16 Bewoning en sociale structuren Arie van Steensel
Bewoning en ruimtelijke structuren In juli 1512 werd op last van keizer Maximiliaan de verspreiding van een geïllustreerd pamflet van de verder onbekende meester Lucas de Grote Filosoof verboden. In het geschrift werden overstromingen aangekondigd die zoveel dood en verderf zouden zaaien ‘alsof de gehele wereld stond te vergaan’. Deze voorspelling bracht onder de Zeeuwse bevolking een zodanige ondergangsstemming teweeg, dat de overheid vreesde dat zij zelfs het hoognodige onderhoud aan de dijken zou nalaten, waardoor het land verloren zou gaan.566 Overstromingen werden in de middeleeuwen dikwijls gezien als een voorteken van het naderende einde der tijden, evenals hongersnoden, epidemieën en oorlogen.
Het in 1586 verdronken dorp Aandijk is op deze kaart uit 1569 afgebeeld als een nederzetting rondom de kerk. De bebouwing van Zaamslag ten zuidwesten daarvan strekte zich uit langs een weg. Ten westen van de dorpskerk lagen de johannieter commanderij en het hospitaal van Zaamslag. RIJKSARCHIEF GENT, KAARTEN EN PLANS NR. 2647.
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 211
211
24-07-12 13:35
Zeeland en Noord-Vlaanderen bleven in de late middeleeuwen niet gevrijwaard van dergelijke rampen. De gevolgen van rampspoed voor de samenleving waren vaak groot en hadden soms een blijvende invloed op de ruimtelijke en sociale structuren; dit temeer omdat de samenleving geleidelijk toch al complexer werd door verstedelijking, commercialisering en staatsvorming. In dit hoofdstuk komt de geschiedenis van de bewoning en de sociale verhoudingen in laatmiddeleeuws Zeeland en Noord-Vlaanderen aan de orde, waarbij de dynamiek, teweeggebracht door demografische ontwikkelingen centraal staat. Op de achterliggende politieke en economische processen wordt in volgende hoofdstukken ingegaan. Aan het begin van de veertiende eeuw kenden de Zeeuwse eilanden en de Noord-Vlaamse kustregio een netwerk van steden en dorpen. Deze bewoningsstructuur onderging in de late middeleeuwen geen grote veranderingen, hoewel, zoals in het vorige hoofdstuk is behandeld, het proces van landwinning en landverlies aanzienlijke wijzigingen bracht in het landschap. Door overstromingen verdween een flink aantal dorpen, en sommige dorpen werden na overstromingen verplaatst, zoals dat gebeurde met Arnemuiden tussen 1438 en 1463. Zeeland en Noord-Vlaanderen kenden vergelijkbare patronen van bewoning en dorpsvormen. Verreweg de meeste dorpen op het oude land waren voor circa 1300 ontstaan op plaatsen waar meerdere wegen bijeenkwamen. Rond de kerk of kapel vond dan verdere bebouwing plaats. In de laatmiddeleeuwse nieuwlandpolders groeiden minder nederzettingen uit tot volwaardige dorpen met een parochiekerk. Het nieuwe land diende voornamelijk voor de landbouw en niet zozeer als leefruimte. In de nieuwe polders van Zuid-Beveland werden slechts tien nieuwe parochies gesticht.567 Naast de grotere dorpen waren er op het platteland alleenstaande boerderijen, clusters van enkele hofsteden en gehuchten, die in latere tijden vaak om economische redenen werden verlaten. De omvang van de dorpen is moeilijk te schatten. Wel vormen de gegevens over de verdeling van de fiscale lasten, de zogenaamde kapitale omslag over inwoners van steden en het platteland, een indicatie voor de verhoudingen tussen de dorpen. De hoogte van de aanslag was namelijk afhankelijk van het aantal inwoners en hun economische draagkracht.568 Het is niet bekend hoe de Staten van Zeeland tot de verdeling van de lasten kwamen, maar de gemiddelde last per parochie verschilde niet sterk per eiland; dit doet vermoeden dat ze afgeleid werd van de bede-inkomsten. De omvang van het landbouwareaal in de parochies zou dan een belangrijke verklarende factor zijn, evenals de aard van de overige economische activiteiten.
V E R D E L I N G VA N D E B E L A S T I N G L A S T O V E R H E T Z E E U W S E P L AT T E L A N D I N 1 4 9 3 ZA, REK. BO, INV. NR. 348, FOL. 2-17.
Aantal dorpen
Totale last in Andriesguldens
Gemiddelde last per dorp in Andriesguldens
36 16 44 16 21 15
1.201,5 567 2.223 570 1.087,5 1.061,25
Walcheren Borsele Zuid-Beveland Noord-Beveland en Wolphaartsdijk Schouwen Overige eilanden in Beoosten Schelde
33,4 35,4 50,5 35,6 51,8 70,8
Bovenstaande tabel geeft de verdeling weer van de belasting over het platteland in 1493. De parochies in Beoosten Schelde en op Zuid-Beveland werden gemiddeld het zwaarst belast. De grootste dorpen lagen op Zuid-Beveland, waar Kloetinge voor 165 en Heinkenszand voor 150 Andriesgulden werden aangeslagen. Op de overige eilanden kwamen de aanslagen niet boven de 105 gulden, zoals bij Oostkapelle en Serooskerke op Walcheren, Emelisse op Noord-Beveland, en Haamstede, Koudekerke en Westenschouwen op Schouwen.
212
120126_p001_388.indd 212
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
De inwoners op de overige eilanden van Beoosten Schelde werden getaxeerd op 135 tot 213,5 Andriesgulden. Werendijke en Oud-Vlissingen op Walcheren en Brieskerke en Klaaskinderen op Schouwen werden voor minder dan tien gulden ingeschaald.569 De hoge aanslagen voor Vossemeer, Schakerlo, Scherpenisse, Poortvliet en de dorpen op Duiveland hadden vooral te maken met het feit dat die dorpen een relatief groot achterland hadden. Op Walcheren waren de oppervlakte van sommige parochies evenals het inwoneraantal betrekkelijk klein; het laatste zal mede verband hebben gehouden met de hoge verstedelijkingsgraad op dat eiland. Het fiscale gewicht van de dorpen kan nader in perspectief worden geplaatst door een vergelijking met de belasting van de kleine steden in 1493. De kleinste stad, Domburg, betaalde slechts 30 Andriesgulden, terwijl Kortgene, Sint-Maartensdijk en Brouwershaven voor 151 gulden werden getaxeerd.570 Verstedelijking was mogelijk door bevolkingsgroei en toenemende agrarische productiviteit, waardoor er een overschot aan mensen en producten ontstond op het platteland. Tegelijkertijd trokken de ontluikende steden als centra van bestuur, markten, ambachtelijke productie en gespecialiseerde diensten migranten aan.571 De laatmiddeleeuwse Noord-Vlaamse en Zeeuwse steden waren relatief klein in omvang doch lagen dicht bij elkaar. De onderlinge hiërarchie en functionele specialisering binnen de stedelijke netwerken kenden echter een permanente dynamiek door economische, politieke en geografische veranderingen. Het stedelijke netwerk in Noord-Vlaanderen werd gedomineerd door Gent en Brugge, waarbij de kleinere kuststeden functioneerden als bestuurlijke centra, havens of nijverheidsplaatsen.572 Middelburg was in de vijftiende eeuw de belangrijkste stad in Zeeland vanwege zijn bevolkingsomvang, zijn politiek gewicht en zijn internationale haven. Middelburg profiteerde daarbij van zijn positie in het bovenregionale stedelijke netwerk en het internationale handelsverkeer. De kleinere Zeeuwse steden hadden meer een regionale functie. Vaak onderscheidden ze zich nauwelijks van de grote dorpen, die in ruimtelijke en sociaal-economische zin een stedelijk karakter konden hebben, zonder dat er in bestuurlijk-juridische zin sprake was van een stad. De economische potentie van steden en dorpen werd ook bepaald door hun toegankelijkheid en positie binnen het verkeersnetwerk. De Zwinsteden Sluis en Sint-Anna ter Muiden kwamen tot bloei als voorhavens van Brugge. Vanaf de dertiende eeuw profiteerde Zierikzee, gelegen aan de (Ooster-) Schelde, van het handelsverkeer uit het Rijnland en Holland naar de jaarmarkten van Bergen op Zoom en Antwerpen. In de loop van de vijftiende eeuw verschoven de belangrijkste handelsroutes echter naar de Honte (Westerschelde), waardoor het zwaartepunt van de handelsactiviteiten zich verplaatste naar Walcheren.573 Vervoer over water was van groot belang, omdat transport over land langzaam en relatief duur was. Er was weliswaar een netwerk van overzetveren en onverharde wegen, maar deze laatste waren vaak moeilijk begaanbaar.574 In het landschap namen de steden een herkenbare plaats in. Ze waren niet allemaal omwald, ommuurd of omgracht, maar er was door de dichte bebouwing een zichtbare scheiding met het omliggende land. De stadsomwalling had een defensief doel. Hulst werd bijvoorbeeld in 1460 – na de Gentse opstand – versterkt om te voorkomen dat de stad op een eenvoudige manier bezet kon worden. De stadsplattegronden van Jacob van Deventer uit het midden van de zestiende eeuw geven een goed beeld van de ruimtelijke ordening in de steden. Zij laten zien hoe in veel steden de tracés van de toegangswegen en de ligging van de haven het uitgangspunt voor het stratenpatroon vormden. Het stadsbeeld werd bepaald door het stadhuis of schepenhuis, markten, parochiekerken, kloosters en
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 213
Jacob van Deventer, plattegrond van Tholen, circa 1560. Rechts van de Onze Lieve Vrouwekerk het gasthuis en het stadhuis. Tholen verviel na de dood van stadsheer Guy van Blois in 1397 aan de graaf van Holland en Zeeland. Steendruk naar de verloren minuutkaart. ZA, ZI-I-0572.
