Belgium
Newsflash 20/06/2014 Tax Forfaitair voordeel bewoning beperken tot “de werkelijke behoeften” In de circulaire van 2 april 2014 bespreekt de belastingadministratie de draagwijdte van de uitzonderingsbepaling inzake het bepalen van het belastbaar voordeel ingeval de bewoning door een bedrijfsleider of werknemer, van een onroerend goed dat de persoonlijke behoeften ‘duidelijk’ te boven gaat, wordt opgelegd door de werkgever of vennootschap. Artikel 18, §3, punt 2, al. 3 KB/WIB92 luidt als volgt: “wanneer het betrekken van een goed wordt opgelegd en de belangrijkheid van dat goed duidelijk de persoonlijke behoeften van de betrekker, rekening houdend met zijn maatschappelijke stand en de samenstelling van zijn gezin, te boven gaat, moet bij de vaststelling van het belastbare voordeel slechts rekening worden gehouden met het kadastrale inkomen van een onroerend goed dat aan de werkelijke behoeften van de betrekker beantwoordt”. Forfaitaire waardering Belastbare voordelen die anders dan in geld zijn verkregen, worden in principe gewaardeerd tegen de werkelijke waarde. Echter, de terbeschikkingstelling van een onroerend goed uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van een werknemer of bedrijfsleider, wordt om praktische redenen forfaitair vastgesteld. De waarde van het voordeel is in principe gelijk aan 100/60 van het geïndexeerde KI verhoogd met 1,25 indien het KI niet meer bedraagt dan 745 EUR en met 3,8 in het andere geval. Indien het om een gemeubileerde woning gaat, wordt het voordeel verhoogd met 2/3. In 2012 werd door de Minister van Financiën bevestigd dat slechts het KI, dat overeenstemt met het gedeelte dat voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt, in aanmerking komt voor de berekening van het voordeel (dus niet vergaderzalen, onthaalruimte, wachtzalen, ed.) en dat de opsplitsing van het KI een bevoegdheid is die aan de Administratie van het Kadaster toekomt. In het kader van dit antwoord werd de Minister tevens ondervraagd inzake de interpretatie van de begrippen voorkomend in de uitzonderingsbepaling ingeval van opgelegde bewoning (en dit standpunt wordt nu bevestigd in een circulaire). “Opgelegd” De circulaire geeft een nogal strikte interpretatie aan de opgelegde bewoning: de werknemer/bedrijfsleider dient het onroerend goed verplicht te bewonen wegens dwingende redenen verbonden aan de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de werkgever/vennootschap en er mag geen alternatief zijn dat beantwoordt aan de reële behoeften van de betrekker. Een contractuele eis (bv. arbeidsovereenkomst) tot bewoning kan de administratie overtuigen, maar de belastingplichtige blijft er steeds toe gehouden om de dwingende redenen en een gebrek aan een alternatief aan te tonen. Praktisch lijkt het echter eerder moeilijk om aan te tonen dat er zich voorheen geen andere opportuniteiten voordeden ingeval de vennootschap reeds beschikt over een (te ruim) bewoonbaar goed. De administratie haalt volgende voorbeelden aan: (i) een filiaalhouder van een bankagentschap die contractueel verplicht is om in het appartement boven of tegenover het agentschap te wonen; en (ii) onderhouds- en toezichtspersoneel dat in geval van defecten snel ter plaatse moet zijn, zonder afhankelijk te zijn van een vervoermiddel. De circulaire specifieert dat bedrijfsleiders niet geacht worden om vanzelfsprekend dicht bij hun plaats van tewerkstelling te moeten wonen, doch wordt het beperken van het belastbaar voordeel aanvaardt door de Administratie indien de activiteit van de vennootschap zwaar zou lijden of onmogelijk zou worden moest de bedrijfsleider de betreffende woning niet betrekken. De verplichting moet derhalve steeds rusten op concrete en bewezen beroepsmatige redenen bij de vennootschap. “De behoeften te boven gaan” Volgens de wettekst moet de woning de persoonlijke behoeften van de betrekker ‘duidelijk’ overschrijden, i.e. vaststaand, evident onbetwistbaar en zichtbaar. Voor het meten van de persoonlijke behoeften