Opdracht 2: Muzisch project Een thema uitwerken in 3 muzische domeinen
Sarah Trappeniers – MUVO 2 – 2014 - 2015
Introductie van het thema ‘Omgekeerd’ Voordat het thema wordt vrijgegeven houden we een klasgesprek over de schilderijen van Joan Miró in de klas. Mogelijke vragen zijn? - Wat is een schilderij? - Wat hebben alle schilderijen gemeen? - Wat zou er gebeuren als een schilderij kon bewegen? Na de laatste vraag wordt volgend filmpje getoond. filmpje https://www.pinterest.com/pin/299630181434816135/ Er gebeurt iets met het schilderij! Het is niet meer statisch, maar het beweegt. Misschien is Miró zo wel beginnen schilderen? Hij droomde iets en wou dit vastleggen op doek. Wie is Miró? woordenwolk adhv korte levensloop Analyseren van enkele schilderijen van Miró wat valt jullie op? Hoe zou je werken als schilder als je omgekeerd moet werken? Leerlingen bespreken hun ideeën in kleine groep: - Ondersteboven schilderen - Geblinddoekt / in het donker ipv in licht - Starten met een doek waarop al iets geschilderd staat - Iemand anders schildert in je plaats - Iemand zegt iets en jij schildert het omgekeerde - Alleen in zwart-wit schilderen ipv in kleur - Een verhaal luisteren en dan proberen een beeld hieruit te schilderen ipv een verhaal te verzinnen bij een beeld - Een stukje van een kunstwerk krijgen en zelf verder schilderen - Verder werken op een ander kunstwerk - …
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 2 van 16
Drama Omgekeerde sprookjespersonages uitbeelden Ideeën uit brainstorm: - Emoties uitbeelden in duo, iemand doet altijd de tegenovergestelde emotie (precies of ze kijken in een emotiespiegel). Materiaal: spiegel en eventueel emotiekaarten - Voorwerpen meenemen naar de klas, andere functie bedenken: waarvoor kan je ze nog gebruiken en aan wat voor persoon link je deze voorwerpen? Beeld de personen uit. - Personages uit verhalen: omgekeerd uitbeelden bv werken met sprookjes Doelgroep: 4de leerjaar Timing: 50 minuten Werken met sprookjesfiguren Werken aan inspelen op elkaar Werken aan inleven in een personage Lesdoelen: - De leerlingen kunnen een sprookjesfiguur uitbeelden door gebruik te maken van hun lichaam, emotie en fantasie. - De leerlingen kunnen het karakter van een sprookjesfiguur aanpassen zodat het helemaal het tegenovergestelde is. - De leerlingen kunnen inspelen op elkaars personage. - De leerlingen kunnen een titel bedenken voor hun aangepast sprookje. - De leerlingen kunnen een korte scene (zonder praten) in duo spelen. Leerplandoelen: - 3.2 Kinderen zijn verwonderd over de uitdrukkingsmogelijkheden bij een dramatisch spel dat houdt in dat ze oog hebben voor de uitdrukkingskracht van taal en beweging in een doe-alsof-situatie. - 3.6 Kinderen zijn verwonderd over de uitdrukkingsmogelijkheden bij een dramatisch spel dat houdt in dat ze zich inleven in de wijze waarop anderen gestalte geven aan een spelsituatie. - 5.2 Kinderen maken gebruik van dramatisch spel om eigen beleving, ervaringen, gedachten en gevoelens in handelingen te verwerken dat houdt in dat ze bij de voorbereiding en de uitvoering van het spel, hun fantasie en voorstellingsvermogen activeren. - 6.4 Kinderen leven zich in een ding, een idee, een personage, een gebeurtenis of omstandigheid in dat houdt in dat ze eigen ervaringen en kennis opdiepen om inhoud en vorm te geven aan een spelscenario. Materiaal: Verkleedkleren, attributen, sprookjesboeken, kaartjes met startzin FASE 1: Verkenning – Sprookjesparade (10 min) Voorkennis van de leerlingen oproepen over sprookjes en sprookjesfiguren.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 3 van 16
Lesdoel: - De leerlingen kunnen een sprookjesfiguur uitbeelden door gebruik te maken van hun lichaam, emotie en fantasie. Opdracht 1 (5’): Sprookjesboek De leerlingen en leerkracht zitten in een kring. In het midden liggen enkele sprookjesboeken. De leerkracht vraagt aan de leerlingen: Welke sprookjes kennen jullie? Welke personages horen daarbij? Waar leven de sprookjesfiguren? Er is ruimte om te praten over bekende en minder bekende sprookjes(figuren).