213
24-07-12 13:35
Antoon van den Wijngaerde, gezicht op de stad Veere, detail van het Panorama van Walcheren (Zelandiae Descriptio, circa 1550). Landinwaarts (rechts vooraan) ligt het kasteel Zandenburg van de heren – vanaf 1555 markiezen – van Veere. MUSEUM PLANTIN-MORETUS, ANT WERPEN. FOTO J. LUY TEN.
havens, de laatste in veel gevallen gecombineerd met watermolens en -spuisystemen. De Zeeuwse en Noord-Vlaamse steden hadden halverwege de zestiende eeuw nog veel ‘groen’, open terreinen binnen de stadsmuren; bij de aanleg van de omwalling zal men rekening hebben gehouden met toekomstige uitbreiding van de stedelijke bebouwing. Soms had de stadsheer buiten of in de stad een kasteel staan. Voorbeelden zijn het kasteel van de heren van Axel, het kasteel Zandenburg van de heren van Veere of het kasteel van de heren van Sint-Maartensdijk. De Torenburg (het latere slot Oostende) in Goes lag binnen de stadsmuren.575
Laatmiddeleeuwse demografische ontwikkelingen In de periode 900-1300 was de bevolking in West-Europa sterk toegenomen, ook in de Nederlanden. In de loop van de veertiende eeuw kreeg deze trend een andere wending door een reeks van rampen. Ten eerste werd Noordwest-Europa geconfronteerd met een serie hongersnoden. In de jaren 13151322 was de honger hevig door opeenvolgende misoogsten en door sterfte onder het vee als gevolg van uitzonderlijk slecht weer; in 1316 kostte dit in de Vlaamse steden het leven aan vijf à tien procent van de bevolking. Tussen 1347 en 1351 werd Europa getroffen door een pestpandemie, waarschijnlijk veroorzaakt door een uit Azië afkomstige bacterie. Ruim een derde deel van de Europese bevolking overleed aan de gevolgen van de ‘Zwarte Dood’. Terugkerende echo-epidemieën, die minder virulent en wijdverspreid waren maar toch veel slachtoffers maakten, vertraagden het demografisch herstel.576 In hoeverre past het demografische patroon van laatmiddeleeuws Noord-Vlaanderen en Zeeland in dit algemene beeld? De ontwikkeling van de bevolkingsomvang is bij gebrek aan bronnen niet precies
214
120126_p001_388.indd 214
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
na te gaan. Volgens een conservatieve schatting telde Zeeland kort voor het intreden van de Zwarte Dood mogelijk 30.000 inwoners. Op grond van de verdeling van de fiscale lasten tussen Holland en Zeeland is het aantal inwoners van het eilandenrijk rond 1470 geraamd op ongeveer 85.000. Deze aantallen zijn echter niet betrouwbaar genoeg om conclusies te trekken over de demografische ontwikkelingen. Pas in de late zestiende eeuw zijn er bronnen die een echte berekening van het inwoneraantal van Zeeland mogelijk maken. Op grond van de betaling van haardstedengeld (een belasting op stookplaatsen) uit 1601 moet Zeeland toen naar schatting – met een marge van 10.400 inwoners meer of minder – 68.700 inwoners hebben geteld.577 Wat betreft het huidige Zeeuws-Vlaanderen kan op grond van de haardstedentelling uit 1469 het inwonertal van de Vier Ambachten worden geschat op minimaal 32.708 personen; het is niet mogelijk om uit dezelfde bron de totale bevolking van het Oostvrije van Brugge te extrapoleren.578 Het is zeker dat de Zeeuwse bevolking in de veertiende eeuw werd getroffen door honger en pest, zoals ook door de chroniqueur Johan Reygersberch (1551) wordt gemeld. Mogelijk kwam de pest in 1348 vanuit Engeland via Sluis de stad Brugge binnen en verspreidde zich verder over Vlaanderen en Zeeland, dan wel vanuit het noorden via Bergen op Zoom.579 Op grond van het bronmateriaal is niet vast te stellen wat de gevolgen precies waren. In vergelijking met het algemene Europese beeld nam de Zeeuwse bevolking in de tweede helft van de veertiende eeuw echter veel minder sterk af dan elders het geval was, en was er een snel en sterk herstel van de bevolkingsgroei. In het aangrenzende Holland en Vlaanderen daalde de totale bevolking tussen 1348 en 1400 met minder dan tien procent. De bevolkingsomvang van het kleine gewest was vanzelfsprekend een stuk lager dan die van Holland en Vlaanderen. Deze veel en veel grotere gewesten telden rond 1470 naar schatting respectievelijk 254.000 en 705.000 inwoners; niettemin was Zeeland wel dichterbevolkt.580 Vanaf het midden van de veertiende eeuw sloegen ziekte, honger en oorlogsgeweld regelmatig toe, met kortstondige doch hevige gevolgen voor de bevolkingsomvang. Echo-epidemieën troffen de Nederlanden in 1369, 1381, 1384 en 1399-1400. In de periode 1400-1550 nam het aantal vermeldingen van besmettelijke ziekten af, al volgde in de bronnen de ‘haastige ziekte’ (de pest) vaak op een andere bestaanscrisis. Zo leidde in september 1437 het grote graantekort tot een oproer op de korenmarkt van Middelburg; de honger werd gevolgd door een strenge winter en in 1438 en 1439 brak de pest uit in Zeeland. Er werden door de stadsbesturen regelmatig maatregelen tegen de pest afgekondigd. Bewoners van huizen met sterfgevallen ten gevolge van de pest moesten bijvoorbeeld een bos stro boven de buitendeur hangen ter waarschuwing aan voorbijgangers.581 Het is moeilijk vast te stellen hoeveel slachtoffers oorlogsgeweld met zich meebracht, maar de bevolking had zeker ook daar onder te lijden. Het Noord-Vlaamse land had vooral te duchten van de vele opstanden die het graafschap teisterden. De steden Axel en Hulst werden in 1452 bijna geheel verwoest tijdens de Gentse opstand.582 De Nederlandse kustgewesten behoorden in de late middeleeuwen tot de dichtstbevolkte en meest verstedelijkte gebieden van Europa. De steden groeiden in principe alleen door aanwas van buiten, omdat het stedelijk sterftecijfer hoger lag dan het geboortecijfer. De stedelijke bevolking was door slechte woonomstandigheden extra kwetsbaar voor ziekten. De migratiestromen liepen overigens niet eenzijdig van het platteland naar de stad; nieuwe inwoners werden ook aangetrokken uit andere steden.583 Welke veranderingen onderging de verhouding tussen plattelands- en stadsbewoners in Noord-Vlaanderen en Zeeland? In Vlaanderen waren de steden eerder tot wasdom gekomen dan in Zeeland. Waarschijnlijk woonde ongeveer 30 procent van de Vlaamse bevolking rond 1300 in de stad; de verstedelijkingsgraad op de Zeeuwse eilanden lag toen zeker nog tien procent lager. De verstedelijking nam in de late middeleeuwen echter snel toe, want rond 1550 woonde in beide gewesten ruim een derde tot bijna de helft van de bevolking in de stad.584 Het verstedelijkingsproces verliep niet lineair; elke stad kende zijn eigen ontwikkeling, waarbij de economische omstandigheden grotendeels bepalend waren voor de toe- of afname van de bevolking.
