P PRAKTIJKRICHTLIJN Niet tot bewoning bestemde gebouwen (Anti-kraak)
VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN 2 augustus 2010
1
1.
Inhoud
1. Inhoud
blz. 2
2. Voorwoord
blz. 3
3. Inleiding
blz. 4
4. Categorieën niet tot bewoning bestemde gebouwen
blz. 5
5. Verantwoording
blz. 5
6. Voorwaarden niet tot bewoning bestemde gebouwen
blz. 8
2
2
Voorwoord
Het komt regelmatig voor dat binnen een gemeente aan de Brandweer wordt gevraagd om niet tot bewoning bestemde gebouwen zoals tijdelijk leegstaande, kantoren, scholen of industriefuncties te mogen bewonen zodat deze niet gekraakt kunnen worden. Dit gebeurt door organisaties waar tegen betaling kan worden gehuurd. Meestal zijn de bewoners studenten of kunstenaars op zoek naar woon- of werkruimte. Maar altijd zijn het mensen die snel hun spullen in een doos hebben en gelijk kunnen verhuizen als het moet. Ze wonen voor een gering bedrag, in afwachting van een koper, de sloper, of in een pand dat vanwege speculatie op de markt leeg staat. Het zal duidelijk zijn dat bewoning van deze panden veelal plaats vindt in objecten die daar in eerste instantie niet voor zijn bedoeld en dus zijn ontworpen voor een andere gebruiksfunctie. Een en ander heeft tot gevolg dat vanuit de brandweer grote twijfels bestaan over het brandveiligheidniveau voor de (tijdelijke) bewoners en voor brandweerpersoneel in geval van een calamiteit. Het is daarom van belang hiervoor een (regionaal) beleid op te stellen dat tot doel heeft een voldoende veiligheid te bieden aan bewoners en brandweerpersoneel. Het regionaal voorgestane beleid is vastgelegd in deze praktijkrichtlijn. De praktijkrichtlijn concentreert zich op het gewenste brandveiligheidsniveau en geeft een regionale richtlijn voor de lokale brandweerkorpsen bij de toetsing van deze gebouwen. Daarnaast speelt nog het vraagstuk van de strijdigheid met het bestemmingsplan, nu het niettot bewoning bestemde gebouwen betreft. De richtlijn doet een voorstel aan de verantwoordelijke gemeentebesturen om dit op te lossen door middel van een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan.
3
3.
Inleiding
Anti-kraak organisaties Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met leegstand van bouwwerken. Inventarisatie leert dat het veelal gaat om gebouwen met een kantoorfunctie en tegenwoordig ook met een onderwijs- of industriefunctie. Om onrechtmatig gebruik van het bouwwerk te voorkomen wordt steeds vaker door de eigenaar een anti- kraakorganisatie ingeschakeld. Deze organisaties bezitten een klantenbestand met huurders, die op afroep tijdelijk hun intrek kunnen nemen in het bouwwerk. De huurders betalen aan de anti- kraakorganisatie een relatief klein bedrag voor de onkosten, zoals voor het gebruik van water, gas en elektriciteit. Door bewoning van het bouwwerk wordt leegstand voorkomen en wordt enigszins sociale controle uitgevoerd. Op deze wijze hoopt de eigenaar naast vandalisme, ook brandstichting te voorkomen in afwachting van een koper of de sloper. Voor de gemeente is het vaak niet duidelijk of het desbetreffende bouwwerk al dan niet bewoond is of leeg staat. Broedplaatsenbeleid Die onduidelijkheid wordt momenteel nog eens extra gevoed door het verschijnsel ”creatieve steden”. Onderzoek heeft aangetoond dat de creatieve sector, bestaande uit de kunst, media en entertainment en de creatieve zakelijke dienstverlening, vooral in grote steden economisch belangrijk is en harder groeit dan andere sectoren. Voor deze doelgroep is een apart broedplaatsenbeleid