Belgium
Newsflash 29/08/2014 Tax Tantièmes zijn fiscaal aftrekbaar volgens Cassatie! Er werd al meermaals gewezen op het belang van een degelijke onderbouw bij de toekenning van managementen bestuurdersvergoeding aan verbonden vennootschappen. Zo moet de aftrekbaarheid van dergelijke vergoedingen als beroepskost aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 92 beantwoorden. De fiscus toetst echter ook tantièmes aan datzelfde artikel om de aftrekbaarheid te kunnen weerleggen. Daar waar de rechtspraak bedrijfsleidersvergoedingen betaald aan vennootschappen-bestuurders worden aanvaard als ze een vergoeding vormen voor de effectief geleverde prestaties, is de toetsing van een tantième aan artikel 49 WIB 92 voor het Hof van Cassatie minder evident. De tantièmes aan bestuurdersvennootschappen worden door de fiscus graag in het vizier genomen. Hoewel de bestuurders vaak aan de basis liggen van de resultaten van de vennootschap, is het toch de algemene vergadering die beslist welk deel van de winst aan de bestuurders wordt toegekend, ongeacht de werkelijk geleverde prestaties. Dit leidde tot de nodige rechtspraak, waarbij het Hof van Cassatie op 24 oktober 2013 een uitspraak heeft gedaan. De situatie was als volgt: een vennootschap keerde een tantième uit aan een bestuurder die op het moment van toekenning geen officieel mandaat meer had. De fiscus oordeelde bijgevolg dat niet aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 92 was voldaan en probeerde de aftrek van deze tantième te verwerpen. Het Hof van Cassatie zag deze uitkering (los van zijn fiscaal karakter als bezoldiging) als een variabele vergoeding in functie van de verdeelbare winst die niet onbeperkt kan worden toegekend. Tenzij het in de statuten anders is bepaald, is het de algemene vergadering vrij om deze winsten toe te kennen aan alle of bepaalde bestuurders die hebben bijgedragen in het behalen van het resultaat. Dit heeft als gevolg dat de fiscus de aftrek van een tantième in principe niet meer in vraag kan stellen als het gaat om de uitkering van winsten waarvoor de bestuurder zijn bijdrage heeft geleverd. Als de tantièmes worden toegekend uit de winsten waar de bestuurder effectief heeft aan medegewerkt, kan de aftrekbaarheid niet in het gedrang komen afgaande op bovenstaande uitspraak van het hof van Cassatie. Deze uitspraak is echter geen vrijgeleide om onbeperkt winsten te verschuiven naar verlieslatende vennootschappen om zo belastingen te ‘ontlopen’. Wanneer men een verlieslatende vennootschap zou benoemen om via de toekenning van tantièmes de belastingdruk te verminderen, moet men toch met enige terughoudendheid voor de dag komen. Er wordt namelijk gesproken over de toekenning van tantièmes aan bestuurders die door hun prestaties hebben bijgedragen tot het resultaat van het betreffende boekjaar. De benoeming van een verlieslatende vennootschap als bestuurder in de winstgevende vennootschap, met daaropvolgende uitkering van een tantième uit winsten van voorgaande boekjaren waarin de bedrijfsleider nog geen mandaat had, zou nog steeds als een abnormaal of goedgunstig verkregen voordeel kunnen worden aanzien, wat niet mag afgezet worden tegen overgedragen fiscale verliezen. Er kan geconcludeerd worden dat mits in achtneming van bovenstaande voorzichtigheid, de fiscus zich minder kan verweren tegen de toekenning van tantièmes aan vennootschappen-bestuurders omdat deze worden toegekend op basis van een beslissing van de algemene vergadering en bijgevolg niet extra dienen verantwoord te worden op basis van effectief geleverde prestaties op het moment van toekenning. Dimitri Samyn - Tax Department
Fiscale maatregelen voortvloeiend uit Vlaams Regeerakkoord van 23 juli 2014 Op woensdag 23 juli 2014 hebben de Vlaamse onderhandelaars hun regeerakkoord voorgesteld. Hieronder geven we een overzicht weer van een aantal belangrijke fiscale maatregelen die terug te vinden zijn in het Vlaamse regeerakkoord. Woonfiscaliteit – woonbonus Voor bestaande leningen – leningen afgesloten in 2014 of eerder – blijft alles bij het oude, hoewel de bedragen vanaf volgend jaar niet meer worden geïndexeerd en bijgevolg behouden blijven op het niveau van aanslagjaar 2015. Voor nieuwe leningen – leningen afgesloten vanaf 1 januari 2015 – zal de woonbonus ingeperkt worden, het maximumbedrag zal dalen met 760 EUR, waardoor de basisvermindering vanaf aanslagjaar 2016 nog slechts 