Bijlage 1: Opdrachten bij het boek Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Per groepje van 2/3 uitwerken. Hoofdstuk 1: Opdracht 1: Groepsprofiel en de puberteit Bespreek en noteer kort: • Hoe je eigen puberteit was (vertel wat je kwijt wilt: Denk aan: vroege/ late puberteit, hoe je eruit zag, subcultuur (mode, muziek, idolen), vriendschappen, relatie ouders, vrienden, betekenis van school, liefde, angsten, ideeën voor de toekomst etc.).
•
Vinden jullie dat de puberteit een aparte fase is in de ontwikkeling van de persoonlijkheid? In welk opzicht? In welke fase(s) zitten jullie nu? Welke kun je onderscheiden? Wat is kenmerkend voor de puberteit? Maak een schema en een onderscheid tussen jongens en meisjes. Uit het schema op blz. 35 blijkt dat meisjes in de adolescentie minder gelukkig zijn dan jongens? Kunnen jullie daar een aantal oorzaken voor bedenken? Lees ‘Beelden uit de massamedia’ (blz. 30 en 31). In hoeverre herkennen jullie jezelf in die beelden en/of welke beelden zie je nu in de verschillende media? In hoeverre is de puberteit een cultuurverschijnsel en/of een klasseverschijnsel?
•
Geef 5 tips aan leerkrachten voor de omgang met pubers.
• • • • •
! Plak foto’s van jezelf als puber in dit dossier!
Opdracht 2:
•
Bedenk en beschrijf 5 kenmerken van een ‘Breinvriendelijke school’. (Bedenk ook dat de stof melatonine bij pubers later aangemaakt wordt, waardoor zij later op de avond slaap krijgen).
Hoofdstuk 2: Opdracht 1: Persoonlijkheden in het groepsprofiel Je ziet bij de inleiding van hoofdstuk 2 bij het begrip persoonlijkheid verschillende beschrijvingen. • Beschrijf jezelf en elkaar: ben je meer vuur (sanguin), aarde (melancholisch), water (flegmatiek) of lucht (cholerisch). •
En bij de Big Five: waar herken je jezelf in en de anderen van je groepje?
•
Hoe zou je als leraar rekening kunnen houden met deze verschillen? Bedenk ieder een voorbeeld.
Opdracht 2: Het groepsprofiel vanuit het micro- en mesosysteem Welke boodschappen hebben jullie meegekregen van je ouders m.b.t.: • • • • • •
Manieren (beleefdheid) wat kon wel/niet? Eerlijkheid? (fouten toegeven, bekennen). Omgaan met agressie? Omgaan met het andere geslacht? Verkering/uitgaan? Prestaties: studiekeuze/beroepskeuze? (zie ook blz. 142 etc)
• •
Heeft je sociale omgeving (incl. de school) hier nog iets aan toegevoegd? Als jullie je ouders plaatsen in het schema op pagina 124 (Responsiveness versus Demandingness) zijn er dan meer overeenkomsten dan verschillen in jullie groep?
•
Uit diverse onderzoeken blijkt dat echtscheiding van de ouders ingrijpend kunnen zijn. Beschrijf kort de ervaringen van jullie groep en verwerk in jullie antwoorden de risicofactoren genoemd op blz. 121. (lees ook kolom op blz. 115).
•
Hoe zou je als leraar de eventuele schade kunnen beperken? Bedenk 2 voorbeelden.
Opdracht 3: Kenmerkende situaties in het groepsprofiel •
Kijk naar je eigen levensgeschiedenis en beschrijf kort per fase ( van 0 tot 6, van 6 tot 12 en 12 tot 18 (etc.) een kenmerkende gebeurtenis (die je hebt meegemaakt of die je hebt van horen zeggen) die van invloed is geweest op je ontwikkeling.
•
Kies ieder 1 van de gebeurtenissen uit en plaats die in het schema van Erikson op blz. 70.
Opdracht 4: Identiteitsverwarring in het groepsprofiel Bekijk de vormen van identiteitsverwarring (Erikson).
•
Welke vormen hebben jullie zelf ervaren? Voeg toe aan jullie groepsprofiel.
•
Bespreek en beschrijf kort hoe je daar als leerkracht op zou kunnen reageren (op minstens 3 vormen).