opgesteld wat onderdeel uitmaakt van het programma ”creatieve steden”. Als een initiatief in aanmerking wil komen voor ondersteuning uit het broedplaatsenbeleid wordt het getoetst op zijn culturele betekenis en wordt beoordeeld in welke mate de activiteiten van de broedplaatsen afwijken van het aanbod dat ook te vinden is of zou kunnen zijn op gevestigde podia. Ambachtelijke of startende bedrijfjes kunnen alleen onder het broedplaatsenbeleid vallen als ze deel uitmaken van een groep die voor het broedplaatsenbeleid in aanmerking komt. In de praktijk zijn dit veelal beginnende of startende studenten of kunstenaars die een bouwwerk niet alleen gebruiken als atelier voor hun bedrijfje maar het ook bewonen. Daarbij kunnen niet alleen las- en slijpwerkzaamheden voorkomen, maar wordt bijvoorbeeld bedrijfsmatig klei gebakken of andere zaken verwarmd. Bovengenoemd gebruik vindt plaats onder verantwoordelijkheid van anti-kraak organisaties of eigen kunstenaarsinitiatief. Brandpreventieve voorzieningen Voor de brandweer is het van belang om te weten of het bouwwerk brandpreventief in orde is. Is een bouwwerk, dat normaliter een kantoorfunctie heeft, wel geschikt om te bewonen, (woonfunctie), of in te werken, (industriefunctie), zoals gewenst door een antikraakorganisatie? Het antwoord op deze vraag kan uiteindelijk van levensbelang zijn bij bijvoorbeeld een brand of andere calamiteit. Slachtoffers zijn mogelijk te voorkomen indien aanvullende brandpreventieve voorwaarden worden gesteld en indien de brandweer vooraf weet waar de bewoners of andere aanwezigen zich bevinden. Daarom zijn met verschillende deelnemers afspraken gemaakt over de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om bewoning of het werken in een niet tot bewoning bestemd gebouw tijdelijk mogelijk te maken. Hieronder zijn de minimale voorwaarden vermeld waaraan het bouwwerk moet voldoen en de gebruiksvoorschriften waaraan de tijdelijke gebruikers en/of bewoners zich dienen te houden. Het opstellen van deze richtlijn is door een kleine begeleidingscommissie gebeurd. Hieronder vindt u de samenstelling van de begeleidingscommissie. Begeleidingscommissie Peter Gardien John Bergenhenegouwen Marcel Koene
4.
Brandweer Rijswijk-Delft Brandweer Pijnacker-Nootdorp Veiligheidsregio Haaglanden
Categorieën niet tot bewoning bestemde gebouwen 4
In grote lijnen zijn er twee vormen van anti-kraak te onderscheiden. Enerzijds is dat bewoning, zoals wordt behartigd door een anti-kraak organisatie en anderzijds is dat het gebruik van het bouwwerk door studenten of kunstenaars als “broedplaats”. Deze laatste doelgroep kan ook een initiatief zijn van één of meerdere kunstenaars, die op een bepaalde locatie een programma ontwikkelen als alternatief op wat er doorgaans in gevestigde kunstinstellingen wordt gepresenteerd. Hierdoor wordt het individuele kunstenaars mogelijk gemaakt om onder gunstige financiële condities en in een inspirerend klimaat kunst te produceren. Daarbij komt het steeds vaker voor dat in bovengenoemde gebouwen, door dezelfde doelgroepen, feesten c.q. bijeenkomsten worden georganiseerd voor grote aantallen personen. De veiligheid van dergelijke bijeenkomsten zal van geval tot geval bekeken moeten worden en valt daarmee niet direct binnen het toepassingsbereik van deze praktijkrichtlijn. Wel kan voor deze feesten c.q. bijeenkomsten een vergunning worden aangevraagd. Dit kan door middel van een (tijdelijke) gebruiksvergunning of tijdelijke toestemming tot gebruik onder voorwaarden.
5.