wordt verwezen naar de maatschappelijke stand en de samenstelling van het gezin van de bewoner. Noteer dat volgens de circulaire onder andere rekening moet gehouden worden met de bewoonbare oppervlakte, het aantal vertrekken, de plaats waar de woning is gelegen, het type woning en het uitrustingsniveau. De circulaire wijst erop dat de interpretatie rekening moet houden met wat ‘gangbaar’ is in België. Bijv. het feit dat ieder kind van het gezin over een eigen kamer beschikt, wordt in België als gangbaar of normaal beschouwd. Beperking forfaitair voordeel Uit de bijzondere gevallen vermeldt in de circulaire (pastorieën en conciërgewoningen) kan worden afgeleid dat de beperking van het forfaitair voordeel bestaat in het herleiden van het KI in functie van de werkelijke persoonlijke behoeften. Concreet moet de vergelijking gemaakt worden met eenzelfde type woning die volgens bovenstaande criteria ‘past’ bij de werknemer/bedrijfsleider gelegen in dezelfde of een aangrenzende wijk. Lise Coteur – Tax Department
Kosten verbonden aan een elektrisch voertuig: de Minister licht toe! In een antwoord op een parlementaire vraag heeft de Minister van Financiën het standpunt van zijn administratie toegelicht over de fiscale verwerking van kosten verbonden aan een elektrisch voertuig. De kosten verbonden aan het elektrisch voertuig zijn in de vennootschapsbelasting niet onderworpen aan een aftrekbeperking, maar zijn in tegendeel aftrekbaar ten belope van 120% (artikel 198bis, WIB 1992). Volgende vragen werden gesteld: 1. Zijn de kosten van de elektriciteit waarmee het voertuig wordt opgeladen aan te merken als brandstofkosten, en dus onderworpen aan de aftrekbeperking van 75%? 2. Hoe zal het elektriciteitsverbruik van de wagen worden vastgesteld, gelet op het feit dat de elektriciteitsfactuur op dat vlak geen onderscheid zal maken? 3. Dient de verhoogde aftrekbaarheid van de kosten met betrekking tot een elektrisch voertuig ten belope van 70% van het voordeel van alle aard (VAA) dat werd belast in de personenbelasting (PB) te worden beperkt tot 100%, omdat deze kost als een bezoldiging moet worden aangemerkt en dus slechts voor 100% aftrekbaar is? 4. In het geval waarbij een bedrijfsleider een elektrische wagen ter beschikking heeft en waarbij de elektriciteitsfactuur eveneens wordt gedragen door zijn vennootschap, maakt het "VAA elektriciteit" met het "VAA bedrijfswagen" geen dubbel gebruik uit, aangezien een gedeelte van het “VAA bedrijfswagen” betrekking heeft op de elektriciteit die dient als brandstof voor de bedrijfswagen? 5. Wanneer een werkgever aan de werknemer of bedrijfsleider een kilometervergoeding uitbetaalt voor kosten eigen aan de werkgever, is het dan zo dat 70% voor 120% aftrekbaar is, en 30% (vergoeding voor brandstof) voor 75%? De Minister antwoordde als volgt: 1. “De kosten van elektriciteit kunnen worden beschouwd als brandstofkosten waarop de aftrekbeperking van 75 % van toepassing is.” 2. “Algemeen geldt als basisprincipe dat de beroepskosten slechts mogen worden afgetrokken door de belastingplichtige indien hij de echtheid en het bedrag ervan verantwoord door bewijsstukken. Alleen wanneer het praktisch niet mogelijk is die stukken voor te leggen kunnen andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen (met uitzondering van de eed) worden aanvaard of kan een individueel of een collectief akkoord afgesloten worden.” Uit dit antwoord van de Minister kan worden afgeleid dat er wordt aangestuurd hieromtrent een akkoord te sluiten met de lokale controleur. 