2010 /3
Ban Ki-moon onder vuur Eén VN-organisatie voor vrouwen VN-sancties voor Iran Inheemse volkeren in Afrika
Ontwikkelingssamenwerking Civiele inbreng in de VN VN en regionale organisaties Mensenrechtenraad en Iran
VNFORUM 2010/3 De redactie van VNForum bestaat uit: drs Marloes Geboers, Tjerk Halbertsma Msc (adj.hfd.red.), Koen van Ramshorst MA, Adriënne Schillemans BA, drs Carolien Stolte, Wouter Thiebou, drs Eefje de Volder
Inhoud
Hoofdredacteur drs Carel H. Jansen
UN Women: vier VN-vrouweninstellingen samen sterker dan één door Caecilia J. van Peski
10
Sancties tegen Iran verscherpt maar weinig effectief
13
De opkomst van inheemse rechten in Afrika door Eefje de Volder
15
Eindredactie drs Peter A. Schregardus Redactieraad drs Maria Bolten, drs Ruud Hoff, mr Eppo Jansen, ir Arend Meerburg, mr Toon Schmeink Redactieadres VNForum, Postbus 93539, 2509 AM Den Haag Inhoudelijke opmerkingen of eventueel in het blad te plaatsen opinies, brieven of artikelen kunnen per e-mail verzonden worden aan Carel H. Jansen, adres:
[email protected] Vormgeving en druk Ervee design & drukwerk bv, Zoetermeer Uitgave VNForum is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN). VNForum verschijnt 4 maal per jaar. Kopij dient ingezonden te worden minimaal veertien dagen voor de deadline, d.w.z. vóór 1 maart, 1 juni, 1 september of 1 december. De in de bijdragen neergelegde opvattingen blijven voor de verantwoordelijkheid van de schrijvers en geven niet noodzakelijkerwijs de mening van de NVVN en/of de redactie weer. Het overnemen van een artikel uit dit tijdschrift is, mits met bronvermelding, toegestaan. Abonnementen Bij het lidmaatschap van de NVVN is toezending van VNForum inbegrepen. Losse abonnementen € 35 per jaar: schrijf naar het NVVN-secretariaat voor aanmelding als abonnee. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij vóór 1 december schriftelijke opzegging heeft plaats gevonden. NVVN De Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN) stelt zich ten doel het bevorderen van de doelstellingen van de Verenigde Naties in Nederland, teneinde de bevolking bewust te maken van de noodzaak van internationale samenwerking en de opbouw van een wereldrechtsorde. De NVVN is lid van de World Federation of United Nations Associations (WFUNA). Het lidmaatschap staat open voor een ieder. Kijk voor informatie op www.nvvn.nl of neem contact op met het secretariaat van de NVVN, Postbus 93539, 2509 AM Den Haag; telefoon 070 374 66 02. Secretaris: Christine Snoeks.
De vlag gaat uit in Den Haag
1
Scherpe kritiek op functioneren Ban Ki-moon
2
Congo, geteisterd door de geschiedenis door Carel Jansen ‘Ik schaam me niet voor mijn idealisme. Ik ben er juist trots op’
25
De VN en de almaar groeiende rol van regionale organisaties door Eefje de Volder
27
Civiele capaciteiten en de Verenigde Naties door Andrea Teftedarija
32
Vijf scenario’s voor de toekomst van het Nederlandse OS-beleid door Koen van Ramshorst
40
Amsterdamse grachtengordel Werelderfgoed
43
Bronnenboek mensenrechten door Carel Jansen Iran trekt kandidatuur Mensenrechtenraad in
44
46
‘7 minuten voor UNSCR 1325’ door Caecilia J. van Peski
49
Indonesië van kolonie tot nationale staat door Arend J. Meerburg
57
De wereld staat in brand; de wetenschap is aan zet door Adriënne Schillemans
62
CITES zou biodiversiteit beter moeten kunnen bewaken
66
Verdwijnende mensenrechten in Nederland 68 Signalementen
Omslag: Sgaar
19
9, 18, 24, 31, 45, 48 56, 61, 69 t/m 76
VNFORUM 2010/3
1
De vlag gaat uit in Den Haag In de vorige uitgave van VNForum heeft u in een onaanzienlijk berichtje kunnen lezen hoe een trotse wethouder van Den Haag de vlag van de Verenigde Naties en de vlaggen van de 192 lidstaten heeft gehesen bij het Joegoslavië Tribunaal, om te markeren dat onze residentie als stad van het internationale recht wel degelijk de tweede VN-stad is na New York . In mijn beleven was dat altijd Genève, met op de derde plaats Wenen, maar vooruit, ik gun het gemeentebestuur van Den Haag ook wat. Vervelend voor Den Haag en voor Nederland is echter dat er de laatste tijd steeds meer berichten opduiken die erop zouden kunnen wijzen dat de Nederlandse regering lang niet altijd doordrongen is van de verantwoordelijkheid die zo’n positie op de wereldkaart meebrengt. Zo constateerde onze Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer in zijn Max van der Stoel-lezing van 10 december 2009 dat het bij de uitvoerende macht ontbreekt aan structurele aandacht voor de mensenrechten. Hij geeft in zijn lezing een aantal voorbeelden waaruit dat blijkt. Kinderen verdwijnen hier bijvoorbeeld in het kader van de jeugdzorg te gemakkelijk achter de tralies, waarbij men de internationale verdragen negeert. Brenninkmeijer hoopt dat het nationaal instituut voor de rechten van de mens, dat nu eindelijk van de grond schijnt te komen, op dit punt een belangrijke rol kan gaan spelen. Ook hierbij lopen we niet voorop. De VN stelden al zeventien jaar geleden voor, dat iedere lidstaat zo’n instituut in het leven zou roepen. Brenninkmeijer is niet de enige die het idee heeft dat er in Nederland nog een hoop werk aan de winkel is voordat het met recht en reden de vlag kan hijsen omdat we blijkbaar het middelpunt vormen van het internationale recht. Ed van Thijn, oud-minister en oud-burgemeester van Amsterdam en nu onder meer rapporteur mensenrechten van migranten zonder papieren bij de Raad van Europa, doet in Wordt Vervolgd van juni 2010 ook een boekje open over het feit dat ons land internationale verdragen aan zijn laars lapt. ‘De huidige politici hebben totaal geen respect voor internationale verdragen. En dat in Den Haag, de hoofdstad van het internationaal recht,’ stelt hij wat bitter vast. Aan de hand van de meest recente rapportages van o.a. de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, de VN-Comités en de Universal Periodic Review van de VN-Mensenrechtenraad komt het maandblad van Amnesty International tot tien pijnpunten als het gaat om de activiteiten van de Nederlandse staat die stuk voor stuk genoeg zouden moeten zijn om de vlaggen nog even in de kast te laten liggen. De Raad van Europa nam begin juli een resolutie aan waarin staat dat de Nederlandse regering ook verantwoordelijkheid moet nemen voor gezinnen die illegaal in ons land verblijven. De resolutie is het vervolg op een uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten; daarin wordt gesteld dat Nederland het Europees Sociaal Handvest schendt door uitgeprocedeerde asielgezinnen met of zonder kinderen op straat te zetten. Minister van Justitie Hirsch Ballin verweerde zich met de mededeling dat de regering zich al ‘maximaal’ inspant. ‘Het meest opvallende is’, zegt Brenninkmeijer, ‘dat de mensenrechten in analyses, rapporten en debatten in Nederland veelal buiten beeld blijven. Politici reageren vaak afwijzend wanneer deze vragen op de agenda geplaatst worden’, ook al zegt minister Verhagen: ‘...ik kan alleen met goed fatsoen anderen aanspreken op hun gedrag, als Nederland zelf zijn zaken goed op orde heeft’. Inmiddels heeft het WK Voetbal ons laten zien dat je de vlag kunt hijsen ook als je niet wint. CHJ
2
VNFORUM 2010/3
N I E U W S U I T D E
V E R E N I G D E N AT I E S
INGA-BRIT AHLENIUS: END OF ASSIGNMENT REPORT
Scherpe kritiek op functioneren Ban Ki-moon In juli werden de Verenigde Naties weer eens geconfronteerd met een uitgelekt rapport van een belangrijke stafmedewerker. Deze keer ging het om de uitvoerige memo die de scheidende Under Secretary-General for Oversight Services, Inga-Britt Ahlenius, heeft toegezonden aan VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon. In haar End of Assignment Report1 uitte zij scherpe kritiek op zijn functioneren. De kern van de hervormingen van het VN-apparaat, dat volgde op het olie-voor-voedsel-schandaal dat in 2003 aan het licht kwam,2 was dat er nodig iets gedaan moest worden aan de transparantie en de ‘accountability’, de aanspreekbaarheid op haar verantwoordelijkheid, van de hele VN-organisatie. De in 2006 benoemde secretaris-generaal Ban Ki-moon zegde toe zich daarvoor in te zetten. Voor de controle daarop kon men zich sinds 1994 verlaten op het op instigatie van secretaris-generaal Boutros BoutrosGhali door de Algemene Vergadering van de VN opgerichte Office of Internal Oversight Services (hierna: OIOS), dat, krachtens resolutie 48/218B van 29 juli 1994, zou functioneren als een onafhankelijk orgaan dat de secretarisgeneraal bijstaat bij de uitoefening van zijn functie ‘...in fulfilling his internal oversight responsibilities in respect of the resources and staff of the organization....’. Ahlenius benadrukt dat in dit verhaal de onafhankelijkheid van OIOS voorop dient te staan. Nadat de Under-Secretary General als directeur van OIOS is aangesteld door de secretaris-generaal, na overleg met de lidstaten en met goedkeuring van de Algemene Vergadering, dient de
organisatie dus autonoom te kunnen functioneren, los van de bemoeienissen van anderen. Anderzijds bemoeit OIOS zich wel met het beleid van het Executive Office (EO) van de secretaris-generaal, in die zin dat zij de efficiency van dit orgaan kan evalueren en voorstellen kan aandragen voor verbetering van de gang van zaken binnen deze hoogste beleidsinstantie. Daartoe zette OIOS bijvoorbeeld in 2007 een Risk Assessment op, om samen met de hoofden van de departementen vast te stellen welke interne of externe risico’s de huidige gang van zaken meebrengt. Wat blijkt dan echter? De secretaris-generaal en zijn directe ondergeschikten zijn niet beschikbaar voor een interview in dit kader. Daaruit blijkt volgens Ahlenius de desinteresse om een bijdrage te leveren aan de mogelijke verbetering van het management. Zij wijst erop dat Ban-Ki-moon bij zijn aantreden als motto’s heeft gekozen voor: grotere transparantie, accountability en hervorming van het Secretariaat. Daarbij sprak hij van een cul-
De Zweedse Inga-Britt Monica Stigsdotter Ahlenius (*1939) is sedert 2003 werkzaam bij de Verenigde Naties, toen zij op verzoek van de Amerikanen de functie op zich nam van General Auditor in Kosovo. Daarvóór vervulde zij een soortgelijke functie bij het Zweedse National Audit Office, dat controle uitoefent over de activiteiten van de Zweedse regering. In 2005 werd ze in de functie van Under-Secretary-General aangesteld als directeur van de interne controledienst die het reilen en zeilen van het VNSecretariaat bewaakt, het Office of Internal Oversight Services (OIOS).
3
VNFORUM 2010/3
tuuromslag en een andere manier van tegen de dingen aankijken. De nadruk kwam te liggen op een mobiele, multifunctionele staf, die op veel plaatsen inzetbaar is. Wat de lidstaten volgens Ban nodig hadden was een dynamisch en moedig Secretariaat, en geen Secretariaat dat passief is en terugschrikt voor risico’s. Ook de wijze waarop met het budget werd omgegaan wilde Ban veranderen, waarbij meer gebruik gemaakt moest worden van moderne technologieën. Kijkend naar wat er van vele aangekondigde hervormingen terecht is gekomen, constateert Ahlenius dat er eerder sprake is geweest van voortschrijdend inzicht waaruit verbeteringen voortkomen, waarbij werkmethoden en instrumenten worden aangepast. Werkelijke vernieuwingen vindt zij terug in het nieuwe Justice System, het opzetten van OIOS en de vestiging van het externe controlelichaam, het Independent Audit Advisory Committee (IAAC). Op het functioneren van het Secretariaat blijft ernstige kritiek bestaan. Ahlenius citeert daarbij de afgevaardigde van Zuid-Korea, die in maart 2010 vond dat er nog bitter weinig binnen het Secretariaat veranderd was in termen van accountability. Hij suggereerde dat het beter zou zijn een nieuw systeem in te voeren waarbij leden van de staf die niet voldoen gedwongen zouden kunnen worden de Organisatie te verlaten. ‘The organization should no longer be a safety net for those who cannot show competency.’
Transparantie Ahlenius gaat vervolgens in op specifieke punten van kritiek. Haar eerste punt betreft de transparantie die Ban heeft gezegd te zullen nastreven, meestal genoemd in samenhang met accountability. Zo zei Ban Ki-moon in april 2008 op een vergadering van suborganisaties (CEB-Chief Executives Board): ‘As you know, the issue of transparency has been on my agenda from the day I took office as Secretary-General. I can see no better way for an Organization such as the United Nations to
Inga-Britt Ahlenius
be accountable to its Member States than to be totally transparent in the way the Organization is run.’ In die zin verzette Ban Ki-moon zich ook tegen elke vorm van achterhouden van informatie. ‘Soms is dat te wijten aan slecht management, maar al te vaak heeft het te maken met een cultuur van geheimhouding en een gebrek aan het idee dat er verantwoording afgelegd dient te worden,’ aldus Ban. Maar dat laatste is nu juist wat er volgens Ahlenius aan ontbreekt binnen de VN. Die cultuur van geheimhouding leidt, zo schrijft zij, tot het ontstaan van geruchten, geroddel en uiteindelijk tot wantrouwen. Media gaan dan steunen op informele bronnen, wat dan weer leidt tot slecht of goed bedoelde lekken. Het Secretariaat ziet daar dan vervolgens aanleiding in om de informatie nog meer aan banden te leggen. Deze gang van zaken zou veranderd moeten worden, omdat de Organisatie meer gediend is bij verbetering van de communicatie, waardoor
4
VNFORUM 2010/3
er een cultuur van verantwoordelijkheidsgevoel en verantwoordingsplicht zou kunnen ontstaan, die Ban zegt na te streven. De Algemene Vergadering gaf met resolutie 59/ 272 van 2 februari 2005 het goede voorbeeld, toen zij besloot dat de rapporten van OIOS voortaan voor de lidstaten beschikbaar moesten zijn. Dit was dus nog vóór het startsein had geklonken voor de grote hervormingsplannen, dat in het najaar van 2005 door de Algemene Vergadering werd gegeven. Resolutie 59/272 dwong de secretaris-generaal de rapporten op verzoek beschikbaar te stellen en ze in het jaarlijkse rapport van OIOS op te sommen. Alleen in uitzonderlijke gevallen mag de USG/OIOS een rapport achterhouden (bijvoorbeeld over personen). Ook zou OIOS redactionele veranderingen in de rapporten mogen aanbrengen. Aan het Secretariaat was het alleen gegeven de rapporten openbaar te maken. Het Secretariaat was duidelijk niet enthousiast over deze regeling en weigerde eraan mee te werken. Daarop distribueerde OIOS zelf de rapporten onder de programmamanagers, die dan zelf maar moesten bekijken of zij deze verder openbaar wilden maken. Toch kreeg Ahlenius weinig steun van de programmamanagers als ze inging tegen de kritiek van het Secretariaat op deze vorm van openbaarheid. Ook de Algemene Vergadering bleef streven naar openbaarmaking van algemene publieke informatie, terwijl OIOS het Secretariaat de raad gaf eens bij de lidstaten te kijken hoe die een en ander georganiseerd hadden. De Algemene Vergadering wacht intussen nog steeds op een rapport van de secretaris-generaal over verbetering in toegankelijkheid van documenten. Een nieuwe vorm van interne rechtspraak werd een jaar geleden ingevoerd; daarbij gaat het onder meer over een meer geprofessionaliseerd en transparanter proces bij geschillen die niet informeel afgedaan kunnen worden. Dat werkt niet tot ieders tevredenheid. Zo is in de loop van een proces over een promotiekwestie door een
Ban Ki-moon
rechter van het Dispute Tribunal om documenten gevraagd, maar beschikbaarstelling werd door het Secretariaat geweigerd omdat de positie van Ban Ki-moon vergelijkbaar zou zijn met die van staatshoofd en dat hij daarom niet verplicht zou kunnen worden op het verzoek in te gaan. Ahlenius valt Ban daarop aan. De SG valt formeel weliswaar niet onder de Staff Regulations, maar naar haar mening zeer zeker wel onder de jurisdictie van het Tribunaal. Dat zou ook passen in het kader van zijn streven naar transparantie en naar het geven van het goede voorbeeld.
Accountability Transparantie is een voorwaarde voor iedere cultuur waarin verantwoordingsplicht bestaat. Dit is het tweede onderwerp dat Ahlenius in haar rapport aan de orde stelt, accountability: een cultuur waarin het vanzelfsprekend is dat je verantwoordelijk gesteld kunt worden voor je daden. De VN missen volgens haar een Accountability Framework, en dat geldt ook voor het belangrijkste deel daarvan: een Internal Control
5
VNFORUM 2010/3
Framework. Voor zo’n raamwerk zijn de belangrijkste vereisten: definities van de concepten die ten grondslag liggen aan het werk dat wordt verricht; een duidelijke delegatie van verantwoordelijkheden; een rol van managers die geen misverstanden kan doen ontstaan; en een duidelijke rol voor de onderdelen van de organisatie die met de controle belast zijn. Ban Kimoon zou zo’n raamwerk moeten creëren. Volgens de huidige opvattingen dient een Accountability Framework zich vooral bezig te houden met het schrijven van rapporten voor de Algemene Vergadering, waar ze besproken kunnen worden en kunnen worden goedgekeurd. En zoiets als een technische/administratieve aanwijzing voor het Department of Management (DM). Een van de rapporten over het opzetten van zo’n raamwerk leidde in de Algemene Vergadering tot het aannemen van resolutie 64/259 op 29 maart 2010. In deze resolutie werd de noodzaak erkend dat zo’n raamwerk wordt opgezet en wie daar verantwoordelijkheid voor krijgt. Het gaat daarbij ook over ‘risk management’, een kernfunctie van een interne controledienst, schrijft Ahlenius, zeker voor de VN, waar veel gebeurt dat risico’s meebrengt. Daarmee om te kunnen gaan, is een zaak die alle niveaus van het VNSecretariaat aangaat. Dat had al veel eerder ingezien moeten worden, zoals ook in de resolutie wordt vastgesteld:
dat dit Accountability Framework zo spoedig mogelijk tot stand komt. Volgens Ahlenius is Ban op de goede weg door een overeenkomst aan te gaan met het senior management, al komen in dat kader helaas vaak weinig relevante zaken aan de orde, zoals de vraag of posten wel goed verdeeld worden over de geografisch afgebakende gebieden of met inachtneming van de daarbij behorende man/vrouw-verhouding. De problemen die dat oplevert komen voort uit de lidstaten zelf en moeten daar opgelost worden, vindt Ahlenius. Maar het leidt wel af van de problemen waar het echt over zou moeten gaan. Wat de plicht tot het afleggen van verantwoording betreft, constateert Ahlenius dat er niet met één maat gemeten wordt. Een senior staflid kan soms ongestraft zijn gang gaan, zonder dat hem om rekenschap wordt gevraagd. ‘There are instances where certain forms of misconduct have resulted in summary dismissal while other conduct, seemingly more severe or perpetrated by staff with greater responsibility, is subject to little or no sanction,’ schrijft Ahlenius. Onderzoek dat OIOS heeft verricht naar het functioneren van mensen hebben zelden gevolgen. De secretaris-generaal zou de regels van de Organisatie moeten bewaken en ervan uit moeten gaan dat overtreders daarvan verantwoordelijk worden gehouden voor hun daden.
Onafhankelijkheid OIOS ‘31. [The GA] Regrets the absence of an effective and integrated internal control framework which is a serious gap in the existing accountability system, and requests the SecretaryGeneral to work on enhancing the current capabilities in the Secretariat responsible for risk assessment, mitigation and internal control, on the basis of the recommendations in paragraphs 49 and 50....’ Dit is een verantwoordelijkheid van de managers op alle niveaus en uiteindelijk dat van de secretaris-generaal. Deze zal dan ook leiderschap moeten tonen en ervoor moeten zorgen
De onafhankelijkheid van een controleorgaan als OIOS is een voorwaarde voor de kwaliteit van de organisatie, wat uiteindelijk ook de secretaris-generaal ten goede komt. Dit schijnt Ban Ki-moon echter over het hoofd te zien. Volgens Ahlenius heeft de secretaris-generaal geprobeerd OIOS onder zijn controle te krijgen. Zij begrijpt dat de verleiding daartoe bestaat, zeker als er ‘slecht nieuws’ naar buiten dreigt te komen. De Algemene Vergadering heeft in april 2005, teneinde de positie van OIOS als controleorgaan te versterken, zijn werkzaamheden nauw omschreven in resolutie 59/287 en gesteld
6
dat ‘independent investigation is in the best interests of the Organization’. In juli 2007 kwam de secretaris-generaal met het plan een nieuw onderzoeksorgaan in te stellen met een quasi-juridisch karakter. Ondanks verzet van Ahlenius daartegen was Ban niet van zijn voornemen af te brengen. Aanleiding hiervoor zou de weigering van OIOS zijn geweest in een aantal gevallen onderzoek te doen naar het bestaan van ‘lekken’. De Procurement Task Force die daartoe opgezet diende te worden, stuitte vooralsnog op politieke bezwaren, maar voor Ahlenius was het duidelijk dat het zeker niet de bedoeling was het onderzoek uit te breiden tot tekenen van corruptie, mismanagement en veronachtzaming van de kerntaken van de Organisatie, zoals je zou mogen verwachten. De secretarisgeneraal zag hier blijkbaar een manier in voorbij te gaan aan de beslissing van de Algemene Vergadering om het onderzoek binnen de Organisatie uitsluitend te willen zien als een taak van OIOS. ‘You wanted to change that decision, seemingly considering yourself to be a President of the Organization rather than the CAO (Chief Administrative Officer) of the Secretariat, accountable to the General Assembly,’ schrijft Ahlenius in haar memo aan Ban Ki-moon. De Algemene Vergadering verwees het plan van Ban naar de prullemand en bevestigde het mandaat en de rol van OIOS nog maar weer eens. Maar de zaak was daarmee niet afgedaan. In maart 2009 ontving Ahlenius een memo waarin de taak van de voorgestelde Task Force werd omschreven. Tot die taak behoorde ook het uitoefenen van controle over het werk van OIOS. Ahlenius wees erop dat het de taak van de Algemene Vergadering, en niet van het Secretariaat, is het werk van OIOS iedere vijf jaar te evalueren. De kwestie raakte in de daaropvolgende jaren uit de belangstelling, maar Ahlenius is ervan overtuigd dat de kwestie later opnieuw zal opduiken. Pogingen controle uit te oefenen over OIOS werden dan wel niet direct voortgezet, maar de
VNFORUM 2010/3
kwestie van stafbenoemingen binnen deze organisatie zorgde toch voor de nodige spanning omdat de secretaris-generaal blijkbaar langs die weg alsnog vat op OIOS trachtte te krijgen. In de opzet van Boutros Boutros-Ghali werd OIOS een onafhankelijk orgaan, ook wat betreft zijn personeelsbeleid. Dit blijkt o.m. uit de uit 1994 stammende Administrative Instruction ST/AI/401, waarin de oprichting van OIOS werd vastgelegd: ‘... Thus, in accordance with the relevant staff rules, the Under-SecretaryGeneral for Internal Oversight Services will have authority to appoint all staff members whose appointments are limited to service with the Office up to the D-2 level....’ Deze delegatie van bevoegdheden wordt door de secretarisgeneraal niet erkend. De kwestie begon een rol te spelen toen in 2007 de post van Director of the Investigations Division vacant werd. In februari 2008 legde Ahlenius het resultaat van de sollicitatieronde voor deze functie voor aan de Senior Review Group (SRG) die deel uitmaakt van de staf van de SG, zoals Bans voorganger Kofi Annan had aanbevolen. De onafhankelijkheid van OIOS in deze zou daardoor niet aangetast worden, zo was verzekerd. Nu werkte het echter anders, naar de mening van Ahlenius. Zij en haar medewerkers selecteerden uit een totaal van 73 vier kandidaten voor de functie, met wie een gesprek is gevoerd. Er was geen vrouw bij die geschikt leek, en dat is ook duidelijk gemaakt (de VN streven naar het aantrekken van meer vrouwen op hoge posities). Slechts één kandidaat werd echt geschikt bevonden. De SRG kon zich daar niet mee verenigen. Zij vond dat er drie geschikte kandidaten voorgedragen diende te worden, onder wie een vrouw. Ahlenius achtte dat in strijd met de regel in de Administrative Instruction ST/AI/401 dat het personeelsbeleid aan OIOS zelf is gedelegeerd. Ahlenius deed een vergeefs beroep op de secretaris-generaal haar in deze zaak te steunen. Ban bleek echter geen tijd vrij te kunnen maken voor een gesprek met haar. Er werden intussen ook
VNFORUM 2010/3
pogingen ondernomen de Administrative Instruction te wijzigen in de door de secretarisgeneraal gewenste zin. Ahlenius bleef echter van mening dat de SRG, bestaande uit de Hoofden van de Departementen, niet moest kunnen beslissen wie er aangesteld werd, omdat zijzelf onderwerp van onderzoek is en dus niet haar eigen onderzoekers zou moeten mogen aanstellen.
Robert Appleton De door Ahlenius aangewezen kandidaat die de functie zou moeten gaan vervullen, was Robert Appleton, een vroegere Amerikaanse openbare aanklager die twee jaar leiding had gegeven aan een ad hoc opgezet onderzoek van OIOS, de Procurement Task Force. Die taakgroep was in 2005 opgericht nadat de Amerikaanse mediagigant Fox News een groot omkopingsschandaal binnen het Procurement Department van de VN aan het daglicht had gebracht. Appleton ontdekte inderdaad twintig omvangrijke fraudezaken. Mede daardoor zou hij veel vijanden hebben in kringen van de Algemene Vergadering. De Procurement Task Force moest in 2009 wegens geldgebrek weer het veld ruimen. Voor het zover was, hadden functionarissen in dienst van de Task Force zich tot de secretaris-generaal gewend in een poging Appletons kandidatuur te steunen. Dit werd door de staf van Ban Kimoon afgedaan als ongepaste druk op de SG; en dat terwijl hij op 5 januari 2009 in zijn Town Hall-meeting ieder staflid had opgeroepen naar voren te komen met ideeën en grieven, zoals Ahlenius opmerkt. Het IAAC, de Independent Audit Advisory Committee, een onafhankelijk controleapparaat dat valt onder de Algemene Vergadering, bevestigde desgevraagd de onafhankelijke positie van OIOS wat betreft het aanstellen van personeel tot de rang van D2 en sprak zijn bezorgdheid uit over het onvervuld blijven van allerlei vacatures bij deze organisatie, in het bijzonder de post van Directeur van de Investigations Division.
7
Intussen was duidelijk geworden dat het de secretaris-generaal vooral ging om versterking van zijn gezag en niet zozeer om een persoonlijke kwestie. In maart 2009 werden opnieuw advertenties geplaatst in een poging de vacature van directeur op te vullen; 68 mensen solliciteerden en vier van hen, onder wie twee vrouwen, werden uitgenodigd voor een gesprek. Opnieuw kwam Appleton als de meeste geschikte kandidaat naar voren (juni 2009). De SRG wilde nog vier andere kandidaten horen en wenste als eindresultaat een lijst met drie namen, waarbij die van een vrouw, te zien. Het leidde bij Ahlenius niet tot een andere keuze, maar haar bezwaren tegen de door de SRG aangedragen kandidaten werden weggewuifd. Op 25 september 2009 verzocht Ahlenius opnieuw Appleton aan te stellen als directeur (de eerste keer was 18 november 2008) en in 2010 herhaalde ze dat verzoek nog eens: driemaal zonder ooit antwoord te krijgen op haar verzoek! Hetzelfde kan worden gezegd over de gang van zaken bij een andere vacature binnen OIOS. (In feite klagen ook andere onderdelen van de VN over soortgelijke problemen met hun vacatures.) Bij Ahlenius leidde dit alles tot de bittere conclusie dat het de secretaris-generaal blijkbaar ontbreekt aan ervaring met management, aan interesse en begrip. Zij verwijt Ban niet alleen nalatigheid, maar ook bewuste pogingen om OIOS onder zijn controle te krijgen. ‘In such efforts, you and your office have relentlessly endeavored to find flaws and loopholes in the ST/AI/401, and when that does not seem to be a solution, to find all sorts of technical arguments, and alleged flaws in my recruitment process. And after such an approach was not successful, the position selected has been silence, complete silence,’ aldus Ahlenius. Dat het allemaal niet zo goed werkt op de 38ste verdieping, waar het Executive Office van de SG zetelt, is volgens Ahlenius niet verbazingwekkend, omdat alle ervaren personen die daar deel van uitmaakten in de tijd van Kofi Annan
8
de laan zijn uitgestuurd. OIOS heeft volgens Ahlenius zijn best gedaan te helpen in deze situatie verbetering te brengen door hervormingen in het management voor te stellen, maar daar bleek men geen oren naar te hebben. Ook een initiatief van de lidstaten op dit gebied liep op niets uit. Ahlenius besluit door in haar rapport voorstellen op te nemen die zouden kunnen leiden tot verbetering van de situatie. Daarbij hekelt ze de hervormingen die zo nu en dan worden voorgesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de mobiliteit van het VN-personeel, dat overal inzetbaar zou moeten zijn. ‘........ staff mobility can never be an aim in itself (this is also clarified in the relevant General Assembly resolution); mobility is only relevant in the sense that it serves to achieve the programmatic aims of the Organization by enhancing staff capacity. You made staff mobility an aim in itself: staff should move to be more multifunctional, “to function across disciplines”. But what if the United Nations does not need multifunctional staff but staff well trained and prepared specifically for their demanding tasks in the field or the headquarters?’
Idealen Het hervormingsproces dat in gang is gezet berust volgens Ahlenius niet op een adequate analyse van de problemen en de taken die vervuld dienen te worden, maar die problemen worden gezien als een louter technisch probleem dat door eenvoudige ingrepen op te lossen is. Het aandragen van alternatieve oplossingen wordt echter louter als kritiek en aantasting van de autoriteit van de secretaris-generaal uitgelegd. Het Executive Office dient er niet toe relevante informatie te verschaffen, maar om de positie van de SG te bewaken. ‘This situation isolates you from the operations of the United Nations and distances you from the line managers, your natural allies in the Secretariat, and from access to their knowledge and experience,’
VNFORUM 2010/3
schrijft Ahlenius in haar memo aan de SG. Deze toont volgens haar geen leiderschap en draagt de boodschappen van anderen uit, waarbij hij eerder oog heeft voor ceremonieën dan voor zijn eigenlijke taak, het leiding geven aan een complexe organisatie. ‘You have thereby allowed yourself to be the messenger rather than the manager – representing the organization in a ceremonial sense but not embodying it by virtue of insight and experience of the Organization’s operations. A messenger of others’ statements rather than the authoritative manager, the CAO.’ ‘The strong leader leads the organization through strategic guidance and support of and dialogue with his senior managers. However, as part of that command and control style of yours, that I have addressed earlier in my report, you rather take recourse to the most primitive method of managing, namely to take control of the appointments in the organization.’ Ahlenius vertrok op 14 juli, zonder dat al een opvolger voor haar bekend is. Gezien de ervaringen met andere vacatures kon dat ook nog wel enige tijd gaan duren, hoewel de SG de Algemene Vergadering in november 2009 beloofd heeft voor het einde van april met een kandidaat te komen. Het signaal dat daar volgens Ahlenius van uitgaat, is dat de VN het met toezichtorganen niet zo nauw nemen. Door hervormingen moeten de VN weer op het goede pad komen. Ahlenius heeft een duidelijk beeld van hoe de volkerenorganisatie idealiter gezien moet worden: ‘The United Nations is not expected to be a world Government, not even to solve or arbiter all conflicts in the world. However, I dare say that the Member States – be they the P5 or the others – would like to see a United Nations that is seen as a strong partner in world affairs. A body that has stature and legitimacy as a consequence of its appreciated performance and its strong leadership, in short, the moral power necessary to actively and positively contribute
9
VNFORUM 2010/3
in conflict resolution in the world. In fact, without that particular “moral power”, the United Nations is nothing. It is not a state, as its Member States – it is created as something different and has to be something different to justify its existence; its moral power is its secret.’ De motor daarachter moet de Secretaris-Generaal zijn als Hoofd van de Administratie van de Organisatie. Hij is verantwoordelijk voor het hooghouden van de kernwaarden, het bewaken van de effectiviteit en de efficiency, voor de vooruitgang en de hervorming van het instituut, dat daardoor gezien kan worden als iets wat ertoe doet. Nu ontbreekt een samenhangende visie op wat het Secretariaat daadwerkelijk moet doen en Ahlenius waarschuwt dat een zwak Secretariaat het belang van de Organisatie doet verminderen. Vereist is een sterk optreden van de CAO. ‘You have instead assumed a role of representing the organization in a ceremonial sense, stepping on the red carpets and reading out loud what others around you wrote, but not embodying the organization in virtue of enlightened and experienced leadership, perceived and felt as strong, conveying a message integrated in and created in your own mind. [...] The weakening of the Secretariat and its position in the eyes of Member States also translates into a weakening of the overall position of the United Nations, a reduced relevance of the organization. [...] This is as sad as it is serious.’ Aldus Ahlenius, vlak voor haar aftreden als UnderSecretary-General en directeur van OIOS. Secretaris-Generaal Ban Ki-moon, wijzer geworden sinds hij aan veel kritiek kwam bloot te staan na de publicatie van het interne rapport van de UN Special Coordinator of the Middle East Peace Process, Alvaro de Soto,3 zei na het uitlekken van dit rapport niet dat hij zich voornamelijk zorgen maakte over het lekken en niet over de inhoud, maar dat hij altijd blij was met constructieve kritiek.4 Dat was de officiële mededeling langs de gebruikelijke VN-kanalen, maar in de Washington Post, dat als eerste de hand had weten te leggen op dit hoogst confi-
dentiële interne rapport, liet Ban ook nog wel een ander geluid horen.5 ‘If anybody, or any member state within the U.N. system, or any colleague of mine in the U.N. secretariat accuses me on the issue of accountability, or ethics, then I regard it as unfair. It was I who have taken this accountability, and the highest standard of ethics by the U.N. secretariat has been held from day one,’ zei Ban. CHJ Noten 1
2
3
4
5
End of Assignment Report (http://ipsterraviva.net/uploads /UN/UN/report.Pdf). Zie VNForum 2005/1, blz.1-12: ‘Moeilijke tijden voor Kofi Annan’; en VNForum 2007/1, blz. 24 e.v.: ‘Roem en blaam voor Kofi Annan’. Zie VNForum 2007/3, blz.31 e.v.: ‘Alvaro de Soto doet boekje open over VN-politiek in Midden-Oosten’. UN News Centre, 22 juli 2010: ‘Ban says constructive criticism welcome as he reviews accusations in leaked UN memo’. Washington Post, 9 juli 2010: ‘UN chief defends his record fighting corruption’.