Opdracht 2 (5’): Rara wie ben ik? De leerlingen staan per twee met hun gezicht naar elkaar toe gedraaid. De leerkracht vraagt om een sprookjesfiguur uit te beelden. Ze kiezen zelf wie of wat. Daarbij mogen ze hun lichaam, stem, emoties enzovoort gebruiken. De leerkracht vraagt aan de leerlingen om goed na te denken over vier vragen: Wie ben je? Hoe beweeg je? Waar woon je? Hoe voel je je? Daarna volgen enkele korte variatieopdrachten per twee, waarbij de leerlingen snel moeten uitbeelden zonder al te veel na te denken. Variëren: - Beeld een sprookjesfiguur uit die op een speciale plek woont. - Beeld een sprookjesfiguur uit zonder je stem te gebruiken. - Beeld een sprookjesfiguur uit waar je erg mee moet lachen. - Beeld een sprookjesfiguur uit dat je best wel griezelig vind. - Beeld een sprookjesfiguur uit dat een raar loopje heeft. - … De leerkracht gaat ondertussen rond en stimuleert de leerlingen met mondelinge tussenkomsten zodat de leerlingen meer creatieve ideeën krijgen. Ze pikt daarbij in op wat ze ziet en hoort in de klas. FASE 2: Verdieping en kern - Wat is er aan de hand in sprookjesland? (25 min) Cognitieve creativiteit gebruiken om sprookjesfiguren omgekeerd uit te beelden. Lesdoelen: - De leerlingen kunnen het karakter van een sprookjesfiguur aanpassen zodat het helemaal het tegenovergestelde is. - De leerlingen kunnen inspelen op elkaars personage.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 4 van 16
-
De leerlingen kunnen een titel bedenken voor hun aangepast sprookje.
Opdracht 1 (5’): Verkeerde toverspreuk De leerkracht vertelt dat een tovenaar zijn nieuwe toverspreuk niet goed had getest, want hij heeft per ongeluk alle sprookjesfiguren betoverd. Ze hebben zijn nu helemaal het tegenovergestelde! Oei, wat is dat eigenlijk een tegenovergestelde? Wat zou dat er gebeuren als ik bijvoorbeeld vraag aan jullie: speel eens een boze voetballer en hokuspokus ik zwaai met mijn toverstaf en plots moeten jullie het tegenovergestelde karakter uitbeelden. Hoe is die voetballer dan? De leerlingen antwoorden: lief. Doe ze maar eens na die boze mevrouw, maar pas op als mijn toverstaf zwaait zijn jullie het tegenovergestelde: dan veranderen jullie in een lieve mevrouw. De leerlingen voeren de opdracht van de leerkracht uit. De leerkracht geeft nog enkele korte opdrachten waarbij de leerlingen het tegenovergestelde proberen uit te beelden: - Een droevig oud vrouwtje - Een angstige poes - Een slaperige bankbediende - Een huilende baby - … Opdracht 2 (5’): Hokuspokus De leerkracht geeft enkele korte opdrachten aan de leerlingen, waarbij zij het tegenovergestelde karakter van een sprookjesfiguur moeten uitbeelden. We zijn nu in sprookjesland waar er dus een probleem is met de figuren. Ze zijn nu het tegenovergestelde, want ze zijn betoverd door de tovenaar. Hou jullie klaar, want jullie gaan ze zo meteen uitbeelden als ik met mijn toverstaf zwaai. - Beeld de kleine zeemeermin uit - Beeld de boze stiefmoeder