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 215
215
24-07-12 13:35
B E V O L K I N G S C I J F E R S VA N D E S T E D E N I N N O O R D - V L A A N D E R E N E N Z E E L A N D 5 8 5
Ca. 1300 Axel Aardenburg Biervliet Hulst IJzendijke Oostburg Sluis Sint-Anna ter Muiden Arnemuiden Brouwershaven Domburg Goes Middelburg Reimerswaal Sint-Maartensdijk Tholen Veere Vlissingen Westkapelle Zierikzee
Ca. 1400
3000
4450
1417 500 2500 1000 3200
1441
1469
3620
290
500 3500 800
1470
1485
1543
1560
1543 1448 1053 3030 234 738 9720 175
1569
1573 1300
1000 2200
2130
500 1300 2308 3654 1000 1750-2935 4480-5585
1940 500 2785 5000-6300 900 800 900 500 500 5000-6300
1571
2076
525 540 3365
6320
6505
1000 900 1400 2308-2500 3846-4000 1731 5000-7000
In bovenstaande tabel zijn gegevens over de stedelijke bevolking in Noord-Vlaanderen en Zeeland verzameld. De cijfers zijn ruwe schattingen afgeleid van militaire en fiscale bronnen. Om de totale stedelijke bevolking te berekenen, is het aantal weerbare mannen of haardsteden vermenigvuldigd met een factor vier tot vijfenhalf, de gemiddelde grootte van een stedelijk huishouden. Het valt allereerst op dat slechts enkele steden een ononderbroken groei of neerwaartse trend doormaakten. De NoordVlaamse steden kenden in de veertiende eeuw hun demografisch hoogtepunt. De groei van Hulst, Axel en Biervliet stagneerde in de vijftiende eeuw en er kwam daar toen een proces van ontstedelijking op gang. De steden verloren hun regionale aantrekkingskracht op migranten door het instorten van de exportnijverheid, bestaande uit textielindustrie, brouwerij en zoutraffinage. In het geval van Biervliet speelden ook waterstaatkundige factoren een rol.586 De kleine steden in het Brugse Vrije, Sint-Anna ter Muiden, Oostburg en IJzendijke, verdwenen in de vijftiende eeuw bijna geheel van de kaart. Ook Aardenburg – in de dertiende eeuw nog een bloeiende en belangrijke stad in Vlaanderen – kende een economische en demografische achteruitgang door verschuivingen in de regionale economische netwerken. De handelsstad Sluis maakte echter dankzij haar sleutelpositie aan het Zwin tot in de vijftiende eeuw demografische groei mee; daarna trad ook daar een sterk verval in.587 De Zeeuwse steden vertoonden alle eveneens een eigen demografisch patroon, afhankelijk van hun regionale functie en economisch ontwikkeling. Middelburg en Zierikzee bleven klein in vergelijking met de metropolen Brugge, Gent en Antwerpen; ze haalden evenmin de drempel van 10.000 inwoners die in de late middeleeuwen door verschillende Hollandse steden werd gepasseerd.588 Tot aan het begin van de vijftiende eeuw was Zierikzee waarschijnlijk iets groter dan Middelburg. De hoofdstad van Beoosten Schelde werd toen ook militair en fiscaal zwaarder belast.589 De ontwikkeling van Zierikzee stagneerde echter, terwijl de Middelburgse bevolking en economie bleven groeien. Zierikzee verloor in de vijftiende eeuw voor een deel zijn positie als handelsstad en werd meer afhankelijk van de zoutproductie en haringvisserij. Het werd bovendien getroffen door rampen en overstromingen. Er woedden stadsbranden in 1414, 1458, 1466 en 1525 en de pest maakte veel slachtoffers in de periode 1513-1519. Naar aanleiding van de politieke onrust in 1472-1473 en 1488-1492 kreeg de stad zeer hoge
216
120126_p001_388.indd 216
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
boetes opgelegd door de landsheer. In 1485 nam het stadsbestuur maatregelen tegen leegstand, maar volgens een octrooi uit 1526 stond toen de helft van de huizen in de stad nog steeds leeg. Er heerste in die tijd grote armoede. Tussen 1519 en 1526 waren ruim veertig grote schepen met 400 ervaren zeelieden vergaan en de stadsbrand van 1526 had 77 zoutketen en 125 huizen verwoest. Er stonden in 1543 in Zierikzee niettemin nog ten minste 1.264 bewoonde huizen, die aangeslagen werden voor de tiende penning.590 Ondanks deze rampspoed schommelde de bevolkingsomvang van Zierikzee in de late middeleeuwen eerder dan dat hij daalde. De bevolking van Reimerswaal, Tholen en Goes groeide in de veertiende en vijftiende eeuw, maar die steden bleven bescheiden in omvang. Met Reimerswaal ging het na de overstromingen van 1530 en 1532 snel bergafwaarts.591 Vlissingen, Veere en Brouwershaven waren in de vijftiende en zestiende eeuw groeikernen. Onder Hendrik van Borsele en zijn opvolgers kwamen deze steden tot grote economische bloei; ze profiteerden sterk van het internationale handelsverkeer en de zeevisserij. Als voorhaven van Middelburg groeide Arnemuiden in de zestiende eeuw eveneens explosief, al kreeg het dorp pas in 1574 formeel de status van stad. Afgaand op de telling van het aantal weerbare mannen kende Walcheren mogelijk een verstedelijkingsgraad van 69 procent in 1569. Op Schouwen woonde toen 65 procent van de bevolking in Zierikzee en Brouwershaven. Gerekend naar Europese maatstaven waren dat zeer hoge percentages.592
Migratie tussen stad en platteland Nieuwe stedelingen verwierven soms het poorterschap. Dit was een juridische status die toegang gaf tot de stadsgemeenschap en een voorwaarde vormde om een ambacht te mogen uitoefenen. Nieuwe poorters moesten een jaar en een dag in de stad hebben verbleven, waarna de poorterseed werd afgelegd en het entreegeld betaald. In Goes moesten bijvoorbeeld achttien penningen en een pond was aan de kerk worden gegeven, achttien penningen aan de baljuw, een stoop wijn aan de burgemeesters en schepenen, en één penning aan de klerk die de inschrijving verrichtte.593 Niet alle stedelijke ingezetenen genoten volledig burgerrecht; voor tijdelijke migranten, ongeschoolde werkers en armen bleef het poorterschap buiten bereik. Het statuut was voor het stadsbestuur ook een middel om bepaalde groepen migranten aan te trekken of juist af te stoten. Het stadsbestuur van Middelburg besloot in 1452 de bede te betalen voor de poorters met landbezit om zo vermogende landbezitters van het platteland naar de stad te lokken. In 1477 bood Zierikzee textielwerkers die in de stad kwamen wonen, het poorterschap aan om niet.594 Een klein deel van de poorters woonde buiten de stadsmuren. Deze buitenpoorters waren buiten het rechtsgebied van de stad gevestigd maar genoten wel de poorterrechten. In Vlaanderen waren buitenpoorters vaak grondbezitters die vrijgesteld wensten te zijn van de fiscale lasten op het platteland. Deze vrijstelling genoten buitenpoorters in Zeeland niet; daar droegen landbezittende poorters wel aan de bede bij. De grote Vlaamse steden hadden een omvangrijke buitenpoorterij. In de jaren 14771478, 1480-1481 en 1487-1497 schreven zich bijvoorbeeld 293 inwoners uit de Vier Ambachten in als buitenpoorters van Gent. De steden in Noord-Vlaanderen telden zelf weinig of geen buitenpoorters. In Zeeland had Middelburg buiten- of haagpoorters. In 1456 bevestigde de landsheer dat buitenpoorters conform de stedelijke keuren jaarlijks voor een bepaalde tijd daadwerkelijk in de stad moesten verblijven (zie ook p. 123). Poorters van Zierikzee die buiten het rechtsgebied van de stad woonden, kregen jaarlijks een boete opgelegd. In 1486 meldden zich 48 van deze poorters; drie jaar later waren het er twee minder.595 De nieuwe poorters waren voornamelijk rijke grondbezitters, kooplieden en ambachtslieden die toegang zochten tot het stedelijke bestuur of hun beroep in de stad wilden uitoefenen. Ze waren vaak migranten maar konden ook al inwoner van de stad zijn. De poorterinschrijvingen weerspiegelden
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 217
Vijftiende-eeuwse eikenhouten consoles onder de kap van de zuidelijke zijbeuk van de kerk van Sint-Maartensdijk. De beelden van een man en een vrouw maken deel uit van een serie van veertien bustes, waaronder ook een nar, een bisschop en duur geklede dames. RCE, RIJSWIJK/AMERSFOORT. FOTO G.TH. DELEMARRE.
217
24-07-12 13:35
POORTERSINSCHRIJVINGEN IN MIDDELBURG EN ZIERIK ZEE, 1302-1550 HEEREBOUT, POORTERBOEK POORTERBOEK;; UNGER, BIJDRAGE, 491.
Middelburg
200 180
Zierikzee 160 140 120 100 80 60 40 20
1542
1532
1522
1512
1502
1492
1482
1472
1462
1452
1442
1432
1422
1412
1402
1392
1382
1372
1362
1352
1342
1332
1322
1312
1302
0
De grafiek geeft het jaarlijkse aantal poorterinschrijvingen in Zierikzee (1302-1550) en Middelburg (1360-1550) weer. Middelburg streefde Zierikzee aan het begin van de vijftiende eeuw voorbij in economische groei en trok daardoor meer migranten aan.