• Signalementen • Sig UNEP: Shell treft geen blaam Het VN-milieuagentschap UNEP heeft vastgesteld dat Shell slechts voor een klein deel schuldig is aan de olievervuiling van de Niger Delta in de afgelopen 40 jaar. Het onderzoek, dat drie jaar in beslag heeft genomen, is betaald door de oliemaatschappij zelf, maar UNEP houdt vol dat het volstrekt onpartijdig is. Het merendeel van de vervuiling van het Ogoniland wordt volgens de onderzoekers veroorzaakt door de plaatselijke bevolking, die de olie uit de pijpleidingen steelt en deze saboteert. In de Niger Delta zijn de laatste 50 jaar ongeveer 9 miljoen vaten olie weggelopen. De bevindingen van het honderd man sterke onderzoeksteam heeft de woede van de bewoners van de delta opgewekt. Bron: The Guardian, 23 augustus 2010
10
VNFORUM 2010/3
UN Women: vier VN-vrouweninstellingen samen sterker dan één door Caecilia J. van Peski*
Later zal men zeggen dat het een historisch moment was, de zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 2 juli deze zomer. De Assemblee stemde die dag unaniem in met de oprichting van een nieuwe gender-entiteit binnen de VN-’familie’ om op die manier een versnelling en bekrachtiging aan te brengen in de wijze waarop vanuit de VN tegemoet wordt gekomen aan de speciale (ontwikkelings-)behoeften van vrouwen en meisjes. De oprichting van een nieuwe VN-entiteit voor een gendergelijke behandeling van vrouwen – vanaf nu opererend onder de naam UN Women – is het resultaat van vele jaren van onderhandelingen tussen de VN-lidstaten en de advocacy lobby van vrouwenorganisaties wereldwijd. UN Women maakt onderdeel uit van het hervormingsproces binnen de VN, dat als doel heeft de volkerenorganisatie besluit- en slagvaardiger te maken. Tijdens de speciale zitting op 2 juli bracht VNsecretaris-generaal Ban Ki-moon de oprichting van UN Women als volgt onder woorden. ‘I am grateful to Member States for having taken this major step forward for the world’s women and girls. UN Women will significantly boost UN efforts to promote gender equality, expand opportunity, and tackle discrimination around the globe.’ UN Women is beslist niet het eerste VN-instituut dat werkt ten faveure van de gelijkwaardige positie van vrouwen. In feite was er tot op heden zelfs sprake van vier VN-instellingen die zich met dit thema bezighielden. Dat er sprake was van verschillende, naast elkaar opererende instituten zorgde in voorkomende gevallen echter voor verbrokkeling van aandacht, wat een negatief effect had op de doelmatigheid van de ontplooide activiteiten. Het grote voordeel van UN Women is dat dit nieuwe instituut kan voortbou-
wen op de fundamenten van de vier eerdere instituten, daarbij vanuit één mandaat opererend, met een architectuur die tevens uitgaat van één financiële en capaciteitenbron. Die vier instituten zijn de volgende. Als eerste de al in 1946 opgerichtte Division for the Advancement of Women (DAW). In 1976 kwam daar de International Research and Training Institute for the Advancement of Women (INSTRAW) bij. In dat zelfde jaar werd ook UNIFEM opgericht, het United Nations Development Fund for Women. Van meer recente datum is het Office for the Special Adviser on Gender Issues and Advancement of Women (OSAGI). Daarmee was het VN-vrouwenkwartet compleet. In bovengenoemde rede voor de Algemene Vergadering deed Ban Ki-moon tevens een oproep aan de voorzitters van deze VNinstituten. Hij vroeg hen om hun uiterste inzet in het voortstuwen van het nieuwe UN Women.
11
VNFORUM 2010/3 ‘I will count on their support as we enter a new era in the UN’s work for women. Over many decades, the UN has made significant progress in advancing gender equality, including through landmark agreements such as the Beijing Declaration and Platform for Action and the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women. Gender equality is not only a basic human right, but its achievement has enormous socio-economic ramifications. Empowering women fuels thriving economies, spurring productivity and growth. Yet gender inequalities remain deeply entrenched in every society. UN Women has been created by the General Assembly to address such challenges. It will be a dynamic and strong champion for women and girls, providing them with a powerful voice at the global, regional and local levels.”
Ban Ki-moon voegt daar overigens aan toe dat UN Women weliswaar de vier eerder genoemde VN-instellingen zal vervangen, maar dat zij andere VN-instellingen, zoals UNICEF, UNDP en UNFPA, juist aan zal vullen. Binnen deze
instellingen ligt een groot aandeel in de verantwoordelijkheid voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes. Eén van de taken van UN Women zal dan ook zijn om ondersteuning – en stroomlijning – te bieden aan VNbrede activiteiten ten behoeve van de positie van de vrouw. Het nieuwe VN-agentschap moet de vier huidige vrouwenorganisaties in de VN aldus groeperen en de VN-brede ontwikkelingen steunen. Het budget waarover UN Women daartoe de beschikking zou krijgen, zou jaarlijks zo’n 500 miljoen dollar gaan bedragen, oftewel twee keer zo hoog als de middelen van de vier huidige instellingen. Waartoe zal UN Women dit forse bedrag in dienen te zetten? Op het hoogste niveau zal UN Women twee kerntaken kennen. Allereerst het bieden van ondersteuning aan intergouvernementele organisaties in hun formulering van beleid en in mondiale standaardisering en -normering. UN Women zal de VN-
Zitting van de AV-Commissie voor Vrouwen (foto Van Peski)
12
lidstaten ook helpen bij de implementatie van gender-fair beleid. Dit kan door het bieden van de juiste technieken (methoden) en door het ter beschikking stellen van financiële middelen. Daarbij hoort ook het aangaan van effectieve partnerschappen met civiele organisaties binnen landen. De tweede kerntaak van UN Women is de verwezenlijking van een hoge mate van verantwoording (accountability) over het VN-brede gender-specifieke beleid. Monitoring zal hiervan een groot deel uitmaken. Om tot die hoge mate van verantwoording te kunnen komen heeft de Algemene Vergadering iets heel slims bedacht. UN Women zal geen reguliere voorzitter krijgen, zoals bij andere VN-instellingen gebruikelijk, maar zij zal worden geleid door een onder-secretaris-generaal die direct aan Ban Ki-moon zelf rapporteert. Met de oprichting van UN Women laten de VN meer zien dan slechts een consolidatie van één van haar instellingen. De VN tonen hiermee dat zij zichzélf organisatie-breed consolideren. UN Women vormt een belangwekkende stap in de richting van systeem-brede coherentie binnen de VN om daarmee tegemoet te komen aan de ontwikkelingsuitdagingen waarvoor de wereld zich in de 21ste eeuw gesteld ziet. Daarnaast spreekt uit de oprichting van UN Women nog een andere, heel heldere boodschap: gelijke behandeling voor vrouwen en meisjes is niet slechts een kwestie van mensenrechten of het tegengaan van discriminatie; in een wereld waarin vrouwen zich volledig kunnen ontplooien en waarin vrouwen in gelijke mate participeren en vertegenwoordigd zijn is meer sprake van vrede en veiligheid dan van oorlog en instabiliteit. Het kostte meer dan vier jaar aan onderhandelen om tot de oprichting van UN Women te komen. En ook nu zijn nog niet alle obstakels uit de weg geruimd. Zo blijft er sprake van een verschil in culturele opvattingen inzake de rol en positie van vrouwen. UN Women zal er wat dat betreft voor moeten waken dat zij zichzelf niet in een positie manoeuvreert waarin zij bepaalde universele waarden verkondigd die niet door iede-
VNFORUM 2010/3
re lidstaat kunnen worden geaccepteerd. Het aannemen van een Under-Secretary-General uit een niet-Westers land (symboolfunctie) zal daarbij niet genoeg zijn. Vanaf de oprichting van UN Women zal er steeds sprake dienen te zijn van een open dialoog, op basis van gelijkwaardigheid tussen verschillende systemen om te kunnen komen tot een werkelijke positieverbetering van vrouwen die past binnen de sociaal-culturele context van een land; en omdat vrouwen zelf ook onderdeel uitmaken van die context, samen met de mannen naast hen. Wel heerst er alom vertrouwen – en daaruit voortvloeiend hoop – dat de zichtbaarheid van één duidelijke VNinstelling voor gender-zaken de impact van haar acties vergroot. Men zou nog wel een geschikter naam voor deze instelling kunnen overwegen. UN Women sluit tenslotte de helft van de wereldbevolking uit, terwijl de instelling juist staat voor genderzaken - zaken die zowel man als vrouw aangaan. Gelukkig heeft men nog tot aan januari om na te denken over een beter passende titel. UN Women zal vanaf januari 2011 operationeel worden. De voortgang in de ontwikkeling van dit nieuwe VN-instituut is te volgen via: www. unwomen.org.
* Drs. Caecilia J. van Peski werkt als onafhankelijk consultant op het gebied van internationale vraagstukken. Daarnaast neemt zij zitting in diverse besturen, waaronder dat van de Nederlandse Vereniging van de Verenigde Naties, IKV Pax Christi en CISV International. Zij is tevens lid van de Raad van Advies van de Stichting VredesWetenschappen. Van Peski is op internationaal vlak actief als verkiezingswaarnemer voor de OVSE en de EU. In 2010 vertegenwoordigt zij de Nederlandse vrouw als VN-Vrouwenvertegenwoordiger naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In die hoedanigheid zal zij in oktober van dit jaar deel uitmaken van de Nederlandse Koninkrijksdelegatie naar de VN in New York.
13
VNFORUM 2010/3
N I E U W S U I T D E
V E R E N I G D E N AT I E S
Sancties tegen Iran verscherpt maar weinig effectief De VN-Veiligheidsraad heeft Iran op 9 juni jl. voor de vierde maal sancties opgelegd omdat het doorgaat met de verrijking van uranium en het land weigert mee te werken aan de controle over zijn nucleaire activiteiten door het International Atomic Energy Agency (IAEA). Daardoor zou Iran kunnen werken aan de ontwikkeling van kernwapens, wat Teheran zelf altijd in alle toonaarden heeft ontkend. Twaalf landen stemden vóór deze resolutie 1929; Brazilië en Turkije, die beide onlangs een overeenkomst op nucleair gebied met Iran hebben gesloten, stemden tegen. Libanon onthield zich van stemming. De Amerikaanse president Obama was blij met de beslissing van de Veiligheidsraad, die na lange onderhandelingen met Rusland en China tot stand is gekomen, hoewel hij ook de deur wil openhouden voor onderhandelingen met Iran over dit onderwerp. De Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad bekritiseerde de nieuwe poging om VN-sancties aan zijn land op te leggen. Hij vergeleek de ‘leugens’ die verspreid worden over de bedoelingen van Iran ten aanzien van de ontwikkeling van zijn kernenergieprogramma met die die voorafgingen aan de inval in Irak in 2003. Volgens de thans opgelegde sancties dient men te verhinderen dat Iran enig belang krijgt in enige commerciële activiteit in een andere staat wat betreft het delven van uranium, de productie of het gebruik van nucleair materiaal en technologie. Alle staten dienen te voorkomen dat er aan Iran tanks en andere zware gevechtswapens, helicopters, oorlogsschepen, raketten en raketsystemen worden geleverd. Staten mogen aan Iran ook geen technologie en de bijbehorende kennis
overdragen die betrekking hebben op ballistische raketten die kernwapens kunnen vervoeren. Bovendien bevat de resolutie bepalingen die moeten verhinderen dat Iran gebruik kan maken van het internationale financieringssysteem wanneer die fondsen gebruikt worden voor de financiering van de proliferatie van kernwapens. Nadien legden de Verenigde Staten, Canada en de Europese Unie Iran nog meer sancties op, en wel op het gebied van handel en financiën, met de bedoeling het land in het financiële hart te raken. Op 26 juli hebben de Europese ministers van buitenlandse zaken een nieuw programma van sancties goedgekeurd; die behoren tot de meest uitgebreide die Europese landen ooit tegen enig land hebben ingezet. De EU-sancties zijn vooral gericht tegen de energie- en banksector van Iran. Ook beogen deze sancties de industrieën te treffen die onder directe controle staan van de Iraanse Revolutionaire Garde, zoals de auto-industrie en de kledingindustrie. Voorts wordt de export van uitrusting en technologie voor het raffineren, exploreren en de productie van natuurlijk gas aan banden gelegd. Turkije kondigde aan zich niet aan de door de EU ingestelde sancties te zullen houden, maar alleen aan de sancties van de VN. Turkije en Brazilië sloten in mei van dit jaar met Iran een overeenkomst af, met als doel het uit Iran afkomstige laag-verrijkte uranium op te werken tot verrijkt uranium voor gebruik als brandstof in een onderzoeksreactor.
Kritiek China, dat toch al moeilijk over te halen was om
14
met de VN-resolutie mee te doen, bekritiseerde de Verenigde Staten omdat Washington ook nog eenzijdige sancties aan Iran had opgelegd. Volgens Peking zijn diplomatie en dialoog de beste instrumenten om het Iraanse nucleaire probleem in goede banen te leiden en daar hoort niet bij Iran met nog meer sancties te overladen dan al in de Veiligheidsraad zijn goedgekeurd. Volgens het Franse maandblad Le Monde Diplomatique zullen de sancties van de VN weinig effect hebben, ofschoon ze de weg voor de Verenigde Staten en de EU hebben geopend om verdergaande sancties af te kondigen. Wel vormen de VN-maatregelen een bedreiging voor de Russisch-Iraanse betrekkingen en was het de vraag of de Russen nog zullen meewerken aan de totstandkoming van een kerncentrale in Bushehr in zuidwest-Iran. Op 21 augustus maakte het opstarten van deze kerncentrale met Russische hulp aan die twijfel een einde. De tweede vraag is of de Russen doorgaan Iran te voorzien van S-300 korte-afstandsraketten, bedoeld als luchtverdedigingswapen. In december 2007 hebben beide landen een contract op dit gebied gesloten waarvan de effectuering op aandrang van de Verenigde Staten een paar maal is uitgesteld. Volgens de Russen vallen deze S-300 raketten niet onder resolutie 1929. Sommige Russen vrezen dat de steeds verder gaande sancties uiteindelijk zullen uitdraaien op een oorlog met Iran. Daar zitten zij bepaald niet op te wachten, al was het maar vanwege de invloed die een dergelijke oorlog zou hebben op de moslims in de grensgebieden van Rusland. Anderen zien in de sancties juist een manier om oorlog te voorkomen. Iran is Ruslands belangrijkste handelspartner in het Midden-Oosten. Dat Rusland en ook China op het laatste moment toch met resolutie 1929 hebben ingestemd, schrijft het Franse blad toe aan de ergernis die er in beide landen over de houding van Iran bestaat.
VNFORUM 2010/3
Karroubi Volgens Mehdi Karroubi, een van de leidende reformistische politici in Iran en voormalig presidentskandidaat, versterken de sancties het bewind van Mahmoud Ahmadinejad juist. In een interview met het Britse dagblad The Guardian van 11 augustus jl. betichtte hij de Verenigde Staten en Groot-Brittannië ervan een contraproductieve politiek te volgen door Irans beweerde nucleaire programma met sancties te bestrijden. Deze geven de Iraanse regering een excuus om de oppositie te onderdrukken en deze ervan te beschuldigen verantwoordelijk te zijn voor de onstabiele situatie in het land. Sancties hebben evenmin geholpen het bewind in Noord-Korea of Cuba te hervormen, zegt hij. Hossein Mousavi, de leider van de oppositie bij de onlusten van vorig jaar, ondertekende samen met Karroubi een brief waarin zij hun misnoegen uitspreken over de sancties, terwijl ze overigens ook de manier bekritiseren waarop Ahmadinejad met het nucleaire programma omgaat. De sancties hebben vooral de meest kwetsbare sociale klassen in Iran getroffen, schrijven Mousavi en Karroubi in hun brief. De in 1979 verdreven Sjah behandelde de leden van de oppositie minder hard dan de huidige regering; dat kwam vooral omdat de Sjah gevoeliger was voor buitenlandse kritiek. Karroubi’s dagblad, Etemad-e-Melli, moest sluiten nadat Karroubi onder huisarrest was geplaatst. Op 26 juli jl. kondigde Iran in een brief aan het IAEA aan bereid te zijn de onderhandelingen over de verrijking van uranium in een ander land dan Iran te hervatten, ‘zonder voorwaarden vooraf’. Dit veranderde niets aan de situatie. CHJ Bronnen Jurist, 9 juni 2010: ‘UN Security Council imposes new sanctions on Iran’ GPF/AFP, 6 juli 2010: ‘UN Security Council imposes new sanctions on Iran’ Le Monde Diplomatique, juli 2010: ‘The Sanctions Trap’ The Guardian, 26 juli 2010: ‘Iran ready to resume nuclear fuel swap talks’ The Guardian, 11 augustus 2010: ‘Iran sanctions strengthen Ahmadinejad regime - Karroubi’
15
VNFORUM 2010/3
De opkomst van inheemse rechten in Afrika door Eefje de Volder
In februari 2010 heeft de Afrikaanse Unie een eerdere beslissing van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van mensen en volkeren (kortweg Afrikaanse Commissie) bevestigd, die onomstotelijk kan worden gezien als een doorbraak in de bescherming van inheemse volken op het Afrikaanse continent. Na een korte behandeling van de context van de uitspraak, wordt in dit artikel ingegaan op de meest baanbrekende kwesties in deze beslissing, te weten de toekenning van de status van inheemse volkeren in Afrika (met de daarbij horende specifieke, internationaal erkende bescherming); de erkenning van landrechten voor inheemse volkeren in Afrika; en de toepassing van het recht op ontwikkeling. Afsluitend zal kort stil worden gestaan bij de implementatie van de beslissing, want hoewel het besluit weliswaar baanbrekend is, is het spijtig genoeg niet juridisch bindend voor de betrokken partijen.
De context en de beslissing In de jaren ’70 werden de Endorois door de Keniaanse overheid verdreven van hun land naast het Bogoria meer in Centraal Kenia, dat hen volgens eeuwenoude traditie toebehoorde, voor de verwezenlijking van een wildpark. Ondanks beloften van billijke financiële compensatie voor de verplaatsing, een redelijk aandeel in de opbrengsten van het reservaat en een recht op toegang tot hun land, werd in het geheel niet nagekomen wat hen oorspronkelijk beloofd was. De Endorois werden verplaatst naar een gebied dat ongeschikt was voor hun pastorale levenswijze en ze kregen nagenoeg geen financiële compensatie. Ten slotte werd hen slechts sporadisch toegang verleend tot de plekken die voor de Endrois cruciaal waren voor het belijden van hun geloof, waarbij het vereren van de voorouders, die onlosmakelijk verbonden zijn met het land, centraal staat.
De Afrikaanse commissie bepaalde in de onderhavige beslissing dat bij het verdrijven van de Endorois gemeenschap van hun voorouderlijk grondgebied, zonder redelijke compensatie, de Keniaanse overheid het recht op geloof, het recht op cultuur, het recht op vrije toegang tot natuurlijke bronnen, het recht op eigendom en het recht op ontwikkeling heeft geschonden, allemaal collectieve rechten die zijn gewaarborgd onder het Afrikaanse Verdrag voor de Rechten van Mensen en Volkeren. Daarop is de Keniaanse overheid gesommeerd de eigendomsrechten van de Endorois te erkennen en hen terug te laten keren naar hun voorouderlijk land. Daarnaast moet de Endorois ongelimiteerde toegang worden verschaft tot het Bogoria meer en de omringende gebieden. Naast het toekennen van deze rechten, is de Keniaanse overheid ook aangespoord adequate compensatie te betalen aan de Endorois gemeenschap voor alle verliezen die ze geleden heeft en continu te verzekeren dat de Endorois kunnen profiteren van
16
de economische activiteiten die in het gebied worden verricht. Daar waar de Afrikaanse Commissie in eerdere beslissing er meer een strikte tekstuele interpretatie van het Afrikaanse Handvest op na leek te houden, heeft zij in de Endorois-beslissing een meer dynamische, contextuele interpretatie gehanteerd, die zich vrijwel uitsluitend beroept op dat wat internationaal reeds erkend is op het gebied van inheemse rechten.1 Dit rechtvaardigt de Afrikaanse Commissie door in het begin van de beslissing te wijzen op artikel 61 van het Afrikaanse verdrag, waarin staat dat de Commissie zich kan laten inspireren door andere bronnen van internationaal recht of algemene beginselen.2 Drie punten kunnen als baanbrekend worden beschouwd in deze uitspraak, te beginnen met de erkenning van de Endorois als een inheems volk.
Erkenning als inheems volk Voor de eerste maal heeft de Afrikaanse Commissie zich eraan gewaagd te bepalen op basis van welke criteria een gemeenschap in Afrika als inheems volk kan worden beschouwd, een kwestie die ze lange tijd vermeden heeft aan de kaak te stellen, door te beargumenteren dat alle Afrikanen als inheems moeten worden beschouwd en dit daardoor niet als een speciale status kan worden gezien. Het toekennen van deze status is zo belangrijk en tegelijkertijd omstreden, omdat hier internationaal collectieve rechten aan verbonden zijn. Daar waar in voorgaande zaken, zoals de Ogoni-zaak, de Afrikaanse Commissie zich slechts heeft beperkt tot eigen criteria waarop zij een volk definieert binnen het Afrikaanse Handvest, gaan zij nu in haar redenering een stap verder door een gemeenschap te classificeren als inheems volk binnen het Afrikaanse continent, een status die de desbetreffende gemeenschap internationaal rechtspersoonlijkheid geeft, waarmee ze aanspraak kan maken op specifieke collectieve rechten, zoals landrechten.3
VNFORUM 2010/3
Hoewel de Afrikaanse Commissie zich in eerste instantie richt op een rapport van haar eigen Werkgroep van Experts over Inheemse Volken, laat zij zich al gauw inspireren door het internationale juridische kader.4 Op de eerste plaats benadrukt de Commissie dat de Endorois erkend is als inheems volk, zowel intern als extern (door andere gemeenschappen alsook door de VN Speciale Rapporteur). Door te verwijzen naar het rapport van de eigen Werkgroep van Experts, de VN Speciale Rapporteur en de rechtspraak van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens (IAHRM) accentueert de Commissie dat zelfidentificatie zowel regionaal als internationaal als een belangrijk criterium wordt beschouwd.5 Daarnaast beargumenteert de Commissie dat de traditionele manier van leven van de Endorois zo onlosmakelijk verbonden is met hun voorouderlijk land, dat het voor hen onmogelijk is van hun culturele en religieuze rechten te genieten wanneer ze niet direct verbonden zijn met het land.6 Ten slotte concludeert de Afrikaanse Commissie dat de Endorois een gemeenschap vormen die als voldoende afzonderlijk kan worden beschouwd. Hoewel de Endorois onderdeel zijn van een grotere stam (de Tugen en de grotere Kalenijn) beschikken ze nog steeds over voldoende onderscheidende kenmerken die hen tot een afzonderlijke gemeenschap maken.7 Op basis van al deze argumenten concludeert de Afrikaanse Commissie dat de Endorois gezien kunnen worden als een afzonderlijke inheemse groep, die een speciale bescherming behoeven door hun gemarginaliseerde positie in Kenia. De status als inheemse groep geeft hen dan ook aanspraak op specifieke collectieve rechten, zoals landrechten. Deze rechten lijken ook de reden waarom de Afrikaanse Commissie de noodzaak heeft gezien de Endorois als inheemse volk binnen het internationale kader te definiëren. Aangezien collectieve landrechten alleen nog maar erkend zijn voor inheemse volken, is het logisch dat de Commissie haar argumentatie structureert onder deze internationale pijler.
17
VNFORUM 2010/3
Erkenning van collectieve landrechten
geval is de inbreuk zelfs nog groter, omdat bij de verdrijving geweld is gebruikt.
Dit brengt ons tot de tweede belangrijke pijler in de beslissing, het toekennen van landrechten aan de Endorois-gemeenschap. Door zich te laten inspireren door zowel eigen beslissingen als uitspraken van het Europese en het InterAmerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens, beargumenteert de Afrikaanse Commissie dat het eigendomsrecht, zoals neergelegd in Artikel 14 van het Afrikaanse Handvest, landrechten voor inheemse volken bevat en dat hun gemarginaliseerde positie en de noodzaak hun cultureel en economisch voortbestaan te beschermen, het rechtvaardigt speciale maatregelen te nemen om deze landrechten te verzekeren.8
Ook is de Afrikaanse Commissie er niet van overtuigd dat de gedwongen verplaatsing van de Endorois-gemeenschap in overeenstemming is met het recht. Het trustsysteem waarin de landrechten in Kenia zijn vastgelegd, kent de Endorois rechtens slechts een gebruiksrecht toe. Aangezien het juist dit systeem is dat de Endorois een geldige eigendomstitel ontzegt, concludeert de Commissie dat dit systeem inadequaat is om de rechten van de Endorois te beschermen. Daardoor is de Commissie van mening dat het recht op eigendom van de Endorois is geschonden, aangezien er geen sprake is van een rechtvaardige inbreuk, en is er voor de eerste maal een collectief landrecht toegekend op het Afrikaanse Continent.
De Afrikaanse Commissie beredeneert dat de Endorois van oudsher het betreffende grondgebied bezitten en dat traditioneel bezit hetzelfde resultaat heeft als een door de staat erkende eigendomstitel. Daarnaast geeft het traditionele bezit een inheems volk het recht dat hun traditionele titel wordt erkend en wordt geregistreerd als een geldige titel. Vervolgens benadrukt de Commissie dat onvrijwillige verdrijving van het land geen effect heeft op het eigendomsrecht, tenzij het is uitgevoerd in goed vertrouwen. Ten slotte onderstreept de Commissie dat gedwongen verplaatsing recht geeft op een redelijke vergoeding of verkrijging van ander gelijkwaardig grondgebied.9 Op basis van deze argumentatie concludeert de Commissie dat de Endorois daadwerkelijk landrechten hebben, waarop inbreuk is gemaakt door de gedwongen verplaatsing zonder redelijke vergoeding. Een inbreuk is alleen te rechtvaardigen indien deze in overeenstemming is met het recht en het algemeen belang dient.10 De Afrikaanse Commissie onderstreept dat het algemeen belang alleen dan een inbreuk rechtvaardigt wanneer het als proportioneel kan worden gezien. De verdrijving van de Endorois van hun land is echter disproportioneel voor welk algemeen belang ook dat het wildpark zou dienen. In dit
Erkenning van het recht op ontwikkeling In de laatste plaats heeft de Afrikaanse Commissie voor de eerste maal getracht nader invulling te geven aan het recht op ontwikkeling. Dit recht houdt volgens de Commissie niet alleen in dat de Endorois daadwerkelijk profijt behoren te hebben van de economische activiteiten die verricht worden op hun grondgebied (het inhoudelijke element), maar ook dat ze inspraak moeten hebben op de wijze waarop tot exploitatie van het gebied wordt overgegaan (het procedurele element).11 Een schending van ofwel het inhoudelijke, ofwel het procedurele element, wordt al als een inbreuk op het recht van ontwikkeling gezien. De Afrikaanse Commissie concludeert dat beide elementen in het onderhevige geval zijn geschonden. De Keniaanse overheid was niet in staat gebleken om zowel een effectieve participatie van de Endorois in de plannen voor het gebied te garanderen, als hen te voorzien in een redelijk aandeel van de opbrengsten van het wildpark (of een andere vorm van compensatie door bijvoorbeeld werkverschaffing in het park).12 Het betrekken van inheemse volkeren in de besluitvorming om-
18
trent ontwikkelingen op hun eigen grondgebied en hen ook te laten profiteren van wat daaruit genoten wordt, is een belangrijke pijler binnen de internationale bescherming van inheemse volkeren. Ook ten aanzien van dit recht heeft de Afrikaanse Commissie zich bijna uitsluitend toegespitst op internationale instrumenten, al is de Commissie de eerste die geconcludeerd heeft dat schending van het recht op ontwikkeling heeft plaatsgevonden.
VNFORUM 2010/3
regio’s nagenoeg te kopiëren en op de Afrikaanse context toe te passen. Het ontbreken van een benadering die gevoelig is voor specifieke Afrikaanse tendensen lijkt mij een gemiste kans van de Afrikaanse Commissie om op eigen voorwaarden te bepalen over collectieve rechten in Afrika. Noten 1
Ter afsluiting De Endorois-beslissing van de Afrikaanse Commissie kan als revolutionair worden beschouwd, doordat voor de eerste keer een status als inheems volk is verleend, collectieve landrechten zijn erkend en het recht op ontwikkeling is benadrukt. De baanbrekende waarde van de beslissing moet enigszins worden afgezwakt, gezien het feit dat de beslissing geen juridisch bindende waarde heeft. Hierdoor is het noodzakelijk de implementatie van de beslissing intensief te monitoren, omdat anders de geloofwaardigheid van de beslissingen van de Afrikaanse Commissie sterk zal afnemen. Wat in eerste instantie wordt gezien als een revolutionaire beslissing, blijkt dan al gauw slechts denkbeeldige waarde te hebben, doordat er in de implementatie van de beslissing tekort wordt geschoten. Daarom is het belangrijk alle betrokkenen te laten samenwerken en de implementatie van de beslissing te monitoren, om zo de beslissing ook effectief in de praktijk te laten zijn. Daarnaast is het spijtig dat de Afrikaanse Commissie er niet in is geslaagd een meer op het continent toegespitste benadering te ontwikkelen ten aanzien van toekenning van rechten voor Afrikaanse inheemse volkeren. Daar waar de Commissie zich eerst niet wilde wagen aan het toekennen van een inheemse status voor Afrikaanse volkeren omdat hun situatie als zo uniek en zo verschillend van alle andere inheemse volkeren in deze wereld werd gezien, is het jammer dat zij het zichzelf uiteindelijk zo gemakkelijk heeft gemaakt door de reeds bestaande invulling van rechten uit andere
2 3 4
5
6 7 8
9 10 11 12
African Commission, Communication 276/2003, Centre for Minority Rights Development (Kenya) and Minority Rights Group International on behalf of Endorois Welfare Council v. Kenya. Ibid., para. 152. Ibid., para. 154 en para. 161. Report of the African Commission’s Working Group of Experts on Indigenous Populations/Communities, gepubliceerd door ACHPR/WGIA, 2005, para. 150. African Commission, Communication 276/2003, para. 157. Ibid., para. 156. Ibid., para. 161. Ibid., para’s 186-190. Afrikaanse Commissie Ogoni en Afrikaanse Commissie Malawi IAHRM Awas Tingi, IAHMR Saramaka EHRM Dogan and others. Ibid., para. 209. Ibid., para. 211. Ibid., para. 277. Ibid., para. 279.
• Signalementen • Sig Amnesty bezorgd over wapenleveranties Amnesty International heeft de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad ervan beschuldigd de overdracht van wapens toe te staan aan regio’s waar een ernstige schending van de mensenrechten plaatsvindt. Deskundigen vrezen dat deze wapens, waaronder luchtdoelgeschut, gebruikt zullen worden om er ernstige misdaden mee te begaan. Zij dringen er derhalve op aan dat het Arms Trade Treaty, waarover thans onderhandeld wordt, de aanvoer van wapens zal regelen. Bron: IPS, 19 juli 2010
19
VNFORUM 2010/3
BOEKBESPREKING
Congo, geteisterd door de geschiedenis door Carel Jansen
De vraag van internationale bedrijven naar mineralen en metalen wakkeren een van ’s-werelds meest smerige en koppige conflicten aan. VN-groepen van deskundigen, de Britse NGO Global Witness e.a. hebben talloze gedetailleerde rapporten gepubliceerd die alle laten zien hoe rebellen en regeringssoldaten de handel in delfstoffen afkomstig uit het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) in handen hebben gekregen, waarbij ze de burgerbevolking teisteren met massaslachtingen, verkrachtingen, afpersing, slavenarbeid en gewelddadige rekrutering van kindsoldaten. De oorlogvoerende partijen financieren zichzelf met de opbrengst van de mijnen in de regio, die tin, tantalium, wolfraam en goud voortbrengen. Ze verkrijgen ook grote sommen geld door het illegaal – middels afpersing – heffen van ‘belasting’ op de handel in mineralen langs de transportroutes. Deze ‘conflictmineralen’ komen als legale producten terecht in het wereldwijde aanbod via de exporteurs in het oosten van het land voor-dat ze door de grote internationale smelterijen in metalen worden omgezet. Daarna vinden zij hun weg in een lange reeks van producten, waaronder consumentenelektronica zoals mobiele telefoons en computers. De Amerikaanse wetgever heeft op 21 juni jl. de wet die de bankwereld moet reguleren aangevuld met een voorziening die van bedrijven vraagt hun producten vergezeld te doen gaan van een tekst waaruit blijkt dat zij geen gebruik maken van ‘conflictmineralen’ uit de DRC. Het is dan aan het publiek het goede product te kopen. Men hoopt dat dit Amerikaanse voorbeeld in de rest van de wereld navolging zal vinden.