Verantwoording
Als gevolg van gewijzigde regelgeving in de afgelopen jaren is de behoefte ontstaan om het in 1998 gemaakte beleid te herzien voor wat betreft de installatietechnische en bouwkundige voorwaarden. Wettelijk kader Bij betreffende gebouwen gaat het om leegstaande bouwwerken die tijdelijk (deels) voor bewoning gebruikt gaan worden voor de duur van maximaal 5 jaar. Bij deze bouwwerken wordt tussen de anti- kraakorganisatie en de eigenaar een antikraakovereenkomst afgesloten. Een anti- kraakovereenkomst is geen vorm van een tijdelijke verhuur, maar kan worden gezien als een overeenkomst tot bewaarneming (afdeling 7.1.9. Burgerlijk Wetboek). Wanneer een niet voor bewoning bestemd bouwwerk (deels) voor bewoning in gebruik wordt gegeven, is dat in strijd met de (gebruiks)voorschriften van het bestemmingsplan. Tegen strijdig gebruik dient in principe handhavend te worden opgetreden. In de praktijk gebeurt dit niet; er is veelal sprake van passief gedogen. Conclusie De huidige werkwijze met betrekking tot niet tot bewoning bestemde gebouwen levert de volgende bezwaren op: Er is geen eenduidig (brand)veiligheidsbeleid vastgesteld voor niet tot bewoning bestemde gebouwen (rechtsonzekerheid ); Dit kan leiden tot potentieel brandgevaarlijke situaties; Tegen strijdig gebruik van het bestemmingsplan wordt niet opgetreden (rechtsongelijkheid); Er wordt gedoogd, wat in strijd is met het handhavingsbeleid van de gemeente.
Oplossingsrichting Acceptabel niveau van brandveiligheid In deze praktijkrichtlijn zijn voorwaarden uitgewerkt waarmee een voor de brandweer acceptabel niveau van brandveiligheid wordt bereikt. Het is vanuit brandveiligheidsoogpunt raadzaam om mee te werken aan tijdelijk gebruik van het bouwwerk door middel van bewoning. Hierdoor wordt, door tussenkomst van de Anti-kraak organisaties, voorkomen dat een bouwwerk gekraakt wordt. Georganiseerde “kraak” gaat een mogelijk onveilig gebruik van het bouwwerk tegen. Alle voorwaarden uit deze praktijkrichtlijn zijn afgeleid uit het Bouwbesluit 2003 en het Gebruiksbesluit. Bij het ontwikkelen van deze richtlijn is gebruik gemaakt van reeds bestaande richtlijnen van de gemeenten Den Haag en Rijswijk. De praktijkrichtlijn is bedoeld om zowel eigenaren, ontwikkelaars alsmede toetsers en controlerende medewerkers, een uniform kader te bieden. De uiteindelijke afweging of de getroffen voorzieningen de door de wetgever beoogde brandveiligheid bieden, wordt door het plaatselijke bevoegd gezag gemaakt (burgemeester en wethouders).
Bewoning in strijd met het bestemmingsplan: vrijstellingsprocedure 5
Toepassing van de brandveiligheidsvoorschriften maken een brandveilig gebruik of brandveilige bewoning van een niet tot bewoning bestemd bouwwerk mogelijk. In het voorgaande is aangegeven om welke redenen dit wenselijk wordt geacht. Hiermee is de strijdigheid met het bestemmingsplan echter niet opgelost. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door een beroep te doen op de vrijstellingsprocedure van de Wet Ruimtelijke Ordening. Daarom wordt het bestuur van de gemeente geadviseerd, om ten aanzien van niet tot bewoning bestemde gebouwen, niet zijnde woningen, waarvoor door een anti-kraakorganisatie toestemming tot gebruik of bewoning wordt aangevraagd, een vrijstelling te verlenen. Ontheffing van het bestemmingsplan, projectbesluit of aanpassing van het bestemmingsplan Indien anti-kraak c.q. broedplaatsen niet passen binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan, dient een keuze gemaakt te worden of er meegewerkt wordt aan een positieve bestemming of een (tijdelijke) ontheffing. Dit kan in sommige gevallen op basis van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het gaat hier om een buitenplanse ontheffing. Andere mogelijkheden zijn een tijdelijke ontheffing op basis van artikel 3.22 Wro of het wijzigen van een bestemmingsplan ex. artikel 3.1 Wro of door het nemen van een projectbesluit ex. artikel 3.10 Wrp. De tijdelijke ontheffing is gebonden aan een maximale termijn van 5 jaar. Ook dient de tijdelijke behoefte aangetoond te worden.