1.520 EUR in plaats van 2.280 EUR zal bedragen. De verhoging van 760 EUR gedurende de eerste 10 jaar van de lening zal wel behouden blijven. De belastingvermindering voor de nieuwe leningen zal nog berekend worden aan slechts 40% in plaats van het marginale tarief (tot aanslagjaar 2015) of 45% (vanaf aanslagjaar 2016) voor de bestaande leningen. Voor leningen afgesloten vanaf 1 januari 2015 zal het effectieve belastingvoordeel serieus dalen, voor een gezamenlijk belastbaar koppel kan dit al gauw oplopen tot een kleine 1.000 EUR. In het regeerakkoord staat nog te lezen dat men zal onderzoeken of de belastingplichtige in de toekomst de keuze zal kunnen maken tussen de woonbonus of een verlaging van de registratierechten bij de aankoop van een woning Successie- en registratierechten Schenkingsrechten voor onroerende goederen zullen worden vereenvoudigd, omdat men er vanuit gaat dat door het invoeren van eenvoudige tarieven men de belastingplichtige minder zullen aanzetten om via allerhande constructies belastingen te ontwijken. De verhoging van het verdeelrecht tot 2,5% (de zogenaamde “miserietaks”) zal al terug ongedaan gemaakt worden en zal terug verlaagd worden naar 1%. Er zal een lager tarief aan registratierechten ingevoerd worden voor de aankoop van de gezinswoning, dit deels ter vervanging van bestaande gunstmaatregelen. De meeneembaarheid van de registratierechten zou in ieder geval behouden blijven. Kilometerheffing Het plan blijft er in bestaan om in 2016 samen met de andere gewesten een kilometerheffing voor vrachtwagens in te voeren. Men wil dit systeem tevens uitbreiden naar personenwagens. Bij invoering van de kilometerheffing zullen alvast de BIV en de jaarlijkse verkeersbelasting afgeschaft worden. In Men denkt erover na om in afwachting van de invoering van de kilometerheffing een wegenvignet in te voeren. Van zodra Duitsland een vignet invoert, zou de Vlaamse regering willen volgen. Overige maatregelen De verruimde vrijstelling van onroerende voorheffing voor materieel en outillering in ruil voor nieuwe investeringen zou verlengd worden. Oorspronkelijk was de maatregel tijdelijk tot eind 2015. Aantrekkelijker maken van de winwin-lening. De lening zou breder inzetbaar moeten worden qua bedragen, intresten en investeringsvorm (naast leningen zullen ook participaties in aanmerking komen). De vermindering van onroerende voorheffing wegens improductiviteit zal afgestemd worden op de leegstandsheffing voor bedrijfsruimten. Dit komt er wellicht op neer dat men wil vermijden dat de sanctie van de leegstandsheffing weggewerkt zou worden door een vrijstelling van onroerende voorheffing. De belastingvermindering voor dienstencheques zal blijven bestaan (ook de prijs blijft ongewijzigd) Wordt ongetwijfeld verder vervolgd… Bram Descamps – Tax Department
Legal Wie is gehouden tot volstorting bij overdracht van niet-volgestorte aandelen? Het schenken of verkopen van aandelen houdt steeds de nodige risico’s in. Vaak staat men niet stil bij de volstortingsplicht en de wettelijke regeling hieromtrent. Eén van de belangrijkste verplichtingen van een aandeelhouder bestaat immers in het volstorten van de door hem onderschreven inbreng. Deze volstortingsplicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de vennootschap over voldoende middelen beschikt bij haar bedrijfsvoering en biedt de nodige bescherming aan de schuldeisers van de vennootschap. In vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid is iedere aandeelhouder dan ook slechts gehouden voor het totale bedrag van zijn inbreng, maar niet voor meer. Vooreerst dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de inbreng in geld dan wel een inbreng in natura. In de BVBA dienen de aandelen die geheel of gedeeltelijk met een inbreng in natura overeenstemmen, reeds bij de oprichting volledig volstort te worden. Voor aandelen die een inbreng in geld vertegenwoordigen, dient ten minste één vijfde volgestort te zijn. In de NV daarentegen moeten de aandelen die overeenstemmen met een inbreng in geld en met een inbreng in natura, één vierde volstort zijn. Bovendien dienen de aandelen die een inbreng in natura vertegenwoordigen, binnen een termijn van vijf jaar na de oprichting volstort te worden. In geval van niet-volledige volstorting bij de oprichting of bij een kapitaalverhoging, bezit de vennootschap in principe een schuldvordering ten aanzien van de aandeelhouder tot