De hier beschreven misstanden vinden nog steeds plaats in het Congo van vandaag, en wie het voortreffelijke boek van de Vlaamse cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver, David van Reybrouck (1971), heeft gelezen, zal zich er niet over verbazen dat dit nog steeds de
Proces tegen Britse regering De Britse mensenrechtengroep Global Witness hebben op 26 juli een proces aangespannen tegen de Britse regering omdat deze verzuimd heeft verschillende Britse bedrijven bij het UN Sanctions Committee aan te melden wegens handel in ‘conflict mineralen’. Dit is in strijd met de resoluties 1857 (2008) en 1896 (2009) van de Veiligheidsraad die van staten eist rapport uit te brengen over iedere firma die betrokken is bij de handel van mineralen die afkomstig zijn uit de Democratische Republiek Congo en een rol zouden spelen bij het voortdurende conflict in dat land. De Britse regering spreekt de beweringen tegen en zegt Britse firma’s op een effectieve wijze te monitoren waar het gaat om hun handel in mineralen. Jurist, 27 juli 2010, ‘Rights group sues UK government over failure to report DRC conflict minerals trade’
20
VNFORUM 2010/3
vrouwen, van wie er tweëenzestig non waren. Het aantal blanke mannen bedroeg in die dagen ook niet meer dan elfhonderd, niet veel in een land dat even groot is als WestEuropa. De missionarissen deden hun best om de inboorlingen tot het christendom te bekeren. Missieposten werden tot grootscha-lige boerderijen Congo, een geschiedenis is niet omgevormd waar uit de slazomaar een zoveelste poging de vernij bevrijde jongens en data van de geschiedenis op een meisjes werden ondergebracht. rij te zetten. Van Reybroeck De jezuïten alleen al bekeerweet het tot een levendig verden tussen 1893 en 1918 zo’n slag te maken, aan de hand van twaalfduizend mensen.’ Provele getuigen, van wie een testantse zendelingen vormenkeling de hele geschiedenis David van Reybrouck den op hun wijze dorpen van van het begin af heeft meegetot het christendom bekeerde mensen. Jonge maakt. Dat maakt het boek bijzonder leesbaar inwoners van de Congo kwamen ook met de en de wanhoop van de mensen die dit alles hebVrijstaat in contact via het leger. ‘In 1885 werd ben moeten ondergaan navoelbaar. Daarnaast de Force Publique in het leven geroepen, een heeft de schrijver zich goed georiënteerd in de koloniaal leger waarvan de leiding stevig in bestaande literatuur over dit complexe onderhanden was van blanke officieren.’ werp en geeft hij daar een uitvoerig overzicht van. Rijk werd de koning er aanvankelijk niet van. Vrijstaat Congo ‘Tegen 1890 had hij al negentien miljoen frank aan Congo gespendeerd.[...] De koning was zo In 1885 begon de Congo niet als een kolonie goed als bankroet.’ Om het tij te keren, nationamaar als een Vrijstaat, in het bezit van Leopold liseerde de koning 99% van het grondgebied, inclusief de opbrengst ervan. Hierdoor werden II, Koning van België, hoewel de grote mogendde mensen beroofd van hun grond en werden heden op de Conferentie van Berlijn niet hem alle gebruiken op dit gebied op zij gezet. Verder als soeverein van de Congo hadden erkend, intensiveerde de vorst de strijd tegen de slavenmaar zijn Association Internationale du Congo. handel, die vooral in Katanga, Oost-Congo en Geleidelijk kreeg de koning het uitgestrekte Zuid-Soedan werd gevoerd. Tegelijk kaapte gebied ook metterdaad in handen; de winst Leopold zo de grondstofrijke provincie Katanga moest voorlopig komen uit de handel in ivoor voor de neus van de Britten weg. De expeditie en later rubber. Streven was de kosten zo laag en van de Force Publique tegen Soedan verliep de winsten zo hoog mogelijk te houden. Maar minder voorspoedig. niet slechts voor het eigen gewin. ‘Leopold gebruikte zijn ene staat, Congo, om zijn andere, Financieel betekende de ontwikkeling van de België, een nieuw elan te verschaffen. Belgirubber autoband de redding voor Leopold. sche mannen werden ingezet om hem daarbij te Hierdoor werd de Vrijstaat opeens een ‘verblufhelpen. Het leven in de tropen werd ongeschikt fend economisch wonder’. Voor de bewoners geacht voor Europese vrouwen. In 1900 waren van de Congo betekende de nieuwe oriëntatie er in heel Congo slechts tweëentachtig blanke praktijk van alledag is in het land dat meer dan 125 jaar lang geteisterd is door wanbeleid en dat 50 jaar nadat het afscheid kon nemen van de Belgische kolonisatoren, tot de ontdekking moet komen dat de situatie in menig opzicht in die tijd alleen maar is verslechterd.
VNFORUM 2010/3
niets minder dan een ramp. Zij werden gedwongen hun belastingen voortaan te betalen in de vorm van rubber, die vooralsnog werd gewonnen uit in het wild levende gewassen. Dat leidde tot een waar schrikbewind van de kant van de gewapende bewakers in dienst van concessiemaatschappijen, de zogenaamde ‘sentry’s’, die de gewonnen rubber moesten vergaren, hetgeen met veel geweld gepaard ging. Van Reybrouck laat veel mensen aan het woord die nog konden getuigen van wat in Europa tot luide protesten zou leiden. Martelingen, machtsmisbruik en massaslachtingen kwamen steeds vaker voor, niet in de laatste plaats door het brute optreden van de blanke officieren die in de Congo dienst deden. Ene ‘Léon Fiévez, districtcommissaris in [de Congolese provincie] Equateur en boerenzoon uit Wallonië, ging zich te buiten in bloedige strafexpedities. Al na vier maanden dienst had hij 572 mensen vermoord. Tijdens een ervan liet hij binnen enkele dagen 162 dorpen plunderen en platbranden, akkers verwoesten en 1346 mensen ombrengen. Maar hij genereerde wel de hoogste rubberopbrengst van de hele Vrijstaat.’ (blz. 106/107) Zelfs de koning sprak er schande van, toen hem ter ore kwam wat er in de Congo uit zijn naam gebeurde. ‘Het is onmogelijk te zeggen hoeveel mensen direct of indirect gestorven zijn als gevolg van Leopolds rubberpolitiek,’ schrijft Van Reybrouck, maar zeker is dat hele streken ontvolkt raakten, ook al omdat veel mensen naar elders vertrokken en zo de eerste grote vluchtelingenstroom in de moderne geschiedenis veroorzaakten. ‘De internationale druk op koning Leopold II nam zwaar toe. Er moest iets gebeuren en de enige optie was dat Leopold afstand zou doen van zijn overzees gebied en dat België Congo zou overnemen.’
Belgisch Congo Op 15 november 1908 was het eindelijk zover: de regering in Brussel nam de kolonie van de vorst over en de Vrijstaat werd vervangen door ‘Belgisch Congo’. Niet alles veranderde met-
21
David van Reybrouck, Congo, een geschiedenis. Uitg. Bezige Bij, 2010; ISBN 978-90-2345866-1; 680 blz.; €24,90
een, maar wel werden er eindelijk maatregelen getroffen om de medische voorzieningen in de kolonie te verbeteren. Etnografen gingen zich buigen over de inlandse cultuur, met als belangrijk resultaat dat de inheemse bevolking opeens strikt werd ingedeeld in afzonderlijke groepen, met een eigen afstamming. Die verschillen waren er altijd al wel, ‘maar nu werden de verschillen uitvergroot en voor eeuwig vastgelegd’ (blz. 129). Men kwam nu ook tot de ontdekking hoe rijk aan delfstoffen de Congolese bodem was. ‘Katanga, [...] bijna toevallig geannexeerd, bleek plotseling een onwaarschijnlijke schatkamer te herbergen. Naast koper en uranium vond men er belangrijke depots van zink, kobalt, tin, goud, wolfram, mangaan, tantalium en steenkool.’ Voor de bevolking zelf veranderde dat niet veel. ‘Van de fabuleuze winsten die werden geboekt kwam doorgaans geen kruimel terecht bij het gros van de bevolking.’ (blz. 133) ‘In de zones waar het internationale grootkapitaal neerstreek, ontstonden nieuwe vormen van uitbuiting en knechting’. In de Eerste Wereldoorlog vochten Congolese troepen op drie fronten: Kameroen, Rhodesië en Duits Oost-Afrika. ‘De strijd om het Tanganyika-meer werd een van de meest epische uit de hele Eerste Wereldoorlog. De Force Publique onder generaal Tombeur dreef de Duitsers in het nauw en bracht een derde van Oost-Afrika onder controle. Vijfentwintig duizend van de naar schatting 260.000 Afrikaanse dragers en tweeduizend militairen zouden uiteindelijk bij de strijd het leven laten. De oorlog was goed voor de mijnbouw en dat zou in de Tweede Wereldoorlog niet anders zijn. Ook toen speelde de Force Publique een duidelijke rol. Het was de Abessijnse veldtocht die er mede voor
22
zorgde dat keizer Haile Selassie, verdreven door Mussolini, naar zijn land kon terugkeren. De eerste Amerikaanse atoombommen werden vervaardigd met Kantagees uranium’ (blz. 206). Ook de andere grondstoffen die in Katanga gewonnen werden, bevorderden de oorlogvoering aan geallieerde zijde, toen andere aanvoergebieden weggevallen waren. Intussen groeide onder de blanken kolonisten de angst voor onlusten. Simon Kimbangu zorgde voor een ware, religieus geïnspireerde volksbeweging, die ook de kop niet was in te drukken door de voorman op te pakken en levenslang op te sluiten (totdat hij in 1951 overleed). Het Kimbangisme bleek echter niet uit te roeien. ‘De harde aanpak van de beweging was een van de grootste fouten van het koloniale bestuur,’ schrijft Van Reybrouck. Er ontstonden ook andere bewegingen waarbij de bewoners van het uitgebuite land steun zochten. Kleine opstandjes werden in de kiem gesmoord. Het verzet kwam vooral van het platteland, totdat midden in de Tweede Wereldoorlog ook de arbeiders in de mijnen van Katanga in verzet kwamen tegen hun lage lonen. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de veteranen terug uit de oorlogsgebieden. ‘Ze waren wereldwijzer geworden en lieten zich minder snel imponeren door het koloniale regime van Belgisch Congo.’ De Force Publique was, net als in ’14-’18, succesvoller geweest dan het Belgische nationale leger. Koloniën kregen iets gedateerds. De oprichting van de Verenigde Naties hield een belofte in voor de onderworpen volkeren. Toch zou het tussen 1946 en 1956 kalm blijven in Congo. ‘ Er was geen religieus reveil zoals in de jaren twintig, geen boerenopstand zoals in de jaren dertig, geen muiterij zoals in de jaren veertig. Er waren geen stakingen’ (blz. 219). Mooie beloften ten spijt veranderde er echter niet zo heel veel voor de Congolese bevolking. De kloof tussen de Belgen en de Congolezen werd alleen maar groter. ‘Zeldzaam waren de Europeanen die erin slaagden een diepe sympathie op te brengen voor het Congolese perspectief. Toch vermoedde bijna
VNFORUM 2010/3
niemand dat het einde van het koloniale bewind nabij was’ (blz. 231). De Congolese elite, die vaak een Europese levensstijl had overgenomen, was vrij laag geschoold. De eerste universiteit ontstond pas in 1954 als dependance van de Katholieke Universiteit van Leuven. Dat was overeenkomstig de Belgische politiek om elitevorming te voorkomen, omdat zij daar niets goeds van verwachten.
Ommekeer Toch was de ommekeer niet tegen te houden. Vanaf 1956 manifesteerde zich een duidelijk verlangen naar onafhankelijkheid. De eerste rellen van enige betekenis dateren van januari 1959. Een van de omhoog geschoten politieke leiders was Patrice Lumumba. België moest noodgedwongen meedenken over hoe het land onafhankelijk kon worden, al wilde Brussel zijn zakelijke belangen daarbij veilig gesteld zien. De onervarenheid van Lumumba en de zijnen hielp daarbij. Zo gaven zij de zeggenschap over het grondstofrijke Katanga uit handen. ‘Een blunder van jewelste voor Congo,’ noemt Van Reybrouck dat. Op 23 juni 1960 kwam na verkiezingen de eerste regering van Congo tot stand; Lumumba werd premier. Deze eerste regering ‘erfde van België een land met een goed uitgebouwde infrastructuur’ (blz. 282). Alleen, ‘wat moest je met een volledig uitgerust land als niemand wist hoe je het moest hanteren?’ Er was geen enkele zwarte officier, ‘niet één inlandse arts, niet één ingenieur, niet één jurist, agronoom of econoom.’ ‘De versnelde ontvoogding van Congo was een tragedie vermomd als blijspel die niet anders dan noodlottig kon aflopen,’ concludeert Van Reybrouck. De periode 1960-1965, die nu bekend staat als de Eerste Republiek, was er een van wanorde. ‘Het land viel uiteen, kreeg te maken met een burgeroorlog, etnische pogroms, twee staatsgrepen, drie rebelliën en zes regeringshoofden.’ Lumumba zelf werd al in 1961 vermoord. Het centrale gezag verbrokkelde in snel tempo: het rijke Katanga scheidde zich af, en hetzelfde
23
VNFORUM 2010/3
kan gezegd worden van andere gebieden. De Belgen vluchtten massaal terug naar het moederland, ook al was daar eigenlijk weinig aanleiding toe. Economisch betekende dat voor Congo een groot verlies. De uitvoer van katoen, koffie en rubber werd gestaakt en ook andere sectoren werden getroffen. ‘Alleen de mijnbouw bleef min of meer stabiel’(blz. 311). Ook het leger lag al snel op ‘apegapen’, zoals de schrijver dat noemt. Belgische militairen grepen in Katanga in, toen daar vijf Europeanen de dood gevonden hadden. ‘Een onzalige beslissing’, noemt Van Reybrouck dit. Het geweld tegen de Belgen die gebleven waren, nam daarna overal in het land toe. President Kasavubu en premier Lumumba hadden hun hoop gevestigd op de Verenigde Naties. Op 12 juli 1960 besloot de Veiligheidsraad (Res. 143) in te grijpen en blauwhelmen te sturen om de orde te herstellen. Het was de grootste VN-operatie tot dan toe. Maar wie door lezing van dit boek veel te weten hoopt te komen over de activiteiten van de VN en zijn secretaris-generaal Dag Hammarskjöld, komt bedrogen uit. In feite zijn de VN slechts een van de spelers in het veld en dat zou tot op de dag van vandaag zo blijven. Toch zou Congo voor de ontwikkeling van de VN een belangrijke rol spelen, zoals we weten. In feite waren de VN echter onmachtig aan de chaos in Congo een einde te maken. In de Koude Oorlog speelden de grote mogendheden een veel belangrijker rol. Op 14 september 1960 pleegde kolonel Mobutu zijn eerste staatsgreep om orde op zaken te stellen, wat uiteindelijk tot de dood van Lumumba zou leiden. In Mobutu zagen de westerse mogendheden al snel hun belangrijke bondgenoot en zorgden zij ervoor dat hij een dictatoriaal bewind kon uitoefenen dat tientallen jaren lang zou steunen op corruptie, vriendjespolitiek en quasi Afrikaans nationalisme. Zelfs het einde van de Koude oorlog in het begin van de jaren ‘90 verdreef hem niet meteen van zijn troon. Het duurde nog tot 1997 dat hij eindelijk het veld moest ruimen. De doorslag gaf de invasie van Hutu-vluchtelingen vanuit
Rwanda, waar zij in 1994 hun erfvijanden de Tutsi’s massaal over de kling hadden gejaagd om ten slotte door de Tutsi’s verdreven te worden. Het vermolmde Zaïre (zoals Congo door Mubutu was herdoopt) stortte daarna snel ineen. Laurent-Désiré Kabila, een van de rebellenleiders in Oost-Congo sinds de jaren zestig, volgde hem op en werd op 29 mei 1997 ingezworen als president. Daarmee keerde de rust niet terug, noch de democratie, voor zover Congolezen die ooit gekend hadden.
De Grote Afrikaanse Oorlog Opnieuw brak er oorlog uit, die ditmaal, doordat er vele buren van Congo bij betrokken waren, een internationaal karakter kreeg en uitgroeide tot wat de Great African War werd genoemd. Zo’n vijf miljoen Congolezen vonden daarbij de dood. In het wereldnieuws kreeg de oorlog weinig aandacht, omdat de rolverdeling onduidelijk bleef en niemand kon zeggen wie de goede en wie de slechte partij was. ‘In elk van zijn fasen werd het conflict getekend door de naweeën van de Rwandese genocide, de zwakte van de Congolese staat, de militaire vitaliteit van het nieuwe Rwanda, de overbevolking van het gebied rond de Grote Meren, de doorlaatbaarheid van de oude koloniale grenzen, de groei van etnische spanningen door armoede, de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen, de militarisering van de informele economie, de wereldvraag naar minerale grondstoffen, het lokale aanbod van wapens, de onmacht van de Verenigde Naties en nog zo het een en ander’ (blz. 465). In 2002 kwam er door bemiddeling van de VN en onder druk van Zuid-Afrika toch eindelijk een vrede tot stand. De missie van de VN werd uitgebreid, maar zelfs met 17.000 man was MONUC niet in staat een gebied van deze omvang bijeen te houden. De strijd in het oosten bleef doorgaan, ook al werden enige rebellenleiders, zoals Thomas Lubango, voor het Internationaal Strafhof gesleept (blz. 497). Macro-economisch was er op den duur iets van vooruitgang te bespeuren,
24
maar de toestand waarin de bevolking verkeert, is nog steeds allesbehalve rooskleurig (blz. 536). Pogingen middels verkiezingen de democratie op gang te brengen mislukten, al werd Joseph Kabila (zoon van de vermoorde Laurent Kabila) op 6 december 2006 de eerste gekozen president van Congo. Kabila jr bleek niet op de hand van de westerse mogendheden, die alle heil van verkiezingen verwachten, maar wendde zich tot China, dat meer geld bood en minder moeilijk doet over wat in het Westen hardnekkig good governance wordt genoemd. De uitbreiding van de betrekkingen met China is het centrale onderwerp van het eind van Van Reybroucks boek. Niet alleen de officiële economie bloeit daardoor op, maar zeker ook de informele economie, waar veel Congolezen hun eigen handelsbetrekkingen met de Chinese Volksrepubliek aangaan en er zelfs gaan wonen. In de Chinese stad Guangzhou treft de schrijver
VNFORUM 2010/3
een complete Congolese kolonie aan van zo’n 3.000 kleine en iets minder kleine handelaren, die hun waren goedkoop inkopen en in Congo weer duur verkopen. Dit korte overzicht van de Congolese geschiedenis doet in feite onrecht aan het boek van Van Reybrouck. Naast deze grote lijnen biedt hij veel ruimte aan persoonlijke details. wat het beeld zo compleet maakt. Je zou willen dat de geschiedenis van de hele wereld op deze manier geschreven zou kunnen worden. Congo is niet alleen een geschiedenis van dat onmetelijke land in het hart van Afrika, maar de geschiedenis van de Congolezen die dit allemaal hebben moeten doorstaan. De veerkracht die veel van deze mensen tonen, doet je bijna vergeten hoe treurig hun geschiedenis verlopen is.
enten • Signalementen • Signalementen • Signa Implementatie van resolutie 1325 stagneert
maar slechts in 29 gevallen is er actie ondernomen tegen de daders. Theresa Kambobe, een senior gender advisor bij het VN-Departement
De uitvoering van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad, die beoogde vrouwen meer te betrekken bij machtsstructuren en hun rol te vergroten bij het voorkomen en beëindigen van conflicten, stuit na tien jaar nog steeds op hindernissen. Dit zei ambassadeur Anwarul Chowdhury uit Bangladesj op een zitting van een VN-panel dat zich met deze materie bezighoudt. Chowdhury, die VN-ondersecretaris-generaal is geweest, wees op het feit slechts 19 van de 192 VN-lidstaten een nationaal actieplan hebben ontwikkeld voor de implementatie van de resolutie. Hij uitte ook zijn teleurstelling over het veelvuldig voorkomen van seksueel misbruik in het kader van de VN-vredesoperaties. Bovendien blijkt dat in de meeste gevallen ook geen justitiële maatregelen worden genomen. Tussen 2007 en 2009 zijn er 450 gevallen van sekseel misbruik gesignaleerd,
voor Vredesoperaties, weet dit aan een gebrek aan aandacht voor dit onderwerp en het gebrek aan fondsen voor het opzetten van trainingsprogramma’s. Sarah Taylor, coördinator van de
Working Group on Women, Peace and Security, wees erop dat het aantal vrouwen dat beslissingen mag nemen, alleen maar is afgenomen. Aan vrouwenrechten wordt doorgaans in gesprekken en overeenkomsten weinig aandacht besteed. Het is een van de eerste dingen die van tafel geschoven worden, ondanks het bestaan van al die resoluties die daar, net als resolutie 1325, betrekking op hebben. De VN-secretaris-generaal zou een meer vooraanstaande rol op dit gebied kunnen en moeten spelen, meende Chowdhury. Bron: GPF: IPS, 27 april 2010
25
VNFORUM 2010/3
EEN KLEINSCHALIG ONTWIKKELINGSPROJECT IN OEGANDA
N
INE KLE KELINGSIK ONTPW J E C T E RO
‘Ik schaam me niet voor mijn idealisme. Ik ben er juist trots op’
‘Bewaar je optimisme. Grote delen van Afrika zijn arm, ziek en hongerig. Hou rekening met worst case-scanario’s, maar zet je tegelijkertijd in voor een betere samenleving. Ook al redeneer je als een pessimist, denk over Afrika met de wil van de optimist’ (Ralf Bodelier & Mirjam Vossen, Hulp). Malou Tichelaar (28) is in alle opzichten een optimist te noemen. Ze heeft een enorme drive om te helpen, maar blijft wel realistisch. ‘Ik stop mijn energie in kleinschalige projecten. Hierdoor investeer ik ook echt in individuen. Sommige mensen noemen dat dweilen met de kraan open. Ik zie het als een poging iemand een reden te geven om elke dag weer op te staan. Hoop doet leven.’
Handen uit de mouwen steken Als junior communicatieadviseur bij een gemeente heeft Malou een leerzame baan. Maar ondanks dat bleef ze onrustig. ‘Ik heb mij altijd al gerealiseerd hoe bevoorrecht ik ben als Nederlander. Ik ben opgegroeid zonder armoede en heb twee studies kunnen volgen. Daar wil ik iets mee doen.’ En dat gaat ze dan ook doen. Vastbesloten om te helpen heeft ze een maand verlof opgenomen van haar werk en vertrekt ze deze zomer naar Oeganda. ‘Ik ga daar via een organisatie voor een plaatselijk project in west Oeganda aan de slag. Ik ga er van alles doen. Van voorlichting geven over hygiëne en hiv/aids tot huisbezoeken om te kijken wat er daadwerkelijk aan hulp nodig is.’
Malou Tichelaar en kinderen uit Kinoni
26
VNFORUM 2010/3
alcohol te verkopen. Ik verkoop de kettingen hier in Nederland. Een ketting kost 15 euro. Meer dan de helft gaat naar het kleinschalige project en wordt geïnvesteerd in onderwijs voor de kinderen; in lesgeld, vervolgonderwijs, boeken, maar ook in medicijnen voor kinderen die anders niet naar school kunnen. De rest van het geld wordt gebruikt om het project kostendekkend te houden,’ zo vertelt Malou enthousiast. ‘Daarnaast worden er ook kralen verkocht aan het kunstcentrum in de hoofdstad Kampala. Toeristen kunnen ze daar kopen.’
Idealisme en optimisme
Kinderen in Guru (Oeganda)
Beadies4life Toch blijft het niet bij een maandje vrijwilligerswerk in Afrika. Inmiddels heeft Malou via een bevriende journalist uit Oeganda haar eigen kleinschalige project opgezet: beadies4life (‘kralen voor leven’; red.). Het project richt zich op het noorden van Oeganda; dit gebied ligt. vanwege twintig jaar oorlog qua ontwikkeling ver achter op de rest van het land. Veel kinderen zijn er wees. Ze wonen bij familieleden in, maar die kunnen vaak geen schoolgeld betalen voor nog een extra kind. Ook zijn er kinderen met hiv/aids die zonder medicijnen te ziek zijn om naar school te kunnen. Eén voor één zijn het verdrietige verhalen. Malou zag hier een kans. Een kans om te investeren in de toekomst van de kinderen, maar ook in de gezinnen. ‘Mijn project richt zich op de vrouwen en op onderwijs voor kinderen. De vrouwen in het noorden maken prachtige kralen van oud papier. Ze krijgen betaald voor elke kraal die ze maken. Door dit inkomen kunnen zij hun gezin onderhouden en hoeven ze niet bijvoorbeeld op straat
‘Regelmatig hoor ik mensen zeggen: denk je echt dat ontwikkelingshulp helpt? Dan zeg ik: ja! Je moet blij zijn met de kleine dingen die je bereikt. Iemand even kunnen laten lachen, een kind de kans geven om te leren lezen en schrijven. Dat noem ik ook bergen verzetten: je vergroot iemands wereld. Je geeft iemand hoop. Je investeert in een persoon en al maak ik één persoon gelukkiger, dan is mij dat alles waard. Ik ben optimistisch, maar wel realistisch. Ik schaam mij niet voor mijn idealisme. Ik ben er juist trots op!’ MT
Malou Tichelaar MA is afgestudeerd in Journalistiek en Communicatie in Zwolle en Informatiewetenschappen in Groningen, met als specialisatie ‘Interculturele Communicatie’. Malou is junior communicatieadviseur bij de gemeente Apeldoorn. Zij zit tevens in de Externe Communicatie Commissie (ECC) van de NVVN, is taalcoach voor VluchtelingenWerk en op-richtster van het Noord-Oegandese project Beadies4life. Vanaf juni is de website: www.beadies4life.nl online. Tijdens haar verblijf in Oeganda houdt Malou een weblog bij. Deze is te volgen op: www.malou.reislogger.nl. Hebt u vragen of wilt u een ketting bestellen? Mail dan naar:
[email protected].
27
VNFORUM 2010/3
De VN en de almaar groeiende rol van regionale organisaties door Eefje de Volder
Op 13 januari 2010 heeft de VN-Veiligheidsraad samen met regionale organisaties zich opnieuw uitgesproken over versteviging van de samenwerking tussen beide in het kader van vrede en veiligheid.1 De rol van regionale organisaties is sinds 1945 tot ongekende proporties gegroeid. Niemand had bij het oprichten van de Verenigde Naties kunnen bedenken dat regionale organisaties zo’n belangrijke functie zouden vervullen wat betreft behoud van vrede en veiligheid in de daaropvolgende decennia. Dit artikel bevat belangrijke recente ontwikkelingen omtrent de veranderende rol van regionale organisaties. Hoe was hun rol in eerste instantie bedoeld, hoe is die veranderd en waar staan we nu?
Rol van regionale organisaties volgens het VN-Handvest Gedurende het optekenen van het VN-Handvest tijdens de San Francisco Conferentie in 1945 bleek regionalisme een belangrijk discussiepunt te vormen. In de Dumbarton Oaks-voorstellen2, die de basis vormden voor de onderhandelingen in San Francisco, was aanvankelijk slechts een beperkte rol voor regionale organisaties weggelegd, doordat primair een universele benadering ten aanzien van collectieve veiligheid werd nagestreefd. Hoewel een apart gedeelte (later hoofdstuk 8 regionale akkoorden) werd gewijd aan regionale organisaties, werd hen weinig bevoegdheden toegekend. Belangrijkste doel van deze voorstellen was duidelijk vast te leggen dat het uitvoeren van militaire maatregelen door regionale organisaties alleen met toestemming van de VN-Veiligheidsraad mocht plaatsvinden, dit ter verzekering van de centralisatie van de collectieve veiligheid. Tijdens de San Francisco Conferentie zorgde een verhit debat tussen voorstanders van een
universele benadering en die van een regionale benadering er echter voor dat het ontwerp van het VN-Handvest op belangrijke punten werd herzien.3 Een belangrijk compromis was dat prioriteit werd gegeven aan regionale organisaties te trachten geschillen eerst op een vreedzame wijze te beslechten, alvorens een conflict, als laatste redmiddel, aan de VN zou worden voorgelegd.4 De tweede, en belangrijkste revisie was de erkenning van het collectieve recht op zelfverdediging, zoals neergelegd in Artikel 51, met de gedachte dat het inherent recht van individuele staten zichzelf te verdedigen niet ophoudt te bestaan als staten zichzelf organiseren. Wanneer een regionale organisatie zich beroept op zelfverdediging, behoeft geen toestemming van de Veiligheidsraad te worden verkregen – wat dus een grotere autonomie voor regionale organisaties impliceert dan oorspronkelijk voorzien. De derde en laatste herziening die werd doorgevoerd, was dat regionale organisaties het uitvoeren van militaire maatregelen tegen een vijandige staat5 onmiddellijk konden toepassen, zonder voorafgaande autorisatie van de Veiligheidsraad (nu artikel 53 lid 2 VN-Handvest).
28
Hoewel er enige concessies werden gemaakt, werd het militair handelen van regionale organisaties evenwel onder het absolute gezag van de VN-Veiligheidsraad geschaard, dat als beslissend orgaan primair besluit over het effectueren van gewapende (regionale) interventies, krachtens artikel 53 lid 1 VN-Handvest. Het uitgangspunt was daarom samenwerking met de Veiligheidsraad als hoogste autoriteit, met regionale organisaties in een ondergeschikte rol, opdat de universele benadering van de collectieve veiligheid alsnog voorop werd gesteld.
Veranderende omstandigheden Ondanks het idealisme dat tijdens de oprichting van de VN domineerde, bleek de periode na 1945 allesbehalve conflictvrij. De perikelen tussen de twee supermachten (de Verenigde Staten en de Sovjetunie) als gevolg van de Koude Oorlog stonden de ontwikkeling van een goede samenwerking tussen de Veiligheidsraad en regionale organisaties in de weg. De Raad zelf was verlamd doordat de Verenigde Staten en vooral de Sovjetunie VN-interventies blokkeerden door gebruik te maken van hun vetorecht. Hierdoor werden regionale organisaties gebruikt om conflicten uit handen van de Veiligheidsraad te houden.6 De periode van de Koude Oorlog kan daarom beter getypeerd worden als een periode van individuele, ad hoc acties dan van gecoördineerde samenwerking, zoals oorspronkelijk was beoogd. Met het einde van de Koude Oorlog leek het alsof de Veiligheidsraad zich weer in de positie kon stellen om te handelen als belangrijkste autoriteit wat betreft behoud van internationale vrede en veiligheid. In het bijzonder toen het in augustus 1990 de Irakese invasie van Koeweit succesvol wist te stoppen, leek de Raad weer volledig te functioneren.7 Dit hernieuwd optimisme verdween echter al snel, toen bleek dat de Raad in de rest van de jaren ’90 niet in staat bleek effectief in te grijpen in humanitaire rampen zoals die zich voltrokken in Rwanda, Somalië en voormalig Joegoslavië, de grootste conflicten in die tijd.8
VNFORUM 2010/3
Het onvermogen van de Veiligheidsraad effectief in te grijpen werd daarnaast vergroot door het veranderende karakter van conflicten. Daar waar de originele focus van het VN-Handvest op conflicten tussen staten lag, werd deze periode gekenmerkt door een explosieve toename van conflicten binnen staten. Burgeroorlogen, guerrilla-gevechten en terroristische daden zouden al snel de grootste uitdagingen vormen voor de internationale vrede.9 Aangezien regionale organisaties beter leken te zijn toegespeeld op de complexe conflicten binnen hun regio en beter in staat leken tijdig te reageren, werd de behoefte aan grotere betrokkenheid van deze organisaties steeds groter. Door de ruimere interpretatie door de Veiligheidsraad van een bedreiging van de vrede op grond van Artikel 39 VN-Handvest, waarbij conflicten binnen de landsgrenzen steeds vaker ook als een bedreiging van de internationale veiligheid werden gezien, zorgde de explosieve groei van conflicten er bovendien voor dat de VN grote financiële moeilijkheden kreeg om adequaat te reageren. Daarnaast bleek het vetosysteem van de Veiligheidsraad te sterk gepolitiseerd om naar behoren te functioneren. Met regelmaat werden vetorechten gebruikt om interventies te blokkeren in een bevriende staat, terwijl de noodzaak tot actie toch evident was. Als gevolg daarvan groeide bij regionale organisaties het besef dat zij niet alleen op de VN konden rekenen om vrede en veiligheid in hun regio te waarborgen. Zij zagen in dat zij zelf actie moesten ondernemen om in veiligheidsmechanismen te voorzien. Illustratief voor een dergelijke reactie was de manier waarop Afrikaanse staten de slogan ‘Afrikaanse oplossingen voor Afrikaanse problemen’ omhelsden, een slogan die al gauw de mantra werd voor de actieve betrokkenheid van regionale organisaties in conflictsituaties op het Afrikaanse grondgebied.10 Het toe-eigenen van een meer autonome rol resulteerde erin dat regionale organisaties ook buiten het collectieve veiligheidssysteem van de
VNFORUM 2010/3
VN gingen opereren, door te interveniëren zonder de daarvoor noodzakelijke toestemming van de Veiligheidsraad. Hierbij valt te denken aan interventies van ECOWAS in Liberia (1990) en in Sierre Leone (1998) en de interventie van NAVO in Kosovo (1999).11 Op basis van deze ongeautoriseerde interventies kan worden beargumenteerd dat een voorbeeld is gesteld voor de mogelijkheid tot het uitvoeren van interventies zonder machtiging van de Veiligheidsraad, die uiteindelijk bijdragen aan de erosie van de primaire verantwoordelijkheid van de Raad. Anderzijds kan worden beargumenteerd dat regionale organisaties slechts trachten het veiligheidsvacuüm op te vullen dat de Veiligheidsraad open heeft gelaten. Een wellicht fundamenteler uitdaging van het VN-systeem is de meer recente veiligheidstendens van de Afrikaanse Unie, die als eerste regionale organisatie expliciet een recht om militair in te grijpen in haar lidstaten heeft vastgelegd in haar constitutie, waarbij onduidelijk is of zij de intentie hebben steeds vooraf machtiging van de Veiligheidsraad te verkrijgen alvorens tot daadwerkelijke interventie over te gaan.12
29
king werd de formule om ervoor te zorgen dat regionale organisaties niet in toenemende mate buiten het VN-veiligheidssysteem gingen opereren. In An Agenda for Peace (1999) werd dit besef voor het eerst openlijk uitgedrukt door toenmalig VN-secretaris-generaal BoutrosGhali: ‘What is clear (...) is that regional arrangements or agencies in many cases possess a potential that should be utilized in serving (...) preventive diplomacy, peace-keeping, peacemaking and post-conflict peace-building. Under the Charter, the Security Council has and will continue to have primary responsibility for maintaining international peace and security, but regional action as a matter of decentralization, delegation and cooperation with United Nations efforts could not only lighten the burden of the Council but also contribute to a deeper sense of participation, consensus and democratization in international affairs.’13
Naar effectieve en efficiënte samenwerking
Deze verklaring kan worden gezien als een omslagpunt, aangezien eindelijk de rol van regionale organisaties werd erkend en werd toegegeven dat de Veiligheidsraad alleen niet in staat was internationale vrede en veiligheid te waarborgen. Hierdoor wordt deze verklaring ook wel gezien als het beginpunt van de ontwikkeling van een effectieve regionale-universele veiligheidssamenwerking.14 Het belang van regionale organisaties is sindsdien steeds benadrukt. Leidend is het idee dat collectieve veiligheid slechts kan worden gewaarborgd als alle actoren daarbij worden betrokken, met de VN, in het bijzonder de Veiligheidsraad, als de overkoepelende organisatie van waaruit de samenwerking en coördinatie zou moeten worden geregeld.
