Nota GS Datum besluit :
Nummer : 1999/12859
Vergaderdatum : 24 augustus 1999 Portefeuille voor : de gemeentefinanciδn Portefeuillehouder : N. Klijn Vervanger : E. Neef
Onderwerp : Beantwoording schriftelijke vragen statenleden inzake het beleggingsbeleid van de gemeenten in Noord-Holland
Opsteller / telefoon : R. van der Vlis / (023) 514 3483 Afdeling / bureau : BJZ / Bestuurssecretariaat en Financieel Toezicht Bijgaande stukken : --
(N.B.
De rubrieken 1 t/m 5 altijd in deze volgorde uitwerken)
2
1. Het college besluit: de beantwoording van de schriftelijke vragen van de statenleden P.J.M. Poelmann en G. Le Belle, aangaande het beleggingsbeleid van de gemeenten in Noord-Holland, vast te stellen. 2. Financiδle, personele, juridische, communicatieve consequenties. Geen
en overige
3. Samenvatting. Op 28 juli 1999 hebben de heren Poelmann en Le Belle schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van de Ceteco-affaire. De vragen hebben betrekking op zowel het aangaan en uitlenen van gelden door de provincie (nummers 1 t/m 14), als het beleggingsbeleid van de Noord-Hollandse gemeenten in het kader van het toezicht op de gemeentefinanciδn (nummers 15 t/m 22). De eerste reeks vragen is beantwoord door de afdeling FEZ. De tweede reeks wordt beantwoord door de afdeling BJZ en treft u hierbij aan. 4. Wijze van totstandkoming. De antwoorden zijn opgesteld door de afdeling BJZ, bureau Bestuurssecretariaat en Financieel Toezicht. 5. Verdere procedure. De tekst van de vragen en antwoorden ter kennis te brengen van de leden van Provinciale Staten.
Beh. door R. van der Vlis/Afd. BJZ/tel. 3483 ANTWOORD NR. 31B ---------------------------------------------------------------------------------------------------------Haarlem, 24 augustus 1999 Vragen van P.J.M. Poelmann en G.J.M.A. Le Belle (D66) Bijlagen: 1 De voorzitter van Provinciale Staten van Noord-Holland deelt u overeenkomstig het bepaalde in artikel 50 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van provinciale staten mede, dat op 28 juli 1999 van de leden van provinciale staten, de heren P.J.M.. Poelmann en G.J.M.A. Le Belle, de volgende vragen bij gedeputeerde staten zijn ingekomen:
3 De vragen 1 tot en met 14 over de provinciale financiδn hebben wij op een eerder tijdstip beantwoord. De vragen 15 tot en met 22 gaan over het toezicht op de gemeentefinanciδn. De Provincie vervult het toezicht op de gemeentefinanciδn. Vragenstellers gaan ervan uit dat de regeling van toezicht op de gemeentefinanciδn door de provincie waar het gaat om het aangaan en verstrekken van geldleningen in essentie niet afwijkt van de regeling van toezicht op de provinciefinanciδn door de minister. 15. Is de regeling van toezicht van de provincie op de gemeentefinanciδn waar het gaat om het aangaan of verstrekken van geldleningen inderdaad identiek? 16. Was het college op hoogte van alle aangegane en verstrekte geldleningen van alle NoordHollandse gemeenten op het moment dat wij werden geconfronteerd met de Zuid-Hollandse Ceteco-affaire? 17. Zijn er _berhaupt aangegane of verstrekte leningen door gemeenten aangemeld bij de provincie? Zo ja, welke? 18. Kan het college aangeven welk beleid is gehanteerd bij het beoordelen van gemelde geldleningen van Noord-Hollandse gemeenten? 19. Heeft het college in de afgelopen vijf jaar ooit een gemeentelijke aangegane of verstrekte lening voorgedragen voor vernietiging? 20. Indien er de laatste jaren eigenlijk geen werk is gemaakt van het provinciale toezicht op door gemeenten aangegane of verstrekte geldleningen, kan het college dan aangeven hoe zij vanaf heden te werk zal gaan? Het college heeft de staten op 21 juli een staat van verstrekte leningen en een staat van opgenomen leningen verstrekt van de provincie zelf. Ongetwijfeld heeft iedere Noord-Hollandse gemeente zoÆn staat paraat van haar eigen verstrekte en opgenomen geldleningen, zowel langlopend als kortlopend. 21. Kan het college een complete lijst aan provinciale staten overleggen, per gemeente, van verstrekte en opgenomen geldleningen door en van gemeenten met vermelding van betrokken contractpartijen, de datum van het aangaan of verstrekken van de leningen, de