uit - Beeld Sneeuwwitje uit - Beeld Doornroosje uit - Beeld een draak uit - Beeld de boze wolf uit - Beeld klein duimpje uit - Beeld de goede fee uit - Beeld … uit (de kinderen mogen zelf invullen bij elkaar) De leerkracht gaat ondertussen rond en benadrukt dat het niet de bedoeling is om elkaar na te doen of om allemaal hetzelfde uit te beelden. Alles kan en niets is fout. Denk goed na over de vier vragen: Wie ben je? Hoe beweeg je? Waar woon je? Hoe voel je je? Opdracht 3 (15’) : Nu is het aan jou! Cognitieve en sociale creativiteit gebruiken om het personage te spelen vanuit een startzin (conflict). Subopdracht 1 (5’): Korte brainstorm in duo De leerlingen worden per twee ingedeeld. Nu kiezen ze zelf een personage dat ze omgekeerd zullen uitbeelden (wel niet hetzelfde en ook geen personage uit hetzelfde verhaal). Ze krijgen een startzin van de leerkracht van waaruit ze vertrekken voor hun scene. Ze bedenken wel een nieuwe titel voor hun sprookje. De leerkracht vertelt dat ze straks in duo een korte scene spelen uit hun verhaal. De andere leerlingen
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 5 van 16
moeten dan raden wie ze uitbeelden. De leerlingen mogen ook een attribuut of een verkleedstuk gebruiken. Ze mogen de vier vragen zeker niet uit het oog verliezen: Wie ben je? Hoe beweeg je? Waar woon je? Hoe voel je je? Extra moeilijkheid bij deze opdracht: ze mogen niet praten tijdens het uitbeelden. Subopdracht 2 (10’): Inoefenen De leerlingen krijgen tijd om te oefenen. Hoe gaan ze bewegen? Ze mogen niet praten, hoe kan je dan met gebaren en je lichaam je personage weergeven? De leerkracht gaat rond in de klas en ondersteund de leerlingen waar nodig door het stellen van vragen: “Wat is het tegenovergestelde van je personage? Hoe zou je dit uitbeelden met je lichaam en welke emotie hoort daarbij? Welk attribuut of kledingstuk heb je daarvoor nodig? Heb je al nagedacht over een titel van je verhaal? Wat kan een duidelijke eigenschap zijn van je personage zodat meteen duidelijk is wie je bent?”” De leerlingen oefenen hun scene, want een minuut is heel kort. Dankzij een timetimer hebben ze besef van de tijd en schaven ze hun scene bij waar nodig. FASE 3: Eindopdracht – verwerking: Leefden ze nog lang en gelukkig? (15 min) Afsluiter: het brengen van hun sprookjesfiguur in een korte scene. Lesdoel: - De leerlingen kunnen een korte scene uitbeelden (zonder praten) in duo. Opdracht (15’) : Er was eens… De leerlingen krijgen per duo slechts 1 minuut om hun scene te spelen. De andere leerlingen kijken aandachtig. Daarna mogen de leerlingen raden wie welk personage uitbeeldde. Het duo vertelt als afsluiter de titel van hun nieuwe sprookje. Er volgt nog een heel korte evaluatie door de medeleerlingen, waarbij ze feedback mogen geven. Mogelijke vragen: “Past de titel dit bij het verhaal? Wat vond je van het personage? Was het meteen duidelijk wie er werd uitgebeeld? Heb je nog tips voor je medestudent?”