3. “De kosten in de vennootschapsbelasting met betrekking tot elektrische voertuigen (0 gram CO2 per kilometer), uitgezonderd brandstofkosten, zijn aftrekbaar zijn tot beloop van 120 %.” De Minister herinnert eraan dat de aftrek van 20 % die wordt aanvaard boven het bedrag van de werkelijk gedane of gedragen kosten onderworpen is aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde. Bovendien wijst de Minister er op dat de genoemde 'bezoldigingstheorie' in casu door de administratie niet meer wordt gevolgd. (Inzake ‘bezoldigingstheorie’ zie eveneens persbericht Koen Geens d.d. 23 mei 2014) 4. Wanneer de door de vennootschap verstrekte elektriciteit uitsluitend heeft gediend voor het opladen van de elektrische bedrijfswagen, moet er slechts één “VAA bedrijfswagen” worden belast. Wanneer de door de vennootschap verstrekte elektriciteit daarentegen ook wordt aangewend voor andere privédoeleinden, moet naar de mening van de Minister zowel een “VAA bedrijfswagen” als een “VAA elektriciteit” worden belast, aangezien er bij de vaststelling van het “VAA bedrijfswagen” geen rekening wordt gehouden met het feit of de brandstof, in dit geval elektriciteit, al dan niet ter beschikking wordt gesteld en het “VAA elektriciteit” forfaitair wordt vastgesteld op een vast bedrag ongeacht de hoogte van het elektriciteitsverbruik, en er dus geen sprake is van dubbel gebruik. 5. De Minister bevestigt dat de vergoeding die wordt uitbetaald als kosten eigen aan de werkgever in verband met het gebruik van een elektrische voertuig (cf. een voertuig met een uitstoot van 0 gram CO2 per kilometer), voor 70 % inderdaad voor 120 % aftrekbaar is, en de overige 30 % voor 75 %. Naast bovenvermelde vragen werd ook nog gepolst bij de Minister of de 70/30 opdeling nog wel opportuun is, gelet op het feit dat de elektriciteitskosten in werkelijkheid veel minder zullen bedragen dan 30% van de totale autokosten? Volgens Minister blijft de 70/30 opdeling echter nog steeds opportuun. Tenslotte werd nog gevraagd of kosten voor een oplaadpunt in aanmerking komen voor de 120% aftrekbaarheid en de gewone investeringsaftrek voor kmo’s, van kracht sinds 1 januari 2014. Ook hier bevestigde de Minister positief. Conclusie: de antwoorden van de Minister inzake de kosten verbonden aan elektrische voertuigen liggen in lijn met de verwachting en zijn ‘straight forward’ geformuleerd. Jasper Van Dyck – Tax Department
Legal Bijzonder aansprakelijkheidsregime van zaakvoerders in geval van faillissement voor RSZ schulden doorstaat toets aan Grondwet Het Grondwettelijk Hof heeft onlangs bevestigd in haar arrest van 8 mei 2014 dat de aansprakelijkheid van zaakvoerders van een failliete BVBA wegens onbetaalde sociale bijdragen niet ontegensprekelijk is maar dat de rechter hier beschikt over een discretionaire beoordelingsbevoegdheid. Artikel 265 §2 van het Wetboek van Vennootschappen bepaalt dat de zaakvoerders van een failliete BVBA, zowel door de RSZ als door de curator persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen. Dit bijzonder aansprakelijkheidsregime geldt zowel voor de zaakvoerders, de gewezen zaakvoerders en voor alle andere personen die enige vorm van bestuursbevoegdheid hebben gehad en kent een gelijkaardig regime voor de bestuurders binnen de CVBA en de NV. Zo zal er ofwel vastgesteld moeten worden dat een grove fout begaan werd die aan de basis lag van het faillissement, ofwel dat de zaakvoerder in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het faillissement betrokken was bij minstens twee andere faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties met schulden aan de sociale zekerheid. Uit de totstandkoming van de voormelde bepaling blijkt dat de wetgever vooral de te kwader trouw zijnde zaakvoerders en bestuurders viseert. In haar arrest van 8 mei 2014 heeft het Grondwettelijk Hof dan ook bevestigd dat de aansprakelijkheid bij herhaaldelijk faillissement verzoenbaar is met de Grondwet maar nuanceert ze wel enigszins. Zo bepaalt het Hof dat de rechter enerzijds zelf de omvang van de verschuldigde sociale bijdragen kan beoordelen en anderzijds in het kader van het bepalen van deze omvang vrij mag oordelen over het feit of de zaakvoerder al dan niet te goeder trouw was ter gelegenheid van de herhaalde faillissementen. Indien aan één van deze voorwaarden is voldaan ziet het hof geen graten in deze strenge bepaling. Door in dit arrest rekening te houden met het te goeder trouw karakter van de zaakvoerder heeft het Grondwettelijk Hof dus een belangrijk argument willen aanreiken aan bona fide zaakvoerders die aangesproken worden voor onbetaalde sociale bijdragen teneinde deze te kunnen onderscheiden van de malafide zaakvoerder. Door een letterlijke lezing van de wet zou men immers kunnen concluderen dat bij herhaaldelijk faillissement de zaakvoerder geen enkele fout dient te hebben begaan om aansprakelijk te worden gesteld. Peter Taffijn – Legal Department