4 loopduur van de leningen, het wel of niet melden van de lening aan het provinciebestuur en de datum van de melding aan het provinciebestuur? 22. Kan het college per gemeente een beoordeling geven en die aan de staten overleggen van het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille? Het antwoord van gedeputeerde staten luidt als volgt: 15 De regeling van het toezicht op het aangaan en verstrekken van geldleningen door gemeenten is identiek aan de regeling die van toepassing is op de provincies. Artikel 188 Gemeentewet luidt: De gemeentebesturen zenden aan gedeputeerde staten hun besluiten binnen twee weken na de vaststelling daarvan, betreffende: a. het aangaan van geldleningen en rekening-courant-overeenkomsten; b. het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldelijke verplichtingen, door anderen aan te gaan. 16. De gemeentebesturen zijn op grond van artikel 188 van de Gemeentewet verplicht geldleningsbesluiten aan ons ter kennisneming in te zenden. Toch kunnen wij niet garanderen dat wij op de hoogte zijn van alle aangegane en verstrekte geldleningen van alle Noord-Hollandse gemeenten. Hiervoor kunnen wij een aantal redenen aanvoeren. In de eerste plaats is de aard van ons toezicht veranderd met de inwerkingtreding van de (nieuwe) Gemeentewet op 1 januari 1994. Het nieuwe toezichtsregime in de Gemeentewet geeft de gemeenten een grotere beleidsvrijheid, vooral op financieel terrein. De begroting en de jaarrekening zijn in principe niet langer aan preventief toezicht onderworpen. Repressief toezicht is regel, preventief toezicht uitzondering. De Gemeentewet geeft hiermee uiting aan het vertrouwen van de wetgever dat de gemeenten in het algemeen goed in staat zijn in financieel opzicht ôhun eigen boontjes te doppenö. Daarbij hoort in algemene zin een terughoudende opstelling van de provincie. Dat laat onverlet dat wij ervan uitgaan dat de gemeenten hun geldleningsbesluiten aan ons opsturen. Verder is ons zicht op de geldleningen afgenomen sinds de invoering van het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995, in die zin dat gemeenten bij de begroting en de jaarrekening geen gedetailleerde opgave meer behoeven te doen van hun investeringen en
5 geldleningen, zoals dat nog wel het geval was bij de comptabiliteitsvoorschriften uit 1985. Van een aparte, gedetailleerde opgave van verstrekte geldleningen is nooit sprake geweest. Nu is voorgeschreven een investerings- en financieringsstaat waarvan het model vrij is. Gemeenten kunnen volstaan met het opnemen van totaalbedragen van onder meer verstrekte respectievelijk aangegane geldleningen. Uitgaande van de eigen verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen moeten wij aannemen dat de aangeleverde informatie in de vorm van geldleningsbesluiten en van totaaloverzichten in de toelichting bij de begroting en de jaarrekening volledig is. 17. Zie het antwoord op vraag 16 en vraag 21. 18. Bij het toetsen van besluiten die ter kennisneming worden ingezonden (d.w.z. vanaf 1994), hanteren wij hetzelfde beleid als bij de besluiten die ter goedkeuring werden opgestuurd (d.w.z. v££r 1994). Besluiten tot het aangaan van geldleningen moeten voldoen aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de Wet financiering lagere overheid (Wet FILO) en het Besluit leningvoorwaarden lagere overheid. In grote lijnen gaat het hierbij om begripsomschrijvingen (wat zijn langlopende en kortlopende leningen) en (uniforme) voorwaarden, zoals looptijd van de lening en aanpassing van de rente. Ook de lijst met (rente)tarieven die wij wekelijks ontvangen van de nv Bank Nederlandse Gemeenten is een ijkpunt. Besluiten tot het verstrekken van geldleningen toetsen wij op zaken als looptijd, rente en - in dit kader niet onbelangrijk - bestemming van de middelen. Ten tijde van het goedkeuringsregime maakten wij ook nog gebruik van een - door ons geaccordeerde - lijst met instanties waarmee gemeenten ôveiligö een contract konden aangaan. 19.