6.
Voorwaarden niet tot bewoning bestemde gebouwen
Om tot een veilige manier van werken en bewonen te kunnen overgaan moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Deze voorwaarden sluiten aan bij de bestaande regelgeving. Voor het merendeel zijn deze voorwaarden gebaseerd op het niveau bestaande bouw uit het Bouwbesluit 2003 en het Gebruiksbesluit. Dit is bij het betreffende artikel aangegeven. De overige voorwaarden zijn specifiek beleid ten aanzien van „niet tot bewoning bestemde gebouwen‟ die zijn ingegeven door de specifieke omstandigheden van deze unieke gebruiksfunctie. Dit heeft als consequentie dat deze specifieke voorwaarden, bij voorkeur gemotiveerd ten aanzien van het individuele geval, in de vrijstelling (zie onder 5) moeten worden opgenomen, Dit laatste is mede van belang in relatie tot de handhaving van deze voorwaarden. Handhaving De gemeente zal zelf moeten bepalen op welke wijze handhavend wordt opgetreden indien de voorwaarden (de algemene en de specifieke) niet worden nageleefd. Wie als aanvragers kom je tegen Om het bouwwerk goed te kunnen toetsen op brandveiligheid dienen de juiste gegevens te worden aangeleverd. Hiervoor heeft men met verschillende aanvragers van doen Gegevens algemeen (eigenaren) Hierbij kan men de volgende aanvragers treffen a. Gebouweigenaar b. Projectontwikkelaar c. Particulier d. Gemeente Gegevens algemeen (gebruikers/aanvrager) a. Gebouweigenaar b. Projectontwikkelaar c. Particulier d. Gemeente e. Anti-kraak organisatie
Gegevens algemeen De aanvraag moet de volgende gegevens bevatten: 6
A. De naam en het correspondentie-adres in Nederland van de aanvrager (met mobiel telefoonnummer); B. Indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam en correspondentieadres in Nederland (met mobiel telefoonnummer); C. ;De naam en het correspondentie-adres van de gebruiker; D. De naam en het adres waarop de (tijdelijke) vergunning gesteld moet worden; E. Het adres van het bouwwerk; F. De kadastrale aanduiding van het bouwwerk; G. Termijn van gewenste afwijking van huidig gebruik; H. Het aantal personen waarvoor het bouwwerk is of zal worden ingericht; I. Het aantal verblijfsruimten dat in het bouwwerk aanwezig is of zal zijn voor bewoning; J. Het aantal overige ruimten; K. De situering van bovengenoemde ruimten op tekening; L. De wijze van verwarming van het bouwwerk. Gegevens gemeente intern (indien deze eigenaar/gebruiker is) Onderstaand worden per onderwerp de eisen weergegeven: 1) Gemeente informeert de Brandweer welke panden in aanmerking komen voor bewoning; 2) Rechtstreekse aanvragen bij de Brandweer in het kader van "bewoning" waarbij de eigenaar niet de gemeente is worden in CC. doorgezet naar de gemeente; 3) Gemeente is zelf verantwoordelijk voor de aanvraag. De Brandweer adviseert de gemeente die de coördinatie voor zijn rekening neemt; 4) Gemeente neemt hiertoe rechtstreeks contact op met de Brandweer waar het adres is gelegen: 5) Gemeente draagt zorg voor tekeningen van het gehele bouwwerk; 6) Ter plaatse zal in samenwerking met een medewerker van de Brandweer en gemeente een onderzoek worden ingesteld. De Brandweer maakt een rapport waarin wordt aangegeven welke aanpassingen dienen te worden gerealiseerd om het bouwwerk geschikt te maken voor bewoning/gebruik. Gegevens door derde (indien deze de eigenaar is) Onderstaand worden per onderwerp de eisen weergegeven: 1) Eigenaar informeert de gemeente welke panden in aanmerking komen voor bewoning; 2) Eigenaar is verantwoordelijk voor de aanvraag van een ontheffing, projectbesluit of de aanvraag om het bestemmingsplan vast te stellen; 3) Eigenaar neemt hiertoe rechtstreeks contact op met de gemeente waar het adres is gelegen: 4) Eigenaar draagt zorg voor tekeningen van het gehele bouwwerk; 5) Ter plaatse zal in samenwerking met een medewerker van de Brandweer en gemeente een onderzoek worden ingesteld. De Brandweer maakt een rapport waarin wordt aangegeven welke aanpassingen dienen te worden gerealiseerd om het bouwwerk geschikt te maken voor bewoning/gebruik.