verdere uitvoering van de door hem aangegane inbrengverbintenis. Maar wat met de volstorting bij een overdracht van niet-volgestorte aandelen? Het wetboek van vennootschap bepaalt in artikel 507 voor naamloze vennootschappen expliciet: “de overdracht van niet volgestorte aandelen kan de inschrijvers niet ontslaan van de verplichting om ten belope van het niet volgestorte bedrag bij te dragen in de schulden van voor de openbaarmaking van de overdracht. De overdrager heeft hoofdelijk verhaal op hem op wie hij zijn aandelen heeft overgedragen en op de latere overnemers”. In de wet is echter niet expliciet voorzien in een regeling voor de overdracht van niet-volgestorte aandelen in een BVBA. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de drie onderstaande relaties, dit ter bescherming van de rechten van de vennootschap en haar schuldeisers. 1/ In de relatie tussen de verkoper van de aandelen en de koper wordt algemeen aanvaard dat de volstortingsplicht mee over gaat naar de koper. De volstortingsplicht is immers verbonden aan het aandeel en gaat bijgevolg samen met het eigendomsrecht over op de overnemer. Behoudens andersluidende overeenkomst zal de overnemer zich niet tot de overdrager kunnen wenden voor de volstorting. 2/ Met betrekking tot de relatie tussen de overdrager en de vennootschap wordt gesteld dat de overdragende vennoot niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor bijstortingen die opeisbaar worden ná de overdracht, met name ná de tegenstelbaarheid aan derden, meer bepaald wanneer de overdracht geldig wordt ingeschreven in het aandelenregister. Wanneer de volstortingen op het ogenblik van de overdracht reeds opeisbaar zijn, dan kan de vennootschap daarentegen de overdragende vennoot wel nog aanspreken. 3/ Tot slot kan volgens de meerderheidsvisie gesteld worden dat in de relatie ten aanzien van derden (schuldeisers) de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen voor de NV naar analogie kunnen toegepast worden op de BVBA. Zowel de koper als de verkoper zijn gehouden tot volstorting. De overdrager zal door de schuldeisers kunnen aangesproken worden voor de schulden die reeds dateren van vóór de overdracht. Concreet kan gesteld worden dat bij een overdracht van aandelen de nodige voorzorgen dienen genomen te worden, dit om latere onaangename verassingen te vermijden. Veiligheidshalve is het aangewezen een clausule op te nemen in de overdrachtsovereenkomst waarin uitdrukkelijk bepaald wordt dat de koper van de aandelen de volstortingsplicht op zich neemt. Hierdoor wordt vermeden dat de verkoper nog aangesproken wordt tot betaling van het nog niet-volgestorte bedrag. Sarah Verkimpe – Legal Department
Beter discussiëren… Arbitrageclausules als alternatief voor klassieke geschillenbeslechting? Doorgaans wordt in een overeenkomst aangeduid welk recht van toepassing is en welke rechtbank bevoegd is om te oordelen bij een geschil tussen partijen. Als het zover komt, duren procedures voor een overheidsrechter vaak erg lang. Bovendien zijn deze prijzig. In een aantal overeenkomsten kan het daarom aangewezen zijn te voorzien in de mogelijkheid tot arbitrage. Door het voorzien van een arbitragebeding, kiezen partijen ervoor om de beslechting van een huidig of toekomstig geschil, te onttrekken aan de gewone rechtbanken. Zij zullen hun geschil voorleggen aan een private arbiter welke vervolgens een bindende uitspraak kan vellen. Voordelen Het spreekt voor zich dat het kiezen voor arbitrage een aantal voordelen biedt. Zo biedt arbitrage de mogelijkheid een procedure te kiezen die aangepast is aan het geschil. Dit heeft tot gevolg dat een arbitrageprocedure doorgaans sneller en goedkoper kan gevoerd worden. Bovendien verloopt deze procedure vertrouwelijk. Men kan men zich daarnaast beroepen op gespecialiseerde arbiters die specifieke kennis bezitten in een bepaalde materie. Ook de plaats en de taal van de procedure kunnen worden overeengekomen. De bindende beslissing van de arbiter, kan ten slotte doorgaans vrij makkelijk ten uitvoer worden gelegd. Arbitrale uitspraken hebben bovendien een finaal karakter, wat ervoor zorgt dat de opties om erna toch naar de klassieke rechter te stappen, beperkt zijn. Zo is hoger beroep enkel mogelijk indien de arbitrageclausule dit uitdrukkelijk voorziet. Daarnaast kan een vraag tot vernietiging van een arbitrale uitspraak enkel opgeworpen worden in een door de wet