Neen
20. Het is beslist niet zo dat wij gedurende de laatste jaren geen werk hebben gemaakt van het toezicht op de geldleningsbesluiten van gemeenten. Wij hebben het beleid uitgevoerd dat hierboven onder punt 18 staat omschreven. Daarnaast komt het voor dat gemeenten in het voortraject van hun besluitvorming onze medewerkers Financieel Toezicht om advies vragen over niet reguliere leningsconstructies. Tot op heden heeft dit zie het antwoord op vraag 19 - tot consensus geleid.
6 Alleen voor wat betreft de volledigheid van de inzending van de besluiten moeten wij een slag om de arm houden, zoals wij al hebben uiteengezet bij punt 16. Met name het resultaat van de beantwoording van vraag 21 maakt duidelijk dat het nodig is een brief te doen uitgaan naar de gemeenten over het opsturen van geldleningsbesluiten, ingevolge artikel 188 van de Gemeentewet (zie het antwoord op vraag 15). Overigens is het wel zo dat financiδle besluiten van gemeenten die betrokken zijn bij een herindeling vallen onder het preventieve toezicht (Wet ARHI) en derhalve aan onze goedkeuring onderhevig zijn. NB: Het is mogelijk dat veranderende inzichten op het punt van de gemeentelijke financiering leiden tot een andere regelgeving in de nieuwe Wet FILO. 21. Naar aanleiding van de vraag van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 juli 1999 of er in Noord-Holland ook gemeenten zijn die gelden aantrekken met als enige bedoeling deze met een winstoogmerk weer uit te lenen, hebben onze medewerkers Financieel Toezicht op 27/28 juli j.l. een telefonische enquete gehouden. Het bleek dat geen enkele gemeente activiteiten in deze richting heeft ontwikkeld. Op 30 juli 1999 hebben wij een brief geschreven aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in Noord-Holland met het verzoek v££r 11 augustus inlichtingen te verstrekken over hun geldleningen en beleggingen (zie bijlage).