Familiale vennootschap? Wat indien de situatie wijzigt, en de voorwaarden voor behoud van het gunstregime niet langer vervuld zijn? Het toekennen van de vrijstelling van registratierechten of de toepassing van het verlaagd tarief inzake successierechten bij de overdracht van familiebedrijven is geen definitief verworven recht. De verkregen vrijstelling of vermindering kan alsnog ingetrokken worden indien binnen de drie jaar na de schenking of het overlijden niet langer voldaan is aan de voorwaarden om te kunnen genieten van het gunstregime. Gedurende deze driejaarsperiode dient de vennootschap aldus:
Een familiale vennootschap te blijven en een reële economische activiteit te behouden; Haar activiteit te behouden (en een geconsolideerde) jaarrekening te publiceren; Haar kapitaal te behouden; Haar zetel van werkelijke leiding binnen de EER te behouden.
Voor een niet-actieve holding betekent dit dat ze tijdens deze periode een deelneming van tenminste 30 % dient aan te houden in een rechtstreekse dochtervennootschap die zelf kwalificeert. Zo kan de vrijstelling verloren gaan indien de initiële participatie in de enige actieve dochter kort na de schenking wordt vervreemd. Het is echter niet vereist dat deze deelneming continu in dezelfde directe operationele dochtervennootschap wordt aangehouden. De vrijstelling blijft behouden indien voordien reeds een nieuwe deelneming van minstens 30 % in een andere rechtstreekse kwalificerende dochtervennootschap werd verworden. Indien tijdens deze driejarige periode één of meerdere van de continuïteitsvoorwaarden niet langer vervuld zijn, dienen de begiftigden of erfgenamen de Vlaamse Belastingdienst hiervan spontaan op de hoogte te brengen en worden de ‘normale’ registratie- of successierechten opeisbaar. In deze kennisgeving (met het daarvoor bestemde formulier) dient men te verwijzen naar het oorspronkelijk verkregen positieve attest. Tevens dient men hierbij een afschrift van het aandeelhoudersregister en van de stukken waaruit de wijziging blijkt te voegen. De Vlaamse Belastingdienst zal dan binnen de zestig dagen een wijzigend attest afleveren in twee originele exemplaren. Het eerste exemplaar moet gevoegd worden bij de schenkingsakte of aangifte van nalatenschap, het tweede wordt rechtstreeks naar de bevoegde ontvanger gestuurd. Op dat ogenblik zullen de schenkingsrechten van 3% of de successierechten tot 27 % verschuldigd zijn. Sofie Vaneeckhaute – Legal Department
VAT Verduidelijking Belgisch standpunt inzake opslagdiensten waarvan het belastbaar tijdstip plaatsvindt na 31/05/2014 Begin juni publiceerde de BTW-Administratie een beslissing ter verduidelijking van het ter beschikking stellen van een bergruimte voor het opslaan van goederen. België had immers in 2010, in afwachting van een overlegd communautair standpunt, bepaald dat de plaats van de dienst voor het opslaan van goederen werd bepaald op basis van het algemene criterium (daar waar de ontvanger van de dienst gevestigd is – art. 21, §2 W.BTW). De recent gepubliceerde beslissing geeft meer toelichting omtrent de bepalingen opgenomen in de Uitvoeringsverordening 1042/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 en de implementatie hiervan in Belgisch recht. Ook wordt er meer duidelijkheid verschaft inzake de begrippen ‘lease/verhuur van een onroerend goed’ en ‘opslagdienst’. Inzake de plaatsbepalingsregels dient er een onderscheid gemaakt te worden in 3 verschillende situaties, afhankelijk van het al dan niet exclusief gebruiksrecht van de gebruiker van de opslagruimte.