beperkt aantal gevallen. Waar aandacht aan besteden? Bij het opstellen van een arbitragebeding, dient men zorgvuldig bepaalde afwegingen te maken. In de eerste plaats dienen partijen uit te maken of men beroep doet op een arbitrage-instituut (bijvoorbeeld CEPINA) of niet. Deze arbitrage-instituten beschikken normalerwijze over arbitragereglementen welke dienen als leidraad bij de procedure. Voor zover dit al niet bepaald is in de verschillende arbitragereglementen, dient men daarnaast nog aandacht te besteden aan verschillende andere procedurele aspecten: 1/ Het aantal arbiters, hun vereiste kwalificaties en de wijze waarop hun aanduiding dient te gebeuren. 2/ De regels met betrekking tot vertrouwelijkheid, het overleggen van documenten en het nemen van eventuele voorlopige maatregelen. 3/ Kosten van de procedure. 4/ Combinatie met andere vormen van geschillenbeslechting zoals bijvoorbeeld bemiddeling. … Dan toch kiezen voor arbitrage? Rekening houdend met de verschillende voordelen, is het voorzien van een arbitragebeding in verschillende soorten overeenkomsten aangewezen. Zo komen zowel internationale als nationale contracten (bijvoorbeeld voor de overname van aandelen en handelscontracten) die gekenmerkt worden door een hoge mate van complexiteit hiervoor in aanmerking. Net omwille van deze complexiteit, blijft een goede redactie van het arbitragebeding in uw overeenkomst noodzakelijk. Zoals hierboven werd toegelicht, dienen bij het kiezen voor arbitrage een aantal duidelijke keuzes vooraf te worden besproken en vastgelegd. Wij helpen de klant hierbij en zorgen voor de invoeging van een duidelijk arbitragebeding passend in het geheel van de overeenkomst. Andres Calle – Legal Department
De onbeslagbaarheid van de gezinswoning De initiële wet van 25 april 2007 werd gewijzigd bij wet van 6 mei 2009; een tweede wijziging gebeurde bij wet van 15 januari 2014. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende: 1. Toepassingsgebied Wie? Volgende zelfstandigen konden reeds gebruik maken van deze bescherming: ‐ Natuurlijke persoon die een zelfstandige beroepsbezigheid in hoofdberoep uitoefent (initiële wet) ‐ Natuurlijke persoon – mandataris van een rechtspersoon (wet 2009) Wet 2014: De bescherming kan ook gevraagd worden door de zelfstandige in bijberoep en een gepensioneerde met een toegelaten zelfstandige activiteit. Welk onroerend goed? De zakelijke rechten (eigendomsrecht / vruchtgebruik / erfpacht / opstal) op het onroerend goed waar de zelfstandige zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft. Dus niet: recht van gebruik en bewoning. Een duidelijke omschrijving wordt opgenomen in desbetreffende notariële akte. Met het oog op de kennisgeving aan derden en tegenstelbaarheid aan derden wordt deze akte overgeschreven op het hypotheekkantoor. Wet 2014: Bij latere uitbreiding van de zakelijke rechten van de zelfstandige op hetzelfde onroerend goed, worden de effecten van de verklaring met retroactieve kracht uitgebreid op de nieuw verworven rechten. Vb. de vruchtgebruiker verwerft ook de blote eigendom; de erfpachter verwerft ook de tréfonds,… De uitbreiding omvat niet de nieuwe rechten op een ander onroerend goed (vb. naastliggend perceel grond wordt eveneens aangekocht om de gezinswoning uit te breiden) 2. Instemming van de echtgenoot De gehuwde zelfstandige dient instemming van zijn echtgenoot teneinde deze verklaring van onbeslagbaarheid af te leggen; het speelt daarbij geen rol of de gezinswoning onverdeeld eigendom is tussen beide echtgenoten, toebehoort aan de huwgemeenschap, of zelfs volledig eigendom is van de zelfstandige. Wet 2014: Naar analogie met artikel 215 BW werd voorzien in een vervangende machtiging door de rechtbank (rechtbank 1ste aanleg of voorzitter van die rechtbank bij hoogdringendheid) indien de echtgenoot zonder gewichtige redenen weigert of indien deze vermoedelijk afwezig is, onbekwaam werd verklaard of in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven. 3. Gemengd gebruik
Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden kleiner is dan 30 % van de totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen de rechten op het gehele onroerend goed niet-vatbaar voor beslag verklaard worden. Beslaat de oppervlakte die wordt gebruikt voor beroepsdoeleinden 30 % of meer, dan dienen statuten opgemaakt alvorens enkel het privé-gedeelte niet-vatbaar voor beslag verklaard kan worden.
