Het zal een slepende kwestie worden met een ongewisse afloop. Een PvdA-coryfee heeft ooit gezegd dat je in geouwehoer niet kunt wonen, maar ook in het welzijnswerk levert dat eerlijk gezegd weinig op en de VVD geeft tenslotte alleen garantie op wasmachines. Het lijkt mij gewenst dit in de komende periode uitdrukkelijk onder de aandacht van de kiezers te brengen, zeker als het om het VVD-programma gaat. Overigens blijkt ook uit het collegeprogramma van vier jaar geleden, dat het college inclusief de VVD weinig garanties heeft afgegeven. De heer R.J. DE BRUIJN: Heb je nu nog iets zinnigs te zeggen over het welzijnswerk in de toekomst, Piet? De heer SLEEKING: Het is jammer dat je zo selectief luistert, Rob. De heer R.J. DE BRUIJN: Ik luister goed, maar ik hoor niets. De heer SLEEKING: Wij hebben intussen een programma waarin je hierover het nodige kunt lezen. Op het VVD-programma wachten wij helaas nog. De heer R.J. DE BRUIJN: Ik vraag niet wat ik zou moeten lezen, maar wat jouw visie is op de toekomst van het welzijnswerk. Dat hoor ik graag mondeling. De heer KAMSTEEG: Ik heb ook nog een vraag aan de heer Sleeking omdat ik van zijn kant wel wat meer had verwacht, misschien niet uitgebreid inhoudelijk, maar wel over het voorliggende voorstel. Het is mij duidelijk dat hij tegen het voorstel zal stemmen omdat hij weinig vertrouwen heeft in de afloop, maar uit eerdere discussies heb ik begrepen - ik heb er naar ik meen ook de heer Van der Teen nog eens in een RANO-uitzending over horen spreken - dat uitstel tot na de eeuwwisseling door ECO Dordt belachelijk wordt gevonden en naar het oordeel van ECO nu eindelijk eens een daad zou moeten worden gesteld. Ook in de commissie welzijn is naar ik meen - ik was daarbij
niet aanwezig, maar ik heb het gehoord - door ECO een heldere uitspraak is gedaan in de zin van "geen gezeur meer, het moet nu maar eens een keer gebeuren". Dat is toch in de commissie van de kant van ECO Dordt gezegd? De heer SLEEKING: Dat klopt, het punt van verder uitstel is door onze vertegenwoordiger in de commissie afgewezen en op grond daarvan wijzen wij dit voorstel af. De heer KAMSTEEG: Dit betekent dus dat de fusie naar het oordeel van uw fractie zo snel mogelijk had moeten worden gerealiseerd. De heer SLEEKING: Ja, dat is ook de kern van mijn betoog geweest. De heer SPIGT: Even voor de goede orde, mijnheer Sleeking. Is het standpunt van ECO dat de subsidiëring morgen zou moeten worden beëindigd? De heer SLEEKING: Wat een grappenmakerij! Mevrouw ROUWENHORST-VAN GAASBEEK: Of zou het een gedwongen fusie moeten worden? De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Laten we zeggen: op het moment dat het juridisch mogelijk is. De heer SLEEKING: U tilt de zaak nu niet naar de volgende raadsperiode, maar naar de periode daarna, daarop zal het natuurlijk neerkomen. Het traject is gewoon veel te lang. De heer SPIGT: Daartegen protesteer ik, want het voorstel zoals dat hier nu ligt is, gelet op de omstandigheden waarin wij nu zitten en de keuzen die gemaakt moeten worden, gewoon een goed voorstel om "te komen tot...". Wat u zegt is: het heeft wat mij betreft nu lang genoeg geduurd, beëindig nu de subsidie maar en hef de zaak maar op. Daar zet u echter niets tegenover. De heer SLEEKING: Ik heb al eerder onder de aandacht gebracht dat termijnen die hier worden vastgesteld wel vaker worden overschreden. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Veldhuijzen. De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Ik constateer - die constatering is voor mijn rekening - dat ECO Dordt wenst, dat wij nu stappen zouden ondernemen om langs juridische weg tot de totstandkoming van een brede welzijnsinstelling te komen. Mevrouw ROUWENHORST-VAN GAASBEEK: Zonder dat de heer Sleeking de consequenties daarvan aangeeft.