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 6 van 16
Beeld Dagelijkse voorwerpen krijgen een andere betekenis in een tekening Ideeën uit brainstorm: - Miró werkt met fantasievormen (abstract): mensen, dieren, voorwerpen,… - Miró werkt vaak met plakkaatverf - Lijnen zijn belangrijk in zijn schilderijen: dik, dun, gebogen – recht, met of zonder bolletjes,… - Ook vormen spelen een grote rol in zijn abstracte werken - Alledaagse objecten anders bekijken en op een andere manier weergeven dan hun huidige functie in een tekening link met artieste Kristián Mensa en thema omgekeerd Doelgroep: 5de leerjaar Timing: 100 minuten Werken met alledaagse objecten (fantaseren door object anders te bekijken, nieuwe functie geven) Werken aan soorten lijnen (lijntekening met potlood – techniek diepte creëren) Werken aan compositie Lesdoelen: - De leerlingen kunnen een object anders bekijken en er een nieuwe functie voor bedenken. - De leerlingen kunnen dankzij potloodlijnen diepte creëren in hun tekening. - De leerlingen kunnen het object verwerken in een kunstwerk. - De leerlingen kunnen een kunstwerk maken met het object en mogen als extra materiaal enkel een potlood gebruiken. Leerplandoelen: - 5.1 Beeldende middelen (beeldaspecten – materiaal / technieken) exploreren en ermee experimenteren dat houdt in dat kinderen experimenteren met allerlei materiaal (twee- en driedimensionaal). - 5.2 Beeldende middelen (beeldaspecten – materiaal / technieken) exploreren en ermee experimenteren dat houdt in dat kinderen mogelijkheden van de beeldtaal ontdekken door werkstukken te maken. - 8.3 Strategieën aanwenden bij het creëren dat houdt in dat kinderen de wereld op vele manieren bekijken. - 8.5 Strategieën aanwenden bij het creëren dat houdt in dat kinderen specifieke materialen en technieken aanwenden om bepaalde beeldaspecten te realiseren. - 8.13 Strategieën aanwenden bij het creëren dat houdt in dat kinderen met anderen van gedachten wisselen over hun realisatie. - 9.4 Het beeldaspect ‘licht’ ervaren en toepassen dat houdt in dat kinderen de begrippen eigen schaduw (op het voorwerp zelf) en slagschaduw (op zijn eigen omgeving) toepassen. - 11.7 Het beeldaspect lijn ervaren en toepassen de gevoelswaarde van een lijn in het kunstwerk van kunstenaars aangeven. - 14.1 Het beeldaspect ‘compositie’ ervaren dat houdt in dat kinderen de begrippen onder, boven, opzij, naast, toepassen op een vorm om een vlak te situeren.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 7 van 16
Materiaal: Alledaagse voorwerpen (schaar, wc-papier, deegrol, kurken, kaarsen, cd’s, kam, borstel, krijtje, hoofdtelefoon, vork, verfborstel, spons, stekjes, kroonkurk, boor, pasta, sleutelhanger, ros geld, lucifers, tandenstokers, … geen te groot materiaal omdat dit wordt verwerkt door de leerlingen op een blad papier), maar ook enkele grote voorwerpen voor het kringmoment (borstel, bal, schoen, tennisraket, paraplu, mat, koffiekan, brik melk, hamer, stoel, lintmeter, …) en voor de eindopdracht potlood en A3-papier. FASE 1: Verkenning – Dingen op een hoop (15 min) Fantasie van de leerlingen aanspreken: alles kan en mag. Lesdoel: - De leerlingen kunnen een object anders bekijken en er een nieuwe functie aan geven. Opdracht 1 (8’): Kristián Menza De leerkracht toont enkele werken van de kunstenaar Kristián Mensa. Na een korte introductie over de kunstenaar vraagt de leerkracht aan de leerlingen wat hun opvalt aan de kunstwerken.