7
VOORWAARDEN Aantal personen Artikel 1 De bezettingsgraad van de bouwwerken dient zo laag mogelijk worden gehouden. Dit betekent dat bij bewoning alleen op strategische plaatsen binnen het bouwwerk ruimtes mogen zijn gelegen waar wordt geslapen. Toelichting Strategische plaatsen zijn b.v. de hoeken van een bouwwerk of nabij een trappenhuis. Doel van de bewoning is om te voorkomen dat het bouwwerk daadwerkelijk gekraakt zal worden en dat er geen vandalisme (brandstichting) zal plaatsvinden. Voor de bezetting van een verdieping kan 2 worden volstaan met 1 persoon per 500 m . In het geval het een bouwwerk met grote ruimtes betreft die geschikt zijn voor het gebruik als broedplaats, kunnen meerdere ruimtes in gebruik worden gegeven. Deze ruimtes dienen ongeschikt te zijn als slaapruimte. Er mogen ook geen aanwijzingen zijn dat deze als slaapruimte kan worden gebruikt. Betreffende ruimten zijn bij voorkeur op de begane grond gelegen zodat onder bepaalde voorwaarden kunstenaars las- en slijpwerkzaamheden kunnen verrichten. (zie ook artikel 11 van deze richtlijn) PP
PP
Gebruik hoogste verdiepingsvloer Artikel 2 Het gebruik dient zich in principe te beperken tot de begane grond en 1e verdieping. Dit geldt zowel voor het gebruik als bewoning als het gebruik als atelier. Toelichting De bouwwerken waarin bewoning plaatsvindt, hadden veelal een andere functie. Hierdoor zijn de voorschriften niet afgestemd op het gebruik als woonfunctie en/of kunstenaarsinitiatief. Voor situaties waarbij de gevraagde gebruiksfunctie minimaal voldoet aan het beleidsniveau bestaande bouw en het Gebruiksbesluit kan worden overwogen om ook op hogere verdiepingen bewoning toe te staan. Denk hierbij b.v. aan een voormalig verpleeghuis waarin een aanwezige (automatische) brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie nog functioneert en blusmiddelen nog aanwezig zijn.
Vluchten binnen een rookcompartiment en een sub-brandcompartiment Artikel 3, lid 1 Vanuit iedere verblijfsruimte dient te allen tijde naar twee kanten onafhankelijk van elkaar te kunnen worden gevlucht. Indien dit niet mogelijk is, mag de betreffende ruimte niet in gebruik worden gegeven. Tevens dient deze ruimte te worden afgesloten. Zogenaamde doodlopende einden zijn NIET toegestaan.
Artikel 3, lid 2 Vanuit een ruimte welke is bestemd voor bewoning dient de route, welke leidt naar de toegang van het rookcompartiment, te worden voorzien van niet-ioniserende rookmelders welke zijn aangesloten op een voorziening van elektriciteit. (Conform het gestelde in het Bouwbesluit NB, artikel 2.146 lid 7) Toelichting Voor een snelle alarmering van m.n. de slapende personen dienen in de woonfunctie en de gemeenschappelijke vluchtroute huisrookmelders te worden aangebracht. De huisrookmelders dienen te voldoen aan NEN 2555. Bovengenoemde huisrookmelders behoeven niet apart op een brandmeldinstallatie te worden aangesloten. Veelal kan worden volstaan door één rookmelder te plaatsen in de woonfunctie en één of meer rookmelders te plaatsen in de gemeenschappelijke verkeersruimte welke leidt naar de toegangen van deze woonfunctie. Uiteraard mogen de rookmelders nimmer worden uitgeschakeld.