De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Dat vind ik niet verstandig omdat ik moet constateren dat daarvoor a. bij de instellingen geen draagvlak te vinden zou zijn en b. de oplossing van de problemen bij de SWD, waarop de heer Sleeking voor een deel terecht doelt zij het naar mijn smaak met een te negatieve instelling, nog verder uit beeld zou komen. De heer SLEEKING: Ik vind het vervelend dat de wethouder probeert mij woorden in de mond te leggen, die ik niet heb gebezigd. Ik verzoek de wethouder zich te houden aan de tekst zoals ik die heb uitgesproken. Ik heb niet gesproken over het nu starten met juridische procedures, maar over het inkorten van de termijn en het niet laten doorlopen van de termijn tot zelfs over de volgende raadsperiode heen. Dat is onverstandig. De heer VAN DER WENDE: Als u stukken citeert moet u ook wel correct citeren, wij hebben het over 2001. Daarin kunt u niet geloven, maar u moet hier niet de suggestie neerleggen dat het wel 2003 zal worden. Dat kunt u nergens in de stukken vinden. De heer VELDHUIJZEN (wethouder): De heer Sleeking zegt in feite dat wij met de discussie met de instellingen moeten ophouden en moeten starten met de procedure om de instellingen tot een fusie te dwingen. Ik moet hem erop wijzen dat wij uit een oogpunt van zorgvuldigheid voor een juridische procedure tenminste anderhalf jaar en waarschijnlijk twee jaar zouden moeten nemen en dat betekent, dat wij dan ook in 2000 zitten. Over dwingen gesproken: ik heb mij in mijn reactie op de opmerkingen van de heer Kamsteeg kennelijk niet voldoende duidelijk uitgedrukt. Hij sprak over een dringende wens, maar ik heb gezegd dat het door de instellingen zelf tot stand brengen van een brede welzijnsinstelling naar mijn oordeel verre de voorkeur verdient boven een situatie, waarin wij het initiatief tot het tot stand brengen van een brede welzijnsinstelling zullen moeten nemen, maar dat de subsidie in 2001 zal worden beëindigd als de instellingen er niet in slagen tot overeenstemming te komen staat natuurlijk. Dat staat voor mij vast. Ik neem aan dat nu duidelijker is wat ik in eerste termijn beoogd heb te zeggen. De heer VAN DER TEEN: Ik zou de wethouder nog een vraag willen stellen. In het stuk staat dat de gemeente, als de fusie op 1 januari 2001 niet gerealiseerd zal zijn, het oprichten van een nieuwe welzijnsorganisatie zal bevorderen die met de vrijkomende middelen het welzijnswerk in Dordrecht zal gaan uitvoeren. Is daarvoor al een plan de campagne gemaakt, staat er al iets in de steigers? Als dat het geval is, kan dat ten opzichte van de instellingen als drukmiddel worden gebruikt. De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Dit voorstel gaat ervan uit dat de instellingen eerst apart en vervolgens gezamenlijk aan het tot stand brengen van een brede welzijnsinstelling zullen gaan werken. Het zou ongetwijfeld bij uw collega Sleeking toorn verwekkende verspilling
van gemeenschapsgeld zijn als wij parallel daaraan zelf iets zouden gaan ontwikkelen en het tweede punt is, dat wij hierover niet te ingewikkeld moeten doen. Als door ons een nieuwe brede welzijnsinstelling tot stand zal moeten worden gebracht, zullen wij dat natuurlijk voor het overgrote deel doen met de mensen, de middelen en gebouwen van de nu bestaande twee instellingen. Het gaat dus eigenlijk alleen maar om de juridische jas waaraan wij in dat geval zelf vorm zullen moeten geven omdat de besturen van de instellingen dat niet wensen te doen. De heer VAN DER TEEN: Met dezelfde mensen en dus dezelfde problemen? De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Nee, mijnheer Van der Teen. Even voor de duidelijkheid: als ECO van mening is dat het met deze mensen niets kan worden, praten wij over iets heel anders. Dan praten wij over beëindiging van de subsidie voor één of voor beide instellingen op grond van het feit dat de mensen hun werk niet deugdelijk doen. Als ik het standpunt van ECO in deze zin moet begrijpen noteer ik dat ook van harte, wij krijgen tenslotte binnenkort de verkiezingscampagne, maar dit heb ik tot nu toe van de zijde van ECO Dordt niet beluisterd en dit is ook niet de intentie van dit voorstel. De heer SLEEKING: Dat is correct, wij richten ons op de organisaties. Mensen spelen in de organisaties een belangrijke rol, maar onze pijlen zijn vanzelfsprekend niet op personen gericht. De heer VELDHUIJZEN (wethouder): Dan is dat in elk geval duidelijk. Tenslotte nog een opmerking over het labelen van gelden. Ten eerste lijkt het mij, zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd, onvoorstelbaar dat de gemeenteraad het geld dat naar de welzijnsinstelling gaat volstrekt ongelabeld zou verstrekken. Dat is ondenkbaar. Ik ben het ten tweede met mevrouw Rouwenhorst eens dat de vraag hoe de gelden zullen moeten worden gelabeld zal moeten worden beantwoord nadat de discussie over de functies zal hebben plaatsgevonden omdat wij dan pas weten welke functies gefinancierd zullen moeten worden en in welke mate wij daarin als raad zullen willen sturen. Daarbij wil ik het op dit moment maar even laten met de toevoeging dat, evenmin als ik heb gezegd dat de fusie als zodanig tot doel heeft het totale budget te verminderen, het proces op zichzelf ook niet tot doel heeft een verschuiving tot stand te brengen tussen middelen die nu besteed worden aan het ouderenwerk van de SWOD en middelen die nu door de SWD besteed worden aan welzijnswerk, dat overigens ook voor een belangrijk deel voor ouderen. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten onder aantekening dat de fractie van ECO Dordt geacht wenst te worden te hebben tegengestemd.