In de jaren ’90 begonnen prominenten binnen de VN zich al te realiseren dat de betrokkenheid van regionale organisaties niet zozeer een noodzakelijk kwaad was, zoals het bij de oprichting van de VN wel werd gedacht, maar dat zij een positieve bijdrage kon zijn aan het verlichten van de Veiligheidsraad in het uitvoeren van zijn veiligheidstaak. Een wederkerige samenwer-
Sinds 1993 zijn er zeven High Level Meetings bijeengeroepen over veiligheidskwesties waarbij regionale organisaties zijn betrokken.15 De nadruk op samenwerking kan ook worden gevonden in andere relevante documenten van het laatste decennium. In het rapport In Larger Freedom uit 2005 pleitte toenmalig VN-secretaris-generaal Kofi Annan voor de introductie van
Door al deze ontwikkelingen, die ervoor hebben gezorgd dat regionale organisaties steeds meer buiten hun competenties opereren, is het besef gegroeid dat nu meer dan ooit moet worden geïnvesteerd in samenwerking tussen de VN en regionale organisaties in de vorm van een partnerschap, aangezien anders het complete veiligheidssysteem weleens ondermijnd kan gaan worden.
30
een ‘memorandum of understanding’ om het partnerschap tussen de VN en regionale organisaties te verbeteren.16 In 2006 werd de noodzaak tot verbetering van de samenwerking door de secretaris-generaal verder uitgewerkt in zijn rapport Regional-Global Partnerships, dat zich richt op het ontwikkelen van een meer effectief partnerschap in nauwe samenwerking met de Veiligheidsraad en gebaseerd op een duidelijke arbeidsverdeling die de wederzijdse voordelen van iedere organisatie weerspiegeld.17 Daarnaast benadrukt de Veiligheidsraad zelf het belang van samenwerking met regionale organisaties. In dit verband is relevant het, in de introductie genoemde, debat dat in januari 2010 werd gehouden over samenwerking tussen de VN en regionale organisaties in het behoud van vrede en veiligheid. Kortom, het tij lijkt te zijn gekeerd. Daar waar het eerst leek alsof de samenwerking met regionale organisaties niet tot stand kon komen, blijkt nu dat relevante partijen beseffen dat alle actoren nodig zijn om een efficiënt collectief veiligheidssysteem te waarborgen. Om de betrokkenheid van al deze actoren op een goede manier te kunnen coördineren, is een efficiënte samenwerking een pre.
VNFORUM 2010/3
internationale vrede en veiligheid expliciet erkend en onderstreept. Hoe nu verder? Dat een goede samenwerking gewenst is, is wel duidelijk en genoeg bediscussieerd. Belangrijk is de aandacht nu te richten op het ontwikkelen van duidelijke richtlijnen om daadwerkelijk een efficiënte en effectieve samenwerking tot stand te brengen, waarbij enerzijds de onmiskenbare rol van regionale organisaties wordt erkend, maar anderzijds ook de centralisatie van het geweldgebruik onder de autoriteit van de Veiligheidsraad wordt gewaarborgd. Eefje de Volder is cultureel antropoloog en student in de master international public law en research master in law aan de UvT en verbonden aan het departement internationaal en Europees Publiekrecht aan de UvT.
Noten 1
2
3
Conclusie Onvoorzien zijn regionale organisaties toch een grotere rol gaan spelen dan de oprichters van de VN in 1945 voor ogen hadden. Daar waar eerst een beperkte rol voor regionale organisaties was weggelegd, onder sterk toezicht en autoriteit van de Veiligheidsraad, hebben politieke, financiële en praktische beperkingen ertoe geleid dat de Veiligheidsraad alleen niet kon doen wat er van hem werd verlangd, waarop regionale organisaties steeds meer competenties naar zichzelf toetrokken, soms zelfs buiten het VN-raamwerk. Door de aanzienlijke rol die regionale organisaties zijn gaan spelen, bleek al gauw de noodzaak tot efficiënte en effectieve samenwerking met de VN. Hiermee is het belang van regionale organisaties wat betreft behoud van
4
5
6
7
8 9
10
VN Veiligheidsraad, Cooperation between the United Nations and regional and subregional organizations in maintaining international peace and security, S/PRST/ 2010/1, 13 januari 2010. ‘Dumbarton Oaks’ was een conferentie tijdens de Tweede Wereldoorlog waarin besloten werd tot oprichting van de VN. De conferentie is ook wel bekend als Washington Conversations on International Peace and Security Organization. W. Hummer & M. Schweitzer, ‘Chapter VIII regional arrangements’, in: B. Simma (red.), The Charter of the United Nations. A Commentary, Oxford: Oxford University Press, 1994, blz. 815. Deze concessie is terug te vinden in artikelen 33 lid 1 en 52 lid 2 van het VN-Handvest. Op grond van artikel 53 lid 2 VN-Handvest wordt een vijandige staat gedefinieerd als een staat die tijdens de Tweede Wereldoorlog vijand is geweest van een staat die het VN-Handvest heeft ondertekend. B. Rivlin, ‘Regional Arrangements and the UN System, 11 International Relations, 1992, blz. 95, 97-98. F.J. Marchal, Growing regionalism under the United Nations Framework. The eroding of the primary responsibility of the SC in favor of regional organizations, Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, 2009, blz. 6. Ibid. S. Neff, War and the Law of Nations: A General History, Cambridge: Cambridge University Press, 2005. Verhoeven, African Solutions to African conflicts? De ontwikkeling van een continentaal veiligheidsbeleid door de Afrikaanse Unie en haar Peace and Security Council, Gent: Universiteit Gent, 2007.
31
VNFORUM 2010/3 11
12
13
Z.A. Villani, ‘The Security Council’s Authorization of Enforcement Action by Regional Organizations’, in: 6 Max Planck Yearbook of International Law 2002, blz. 535; J. Allain, ‘The True Challenge to the United Nations System of the Use of Force: the Failures of Kosovo and Iraq and the Emergence of the African Union’, in: 8 Max Planck UNYB 2004, blz. 237. Ingevolge Artikel 4(h) 2002 Constitutive Act; Allain, ibid, blz. 284. Secretaris-Generaal van de VN, An Agenda for Peace. Preventive Diplomacy, Peacemaking and Peacekeeping, UN doc. A/47/277-S/24111, 17 juni 1992, para. 64.
14
15
16
17
VN Veiligheidsraad, ‘The UN and Regional Organizations’, Update report no. 3, 23 maart 2007. R. Tavares, Regional Security. The Capacity of International Organizations (New York: Routledge, 2009, blz. 6. Secretaris-Generaal van de VN, In larger freedom: towards development, security and human rights for all, A/59/2005, 21 maart 2005, blz. 213. Secretaris-Generaal van de VN, A regional-global security partnership: challenges and opportunities, A/61/204S/2006/590, 28 juli 2006, blz. 6.
enten • Signalementen • Signalementen • Signa Pillay roept Golfstaten op (nog) meer aan mensenrechten te doen De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft op 19 april bij haar tiendaagse bezoek de Golfstaten die verenigd zijn in de Gulf Cooperation Council opgeroepen hun beleid voort zetten inzake verbetering van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van vrouwen, de behandeling van arbeidsmigranten en statelozen en de vrijheid van expressie, vereniging en vergadering. In een rede op de universiteit van Jeddah, Saoedi-Arabië, constateerde zij een grote vooruitgang bij het naleven van de economische en sociale rechten, de kinderrechten en de aanpak van de mensenhandel.. Pillay toonde zich verheugd over de oprichting van nationale mensenrechteninstituties in Qatar en SaoediArabië en onlangs ook in Bahrein en Oman. Volgens een rapport van Freedom House lopen vrouwen nog steeds tegen obstakels aan als ze een einde proberen te maken aan huiselijk geweld, de ongelijkheid bij de arbeid, in het onderwijs of de politiek, hoewel er wel het een en ander is gebeurd. Zo heeft Saoedi-Arabië in februari toestemming gegeven voor het optreden van vrouwelijke advocaten op sommige terreinen, heeft het Constitutionele Hof in Koeweit bepaald dat vrouwelijke parlementsleden geen hoofddoek hoeven te dragen en dat vrouwen niet langer toestemming hoeven te vragen als zij een paspoort
willen aanvragen. Human Rights Watch meldt dat in Afrika, Azië en het Midden-Oosten vrouwen die in de huishouding werken en arbeidsmigranten voortdurend blootstaan aan het gevaar misbruikt te worden. Bron: Jurist Legal News and Research, 19 april 2010
Crisis doet aantal armen groeien De economische crisis leidt ertoe dat er in 2015 nog ongeveer 53 miljoen mensen meer in extreme armoede zullen verkeren, dan wanneer de wereldeconomie goed was blijven draaien. Dat staat te lezen in een rapport dat de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) op 23 april jl. hebben gepresenteerd. Voor de Wereldbank is iemand extreem arm als hij of zij hoogstens 1,25 dollar (= 0,93 euro) per dag kan besteden. Het rapport bekijkt de perspectieven voor de Millenniumdoelen, acht belangrijke ontwikkelingsdoelstellingen die de internationale gemeenschap tegen 2015 wil waarmaken. Zo moet tegen die tijd het aantal extreem armen in de wereld gehalveerd zijn. Dat lukt nu door de crisis net niet, zeggen IMF en Wereldbank. Tegen 2015 zullen er waarschijnlijk nog 920 miljoen mensen moeten rondkomen met 1,25 dollar of minder per dag; in 1990 waren dat er 1,8 miljard. Bron: IPS, 25 april 2010
32
VNFORUM 2010/3
Civiele capaciteiten en de Verenigde Naties door Andrea Teftedarija*
De laatste maanden is de discussie rondom de Nederlandse inzet op het gebied van VN-vredeshandhaving en -vredesopbouw1 actueel geworden. Er is behoefte, zo wordt beseft, aan een samenhangende visie op en hernieuwde aandacht voor beide, en in het bijzonder de verwevenheid tussen de twee.2 Eén van de belangrijkste onderwerpen in deze ‘grijze’ zone – het snijvlak tussen vredeshandhaving en vredesopbouw – is de inzet van civiele capaciteiten, een essentieel ingrediënt voor het slagen van VN-inspanningen in post-conflictlanden. De Verenigde Naties hebben geen goede reputatie ten aanzien van de werving en het beheer van civiele capaciteiten. De jarenlange ‘traditionele’ strikte scheiding tussen vredesopbouw en vredeshandhaving heeft ertoe geleid dat ook het beleid ten aanzien van inzetbare civiele experts in het kader van vredeshandhaving en vredesopbouw is versnipperd. Door de toename in omvang en complexiteit van mandaten voor VNvredesoperaties en de erkenning dat vredeshandhaving en vredesopbouw gelijktijdig moeten plaatsvinden, is er behoefte ontstaan aan grondige herziening van het personeelsbeleid teneinde de vraag naar en het aanbod van civiele expertise beter op elkaar te laten aansluiten, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Dit artikel beoogt de ontwikkelingen met betrekking tot civiele capaciteiten binnen de VN in kaart te brengen en inzetmogelijkheden voor Nederland te bespreken. Daarnaast wordt kort ingegaan op de stand van zaken binnen de EU en de NAVO wat betreft werving en selectie van civiele capaciteiten.
Terminologie Het concept ‘civiele capaciteiten’ wordt gehanteerd als catch-all term voor de inzet van niet-
geüniformeerd personeel in veldmissies. Deze term wordt gebruikt als er wordt gesproken over inzet van civiel personeel in VN-fondsen en -programma’s, en om civiel personeel geworven en/of uitgezonden door het VN-Secretariaat ten behoeve van VN-vredesoperaties aan te duiden. Dezelfde term wordt echter ook gebruikt als experts van lidstaten worden geworven door de VN of als experts door lidstaten op verzoek van de VN worden uitgezonden.
Achtergrond Het slagen van VN-vredesoperaties is sterk afhankelijk van een geïntegreerde benadering, waarbij een combinatie van vredeshandhavende en vredesopbouwende activiteiten een vereiste is om duurzame vrede en stabiliteit te vestigen. De inzet van adequate militaire, en daarnaast ook civiele, middelen is hierbij van groot belang. Dit belang werd erkend door ‘grote namen’ in VN-vredeshandhaving, zoals Kofi Annan en Lakhdar Brahimi. Tien jaar na het verschijnen van het ‘Brahimi-rapport’ worden meer civiele experts uitgezonden naar missies dan ooit tevoren. In het rapport Peacebuilding in the immediate aftermath of conflict (juli 2009) benadrukt de huidige secretaris-generaal de
33
VNFORUM 2010/3
Andrea Teftedarija
noodzaak van snel inzetbare civiele expertise na beëindiging van conflicten. Toch schieten de VN op veel gebieden tekort als het op civiele capaciteiten neerkomt. Er is een gebrek aan een samenhangende en strategische benadering van de inzet van civiel personeel in missies. De inzet van militairen in VN-verband valt onder de verantwoordelijkheid van een gecentraliseerd orgaan (DPKO), maar de inzet van civiele middelen vindt tot op heden op een vaak ad hoc, geïmproviseerde wijze plaats en is vooralsnog gefragmenteerd. Grofweg kunnen de problemen rondom de inzet van civiele capaciteiten in VN-verband in twee niveaus worden ingedeeld: 1) er is een groot gebrek aan geschikte en direct inzetbare civiele expertise (in de periode 2005-2008 lag het gemiddelde tekort op 22%, en in een aantal afzonderlijke missies zelfs veel hoger (bijv. 52% in UNAMID in 2008; 46% in UNAMA, begin 2010); 2) de bestaande institutionele processen binnen het VN-systeem zijn niet adequaat genoeg
om de snelle inzet van civiel personeel in post-conflictsituaties te kunnen bewerkstelligen. Diverse VN-instanties zijn naar aanleiding van de uitdagingen op het gebied van civiele capaciteiten aan de slag gegaan met hervormingen. Hieronder volgt een overzicht van de stand van zaken.
Civiele capaciteiten binnen het VN-systeem: beleid en werving VN-fondsen en -programma’s VN-fondsen en -programma’s, zoals UNDP, Wereldbank, UNHCR, UNICEF, etc. hanteren elk hun eigen personeelsbeleid, maar dat is wel onderworpen aan een set van algemene VNregels en -richtlijnen. Er worden wel pogingen ondernomen ter harmonisatie van het personeelsbeleid van de diverse fondsen en programma’s. Zo wordt er gesproken over het gelijktrekken van primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en interoperabiliteit, waardoor het voor
34
werknemers gemakkelijker zou worden tussen fondsen en programma’s over te stappen. Van de VN-fondsen en -programma’s die hiermee bezig zijn, heeft vooral UNICEF grote stappen vooruit gemaakt. UNDP/BCPR UNDP’s Bureau for Crisis Prevention and Recovery (BCPR) beschikt sinds kort over een roster van adviseurs, genaamd ‘SURGE’. Dit stelt de BCPR in staat onmiddellijk na een conflict civiele expertise in te zetten om het UN Country Team bij te staan. Het SURGE-mechanisme heeft drie lagen: een UNDP SURGE roster met UNDP-personeel; een UNDP BCPR roster met experts op het gebied van conflictpreventie en herstel; en een Inter-agency Expert Roster met stand-by consultants. UNICEF UNICEF beschikt over een nieuwe selectieprocedure, waarbij pools van experts worden gecreëerd die vervolgens direct inzetbare civiele capaciteiten kunnen leveren. Tevens heeft UNICEF een nieuw elektronisch wervingssysteem ontwikkeld, dat ook bijdraagt aan snellere werving en uitzending van personeel. UNICEF deelt wel rosters van civiele capaciteiten met externe partners, zoals NGO’s, maar wisselt dit soort informatie vooralsnog niet uit met DPKO, PBSO en OCHA. VN-Secretariaat Naar aanleiding van diverse rapporten van opeenvolgende VN-secretarissen-generaal en resoluties van de Algemene Vergadering (waarvan res. 63/250, in 2008 aangenomen, de meest recente is) zijn uiteenlopende hervormingen doorgevoerd op het gebied van werving, mobiliteit, loopbaanontwikkeling en contracten. De laatste jaren is het personeelsbeleid binnen het VN-Secretariaat daarnaast sterk gecentraliseerd ten opzichte van de periode daarvoor. Belangrijke initiatieven ter bevordering van de harmonisatie van beleid binnen de VN-hoofdkwartieren en tussen VN-hoofdkwartieren en VN-veldmissies zijn geïmplementeerd. Dit is een stap in
VNFORUM 2010/3
de goede richting geweest om vacatures voor veldmissies aantrekkelijker te maken. Dat de centralisatie binnen het VN-Secretariaat niet overal even sterk is doorgevoerd, blijkt wel uit het aantal afdelingen die zich nog steeds bezighouden met civiele capaciteiten. De belangrijkste zijn: Office for Human Resources Management (OHRM); Peacebuilding Commission/ Peacebuilding Support Office (PBC/PBSO); Department for Field Support (DFS); en Department of Peacekeeping Operations (DPKO). Office for Human Resources Management In augustus 2008 is het rapport van de secretaris-generaal(SGVN), Recruitment and Staffing in the United Nations: strategy going forward, verschenen. Dit rapport probeert een antwoord te bieden op de uitdagingen waar de organisatie voor staat: een sterke toename van civiel personeel in veldmissies (van 31.000 in 2006 naar meer dan 40.000 in 2009), en de daarmee samenhangende vraagstukken van het aantrekken, ontwikkelen en behouden van kwalitatief hoogwaardig personeel. Het rapport introduceert het concept van talent management framework, dat uit de volgende vier componenten bestaat: – Workforce planning. Uitgebreide analyses van de vraag naar civiel personeel, om zo tot geloofwaardige prognoses te kunnen komen en te voorkomen dat er hiaten ontstaan. – Staffing through recruitment, targeted outreach and roster management. De ontwikkeling van een nieuw systeem voor werving en selectie. Hiernaast wordt er gewerkt met rosters, zodat vacatures sneller kunnen worden gevuld. Het oude IT-systeem, Galaxy, wordt hierbij vervangen door Inspira. De oude website ‘jobs.un.org’ komt te vervallen en wordt opgevolgd door de veel uitgebreidere ‘careers.un.org’. Dit webplatform zal worden gebruikt om alle vacatures binnen het VNSecretariaat te kunnen vullen, wat vanuit efficiëntieoogpunt een grote vooruitgang is. – Performance management. Aan de hand van benchmarks. – Staff development. Meer aandacht voor loopbaanontwikkeling en mobiliteit.
VNFORUM 2010/3
PBC/PBSO: Review of International Civilian Capacities Naar aanleiding van de aanbevelingen van de SGVN is in het kader van de Peacebuilding Commission (PBC) Review een onderzoek naar civiele capaciteiten gestart, het Review of International Civilian Capacities. De Review, uitgevoerd door een Senior Advisory Group onder leiding van voormalig onder-secretarisgeneraal DPKO Jean-Marie Guéhenno, tracht de beschikbaarheid, inzetbaarheid en geschiktheid van civiele capaciteiten voor vredesopbouw te versterken. Dit gebeurt door het oplijnen van bestaande VN-capaciteiten en het in kaart brengen van hervormingen die noodzakelijk zijn voor de effectieve en efficiënte inzet van deze expertise. In navolging van SGVN’s rapport legt de Review bijzondere nadruk op het verbeteren van coördinatie en interoperabiliteit tussen bi- en multilaterale actoren, de mobilisatie van vrouwen en expertise uit ontwikkelende landen en het ontwikkelen van partnerschappen. De uitkomsten van de Review worden naar verwachting najaar 2010 gepresenteerd tijdens een International Symposium on Civilian Capaci-ties. De SGVN zal tijdens dit symposium de lidstaten oproepen de implementatie van de in het rapport gedane aanbevelingen te ondersteunen. DPKO/PETD: New Horizon Binnen DPKO wordt het denkwerk rondom de inzet van civiele capaciteiten gedaan door de Policy, Evaluation and Training Division (PETD). PETD heeft ook het non-paper A New Partnership Agenda: Charting a New Horizon for UN Peacekeeping opgesteld; daarin wordt de groeiende noodzaak voor civiele specialisten in vredeshandhaving besproken. PETD zegt nauw samen te werken met de PBSO bij het opstellen van de Review of International Civilian Capacities. Daarnaast ontwikkelt PETD een algemene visie op VN-inzet van civiele expertise, waarbij wordt gekeken naar de capaciteiten die nodig zijn in het veld (functionele groepen) en op welke manier de capaciteiten kunnen worden geworven en geselecteerd (di-
35
verse mechanismen: standing capacity, gesecondeerd personeel, e-recruitment). DFS/Field Personnel Division Binnen DFS werkt een klein team aan de inzet van civiele middelen in VN-vredesoperaties. Waar dit binnen DPKO/PETD op een meer generiek niveau gebeurt, is dit binnen DFS overwegend operationeel van aard. DFS houdt zich bezig met civiele capaciteiten op twee niveaus: 1) dagelijks management van zaken die verbonden zijn met inzet van civiel personeel in missies; en 2) het ontwikkelen van strategisch wervingsbeleid. Interessant is dat hierbij steeds meer wordt samengewerkt met de OHRM, dat nu voor het VN-Secretariaat het centrale orgaan is van waaruit de inzet van human resources en dus ook van civiele capaciteiten wordt aangestuurd. In de Global Field Support Strategy (GFSS), een door DFS opgesteld concept dat een nieuwe structuur voor logistieke ondersteuning van VN-missies beoogt op te zetten, is het personeel één van de vier belangrijkste pilaren. Als onderdeel van de GFSS, heeft het Integrated Human Resources Management Framework tot doel civiele capaciteiten te creëren, te ontwikkelen en te onderhouden en ervoor te zorgen dat deze snel inzetbaar zijn. De in het document gestelde doelen lijken belangrijke lessen uit het verleden te implementeren. Er is aandacht voor het oplossen van problemen met werving en selectie, het creëren van incentives voor personeel om voor langere tijd ontplooid te worden, het dichten van gaten tussen de benodigde en beschikbare capaciteiten door het creëren van een grote pool van experts en het uniformeren van arbeidsvoorwaarden voor uitgezonden civiel personeel. Zoals gezegd wordt tegenwoordig, anders dan in het verleden, veel nauwer samengewerkt met de OHRM bij de werving van personeel voor inzet in vredesoperaties. Via Inspira, de centrale database in beheer van de OHRM, creëert DFS rosters van snel inzetbaar personeel. De
36
gegevens van degenen die zich via ‘careers. un.org’ voor hun specifieke functionele groep aanmelden voor een generieke vacature worden automatisch gefilterd volgens aan deze functies gestelde algemene eisen. Sollicitanten kunnen hierbij onder andere hun voorkeuren aangeven voor plaatsing binnen drie bestaande veldmissies. Dan volgt een uitgebreide screening, waarna de sollicitanten uitgebreid worden getest door expert panels, die deels worden overgevlogen uit verschillende missies. Als ze de test goed doorstaan, worden geschikte kandidaten in rosters geplaatst en vervolgens geschikt verklaard voor uitzending. Wanneer er een vacature vrijkomt in één van de veldmissies, wordt vanuit deze rosters een aantal geschikte kandidaten voorgelegd aan de missieleiding, die vervolgens een keuze maakt. Dit systeem is op 1 mei 2009 in werking getreden; sindsdien is het aantal civiele experts in rosters die beschikbaar zijn voor snelle inzet in veldmissies, tot 1600 gestegen. Het roster-systeem is overigens door de Algemene Vergadering alleen goedgekeurd voor veldfuncties (niet voor VN-hoofdkwartieren) en vult vacatures op D1-niveau en lager. DPKO/OROLSI Het Office of Rule of Law and Security Institutions (OROLSI) van DPKO maakt als voornamelijk niet-militaire poot van vredeshandhaving op grote schaal gebruik van civiele expertise bij de hervorming van justitiële en veiligheidsinstituties. Binnen Inspira is rule of law ook één van de functionele groepen waarvoor generieke vacatures voor civiele experts ter ondersteuning van veldmissies worden geplaatst. Naast hun respectievelijke functionele (sub-) groepen binnen deze rosters, die beheerd worden door DFS, hebben verscheidene afdelingen van OROLSI ook eigen rosters of experts en standing capacities. Binnen OROLSI houden de volgende afdelingen zich bezig met het verzamelen en uitzenden van civiele expertise: – De Police Division heeft sinds 2007 een Standing Police Capacity. Hoewel het hier om geüniformeerd personeel gaat, is deze
VNFORUM 2010/3
eenheid een succesvol voorbeeld van expertise die snel en efficiënt kan worden ingezet na een conflict. – De Security Sector Reform Unit heeft sinds 2010 een roster of experts (financieel ondersteund door Nederland) die van tevoren zijn geselecteerd en ingezet kunnen worden om advies en ondersteuning te bieden aan VNvredesoperaties. Het betreft consultants die voor kortere perioden bij VN-veldmissies kunnen worden ingezet om te adviseren over SSR. Deze consultants worden betaald uit een apart budget en treden niet in dienst van de VN. – Ook de Criminal Law and Judicial Advisory Service kan putten uit een roster of experts voor VN-vredesoperaties. Deze bestaat ook uit consultants. Het verschil met de SSR roster of experts is dat het niet wordt beheerd door CLJAS zelf of DFS, maar door een extern bureau.
Conclusie: behoefte aan meer civiele experts en meer integratie binnen het VN-systeem op personeelsgebied Civiele experts vormen de hoeksteen van succesvolle vredeshandhaving en vredesopbouw, terwijl de VN zich harder zullen moeten inzetten voor de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van civiele capaciteiten. Het beleid ten aanzien van civiele capaciteiten is sterk gefragmenteerd binnen het VN-systeem. Binnen twee afzonderlijke entiteiten van dit systeem – het VN-Secretariaat en de VN-fondsen/ -programma’s – worden hervormingen op gang gebracht om het personeelsbeleid te stroomlijnen, maar de resultaten zijn vooralsnog weinig zichtbaar. Tussen de twee entiteiten is coördinatie en samenwerking op het gebied van civiele capaciteiten minimaal. Sterker nog, door de discrepantie in arbeidsvoorwaarden tussen het VN-Secretariaat en de VN-fondsen en -programma’s zijn de twee entiteiten verwikkeld in een concurrentiestrijd in veldmissies wat betreft
37
VNFORUM 2010/3
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
AVVN BCPR CAA CDG CLJAS CPCC DFS DPKO ESDP GFSS IMPP NAR NAVO NGO OCHA OHRM OROLSI PBC PBSO PETD PVVN SSR UNAMA UNAMID UNDP UNICEF UNHCR
- Algemene Vergadering van de Verenigde Naties - Bureau for Crisis Prevention and Recovery - Comprehensive Approach Actieplan - Civilian Headline Goal - Criminal Law and Justice Advisory Service - Civilian Planning and Conduct Capability - Department for Field Support - Department for Peacekeeping Operations - European Security and Defence Policy - Global Field Support Strategy - Integrated Mission Planning Process - Noord-Atlantische Raad - Noord-Atlantische Verdragsorganisatie - Non-Governmental Organization - Office for the Coordination of Humanitarian Affairs - Office for Human Resources Management - Office of Rule of Law and Security Institutions - Peacebuilding Commission - Peacebuilding Support Office - Policy, Evaluation and Training Division - Permanente Vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties - Security Sector Reform - United Nations Assistance Mission in Afghanistan - United Nations-African Union Mission in Darfur - United Nations Development Programme - United Nation Children’s Fund - United Nations High Commissioner for Refugees
werving en behoud van personeel. De fondsen en programma’s, die jarenlange ervaring hebben qua inzet van civiele capaciteiten in veldmissies, hebben gevestigde regels en richtlijnen voor personeelszaken en bieden, in vergelijking met het VN-Secretariaat, betere arbeidsvoorwaarden. Dit heeft tot gevolg dat veel door het VN-Secretariaat ingehuurd en opgeleid personeel na verloop van tijd overstapt naar VNfondsen en -programma’s. Gebrek aan coördinatie en samenwerking binnen het VN-systeem op het gebied van civiele capaciteiten zorgt in het veld voor een onsamenhangend beeld van uiteenlopende onderdelen van het VN-systeem die in essentie naar hetzelfde doel werken. Processen als Delivering as One en Integrated Mission Planning Process (IMPP) kunnen, wanneer goed geïmplementeerd, de VN-aanwezig-
heid in het veld coördineren en – indien mogelijk – integreren, waardoor de kans op overlap en hiaten, ook op het gebied van civiele capaciteiten, verkleind kan worden. Maar dat is niet genoeg. Naast het oplossen van symptomatische problemen rondom de inzet van civiele experts, dient ook gekeken te worden naar het doorbreken van oude denkpatronen binnen de VN. Hiervoor is nodig dat de One UN-gedachte ook doorwerkt in het VN-systeem-breed stroomlijnen van personeelsbeleid.
Inzetmogelijkheden voor Nederland Teruggrijpend op de belangrijkste problemen betreffende de civiele capaciteiten binnen de VN (1 er is een groot gebrek aan geschikte en direct inzetbare civiele expertise; en 2 de bestaande institutionele processen binnen het VNsysteem zijn niet adequaat genoeg om de snelle
38
inzet van civiel personeel in post-conflictsituaties te kunnen bewerkstelligen), kunnen de volgende inzetmogelijkheden voor Nederland in overweging worden genomen: Algemeen Nederland is voornemens om via PVVN een bijdrage te leveren aan de discussie rondom de hervorming van het VN-personeelsbeleid in algemene zin. Onderwerpen als civiele capaciteitsopbouw en het stroomlijnen van VN-breed personeelsbeleid zouden hierin een belangrijke plaats moeten krijgen. Civiele capaciteitsopbouw Nederland wordt genoemd als een van de lidstaten die binnen de EU vooruit loopt wat betreft civiele capaciteitsopbouw.3 De kennis en ervaring die hiermee gepaard gaan zou ook gedeeld kunnen worden met de VN. In gesprekken met diverse afdelingen binnen het VN-Secretariaat (PETD, DFS) is dit ook nadrukkelijk gevraagd. Daarnaast zou Nederland kunnen bezien hoe de aanwezige civiele expertise op een meer structurele basis gebruikt zou kunnen worden voor VN-vredesoperaties. Dit kan enerzijds door het aanbieden van Nederlandse civiele experts aan de VN, maar ook bijvoorbeeld door het meer zichtbaar en toegankelijker maken van VNvacatures voor individuen in Nederland. VNDFS bepleit onder meer financiële steun voor hun deelname aan banenmarkten om banen in VN-veldmissies te adverteren. Stroomlijnen institutionele processen en het VN-personeelsbeleid Naast het genereren van meer civiele expertise zou Nederland invloed kunnen uitoefenen op de betreffende personeelsafdelingen binnen het VN-Secretariaat, en in het bijzonder de VNfondsen en -programma’s om ervoor te zorgen dat hun personeelsbeleid beter op elkaar is afgestemd. Dit geldt in het bijzonder voor de arbeidsvoorwaarden. Zo kan worden voorkomen dat verschillende onderdelen van het VNsysteem die in veldmissies aanwezig zijn, met elkaar om personeel concurreren.