Een cijfermatig overzicht geeft de situatie op 16 augustus weer: Totaal aantal gemeenten 70 Niet gereageerd 20 -Gereageerd 50 Gegevens komen later 8 Ontvangstbevestiging 2 10 -Bruikbare reacties 40
Van de 70 Noord-Hollandse gemeenten hebben 50 schriftelijk gereageerd v££r onze peildatum 16 augustus 1999. Hiervan maken 8 melding nog enige tijd nodig te hebben voor
7 het aanleveren van gegevens. Als motieven voeren zij vooral aan de werkzaamheden aan de rekening 1998 en de begroting 2000 (prioritering ter voorkoming van instelling van preventief toezicht door de provincie) en de geringe bezetting (i.v.m. de vakantieperiode). Een 2-tal stuurt alleen een ontvangstbevestiging. De resterende 20 gemeenten hebben tot op heden niet schriftelijk gereageerd. Van de volgende 30 gemeenten (20 plus 8 plus 2) ontbreken op de peildatum de gevraagde gegevens: Aalsmeer Blaricum Hilversum Uitgeest Akersloot Castricum Langedijk Velsen Alkmaar Diemen Limmen Venhuizen Amstelveen Egmond Medemblik Wester-Koggenland Amsterdam Harenkarspel Obdam Zandvoort Andijk Heemskerk Opmeer Zeevang Anna Paulowna Heiloo Stede Broec
Beverwijk Den Helder Texel
Wij verwachten overigens dat ook na 16 augustus nog gegevens van gemeenten zullen
8 binnenkomen. Voor ons onderzoek van de langlopende leningen hebben wij 40 bruikbare reacties ontvangen, dat wil zeggen dat gegevens over leningen zijn verstrekt. Slechts een gering aantal daarvan geeft een compleet beeld (10). Bij het restant (30 gemeenten) ontbreekt vaak de datum waarop de stukken aan de provincie zijn toegezonden. Het is opvallend dat het jaar 1994 (invoering van het repressieve toezicht) meestal de breuklijn vormt tussen het wel en niet meer vermelden van de verzenddatum van geldleningsbesluiten. In de praktijk blijkt dan dat toezending inderdaad achterwege is gebleven vanaf 1994. Niet ΘΘn gemeente heeft echter voldaan aan ons verzoek aan te geven wat daarvan de reden is. Onder het repressieve toezicht worden dit soort besluiten niet meer geregistreerd. Gelet op onze constatering over de inzending van geldleningsbesluiten verwijzen wij u naar de laatste alinea van ons antwoord op vraag 20. Met inachtneming van het vorenstaande is wel duidelijk dat wij u geen complete lijst kunnen overleggen van alle gemeenten. Over kortlopende leningen, die een looptijd hebben van minder dan twee jaar, hebben wij weinig informatie gekregen. Echter, dit kunnen wij ondervangen via de zogenaamde Staten F1A waarin gegevens staan over de liquiditeitspositie. De gemeenten moeten die staten maandelijks aan ons opsturen ingevolge het Besluit gegevens financiering lagere overheid. Zij vermelden hierin onder meer welke bedragen aan kas- en daggeldleningen zij hebben opgenomen en uitgezet. 22. Wij hebben de gemeenten gevraagd naar het risicoprofiel van hun beleggingen. Hierop is nauwelijks gereageerd. Wij hebben daarom zelf onderzoek gedaan naar de beleggingsportefeuille van de reeds eerder genoemde 40 gemeenten. Hieruit is naar voren gekomen dat deze gemeenten zich alleen bezighouden met ôreguliereö beleggingen. U kunt daarbij denken aan aandelen/obligaties in de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten, de N.V. Gasbedrijf, het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, Multikabel, REGEV , Grootboek Nationale Schuld, de Huisvuilcentrale Alkmaar en het Energiebedrijf Noord-West. Wij schatten het risocoprofiel van dit soort beleggingen laag in. Conclusie
9 Het geheel overziende trekken wij op dit moment de voorlopige conclusie dat wij geen signalen hebben aangetroffen dat de gemeenten in Noord-Holland zogenaamde bancaire activiteiten ondernemen of risicovol beleggen. De informatie die wij van de gemeenten hebben ontvangen, ligt voor u ter inzage op kamer C104 van de heren Daalhuizen (toestel 3482) en Ruurda (toestel 3563). Terwille van de complementering van de ontbrekende gemeenten zeggen wij u toe zo spoedig mogelijk doch in ieder geval v££r 1 november 1999 nadere gegevens te zullen verstrekken. Uw voorstel om bij de beantwoording een externe adviseur in te schakelen in de vorm van een accountantskantoor honoreren wij niet. Wij zijn van mening dat hieraan geen toegevoegde waarde is te ontlenen. A-agenda Besluit nummer: 1999/12859
Pagina 7
Titel:PS-vraag (schr.) Beleggingsbeleid gemeenten. 24-08-1999 Datum:27-08-1999 Nummer:31B Documenttype:PS-vraag