De leerlingen ondervinden uit deze kunstwerken dat voorwerpen een andere functie kunnen krijgen. Bv bloem als luidspreker van grammofoonplaat, gsm als rongenapparaat, papierclip als tent,… Alles kan. De kunstenaar maakt door er iets bij te tekenen meteen duidelijk wat de nieuwe functie is. Dat kan heel eenvoudig, door bv een persoon erbij te tekenen, een ander voorwerp, een omgeving,… De kunstenaar Kristián Mensa vertrekt dus vanuit een bepaald voorwerp en kijkt er op een andere manier naar. Dan tekent hij iets bij het voorwerp zodat de nieuwe functie meteen duidelijk is. Hebben de leerlingen nog meer ideeën over de voorwerpen die ze in de kunstwerken zien? Kunnen ze een andere functie bedenken? Dat zal niet zo eenvoudig zijn omdat we de nieuwe functie al visueel uitgewerkt zien. Misschien hebben de leerlingen wel ideeën over andere voorwerpen? Kennen de leerlingen misschien nog kunstenaars die zo werken? (voorkennis oproepen). Staan de voorwerpen die de kunstenaar gebruikt altijd keurig in het midden van het werk? Waar staan ze dan wel? Waarom dan? De leerlingen merken op dat dit afhangt van het kunstwerk zelf. Hoeveel plaats is er nodig rondom het voorwerp. Soms is er maar aan een kant plaats nodig. De leerkracht legt uit dat een kunstenaar veel aandacht besteedt aan de compositie: hij denkt na waar alles op zijn papier komt te staan.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 8 van 16
Opdracht 2 (7’): Verder dan je neus lang is De leerlingen en leerkracht staan in een kring. In het midden liggen allerlei dagdagelijkse voorwerpen (zie materiaal). De leerkracht vraagt aan de leerlingen: Geef een nieuwe functie aan een of meerdere voorwerpen. We stappen rustig rond en geven om de beurt een idee. Ik zal beginnen: bv de borstel is in mijn ogen een elektriciteitspaal geworden (de leerkracht draait ondertussen de borstel om zodat de haren naar boven staan en de stok op de grond rust) en ik zie hier vogels opzitten. De elektriciteitsdraden lopen van de ene borstel naar de andere. Ik zie ze echt voor mij in het landschap staan. Zien jullie het ook? Belangrijk is dat je dit probeert te visualiseren; je stelt je echt voor hoe je voorwerp in zijn nieuwe functie eruit ziet. Wat is er rondom je voorwerp? In welke omgeving bevindt het zich? Proberen jullie nu ook een eens een voorwerp op een ander manier te bekijken. Geef het een nieuwe functie. Alles kan en niets is fout. Laat je fantasie werken. De leerkracht en de leerlingen wandelen rond de voorwerpen. De leerkracht bewaakt dat iedereen aan bod kan komen die een idee heeft. Niemand wordt verplicht om het woord te nemen, maar door deel te nemen aan de brainstorm ontstaan er ideeën bij de leerlingen.
FASE 2: Verdieping – kern: Lijnenspel (30 min) Observeren van potloodlijnen (diepte creëren) in een kunstwerk Lesdoelen: - De leerlingen kunnen dankzij potloodlijnen diepte creëren in hun tekening. Opdracht 1 (5’): Hoe doet de kunstenaar het toch? De leerkracht projecteert terug de drie kunstwerken van Kristián Mensa. Daarnet hebben we vooral gesproken over de nieuwe functies die de voorwerpen kregen in zijn kunstwerken. Nu wil ik graag eens met jullie bekijken wat er opvalt aan de tekeningen zelf? De leerlingen mogen antwoorden wat in hen opkomt. De leerkracht stuurt bij waar nodig zodat ze uiteindelijk op de techniek van diepte creëren terecht komen (schaduw). Samen met de leerlingen observeert de leerkracht de kunstwerken. Wat valt op? Om schaduw te creëren, brengt de kunstenaar meer en donkerdere lijnen dicht bij elkaar aan. Soms vervaagt hij deze. Niet alle lijnen zijn hetzelfde op de tekening. Door het gebruiken van verschillende soorten lijnen, gaat je tekening meer tot leven komen. Kunnen wij dit ook denk je? Laten we eens proberen! Opdracht 2 (10’): Experimenteren met schaduw De leerkracht geeft elke leerlingen een kladblad en een potlood. De leerlingen proberen nu zelf aan de slag te gaan met de techniek van de kunstenaar. Hoe? De leerkracht geeft korte opdrachten: - Teken een vierkant - Teken aan een zijde van dit vierkant schaduw aan de buitenzijde - Teken aan een andere zijde schaduw aan de binnenzijde - Teken een boom