VNFORUM 2010/3
Civiele capaciteiten binnen de EU en de NAVO Ter vergelijking volgt hieronder een beknopte analyse van het gebruik van civiele expertise binnen twee andere multilaterale verbanden: de Europese Unie en de NAVO. Europese Unie De EU is meer dan eens uitgeroepen tot de civiele macht bij uitstek. Hoewel de EU zich graag ook zo ziet, valt dit in de praktijk nog wel eens tegen. De EU heeft, vooral door de ervaringen met de missies in Bosnië en Herzegovina, grote operationele vooruitgang geboekt in civiele crisisbeheersing sinds dit soort operaties in het kader van ESDP wordt uitgevoerd (d.w.z. sinds 2003). De werving en selectie van civiele capaciteiten is in handen van de in 2007 opgerichte Civilian Planning and Conduct Capability (CPCC), onder de verantwoordelijkheid van het Secretariaat van de Europese Raad. Civiele experts worden geworven in zes categorieën: politie, rule of law, civiele administratie, civiele bescherming, monitoring en missieondersteuning. Er zijn echter nog grote problemen met de werving en inzet van civiele capaciteiten in ESDPmissies. Anders dan bij de VN worden civiele experts grotendeels gesecondeerd via hun nationale overheden. Het komt weinig voor dat de EU zelf individuen werft of consultants inhuurt voor inzet in veldmissies. Hierdoor is de EU sterk afhankelijk van de wil van lidstaten om civiele capaciteiten voor ESDP-missies te genereren en mogelijkheden te scheppen voor hun uitzending. In het kader van het zogenoemde Civilian Headline Goal (CDG)-proces is aan lidstaten gevraagd civiele capaciteiten te leveren om vacante plaatsen in missies in te vullen. Hoewel dit proces beloofde veel voor elkaar te krijgen, is het zelfs in de grootste missies die in ESDP-kader worden uitgevoerd niet gelukt om alle vacatures te vullen. Van belang is dat de lidstaten doen wat ze beloofd hebben en alles in gang zetten om adequate civiele expertise vrij te
39
VNFORUM 2010/3
maken teneinde zo de personeelsgaten in missies te vullen. Belangrijk is ook dat dit personeel goed is opgeleid en van te voren heeft getraind met militaire componenten. Wat de EU en de VN met elkaar gemeen hebben, is de fragmentatie van civiele capaciteiten in veldmissies. Dat heeft zowel in de EU als de VN te maken met de scheiding tussen lange- en korte-termijn-aanwezigheid of vredeshandhaving en vredesopbouw. De Europese Raad is verantwoordelijk voor de uitvoering van ESDPmissies, maar de Europese Commissie is er voor de opbouw van instituties en andere langetermijninspanningen. Beide zijn aanwezig in veldmissies en hebben ook eigen civiele experts in dienst. Hoewel ESDP-missies tegenwoordig aandacht besteden aan het stroomlijnen van hun planning met die van de Commissie, wordt hierbij wel gebruik gemaakt van diverse planningsmechanismen. Een geïntegreerd planningssysteem (zoals recentelijk geïnitieerd voor VNmissies) zou hier wellicht een uitkomst bieden. NAVO 4 Ook binnen de NAVO wordt nagedacht over hoe er beter invulling kan worden gegeven aan het snijvlak tussen vredeshandhaving en vredesopbouw – in NAVO-terminologie de geïntegreerde benadering (comprehensive approach). Hoewel de NAVO in de ogen van veel bondgenoten een louter militaire organisatie dient te zijn, is er een consensus ontstaan over het feit dat civiele expertise noodzakelijk is om missies tot een goed einde te brengen. Civiele capaciteitsopbouw als zodanig is tot nu toe binnen de NAVO zeer beperkt geweest, al is dit onderwerp recentelijk wel meegenomen in allerlei beleidsdiscussies. Ook werden civiele capaciteiten uitgebreid besproken tijdens de informele NAR (29 juni 2010) over de plaats van crisisbeheersing in het Strategisch Concept. De NAVO is thans bezig met het uitvoeren van het Comprehensive Approach Actieplan (CAA), waarin aandacht is voor samenwerking tussen de NAVO en civiele partners. Hierbij wordt een
database ontwikkeld met civiele experts die ingezet kunnen worden voor militaire operaties. Hoe precies invulling moet worden gegeven aan civiel-militaire samenwerking binnen de NAVO is ook onderwerp van discussie; de bondgenoten verschillen hierover veelal van mening. Vooral op vragen als ‘wat is de rol van NAVO in wederopbouw en stabilisatie?’ en ‘hoe civiel moet de NAVO kunnen optreden?’ hebben verscheidene bondgenoten uiteenlopende visies. Tijdens de informele NAR kwam naar voren dat de meeste landen niets zien in het ontwikkelen van NAVO-eigen civiele capaciteiten. De NAVO moet complementair zijn en daarom gebruik maken van bestaande capaciteiten binnen andere samenwerkingsverbanden. Langs deze lijnen is de Nederlandse insteek ook, dat structurele opbouw van civiele expertise binnen de NAVO onnodig is, vooral gezien de beschikbare expertise binnen de EU en de VN, terwijl met het oog op het militaire karakter van de NAVO de ontwikkeling van civiele capaciteiten ook ongewenst is. Wel is Nederland voorstander van het meenemen van een civiele component in het kader van de nieuwe NAVO Defensie Planningsprocedures. * Andrea Teftedarija studeerde internationale betrekkingen en Oost-Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam. In het kader van haar defensietraineeprogramma was zij in 2010 werkzaam bij de militaire afdeling van de Permanente Vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties in New York.
Noten 1
2 3
4
Diverse BZ-notities hierover, bezoek DGPZ aan PVVN, incl. gesprekken met deskundigen op het gebied van vredeshandhaving en vredesopbouw. In VN-jargon: peacekeeping-peacebuilding nexus. Nederland wordt genoemd naast Denemarken, Duitsland, Finland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ontleend aan (concept-)non-paper DVB-VD, ‘De Nederlandse positie t.a.v. de NAVO bijdrage aan de Comprehensive Approach’.
40
VNFORUM 2010/3
Vijf scenario’s voor de toekomst van het Nederlandse OS-beleid Forse bezuinigingen op VN activiteiten niet uitgesloten door Koen van Ramshorst
De Nederlandse overheid ziet zich voor een enorme bezuinigingsoperatie gesteld van 35 miljard euro. Het toenmalige missionaire kabinet Balkenende besloot tot een omvangrijke exercitie om nieuwe bezuinigingsmogelijkheden in kaart te brengen: maar liefst twintig ambtelijke commissies werden opgetuigd en hiermee werden alle beleidsterreinen bestreken. Zij kregen als opdracht mee om verschillende bezuinigingsvarianten uit te werken waarmee 20% wordt bespaard op de huidige begroting. Een van de werkgroepen boog zich over de thema’s ‘internationale solidariteit’ en ‘diplomatie’, die grosso modo samenvallen met het werkterrein van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In dit artikel worden vijf bezuinigingsvarianten besproken die zijn uitgewerkt op het gebied van ‘internationale solidariteit’, dat hoofdzakelijk betrekking heeft op Ontwikkelingssamenwerking (OS). De bezuinigingen op multilaterale kanalen en de kortingen op de Nederlandse bijdragen aan VN instellingen, maken deel uit van deze scenario’s. Hoewel de geschetste scenario’s slechts brede penseelstrepen zijn op een doek dat pas na de formatie verder zal worden
ingekleurd, beoogt dit artikel inzichtelijk te maken welke scenario’s aansluiten bij een rechts dan wel links kabinet en wat hiervan de mogelijke uitwerking is op de rol van Nederland binnen de VN. Hoewel de ambtelijke werkgroep vijf scenario’s heeft uitgewerkt, is er slechts een variant die voorziet in de beoogde bezuiniging van 20% (zie tabel).
Hoofdvariant
Miljoenen €
Grondslag van %
Brede agenda: mondiale uitdagingen en coherentie
452
9
Inkomensgroei
586
12
Focus op directe armoedebestrijding
743
14
Optie I
457
9
Optie II
694
14
Verhoogde effectiviteit en efficiency door modernisering
Accra Agenda for Action Optie I
764
15
Optie II
986
20
VNFORUM 2010/3
In de eerste variant wordt gekozen voor het handhaven van een brede agenda voor het verminderen van armoede effecten ten gevolge van mondiale uitdagingen. Hierbij valt te denken aan probleemeffecten op ontwikkelingslanden ten aanzien van het internationale handelssysteem, water, voedsel, migratie, klimaat, infectieziekten en vrede en veiligheid. Dit heeft hoofdzakelijk consequenties voor de bilaterale hulp (bezuiniging: 317 mln.): dit wordt beperkt tot maximaal twee tot drie sectoren per land en het maximale aantal landen wordt vastgesteld op 24. Besparingen op multilaterale partnerorganisaties wordt beperkt tot 45 mln., temeer omdat de Nederlandse overheid voor de aanpak van mondiale uitdagingen gebruik wil blijven maken van de expertise en reikwijdte van multilaterale instellingen. Op particuliere NGO’s wordt 75% bezuinigd op niet-prioritaire sectoren (ongeveer 73 mln.). De tweede variant richt zich op het realiseren van inkomensgroei in ontwikkelingslanden. Het beleid is gericht op het creëren van een aantrekkelijk ontwikkelingsklimaat, werkgelegenheid, verhoging van de zelfredzaamheid van burgers en marktontwikkeling. Vanuit de problematiek in ontwikkelingslanden wordt aansluiting gezocht bij Nederlandse expertise: de relatie tussen Nederlandse bedrijven en het lokale bedrijfsleven wordt versterkt. Dit heeft tot gevolg dat bilaterale hulp nog maar in 21 landen wordt verstrekt (240 mln.). Het budget voor particuliere NGO’s wordt teruggebracht met 13% (145 mln.) De verlaging van bijdragen aan multilaterale instellingen – zoals UNDP, UNAIDS en UNICEF – moet leiden tot een besparing van 145 mln. en er wordt 12% bespaard op vredesmissies (37 mln.). De derde variant legt de focus op directe armoedebestrijding. De lokale armoedesituatie is maatgevend: de armste landen en fragiele staten worden direct ondersteund in het verbeteren van hun opleidings- en inkomenspositie, gezondheid en persoonlijke veiligheid. Er wordt fors gekort op de bijdragen aan multilaterale instellingen (325 mln.) en er zal alleen worden
41
samengewerkt met multilaterale organisaties die bijdragen aan directe armoedebestrijding. De besparing op bilaterale hulp bedaagt 120 mln. waar nog slechts 25 landen in aanmerking voor kunnen komen. De 150 mln. aan bezuinigingen voor particuliere NGO’s moeten hoofdzakelijk worden geïncasseerd bij kennisinstellingen, zoals het Nuffic, WUR, IHE, ISS en het KIT. De vierde variant streeft naar verhoogde effectiviteit en efficiency van de bestaande OS-praktijk door verregaande modernisering. Uitgangspunt is dat het huidige Nederlandse OS-beleid goed is gestructureerd (mede op basis van de Nederlandse voorhoederol in de implementatie van de Accra Agenda for Action1), maar dat hulp gerichter kan worden ingezet. In dit scenario zijn de volgende prioriteiten benoemd: fragiele staten, economische groei en verdeling, klimaat en duurzame energie, gender en reproductieve rechten. Er kan volgens twee opties worden bezuinigd: voor bilaterale hulp betekent dit een besparing van 270 mln. in optie 1 en een besparing van 334 mln. in optie 2, mede door de hulp te beperken tot 25 landen. Op multilaterale organisaties kan respectievelijk 60 mln. (optie 1) of 120 mln. (optie 2) worden bezuinigd: bijdragen aan VN instellingen worden in optie 2 met 40% verminderd. In deze variant wordt gekozen om een kleiner aantal lokale NGO’s te financieren: dit moet een bezuiniging opleveren van respectievelijk 107 mln. (optie 1) en 150 mln. (optie 2). De vijfde variant richt zich op de Accra Agenda for Action. Uitgangspunt is dat de efficiëntie in de uitvoering moet worden vergroot door meer arbeidsspecialisatie, resultaatgerichtheid, vraagsturing en lokaal ‘ownership’. Hiertoe moeten de Nederlandse inspanningen worden afgestemd met de nationale agenda en internationale ontwikkelingen met betrekking tot effectiviteit en arbeidsdeling tussen donoren. De principes van de Paris Declaration en de Accra Agenda for Action zijn de leidende beginselen. Het Nederlandse OS-beleid behoudt echter een
42
brede focus. Evenals in scenario vier, is in deze variant sprake van twee besparingsopties. Het aantal partnerlanden wordt teruggebracht tussen de 21 en 23 en op bilaterale hulp wordt respectievelijk 220 mln. (optie 1) of 240 mln. (optie 2) bespaard. Middelen die tot op heden centraal worden gecoördineerd en ingezet (zoals FMOfondsen, kennisinstellingen, beurzen etc.) worden lokaal belegd: hiermee kan 180 tot 250 mln. worden bezuinigd. De financiering van het particuliere kanaal richt zich hoofdzakelijk op lokale NGO’s: hiermee wordt een besparing van respectievelijk 315 mln. (optie 1) en 455 mln. (optie 2) gerealiseerd. Thematisch geoormerkte steun in multilateraal verband wordt afgebouwd met percentages van 80 tot 90%, onder andere op UNFPA, ILO, FAO, WB, WHO. Bezuinigingen op vredesmissies moeten 56 mln. (optie 1) tot 74 mln. (optie 2) opleveren. Op voorhand is het praktisch onmogelijk om vast te stellen welk scenario de voorkeur geniet van een nieuwe regering en hoe de effecten hiervan zullen uitwerken op de invloed van Nederland in multilaterale kring. Gezien de reeds aangekondigde plannen en gepubliceerde verkiezingsprogramma’s, is het wel waarschijnlijk dat een rechts kabinet eerder geneigd is fors te bezuinigen op multilaterale bijdragen (in VN verband) en eerder kiest voor een optie waarmee ontwikkelingslanden (bilateraal) worden ondersteund in hun economische ontwikkeling (variant 2). Een linkse regering zal eerder de voorkeur geven aan een breed OS-beleid, waarmee niet alleen economische groei van ontwikkelingslanden wordt nagestreefd, maar ook ruimte is voor ondersteuning op het gebied van onder andere democratisering, klimaat en reproductieve rechten. Uiteraard moet hiermee niet voorbij worden gegaan aan de koehandel die ongetwijfeld aan de formatietafel zal plaatsvinden. Wellicht dat toekomstige onderhandelaars naar believen ‘shoppen’ uit de adviezen van de ambtelijke werkgroep en separate maatregelen uit de verschillende scenario’s met elkaar combineren en aaneensmeden tot een nieuw ‘bezuinigingspakket’.
VNFORUM 2010/3
Toch worden de bijdragen aan VN organisaties in vrijwel alle scenario’s fors verminderd. Het is niet geheel ondenkbeeldig dat hiermee de speelruimte van Nederland als ‘grote onder de kleinen’ wordt beperkt en Nederland minder invloed kan uitoefenen op bijvoorbeeld de inrichting van VN programma’s, de besteding van gelden en benoeming van (hooggeplaatste) VN functionarissen. Aan de andere kant houdt de economische crisis niet op bij Oldenzaal en Lobith: ook andere landen zullen – in hun worsteling met de huidige miljardentekorten – op zoek gaan naar bezuinigingsposten. Wat dat betreft heeft een nieuwe regering wat manoeuvreerruimte: het Nederlandse OS-budget zit met 0.8% van het BNP, boven de Europese norm van 0.7%, die bovendien door lang niet alle landen wordt gehanteerd. Zeker is in ieder geval dat de Nederlandse OS sector onzekere tijden tegemoet gaat. Na 9 juni volgt een Tweede Akte: dan zullen potentiële kabinetspartners in de coalitie onderhandelingen verstrekkende keuzes moeten maken. Noot 1
De Accra Agenda for Action is vastgesteld in september 2008 en is het uitvoeringsplan van de Paris Declaration, waarin afspraken zijn gemaakt om ontwikkelingssamenwerking efficiënter, duurzamer en transparanter te organiseren.
43
VNFORUM 2010/3
N I E U W S U I T D E
V E R E N I G D E N AT I E S
Amsterdamse grachtengordel Werelderfgoed Op het linker gedeelte van de foto zijn de vier grachten waarom het gaat duidelijk te zien
Het World Heritage Committee heeft in zijn 34ste zitting, die van 25 juli tot 3 augustus 2010 plaatsvond in Brasilia, de Amsterdamse grachtengordel binnen de Singelgracht op de Lijst van Werelderfgoederen geplaatst. Daarnaast werden er nog 13 andere sites aan de Lijst toegevoegd, waarvan één in de categorie natuur en één in de categorie gemengd werelderfgoed. Drie werelderfgoederen kregen een uitbreiding of een aanpassing. De plannen om de Amsterdamse grachtengordel op de Lijst te zetten dateren al van 2006, toen de gemeente Amsterdam de site wilde voordragen. Het kabinet schaarde zich in 2008 achter dit idee; en nu is het dan zover. De volgende criteria werden daarvoor gehanteerd: I (een meesterwerk van menselijk genie); II (belangrijke interactie van menselijke waarden); en IV (de bouw betekende een significante stap in de geschiedenis der mensheid). Het Comité motiveerde zijn keuze als volgt:
‘The historic urban ensemble of the canal district of Amsterdam was a project for a new “port city” built at the end of the 16th and beginning of the 17th centuries. It comprises a network of canals to the west and south of the historic old town and the medieval port that encircled the old town and was accompanied by the repositioning inland of the city’s fortified boundaries, the Singelgracht. This was a long-term programme that involved extending the city by draining the swampland, using a system of canals in concentric arcs and filling in the intermediate spaces. These spaces allowed the development of a homogeneous urban ensemble including gabled houses and numerous monuments. This urban extension was the largest and most homogeneous of its time. It was a model of large-scale town planning, and served as a reference throughout the world until the 19th century.’ CHJ Herengracht (exclusief fietsen) op de Lijst van Werelderfgoed
44
VNFORUM 2010/3
BOEKBESPREKING
Bronnenboek mensenrechten door Carel Jansen
De Antwerpse uitgeverij Intersentia verraste ons deze keer met de uitgave van Bronnen internationale bescherming van de rechten van de mens; verrassend, omdat dergelijke uitgaven doorgaans niet in het Nederlands verschijnen, maar veeleer in het Engels. Dat blijkt trouwens ook niet helemaal haalbaar, want ruim 30% van de in de bundel opgenomen verdragen en andere relevante teksten is onvertaald moeten blijven, omdat er kennelijk geen Nederlandse vertaling voorhanden was. En helemaal consequent is het taalgebruik ook niet, want soms staat er een Nederlandse titel boven een in het Engels opgenomen tekst, soms gebeurde het omgekeerde. Volgens de Brusselse hoogleraar Paul de Hert, die samen met Kristin Henrard de eindredactie voerde, is er gestreefd naar een zo Nederlands mogelijk bronnenboek op basis van beschikbare officiële teksten. Dikwijls worden het Nederlandse Tractatenblad en/ of het Belgische Staatsblad als bron aangegeven, hoewel dat blijkbaar toch niet altijd iets opleverde en er teruggegrepen is naar een vindplaats op het internet; in dat geval is er dus waarschijnlijk geen sprake van een (geautoriseerde) officiële Nederlandse vertaling. In een enkel geval miste ik een aanduiding van de bron van de tekst. Mijn vraag was of er, wat het Nederlands aangaat, verschillen bestaan tussen het Nederlands en het Vlaams. Een enkele keer komt dat verschil ook tot uiting, als dat tot verschillende kopteksten leidt, zoals bij het ILO-verdrag nr. 98, dat in Nederland anders wordt aangeduid dan in België (blz. 267). Paul de Hert over die verschillen: ‘In regel zijn de teksten ontleend aan het Nederlands Tractatenblad, omdat ik als Vlaming met tien jaar onderwijservaring in Nederland, weet hoe gevoelig taalverschillen
zijn. Nederlanders reageren ongemakkelijk bij Vlaamse termen. Vlamingen reageren nooit ongemakkelijk bij Nederlandse termen behalve in uitzonderlijke gevallen. Tweede reden: ik vind de Nederlandse vertalingen ook beter dan de Belgische die teveel gericht zijn op textconformiteit met de Franse versie.’ Wat ik miste, was de status van de verdragsteksten: in welk stadium waren ze toen ze in vertaling of in het Engels werden opgenomen? Waren ze in beide landen geratificeerd of zijn daar ook verschillen bij te constateren? Volgens De Hert ratificeert België veel minder vaak verdragen dan Nederland. In slechts een of twee gevallen heeft België wél en Nederland niet geratificeerd. Blijft het probleem dat teksten van verdragen vaker en dus ook op verschillende momenten in het Tractatenblad worden afgedrukt, zonder dat in het boek aangegeven wordt aan welke bron uit welk jaar de tekst is ontleend. Op zich zeggen de telkens genoemde jaartallen van bijvoorbeeld het Tractatenblad dus niets over de status van het verdrag. Volgens mr drs J.W.J. van Eijndhoven, Hoofd Sector Bekendmaking, afdeling Verdragen, van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken, is er van
Paul de Hert, Kristin Henrard (red), Bronnen internationale bescherming van de rechten van de mens, Uitg. Intersentia, februari 2010; ISBN 978-94-0000-040-7; xv + 815 blz.; paperback €38,–.
45
VNFORUM 2010/3
publicatie sprake ‘in ieder geval zodra een verdrag tot stand is gekomen, zodra een verdrag in werking is getreden voor (een of meer landen van) het Koninkrijk, en zodra een verdrag buiten werking is getreden voor een of meer landen van het Koninkrijk. Het eerste Tractatenblad bevat dus meestal de tekst van een verdrag dat wel is tot stand gekomen, maar nog niet in werking is getreden. In een vervolg Trb. – daar kunnen jaren overheen gaan – zal dan melding gemaakt worden van de inwerkingtreding daarvan. Deze wordt dus altijd vermeld in een Trb., maar meestal niet in het Trb. waarin de tekst van het verdrag staat. Bijvoorbeeld het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie: in Trb. 2004, 11 vindt u de Engelse en Franse tekst, in Trb. 2005, 244 de vertaling en in Trb. 2006, 266 de datum van inwerkingtreding voor het Koninkrijk der Nederlanden.’ Er verschijnen meerdere Tractatenbladen over één verdrag. Dit heeft in het bijzonder te maken met het feit dat er vaak jaren gemoeid zijn met het proces van totstandkoming, goedkeuring en inwerkingtreding. Het bronnenboek is duidelijk bedoeld voor gebruik in het onderwijs, maar ik denk toch dat het ook voor studenten in Nederland en België nuttige informatie zou zijn te weten wanneer het verdrag in deze landen in werking is getreden. In het rechtsverkeer zal men niet snel naar een vertaling grijpen. Daar zijn de authentieke teksten van een verdrag doorslaggevend, niet de vertalingen, zoals de heer Van Eijndhoven opmerkte. Wat kunnen we in de bundel terugvinden? Dat zijn – na enige historische teksten op het gebied van mensenrechten, zoals de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring – vele verdragen en andere relevante teksten die door de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd of in het kader van een gespecialiseerde organisatie als de ILO tot stand zijn gekomen. Het derde deel is gewijd aan het Europese rechtssysteem, waartoe gerekend worden de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Europese Unie. In deel IV komen andere
regionale systemen aan de orde, zoals het InterAmerikaanse en het Afrikaanse. De delen V, VI en VII hebben betrekking op respectievelijk het Belgische systeem, het Nederlandse systeem en de systemen in enkele andere Westerse landen. Telkens moest daarbij onvermijdelijk een keuze worden gemaakt. Dat levert leemten op, maar ook verrassende keuzen van teksten die je weinig terugvindt in dergelijke publicaties, zoals diverse resoluties van de Algemene Vergadering van de VN die een zekere invloed hebben gehad of nog hebben, bijvoorbeeld de Declaration on the Right of Development uit 1986, de Millennium Verklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000 of de Basic Principles on the Independence of the Judiciary uit 1985. En uit Europa: Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, van 9 november 1995, etc. Het kan zeker nuttig zijn in het onderwijs dit soort teksten bij de hand te hebben. Eventuele gesignaleerde tekortkomingen zullen in een volgende druk worden hersteld, beloofde redacteur prof. Paul de Hert (VU Brussel).
• Signalementen • Sig Human Rights Watch: Geen Somaliërs naar huis sturen De Nederlandse regering zou onmiddellijk moeten stoppen met het plan Somaliërs terug te sturen naar hun vaderland, omdat er daar nog steeds geen sprake is van een stabiele regering en het gebied in staat van oorlog verkeert. Human Rights Watch zegt dat de Nederlandse regering hiermee de richtlijnen van de VN zou schenden, waarin staten wordt geadviseerd niemand naar het door oorlog verscheurde ZuidSomalië te deporteren. Bron: AHN, 23 juli 2010
46
VNFORUM 2010/3
N I E U W S U I T D E
V E R E N I G D E N AT I E S
Iran trekt kandidatuur Mensenrechtenraad in Iran heeft zijn kandidatuur voor het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad ingetrokken in het besef dat de kans daarvoor gekozen te worden niet groot was na de negatieve uitkomst van de Universal peer review, die iedere staat vierjaarlijks moet ondergaan om verantwoording af te leggen ten aanzien van de staat van de mensenrechten in het land. Het onderzoek betreffende Iran vond in februari jl. plaats.1 Het eindverslag van het peer review betreffende Iran kwam op 10 juni in de Mensenrechtenraad aan de orde. Iran bleek toen van de 186 aanbevelingen die in het rapport werden gedaan, er 123 te hebben aanvaard, 45 verworpen en 20 aangehouden te hebben voor nader beraad in Teheran. Iran verwierp de aanbevelingen die betrekking hadden op de openbare executies middel ophanging en steniging, het vervolgen van veiligheidsfunctionarissen die betrokken zijn bij martelingen, verkrachtingen of doden van tegenstanders van het bewind, het amenderen van de wetgeving zodat er een einde komt aan de discriminatie van vrouwen, en het beëindigen van discriminatie en lastigvallen van personen die behoren tot etnische en religieuze minderheden. Verder werd aangeraden de strenge beperkingen van de vrije meningsuiting, vergadering en vereniging in te trekken en de vervolging en lastigvallen van journalisten en bloggers achterwegen te laten. De zaken die in het eindverslag aan de orde kwamen, waren: de onderdrukking van de vreedzame protesten na de presidentsverkiezingen van 2009; de willekeurige arrestaties en detenties; martelingen en slechte behandeling door o.a. de politie en in de gevangenissen; het lastig-
vallen en detineren van politieke dissidenten, verdedigers van de mensenrechten en journalisten; de executie van minderjarigen; de handel in vrouwen en kinderen; de discriminatie van vrouwen en kinderen; het ontbreken van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering; discriminatie van de Baha’i en andere religieuze minderheden. De Iraanse vertegenwoordiger zei dat Iran zijn verplichtingen ten aanzien van de mensenrechten nakomt. De beweringen dat er martelingen in Iran zouden plaatsvinden, waren volgens hem politiek gemotiveerde pogingen om Iran te ondermijnen vanwege zijn nucleaire programma. Het rapport had ook nog wel iets goeds te melden, zoals: de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en de scholing; de pogingen de armoede uit te bannen; plannen om het aantal analfabeten terug te dringen; inspanningen om alle burgers van passende behuizing te voorzien; investeringen in welvaartsprogramma’s; en het hoge niveau van scholing van vrouwen.
Eindrapport in HRC De scherpste kritiek op Iran werd in de Mensenrechtenraad geuit door de Verenigde Staten en met name door Noorwegen dat Iran vroeg de verwerping van de 45 aanbevelingen te heroverwegen. Volgens Iran was dat gebeurd omdat deze niet in overeenstemming zouden zijn met internationaal geaccepteerde mensenrechten of met bestaande wetten, beloften en verplichtingen. Noorwegen achtte het onder andere onaanvaardbaar dat Iran de Speciale Rapporteur voor
47
VNFORUM 2010/3
Verkiezing Mensenrechtenraad Op 13 mei koos de Algemene Vergadering 14 nieuwe leden voor de Mensenrechtenraad. Gekozen werden voor Afrika: Angola, Libië, Mauritanië en Oeganda; voor Azië: Maleisië, de Maldiven, Qatar en Thailand; voor Oost-Europa: Polen en Moldova; voor Latijns-Amerika/ Caraïben: Ecuador, Guatamala; en voor WestEuropa: Spanje en Zwitserland. Dat een aantal van deze nieuwe leden ook beschuldigd zijn van het schenden van mensenrechten (Libië, Angola, Maleisië, Thailand en Oeganda), stond hun verkiezing niet in de weg. Ook de Amerikanen verzetten zich niet tegen hun lidmaatschap. De Amerikaanse VN-ambassadeur Susan Rice stelde dat de Verenigde Staten ervoor gekozen hadden de Mensenrechtenraad van binnenuit te hervormen. Human Rights Watch vond dat de verkiezing van deze kandidaten erop wees dat de standaarden die men zich gesteld had, ondermijnd werden. De Raad kwam op 19 juni in deze nieuwe samenstelling bijeen. Jurist, 14 mei 2010, ‘UN elects 14 new members to rights council’
martelingen de toegang tot het land had ontzegd; het verbod op martelingen was immers absoluut en vastgelegd in het internationaal recht. De meeste NGO’s die de zitting in Geneve bijwoonden, waren eveneens zeer kritisch over Iran. De afgevaardigde van Amnesty International zei er geen vertrouwen in te hebben dat Iran de aanbevelingen die het wel aanvaard had, ook inderdaad zou opvolgen. Het standpunt van de Iraanse regering dat er in het land in feite geen schendingen van de mensenrechten plaats vinden, noemde Amnesty absurd en onaanvaardbaar.
Republic of Iran, together with the views of the Islamic Republic of Iran concerning the recommendations and/or conclusions, as well as its voluntary commitments and its replies presented before the adoption of the outcome by the plenary to questions or issues that were not sufficiently addressed during the interactive dialogue in the Working Group.”
Iran reageerde met zijn visie op wat er in het kader van het peer review gebeurd was met: “the universal periodic review has provided a unique opportunity... to raise awareness of Iran’s practices and experiences on the promotion of human rights.”
Statement Een paar dagen later kwamen de Verenigde Staten en Noorwegen, niet tevreden met de formele afhandeling van de zaak en het uitblijven van een duidelijke veroordeling van het mensenrechtenbeleid van Iran, met een statement waarin Iran berispt wordt wegens schending van de mensenrechten, in het bijzonder na het neerslaan van de protesten tegen de verkiezingsfraude in 2009. Ook bevat de verklaring kritiek op ‘gevangenneming en executies zonder behoorlijke rechtsgang, ernstige discriminatie van vrouwen en minderheden als de leden van de Bah’ai en de restricties van meningsuiting en religie’.
De aanvaarding van het rapport op 10 juni geschiedde uiteindelijk in de gebruikelijke neutrale termen:
De Iraanse ambassadeur Hamid Baeidi Nejad probeerde het voorlezen van de verklaring te verhinderen op procedurele gronden. Die poging mislukte en het statement werd op 15 juni aangenomen met 56 stemmen2 ondanks het verzet van islamitische landen die vonden dat Iran niet als zondebok mocht aangewezen worden terwijl het agendapunt dat aan de orde was een algemeen karakter had en bedoeld was als evaluatie van de VN-mensenrechtentop van maart 2010. Noord-Korea, Cuba en enkele andere landen deelden dat bezwaar.
“The Human Rights Council... Adopts... the report of the Working Group on the Islamic
[Tot ieders verrassing werd Iran wel voor vier jaar benoemd tot lid van de Commission on the
48
VNFORUM 2010/3
Status of Women van de Algemene Vergadering van de VN. Deze verkiezing vindt niet in het openbaar plaats.] Zie voor de tekst van de statement: http://geneva.usmission.gov/2010/06/15/u-s-joinsover-50-nations-to-support-hrc-statement-on-iran/
CHJ Noten 1
Dit mechanisme is ingevoerd in 2006, toen de Mensenrechtenraad de Mensenrechtencommissie verving, teneinde te voorkomen dat landen met een slechte staat van dienst op dit punt van deze Raad lid zouden kunnen worden. Aan een werkgroep van drie landen worden bij deze peer review drie zaken voorgelegd: een rapport opgesteld door het land in kwestie; een rapport van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, zijnde ‘a compilation of information contained in reports of treaty bodies, special procedures, including observations and comments by the State concerned, and other relevant official United Nations documents’; en een compilatie van rapporten van belanghebbenden, mensenrechtenorganisaties, zoals Amnesty International, vakbonden, enz. In het geval van Iran waren dat er 79.
2
Voor het statement stemden: Albania, Andorra, Argentina, Australia, Austria, Belgium, Bosnia and Herzegovina, Bulgaria, Canada, Chile, Costa Rica, Croatia, Czech Republic, Cyprus, Denmark, Estonia, Finland, France, former Yugoslav Republic of Macedonia, Germany, Greece, Hungary, Iceland, Ireland, Italy, Japan, Latvia, Liberia, Liechtenstein, Lithuania, Luxembourg, Maldives, Malta, Mexico, Moldova, Monaco, Montenegro, Netherlands, New Zealand, Norway, Panama, Peru, Poland, Portugal, Romania, Slovakia, Slovenia, Spain, Sweden, Switzerland, Timor-Leste, Tonga, United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, Ukraine, United States of America, Vanuatu. Slechts zestien (onderstreepte) staten van deze 56 waren op het moment van de stemming lid van de Mensenrechtenraad, die uit 47 leden bestaat. De stemming over de statement vond dus niet in de Mensenrechtenraad plaats maar in een vergadering van blijkbaar selectief bijeen geroepen lidstaten van de VN hoewel de westerse media het graag deden voorkomen dat het de Mensenrechtenraad was die de statement aannam. Als voorbeeld de Volkskrant van 16 juni waarin onder de kop:’Iran krijgt ferme tik in VN-orgaan’ in de lead staat: De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties heeft dinsdag Iran berispt wegens het schenden van mensenrechten.... Bovendien wordt in deze krant gesproken over een resolutie hetgeen iets anders is dan een statement.
enten • Signalementen • Signalementen • Signa Ban Ki-moon: actie tegen kindsoldaten
Protest van Pillay tegen executies in Gaza
VN-chef Ban Ki-moon heeft de Veiligheidsraad met klem verzocht strengere maatregelen te nemen tegen de landen waarin (rebellen)groeperingen kindsoldaten rekruteren. In de periodieke rapportage aan de Veiligheidsraad werd voor de eerste keer een lijst met hardnekkige overtreders genoemd, zoals de overgangsregering van Somalië, het leger van Congo, het leger van Birma en rebellengroeperingen in Congo, Birma, de Filipijnen, Colombia, Soedan en Oeganda. De regering van Somalië en de Al-Shahab-militanten die die regering omver proberen te werpen, zouden volgens het rapport zelfs kinderen doden of verminken.
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Navi Pillay, heeft de recente beslissing van Hamas om verscheidene van zijn gevangenen te executeren, betreurd. Op 15 april executeerde de Palestijnse de facto-regering van de Gaza-strook twee mannen die in februari wegens hoogverraad ten tijde van de Israëlische aanval op Gaza waren veroordeeld. Pillay zei gealarmeerd te zijn door berichten dat Hamas van plan was nog meer gevangenen te doden. Zij deed een beroep op de Islamitische autoriteiten de doodstraf af te schaffen. Er hadden zich sedert 2005 geen doodvonnissen meer voltrokken. Ook andere mensenrechtenorganisaties hebben geprotesteerd tegen de gang van zaken.
Bron: nu.nl, 22 mei 2010
Bron: Jurist Legal News and Research, 16 april 2010
49
VNFORUM 2010/3
EEN SYMPOSIUM OVER DE BETROKKENHEID VAN VROUWEN BIJ DEMOCRATISERING EN VREDESOPBOUW
‘ 7 minuten voor UNSCR 1325’ In de stijlvolle ambiance van het Officierscasino te Soesterberg namen donderdag 10 juni 2010 zo’n 150 mensen deel aan het symposium ‘7 minuten voor 1325’. Zeven sprekers kregen ieder 7 minuten om een aspect van het thema ‘vrouwen, vrede en veiligheid in relatie tot goed democratisch bestuur’ te belichten. Het symposium vormde onderdeel van de publieksdialoog van Caecilia J. van Peski, VN Vrouwenvertegenwoordiger 2010 en kwam tot stand in een samenwerking tussen de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) en de Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN).