vooral de sociaal-politieke en economische aantrekkingskracht van een stad en niet direct haar demografische ontwikkeling.596 Er was een correlatie tussen de poorterinschrijvingen en de ontwikkeling van de stedelijke economie. Ter illustratie is in bovenstaande grafiek het aantal inschrijvingen van nieuwe poorters in Zierikzee en Middelburg tussen 1302 en 1550 weergegeven.597 Daaruit is duidelijk af te lezen dat in Zierikzee, na een lange periode van teruggang, de inschrijvingen vanaf ongeveer 1430 stabiliseerden. Daarentegen behield de poorterbevolking van Middelburg een gestage groei. De poorterinschrijvingen geven enig inzicht in de origine van nieuwe poorters, vooral vanaf de vijftiende eeuw toen de plaats van herkomst van de migrant vaker werd genoteerd. De nieuwe poorters van Middelburg van 1360 tot 1571 waren in 42 procent van de gevallen afkomstig uit Zeeland (zie onderstaande tabel) en in de helft van deze gevallen van Walcheren. Er was ook een zeer significante instroom uit de omliggende gewesten Holland, Brabant en Vlaanderen, die vanaf het midden van de vijftiende eeuw relatief toenam. Het laatste gold eveneens voor de nieuwe poorters uit andere Europese landen, met name kooplieden uit Duitsland, Frankrijk, Engeland, Spanje en Portugal. Onder de nieuwe poorters waren er honderden die werkten in de scheepvaart en handel, de kurk waarop de Middelburgse economie dreef. Verder waren er ambachtslieden die werkzaam waren in de voeding- en kledingsector, de bouwnijverheid en meer gespecialiseerde diensten en ambachten.598
H E R K O M S T VA N D E I N G E S C H R E V E N P O O R T E R S I N M I D D E L B U R G , 1 3 6 0 - 1 5 7 1 5 9 9 1360-1400 Walcheren Zuid- en Noord-Beveland Overig Zeeland Holland Vlaanderen Brabant en Limburg Overige Nederlanden Overig Europa
218
120126_p001_388.indd 218
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
1401-1450
1451-1500
1501-1571
Totaal
Relatief
241 47 8 18 40 18 10 7
170 77 30 61 45 63 21 23
314 285 96 158 219 244 53 133
647 673 196 711 687 800 264 324
1.372 1.082 330 948 991 1.125 348 487
21% 16% 5% 14% 15% 17% 5% 7%
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
De verdeling van de migranten naar herkomst, dat wil zeggen uit de stad of van het platteland, laat het volgende beeld zien. In de periode 1360-1400 was 74 procent van de nieuwe poorters van Middelburg, van wie de herkomst bekend is, afkomstig van het platteland. Vanaf 1400 werd de betekenis van interstedelijke migratie groter. Tussen 1401-1450 kwam 46 procent van de nieuwe Middelburgse poorters uit een andere stad; in het tijdvak 1501-1571 was dit percentage gestegen tot 59 procent. Een kleinere stad als Goes trok primair nieuwe poorters van het omliggende land, terwijl meer dan de helft van de nieuwe stedelingen in de periode 1423-1570 Zeeuw was. De aantrekkingsstraal van deze stad was ook klein: van de 668 poorters van wie de herkomst bekend is, kwamen er slechts 44 niet uit Zeeland, Holland, Brabant of Vlaanderen. De overstromingen van 1530 en 1532 veroorzaakten geen immigratiegolf van het Zuid-Bevelandse platteland naar Goes; mogelijk schreven zij die de overstroomde gebieden waren ontvlucht zich niet in als poorter of trokken zij naar andere steden.600 De steden trokken weliswaar veel nieuwe bewoners van het platteland, maar dit ging niet per definitie ten koste van de demografische en economische ontwikkeling van de dorpen. Verschillende Zeeuwse plaatsen groeiden in de veertiende en vijftiende eeuw uit tot stad of onderscheidden zich nauwelijks van de kleine steden. Kort na 1500 telde volgens een opgave de welvarende havenplaats Biezelinge op Zuid-Beveland 600 à 700 communicanten, oftewel ongeveer 1000 inwoners. Dezelfde bron vermeldt dat het dorp tweemaal zoveel inwoners had als het naburige Kapelle. De overige dorpen waren waarschijnlijk kleiner. Volgens een kohier uit 1543 gemaakt ten behoeve van de heffing van de tiende penning – een belasting op het inkomen uit koophandel of onroerend goed – stonden er op Schouwen 73 huizen in Haamstede, 43 in Renesse en 26 in Koudekerke. Op Duiveland telde Nieuwerkerk 79 huizen, Ouwerkerk 37 huizen en Oosterland 29 huizen. De minimale omvang van deze dorpen varieerde derhalve van 130 tot 395 inwoners, aangezien de onbelaste pachthoeven niet werden meegeteld.601 Deze verspreide gegevens zijn echter te gering om te bepalen hoe de bevolkingsomvang op het Zeeuwse platteland zich in de late middeleeuwen ontwikkelde. In Noord-Vlaanderen had rampspoed een negatief effect op de bewoning op het platteland. In de vijftiende eeuw had de kustregio zwaar te lijden onder overstromingen en oorlogsgeweld, waardoor veel inwoners wegtrokken en het voor de grondeigenaren moeilijk was om hun land te verpachten.602 Bovendien is vastgesteld dat veel kleine boeren in het Brugse Vrije vanaf de late veertiende eeuw noodgedwongen hun grondbezit van de hand deden aan meer vermogende grondbezitters, en hun hofstedes verlieten; een trend die leidde tot een relatieve ontvolking van het Noord-Vlaamse platteland.603 In Zeeland was het kleingrondbezit waarschijnlijk nog wijdverspreid. Kleingrondbezitters stichtten vaak op betrekkelijk jonge leeftijd een huishouden, hetgeen de rurale bevolkingsgroei versterkte.604 Het beeld van de demografische ontwikkelingen in laatmiddeleeuws Noord-Vlaanderen en Zeeland wijkt niet af van het bestaande beeld van de West-Nederlandse kustgewesten. De gevolgen
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 219
Het huis De Haene in de Meelstraat te Zierikzee, soms ten onrechte het Tempeliershuis genoemd. Het is een van de oudste bewaard gebleven panden in Nederland. De gevel dateert waarschijnlijk uit de vijftiende eeuw en is bekleed met kalksteen (Gobertanger- en Ledesteen). FOTO IVO WENNEKES.
219
24-07-12 13:35
INV. NR. OA87-19.
van honger en pest in de veertiende eeuw bleven beperkt, waardoor de bevolkingsgroei slechts stagneerde en in de vijftiende eeuw weer toenam. Gedurende de gehele periode groeide het aandeel van de bevolking dat in de stad woonde. In de veertiende eeuw bereikten de Noord-Vlaamse steden hun demografisch hoogtepunt, waarna slechte economische en waterstaatkundige omstandigheden hun ontwikkeling vrijwel tot stilstand brachten. De tweede bloeiperiode van de Zeeuwse steden na een eerste periode in de dertiende eeuw begon toen de economie vanaf het midden van de veertiende eeuw opnieuw sterk tot ontwikkeling kwam. Vooral de Walcherse havensteden maakten in de vijftiende en zestiende eeuw een aanzienlijke groei door. Hoewel de verstedelijkingsgraad hoog was, bleven de Zeeuwse steden niettemin relatief klein; alleen de hoofdsteden Middelburg en Zierikzee passeerden de grens van 5000 inwoners. Een derde tot de helft van de mensen woonden aan het begin van de zestiende eeuw in de stad.
220
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
Tapijt van een toernooi in Antwerpen, gehouden op 19 en 20 oktober 1494, Brussel circa 1495. Het toernooi vond plaats tijdens de ‘blijde inkomst’ van hertog Filips de Schone. Links vooraan is aan het wapen op zijn paard de Zeeuwse edelman Klaas van Reimerswaal te herkennen. © RMN, FOTO RENÉ-GABRIEL OJÉDA, MUSÉE DES BEAUX-ARTS DE VALENCIENNES,
120126_p001_388.indd 220
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
Sociale verhoudingen en spanningen De laatmiddeleeuwse samenleving in Zeeland en Noord-Vlaanderen is niet goed te vatten met de traditionele indeling in geestelijken, edelen, boeren en burgers. Vanzelfsprekend was er sprake van sociaal-juridische ongelijkheid tussen mensen en verliep de verdeling van macht, rijkdom en status vaak langs specifieke sociaal-culturele regels. Toch waren de scheidslijnen tussen sociale groepen relatief. Politieke, economische en culturele interactie overschreed sociale scheidslijnen; daarnaast kende de samenleving sociale dynamiek door de toenemende economische gelijkwaardigheid en sociale mobiliteit onder delen van de bevolking. De sociale structuren op het platteland werden in sterke mate bepaald door de rechts- en bezitsverhoudingen. In de veertiende eeuw hadden de edelen en abdijen als heren en grootgrondbezitters daar nog een sterke greep op de samenleving, ook al was er geen sprake meer van onvrijheid onder de boeren. De Zeeuwse dorpsgemeenschappen kregen in deze periode meer zelfstandigheid ten opzichte van de ambachtsheren en het werd voor onedele boeren mogelijk om toe te treden tot het dorpsbestuur. Er kwam hierdoor geleidelijk een scheiding tussen rijkere boeren en boeren met weinig grondbezit. De gezeten boeren en lokale ondernemers vormden in de zestiende eeuw dorpselites die het bestuur namens de ambachtsheren uitoefenden. Veel dorpen hadden een gemêleerde samenstelling van boeren, ondernemers, schippers, vissers en loonwerkers. Er is echter voor Zeeland weinig onderzoek gedaan naar sociale stratificatie op het platteland.605 Ook in Noord-Vlaanderen ontstonden vanaf de vijftiende eeuw nieuwe bestuurlijke dorpselites, doordat vrije boeren met grootgrondbezit – vaak was dat voor een groot deel pachtgoed – hun machtspositie konden versterken.606 De adel in Zeeland en Noord-Vlaanderen behield haar dominante machtspositie op het platteland. Aan het begin van de veertiende eeuw waren er vele adellijke ambachtsheren in Zeeland omdat het ambacht bij overlijden van een ambachtsheer evenredig vererfde op alle zonen. Het erfrecht leidde tot een versnippering van het ambachtsbezit. De kleine adellijke heren deden hun ambacht echter vaak van de hand, omdat het nauwelijks meer politieke of financiële waarde had. Dit proces was al gaande in de veertiende eeuw maar versnelde in de loop van de vijftiende eeuw. Het ambachtsbezit concentreerde zich dientengevolge in de handen van de machtige en rijke edelen; het aantal nietadellijke ambachtsheren bleef beperkt. Zuid-Beveland telde bijvoorbeeld 410 ambachtsheren in 1331; in 1439 was hun aantal afgenomen tot 234 en in 1515 tot 156 heren. De adellijke heren waren ook vaker buiten hun ambacht gevestigd.607 De diversiteit in macht, rijkdom en status onder de adel was dus groot. Veel kleine Zeeuwse heren beschikten niet over genoeg middelen om een adellijke levensstijl te bekostigen of vonden de voordelen van adeldom niet langer opwegen tegen de kosten. De edelen die (boven)regionaal actief waren, bleken beter in staat om hun machtspositie en levenswijze in stand te houden, zeker wanneer ze een belangrijke bestuurlijke en militaire positie in dienst van de vorst bekleedden. In de vijftiende eeuw behoorden verschillende telgen uit het geslacht Van Borsele tot de machtigste edelen in de Bourgondische Nederlanden. Hendrik van Borsele, heer van Veere, profiteerde in het bijzonder van het maritieme potentieel van zijn Walcherse bezit, waartoe vanaf 1453, naast de havenstad Veere, ook Westkapelle, Domburg en Vlissingen behoorden.608 De samenstelling van de adel in laatmiddeleeuws Zeeland en Noord-Vlaanderen – deze bevoorrechte groep maakte nog geen twee procent van de totale bevolking uit – onderging veranderingen door sociale en geografische mobiliteit. Het verlies van families door verarming of uitsterving werd grotendeels gecompenseerd door de instroom van uitheemse edelen en door sociale stijging van nietedelen. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw verwierven veel uitheemse edelen bezit in Zeeland door huwelijk, aankoop of vererving. Zij vestigden zich zelden in het graafschap, waardoor het percentage edele ambachtsheren dat buiten Zeeland was gevestigd, toenam van zes procent in 1431 tot 31 procent in 1535. Onder hen waren verschillende hoge edelen die nauwe banden onderhielden met de vorst, zoals Lodewijk van Gruuthuse, Adolf van Kleef en Anton van Lalaing.