Wet 2014: Voor de berekening van het percentage beroeps/privé, dient de totale oppervlakte van het gebouw (berekend over alle verdiepingen), evenals de oppervlakte van het terrein in rekening te worden gebracht. Oppervlakten die zowel beroeps- als privégebruik kennen, worden geacht in hun geheel voor beroepsdoeleinden te worden gebruikt, tenzij het gaat om oppervlakten die enkel als doorgang worden aangewend. Deze laatste oppervlakten worden geacht in hun geheel privé gebruikt te worden, zolang zij geen enkele professionele functie vervullen (vb. er mogen ook geen professionele archiefkasten in deze ruimten staan) 4.
Behoud van bescherming
Ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel Wet 2014: De nieuwe wet verduidelijkt dat in volgende gevallen de bescherming blijft gelden wanneer de hoofdverblijfplaats wordt toebedeeld aan degene die de verklaring heeft gedaan: ‐ Overlijden; ‐ Echtscheiding; ‐ Gerechtelijke scheiding van goederen; ‐ Wijziging huwelijksvermogensstelsel.
Verlies van hoedanigheid van zelfstandige Wet 2014: De nieuwe wet verduidelijkt dat de bescherming blijft bestaan voor het verleden na verlies van de hoedanigheid van zelfstandige, zelf na een faillissement. In dit laatste geval kan de curator van een gefailleerde zelfstandige niet afzien van de gedane verklaring. Ook bij verandering of stopzetting van de zelfstandige activiteit blijft de bescherming bestaan. Verkoop / overdracht zakelijke rechten Een zelfstandige die de beschermde hoofdverblijfplaats verkoopt om met de opbrengst een nieuwe hoofdverblijfplaats te kopen, blijft van de bescherming genieten, mits volgende voorwaarden worden nageleefd: ‐ De opbrengst van de verkoop van de eerste hoofdverblijfplaats blijft bewaard in handen van de notaris. (deze geldsom geniet eveneens bescherming tegen beslag) ‐ De nieuwe hoofdverblijfplaats wordt aangekocht binnen de termijn van 1 jaar (te rekenen vanaf datum authentieke verkoopakte) ‐ In de authentieke verkrijgingsakte wordt de verklaring van wederbelegging van de gelden opgenomen. 5. Einde van de bescherming Overlijden van de zelfstandige Wet 2014: Door het overlijden van de zelfstandige wordt de verklaring herroepen, maar deze herroeping geldt enkel voor de toekomst; de bescherming blijft haar uitwerking behouden voor de schulden uit het verleden. Afstand van de verklaring Wet 2014: Indien de zelfstandige afziet van het voordeel van de verklaring in het belang van 1 of meer schuldvorderingen, brengt dat met zich mee dat hij afziet van het voordeel ten opzichte van alle schuldvorderingen. Er kan met andere woorden geen conventioneel voordeel worden toegestaan aan een individuele schuldeiser. Hilde Vandemaele – Legal Department
VAT Evenredig registratierecht van toepassing op verkoop van een nieuw gebouw tussen leden van een btw-eenheid In de praktijk merken we vaak op dat in het kader van herstructureringen of familiale regelingen wordt besloten om gebouwen te verkopen tussen de vennootschappen van dezelfde groep. Wanneer de verkoop betrekking heeft op een – voor btw-doeleinden - nieuw gebouw, dan kan er worden geopteerd om de verkoop te onderwerpen aan de btw. Een gebouw is nieuw voor btw-doeleinden tot uiterlijk 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van dat gebouw. Voor de toepassing van het WBTW dient onder een gebouw of een gedeelte van een nieuw gebouw te worden verstaan, ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden en qua materiële omvang en materieel belang beduidend is t.o.v. het terrein. Wordt het bijhorend terrein gelijktijdig en door dezelfde verkoper meegeleverd, dan is hierop ook de btw verschuldigd. Door gebruik te maken van deze werkwijze blijft de oorspronkelijk afgetrokken btw in hoofde van de verkoper behouden, vermits hij het onroerend goed ook met btw verkoopt. Indien de afnemer een gewone btw-belastingplichtige is met een volledig recht op aftrek en het onroerend goed bestemd is voor zijn belastbare activiteit, kan hij deze btw gewoon in aftrek nemen. De overdracht onder bezwarende titel is vrij van het evenredig registratierecht (gebouw & bijhorend terrein). Het is een methode om een nieuw gebouw (en bijhorende grond) zo goed als belastingvrij (mits het algemeen vast registratierecht van 50 EUR) over te dragen van de ene vennootschap naar de andere. Een alternatief is om het onroerend goed te verkopen onder toepassing van registratierechten. Dit is in hoofde van de verkoper en de koper een minder plausibele oplossing. De oorspronkelijk afgetrokken btw in hoofde van de verkoper blijft niet (geheel) behouden en op de verkoop dient er 10% of 12,5% registratierechten te worden geheven. Dit laatste is in hoofde van de koper niet recupereerbaar. Daarom wordt veelal gekozen om een nieuw gebouw te verkopen met btw. Het gebeurt dat tussen de leden van een groep van vennootschappen een btw-eenheid werd opgericht. De leveringen van goederen en diensten verricht in België tussen de leden van een btw-eenheid ("interne handelingen") vallen niet binnen de werkingssfeer van de btw. Een van de voordelen van een btw-eenheid is dat de kost van de voorfinanciering van de btw op deze interne handelingen wegvalt. Dit is ook van toepassing op de verkoop van een gebouw (en bijhorende grond) tussen twee leden van dezelfde btw-eenheid. Op de verkoop drukt geen btw, ook al wensen de partijen de verkoop uitdrukkelijk te onderwerpen aan de btw.