Caecilia J. van Peski: ‘De kracht van democratie’ Het symposium vond plaats op de dag na de Tweede-Kamerverkiezingen (9 juni 2010) – een uitgelezen moment om stil te staan bij de eigen Nederlandse democratie en haar waarden. Caecilia van Peski ging daarbij vooral in op de kracht van democratie. Dat deed zij onder meer door te verhalen en beelden te tonen van de dag, en een deel van de nacht, vóór het symposium, toen zij voorzitter was van een stembureau in Tilburg. Het is een groot goed dat iedereen mag stemmen en ook de kans krijgt dat te doen. Dat illustreerde Van Peski door foto’s te laten zien van de veelheid en verscheidenheid aan stemmers die in ‘haar stembureau’ de revue passeerden. Dat liep uiteen van minister (i.c. Hirsch Ballin) tot wethouder met daartussen een breed scala aan burgers. Er werd zóveel gestemd, dat de stembussen tussentijds moesten worden geopend om de stembiljetten aan te stampen. Voor Van Peski het summum van de democratie. Als verkiezingswaarnemer weet zij uit eigen ervaring hoe het verkiezingsproces in andere landen verloopt. Zo verhaalde zij over stembureaus in Oekraïne waar alleen vrouwen aangesteld zijn als lid van de kiescommissie. In Albanië daarentegen zag zij juist stembureaus
met enkel mannelijke leden. Daarbij komt Van Peski in haar werk als waarnemer opmerkelijke situaties tegen. Zoals in een stembureau in de Kaukasus, waar een ouder echtpaar samen het stemhokje binnenging. Van Peski tekende formeel protest aan, omdat zij vreesde dat de man voor zijn vrouw zou stemmen. Een collegawaarnemer juichte het voorval echter juist toe, omdat er voorheen nooit vrouwen meekwamen. De toelichting kwam uiteindelijk van de voorzitter van het stembureau: ‘Dat zijn Wassili en Anna, die moeten wel met elkaar in één hokje, want ze hebben samen slechts één bril.’ ‘Het is dus letterlijk een kwestie van door welke bril je naar de ontwikkeling van democratie kijkt,’ aldus Van Peski.
Bert Koenders: ‘Positieve kracht van vrouwen moet worden benut’ ‘Het gaat vandaag’, aldus oud-minister voor Ontwikkelingssamenwerking Koenders, ‘om twee belangrijke resoluties: 1325 en 1888. Kern van deze resoluties is: vrouwen moeten zelf het heft in handen nemen als het gaat om vrede en veiligheid in de wereld. Niet vóór vrouwen, maar dóór vrouwen.’ In zijn werk als minister heeft Koenders daar concrete voorbeelden van gezien. Zoals in Zuid-Soedan, waar vrouwen
50
met elkaar zijn gaan praten en ondanks zeer grote tegenstellingen tussen de strijdende partijen in staat waren de mannen te forceren tot vrede. Koenders was net terug uit New York, waar hij had deelgenomen aan besprekingen over Zimbabwe. Ook daar is een nieuw initiatief van vrouwen om met elkaar rust en vrede tot stand te brengen. Koenders bracht de toename van geweld tegen vrouwen in herinnering, soms als een epidemie, soms als wapen in de oorlogvoering. In Oost-Congo probeert men op een bijzondere manier geweld tegen vrouwen te laten afnemen, namelijk door ervoor te zorgen dat soldaten op tijd hun soldij ontvangen. In Caïro werden 15 jaar geleden belangrijke afspraken gemaakt over de seksuele en reproductieve rechten van mannen én vrouwen. Daarbij gaat het er onder meer om dat zij zelf zeggenschap hebben of ze kinderen willen krijgen of niet. Ten aanzien van (de naleving van) deze rechten toonde Koenders zich bezorgd. Zoveel jaar nadat deze afspraken zijn gemaakt, zijn er nog honderdduizenden mannen en vrouwen die wachten op anticonceptiemogelijkheden. Ook sterven nog talloze vrouwen tijdens de zwangerschap of bij de bevalling. ‘Maar ik ben wel hoopvol,’ aldus Koenders. ‘In ieder geval is er in Nederland een Nationaal Actieplan vastgesteld om te zorgen dat 1325 van waarde wordt in de Nederlandse samenleving.’ Maar in de hele wereld zijn er minder dan 20 landen die zo’n Nationaal Actieplan hebben. Daar valt dus nog een wereld te winnen. In september 2010 is er weer een Millenniumtop. Dan wordt bekeken hoe ver men met de millenniumdoelen is gevorderd of ze nog kunnen worden gehaald. Daarbij wordt ook gekeken naar de uitvoering van de Caïro-akkoorden. ‘Eén boodschap is belangrijk, namelijk dat de positieve kracht van vrouwen moet worden benut.’
Luc Dehaene: ‘Waarom zouden wij niet tot actie overgaan?’ De burgemeester van de Belgische stad Ieper, Luc Dehaene, haalde in zijn betoog de Eerste
VNFORUM 2010/3
Wereldoorlog aan en de rol die Ieper daarna op zich heeft genomen. Ieper, een kleine stad van 35.000 inwoners in de Westhoek van België, is bekend als Vredesstad. In de Eerste Wereldoorlog werd Ieper volledig verwoest. De Duitsers wilden de stad, die vlakbij de Franse grens ligt, in handen krijgen, om zo de toevoer naar Bretagne af te snijden. In de hevige veldslagen rond Ieper werd door de Duitsers voor ’t eerst chloorgas gebruikt. Het was tevens de eerste keer dat deze wapens werden ingezet niet tegen de militaire opposant, maar tegen burgers. Sinds de wederopbouw zet Ieper zich in voor de vrede. Niet alleen wordt nog steeds elke avond om acht uur de Last Post geblazen onder de Menenpoort om de gevallenen te herdenken, maar ook is een internationale Vredesprijs ingesteld. Deze wordt om de drie jaar uitgereikt. Een jury van deskundigen selecteert vijf genomineerden. Daarnaast is de hele Ieperse bevolking bij de uiteindelijke selectie betrokken. Via internet kan iedereen meestemmen. Bovendien is rond de prijs en de genomineerden een belangrijk programma van vredesonderwijs opgebouwd voor de scholen in Ieper. Burgemeester Luc Dehaene, is tevens vice-president van Mayors for Peace, dat is opgericht door de burgemeesters van Hiroshima en Nagasaki, steden die eveneens door massavernietigingswapens zijn verwoest. Bij dit internationale netwerk zijn in totaal zo’n 4000 burgemeesters aangesloten. Samen dringen zij er bij de nationale en internationale gemeenschap op aan om nucleaire wapens uit te bannen. Luc Dehaene benadrukte de aandacht voor gender bij de selectie en uitreiking van de Vredesprijs – zie het hoge aantal vrouwen dat de prijs heeft gewonnen en ook nu voor 2010 weer is genomineerd – en de betrokkenheid van vrouwen bij Iepers inzet voor vrede. In 2007 vond in Ieper de conferentie ‘Vrouwenkracht = Vredesmacht’ plaats, georganiseerd door de Nederlandstalige vrouwenraden in België. Deze conferentie leidde tot een Vrouwenmars door Ieper die eindigde onder de
51
VNFORUM 2010/3
Menenpoort, de plek waar de nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers met de dagelijkse Last Post levend wordt gehouden. ‘Het stadsbestuur van Ieper weet dat vrouwen niet alleen slachtoffer zijn, maar ook actor,’ bevestigde Dehaene en voegde eraan toe: ‘Ik ga proberen te bewijzen dat het niet zo is dat een lokale gemeenschap niet in staat zou zijn iets te bereiken – al lijken het druppels op een gloeiende plaat –, maar echt invloed kan uitoefenen op de eigen regering. Waarom zouden wij niet tot actie overgaan?’
Bea ten Tusscher: ‘Niet op tegenspoed wachten om vrouwen krachtig te laten zijn.’ ‘In a society where the rights and potential of women are constrained, no man can be truly free. He may have power, but he will not have freedom.’ Met deze uitspraak van Mary Robinson, de eerste vrouwelijke president van Ierland (1990-1997) en Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (19972002), begon Bea ten Tusscher haar 7 minuten spreektijd. ‘Mannen hebben baat bij gelijke rechten voor vrouwen,’ aldus Ten Tusscher, die momenteel bij het ministerie van Buitenlandse Zaken leiding geeft aan de directie Mensenrechten, Goed Bestuur en Humanitaire Hulp, maar voordien ambassadeur was in Guatemala en Bangladesh. Zij gaf aan in haar werk enorm geïnspireerd te zijn door de kracht van vrouwen en door de voorbeelden die zij daarvan ziet in de landen die ze voor haar werk bezocht. Twee maanden geleden werden in Soedan de eerste democratische presidentsverkiezingen sinds 24 jaar gehouden; daarbij waren voor het eerst ook vrouwen kandidaat. In de media was daar geen aandacht voor, totdat vrouwen in drommen naar de stembus bleken te gaan om op deze vrouwen te stemmen. Ze voelden zich aangetrokken om op vrouwen te stemmen. Niet omdat vrouwen (betere) wetten maken, maar omdat ze vrede maken. Uiteindelijk kwam er toch een mannelijke president. ‘He may have the power, but he will not have the freedom,’
was de reactie van de Soedanese vrouwen, die aangaven de regering van dichtbij in de gaten te zullen houden. Bea ten Tusscher benadrukte het belang dat vrouwen leren begrotingen te lezen, en de lokale en nationale autoriteiten daarop aan te spreken. Bijvoorbeeld de leraar op de dorpsschool. Wat staat er in zijn begroting, hoeveel uur moet hij aanwezig zijn en les geven, en houdt hij zich daar ook aan? Ten Tusscher haalde ook het voorbeeld aan van de vrouwenrechten in Afghanistan. Aan de Peace Jirga (vredesbespreking), die begin juni in Afghanistan werd gehouden, nam 20% vrouwen deel. Het zijn niet de 100.000 troepen die deze overwinning van vrouwenrechten hebben bevochten, maar de vrouwen zelf. ‘Als Nederland hebben we daarin zeker een rol gespeeld, mede dankzij Koenders,’ aldus Ten Tusscher. In haar werk heeft zij nog meer voorbeelden gezien van de kracht van maatschappijen waarin vrouwen vooraan lopen. Neem bijvoorbeeld Ethiopië: dat zijn prachtige vrouwen, die zijn niet zielig, ze vragen ‘education for our children’. En Somalië: het geweld tegen vrouwen neemt daar toe, maar de vrouwen zeggen: wij gaan door. Op cruciale momenten, zoals vredesonderhandelingen en verkiezingen, willen vrouwen hun stem laten horen. Ook in Haïti, waar een vrouw die na de aardbeving, zoals zo vele anderen, op straat leefde met haar gezin (a female headed household): ‘We leven in de modder, zij die aan de macht zijn vertellen ons niets, maar wij stellen vragen.’ De wederopbouw moet daar zaken beter maken, ‘building back better’. Door vrouwen erin te betrekken, kun je het uiteindelijk ook van de grond krijgen.
Kolonel Henny Snellen: ‘Gender makes sense’ Als Deputy Director van het CIMIC Center of Excellence (CCOE) [CIMIC staat voor Civil Military Cooperation] houdt Kolonel Henny Snellen zich ook bezig met de implementatie van Resolutie 1325 tijdens militaire missies.
52
VNFORUM 2010/3
sies zo noodzakelijke samenwerking met die staf gaat er met gender awareness enorm op vooruit, en daarmee het succes van de hele missie. ‘Met behulp van gender worden in feite alle CIMIC-activiteiten effectiever,’ aldus Henny Snellen. Gender balanced-teams in allerlei soorten missies blijken in de praktijk minder excessen te ondervinden. Daarbij kun je denken aan taalmisbruik, alcoholmisbruik of seksuele uitspattingen. Deze teams zijn door hun gemengde samenstelling beter te handhaven en ze genieten meer respect onder de lokale bevolking. Dit is van wezenlijk belang in de opbouw van relaties met de lokale bevolking. Uiteraard geldt er een ‘Code of Conduct’ in de missiegebieden, maar met gender balanced-teams is het veel eenvoudiger te bewerkstelligen dat deze ‘Code of Conduct’ ook wordt nageleefd. Kolonel Snellen
Haar hoofdtaak binnen het CCOE met betrekking tot gender ligt bij gender awareness en gender mainstreaming in deze missies. In haar toespraak benadrukte Kolonel Snellen dat gender een onmiskenbaar positief effect heeft op de succesvolle uitvoering van internationale militaire missies. Gender geeft toegang tot grotere delen van de lokale bevolking in het missiegebied en zorgt voor communicatie met meerderen. Dat beperkt zich niet alleen tot de mannen. Gender stelt informatiecampagnes in het kader van de missie in staat ook in contact te treden met de vrouwen aan de beek of de waterbron, of op andere plaatsen waar vrouwen samenkomen. Gender aware-denken maakt dat de informatiecampagne plaatsen en groepen bereikt die in het verleden nogal eens de neiging hadden veronachtzaamd te worden. Gender bewerkstelligt een toename van bereik van 50% van de bevolking en dus een potentieel evenredige toename van de zo belangrijke informatie. Ditzelfde geldt voor de toegang tot – en de communicatie met – gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties. De staf van deze organisaties bestaat vaak voor de helft of meer uit vrouwen en de voor het slagen van de mis-
Voor Henny Snellen is het duidelijk: ‘Betrokkenheid en “empowerment” van vrouwen in de wederopbouw van een land geeft een breder gedragen basis aan welke heropbouwactiviteit dan ook. Of het nu gaat om gezondheidszorg of het verstrekken van microkredieten; zodra vrouwen deel hebben aan het proces is er een veel grotere kans op succes. Juist vanwege de acceptatie door een groter deel van de bevolking, waardoor een groter draagvlak ontstaat.’ Niet alleen stelt gender awareness de missie in staat 50% meer van de bevolking te bereiken in informatiecampagnes, omgekeerd verschaft gender ook een breder inzicht in hoe de operatie de lokale bevolking beïnvloedt. Een voorbeeld uit Afghanistan: de genie die een brug aanlegt in het missiegebied zou deze in eerste instantie vooral voor auto’s en gemotoriseerd verkeer hebben aangelegd. De auto’s en motoren worden vooral door mannen bestuurd. Door echter met een ‘genderbril’ naar dit project te kijken, ging men beseffen dat vrouwen en kinderen de brug vooral te voet oversteken en veel meer hebben aan een brug met een ruim voetpad. Het eindresultaat was dan ook dat zowel het gemotoriseerd verkeer als de vrouwen en kinderen veilig gebruik konden maken van de nieuwe brug. Henny Snellen wees tot slot op de door
VNFORUM 2010/3
het CCOE uitgebrachte publicatie Gender Makes Sense. A Way to Improve your Mission. Deze publicatie is te downloaden van de website van het CCOE: http://www.cimic-coe.org/
Jan Pronk: ‘Je laat het niet gebeuren’ Onder de indruk van de verkiezingen van de dag ervoor en geïnspireerd door voorgaande sprekers, hield Jan Pronk een betoog over de politieke geloofwaardigheid die door de uitkomst van de verkiezingen onder druk staat en de noodzaak met activiteiten op het gebied van ontwikkeling door te gaan. Pronk refereerde als eerste aan het betoog van Caecilia van Peski. Hij onderstreept de manier waarop Van Peski een lans breekt voor de kracht van de democratie en hoe dit positief uit kan werken voor vele vrouwen. Bert Koenders sprak over de grote conferenties, de wereldtopontmoetingen, waar afspraken zijn Oud-ministers Koenders en Pronk op lunchbijeenkomst
53
gemaakt en de uitvoering ervan wordt geëvalueerd. ‘Het gaat niet goed’, benadrukte Jan Pronk, ‘de uitkomsten van Caïro en Peking staan onder druk en de MDG’s worden niet gehaald. [...] Er is harde politieke actie nodig,’ aldus Pronk, die hoopt dat er in het komend Kabinet weer een minister voor Ontwikkelingssamenwerking komt die denkt vanuit de belangen van dáár (en niet vanuit het belang van hiér). Pronk gaf aan veel gezien te hebben van het werk van de organisatie waaraan Kolonel Henny Snellen verbonden is en waar zij in haar toespraak over vertelde. Maar; ‘als we straks geen missies meer uitzenden, hebben we hier politieke acties nodig opdat je het daar voor en met vrouwen beter kunt doen.’ Over de voorbeelden van Bea ten Tusscher, waarin vrouwen weliswaar slachtoffer zijn, maar juist ook hun weerbaarheid tonen en actie ondernemen, zei Pronk: ‘Als je dat van binnenuit waarneemt, dan weet
54
je dat ze behoefte hebben aan steun en solidariteit.’ Door de verkiezingsuitslag komen die steun en solidariteit onder druk te staan. Pronk was lid van de jury die de genomineerden voor de Vredesprijs van de stad Ieper heeft geselecteerd. Wie de uiteindelijke prijswinnaar wordt, dat wordt vooral door jongeren en studenten beslist. De lijn naar buiten is: ‘nooit meer’, dat komt tot uiting in een programma van vredesopvoeding aan jongeren. ‘Over België wordt wel eens gelachen’, aldus Pronk, ‘maar in West Vlaanderen wordt heel serieus nagedacht over vredesopvoeding. Daar kunnen wij nog een puntje aan zuigen.’ Alle genomineerden voor de Vredesprijs lopen in hun eigen vredesstrijd veel risico, volgens Pronk. De vorige prijswinnaar, Sima Samar, de vrouw uit Afghanistan die opkomt voor de rechten van vrouwen in haar land, is aangevallen en beschoten. Gelukkig heeft ze het overleefd. Pronk: ‘Het is niet makkelijk vredeswerk, vaak juist zeer riskant.’ ‘Vandaag staat in het teken van gisteren.’ De internationale solidariteit staat onder druk, zoals ook de mogelijkheid ons bezig te houden met gender onder druk staat. De leuzen van nu zijn: ‘Stop met Europa’ en ‘Stop met Islam’. Dat zet de geloofwaardigheid onder druk en er is een behoorlijke vredesopvoeding nodig.’Ik ben na de verkiezingen van gisteren pessimistisch gaan slapen’, bekende Pronk, ‘maar heb vanmorgen inspiratie gevonden in een interview van Frank Vermeulen (NRC Handelsblad) met Anne de Jong.’ Anne de Jong, is de jonge vrouw die op het schip naar Palestina zat dat door Israël is aangevallen. Zij is gespecialiseerd in geweldloze acties. In het interview zegt Anne dat ze bang was, er zat een kap op haar hoofd, ze zat vol blauwe plekken, er was geschoten. Zij begreep niet waarom ze niet was gesteund door de Nederlandse regering. Frank Vermeulen vroeg haar: ‘Wat ga je nu doen?’, waarop Anne zei: ‘Ik ga naar huis en m’n moeder knuffelen, en daarna ga ik weer terug.’ Jan Pronk vond inspiratie in haar voorbeeld. ‘Je gaat door, je gaat verder, want je laat het niet gebeuren.’
VNFORUM 2010/3
Luitenant-kolonel Hilde Segers: ‘Hoewel laat begonnen, staat de NAVO nu een stapje voor met de implementatie van 1325’ Luitenant-kolonel Hilde Segers is hoofd van het Office on Gender Perspectives van de NAVO te Brussel. Het Office bestaat nog niet zo lang en is een uitvloeisel van het door de NAVO in 2007 genomen besluit tot implementatie van Resolutie 1325. ‘NAVO en vrouwen is op het eerste gezicht een niet voor de hand liggende combinatie’, zo erkende Segers, ‘zeker niet als je beelden van een NATO event ziet: allemaal heren in donkere pakken of militairen in uniform. Maar er is een kentering,’ aldus Segers. Die kentering wordt geïllustreerd door de woorden van NAVO-secretaris-generaal Anders Fogh Rasmussen tijdens een conferentie in Brussel (januari 2010). Daar verklaarde hij: ‘meer participatie en meer bescherming van vrouwen in gewapende conflicten bevoordeelt niet alleen vrouwen, het bevoordeelt ons allemaal. Het is een cruciale component van een “comprehensive approach”, een allesomvattende benadering van de veiligheidsuitdagingen waar we in de 21ste eeuw voor staan.’ Op het NAVO-hoofdkantoor wordt al langer gewerkt aan een evenwichtiger man/vrouw-verhouding in het personeelsbestand. In de lagere, uitvoerende niveaus, is die balans min of meer bereikt. Nu wordt er ook een actieve politiek ontwikkeld om vrouwen aan te trekken voor hogere functies, dus op de leidinggevende en beslissingsnemende niveaus. Want daar ontbreken vrouwen nog voornamelijk. Slechts twee van de 19 topfuncties in de internationale staf worden bekleed door vrouwen. Er zijn geen vrouwelijke ambassadeurs of vrouwelijke speciale afgevaardigden. In de internationale militaire staf ontbreken vrouwelijke generaals. ‘Maar men is zich bewust van dit gegeven, men wil er iets aan veranderen en dat is een start,’ aldus Hilde Segers. Zoals gezegd heeft de NAVO pas in 2007 besloten tot implementatie van Resolutie 1325. Het Office on Gender Perspective werd opgericht
VNFORUM 2010/3
en, verbonden met het Office, zag ook een Committee on Gender Perspectives het levenslicht. Doelstellingen van Office en Committee zijn onder meer het bevorderen van een genderbenadering in militaire aangelegenheden, het doen van aanbevelingen hierover aan het militair comité en het verzamelen en verspreiden van informatie met betrekking tot gender. Office en Committee moeten contacten onderhouden (netwerken dus) met andere internationale organisaties, met NGO’s en civiele organisaties die zich met empowerment van vrouwen bezighouden. Gelijktijdig is gewerkt aan een militaire richtlijn, die in september 2009 werd gepubliceerd en zich richt tot alle NAVO Commando’s, zowel in de statische hoofdkwartieren als in de operationele staven. Deze richtlijn erkent uitdrukkelijk het belang van vrouwen in de militaire strijdkrachten van het Bondgenootschap en de invloed die vrouwen kunnen hebben in elk stadium van conflict of crisis kunnen hebben. De richtlijn volgt de beginselen van Protection, Prevention and Participation (PPP) en beschrijft de behoefte en de wil meer vrouwelijke militairen in te zetten in de NAVO en in haar operaties, en omvat de Standards of Behaviour (een gedragscode) voor strijdkrachten die onder de vlag van de NAVO opereren. De richtlijn geeft aan dat gender geïntegreerd moet worden in de operationele planning, aan de hand van een checklist, en erkent de noodzaak van gepaste vorming en training op alle niveaus en in alle stadia van de loopbaan. De richtlijn beveelt ook aan op de diverse hiërarchische niveaus posten te creëren voor gespecialiseerde raadgevers in gender. ‘Sinds het verschijnen van de richtlijn [zoals gezegd, september 2009] is er al veel vooruitgang geboekt in het realiseren ervan,’ aldus Hilde Segers. Als voorbeeld noemde zij dat momenteel 11% van de militairen in ISAF uit vrouwen bestaat. ‘Dat is een zeer goed aandeel, wetende dat bijvoorbeeld de Nederlandse krijgsmacht slechts 9% vrouwen in zijn strijdkrachten heeft.’ Maar slechts weinig van deze 11% vrouwen in ISAF zijn ingedeeld in gevechtseenheden. Dat komt omdat de wetgeving van sommige landen nog steeds geen vrouwen
55
toelaat in gevechtsfuncties, terwijl men in andere landen gewoon terughoudend is vrouwen bloot te stellen aan gevaar. Verder zijn sinds vorig jaar in ISAF twee NAVO gender advisors actief en is er voor KFOR in Kosovo een gender advisor post gecreëerd, die in september 2010 zal worden geopend. Ook in de statische hoofdkwartieren zijn er verscheidene posten voor gender advisor gecreëerd: twee in Norfolk, Virginia, en één in Mons, België. De NAVO heeft aan de partnerorganisaties gevraagd gender in hun trainings- en/of vormingspakketten te integreren. De NAVO-opleidingsinstituten in Oberammergau en Rome zijn aangeschreven om training over gender te integreren in bestaande cursussen of nieuwe modules te ontwikkelen. Het Committee on Gender Perspectives heeft kortgeleden haar jaarlijkse vergadering besteed aan het opstellen van een kader voor ‘pre-deployment training met betrekking tot gender’. Weliswaar zijn deze trainingen een nationale aangelegenheid en dus een verantwoordelijkheid van de individuele naties, maar het Committee heeft dit kader niettemin ontwikkeld, en wel om landen die geen ervaring hebben met gender te helpen om sneller de nodige modules te ontwikkelen voor hun troepen die uitgezonden zullen worden. Hilde Segers benadrukte dat de NAVO sinds 2007 ‘een opmerkelijk traject heeft afgelegd in de implementatie van de resolutie. En alhoewel de Alliantie rijkelijk laat begonnen is met deze verwezenlijkingen, staat ze nu nagenoeg op hetzelfde niveau als de EU, en in de praktische verwezenlijkingen zelfs een stapje voor.’ Dit jaar werk de NAVO aan een nieuw Strategisch Concept, dat tijdens de NAVO-top in Lissabon in november 2010 besproken zal worden. Als voorbereiding heeft de NAVO-secretaris-generaal een groep experts onder leiding van Madeleine Albright gevraagd aanbevelingen te doen voor dat nieuwe Strategisch Concept. Eén van die aanbevelingen is dat ‘NATO should respond positively to UNSCR 1325 concerning the role of women in security and peace.’ ‘We mogen dus verwachten dat het uiteindelijke nieuwe Strategisch
56
Concept inderdaad rekening zal houden met de resolutie, en dat de NAVO zich verder zal inzetten om de beoogde vrede en veiligheid samen met vrouwen te bewerkstelligen,’ aldus Hilde Segers. Aan het einde van het symposium werd aan het publiek een aantal vragen aangaande VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 voorgelegd. De vragen dienden ertoe om bij hen de gedachtenvorming aan te wakkeren aangaande de wijze waarop vanuit de Nederlandse overheid en het Nederlandse maatschappelijke middenveld (in Soesterberg ruim vertegenwoordigd) gebouwd kan worden aan een krachtige operationalisering van wat in 1325 is vastgelegd. Daarmee kan na 2011 verder gevolg gegeven worden aan het
VNFORUM 2010/3
Nationale Actieplan 1325 (looptijd 2008-2011). De publieksresponse zal tevens als leidraad dienen voor het statement dat VN vrouwenvertegenwoordiger Van Peski in oktober 2010 tot de Algemene Vergadering van de VN in New York zal richten. De in deze bijdrage weergegeven publieksdialoog maakt onderdeel uit van de voorbereidingen van VN Vrouwenvertegenwoordiger Caecilia J. van Peski met betrekking tot haar statement aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York, oktober 2010. U kunt de VN Vrouwenvertegenwoordiger volgen op haar weg naar New York via het weblog: www.nederlandsevrouwenraad.nl/vrouwen vertegenwoordiger.
enten • Signalementen • Signalementen • Signa Conferentie over oceanen, kusten en eilanden Op de vijfde conferentie over oceanen, kusten en eilanden die UNESCO van 3 t/m 7 mei in Parijs hield, bleek dat noch de internationale verplichtingen die men in 2002 op de World Summit on Sustainable Development (WSSD) op zich genomen had, noch de doelen waar men het over eens is kunnen worden, zijn waargemaakt, hoewel er op lokaal en regionaal niveau wel het een en ander is bereikt. Beleidsmakers en het publiek zijn zich wel meer bewust geworden van het feit dat oceanen aandacht verdienen, maar toch spelen oceanen geen rol van betekenis bij klimaatonderhandelingen en wordt de biodiversiteit van de oceanen op alarmerende wijze aangetast. De kuststaten zouden meer politiek gemobiliseerd moeten worden om tot een beter beheer van ecosystemen en bedreigde soorten te komen. Oceanen spelen een belangrijke rol bij de regulering van het klimaat. Veranderingen in de atmosfeer zullen een groot effect hebben op het functioneren van het ecosysteem van de oceanen. Het opwarmen en verzuren van de oceanen
en het rijzen van het zeeniveau zullen blijvende veranderingen teweeg brengen, die moeilijk en soms in het geheel niet terug te draaien zijn. Daar zou meer aandacht voor moeten komen, zowel binnen als buiten het UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). Er namen 80 landen aan de conferentie deel, die gezamenlijk goed waren voor 823 gedelegeerden. Terwijl de vergadering bijeen was, werd in de Golf van Mexico de oceaan ernstig vervuild door de miljoenen liters olie die uit de zeebodem stroomden als gevolg van een ongeluk met een boortoren van BP. William Eichbaum, vice-president van en speciaal belast met de zeebewoners binnen het World Wildlife Fund, zei dat hiermee weer eens was aangetoond dat offshore-oliewinning opgeschort dient te worden totdat het beter gereguleerd is. Samenvatting UNESCO-conferentie: http://www.iisd.ca/ymb/oceans/goc5/html/ymb vol68num5e.html Bron: GPF: IPS, 5 mei 2010: ‘Oil Spill Gives Urgency to UN Oceans Meet’
57
VNFORUM 2010/3
BOEKBESPREKING
Indonesië van kolonie tot nationale staat en de rol van de VN daarbij door Arend J. Meerburg
Oud BuZa-ambtenaar Mr Herman Burgers schreef na zijn pensionering een lijvig boek over de scheiding van Nederland en Indonesië, De garoeda en de ooievaar. Tijdens zijn militaire dienst werd hij van 1948 tot 1950 in Batavia/Djakarta geplaatst, dus hij was daar tijdens de ‘Politionele Acties’. De dekolonisatie van Indonesië interesseerde hem als student al vanaf 1945 en de plaatsing in Batavia gaf hem de gelegenheid de politieke ontwikkelingen van nabij gade te slaan. Burgers nam zich al lang geleden voor daar eens een goed boek over te schrijven, en dat is gelukt! Elk hoofdstuk in Burgers’ boek wordt voorafgegaan door een samenvatting daarvan – wat de leesbaarheid zeer bevordert – en is voorzien van een uitgebreide literatuur- en notenlijst. Kortom, voor de geïnteresseerde in de NederlandsIndonesische geschiedenis en betrekkingen is dit een ‘must’. Wat de VN betreft: Burgers maakt duidelijk dat de Veiligheidsraad een grote rol speelde bij de oplossing van het conflict, een test case voor wat de nieuwe wereldorganisatie zou kunnen. In wezen werd Nederland na de tweede politionele actie zelfs onder curatele geplaatst. De Verenigde Staten speelden daarbij een actieve en positieve rol. Om de Indonesische vrijheidsstrijd in perspectief te plaatsen, gaat Burgers in de eerste hoofdstukken betrekkelijk kort maar helder in op de geschiedenis van de enorme archipel, zowel vóór als na de komst van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), die zich natuurlijk vooral op de handel richtte. Pas na het verval en de opheffing van de VOC eind 18de eeuw begint de echte kolonisatie door de Bataafse
Republiek en – na een Brits intermezzo – door het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, eerst van Java en daarna stukje bij beetje van de rest van de archipel, met als laatste Atjeh in 1896, na drie bloedige oorlogen. Hoe het koloniale stelsel zich in de loop van de 19de eeuw (vooral op Java) ontwikkelde, is welbekend (Max Havelaar). Later in die eeuw verschoof de economie, wat de Nederlandse kant betreft, echter drastisch naar een stelsel van plantages in grote delen van de archipel, met de daartoe benodigde infrastructuur; een fors overheidsapparaat, met veel indo’s van gemengd bloed; en voor hen en de Europeanen behoorlijk onderwijs. Burgers beschrijft met verve dat deze ontwikkelingen in Nederland de algemene overtuiging deed postvatten dat ons land onder de zgn. ‘Ethische Politiek’ een prima kolonisator was, die zich verantwoordelijk voelde voor het wel en wee van de enorme bevolking van Indië die immers nog lange tijd niet voor zichzelf zou kunnen zorgen. Indië werd in Nederland als een onafscheidelijk deel van het Koninkrijk beschouwd. Dit werkte door tot aan de onafwendbare soevereiniteitsoverdracht in
58
1949, en zelfs nog een beetje daarna wat Nieuw-Guinea betreft. De auteur beschrijft uitvoerig de personen en groeperingen die heel anders tegen de kolonisatoren aankeken. Vooral in de eerste decennia van de 20ste eeuw kwamen er organisaties op die voor hun eigen aanhang (indo’s, moslims) meer invloed wensten. De door Nederland in 1918 ingestelde Volksraad, vooral bedoeld om de Nederlanders in Indië meer invloed te geven, herbergde ook enkele Indonesiërs, die al direct scherpe kritiek hadden op het koloniale bestuur en een echt parlement eisten. In de jaren ’20 verhardde de situatie onder invloed van marxistische bewegingen en de felle reactie daarop van het Nederlands-Indisch bestuur. In 1927 verscheen Soekarno op het toneel als leider van een nieuwe nationale partij die streefde naar onafhankelijkheid. De reactie van Nederland was zeer negatief, terwijl de Britten in India juist de weg naar een toekomstige eigen staat voor India stimuleerden en de Filippijnen van de Verenigde Staten volledige onafhankelijkheid kregen. Het onbegrip van de Nederlandse regering leidde ertoe dat ook gematigde Indonesiërs zich bij de nationalisten aansloten. De hoop dat Nederland Japan militair van het lijf kon houden, werd ook snel de bodem ingeslagen. Kortom, de totale uitschakeling van het Nederlandse gezag gedurende de Japanse bezetting vormde een goede voedingsbodem voor een verder groeiend nationalisme. Japan stimuleerde die groei aanvankelijk niet, maar liet het later toe. De meeste nationalisten werkten samen met de Japanse bezettingsmacht, terwijl forse Indonesische milities werden opgezet, die de kern vormden van het latere Republikeinse leger.
VNFORUM 2010/3
als heuler met de Jappen, als een verrader afgeschilderd. De Bersiap-moordpartijen door heethoofden, waarbij Japanse troepen zelfs Nederlanders in de kampen moesten beschermen, stimuleerden het Nederlandse streven juist de macht in Indië weer gewoon over te nemen. Weliswaar had Koningin Wilhelmina autonomie van Indië binnen het Koninkrijk beloofd, maar eerst moest het bestuur hersteld worden. Dat was echter in logistiek opzicht buitengewoon moeilijk: Nederland was zwaar verarmd uit de Tweede Wereldoorlog gekomen en kon pas eind 1946 een effectieve troepenmacht naar Indië sturen. Inmiddels hadden de Britten met een gering aantal troepen de orde op een aantal sleutelpunten min of meer gehandhaafd, maar de nationalisten hadden natuurlijk steeds meer functies en terrein naar zich toegetrokken. Tijdens de eerste zitting van de Verenigde Naties (januari 1946 in Londen) werd de kwestieIndonesië door Oekraïne in de Veiligheidsraad al ter sprake gebracht: er moest een onderzoek door de Raad plaatsvinden. Nederland betoogde dat de kwestie een intern Nederlands probleem vormde, waar de VN zich niet mee dienden te bemoeien. Het voorstel van Oekraïne sneuvelde, maar Nederland beloofde wel te zijner tijd de Raad te zullen inlichten over de uitkomsten van de onderhandelingen met de nationalisten.