Gebruiker beschikt over een exclusief gebruiksrecht dienst vindt plaats waar het onroerend goed is gelegen. De gebruiker zal in eigen beheer goederen opslaan in een door het huurcontract gespecifieerde ruimte. De eigenaar van het gebouw heeft een passieve rol ten opzichte van de opslag van de goederen.
Gebruiker heeft geen exclusief gebruiksrecht algemene regels plaatsbepaling van toepassing De huurder mag de concrete opslag niet regelen en de huurovereenkomst vermeldt geen gespecifieerde ruimte. De dienstverrichter kan ook naar eigen goeddunken bepalen waar de goederen in het onroerend goed worden opgeslagen.
Gebruiker heeft geen exclusief gebruiksrecht en de eigenaar verricht nog andere bijkomende diensten algemene regels plaatsbepaling van toepassing In dit geval kwalificeert de handeling niet meer als een loutere terbeschikkingstelling van een opslagruimte, maar is er sprake van een geheel van diensten waarvan de opslag slechts een onderdeel is. De bijkomende diensten kunnen bijvoorbeeld zijn het verpakken van goederen, wegen, klasseren, reinigen, etiketteren, …
Wanneer afzonderlijke diensten, zoals bijvoorbeeld reparatie van een goed, tijdens de opslag worden verstrekt door éénzelfde persoon, dan zal elke dienstprestatie zijn fiscale regeling volgen. We wensen nog op te merken dat het belangrijk is om rekening te houden met de 10% regel inzake de totale oppervlakte van het gebouw indien er nog exploitatie –en/of administratieve activiteiten plaatsvinden in het gebouw. Dorien Gressens – VAT Department
Grants Nieuwe oproepen en wijzigingen in diverse steunmaatregelen
Nieuwe oproepen en steunmogelijkheden
Pilootprojecten strategisch advies Via de pilootprojecten "strategisch advies" krijgen kmo’s de mogelijkheid om gesubsidieerd strategisch ICT-advies of strategisch personeelsmanagementadvies in te winnen bij erkende dienstverleners van de kmo-portefeuille. De steun bedraagt 50% van de subsidiabele advieskost en is beperkt tot maximaal € 25.000 per advies. Het projectbedrag bedraagt minstens € 7.500 (excl. btw). Een onderneming kan slechts één subsidie aanvragen tijdens de duurtijd van het pilootproject. Het is de bedoeling van de Vlaamse Overheid de pijler strategisch advies van de kmo-portefeuille op termijn uit te breiden met deze 2 soorten strategisch advies. http://www.agentschapondernemen.be/maatregel/pilootprojecten-strategisch-advies Investeringssteun groene warmte, restwarmte en injectie van biomethaan Ondernemingen die in het Vlaamse Gewest investeren in nieuwe nuttige groenewarmte-installaties (bruto thermisch vermogen van > 1 MW), de benutting van restwarmte of de productie en injectie van biomethaan, kunnen bij het Vlaams Energieagentschap (VEA) een investeringssubsidie bekomen. Momenteel loopt er een oproep van 5 juni t.e.m. 4 september 2014. Indien het gaat om de benutting van restwarmte binnen een bedrijf dat kan toetreden tot het benchmarkingconvenant of het auditconvenant, komt de maatregelen enkel in aanmerking wanneer het bedrijf is toegetreden tot de convenant en de convenant naleeft, en voor zover het bedrijf niet verplicht is om deze maatregel uit te voeren om te voldoen aan de verplichtingen van deze convenanten. Voor grote ondernemingen en gemeenschappelijke projecten zijn er specifieke voorwaarden. http://www.energiesparen.be/node/3934 Oproep Ondernemerschap: Clusters voor industriële