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 9 van 16
-
Teken de schaduw van de boom Teken schaduw in de kruin van de boom Teken een bloem Teken in elk blaadje schaduw, maar wissel af: lichte en donkerdere schaduw …
Opdracht 3 (15’) : Doorgeven! Inoefenen lijnentechniek (diepte en schaduw creëren). De leerkracht geeft elke leerlingen een nieuw kladblad. De opdracht: Teken iets eenvoudig op je blad. Je kiest zelf wat. Geef je papier door aan een klasgenootje en deze probeert nu volgens de techniek van Kristián Mensa, leven in je tekening te creëren. Denk goed na voordat je begint. Waar ga je accenten leggen? De eerste persoon mag maximum 2 aanpassingen doen. Nu wordt het blaadje nog eens doorgegeven. Deze persoon mag maar 1 aanpassing doen. Het blaadje wordt tot slot teruggegeven aan de eerste persoon. De leerkracht stelt enkele feedbackvragen: Wat vind je van je tekening? Had je het zelf anders aangepakt? Zou je er nog iets aan veranderen? De opdracht wordt maximum twee keer herhaald. Hierbij wordt wel bewaakt dat niet steeds dezelfde persoon de tekening als eerste of tweede herwerkt. FASE 3: Eindopdracht – verwerking: Kunstig kunstwerk! (55 min) Verwerken van de technieken en ideeën in eigen kunstwerk. Lesdoel: - De leerlingen kunnen het object verwerken in een kunstwerk. - De leerlingen kunnen een kunstwerk maken met het object en mogen als extra materiaal enkel een potlood gebruiken. Opdracht (10’) : Wat hebben we geleerd? De leerkracht vraagt Piet Huysentruyt gewijs aan de leerlingen wat ze vandaag geleerd hebben over de kunstenaar Kristián Mensa. De kernwoorden worden genoteerd: - Andere functie voor voorwerp - Verschillende soorten lijnen (diepte – schaduw) - Compositie van het kunstwerk De kunstwerken worden ook kort visueel voorgesteld aan de leerlingen zodat er verwezen kan worden tijdens de uitleg naar de kernwoorden. Opdracht (45’) : Jouw kunstwerk! Nu dat je dit allemaal weet is het weer aan jou! Jij bent de kunstenaar en gaat een kunstwerk maken rond een bepaald voorwerp. Dat voorwerp mag je zelf kiezen (zie materiaal), als jullie er niet uit geraken dan zoeken we samen een oplossing of een nieuw voorwerp. Maar ik wil wel dat jullie eerst proberen zelf het conflict op te lossen. Niet iedereen kan aan hetzelfde werken, het is net leuk om veel ideeën te krijgen.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 10 van 16
Subopdracht 1 (10’): Brainstorm voorwerp Neem je tijd om na te denken over de nieuwe functie van je voorwerp. Schrijf al je ideeën op een kladblad, doe een minibrainstorm met iemand, maak een mindmap. Hoe je dit aanpakt, kies je zelf. Het belangrijkste is dat je veel ideeën krijgt! Subopdracht 2 (22’): Compositie en lijnenspel Na de brainstorm neem je een groot A3 papier en een potlood. Je gaat zelf bepalen waar je voorwerp terechtkomt op je tekening. En dan ga je nadenken over wat je tekent bij je voorwerp? Alleen jij kan dit bepalen. Niets is fout, alle kan en mag! Denk aan de technieken van onze kunstenaar Kristián Mensa om leven in je tekening te brengen. Waar ga je accenten leggen? Subopdracht 3 (13’): Expositie in de klas Als iedereen klaar is doen we een soort mini tentoonstelling in de klas. De leerlingen gaan bij elkaar kijken en geven om de beurt respectvolle en opbouwende feedback. Zo kunnen we veel van elkaar leren!
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 11 van 16