Opdracht 5: Vooroordelen/discriminatie in het groepsprofiel? Kees Kraayeveld heeft zich bij de vraag naar een multicultureel concept laten inspireren door het urban lifestyle-concept van FunX. Hij ziet uitweg uit de maatschappelijke impasse (van exclusie van bepaalde groepen jongeren) door het benadrukken van de lifestyle van jongeren. • • • • •
In hoeverre hebben jullie zelf last (gehad) van discriminatie? In welke situaties? Betrap je jezelf (of anderen in je directe omgeving) wel eens op vooroordelen/discriminatie? Beschrijf een situatie en ook hoe je reageerde. Maak de lifestyle van jongeren met 3 voorbeelden concreet. Wat vinden jullie van de ideeën van Kraayeveld? Hoe zou je als leraar hier een bijdrage aan kunnen leveren? (lees ook ‘Discriminatie bij stages in mbo is verleden tijd’, ‘Opvoeden verschuift van thuis naar school’ en het verhaal van Mike (blz. 106, 107, 108, 109, 111 en 134…..Jeugdsubcultuur).
Hoofdstuk 3: Opdracht 1: Hoe intelligent is de groep? • • • • •
Wat verstaan jullie onder intelligentie? Nurture en/of nature? Wat is het belangrijkst? Waarom? Bekijk het gemiddelde IQ, wat zal jullie score ongeveer zijn en waarop baseer je dat? In hoeverre vinden jullie elkaar emotioneel intelligent? Waar blijkt dat uit? Kan een hoge rationele intelligentie altijd leiden tot een succesvolle en snelle schoolcarrière? Wel/niet?Waarom?
•
Denk je dat kinderen uit een lager sociaal -economische milieu minder intelligent zijn dan kinderen uit een hoger sociaal- economisch milieu?
Opdracht 2: Hoe zwart-wit denkt de groep?
•
Bekijk de fase van Piaget: kunnen jullie zelf voorbeelden geven bij het concreetoperationele denken versus het formeel- operationele denken uit je eigen schooltijd? Speelt het cognitief egocentrisme nog een rol in je handelen of dat van de anderen? Herken je bijvoorbeeld (nog) het fenomeen ’ imaginair publiek’, ‘persoonlijke fabel’, en/of ‘zwart- witdenken’?
•
Hoe zou je als leraar het zwart- witdenken bij je leerlingen kunnen beïnvloeden? Bedenk 2 mogelijkheden.
•
Opdracht 3: Het morele handelen hoog in het vaandel? Volgens Kohlberg moet je om van moreel weten tot moreel handelen te komen, ontwikkelen: morele empathie, moreel redeneren, morele afwegingen maken en dan moreel gedrag vertonen. • • •
•
Geef een voorbeeld bij deze begrippen. Geef voorbeelden van moreel handelen in je groep? Wat was de situatie? Welke afwegingen hebben jullie daarbij gemaakt? Reageer kort op de stelling: ‘ Pubers zijn niet in staat tot moreel handelen’. Heb je als leraar eigenlijk een taak in de morele ontwikkeling van leerlingen? Waar denken jullie aan?
Opdracht 4: Het zelfbeeld in de groep? In hoeverre is het hoofd (ratio) in evenwicht met het hart (emotie). Bekijk de marshmallowtests op You Tube.
• •
Waar draait het om in dit onderzoek? En wat zijn de conclusies? Hoe staat het met het zelfbeeld in de groep? Positief of ook…negatief? Wie hebben daar invloed op gehad?
• •
Wat kan de invloed van de leraar zijn op het zelfbeeld van zijn leerlingen? In hoeverre speelt het begrip ‘mindset’ hierin een rol?
Hoofdstuk 4: Opdracht 1: Jongens (mannen) en meisjes (vrouwen) in de groep? Bekijk de figuur op blz. 236 (ontwikkeling meisjes en jongens). • In hoeverre herken je jezelf daarin? Bespreek en noteer kort opvallende zaken. • In hoeverre worden het lichaamsbeeld en het seksuele gedrag van jongeren beïnvloed door de media, denken jullie? Maak concreet door een aantal voorbeelden. • Herkennen jullie daar zelf iets in? Geef voorbeelden. • •
In hoeverre speelt de leraar nog een rol in de voorlichting aan leerlingen? (zie blz. 232) Schuttingtaal in de klas, hoe zouden jullie daar op willen reageren?
Opdracht 2: Verschillen tussen jongens (mannen) en meisjes (vrouwen)? Er zijn verschillende variabelen en theorieën die het verschil tussen jongens en meisjes proberen te verklaren. • Brainstorm: vinden jullie dat er (niet lichamelijke) verschillen zijn tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen? Waar denken jullie aan? Maak een schema. • • •
Probeer de genoemde variabelen en theorieën uit hoofdstuk 4 samen te vatten, aan elkaar uit te leggen en concreet te maken met voorbeelden. Welke theorie of variabele spreekt jullie het meest aan en waarom? In hoeverre moet het onderwijs bijdragen aan de emancipatie? Gebeurt dat ook? (neem in jullie reactie mee: verwachtingen van jongens en meisjes van zowel mannelijke als vrouwelijke docenten en de score van meisjes en jongens op intelligentietests.