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 221
Zegelstempel van loodbrons, tweede helft veertiende eeuw, bodemvondst Retranchement. Randschrift: sigillum Johannis Rese. De man is geharnast en lijkt een lans vast te houden, maar hij was waarschijnlijk geen ridder, omdat hij niet te paard met een zwaard en een schild met familiewapen is afgebeeld. Hendrikse, Zegelstempels, nr. 40. PARTICULIERE COLLECTIE.
221
24-07-12 13:35
Meester Roeland de Pottere († circa 1568) en zijn eerste echtgenote Isabella van der Veere. Roeland was secretaris van Maximiliaan van Bourgondië-Beveren, heer van Veere. In 1541 werd hij pensionaris van prelaat en edelen van Zeeland. RCE, RIJSWIJK/AMERSFOORT, INV. NRS. C 324 EN C 325. FOTO TIM KOSTER.
222
120126_p001_388.indd 222
Het was voor niet-edelen mogelijk om door de vorst geadeld te worden door middel van een adelsbrief of de ridderslag. In Zeeland was het vrij zeldzaam dat leden van de stedelijke elites of vorstelijke ambtenaren werden geadeld. Een voorbeeld is de Middelburgse burgemeester Lieven Hugenzoon van Hoogelande, die in 1512 een adelsbrief ontving en in 1515 tijdens de inhuldiging van Karel v tot ridder werd geslagen. In Vlaanderen bewerkstelligden veel rijke bestuursfamilies in de grote steden sociale acceptatie van hun geaspireerde adeldom door enkele generaties lang volgens de adellijke leefregels te leven. Vorstelijke ambtenaren ontvingen soms de adellijke status voor hun trouwe dienst. De Vlaamse familie De Baenst uit Sluis, die zich in de vijftiende eeuw in Brugge vestigde, bekleedde bijvoorbeeld een reeks van regionale bestuurlijke ambten voordat zij als adellijk werd erkend. Door middel van staatsdienst slaagde de familie erin om haar aanzien verder te verhogen. Guy de Baenst werd als grafelijk rentmeester aangesteld in Zeeland in 1469 en wist ook veel ambachtsbezit te verwerven.609 In de relatief kleine Zeeuwse steden ontbraken de adellijke sociale netwerken die de grote Vlaamse steden kenmerkten. In Middelburg en Zierikzee vestigden zich weliswaar enkele adellijke families, maar het ging dan om lage edelen die stedelijke bestuursambten verwierven en huwelijksbanden aangingen met leden van niet-adellijke bestuursfamilies. In een stad als Goes trad nooit een edele toe tot de schepenbank, maar was de politieke en economische elite samengesteld uit welgestelde kooplieden en ondernemers die onderling met elkaar huwden. Alleen de door de graaf aangestelde baljuw was vaak een edelman uit de omgeving.610 De welstand van de bestuurlijke elites in de Zeeuwse steden was ook niet te vergelijken met die van hun collegae in de grote Vlaamse steden. In de Zeeuwse en Noord-Vlaamse steden vormde de bestuurselite een kleine bovenlaag van de stedelijke bevolking (drie à tien procent), voornamelijk bestaande uit handelaars en ondernemers; onder
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
hen bevonden zich de ambachtslieden die een ruime waaier van beroepen uitoefenden. Onderaan de sociaal-economische ladder stonden de ongeschoolde loonarbeiders en de armen in de stad, die samen in de late middeleeuwen ongeveer de helft van de stedelijke bevolking uitmaakten. Over de vermogensverdeling en beroepenstructuur in de Zeeuwse en Noord-Vlaamse steden is weinig bekend. In een handelsstad als Middelburg was een groot deel van de beroepsbevolking actief in handel en scheepvaart, terwijl de zoutziederij veel werkgelegenheid verschafte in Zierikzee, Goes en Biervliet. Grote sociale veranderingen deden zich in de steden niet voor in de late middeleeuwen, hoewel de omvang en complexiteit van de stedelijke samenleving toenamen. Zeeland kende geen grote industriesteden met een omvangrijke verpauperde arbeidersbevolking.611 In de havensteden was wel altijd een groot aantal buitenlandse kooplieden en schippers aanwezig. Verschillende Spaanse families vestigden zich semipermanent in Middelburg en verwierven als nieuwe poorters spoedig het stedelijke schepen- en burgemeestersambt.612 De laatmiddeleeuwse machtsverhoudingen en de daaruit voortvloeiende economische en sociale ongelijkheid leidden op het platteland en in de steden van Noord-Vlaanderen en Zeeland periodiek tot sociaal-politieke onrust. Vlaanderen kende in het bijzonder een geschiedenis van boerenopstanden en stedelijke revolten. De boerenopstand in de Vlaamse kustregio, die eindigde met de Slag van Kassel (23 augustus 1328), is een bekend voorbeeld. De goed georganiseerde dorpsgemeenschappen in het Brugse Vrije kwamen in 1323 in verzet. De opstand werd een succes toen Aardenburg, Sluis, Sint-Anna ter Muiden, Oostburg en IJzendijke zich onder druk van Brugge schaarden achter het rebelse boerenvolk. De Vier Ambachten sloten zich in 1325 aan bij de opstandelingen, maar werden bezet door troepen van de stad Gent, die aan graaf Lodewijk van Nevers († 1346) trouw was gebleven. De opstandelingen kregen het grootste deel van Vlaanderen onder controle, maar verloren de strijd in 1328 van het Franse ridderleger, dat de graaf in zijn macht herstelde.613 De oorzaken van deze opstand waren divers. De boeren op het Vlaamse platteland waren ontevreden over de fiscale eisen van de graaf en de kwaliteit van zijn bestuur. Daarnaast waren er ten gevolge van de veranderingen in bezitsverhoudingen spanningen ontstaan tussen de heren en boeren over de afdracht van tienden en pachten en over de hoogte van lonen. Tenslotte waren er onder de opstandelingen sentimenten van antiklerikalisme, die duidelijk aan het licht kwamen toen de paus een interdict en excommunicatie uitvaardigde tegen de Vlaamse opstandelingen, waardoor zij uitgesloten werden van de kerkelijke gemeenschap. Het opstandige Brugge had andere politieke motieven; de stad vreesde dat de graaf de goede handelscontacten met Engeland niet zou waarborgen. De opstand kende weinig sociale homogeniteit maar kwam voort uit een tijdelijke samenwerking tussen verschillende sociale groepen om hun privileges te beschermen en hun gedeelde belangen te verwezenlijken. Grootschalige boerenopstanden tegen het grafelijke bestuur of als gevolg van sociaal-economische misstanden deden zich in de late middeleeuwen niet meer voor, maar wel kwam het frequent tot lokale belasting- of voedseloproeren. In Zeeland weigerden de inwoners van Borsele in 1436 om belasting te betalen aan de vorst en verzetten zij zich met geweld tegen zijn ambtenaren. In 1454 werden verschillende dorpen op Zuid-Beveland en Schouwen veroordeeld tot hoge boetes en publieke boetedoening vanwege hun verzet tegen de grafelijke belastingambtenaren.614 De steden waren meer dan het platteland brandhaarden van onrust. Zij konden in opstand komen tegen de vorst, de stedelijke gemeenschap kon zich verzetten tegen het eigen stadsbestuur, of er waren opstootjes zonder politieke bijklank. In het laatste geval ging het vaak om uit de hand gelopen ruzies of oplopen in tijden van honger of oorlog; zo bijvoorbeeld het verzet van de inwoners van Middelburg tegen rentmeester Jan Rijm, die in 1436 van de Bourgondische landsheer Engelse kooplieden moest arresteren, of een oploop van Spaanse scheepslui in Arnemuiden in 1491.615 Verzet van de stedelijke gemeenschap tegen het eigen stadsbestuur kwam voort uit de ongelijke machtsverdeling. In een vroeg stadium van de stadswording had het ‘patriciaat’, een burgerlijke elite van kooplieden, de macht in de
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 223
223
24-07-12 13:35