Media (en beeld) Foto versus tekening Ideeën uit brainstorm: - Schilderij (afbeelding) bewerken - Werken met ICT (foto’s) - Fantasie gebruiken Doelgroep: 6de leerjaar Timing: 100 minuten Werken rond penpho-techniek: afbeelding (schilderij) en tekening combineren Werken aan fantasie en verbeelding Werken met foto’s Lesdoelen: - De leerlingen kunnen Penpho in hun eigen woorden omschrijven. - De leerlingen kunnen zelf de Penpho-techniek toepassen (een afbeelding bewerken met potlood en papier) - De leerlingen kunnen experimenteren met de Penpho-techniek - De leerlingen kunnen hun mening geven over hun eigen creatie - De leerlingen kunnen een foto nemen van het eindresultaat Leerplandoelen: - DL-MV-Beeld 10.5 Ruimtelijke relaties aangeven door in hun tekening bij elkaar horende zaken bij (naast, onder, boven of in) elkaar te tekenen. - DL-MV-Beeld 10.7 Ruimtelijke relaties aangeven door overlapping en afsnijding - DL-MV-Beeld 11.7 De gevoelswaarde van een lijn in het werk van kunstenaars aangeven. - DL-MV-Beeld 14.3 Een patroon vormen door herhaling. - Mediaopvoed. 1.13 Interesse en verwondering tonen voor technologieën en ontwikkelingen binnen de mediawereld. - Mediaopvoed. 3.2 Voor hen bedoelde mediamiddelen creatief aanwenden. Materiaal: A3 afbeelding van schilderij ‘Carnaval d’arlequin” van Joan Miró, kladpapier, potlood, lijm, gom, kranten, slijper, Ipads en fototoestellen FASE 1: Verkenning – Penpho??? (15 min) Penpho-techniek aan de kinderen introduceren. Lesdoel: - De leerlingen kunnen in hun eigen woorden Penpho omschrijven.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 12 van 16
Opdracht 1 (8’): Kennismaken Heeft er iemand van jullie al eens gehoord van Penpho? Kan zijn dat sommige leerlingen dit kennen, leuk dat zij dan over hun ervaringen kunnen vertellen. Maar de leerlingen krijgen nog niets van voorbeeld te zien. De leerkracht verduidelijkt wat een beetje meer als er niemand weet wat dit is of vult aan: Twee talentrijke Belgische jongeren vonden 'Penpho' uit. Maar zij kunnen beter vertellen wat dit nu juist is dan ik: http://www.ketnet.be/karrewiet/nieuws/30-oktober-2012-penpho%27s Opdracht 2 (7’): Penpho wat is dat nu? Wie kan me nu vertellen wat dat juist is Penpho? Vanwaar komt dit? Hoe is dit ontstaan? Wat vinden jullie hiervan? De leerkracht houdt een klasgesprek met de kinderen. Penpho = Het woord Penpho is samengesteld uit pencil en foto. Een Penpho is een foto die digitaal bewerkt werd. Dat geeft een heel vreemde mix van 2D en 3D. Een Penpho is een combinatie van een foto en tekenen: er wordt iets extra aan de foto toegevoegd. FASE 2: Verdieping – kern: Experimenteren met Penpho (60 min) Observeren van voorbeelden en zelf experimenteren met penpho op een kunstwerk van Joan Miró Lesdoelen: - De leerlingen kunnen zelf de Penpho-techniek toepassen (een afbeelding bewerken met potlood en papier) - De leerlingen kunnen experimenteren met de Penpho-techniek - De leerlingen kunnen hun mening geven over hun eigen creatie en die van anderen Opdracht 1 (10’): Ben Heine
We weten wat Penpho is en nu gaan wij zelf experimenteren daarmee. We gaan namelijk zelf aan de slag met een afbeelding en gaan daar iets bijtekenen zoals bijvoorbeeld kunstenaar Ben Heine doet. Van dat resultaat nemen we dan weer zelf een foto en zo ontstaat er een heel leuk eindresultaat. Ben Heine is een
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 13 van 16
Belgisch kunstenaar en zoals je kan zien is hij heel goed! Ik toon je wat leuke kunstwerken van hem: http://www.benheine.com/projects.php# De leerkracht laat de leerlingen al wat ideeën krijgen door vragen te stellen: Wat kan je zoal toevoegen? Moet het altijd afgestemd zijn met de afbeelding? Wat vind je zelf een leuk eindresultaat? Zou jij het anders doen? Opdracht 2 (40’): Kunstwerk pimpen De leerlingen krijgen een A3 met het kunstwerk ‘carnaval d'arlequin’ van Joan Miró.