ontwikkeling (NIB) Tot 30 september 2014 loopt de open oproep "Clusters voor industriële ontwikkeling " in het kader van het Nieuw Industrieel Beleid (NIB) voor de ondersteuning van projecten van samenwerkende bedrijven die zich engageren om clusteractiviteiten uit te bouwen rond een opkomende industriële activiteit of ‘emerging industry’. Deze oproep richt zich tot consortia van minstens 3 bedrijven ondersteund door kenniscentra en bedrijfsorganisaties. De steun wordt toegekend in de vorm van een subsidie die wordt uitgekeerd in een aantal schijven. De steun bedraagt 80% van de projectkost met een maximum van € 240.000 per project. De looptijd van de projecten bedraagt 12 tot 24 maanden. http://www.agentschapondernemen.be/maatregel/oproep-ondernemerschap-clusters-voor-industri%C3%ABle-ontwikkelingnib
Wijzigingen in steunmaatregelen
Strategische ecologiesteun (STRES) Ondernemingen kunnen steun bekomen voor hun investeren in groene spitstechnologie, die omwille van hun unieke bedrijfsspecifieke karakter niet kan gestandaardiseerd worden. De investeringen komen daardoor niet voor op de limitatieve technologieënlijst van de klassieke ecologiesteunregeling EP-PLUS. Om budgettaire redenen kan er sinds 11 juni 2014 geen steun meer worden aangevraagd. http://www.agentschapondernemen.be/artikel/strategische-ecologiesteun Ecologiepremie (EP-PLUS) Ondernemingen kunnen om hun productieproces milieuvriendelijk en energiezuinig te organiseren overheidsteun bekomen voor de extra investeringskosten, die de milieuvriendelijke en/of energiezuinige investering met zich meebrengt. Sinds 2 juni 2014 is er een nieuwe limitatieve technologielijst (LTL) beschikbaar. Ten opzichte van de vorige LTL (16 januari 2014) zijn een aantal nieuwe technologieën toegevoegd zoals de aansluiting op een bestaand warmtenet; een installatie voor het geschikt maken van ondiep/freatisch grondwater, hemelwater of oppervlaktewater voor hoogwaardige toepassingen; een slow-fill tankunit voor CNG en een waterstoftrailer van minimum 250 bar. Verder zijn de omschrijving en de essentiële componenten gewijzigd bij een aantal technologieën en is het ecogetal (steunpercentage) van een dertigtal milieutechnologieën verminderd. Een volgende update van de LTL is voorzien in juli 2014. http://www.agentschapondernemen.be/sites/default/files/documenten/ltl-epplus-2014-06-type.pdf Om budgettaire reden worden vanaf 11 juni 2014 de steunpercentages van de ecologiepremie plus verlaagd. Vanaf 11 juni 2014 zijn de steunpercentages voor de thema's milieu, hernieuwbare energie & WKK en energiebesparing dezelfde. Het maximum steunpercentage is 25% (+3/5/10% ecobonus) als KMO en 12,5% (+5% ecobonus) als grote onderneming op de meerkosten van de essentiële componenten van de investering. http://www.agentschapondernemen.be/artikel/ecologiepremie-plus-voor-aanvragen-vanaf-1-februari-2011
Innovatieplatformen (LS) Lichte Structuren (LS) zijn vraaggedreven innovatieplatformen die als opdracht hebben om innovaties te realiseren met een belangrijke socio-economische impact binnen bepaalde voor Vlaanderen belangrijke domeinen. Zij zijn een samenwerking tussen bedrijven onderling en kenniscentra. Deze erkende innovatieplatformen worden financieel ondersteund door IWT. Verschillende IWT-projecttypes zijn mogelijk, waaronder O&O-projecten waarin verschillende bedrijven samenwerken (coöperatieve