Artikel 3, lid 3 Deuren in de vluchtroutes dienen zonder gebruikmaking van losse voorwerpen, zoals sleutels, van binnenuit te worden geopend. (Conform het gestelde in het Gebruiksbesluit, artikel 2.3.5, lid 1) 8
Artikel 3, lid 4 De vluchtroutes dienen te zijn vrijgemaakt en vrij te blijven van opslag van materiaal c.q. obstakels. Dit geldt ook voor het deel gelegen buiten het bouwwerk aansluitend op de openbare weg. (Conform het gestelde in het Gebruiksbesluit, artikel 2.9.1)
Artikel 3, lid 5 Bij aanwezigheid van trappenhuizen dient het gehele trappenhuis minimaal een WTRD van minimaal 30 minuten te bezitten. Dit geldt dus ook voor de verdiepingen welke niet worden gebruikt. Toelichting Om een veilige ontvluchting te garanderen dient het gehele trappenhuis als rookcompartiment te worden uitgevoerd. Hierbij is draadglas toegestaan.
Brandcompartimentering Artikel 4 Het brandcompartiment waarin zich het tot bewoning bestemde gedeelte bevindt dient een oppervlakte van maximaal 1000 m² te bezitten. (Conform het gestelde in het Bouwbesluit Bestaande Bouw, artikel 2.112, afgeleid van logiesfunctie) Toelichting Voor deze omvang is gekozen omdat veel panden welke in aanmerking komen voor bewoning onderwijs, kantoor en industriegebouwen betreffen. Het eisen van kleinere compartimenten maakt het veelal onmogelijk om bewoning toe te staan. Indien het bouwwerk, op basis van gelijkwaardigheid, gesprinklerd is dient de werking van de installatie met een certificaat of rapport van oplevering te worden aangetoond (zie ook artikel 6). Extra aandacht dient te worden besteed aan broedplaatsen. In de praktijk zijn dit veelal beginnende of startende studenten of kunstenaars die het bouwwerk niet alleen gebruiken als atelier voor hun bedrijfje maar het ook bewonen. Deze woonvorm dient gescheiden van het bedrijfsmatig handelen in een ander brandcompartiment plaats te vinden.
Rookcompartimentering Artikel 5 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsgebied en een toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is niet groter dan 30 meter. (Conform het gestelde in het Bouwbesluit NB, artikel 2.136) Toelichting Voor dit artikel is het nieuwbouwniveau gekozen omdat bewoning in bouwwerken plaatsvindt welke over het algemeen genomen geen slaapfunctie hebben.
Installaties algemeen Artikel 6 In principe dienen de bestaande brandveiligheidinstallaties te worden gehandhaafd. In die gevallen waar dit niet mogelijk is dienen er in overleg met de brandweer en gemeente gelijkwaardige voorzieningen te worden getroffen. Toelichting In bepaalde bouwwerken zal een brandmeldinstallatie aanwezig zijn. Het is niet altijd realistisch, b.v. in relatie tot de kosten, te eisen dat deze installatie (met doormelding) intact dient te blijven. In bouwwerken waar deze installatie niet aanwezig is zal een dergelijke installatie ook niet worden geëist. Wel is een en ander afhankelijk van de kwaliteit van de overige brandveiligheidsvoorzieningen. De noodzaak daartoe kan in overleg met het lokale brandweerkorps worden bepaald. Wanneer uitvoering wordt gegeven aan de in de in deze praktijkrichtlijn gestelde voorwaarden wordt geacht voldoende aandacht te hebben besteed aan gelijkwaardige brandveiligheid. 9
Zelfsluitendheid Artikel 7 Zelfsluitende deuren met een brand- c.q. rookwerende functie dienen te zijn voorzien van deugdelijke deurdrangers, bijvoorbeeld een hydraulische deurdranger of gelijkwaardig. (Conform het gestelde in het Bouwbesluit BB, artikel 2.114 en 2.144)
Artikel 8 Brandblusinstallaties Indien het bouwwerk brandslanghaspels aanwezig zijn, dienen deze ieder jaar te worden gekeurd. (Conform het gestelde in het Gebruiksbesluit, artikel 2.4.1, lid 3) Toelichting In het bouwwerk dienen minimale voorzieningen aanwezig zijn teneinde een beginnende brand te kunnen blussen. Indien het bouwwerk niet is voorzien van brandslanghaspels dient per verdieping een draagbaar blustoestel van 6kg geschikt voor ABC- branden aanwezig te zijn. Hierbij dient voor de dekking van het blustoestel een maximale loopafstand van 30 meter te worden gehanteerd.