De Administratie stelt echter dat het feit dat de leden van een btw-eenheid kennisgeven van hun bedoeling de verrichting te doen met betaling van de btw niet verhindert dat de vervreemding buiten de werkingssfeer van de btw valt. Dit betekent bijgevolg dat de algemene regel (heffing van het evenredig registratierecht van 10% of 12,5%) van toepassing is op de overeengekomen waarde van het overgedragen gebouw en grond (met als minimum de verkoopwaarde ervan) (zie Beslissing 26 september 2011, nr. E.E./104.477). Dit wordt in vele gevallen over het hoofd gezien. De oorspronkelijk in aftrek genomen btw blijft evenwel aftrekbaar maar op de verkoop dient het evenredig registratierecht voor verkoop te worden betaald. Dit wordt hierna geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Voorbeeld: 1. Gewone verkoop tussen 2 btw-belastingplichtigen Vennootschap A laat een gebouw oprichten met een waarde van 1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw = 1.210.000 EUR. Vennootschap A gebruikt het gebouw voor beroepsdoeleinden en mag de btw hierop bijgevolg recupereren. Vennootschap A beslist na 6 maanden om het gebouw met btw te verkopen aan groepsvennootschap B (die het tevens voor beroepsdoeleinden zal aanwenden) voor identiek dezelfde prijs (1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw). De btw-aftrek in hoofde van vennootschap A blijft behouden omdat A het gebouw vervreemdt met btw. Vennootschap B mag de btw op de aankoop van het gebouw ook integraal recupereren. Saldo btw vennootschap A: Betaalde btw bij oprichting: 210.000 EUR Gerecupereerde btw: -210.000 EUR Te betalen btw: 210.000 EUR Betaling btw door vennootschap B: -210.000 EUR Saldo: 0 EUR Saldo btw vennootschap B: Te betalen btw: 210.000 EUR Gerecupereerde btw: -210.000 EUR Saldo: 0 EUR TOTALE BELASTINGKOST (A & B samen) = 0 EUR 2. Verkoop tussen 2 leden van dezelfde btw-eenheid Identieke cijfergegevens van het vorige voorbeeld van toepassing. Vennootschap A laat een gebouw oprichten met een waarde van 1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw = 1.210.000 EUR. De btweenheid gebruikt het gebouw voor beroepsdoeleinden en mag de btw hierop bijgevolg recupereren. Vennootschap A beslist na 6 maanden om het gebouw met btw te verkopen aan groepsvennootschap B (die het tevens voor beroepsdoeleinden zal aanwenden) voor identiek dezelfde prijs (1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw). Dit kan echter niet cfr. voormelde Beslissing. Vennootschap A is gedwongen het gebouw te verkopen zonder btw en onder toepassing van het evenredig registratierecht. De btw-aftrek in hoofde van de btw-eenheid blijft evenwel behouden. Saldo vennootschap A: Betaalde btw bij oprichting: 210.000 EUR Gerecupereerde btw: -210.000 EUR Saldo: 0 EUR Saldo vennootschap B: Betaalde registratierechten bij aankoop: 100.000 EUR Saldo: 100.000 EUR TOTALE BELASTINGKOST (A & B samen) = 100.000 EUR David Gonce – VAT Department
Social Het sociaal statuut der zelfstandigen Een nieuw weerlegbaar vermoeden voor de vennootschapsmandataris Dankzij een K.B. van 27 mei 2014 dienen vennootschapsmandatarissen met ingang van 1 juli 2014 onder bepaalde voorwaarden niet langer verplicht aangesloten te zijn bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen. Een bestuurder van een vennootschap kan nu immers aantonen dat hij zijn mandaat onbezoldigd uitoefent en bijgevolg niet onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen, waardoor er dan ook geen aansluiting- en verzekeringsplicht ontstaat. Algemeen principe Het uitoefenen van een mandaat in een vereniging of vennootschap vormt een beroepsbezigheid. Op basis van deze beroepsbezigheid waren mandatarissen tot voor kort automatisch onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen. Er was immers sprake van 2 onweerlegbare vermoedens in hoofde van de Belgische mandatarissen: ‐ De uitoefening van een mandaat in een vereniging of vennootschap die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt, wordt