stad gemonopoliseerd, waardoor er een tegenstelling ontstond tussen het stadsbestuur en de rest van de stedelijke bevolking.616 In Aardenburg kwam een dergelijke machtsstrijd tussen het patriciaat en de ambachtsgilden in 1311 en 1328 tot gewelddadige uitbarstingen.617 Conflicten om de stedelijke macht en sociale spanningen waren een terugkerend verschijnsel. Het ging niet alleen om een machtsstrijd tussen verschillende economische groepen maar ook tussen facties met een verschillende politieke kleur. Vanaf de veertiende eeuw kregen deze conflicten in Vlaanderen meer complexiteit, waarbij collectieve actie en politieke opstandigheid binnen de stadsmuren konden omslaan in gezamenlijke rebellie tegen de vorst. Deze coalities hadden in sociaal opzicht een heterogene samenstelling en omvatten zowel leden van de stedelijke elites als middengroepen die uitgesloten waren van de macht. Ze eisten maatregelen om hun politieke inspraak en economische belangen te waarborgen wanneer hun privileges en rechten te zeer werden geschonden door de vorst en de zittende stadsbesturen. Tijdens de Gentse Oorlog (1379-1385), de Brugse Opstand (1436-1438) en de opstanden van Gent in 1449-1453 en 1539-1540 werd de positie van de Bourgondisch-Habsburgse vorsten direct aangevochten. De rebellen voerden als ideologische rechtvaardiging aan dat zij in het belang van de publieke zaak handelden.618 Daarbij werden de kleinere steden en het platteland meegetrokken in de gewelddadige opstanden van de grote Vlaamse steden. Tijdens de Gentse Oorlog hielden de Gentenaren strooptochten door de Vier Ambachten en bezetten zij de steden ten behoeve van de eigen voedselvoorziening. De inwoners van de Vier Ambachten werden daarvoor vervolgens gestraft door het Franse leger dat de Vlaamse graaf te hulp was geschoten.619 Hetzelfde patroon herhaalde zich tijdens de Brugse Opstand, toen Biervliet, Oostburg, Aardenburg, Sint-Anna ter Muiden en Sluis betrokken raakten bij het conflict. De stad Sluis bleef trouw aan de Bourgondische hertog en blokkeerde de toegang over water tot Brugge, waarna de opstandelingen de Zwinstad tevergeefs belegerden.620 In vergelijking met Vlaanderen en Holland waren de steden in Zeeland zelden het toneel van grote sociale onrust. Interne politieke en sociaal-economische tegenstellingen kwamen tijdens conflicten echter wel aan het licht. In Middelburg bijvoorbeeld moesten de ambachtslieden uit de textielindustrie zich in 1319 neerleggen bij een bestuur door de koopliedenelite na een conflict over de machtsverdeling in de stad.621 Vanaf het midden van de veertiende eeuw kwamen interne stedelijke conflicten vaak tot uiting gedurende landelijke politieke of dynastieke crises. Ten tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten ontstonden er partijen doordat facties uit verschillende steden samen met adellijke facties op landelijk niveau verbanden vormden om de vorst of een rivaliserende troonpretendent te steunen. De politieke keuzes van de Zeeuwse stadsbesturen ten tijde van dergelijke crises waren meestal ingegeven door hun economische belangen, die het best werden gediend door een vorst die een stabiele munt kon garanderen en handelsrelaties niet in de weg stond.622 De stedelijke bevolking stond niet altijd achter de keuzes van het stadsbestuur. De gestegen fiscale lasten ten gevolge van de partijstrijd leidden bijvoorbeeld tot een belastingoproer in Zierikzee in 1408. Ook in de Zeeuwse steden vormden zich facties, maar over hun samenstelling en duurzaamheid is weinig bekend. Zij streden om de macht en hun solidariteit was gebaseerd op verwantschap en gedeelde politieke of economische belangen. In Goes en Reimerswaal waren er facties die gravin Jacoba van Beieren steunden in haar strijd tegen haar echtgenoot Jan van Brabant en haar oom Jan van Beieren. Een aantal Goesenaren onder leiding van oud-burgemeester Jan Hendrikszoon Lems werd in 1424 verbannen door Jan van Beieren. Ze konden een jaar later terugkeren nadat Jan van Brabant hen vergiffenis had geschonken.623 In Zierikzee leidde factiestrijd tot grote onrust in 1472. Hertog Karel de Stoute had in 1469 de Hoekse partij in het zadel geholpen, die met behulp van de gilden en de bedelorden onrust had gestookt onder de bevolking. De nieuwe stadsbestuurders verkochten vervolgens lijfrenten voor een bedrag van 3000 Rijnse guldens met de belofte dit bedrag te zullen investeren in de stedelijke laken- en brouwnijverheid. In werkelijkheid kochten zij in 1470 de gunst van de hertog om nog eens drie jaar de schepenambten te mogen bezetten. Het beleid van het stadsbestuur en de hoge lasten
224
120126_p001_388.indd 224
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
zetten kwaad bloed bij het gewone volk; het kwam in november 1472 tot een oproer. Twee grafelijke commissarissen die nieuwe belastingen op levensmiddelen kwamen opleggen, werden in het stadhuis vermoord en hun lichamen werden uit een raam gesmeten.624 De stedelijke factiestrijd leidde dus tot een oproer van de verpauperde inwoners die gemobiliseerd werden door de leden van de politieke facties. De hertog strafte de stad zwaar voor de misdaden van haar inwoners. Toch was aan het einde van de vijftiende eeuw de effectiviteit van de vorst en zijn staatsapparaat om partij- en factiestrijd te voorkomen of te onderdrukken maar betrekkelijk. Zierikzee kreeg in 1483 zijn privileges terug van de landsheer aartshertog Maxmiliaan van Oostenrijk, maar verspeelde in 1492 wederom zijn rechten door de opstandige edelman Filips van Kleef te steunen.625 De sociale tegenstellingen op het platteland en in de steden van laatmiddeleeuws Zeeland en Noord-Vlaanderen kwamen voort uit de toenemende sociaal-economische differentiatie onder de bevolking. Op het platteland werd bijvoorbeeld de scheiding tussen rijke en arme boeren groter door veranderingen in de bezitsverhoudingen en de toename van loonarbeid. In de steden lag de macht in de handen van een kleine rijke elite, terwijl het merendeel van de stedelijke bevolking was uitgesloten van politieke participatie. De economische en politieke oorzaken van deze transformatie van de sociale structuren komen in de volgende hoofdstukken nader aan de orde. De demografische ontwikkelingen, conjunctuurgevoelige economie en fiscale eisen van de vorst zetten bestaande sociale verbanden onder druk; verbanden die bovendien ingepast moesten worden in nieuwe bestuursstructuren in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden.
BEWONING EN SOCIALE STRUCTUREN
120126_p001_388.indd 225
225
24-07-12 13:35
120126_p345_388.indd 385
24-07-12 14:19
18 Lokale en regionale bestuurlijke instellingen Arie van Steensel
Heerlijkheden, lokaal bestuur en dorpsgemeenschappen Aan het einde van de dertiende eeuw hadden de ambachtsheren op de Zeeuwse eilanden een sterke greep op het lokale bestuur; zij werkten op juridisch en waterstaatkundig gebied ook samen in interlokale verbanden. De graaf speelde als leenheer en voorzitter van de Hoge Vierschaar van Zeeland in de eerste plaats de rol van scheidsrechter en bemiddelaar. Het was dan ook tot groot ongenoegen van de edelen dat graaf Floris v († 1296) trachtte zijn machtspositie te versterken. Na de definitieve beëindiging van het conflict met Vlaanderen in 1323, streefde graaf Willem iii ernaar zijn controle over het bestuur, de rechtspraak en de waterstaatszorg op het Zeeuwse platteland uit te breiden. Tevens probeerden de Zeeuwse steden vanaf de veertiende eeuw zeggenschap te krijgen over hun achterland om de juridische en economische belangen van hun poorters beter te beschermen. In Noord-Vlaanderen lagen de verhoudingen rond 1300 anders dan in Zeeland. Het grafelijk gezag was er sterker en de lokale heren waren minder dominant. Bovendien hadden de steden en religieuze instellingen er reeds zeggenschap in het plattelandsbestuur verworven. De heerlijkheid was in Zeeland het belangrijkste institutionele kader waarbinnen het politiek-juridische, sociale en economische leven op het platteland was georganiseerd. Formeel betekende heerlijkheid overheidsgezag dat persoonlijk door een heer werd uitgeoefend over de ingezetenen van zijn territorium, de heerlijkheid in geografische zin. Er waren hoge heerlijkheden en lage of ambachtsheerlijkheden, afhankelijk van de rechten op het terrein van bestuur, wetgeving en rechtspraak.667 Het Zeeuwse platteland was ingedeeld in aaneengesloten ambachten, lage heerlijkheden, die in leen werden gehouden van de graaf door erfelijke schouten (zie kaart xi, p. 244). In de veertiende eeuw werden de bezitters van deze ambachten niet meer als schouten aangeduid maar als ambachtsheren.668 In de late middeleeuwen werd de positie van de ambachtsheren sterker, doordat het proces van versnippering van het ambachtsbezit na de eerste helft van de veertiende eeuw over zijn hoogtepunt heen was.669 Veel kleine heren verkochten hun ambacht aan meer kapitaalkrachtige heren, omdat het voor hen nauwelijks nog politieke of financiële waarde had. De regels voor vererving van ambacht van vader op zoon werden door hertog Karel de Stoute verscherpt, wat in het nadeel van de kleine heren werkte. Tenslotte waren verscheidene heerlijke rechten vanaf het einde van de vijftiende eeuw voorbehouden aan heren met ambacht van een minimum omvang. In 1535 hadden 151 edelen gezamenlijk 80 procent van het totale ambachtsbezit in Zeeland in handen, waarvan 56 procent toebehoorde aan een elftal hoge edelen. Vanaf het begin van de vijftiende eeuw was adeldom geen voorwaarde meer om ambacht te kunnen bezitten, maar het aantal niet-adellijke heren – afgezien van de steden en religieuze instellingen die eveneens ambachten verwierven – nam pas in de loop van de zestiende eeuw sterk toe.670 De competenties van de ambachtsheren, vastgelegd in het Zeeuwse landrecht, ondergingen in de periode 1300-1550 geen ingrijpende veranderingen. Op parochieniveau fungeerde een schepenbank onder leiding van de ambachtsheren, waarvan de leden aanvankelijk door de graaf werden benoemd. In 1328 werd het landrecht door graaf Willem iii en zijn Zeeuwse leenmannen vernieuwd. Bepaald werd onder meer dat de ambachtsheren jaarlijks op tweede paasdag per parochie vijf of zeven schepenen moesten kiezen. De graaf gaf dus de controle over de aanstelling van ambachtsschepenen