Artikel 9 Elektra Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van elektriciteit. Installatie dient te voldoen aan NEN 1010. (Conform het gestelde in het Bouwbesluit BB, artikel 2.54) Toelichting Het bouwwerk dient te zijn aangesloten op de openbare nutsvoorziening voor elektriciteit.
Artikel 10 Gas Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriele regeling aangewezen voorschriften. (o.a. aansluiting op het distributienet) ((Conform het gestelde in het Bouwbesluit BB, artikel 2.74) Toelichting Het koken of verwarmen doormiddel van gasflessen is niet toegestaan.
Artikel 11 Gebruik gasflessen e.d. Het gebruik of opslaan van drukvaten, zoals gasflessen, is niet toegestaan. (Conform het gestelde in het Gebruiksbesluit, artikel 2.1.8, lid 1) Toelichting: Hoewel lid 2 van bovenvermeld artikel bepaalde stoffen in beperkte mate toestaat, is in dit geval toegestaan omdat de totale brandveiligheid van het bouwwerk niet als optimaal moet worden beschouwd.
Artikel 12 Voorkomen van belemmeringen en hinder Het is verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten,werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken, waardoor: a. brandgevaar wordt veroorzaakt; b. Melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd; c. Het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd of d. Het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd. (Conform het gestelde in het Gebruiksbesluit, artikel 2.9.1)
Artikel 13
Organisatorische maatregelen 10
a. Per bouwwerk dient een sleutelbeheerder en een vervanger te worden aangewezen; b. De sleutelbeheerder is verantwoordelijk voor het gebruik van het bouwwerk conform de in deze praktijkrichtlijn genoemde voorwaarden; c. De sleutelbeheerder is aanspreekpunt voor de brandweer en gemeente; d. De sleutelbeheerder en diens vervanger dienen in het bezit te zijn van een mobiele telefoon waarvan de het 06-nummer bekend is bij de brandweer en gemeente; e. Regelmatig, maar in ieder geval ieder kwartaal dient door de anti-kraak instelling te worden gecontroleerd of nog wordt voldaan aan de in dit document gestelde voorwaarden. Deze controle wordt teruggerapporteerd aan gemeente. Bij gebreken zal gemeente contact opnemen met de desbetreffende afdeling preventie van de brandweer.
Toelichting Voordat een bouwwerk wordt vrijgegeven voor werk c.q. bewoning dient te worden voldaan aan de in deze praktijkrichtlijn genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden dienen gedurende het gehele gebruik in stand te worden gehouden. Periodiek dient dit te worden gecontroleerd door de anti-kraak instelling. Daarnaast zullen er onafhankelijk van deze controles nog controles plaatsvinden door de brandweer en/of gemeente. Bij het constateren van overtredingen zal ter plekke de sleutelbeheerder mondeling worden geïnformeerd. Daarnaast zal de anti- kraak instelling schriftelijk op de hoogte worden gesteld. Bij het herhaaldelijk constateren van overtredingen kan bewoning eenzijdig worden opgezegd door gemeente.
11