vermoed de uitoefening te zijn van een bedrijvigheid die een verzekeringsplicht in het sociaal statuut der zelfstandigen met zich brengt; ‐ Personen die benoemd zijn tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der nietinwoners onderworpen vereniging of vennootschap, worden vermoed in België een zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen. Beide principes houden ook na 1 juli 2014 stand, maar krijgen een nieuwe reikwijdte: voortaan zijn dit immers weerlegbare vermoedens, zodat elke mandataris het tegendeel ervan kan bewijzen. Hiertoe dient een dubbel bewijs geleverd te worden betreffende de kosteloosheid van het mandaat. Kosteloosheid in rechte De kosteloosheid in rechte, ook wel juridische kosteloosheid genoemd, kan op 2 manieren worden aangetoond: ‐ Door een statutaire bepaling in die zin; ‐ Bij gebrek daaraan, via een beslissing van het orgaan dat bevoegd is om de vergoedingen van de mandatarissen vast te stellen. Dergelijke bepaling of beslissing kan slechts ten vroegste uitwerking hebben vanaf de 12de maand voorafgaand aan ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of beslissing is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is meegedeeld aan de sociale verzekeringskas waarbij de mandataris is aangesloten, of bij gebrek daaraan, aan het RSVZ. Kosteloosheid in feite De juridische kosteloosheid op zich is onvoldoende. Daarnaast moet er ook een kosteloosheid in feite aangetoond kunnen worden. Dit betekent concreet dat er ook in de realiteit geen sprake mag zijn van enige uitkering van bezoldigingen in de ruime zin (bijvoorbeeld ook een bedrijfswagen, een GSM, de betaling van de sociale bijdragen door de vennootschap, …). Het K.B. bepaalt dat het bewijs van kosteloosheid in geen geval geleverd kan worden wanneer uit het mandaat bedrijfsbezoldigingen voortvloeien of wanneer de vereniging of de vennootschap bijdragen of premies storten voor de opbouw van een aanvullend pensioen van de mandataris. Dit geldt vanaf het jaar waarop de inkomsten, bijdragen of premies betrekking hebben. In concreto De mandataris zelf dient dit vermoeden van onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen zelf te weerleggen. Noch het RSVZ, noch het sociale verzekeringsfonds mogen dit ambtshalve aantonen. Ook onbezoldigde mandatarissen die op heden nog zijn aangesloten bij een sociaal verzekeringsfonds en die in het verleden sociale bijdragen betaalden, kunnen met ingang van 1 juli 2014 bovenstaand tegenbewijs leveren. Op basis van de nieuwe interpretatie kunnen zij bovendien aantonen dat zij in het verleden onterecht bijdragen betaald hebben en kunnen zij deze dus terugvorderen, voor zover er geen sprake is van verjaring. Hiervoor is de toestemming van het RSVZ vereist. Een terugvordering van sociale bijdragen kan wel een impact hebben op eventuele voordelen en uitkeringen waarop de zelfstandige aanspraak heeft gemaakt gedurende de jaren waarvoor de terugbetaling wordt gevraagd. Flore Lesage – Social Department
Nieuwe exportmanager of groeimanager? = tot 20.000 EUR aanwervingspremie! KMO’s kunnen een aanwervingspremie genieten vanwege het Agentschap Ondernemen bij het aanwerven van een strategische functie: een kennismanager die de onderneming strategisch dient te versterken in het kader van een duurzame, internationaal georiënteerde groei. Deze premie focust op twee strategische profielen, namelijk de aanwerving van een kennismanager “internationaal ondernemen” en de aanwerving van een kennismanager “organisatie en groei”. Kennismanager Organisatie en Groei (groeimanager) De hoofdopdracht van deze groeimanager bestaat erin de gehele organisatie of een specifiek deel van de organisatie verder uit te bouwen en de structuren aan te passen aan de groei van de onderneming. De groeimanager legt zich toe op de uitbouw en professionalisering van de bedrijfsvoering of een specifiek strategisch luik van de bedrijfsvoering. Mogelijke concrete acties: • Doorlichting bedrijfsstructuur + aanreiken voorstellen voor verbetering van deze structuur rekening houdend met de groeimogelijkheden van het bedrijf; • Opzetten intern kennisbeheerssysteem, opzetten HR-beleid, geschikte IT-omgeving creëren, innovatiebeleid vorm geven, distributiekanalen uitbouwen, financieel huishouden organiseren en financiering aantrekken,.... Op die manier versterkt de kennismanager het management van de onderneming op een verder uit te bouwen strategische domein binnen de onderneming. Deze aan te werven kennismanager beschikt over de juiste kennis en heeft voldoende ervaring in het domein waarin hij aangeworven wordt. Kennismanager Internationaal Ondernemen (exportmanager) Hoofdopdracht van de exportmanager is o.a. het uitbouwen of wijzigen van de bestaande exportstructuur van de onderneming, het binnenhalen en versterken van de kennis van (nieuwe) exportmarkten, het opstellen van strategische marketingstrategieën en -plannen, het maken van een SWOT-analyse, het bepalen van de exportstrategie op (middel)lange termijn van de onderneming. Zowel ondernemingen die voor het eerst exporteren als ondernemingen die ervaring hebben met export, maar op een duurzame manier nieuwe markten zullen aanboren, kunnen gebruik maken van deze maatregel. De exportmanager heeft ervaring in business ontwikkeling en het uitbouwen van de export naar nieuwe markten. Voor kmo’s met voldoende groeiambitie = kleine en middelgrote ondernemingen uit de privésector met een uitbatingszetel in het Vlaamse gewest met een aanvaardbare activiteit (zie nacebelcode tabel) en groeiambitie. Voorwaarden: • minder dan 250 werknemers tewerkstellen; • jaaromzet van maximum 50 miljoen EUR of een balanstotaal van maximum 43 miljoen EUR • beantwoorden aan het zelfstandigheidscriterium. Enkel ondernemingen met voldoende groeiambitie komen in aanmerking, men moet kunnen aantonen dat één van de onderstaande groeiscenario's mogelijk is: • Het bedrijf heeft 10 of meer werknemers (VTE) en heeft op basis van haar verstrekte info en plannen, het ingeschatte potentieel om de tewerkstelling of omzet over de volgende 3 jaren te doen groeien met jaarlijks 20%. Bedrijven die doorgemaakte groei willen consolideren kenden dergelijke groei in de voorbije 3 jaar. • Een bestaand bedrijf dat nog geen 10 werknemers (VTE) heeft, doch op basis van door haar verstrekte info en plannen, het ingeschatte potentieel heeft om over de volgende 3 jaren de tewerkstelling te doen toenemen met minstens 7 voltijdse werknemers of een jaarlijkse stijging van de omzet met 1 miljoen EUR. Bedrijven die doorgemaakte groei willen consolideren kenden dergelijke groei in de voorbije 3 jaar. • Startende ondernemingen zonder tewerkstelling met het ingeschatte potentieel om ten minste 10 werknemers (VTE) in dienst te hebben binnen de 3 jaren ofwel het potentieel hebben om een omzet te realiseren van 1,25 miljoen EUR binnen de 3 jaren vanaf de start van de omzet. Vanwege Agentschap Ondernemen De aanwervingspremie bestaat uit een financiële tussenkomst in de loonkost van de nieuw aan te werven kennismanager. De premie bedraagt 50% van de loonkost gedurende maximum 1 jaar en kan niet hoger zijn dan 20.000 EUR per aanwerving. De kennismanager moet voor onbepaalde duur aangeworven zijn en minstens 6 maanden tewerkgesteld zijn om steun te kunnen genieten. In geval van deeltijdse tewerkstelling zal de subsidie pro rata berekend worden. Er kan per aanwerving maximaal één aanwervingspremie gevraagd worden. De premie wordt in twee schijven uitbetaald. Ondernemingen kunnen aanwervingspremies aanvragen tot uitputting van het voorziene budget (= 10 miljoen EUR tot eind 2015). De steun wordt toegekend in volgorde van ontvangst van de (goed te stofferen!) elektronische steunaanvraag voor zover deze volledig is en na een bedrijfsbezoek. Meer informatie? http://www.agentschapondernemen.be/maatregel/aanwervingspremies-voor-strategische-functies-kmos Anneleen Terryn – Social Department