projecten) en projecten gericht op het realiseren van innovatie bij een grote groep van bedrijven (collectieve projecten). De volgende initiatieven worden via de formule van lichte structuren gesteund: FISCH (Flanders Innovation Hub for Sustainable Chemistry): duurzame chemie; Flanders’ Drive: automobiel; Flanders’ FOOD: voeding; Flanders’ InShape: productontwikkeling en industrieel design; Flanders Synergy: innovatieve arbeidsorganisatie; MIX (Media Innovation Centrum): innovatieve media; SIM (Strategic Initiative Materials in Flanders): materialen; Sociale Innovatiefabriek: sociale innovatie; VIL (Vlaams Instituut voor de Logistiek): logistiek; VIM (Vlaams Instituut voor Mobiliteit): mobiliteit; MIP (Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform): milieu. http://www.iwt.be/subsidies/innovatieplatformen
Deze nieuwsbrief is enkel bestemd voor medewerkers van Deloitte Fiduciaire. In de mate deze op welke wijze ook in het bezit komt van derden, geldt wat volgt: De inhoud en de lay-out van deze nieuwsbrief zijn de exclusieve eigendom van Deloitte Fiduciaire* (hierna “Deloitte”) en/of zijn medewerkers en worden beschermd door het auteursrecht en andere relevante intellectuele eigendomsrechtwetten en verdragen. Geen enkele reproductie in onder het even welke vorm of via om het even welk medium is toegestaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van Deloitte. Deze nieuwsbrief werd opgemaakt in algemene termen en men kan er dan ook voor specifieke situaties niet op steunen. Hoewel Deloitte de betrouwbaarheid van de gegeven informatie nagaat, is dergelijke informatie algemeen en kan Deloitte in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke fouten die kunnen optreden ten gevolge van het gebruik of de interpretatie van deze informatie zonder de bijstand van Deloitte. De informatie die in deze nieuwsbrief is vervat, is gebaseerd op de wet, reglementeringen, rechtspraak, concrete gevallen, rulings en andere bronnen die bestaan op het moment van de presentatie. Bijgevolg kunnen latere wijzigingen in of aan het voorgaande (waarvoor Deloitte geen verantwoordelijkheid draagt om de lezer/gebruiker ervan te informeren) leiden tot de ongeldigheid van de informatie vervat in de presentatie. Toepassing van de vervatte principes zal afhangen van de specifieke toepasselijke omstandigheden en we raden aan dat U professioneel advies vraagt vooraleer te handelen of u te onthouden van enige handeling op basis van de inhoud van deze presentatie. Deloitte zal de lezer/gebruiker graag bijstaan om hem te adviseren hoe de principes vervat in deze presentatie toe te passen in specifieke situaties. Deloitte aanvaardt geen zorgvuldigheidsplicht of aansprakelijkheid voor enig verlies veroorzaakt aan een persoon die handelt of die zich onthoudt van enige handeling als gevolg van enige informatie vervat in deze nieuwsbrief. *Een afdeling van Deloitte Accountancy BV ovve CVBA
Security | Legal | Privacy
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.com/about detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms. This publication is for internal distribution and use only among personnel of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, and their related entities (collectively, the “Deloitte Network“). None of the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this publication. © 2014 Deloitte Fiduciaire