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 243
243
24-07-12 13:35
Abbenbroek Nieuw Hellevoet Oudenhoorn
grenzen Vlaanderen, Holland, Zeeland en Brabant grenzen regionale bestuursdistricten
Biert 67
Goedereede
grenzen (vierschaar-)ambachten in Zeeland en de Vier Ambachten
Westenrijk
West-Voorne (Goeree)
Ouddorp
grenzen wateringen, Vlaanderen (naar Soens, Spade)
Flakkee
grenzen wateringen, Walcheren, Zuid-Beveland
HO LLA ND ZEE L AN D
steden hoge heerlijkheden binnen het gebied van de huidige provincie Zeeland
HOGE HEERLIJKHEID VOORNE
66 HOGE HEERLIJKHEID PUTTEN
Sommelsdijk (Zeeland)
hoge heerlijkheden die meer dan één (vierschaar-)ambacht omvatten kerkdorpen Renesse
duinen en Brabantse Wal
Noordwelle
schorren en slikken
5
4
Herkingen Nieuwe Tonge Overflakkee
8
3 2 Koudekerke Zuidkerke
11 9
Dreischor 12
Kerkwerve 10
O os
BEOOSTEN SC HELDE
Zierikzee
13
elde
Oud Tonge
Bruinisse
Nieuwerkerk
tersc h
HELDE
Grev eling e
14
Westenschouwen
Schouwen
BEWESTEN SC
Stad
Brouwershaven
7
1
Haamstede Burgh
Middelharnis
Dirksland
Bommenee
6
Oosterland
Ouwerkerk
Borrendamme
Sint-Philipsland (verdronken)
Duiveland Sint-Annaland
Moggershil Vrouwenpolder
Domburg
Duinbeek Oostkapelle Serooskerke Gapinge
68
37 38 Vijf Ambachten
44
Westkapelle
44 43 42
46
40
Zanddijk 51
39
54
48 50 47 49
41
Zuidwatering 45 58 59
Westwatering 60 61
Ritthem
ZEELAND
20 Wolfaartsdijk
Nieuwkerk
28 29
Biervliet
Coxyde Hoeke
Lissewege Oostkerke
Hildernisse
65
Valkenisse
Wele
63
Aandijk
Vremdijke Othene Triniteit
Willemskerke
BRABANT 64
Hengstdijk Sint Laureins
Ser Pauluspolder Zaamslag
Sint Nicolaas
Sluis Hannekenswerve
Lapscheure
Dudzele
Heile
Philippine
Sint Margriet
Aardenburg
Kieldrecht
Watervliet
Hulst Beoostenblij
Sint-Kruis Damme Moerkerke
Bergen op Zoom
Saaftinge
Braakman
Oostburg
Sint-Janssteen
Axel
Middelburg
Verrebroek
Boekhoute
Kallo
Sint-Laureins Bassevelde
Kaprijke
Sint-Kruis Syssele
Brugge
Zuiddorpe
Assenede
Sint-Gillis Waas
Maldegem Oosteeklo
Nieuwkerke Wachtebeke
Moerbeke
Kruiswinkel Knesselare
Oostwinkel
Waarschoot
Beveren
Sint Paul
Ertvelde
Oostkamp
WAASLAND
Stekene
VIER AMBACHTEN
Eeklo Oedelem VRIJE VAN BRUGGE
Beernem
Melsele
Vrasene
Kemzeke Lembeke
Adegem
Sint-Michiel Assebroek
Sinay
Kluizen Mendonk
Sint Niklaas
Exaerde
1. Zuidwelle
11. Zonnemaire
21. 's-Heer Arendskerke
31. Bakendorp
41. Werendijke
5 1. Sint-Laurens
61. Oud-Vlissingen
2. Serooskerke
12. Noordgouwe
22. Wissekerke
32. Vinninge
42. Sint-Janskerke
52. Brigdamme
62. Poppenrodenambacht
3. Ellemeet
13. Capelle
23. 's-Heer Hendrikskinderen
33. Eversdijk
43. Boudewijnskerke
53. Noordmonster
63. Zandvliet
4. Elkerzee
14. Sirjansland
24. Baarsdorp
34. Schore
44. Poppekerke
54. Schellach
64. Berendrecht
5. Looperskapelle
15. Westkerke
25. Sinoutskerke
35. Vlake
45. Oost-Souburg
55. Kleverskerke
65. Woensdrecht
6. Klaaskinderkerke
16. Scherpenisse
26. 's-Heer Abtskerke
36. Kattendijke
46. Westkapelle-Buiten
56. Nieuwerkerke
66. Goudswaard
7. Brijdorpe
17. Schakerlo
27. Koudorpe
37. Aagtekerke
47. Krommenhoeke
57. Haaimanambacht
67. Simonshaven
8. Duivendijke
18. Westkerke
28. Oudelande
38. Grijpskerke
48. Poppendamme
58. Welzinge
68. Domburg-Buiten
9. Nieuwerkerke
19. Sabbinge
29. Everinge
39. Mariekerke
49. Hoogelande
59. Nieuwwerve
10. Rengerskerke
20. Oostkerke
30. Stuivezand
40. Meliskerke
50. Buttinge
60. West-Souburg
244
120126_p001_388.indd 244
Halsteren
Ossenisse Hontenisse
30
Honte of Westerschelde Schoondijke
Polder
Waarde
31 Baarland
Gaternesse
Westkapelle Sint-Anne ter Muiden Ramskapelle
Koolkerke
17
Hoedekenskerke 27
Ellewoutsdijk
Groede
Knokke
Tholen
Goes
Wulpen
Nieuwvliet Cadzand
Poortvliet
22 23 Yerseke Kloetinge 24 Reimerswaal Kapelle Watering Bewesten Yerseke Zuid-Beveland 35 25 26 Heinkenszand 33 34 ’s-Gravenpolder Nisse (verdronken, situatie 1552) Kruiningen 32 Overzande
Breskens
Heist
16 15 36 Wemeldinge
21
(verdronken)
Zwin
Sint-Maartensdijk
e en g S ch
Vlissingen VLAANDEREN
19
18
53 56 62 Biggekerke Middelburg 57 Arnemuiden Koudekerke
Zoutelande
Vossemeer
Veere
Oostwatering 55
52
Stavenisse (verdronken)
(Kortgene)
Lem me l
Walcheren
Noord-Beveland (verdronken)
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
uit handen, al was dit waarschijnlijk niet meer dan een formalisering van de bestaande praktijk.671 In criminele zaken mochten de lokale ambachtsschepenbanken, binnen het kader van de Zeeuwse landkeur, boetes opleggen tot een maximum van drie pond, vanaf 1477 tien pond. Volgens het Groot Privilege (1477) konden ambachtsheren bovendien misdadigers vervolgen en gevangen zetten. Op het gebied van de vrijwillige en civiele rechtspraak beslisten de lokale schepenen onder meer in geschillen over bezittingen; daarnaast waren zij bevoegd in zaken betreffende schulden, boedelscheidingen en sterfhuizen. Ambachtsingezetenen konden in principe alleen voor de lokale schepenbank worden gedaagd.672 De lokale rechtsmacht van de Zeeuwse ambachtsheren raakte in de late middeleeuwen niet uitgehold door de toenemende macht van de landsheer en de steden. Wel verloren zij grotendeels hun zeggenschap over de onedele bewoners van hun ambacht, al bleven die verplicht om de vanouds geldende hand- en spandiensten te leveren aan hun ambachtsheer. Afgezien van het bestuur en de rechtspraak op lokaal niveau, waren de heren ook verantwoordelijk voor het rekruteren van manschappen voor de heervaart (de militaire dienstplicht aan de graaf) en voor het innen van de grafelijke bede van de grondeigenaren in hun ressort. Ambacht verleende aan de bezitter macht en status en was daarom nauw verbonden met adeldom. De heren genoten tevens belangrijke inkomsten uit diverse heerlijke rechten of ambachtsgevolgen, zoals het visrecht, maalrecht, veerrecht en het recht om accijnzen te heffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de inkomsten uit de rechtspraak en de ambachtsgevolgen aan waarde inboetten.673 Met name hetgeen de heren als hun aandeel ontvingen uit de inning van de grafelijke bede was in de Bourgondisch-Habsburgse periode zeer constant.674 Op de Zeeuwse eilanden was de rechtspraak door de graaf en de burggraaf met de centrale schepenbank in de dertiende eeuw verdrongen door de lokale ambachtsvierscharen en het grafelijke leenmannengerecht, de Hoge Vierschaar. De Hollandse graaf stelde geen regionale baljuws aan, zoals die in Holland functioneerden. In Zeeland werd de Hoge Vierschaar verantwoordelijk voor de berechting van zware misdrijven begaan op het platteland.675 Ook het berechten van edelen behoorde tot de competentie van de graaf en zijn leenmannen, de ambachtsvierscharen waren daartoe niet bevoegd. Heren van hoge heerlijkheden hadden meer bevoegdheden dan gewone ambachtsheren. De hoge heerlijkheid omvatte het recht om halsmisdrijven (doodslag, verkrachting, verminking) te berechten en de doodstraf op te leggen. De rechtsbediening lag in handen van een heerlijke baljuw die met de schepenen een baljuwsgerecht vormde. Ook de wetgevende bevoegdheid en heerlijke rechten van de hoge heren waren groter; zij genoten vergaande soevereiniteit ten opzichte van de graaf. De landsheer was daarom terughoudend met het verlenen van de hoge heerlijkheid; doorgaans gebeurde dit alleen als beloning voor uitzonderlijke dienstbaarheid. De hoge rechtsmacht werd geschonken aan de heren van Haamstede (tot 1454), Sint-Maartensdijk (1374), Dreischor (voor 1397), Poortvliet (voor 1397), Stavenisse (1407), Duiveland (1408), Vossemeer (1410), West-Borsele (1418) en Kortgene (1418).676 Alleen Dreischor, West-Borsele of Monster en Kortgene waren vrije hoge heerlijkheden; de heren van deze lenen hoefden geen belastingen af te dragen aan de graaf. Hoge heren konden vanwege hun wetgevende macht land- of stadsrechten verlenen aan hun onderdanen en ook maatregelen nemen om de economische ontwikkeling in hun rechtsgebied te stimuleren. Jan van Blois verleende in 1366 een handvest aan Tholen, waarna het als stad werd aangeduid. Filips van Borsele († 1431), heer van Kortgene, gaf stadsrechten aan zijn gelijknamige hoge heerlijkheid en Alienora van Borsele in 1485 aan haar dorp Sint-Maartensdijk.677
< Kaart XI Bestuurlijke indeling van Zeeland en van het noorden van Vlaanderen omstreeks 1550. © PETER HENDERIKX.