Onafhankelijkheid
Burgers verhaalt uitvoerig over de ingewikkelde discussies tussen Nederland en de verschillende nationalisten, waarin ons land trachtte een federale republiek te smeden (met de bedoeling dat het met sommige deelstaten hechte betrekkingen zou behouden), alsmede over de felle discussies in Nederland, waar bij sommige groepen langzamerhand doordrong dat het oude Nederlands-Indië niet meer terug zou komen.
Twee dagen na de Japanse capitulatie grepen Soekarno en Hatta hun kans: de uitroeping van de onafhankelijkheid op 17 augustus 1945. Dit feit werd in Nederland niet serieus genomen en het duurde zelfs een maand voordat een en ander in ons land bekend werd. Soekarno werd,
Het overleg tussen Nederland en de Republiek leidde uiteindelijk tot het akkoord van Linggadjati, dat op 15 november 1946 werd geparafeerd. Nederland erkende daarin dat de Republiek de facto het gezag over Java, Sumatra en Madoera uitoefent. Belangrijk was dat de
VNFORUM 2010/3
Herman Burgers: De garoeda en de ooievaar. Indonesië van kolonie tot nationale staat. KITLV Uitgeverij, Leiden, 2010; 807 p; €44,90; ISBN: 978-90-6718-347-5
door Nederland bezette enclaves geleidelijk in het Republikeinse gebied zouden worden ingepast. Maar daar kwam niets van terecht. (Beide partijen beloofden ook zich te zullen inspannen om een democratische Verenigde Staten van Indonesië te vestigen, met als andere deelstaten Borneo en de rest van de archipel onder de ‘Grote Oost’ [later de deelstaat Oost-Indonesië genoemd]. Een Nederlands-Indonesische Unie onder het Nederlandse staatshoofd werd ook voorzien.) Het akkoord van Linggadjati werd door beide zijden direct al totaal verschillend geïnterpreteerd. De forse troepenmacht die Nederland begin 1947 kon inzetten, ging daarbij een belangrijke rol spelen in het conflict. Druk was er ook van economische kant: het arme Nederland wilde de lucratieve export van tropische producten weer op gang brengen, waartoe Nederlanders de plantages – die vooral op Republikeins gebied lagen – weer moesten gaan managen. Herman Burgers maakt echter duidelijk dat vooral de aanwezigheid van de troepen zelf tot de twee Politionele Acties hebben geleid. Nederland had immers veel geïnvesteerd in die troepenmacht, en deze zonder militaire acties weer terugsturen naar huis was voor velen onaanvaardbaar. Het overleg over de uitvoering van Linggadjati – waarbij Nederland steeds meer eisen stelde, terwijl de Republikeinen hier maar mondjesmaat aan toegaven – gaf Nederland argumenten om op 21 juli 1947 uit te breken uit de militaire enclaves op Java en grote delen van de Republiek te bezetten, met uitzondering van het Republikeinse kerngebied in en rond Jogjakarta. Dit laatste was mede te danken aan de snelle reactie van de Veiligheidsraad. Het Verenigd
59
Koninkrijk en India vroegen de Raad zich met de zaak te gaan bezighouden.1 Op 1 augustus 1947 nam de Raad een resolutie aan waarin een beroep op Nederland en de Republiek werd gedaan de vijandelijkheden te staken. Weliswaar betoogde Nederland wederom dat een en ander een intern conflict betrof, maar het besloot niettemin te voldoen aan de oproep van de Veiligheidsraad. Op 4 augustus middernacht werd de verovering van Republikeins gebied gestopt, maar er werd doorgevochten om de inmiddels bezette gebieden te consolideren door middel van zuiveringsacties. Republikeinse troepen voerden guerrilla-acties uit. De Veiligheidsraad praatte inmiddels verder over het conflict. Sjahrir werd door de Republiek afgevaardigd naar de VN, waar hij op 14 augustus 1947 voor het eerst de Raad toesprak. Hij eiste dat de Nederlandse troepen zich weer zouden terugtrekken in de eerdere enclaves, maar hiervoor vond hij onvoldoende steun in de Raad. Op voorstel van de Verenigde Staten werd er wel een Commissie van Goede Diensten opgericht, bestaande uit drie leden: België, Australië en de Verenigde Staten. De Veiligheidsraad riep op 22 augustus beide partijen op zich te houden aan de resolutie van 1 augustus, wat niet zonder reden was. Vele Nederlanders in Indië en de krijgsmacht wilden de haard van het verzet in Djokja aanpakken. Een groep hooggeplaatsten terzake deed daartoe zelfs een beroep op Koningin Wilhelmina, terwijl Gouverneur van Mook liet weten zelfs zonder toestemming uit Den Haag Djokja te zullen innemen. Er werd daarbij geen rekening gehouden met de te verwachten negatieve internationale reacties. De Ministerraad in Den Haag was tot op het bot verdeeld en Beel dreigde met een regeringscrisis als de actie niet doorging. Pas toen de Verenigde Staten duidelijk maakten dat zij zich bij een militaire actie niet tegen internationale sancties zou verzetten, werd de militaire actie voorlopig afgeblazen. Ondertussen rommelde het door. Mede door een scherpe maritieme blokkade door Nederland
60
kampte het overgebleven gebied van de Republiek met serieuze voedseltekorten. De zuiveringsacties leidden soms tot ernstig wangedrag van Nederlandse militairen, zoals een moordpartij in het dorp Rawagede, nog recent in het nieuws. Op het schip de Renville vonden in december 1947 en januari 1948, onder leiding van de Commissie van Goede Diensten, onderhandelingen plaats tussen de verschillende partijen, waarbij een aantal principes werd afgesproken, zowel voor militaire kwesties als voor de toekomst van Indonesië. De Republiek deed daarbij belangrijke concessies, hetgeen Nederland kennelijk naar meer deed verlangen. Nieuwe deelstaten werden gesticht in de bezette gebieden en Nederland eiste dat het leger van de Republiek zou worden ontbonden. Ons land droomde daarbij kennelijk van een federaal Indonesië, waarin de Republiek was uitgeschakeld. De Republiek wenste hier natuurlijk niet aan mee te werken, wat Nederland op zijn beurt het argument gaf voor een militaire bliksemactie om Djokja te bezetten en de leiding van de Republiek gevangen te nemen. Zelfs de PvdAministers in het kabinet verzetten zich niet meer.
Misrekening Militair was deze tweede ‘Politionele Actie’, die in de nacht van 18 op 19 december 1948 begin, in eerste instantie een succes, maar politiek was het een ramp. De Nederlandse regering dacht van de Veiligheidsraad even geen last te hebben want die was op reces – natuurlijk een totale misrekening. De Verenigde Staten en Australië vroegen direct op 19 december om een spoedbijeenkomst van de Raad, die op 22 december in Parijs plaatsvond. Op 24 december deed de Raad een beroep op de strijdende partijen om de gevechtshandelingen te staken en de leiding van de Republiek vrij te laten. Nederland trok zich van deze oproep echter niets aan, tot ergernis van de Raad. Het gevolg was dat in verscheidene landen de KLM niet meer kon landen, terwijl havenarbeiders Nederlandse schepen boycotten. Uiteindelijk kwam het erop neer
VNFORUM 2010/3
dat de Veiligheidsraad een United Nations Commission for Indonesia (UNCI) opzette, met vérgaande bevoegdheden; hierdoor werd Nederland in feite onder curatele gesteld. Nederland moest opnieuw gaan onderhandelen en de soevereiniteitsoverdracht zou uiterlijk 1 juli 1950 moeten plaatsvinden. Belangrijk was daarbij dat de federalisten en de Republiek, die tot nu toe separaat met Nederland hadden onderhandeld, nu gezamenlijk gingen optreden. De ‘verdeel en heers’-politiek van Nederland ging daarbij dus ter ziele, mede als gevolg van de politionele acties. In 1949 sloeg ook in Nederland de sfeer om: men begon genoeg te krijgen van de oorlog. De door de Veiligheidsraad geëiste besprekingen leidden tot de welbekende Ronde Tafel Conferentie, die op 23 augustus 1949 begon en op 2 november 1949 eindigde. De soevereiniteitsoverdracht vond op 27 december 1949 plaats. De nieuwe staat werd ‘Republiek der Verenigde Staten van Indonesië’ gedoopt, met het Republikeinse leger als basis voor de Indonesische strijdmacht. Een onderbouwde conclusie van Herman Burgers is dat de uiteindelijke overeenkomst – met als basis Linggadjati – ook zonder de militaire acties had kunnen worden bereikt. Dat is een zure constatering, gezien de vele slachtoffers aan beide zijden. Het werd niet direct rustig na de soevereiniteitsoverdracht. Zo vonden er acties van Westerling c.s., opstanden van Molukkers en andere activiteiten plaats, die bij de Indonesische regering het gevoel gaven dat Nederland invloed wilde blijven houden. Mogelijk als reactie daarop werd al acht maanden later eenzijdig de federale staat opgeheven, dat door Nederland op zijn beurt als contractbreuk werd gezien. Maar het belangrijkste werd in de loop der tijd de kwestie Nieuw-Guinea, die de betrekkingen tussen beide landen langdurig zou verstoren. Voor Burgers is het duidelijk dat, puur juridisch gezien, ook Nieuw-Guinea op 27 december 1949 aan Indonesië was overgedragen, ook al
61
VNFORUM 2010/3
bleef dit onherbergzame gebied voorlopig nog onder Nederlands bestuur. Na een jaar zou deze zaak verder bekeken worden, maar ondertussen was de stemming in Nederland jegens Indonesië verslechterd. De hakken werden in het zand gezet en Nederland ging voor het eerst serieus aan de slag om Nieuw-Guinea te ontwikkelen. Minister van Buitenlandse zaken Luns speelde een belangrijke rol, waarbij hij de Ministerraad langdurig voorloog dat de Amerikanen Nederland militair tegen Indonesië zouden steunen. Soekarno begon steeds meer dreigende taal uit te slaan in zijn politiek van ‘Konfrontasie’, ook tegen Maleisië, maar toch vooral tegen Nederland. Na enkele schermutselingen in de vorm van Indonesische infiltraties in Nieuw-Guinea dreigde in 1962 oorlog, waartoe een forse vloot klaar lag in de Molukken.
Na veel overleg, ook in VN-verband en onder druk van de nieuwe Amerikaanse regering onder John Kennedy – waarbij zijn broer Robert een belangrijke rol speelde – ging Nederland uiteindelijk door de pomp. Om gezichtsverlies te voorkomen, werd Nieuw-Guinea op 1 oktober 1962 overgedragen aan een tijdelijk VNBestuur; op 1 mei 1963 nam Indonesië uiteindelijk het bestuur over. Het was een totale capitulatie van Nederland. Noot 1
In Alistair M.Taylor’s Indonesian Independence and the United Nations uit 1960 wordt een analyse gegeven van de VN-activiteiten en de kennelijke Nederlandse bedoelingen.
enten • Signalementen • Signalementen • Signa VN-rapporteur Quintana beschuldigt oliefirma’s van betrokkenheid bij misdaden tegen de menselijkheid
ingeschakeld om voor de veiligheid te zorgen. Dat leidde tot de genoemde misdaden tegen de plaatselijke bevolking, aldus VN-rapporteur Quintana. Bron: Huffington Post, 12 april 2010
Speciaal Rapporteur voor de Mensenrechten van de VN, Tomás Quintana, heeft buitenlandse oliemaatschappijen die in Myanmar opereren, ervan beschuldigd bij te dragen aan de schending van de mensenrechten in dat land. Chevron en Total (alsmede Thailands PTTEP) hebben een rol gespeeld bij allerlei misstanden, zoals dwangarbeid, moord, verkrachting en marteling. Bovendien gaat het meeste geld dat daarbij wordt verdiend regelrecht naar de junta, die Myanmar in zijn greep houdt. Tussen 2000 en 2008 hebben Total en Chevron $7,5 miljard uitgegeven voor de aanleg van pijpleidingen; dat geld verdween grotendeels in de zakken van de junta. Quintana vraagt om een onderzoek naar de in Myanmar gepleegde misdaden tegen de menselijkheid. De rol van de oliemaatschappijen is van belang als het om de aanleg van pijpleidingen gaat. Bij die aanleg werd het leger van Myanmar
FNV omarmt VN-beleggingsprincipes De Stichting Gemeenschappelijk Beleggingsfonds FNV, die de vermogens van de aangesloten vakbonden belegt, heeft zich in april 2010 aangesloten bij het zogenaamde UNPRI-initiatief van de Verenigde Naties. De UNPRI, de Principles for Responsible Investment, omvat zes principes die een richtlijn zijn voor vermogensbezitters en vermogensbeheerders die in hun beleggingsbeleid rekening willen houden met milieu, maatschappij en goed bestuur. Inmiddels hebben zich over de hele wereld ruim 730 organisaties bij UNPRI aangesloten. Bron: www.allepersberichten.nl, 18 mei 2010
62
VNFORUM 2010/3
INTERVIEW MET WILLEM VAN GENUGTEN
De wereld staat in brand; de wetenschap is aan zet door Adriënne Schillemans
Dat ontwikkelingssamenwerking efficiënter moet, dat geluid was al jaren te horen. Maar een mammoettanker verander je niet zo maar van koers, dat duurt even, zo legt Willem van Genugten, hoogleraar Internationaal Recht aan de Universiteit van Tilburg, uit. Vorig jaar september is hij herbenoemd als voorzitter van NWO-WOTRO, Science for Global Development (een tak van NWO die zich bezighoudt met wetenschappelijk onderzoek op het gebied van ontwikkelingsvraagstukken). Als wetenschapper werkt hij aan een project over de bevordering en bescherming van de rechten van inheemse volken. In het najaar van 2011 vindt aan de Universiteit van Tilburg een conferentie plaats die in kaart brengt wat er in veertig jaar tijd nu precies gebeurd is voor inheemse volken. Volgend jaar is het immers veertig jaar geleden dat de Verenigde Naties zich gingen inzetten voor de rechten van inheemse volken; dat heeft in 2007 geresulteerd in een Verklaring van de Rechten van Inheemse Volken.
WRR-rapport Van Genugten is enthousiast over het dit voorjaar uitgebrachte WRR-rapport over ontwikkelingssamenwerking ‘Minder pretentie, meer ambitie’. Het rapport benadrukt onder meer dat kennis van essentieel belang is voor ontwikkeling. Kennisoverdracht, het kunnen leren van andere landen, leidt meer en meer tot evidence-based beleid, zegt hij. ‘Wie goed beleid wil maken, moet ervoor zorgen zoveel mogelijk gebruik te maken van wetenschappelijke inzichten. Ik ben overwegend positief over dat rapport, omdat het enerzijds het idee van ontwikkelingssamenwerking omarmt en anderzijds kritiek laat horen dat het allemaal efficiënter moet en kan.’ Deze rode draad in het WRR-rapport is een gezonde manier van kijken, vindt Van Genugten. Een punt van kritiek heeft Van Genugten wél, namelijk het onderdeel over ‘kennis als mondiaal publiek goed’. ‘Dit onderdeel vind ik niet zo
heel sterk. Het benoemen van kennis als mondiaal goed is mooi. Je kunt zeggen: wij in Nederland hebben bijvoorbeeld kennis op het terrein van droogte resistente zaden, die ze in Wageningen maken en die gebruikt kunnen worden in Mauritanië. Wij maken medicijnen, al dan niet rechtstreeks of in licentie, die gebruikt kunnen worden om alle opkomende ziektes op het Afrikaanse continent te bestrijden. (Dat is het idee erachter). Die kennis is er, maar mag niét gebruikt worden. Of er zijn te veel praktische en juridische hobbels die aan het gebruik in de weg staan. En dat is wat de WRR niet goed aanpakt, namelijk het spreken over de bescherming en het ontsluiten van die kennis. Je zou kunnen zeggen: “die bescherming moet je juist loslaten, omdat het een common public good is”. Maar wanneer je dat helemaal los laat, zijn universiteiten en industrieën niet langer bereid ontwikkelingsgeld in die zaden en medicijnen te steken. Research en kennisontwikkeling zijn een hele grote component van wat be-
63
VNFORUM 2010/3
drijven uitgeven. Zeker in de landbouw-, medische en technologiesfeer (en zo zijn er nog wel een paar), waar je heel vaak hele lange ontwikkelingstrajecten hebt waar miljarden in omgaan. Als je dat niet netjes regelt, dan kun je wel mooie woorden spreken over kennis als public good, sympathiek en aardig, maar dan vergeet je de zakelijke kant ervan, namelijk dat kennis niet uit de lucht komt vallen.’
Willem van Genugten
Project NWO-WOTRO Om het bovenstaande hiaat te dichten heeft Van Genugten, als voorzitter van NWO-WOTRO, samen met vertegenwoordigers van een aantal universiteiten, ministeries en onderzoeksfinanciers, een heel groot project opgezet dat juist gaat over de rol van het intellectuele eigendom in ontwikkelingssamenwerking. Het project wordt gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en NWO-WOTRO; er werken nu zeven postdocs, met name uit Nederland, Zuid-Afrika en Oeganda, en acht stuurgroepleden aan mee. De stuurgroep bestaat uit mensen vanuit de hele wereld. Dit is een project dat inzicht moet geven in dit soort vragen, licht Van Genugten toe. ‘Er is al wel een heleboel geregeld door de tijd heen, maar we willen ook weten waarom het dan niet werkt. We nemen het geldend recht en praktijksituaties in ontwikkelingslanden als uitgangspunt en onderzoeken waarom het dan niet werkt, en brengen dat in kaart. Daar komt van alles en nog wat uit. Het project moet over een klein jaar klaar zijn en we zullen zeker eindigen met aanbevelingen dat de wetgeving op een aantal punten aangepast moet worden en dat er dan ook inderdaad toezicht op de naleving van de wetgeving moet komen. Maar belangrijker nog is het praktische vermogen om op een efficiënte manier van intellectuele eigendomsrechten gebruik te leren maken. Het zit hem ook in belangrijke mate in politieke wil en kennis. Wetgeving omtrent intellectuele eigendom is voornamelijk toegankelijk voor
advocaten van ondernemingen uit het Noorden die gespecialiseerd zijn in het intellectuele eigendom. Zij snappen de teksten en weten die optimaal te gebruiken. Als er dan met contracten wordt gewerkt en je bent een Oegandees bedrijf en je moet de strijd aanbinden met een advocaat uit het Noorden, dan hebben we het toch iets te ingewikkeld gemaakt.’
Hetzelfde geldt voor ambtenaren van ministeries in veel ontwikkelingslanden. Van Genugten begrijpt ook wel dat voor iemand uit Oeganda, die ook nog het zeerecht en nog een paar andere zaken moet doen, het een heel karwei is al die wetgeving omtrent intellectuele eigendom te kennen. Aan het project doen drie landen mee, te weten Zuid-Afrika, Oeganda en Kenia. Over Zuid-Afrika maakt Van Genugten zich niet zoveel zorgen. De Universiteit van Kaapstad heeft al een eigen private onderzoeksinstelling, die zeer up-to-date is. Als de Zuid-Afrikaanse overheid een probleem heeft, vraagt zij aan het private researchcentrum om advies. Het kan niet meer zo zijn dat ze daar op gebrek aan kennis stuiten of dat ze die kennis niet zo kunnen vertalen dat de economische belangen van ZuidAfrika er niet mee gediend worden. Wat betreft Oeganda en Kenia heeft Van Genugten nog wel zorgen. Er is een enorme bereidheid dit soort zaken te leren. Je ziet dat er wel algemene kennis aanwezig is in researchcentra, maar zodra het specifieker wordt, dan krijgen ze het moeilijk en kun je aanwijzen op welke fronten zij het gaan verliezen. Daarom worden deze mensen uit Afrika in dit project geschoold, legt Van Genugten uit. ‘Het project duurt twee jaar en we werken met vijf postdocs uit Afrika. Dit is al een stukje scholing, maar daarnaast komt er een curriculum en wellicht een expertisecentrum waar mensen uit ontwikkelingslanden naartoe kunnen om hun kennis op het gebied van de wetgeving te vergroten, waardoor zij hun eigen economische belangen beter kunnen verdedigen.’
64
Verdedigen belangen ook van belang voor inheemse volken Een van de onderzoeksprojecten van Van Genugten richt zich op de positie van inheemse volken. De laatste tijd zijn inheemse volken weer veelvuldig in het nieuws doordat multinationals en sommige overheden, in de strijd om grondstoffen (of de winning ervan), inheemse volken geen (eigendoms-)rechten toekennen. Al veertig jaar strijden inheemse volken voor zowel individuele als collectieve rechten. Dit komt doordat – zo betoogt Van Genugten, die eveneens lid is van het Comité voor de Rechten van Inheemse Volken van de International Law Association (ILA) – staten bij de Vrede van Westfalen en na de Tweede Wereldoorlog goed voor zichzelf hebben gezorgd. ‘Staten stonden aan het stuurwiel en staten hebben door de tijden heen aan individuen allerlei rechten gegeven die in mensenrechtenverdragen zijn opgenomen. Minderheden en inheemse volken zijn daarbij in een soort vacuüm terechtgekomen. Jarenlang is hun rechtssubjectiviteit ontkend en konden ze geen dragers van rechten zijn. Uiteindelijk heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2007 de Verklaring van de Rechten van Inheemse Volken aangenomen. Deze Verklaring zal inzet worden van een conferentie die volgend najaar aan de Universiteit van Tilburg wordt gehouden. We gaan dan bekijken wat er in veertig jaar tijd terecht is gekomen van de bescherming van inheemse volken en welke rol de Verklaring uit 2007 kan spelen. Uiteraard beschikken individuele leden van deze inheemse volken over gewone mensenrechten, maar daarnaast beschikken ze als collectiviteit, als volk als zodanig, ook over landrechten en over het recht op zelfbeschikking. Over het rechtskarakter van de Verklaring uit 2007 is soms nogal ‘flauw’ gedaan: “het is maar een verklaring”. In mijn artikel over “The Protection of Indigenous Peoples on the African Continent”, dat begin dit jaar is gepubliceerd in The American Journal of International Law, geef ik aan wat een Declaration eigenlijk is in internationaal-rechtelijke termen en wat je nu ook al ziet is dat de
VNFORUM 2010/3
Verklaring al een aantal keren gebruikt is in nationale staten als bron van recht. Het is gewoonterecht aan het worden. Dat is eigenlijk heel mooi,’ zegt Van Genugten. Wij als ILA Comité voor de Rechten van Inheemse Volken hebben een rapport in de maak, zo gaat Van Genugten verder, waarvan een eerste draft wordt besproken tijdens de ILA-bijeenkomst van augustus 2010 in Den Haag. Dat rapport gaat over het juridische karakter van al die artikelen uit de Verklaring van de Rechten van Inheemse Volken. Het is de bedoeling het rapport daarna om te werken tot een boek en daarin precies aan te geven hoe het in al die tijden gelopen is met de bescherming van de rechten van inheemse volken en waar we nu staan. Daarna moet voor elke gebruiker van de Verklaring helder zijn wat al gewoonterecht is, wat er nog niet juridisch vastligt en wat de politieke wensen zijn, aldus Van Genugten.
Institute for Global Justice Volgens Van Genugten heeft Nederland een grote rol te spelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. ‘De vraag was alleen “hoe kan Nederland zijn eigen historie op het vlak van internationaal recht en de rule of law, en van de interactie tussen juridische en economische vragen die hierop betrekking hebben veel beter uitbuiten?” Het nu demissionaire kabinet vond dat ook en steunde het voorstel voor de oprichting van een Institute for Global Justice, te vestigen in Den Haag. Het heeft aan dit instituut een bedrag van 17,5 miljoen euro toegekend, voortkomend uit aardgasbaten. In december moet er een gebouw, een Dean, een Raad van Toezicht en inhoud zijn. Er zal dan een publieke presentatie worden gehouden, zodat Nederland kennis kan maken met dit nieuwe instituut.’ Van Genugten maakte deel uit van de Commissie van drie die het onderliggende plan heeft voorbereid. Van Genugten: ‘De commissie heeft vastgesteld dat Den Haag en de Nederlandse universitaire wereld op dat vlak veel te bieden hebben,
65
VNFORUM 2010/3
PROTECTION OF INDIGENOUS PEOPLES ON THE AFRICAN CONTINENT: CONCEPTS, POSITION SEEKING, AND THE INTERACTION OF LEGAL SYSTEMS By Willem van Genugten in The American Journal of International Law, Vol. 104, No. 1, January 2010 Introduction of the article: African indigenous peoples confront gross human rights violations, both on the macrolevel of the peoples as a whole, and on the microlevel of individuals belonging to them. The violations relate to such issues as the right to self-determination; the ownership of land and natural resources, as part of their right to life; the existence of distinct political and economic institutions; discrimination; and lack of access to justice. This article focuses on whether the Declaration on the Rights of Indigenous Peoples as adopted in 2007 by the United Nations General Assembly, might be instrumental in helping to solve these problems. To that end, the article analyzes the views that African governments expressed on indigenous issues during the drafting and adoption of the Declaration, and as corrected and supplemented by the African Commission on Human and Peoples’ Rights. At the same time, it addresses the issues of defining indigenous people and the applicability of the concept of ‘first inhabitants’ to the African situation; the right to self-determination and the related question of preferential treatment; the ownership of land and natural resources, and in that context the issue of collective rights; and the establishment of distinct political and economic institutions. It then reflects on the legal character of the 2007 Declaration and describes some national cases in which it has already figured. Finally, with a view to broadening the perspective on the issues listed above, the article examines an example of national legal practice more closely, the case law of the South African Constitutional Court, which has served as a laboratory for testing the tension between indigenous law and international and national law.
maar dat de kennis erg versnipperd is en dat veel kennisinstellingen vooral hun eigen belangen najagen. Den Haag zou véél meer kunnen betekenen wanneer het een instituut heeft dat als het ware als een spin in het web functioneert, met gebruikmaking van de contacten met andere kennisinstituten, universiteiten, en noem maar op – waar ook in Nederland en daarbuiten. Met andere woorden: de krachten bundelen, terwijl iedereen nog steeds blijft doen waar hij goed in is. De kern zit hem in multifunctionaliteit en multidisciplinariteit. Dat er vragen binnen kunnen komen vanuit de hele wereld en dat men in het Institute for Global Justice bekijkt welk instituten of welke universiteiten het meest geschikt zijn om met hun gebundelde expertise het desbetreffende probleem ter hand te nemen. Zo kunnen er misschien in Den Haag twee mensen zitten met expertise op het terrein van de vraagstelling, maar misschien ook een paar in Tilburg, Leiden, Wageningen en noem maar op. Die moeten elkaar dan vinden en het nieuwe instituut kan daarbij helpen. Ook moeten we ons niet meer blind staren op het internationale recht of op veiligheid en ontwikkeling alleen, benadrukt Van
Genugten. Multifunctionaliteit en multidisciplinariteit betekenen dat je de dingen veel meer in interactie gaat zien. Heel veel vragen, conflicten die optreden, kun je niet alleen tegemoet treden met internationaal recht. Dat is razend geduldig. Het gaat ook om de koppeling van juridische verworvenheden en rechtsontwikkeling aan economische ontwikkeling en ontwikkeling in het algemeen, en aan een scherp inzicht over hoe vredes- en veiligheidsvraagstukken het beste kunnen worden aangepakt. Dat lijken mij de grootste uitdagingen voor de komende decennia.’
Prof. mr. W.J.M. (Willem) van Genugten (geb. 1950) is Hoogleraar Internationaal Recht, Faculteit Rechten, Universiteit van Tilburg; Buitengewoon Hoogleraar Internationaal Recht, North-West University, ZuidAfrika; Senior Researcher, International Victimology Institute Tilburg INTERVICT (Onderzoeksproject : African indigenous peoples: from victimization to empowered actors); Gasthoogleraar Minnesota Law School, USA;en Voorzitter Commissie Rechten van de Mens van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Zie: http://www.tilburguniversity.nl/webwijs/show/ ?anr=669458&lang=en
66
VNFORUM 2010/3
N I E U W S U I T D E
V E R E N I G D E N AT I E S
CITES zou biodiversiteit beter moeten kunnen bewaken De poging van de Verenigde Naties om de handel in beschermde dieren en planten in te dammen, is slechts gedeeltelijk geslaagd. Dit blijkt uit een interview met de scheidende secretarisgeneraal van CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora), de Nederlander Willem Wijnstekers in de Volkskrant van 24 april jl. Volgens Wijnstekers, die sinds 1978 werkzaam is geweest voor CITES, zijn er alleen successen geboekt als het gaat om soorten die commercieel niet interessant (meer) zijn. CITES is in 1973 ontstaan en is organisatorisch een onderdeel van de UNEP, het UN Environment Programme. Een van de taken van CITES is het waarborgen van de implementatie van de Conventie. CITES organiseert daartoe conferenties van de 175 aangesloten landen en van de bijeenkomsten van de permanente comité’s. Verder steunt CITES landen bij het tot stand brengen van wetgeving, het doen van wetenschappelijk onderzoek en bij trainingsprogramma’s. Ook zelf doet de organisatie aan wetenschappelijk onderzoek en technische studies die betrekking hebben op de Conventie; dit alles moet leiden tot Blauwvintonijn
aanbevelingen op het gebied van natuurbeheer. Het houdt lijsten bij van de soorten die met uitsterven worden bedreigd en bereidt resoluties en beslissingen voor van de conferentie van deelnemende landen. Jaarlijks wordt er rapport uitgebracht over de stand van zaken en over de verrichte werkzaamheden. In theorie moeten CITES-besluiten gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens over soorten, maar tegenover economische belangen legt de wetenschap het meestal af, aldus Wijnstekers in het interview. ‘Daar komt bij dat wetenschappers uit landen met een zeker belang vaak niet onafhankelijk zijn. Een visserijbioloog die zijn baan wil houden, moet niet zeuren.’ De driejaarlijkse CITES-conferentie, waar besloten wordt in welke soorten de handel geheel verboden dan wel beperkt moet worden, is volgens Wijnstekers een circus, waar opportunisme hoogtij viert. Iedereen laat zich leiden door het eigen economisch belang. In Europa pleit men graag voor behoud van diersoorten in Afrika, terwijl een land als Frankrijk de beren in de Pyreneeën laat afschieten omdat die een bedreiging vormen voor de schapen van de boeren. Een structureel probleem is dat alle aangesloten landen voorbehouden kunnen maken, als het ze zo uitkomt. Dat geldt bijvoorbeeld voor Noorwegen, IJsland en Japan inzake de walvisjacht. De stemmingen in de conferenties zijn geheim, opdat NGO’s niet kunnen vaststellen tegen welk land actie gevoerd zou moeten worden. Op de lijsten van het CITES staan 5.000 diersoorten en 29.000 plantensoorten, maar soms
67
VNFORUM 2010/3
ook niet-bedreigde soorten die tot een groep behoren waarvan sommige onderdelen wél bedreigd worden. Dat werkt verwarrend. In de praktijk wordt maar vijf procent van de handelswaar op verboden soorten gecontroleerd. Daarnaast bloeit de georganiseerde criminaliteit, die in actie komt als bepaalde soorten schaars zijn geworden. Zo is het volgens Wijnstekers bij de handel in kaviaar vechten tegen de bierkaai. ‘De Russische maffia heeft boten die tweemaal zo snel zijn als die van de politie, en als dat niet helpt zetten ze geld in, of wapens.’ Er zijn ook successen te melden, bijvoorbeeld als het gaat om een bepaalde lama-soort, de olifant en de nijlkrokodil. Hun aantallen zijn, sinds het handelsverbod geldt, aanzienlijk gestegen. Maar voor wat betreft de blauwvintonijn heeft CITES volgens Wijnstekers duidelijk gefaald. De achteruitgang van de biodiversiteit heeft de organisatie niet kunnen stoppen, maar iets beters is er niet. CITES beschikt over te weinig middelen en dat leidt dan tot het verwijt dat de Walvisvangst op de Faerör-eilanden in 2006
kennis ontbreekt. Zo voorkomt men ‘dat we ons echt met die vissen gaan bezighouden’, aldus Wijnstekers. Het jaarlijkse budget van CITES bedraagt thans 6 miljoen dollar. Er zijn 23 mensen bij de organisatie werkzaam, maar geld om vacatures op te vullen ontbreekt. Er is geen geld voor werkbezoeken, laat staat voor handhaving: ‘[W]e hebben welgeteld één ex-politieman die landen adviseert over smokkel en strijd tegen commerciële netwerken.’ Het advies van het walviscomité om het verbod op de commerciële walvisvaart na 24 jaar op te heffen, vormt in dit verband geen goed bericht. De actiegroepen zijn weer in staat van paraatheid gebracht. CHJ Bronnen: CITES: www.cites.org/eng/disc/sec/index.shtml; de Volkskrant, 24 april 2010: Ben van Raaij, ‘Als een soort beschermd wordt, is het omdat er geen geld mee gemoeid is’, in: de Volkskrant, 24 april 2010.