Subopdracht 1 (10’): Ik zie ik zie Voor jullie ligt het kunstwerk Carnaval van Miró. De leerkracht analyseert samen met de kinderen het kunstwerk: Wat valt jullie op? Wat zie je allemaal? Welke kleuren gebruikt de kunstenaar? Wat kan je vertellen over de lijnen op de tekening? Zijn er vormen die terugkomen? Waar zou dit schilderij over gaan denk je? Zijn alle vormen duidelijk? Weet je wat alles is? Subopdracht 2 (’5): Penpho en Miró Wij gaan nu zelf aan de slag met Penpho maar dan zoals Ben Heine doet. We gaan dingen toevoegen aan een schilderij. Neem een blaadje papier en een potlood. Knip of scheur een stukje uit het papier. Niet te groot, want er moet nog wel wat te zien zijn van je schilderij. En niet te klein, want we gaan hierop tekenen.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 14 van 16
(De leerkracht laat zien hoe groot ongeveer het stukje papier best is.) Kleef dit papiertje ergens op het schilderij. Jij kiest zelf waar. De leerkracht geeft korte opdrachten aan de leerlingen: - Teken een kronkelende lijn - Teken onder of boven de lijn een muzieknoot - Teken nog een lijn, maar geen kronkelende - Herhaal een van de twee lijnen die je tekende - Teken een kubus, kegel of bol. Je kiest een van de drie - Bekijk je kunstwerk vanop een afstand - Stap rond je kunstwerk - Schuif je kunstwerk door (volgorde is op voorhand bepaald) Subopdracht 3 (’10): Doorgeven! Je scheurt of knipt opnieuw een stukje uit het kladpapier en kleeft dit weer ergens op het schilderij. De leerkracht geeft opnieuw enkele korte opdrachten: - Trek een lijn van het schilderij door naar je tekening - Teken een oog - Teken een vorm rond dit oog - Teken 2 bolletjes - Bekijk je kunstwerk vanop een afstand - Stap rond je kunstwerk - Schuif je kunstwerk door Dit herhalen we nog een keer, zodat er minstens 3 leerlingen aan het kunstwerk werkten. Supobdracht 4 (’5): Goed kijken Nu stoppen we met papier kleven op ons kunstwerk. We gaan de kunstwerken per twee bekijken. Bekijk het kunstwerk met je buur. Bespreek wat er veranderd is. Lijkt het kunstwerk van je buur op dat van jou? Waarom wel of waarom niet? Wat vind je leuk aan het kunstwerk van je buur? Krijg je hierdoor nog een idee voor jouw kunstwerk? Supobdracht 5 (’15): Finish Geef elkaar twee tekenopdrachten. Je mag een opdracht van de juf herhalen of je mag gewoon iets nieuws verzinnen. Wie heeft er al een idee over zo’n opdracht? Deze opdracht moet je wel uitvoeren op je eigen tekening. Dus concreet: jij geeft 2 opdrachten aan je buur en hij of zij geeft ook 2 opdrachten aan jou. Opdracht (10’) : Kunstenaarsoog Je kunstwerk zal er niet meer hetzelfde uitzien als in het begin. Kan je onderscheiden wie wat tekende op je tekening? Stap eens rond je kunstwerk (leg het op de bank of op de grond). Bekijk het eens ondersteboven. Ga eens wat verder weg kijken. Wat zie jij allemaal? Je mag zelf nog dingen toevoegen aan je tekening. Jij bent de kunstenaar en het is jouw werk. Kijk eens goed of er vormen, lijnen of figuren terugkomen in het schilderij en de tekening? Of misschien net niet?
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 15 van 16
Voelt het aan als een geheel of niet? Wat vind je goed? Wat vind je minder goed? FASE 3: Eindopdracht – verwerking: Kunst in de mix! (25 min) Foto maken van eindresultaat. Lesdoel: - De leerlingen kunnen hun mening geven over hun eigen creatie. - De leerlingen kunnen een foto nemen van het eindresultaat Opdracht (15’): Cheese! Ik heb wat fototoestellen en Ipads meegenomen naar de klas, zodat iedereen een foto kan maken met zijn kunstwerk. Denk na hoe jij je kunstwerk gaat fotograferen en vooral waar. Belangrijk is wel dat we een stuk van je hand zien op de foto zoals ook Ben Heine deed. Voor de rest ben je vrij. Je mag aan een muur een foto maken, op de grond, in het gras,… Denk even na wat het beste past bij jouw kunstwerk. Als je klaar bent, geef je een seintje en dan zal ik je foto integreren in de collage. Opdracht (10’) : Fotocollage Alle foto’s worden via een fotocollage gepresenteerd aan de leerlingen. We bespreken ondertussen de hele opdracht: wat vonden ze leuk? Wat ging moeilijk? Wat willen ze nog eens doen? Wachtopdracht: Penpho uit de krant Leerlingen die klaar zijn kunnen experimenteren met Penpho en foto’s uit de krant. De leerkracht heeft daar ook een voorbeeld van gemaakt, maar doordat ze al ervaring hebben met Penpho en Miró kan dit een losse opdracht zijn: voeg iets toe aan de foto. Inspiratie kregen ze ook dankzij de werken van Ben Heine. Uitbreiden voor een volgende les (als de leerlingen Penpho leuk vinden) De leerlingen laten experimenteren met het programma Pixlr om rechtstreeks foto’s te bewerken op de computer.
MUVO 2 Opdracht 1
Sarah Trappeniers
Pagina 16 van 16