68
VNFORUM 2010/3
MAX VAN DER STOEL-LEZING NATIONALE OMBUDSMAN BRENNINKMEIJER
‘Verdwijnende mensenrechten in Nederland’ In de Max van der Stoel-lezing maakte de Nationale Ombudsman, dr. Alex F.M. Brenninkmeijer, op 10 december 2009 met een drietal voorbeelden duidelijk dat de mensenrechten niet echt leven in Nederland als het gaat om de praktijk van alle dag.* ‘Nederland wil internationaal voorop lopen op het gebied van de mensenrechten en dan heb je zelf een naam hoog te houden.’ De Ombudsman citeert hierbij een lezing van minister van buitenlandse zaken Verhagen, die verder zegt: ‘(... ) ik kan alleen met goed fatsoen anderen aanspreken op hun gedrag, als Nederland zelf zijn zaken ook goed op orde heeft’ en ‘Mensenrechten zijn dus niet iets dat ver weg is, mensenrechten zijn dichterbij dan je denkt’. Dat brengt Brenninkmeijer tot de vraag ‘hoe “nabij” de mensenrechten voor de Nederlandse overheid in de praktijk zijn’. De Ombudsman constateert dat het begrip mensenrechten bij het behandelen van praktijkgevallen meestal niet aan de orde komt en men vaak alleen denkt in termen van management-, organisatie- en communicatieproblemen, zonder dat de vraag aan de orde komt of de mensenrechten niet in bepaalde gevallen geschonden zijn. Zo gaat het ook in zijn eerste voorbeeld, te weten de strandrellen in Hoek van Holland, om mensenrechten, en wel om het recht op leven, zowel van de betrokken politiemensen als voor de omstanders én de hooligans die de rellen veroorzaakten. In het tweede voorbeeld gaat het om de rechten van het kind, waarbij naar de mening van de Ombudsman te veel wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de Raad van de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg, aan wier oordeel veel wordt overgelaten, altijd even goed
hun werk doen. De rechter gaat daar in de praktijk wel van uit, en dat niet altijd terecht. De rechter baseert zich op het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Strafrecht, maar ‘of er in bepaalde situaties rechten van kinderen geschonden worden, [blijft] ten onrechte buiten de juridische procedure. Gelet op de beperkte waarborgen die de slecht georganiseerde Jeugdzorg te bieden heeft, zou de rechter steeds de rechten uit het VN Kinderrechtenverdrag en het EVRM als uitgangspunt van beoordeling moeten kiezen’, aldus Brenninkmeijer. Het derde voorbeeld komt uit de gezondheidszorg. De Ombudsman komt hierbij tot de conclusie dat de overheid niet ontslagen wordt van haar taak het recht op gezondheid te waarborgen, ook al zijn zorginstellingen in veel gevallen geprivatiseerd. Immers, ‘dat betekent (...) niet dat de overheid haar verantwoordelijkheid kan privatiseren, zeker nu het gaat om verantwoordelijkheden die voortvloeien uit mensenrechten’. Volgens de Minister van VWS bestaat een dergelijk – verabsoluteerd – recht op gezondheid niet, net zo min als een ‘recht op werk of op geluk’. Voor ingrijpen door de overheid in bijzondere gevallen zou er een bijzondere wettelijke basis moeten zijn. ‘Wat (...) ontbreekt’, aldus Brenninkmeijer, ‘is een reflectie op de vraag welke betekenis het toezicht van de
69
VNFORUM 2010/3
Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft voor de bescherming van grondrechten. Naar mijn oordeel heeft de Inspectie een taak te vervullen wanneer door bijvoorbeeld ernstige incidenten in zorginstellingen mensen in hun gezondheid en hun integriteit geschonden worden. (...) Laat de Inspectie die taken liggen, dan geeft de staat onvoldoende inhoud aan de grondrechten die hier van belang zijn.’ Volgens de Ombudsman maken de voorbeelden duidelijk ‘dat er ernstige problemen zijn met de uitvoering, daar waar recht en werkelijkheid elkaar tegenkomen. De toepassing van mensenrechten wordt gehinderd doordat er bij concrete voorvallen onvoldoende aandacht is voor vragen die vanuit het mensenrechtenperspectief gesteld kunnen en moeten worden. Het meest opvallende is dat de mensenrechten in analyses, rapporten en debatten in Nederland veelal buiten beeld blijven.’ Brenninkmeijer heeft zijn hoop gevestigd op het Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens, dat er eindelijk aan schijnt te komen. Hoewel hij ook hoopt dat een volgend kabinet daar meer inhoud aan geeft dan het kabinetBalkenende IV, die dit onderwerp met weinig enthousiasme heeft aangepakt. [De VN hadden de lidstaten al in 1993 opgeroepen een onafhan-
kelijk mensenrechteninstituut op te richten.] Volgens Brenninkmeijer kan bij de oprichting aan de volgende thema’s gedacht worden: •
•
•
•
Het versterken van de rol die mensenrechten spelen in het publieke debat en de politieke besluitvorming over concrete maatschappelijke vraagstukken. Het betrekken van mensenrechten bij opdrachten aan onderzoekscommissies naar aanleiding van incidenten. Het bevorderen van het meer systematisch betrekken van mensenrechten (en ook kinderrechten) bij nationale rechtspraak, juist waar recht en werkelijkheid uit elkaar dreigen te lopen. Het bevorderen van de naleving van mensenrechten in de uitvoering, juist waar het kwetsbare groepen betreft.
‘Het kan naar mijn mening geen kwaad wanneer Nederland zelf in de spiegel kijkt en werk maakt van een consistent mensenrechtenbeleid,’ aldus de Nationale Ombudsman tot slot. CHJ Noot * In het Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten, jrg.35, nr 3, mei 2010, blz. 277 e.v. is een bewerking van deze lezing, inclusief de uitgeschreven voorbeelden, terug te vinden.
enten • Signalementen • Signalementen • Signa Slechte arbeidsomstandigheden bij Japans ontwikkelingswerk De Speciale Rapporteur inzake de mensenrechten van immigranten, Jorge Bustamante, signaleert dat mensen die in Japan terechtkomen via een door de regering geleid trainingsprogramma, te maken hebben met wijdverbreid racisme en discriminatie. Bustamante dringt er bij de Japanse regering op aan de immigranten meer bescherming te bieden. Hij sprak met immigranten, ambtenaren en acade-
mici. Via de Japan International Training Cooperation Organization (JITCO) zijn meer dan 400.000 ongeschoolde arbeiders uit vijftien ontwikkelingslanden Japan binnengekomen om daar een opleiding te genieten die zij daarna in hun landen van herkomst kunnen gebruiken. Waar ze tegenaan lopen zijn exploitatie tegen lage beloningen, slechte gezondheidszorg, arbeidsomstandigheden en kinderopvang. De VN-Rapporteur zal zijn bevindingen voorleggen aan de Mensenrechtenraad. Bron: Jurist, 1 april 2010
70
Wereldbank en IMF wijzigen stemquota De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hebben het stemrecht in hun organisaties enigszins aangepast ten bate van India en China. India krijgt nu 2,91% van de stemmen en China 4,42% (in plaats van de 2,77% die beide landen hadden). De belangrijkste stemmenblokken zijn nu: de Verenigde Staten (15,85%), Japan (6,84%), China (4,42%), Duitsland (4%), Frankrijk (3,75%) en het Verenigd koninkrijk (3,75%). India staat nu op de zevende plaats. Zuid-Afrika toonde zich teleurgesteld over de nieuwste wijziging, waarvan overigens geen schokkend resultaat wordt verwacht. Het stemrecht is in principe voor alle landen gelijk, maar de financiële bijdrage aan de organisatie van een lidstaat levert extra stemmen op. Bron: GPF: Al Jazeera, 26 april 2010
VN-Comité: Nederland schiet tekort in bestrijding rassendiscriminatie De Nederlandse regering heeft op een aantal punten gefaald in de bestrijding van rassendiscriminatie. Dat concludeert het Comité dat toezicht houdt op de naleving van het VN-verdrag tegen rassendiscriminatie (CERD) in zijn Concluding Observations over Nederland, die op 16 maart jl. zijn gepubliceerd. In het bijzonder de Wet Inburgering Buitenland (WIB) vormt een probleem. Deze zou volgens het CERD-Comité tot discriminatie kunnen leiden tussen westerse en niet-westerse immigranten. Verder baart de positie van allochtone vrouwen op de arbeidsmarkt en de segregatie in scholen het CERD-Comité zorgen. Het Comité raadt de Nederlandse regering aan om het inburgeringsexamen in het buitenland niet (alleen) verplicht te stellen in niet-westerse landen. Daarnaast adviseert het Nederland concrete stappen te ondernemen
VNFORUM 2010/3
om personen, en in het bijzonder kinderen, zonder geldige verblijfsstatus niet langer in vreemdelingenbewaring te nemen. Voorts betreurt het Comité dat Nederland, ondanks zijn expliciete toezegging, sinds 2003 geen nieuw nationaal actieplan tegen racisme heeft opgesteld, te meer omdat in Nederland, net als in andere landen, sprake is van steeds meer polarisatie tussen bevolkingsgroepen in de samenleving. Bron: Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten (NJCM-Bulletin), jrg. 35 nr. 3, mei 2010, blz. 305/306.
Doodvonnissen in 2009 Volgens het jaarlijkse rapport van Amnesty International over de doodstraf hebben meer dan tweederde van alle staten in de wereld de doodstraf afgeschaft; 58 landen handhaafden de doodstraf, maar de meeste maakten er geen gebruik van. Van 18 landen is bekend dat zij executies hebben uitgevoerd, waarbij in het totaal 714 mensen om het leven werden gebracht. Hierbij zijn niet inbegrepen de duizenden doodvonnissen die waarschijnlijk in China zijn voltrokken. Beijing weigert nog altijd cijfers hierover prijs te geven. In de meeste gevallen wordt het voltrekken van een doodvonnis als staatsgeheim beschouwd en is berichtgeving daarover in de meeste gevallen strafbaar. De executies in 2009 die bekend zijn, zijn voltrokken in: Bangladesh (3), Botswana (1), China (+), Egypte (ten minste 5), Iran (ten minste 388), Irak (ten minste 120), Japan (7), Libië (ten minste 4), Maleisië (+), Noord-Korea (+), Saoedi-Arabië (ten minste 69), Singapore (1), Soedan (ten minste 9), Syrië (ten minste 8), Thailand (2), de Verenigde Staten (52), Vietnam (ten minste 9) en Yemen (ten minste 30). In 2009 was het de eerste keer in de moderne geschiedenis dat de doodstraf in heel Europa is afgeschaft. Twee Afrikaanse landen, Burundi en Togo, schaften vorig jaar de doodstraf af. In Kenia is sinds 1987 geen doodvonnis meer voltrokken. In veel landen is de doodstraf omgezet in gevan-
VNFORUM 2010/3
genisstraf. In Kenia betrof dit zelfs meer dan 4.000 mensen. Evenals in de voorafgaande jaren werden in Azië meer doodvonnissen voltrokken dan elders in de wereld, maar dat heeft dan vooral betrekking op China. India heeft sinds 2004 geen vonnis meer voltrokken. In Vietnam waren dat er negen, maar het aantal misdrijven waarop de doodstraf staat, is daar drastisch verminderd. In Japan werden tot september 2009 zeven mensen ter dood gebracht, maar na het aantreden van de nieuwe regering van de Democratische Partij zijn geen doodstraffen meer voltrokken. Noord-Korea was het enige land buiten het Midden-Oosten waar doodvonnissen in het openbaar worden voltrokken. Het aantal is onbekend. De Verenigde Staten waren, op St Kitts en Nevis na, het enige land op het Amerikaanse Continent waar doodvonnissen worden uitgevoerd. Wel werden er ten minste 123 mensen hier en elders op het continent ter dood veroordeeld, van wie ten minste 105 in de Verenigde Staten. Wel neemt het aantal executies ook daar af. De meeste vonden plaats in de staat Texas (24). In 1994 werden in de Verenigde Staten nog 328 mensen ter dood veroordeeld. Dat aantal is de laatste tien jaar met 60% verminderd. Bron: Rapport over doodstraf van Amnesty International
Inheemse volkeren bijeen in New York Van 19 t/m 30 april vond in New York de negende conferentie plaats van het UN Permanent Forum on Indigenous Issues (UNPFII), een adviesorgaan van de ECOSOC. Het speciale thema dit jaar was ‘Indigenous peoples: development with culture and identity’. De Boliviaan Carlos Mamani Condori, voorzitter van het Forum, betoonde zich optimistisch over de toekomst van de inheemse volkeren, hoewel er op de conferentie genoeg geklaagd werd over de grote ontwikkelingsprojecten waarbij de inheemse volkeren van hun land verdreven worden en hele gemeenschappen naar elders
71
worden verplaatst, o.a. om plaats te maken voor plantages voor biobrandstoffen, nationale parken en winningsgebieden of waterprojecten en stuwdammen. Men was wel verheugd over de belangstelling die de conferentie getrokken had. Een record aantal van 15 regeringen had aan het Forum rapport uitgebracht over de situatie waarin de inheemse volkeren zich in hun land bevinden. De regeringen van Bolivia en Paraguay namen deel aan de eerste dialoog die ooit met regeringen gehouden is, over de positie van de Guarani, een inheems volk wiens taal op veel plaatsen in Latijns-Amerika gesproken wordt en in Paraguay zelfs door 94% van de bevolking (ook in het Nederlands komen woorden uit het Guarani voor: ananas, jaguar, petunia, tapioca en toekan). Een vertegenwoordiger van Brazilië nam deel aan een panel van deskundigen over de bosbouw. NieuwZeeland verklaarde zich bereid de Declaration on the Rights of Indigenous Peoples te onderschrijven; Canada en de Verenigde Staten kondigden soortgelijke stappen aan. Deze Verklaring werd op 13 september 2007 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen met 144 stemmen voor en de hier genoemde landen plus Australië tegen. In deze Verklaring wordt de gelijkheid van alle mensen nogmaals bevestigd, in het bijzonder dat ‘all doctrines, policies and practices based on or advocating superiority of peoples or individuals on the basis of national origin or racial, religious, ethnic or cultural differences are racist, scientifically false, legally invalid, morally condemnable and socially unjust....’
72
Wat een slechte invloed heeft gehad op de betrekkingen tussen de inheemse volkeren en de nieuwkomers is, zo zei Mamani na afloop op de persconferentie, de ‘Doctrine of Discovery’ die door de koloniserende mogendheden werd gehanteerd. Daarmee claimden zij het recht op de ‘nieuw ontdekte landen’ met voorbijzien van de mensen die daar allang woonden. Bronnen: Persconferentie: http://www.un.org/News/briefings/docs /2010/100430_Indigenous.doc.htm United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples http://www.un.org/esa/socdev/unpfii/docume nts/DRIPS_en.pdf
ICC: Soedanese president in Kenia Het Internationaal Strafhof heeft de VNVeiligheidsraad en de Vergadering van lidstaten van het ICC gerapporteerd over het bezoek van de Soedanese president Omar al-Bashir aan Kenia op 27 augustus. Kenia is aangesloten bij het Statuut van het ICC en heeft derhalve de plicht personen die vervolgd worden door het Hof te arresteren, als zij op zijn grondgebied komen. Al-Bashir was in Kenia om de ondertekening van de nieuwe grondwet bij te wonen. In juli bracht de Soedanese president ook al ongehinderd een bezoek aan een andere lidstaat van het ICC, t.w. Tsjaad. Ook daarover is rapport uitgebracht door het Hof. Bron: Jurist, 28 augustus 2010
VN-leger in Congo biedt burgers geen bescherming De meer dan 20.000 blauwhelmen die in Congo gelegerd zijn, bleken zijn opnieuw niet in staat gebleken de burgers bescherming te bieden toen 200 tot 400 rebellen op 16 km afstand van een VN-legerkamp in het oosten van Congo de burgers van Luvungi overvielen en daarbij bijna 200
VNFORUM 2010/3
vrouwen en jongens verkrachtten. De aanval, die van 30 juli tot 4 augustus aanhield, veroorzaakte grote paniek onder de inwoners. Luvungi ligt in een landbouwgebied, waar echter ook allerlei mineralen gevonden worden. De vredestroepen hoorden pas twee weken later over de aanval. De VN-Veiligheidsraad heeft zijn verontwaardiging uitgesproken over het gebeuren en geëist dat de slachtoffers recht wordt gedaan. De Congolese regering vroeg eerder dit jaar om terugtrekking van de $1,35 miljard kostende legermacht van de VN, omdat deze niet in staat is gebleken de burgers te beschermen. Bron: GPF: Mail & Guardian Online, 24 augustus 2010; Jurist, 27 augustus 2010
Internationaal Gerechtshof over Kosovo Het Internationaal Gerechtshof (IGH) kwam op 22 juli jl. tot de uitspraak dat de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in 2008 geen schending betekende van het internationaal recht. Servië, dat de zaak aanhangig had gemaakt, stelde dat VN-resolutie 1244 van 10 juni 1999, die een einde maakte aan de oorlog in Kosovo, de grenzen van het land had vastgelegd en dat Kosovo daarbij nadrukkelijk was inbegrepen (er werd daarin alleen gesproken over de autonomie van Kosovo binnen de Federale Republiek van Joegoslavië, waarvan de soevereiniteit en de territoriale integriteit in het Akkoord van Rambouillet was vastgelegd). Volgens Kosovo betekende dat niet dat de mogelijkheid tot afscheiding van het gebied van Joegoslavië was uitgesloten. Volgens het IGH verbiedt het internationaal recht niet dat een land eenzijdig de onafhankelijkheid afkondigt. De uitspraak is niet bindend, maar kan vérstrekkende gevolgen hebben voor andere landen met gebieden die naar onafhankelijkheid streven. Servië werd in dit juridisch conflict gesteund door een meerderheid binnen de VN, waartoe Rusland, China en Spanje behoren. Kosovo vond
73
VNFORUM 2010/3
vooral steun bij de Verenigde Staten en de meeste Europese landen. Kosovo hoopte dat de uitspraak van het IGH zou leiden tot erkenning van het land door Servië en de vele andere staten die nog niet tot erkenning van Kosovo zijn overgegaan. De Servische president Boris Tadi hield echter vol dat Servië (als opvolger van Joegoslavië) de onafhankelijkheid van Kosovo nimmer zal erkennen en zei dat de uitspraak van het Hof slechts sloeg op de vraag of de onafhankelijkheidsverklaring al dan niet het internationaal recht schond, en niet op de vraag of de afscheiding wettig was. Een week later stemde de Servische Nationale Vergadering met 192 tegen 26 stemmen tégen de erkenning van Kosovo. Het parlement in Belgrado riep op tot een vreedzame oplossing van het geschil, in lijn met de Servische Grondwet. De Servische regering kondigde aan de zaak in september aan de Algemene Vergadering van de VN te zullen voorleggen. Bronnen: Jurist, 22 juli 2010:, ‘ICJ rules Kosovo independence declaration did not violate international law’ Jurist, 27 juli 2010: ‘Serbia parliament rejects Kosovo independence in perpetuity’
ICC: definitie van agressie De Review Conference of the Rome Statute, die in Kampala is gehouden, heeft een definitie van de misdaad van agressie aan het Statuut van het Internationaal Strafhof (ICC) toegevoegd. Krachtens het daartoe strekkende amendement blijft de VN-Veiligheidsraad de eerst aangewezen instantie als het gaat om de vraag of er agressie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden. Als de Raad er niet in slaagt tot een besluit te komen, is de Hoofdaanklager van het ICC bevoegd een onderzoek in te stellen, op eigen initiatief of op verzoek van een van de staten die partij zijn bij het Statuut. De Veiligheidsraad kan zo’n onderzoek een halt toeroepen middels een resolutie die iedere 12 maanden opnieuw ingediend moet worden. Het onderzoek van de ICC-Hoofd-
aanklager strekt zich niet uit tot partijen die geen staat vormen, terwijl staten zich van zo’n onderzoek kunnen vrijwaren door het indienen van een verklaring bij het ICC waaruit blijkt dat de desbetreffende staat de jurisdictie van het Hof ten aanzien van de misdaad van agressie niet aanvaardt. Dit geldt niet voor het geval het de Veiligheidsraad is die vastgesteld heeft dat er van agressie sprake is. De nieuwe toevoeging aan het ICC-Statuut wordt op zijn vroegst in 2017 van kracht. De Conferentie was overigens verdeeld over de aanname van het amendement, omdat sommigen bang waren dat bepaalde acties, zoals het bombardement op Servië om de onafhankelijkheid van Kosovo af te dwingen, dan niet meer mogelijk zouden zijn. De definitie van deze misdaad, die nu aan het Statuut is toegevoegd, luidt: the planning, preparation, initiation or execution, by a person in a position effectively to exercise control over or to direct the political or military action of a State, of an act of aggression which, by its character, gravity and scale, constitutes a manifest violation of the Charter of the United Nations. Deze definitie is mede gebaseerd op de definitie die in 1974 is aangenomen door de Algemene Vergadering (3314 (XXIX)). De Conferentie nam ook een amendement aan op artikel 8 van het Statuut, waarbij het gebruik van giftige wapens en clusterbommen, gifgassen en dergelijk materiaal bij een conflict dat geen internationaal karakter heeft, onder de jurisdictie van het Hof valt. Bron: Jurist, 12 juni 2010: ‘ICC nations define crime of aggression’
Sri Lanka wil geen VN-onderzoek naar oorlogsmisdaden VN-Secretaris-Generaal Ban Ki-moon heeft een beroep op de regering van Sri Lanka gedaan om het bureau van de VN in Colombo beter te beschermen. VN-functionarissen voelden zich be-
74
dreigd door betogers die verscheidene dagen rond de VN-vestiging hadden gedemonstreerd om te protesteren tegen het opzetten van een speciaal team van de VN dat onderzoek moet doen naar de beweerde schendingen van de mensenrechten door regeringstroepen en Tamil Tijgers. Deze schendingen zouden in de slotfase van het regeringsoffensief tegen de Tamil-rebellen in januari 2009 hebben plaatsgevonden. De regering in Colombo heeft het idee van zo’n onderzoek van de hand gewezen en verklaard dat de leden van het team geen visa zullen krijgen om Sri Lanka binnen te komen. Volgens de regering is het voldoende dat er een verzoeningscommissie is opgezet door Sri Lanka zelf en vormt de oprichting van het VN-team een inbreuk op de soevereiniteit van het land. Eerdere berichten als zou de regering met Ban Ki-moon zijn overeengekomen een onderzoek in te stellen naar de verantwoordelijkheid voor de gepleegde oorlogsmisdaden werden door Colombo tegengesproken. Het Sri Lankaanse leger werd van oorlogsmisdaden beschuldigd door verscheidene mensenrechtenorganisaties, zoals Human Rights Watch en de International Crisis Group. Bronnen: Jurist, 23 juni 2010: ‘Sri Lanka rejects UN panel investigating possible civil war rights abuses’ Jurist, 10 juli 2010: ‘UN SG urges Sri Lanka to normalize conditions around UN offices’
Natuur kan vervuiling niet meer goed maken Dit jaar heeft de mensheid op 21 augustus het punt bereikt waarop de vervuiling van het milieu in 2010 niet meer goed gemaakt kan worden door de natuur. Wat er tot het einde van het jaar nog bijkomt aan milieuverontreiniging zal de natuur niet meer in dit jaar kunnen absorberen, maar daar een half jaar langer overdoen. Die omslagdatum komt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw steeds vroeger in het jaar te liggen. Dit jaar bereikten we de datum een maand eerder dan
VNFORUM 2010/3
vorig jaar. De oorzaak is te zoeken bij de overconsumptie, waardoor er steeds meer broeikasgassen worden geproduceerd. Aldus Andrew Simms, hoofd van het Climate Change Programme van de New Economics Foundation. Bron: The Guardian, 22 augustus 2010
VN verklaren toegang tot schoon water tot basaal mensenrecht De Algemene Vergadering van de VN heeft op 29 juli een resolutie aangenomen waarin werd vastgelegd dat toegang tot schoon en gezuiverd drinkwater een basaal mensenrecht is. In de resolutie, die werd aangenomen met 122 tegen 0 stemmen bij 41 onthoudingen, wordt ook geëist dat er een onafhankelijke deskundige wordt benoemd die er namens de VN op moet toezien dat deze mensenrechtenverplichting ook wordt nageleefd. Benoemd is de Portugese advocate Catarina de Albuquerque, die haar land de afgelopen tien jaar vertegenwoordigd heeft bij de VN, de Raad van Europa en de EU. Zij dient jaarlijks verslag uit te brengen van haar bevindingen aan de VN-secretaris-generaal. In de resolutie spreekt de Algemene Vergadering haar bezorgdheid uit over het feit dat nog altijd ongeveer 884 miljoen mensen geen toegang hebben tot veilig drinkwater en dat meer dan 2,6 miljard mensen geen sanitaire voorzieningen hebben. Daar verandering in de brengen, behoort tot een van de doelen van de Millennium Development Goals. De Boliviaanse president Evo Morales nam in maart het initiatief tot deze resolutie. Consensus over de resolutie bleek niet mogelijk want de Verenigde Staten drongen op een stemming aan. Daarbij onthielden de Amerikanen zich zelf van stemming, aangezien de Mensenrechtenraad ook al met dit onderwerp bezig was en omdat de tekst van de resolutie in Amerikaanse ogen niet overeenkomstig het internationaal recht was. Bovendien waren de juridische
75
VNFORUM 2010/3
implicaties van de resolutie te weinig doordacht. Duitsland zag in de resolutie geen bedreiging voor het door Europa in Genève in gang gezette proces om water tot mensenrecht te maken, en stemde voor de resolutie. Bron: Jurist, 29 juli 2010: ‘UN declares access to safe drinking water a basic human right’
Nederland schendt IVBPR-verdrag Nederland schendt het VN-Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten door mensen die tot lagere straffen veroordeeld zijn hoger beroep te weigeren. Dit stelt het Comité dat de naleving van dit verdrag bewaakt. Aanleiding hiertoe was een klacht van een demonstrant die niet in beroep kon gaan tegen een boete van 200 euro die hem was opgelegd. Sinds de ‘stroomlijning’ van de wet in 2007 is voor een vonnis van deze omvang alleen hoger beroep mogelijk als de rechter dat toestaat, terwijl bij boetes tot 100 euro er geen enkel beroep mogelijk is. De uitspraak van het Comité is niet bindend – maar het geschonden Internationale Verdrag inzake Burger- en Politieke rechten (IVBPR) is dat wel. Daarin staat dat ‘ieder’ die is veroordeeld, recht heeft op hoger beroep. Bron: NRC Handelsblad, 26 augustus 2010
OESO: migranten nodig voor groei in de toekomst De stroom van migranten naar de rijke landen is in 2008 met ongeveer 6% teruggevallen, een eerste daling na vijf jaar van sterke groei. In 2009 hebben de crisis en strengere migratiewetten de cijfers nog verder doen afnemen, zegt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in de nieuwste uitgave van haar jaarlijkse rapport ‘Vooruitzichten Internationale Migratie’. Maar in het bijzonder Europa en Japan zullen
juist weer meer buitenlanders nodig hebben voor hun economisch herstel en om hun welvaart op peil te houden. De OESO roept haar lidstaten op migranten die hun baan verliezen dezelfde rechten en begeleiding te geven als hun eigen burgers. Dat is niet meer dan rechtvaardig, want in goede tijden dragen migranten bij tot economische groei. Maar het is ook verstandig met het oog op de vergrijzing. Als de migratie de komende jaren niet sneller gaat, zal de beroepsbevolking in de OESO-landen de komende tien jaar maar met 1,9% groeien. Tussen 2000 en 2010 nam de beroepsbevolking in de rijke landen nog met 8,6% toe. Veel rijke landen redden het gewoon niet zonder migranten. Bron: IPS, 12 juli 2010
Saint Lucia erkent Internationaal Strafhof Saint Lucia heeft het Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag erkend. Het is daarmee het 113de land dat het verdrag van de VN inzake het ICC heeft geratificeerd. Het Strafhof is blij met de erkenning van de kleine Caribische eilandnatie Saint Lucia en noemt het ‘een teken dat de internationale gemeenschap een einde wil maken aan straffeloosheid van serieuze misdaden die het geweten van de mensheid schaden’. Bron: De Pers, 19 augustus 2010
VN-Comité laakt behandeling van Roma in Frankrijk Het VN-Comité inzake het Verdrag tegen Rassendiscriminatie heeft zijn bezorgdheid uitgesproken over het uitzetten van Roma door Frankrijk en de speeches van politici waarmee dat gepaard is gegaan. Deze speeches droegen volgens het Comité een discriminatoir karakter.
76
Frankrijk wijst de beschuldigingen van de hand en zegt dat er in de meeste gevallen geen dwang is gebruikt en dat de Franse regering diegenen waar het om gaat alleen maar geholpen heeft te integreren in hun land van herkomst. Bron: Jurist, 27 augustus 2010
Geheim verdrag om patentrechten te bewaken Sinds 2008 heeft een aantal rijke landen achter gesloten deuren onderhandelingen gevoerd over een nieuw verdrag dat hun intellectuele eigendommen beter moet beschermen dan tot nu toe het geval is. De tekst van deze AntiCounterfeiting Trade Agreement (ACTA) was tot nu toe geheim, maar is inmiddels op diverse websites geopenbaard. Verscheidene NGO’s en het Europees Parlement hebben geprotesteerd tegen het gebrek aan transparantie. Volgens le Monde diplomatique is de ACTA anders dan de naam doet vermoeden geen handelsovereenkomst, maar een poging de eigendomsrechten beter te waarborgen en ervoor te waken dat patenten niet worden ontdoken. Het gaat in het verdrag ook om het bewaken van copyright, handelsmerken, geografische aanduidingen, industriële ontwerpen, ontwerpen voor integrated circuits en bescherming van niet vrijgegeven informatie. De gebruikelijke internationale fora, waar dergelijke zaken aan de orde plegen te komen, zoals de WTO, WIPO en WHO, hebben terughoudend gereageerd op de nieuwe plannen. Gevreesd wordt dat ‘namaak’-medicijnen die in India zijn vervaardigd niet meer naar elders mogen worden vervoerd, waardoor de armen in de wereld hiervan verstoken blijven, omdat ze de dure medicijnen die gepatenteerd zijn niet kunnen betalen. Ook wordt het mogelijk geacht dat het nieuwe verdrag zal leiden tot een vorm van censuur of tegengaan van concurrentie. India heeft de strijd tegen het nieuwe verdrag aange-
VNFORUM 2010/3
kondigd en andere ontwikkelingslanden zullen niet achterblijven. Bron: le Monde diplomatique, juli 2010
Kritiek Amnesty op MDG’s In zijn op 9 juni jl. verschenen rapport From Promises to Delivery heeft Amnesty International (AI) er bij de wereldleiders op aangedrongen de Millennium-ontwikkelingsdoelen (Millennium Development Goals, MDG’s) aan te scherpen. Zo zou er meer aandacht besteed moeten worden aan de gelijkheid van man en vrouw, aan gezond moederschap en vermindering van het aantal mensen dat in krottenwijken moet wonen. Op de MDG’s zoals die nu geformuleerd zijn, heeft AI kritiek: ‘The Millennium Development Goals are largely silent on human rights, and the targets they set are in some cases less than what states are already obligated to do under international law. For example, the MDGs contain no explicit requirement that states identify and address exclusion and discrimination. The targets and indicators for many of the goals do not acknowledge the variety of human rights factors that drive and deepen poverty. Integrating international human rights standards into MDG efforts could lead to more meaningful progress on the MDGs in the next five years.’ De wereldleiders komen in september 2010 bijeen om de voortgang van de MDG’s te bespreken. Bron: Jurist, 10 juni 2010: ‘Rights group urges stronger UN millennium goals to meet rights standards’
Signalementen werden samengesteld door Tjerk Halbertsma en Carel Jansen.
VN-cursus 2010: Vrouwen- en Arbeidszaken in de VN, theorie en praktijk Cees Flinterman, Agnes Jongerius en VN-vrouwenvertegenwoordiger Caecilia J. van Peski spreken over versterking positie van de vrouw. De Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN) organiseert jaarlijks een cursus, waarin een VN-thema nader wordt belicht door vakmensen vanuit het netwerk van de NVVN. Voor 2010-2011 is gekozen voor Vrouwen- en arbeidszaken in de VN. In drie cursusavonden worden diverse aspecten rond dit thema nader bekeken: discriminatie tegen vrouwen en de mogelijkheden tot uitbanning, de rol van de internationale organisatie voor werk (ILO) voor de positie van de vrouw en werk, en tot slot een avond over conflictpreventie en de rol die vrouwen hierin kunnen spelen. De cursus bestaat uit drie discussieavonden met onder andere drs. Agnes Jongerius, prof. mr. Cees Flinterman en de Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger, drs. Caecilia van Peski. Tijdens de eerste cursusavond wordt gekeken naar de mate waarin het VN-vrouwenverdrag is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. De VN-Commissie voor de Status van de Vrouw nam in 1972 het initiatief voor het VN-Vrouwenverdrag (CEDAW, Convenant voor uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen), dat in 1979 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN. Nadat de Nederlandse wetgeving aangepast was, trad het VN-Vrouwenverdrag in 1991 in werking. Cees Flinterman gaat in gesprek met Drs. Leontine Bijleveld, expert schaduwrapportage en bestuurslid van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann, en met Drs. Leyla Hamidi, beleidsadviseur internationale zaken bij Artikel 1 over of, en hoe in Nederland dit verdrag nog nader invulling dient te krijgen. Rechtspositie in arbeidssituaties De International Labour Organisation (ILO) is gewijd aan het bevorderen van kansen voor vrouwen en mannen om waardig en productief werk te verkrijgen onder omstandigheden van vrijheid, gelijkheid, veiligheid en menselijke waardigheid. Waarom is de ILO eigenlijk zo belangrijk? De tripartiete verdragen worden afgesloten door de overheid, werkgevers en werknemers. Hoe kijken deze drie partijen naar de ILO en wat is hun bijdrage en rol bij het tot stand komen van deze verdragen en de uitvoering daarvan? Tijdens de tweede cursusavond spreekt drs. Agnes Jongerius, bestuursvoorzitter FNV-vakcentrale, een vertegenwoordiger van het ministerie van Sociale Zaken en een vertegenwoordiger van VNO-NCW. Avondvoorzitter is drs. Jan Berteling van de NVVN. Versterking van internationale samenwerking In 2010 zijn de krachten van diverse VN-organisaties voor vrouwenzaken gebundeld. De nieuwe organisatie ‘UN WOMEN’, heeft de taken van het UN Development Fund for Women (UNIFEM), the Division for the Advancement of Women (DAW), the International Research and Training Institute for the Advancement of Women (INSTRAW), en het Office of the Special Adviser to the UN Secretary-General on Gender Issues and Advancement of Women (OSAGI) overgenomen. Wat voor invloed heeft dit op gendergelijkheid en conflicpreventie? VN-vrouwenvertegenwoordiger Caecilia van Peski zal tijdens de laatste cursusavond meer vertellen over haar ervaringen en het belang van de stem van de vrouw voor vredesprocessen. Aanmelding, data en locatie De cursusavonden van de NVVN staan open voor alle geïnteresseerden, wel of geen lid. De cursusdata zijn 1, 15 december 2010 en 10 februari 2011, telkens van 19.30-21.30 uur. De locatie van de cursus is de Haagse Hogeschool bij het station Den Haag HS (Johanna Westerdijkplein 75, 2521 EN Den Haag; route via http://tinyurl.com/HSDenHaag). Kosten voor deze drie avonden en voor de reader: 15 euro (SIB-leden/studenten), 45 euro (NVVNleden), 60 euro (niet-NVVN-leden). Aanmelding is mogelijk via een e-mail naar het secretariaat van de NVVN,
[email protected] of een bericht naar de NVVN via postbus 93539, 2509 AM Den Haag. Vermeldt uw naam, contactgegevens en of u lid bent van NVVN en/of SIB. U ontvangt vervolgens een bevestiging van deelname en gedetailleerde informatie over het uiteindelijke programma, de sprekers en betalingsmogelijkheid. Meer informatie is te vinden via www.nvvn.nl.