Een geelkoperen vuist uit 1546 met de naam van Adriaan van Bra. Deze had met twee andere inwoners van Veere geweld gepleegd tegen stedelijke gerechtsdienaren. Zij moesten als straf een vuist laten maken, symbool voor het afhakken van de hand; deze werd opgehangen in de vierschaarskamer. COLLECTIE GEMEENTE VEERE. FOTO IVO WENNEKES.
Ook ambachtsheren vaardigden keuren uit ten behoeve van hun onderzaten. Een aantal van deze keuren is bewaard gebleven. Ambachtsheer Jan van Beaumont gunde Goes in 1342 een keur, maar het zou tot het begin van de vijftiende eeuw duren voordat het dorp, dat in economisch en sociaal opzicht reeds een stedelijk karakter had, van de graaf stadsrechten ontving. Een aantal ambachtsheren van Kapelle verleende in 1363 een keur aan de ingezetenen van hun ambacht. In 1499 stelde Anna van
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 245
245
24-07-12 13:35
Miniatuur met de Heilige-Geestmeesters van Assenede (1475), die de financiële middelen van de armentafel beheerden. De tafels van de Heilige Geest in de parochies waren de belangrijkste laatmiddeleeuwse liefdadigheidsinstellingen. Zij verstrekten voedsel, kleding en brandstof aan behoeftigen. RIJKSARCHIEF GENT, ARCH. VAN DE KERK VAN ASSENEDE, NR. 113BIS.
246
120126_p001_388.indd 246
Bourgondië-Ravenstein met haar schout en de schepenen en notabelen van Zoutelande een nieuwe ambachtskeur op ten behoeve van de inwoners. De bepalingen betroffen privaatrechtelijke zaken, de openbare orde, de bescherming van de duinen, de voedselvoorziening en de visserij.678 De ambachtskeuren kwamen tot stand in overleg tussen heren en inwoners. Het duidt erop dat Zeeuwse dorpsgemeenschappen in staat waren tegenwicht te bieden tegen het gezag van de ambachtsheren. In middeleeuws Holland, met name in Rijnland, waren ambachten vaak niet in leen uitgegeven en stonden dorpsgemeenschappen direct onder grafelijk bestuur. De dorpsgemeenschap was dan betrokken bij het lokaal bestuur, de rechtspraak en het beheer van de gemeenschappelijke goederen. De door de graaf benoemde schout sprak er recht met een aantal buren of met een vaste schepenbank, terwijl een algemene vergadering van buren de beslissingen van de dorpsvierschaar moest goedkeuren.679 In Zeeland waren daarentegen alle ambachten in leen uitgegeven en benoemden de heren de ambachtsvierschaar. In de veertiende eeuw zaten de ambachtsheren de schepenbank vaak nog persoonlijk voor. Vanaf de vijftiende eeuw benoemden de grote ambachtsheren doorgaans een schout die tevens als hun rentmeester optrad. Schepenen werden door de ambachtsheren gekozen uit de grondbezittende ingezetenen.680 Uit de Zeeuwse ambachtskeuren blijkt weinig over de organisatie van de dorpsgemeenschappen. De terminologie in de keuren, evenals die in andere bronnen, illustreert vooral de positie van de dorpsbewoners ten opzichte van de gerechtsheer: zij worden doorgaans als onderzaten aangeduid. De ‘ingesetenen ende ondersaten in Borselen’ kwamen in 1436 bijvoorbeeld in opstand tegen de grafelijke belastinginners, evenzo werden ‘die van der Capelle ende die gemeene ondersaten van tserArnoutskercken’ in 1454 bestraft voor ongeregeldheden. De parochianen van Biezelinge werden aangesproken als de ‘ghemeente van Bieselinghe’, toen zij in 1508 tegen de zin van de ambachtsheren ijverden voor de verheffing van hun kapel tot parochiekerk.681 Uit deze voorbeelden blijkt dat de Zeeuwse dorpen als belangengemeenschappen in conflict konden komen met de ambachtsheren en enige vorm van organisatie kenden. De mate waarin een dorpsgemeenschap zelfstandig kon optreden, was afhankelijk van de demografische en economische ontwikkeling van het dorp en van de vraag of de heren wel of niet direct bij het bestuur van hun ambacht betrokken waren. Vanaf de late vijftiende eeuw was van betrokkenheid bij het ambachtsbestuur steeds vaker geen sprake meer omdat de heren buiten, soms ver buiten hun ambacht woonden. De ambachtsheren stelden een klerk aan voor de belastinginning en de registratie van de zaken die voor de schepenbank kwamen. In Wemeldinge benoemden de heren jaarlijks ook een veeschutter; deze moest loslopend vee vangen en de eigenaren beboeten. De ambachtsheren waren tevens gemachtigd om kerkmeesters en Heilige-Geestmeesters aan te stellen, die verantwoordelijk waren voor het beheer van de goederen van de kerk en de armentafels.682 Veel dorpen kenden een schutterij, een Sint-Sebastiaans- of handbooggilde, zoals in Kloetinge of een Sint-Jorisgilde van de
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
voetboogschutters, bijvoorbeeld in Wemeldinge. De organisatie daarvan werd door de ambachtsheren in ordonnanties vastgelegd.683 Ook de rederijkerskamers die vanaf de late vijftiende eeuw in verschillende dorpen werden gesticht, ontvingen een ordonnantie. Ambachtsheer Hendrik van Bruelis was zelf een van de drie ‘componisten van retorica’ die in 1508 de rederijkerskamer van Kapelle op Zuid-Beveland oprichtten.684 De bevoegdheden van de ambachtsheren waren niet beperkt tot bestuurlijke en juridische zaken. Als houders van de patronaatsrechten droegen zij, in samenspraak met de Utrechtse kapittels of de abdij van Middelburg, kandidaten voor aan de aartsdiaken van de Dom te Utrecht ter benoeming als priesters in de parochiekerken.685 De parochies functioneerden tenslotte tussen 1485 en 1533 ook als fiscaal district toen de inwoners volgens een vaste verdeling werden aangeslagen in de kapitale omslag over het platteland.686 De bestuurlijke organisatie van het Noord-Vlaamse platteland was minder eenvormig dan die van de Zeeuwse eilanden. De Vier Ambachten vormden begin veertiende eeuw een (sub)baljuwschap binnen de kasselrij van Gent, waarvan de (sub)baljuw werd benoemd door de baljuw van de kasselrij. Hierin kwam in 1335 verandering toen de graaf deze benoeming aan zich trok. Wel bleef de baljuw van de Vier Ambachten nog tot 1415 rekenplichtig aan de Gentse baljuw. In 1469 werd het baljuwschap van de Vier Ambachten door hertog Karel de Stoute in drieën gesplitst, één baljuw voor Axelerambacht, één voor Hulsterambacht en één voor de ambachten Assenede en Boekhoute. De drie baljuws werden tevens baljuw van de binnen hun ressort gelegen steden, respectievelijk Axel, Hulst en Hugersluis. Biervliet, gelegen binnen het ambacht Boekhoute, bleef buiten deze organisatie. Met de splitsing had hertog Karel waarschijnlijk niet zozeer de verbetering van de rechtsbediening in de Vier Ambachten op het oog, dan wel zijn eigen financieel gewin bestaande uit de opbrengst van de verpachting van de baljuwsfuncties.687 Het bestuur van het Brugse Vrije werd in 1330 gereorganiseerd en volgens het ‘Kwaad Privilege’ ingedeeld in kwartieren; het Oostkwartier of het Oostvrije werd gevormd door de ambachten Oostburg, Aardenburg, IJzendijke en Moerkerke. In het Brugse Vrije hadden de ambachten geen afzonderlijke schepenbanken zoals in de Vier Ambachten. Voor civiele zaken functioneerde een schepenbank op het niveau van de kwartieren; voor andere zaken en bestuurlijke beslissingen bleven de ambachten, net als voor 1300, verenigd in de grote vierschaar van het Brugse Vrije. De steden, evenals de hoge heerlijkheden Breskens, Nieuwvliet, Saaftinge en Sint-Jansteen, vielen buiten het ressort van het Oostvrije en de Vier Ambachten.688 In de Vier Ambachten waren de baljuw en de vier schepenbanken verantwoordelijk voor het bestuur, de rechtspraak en de militaire organisatie. De schepenbanken waren volgens de keur uit 1242 bevoegd op het gebied van de criminele en civiele rechtspraak – ze mochten ook halszaken behandelen – en de waterstaat. De Grafelijke Audiëntie en, vanaf 1409, de Raad van Vlaanderen dienden als hof van beroep in het graafschap. In het Brugse Vrije speelden de ambachten in de veertiende eeuw geen rol meer in het bestuur en de rechtspraak. De drie deelgebieden kenden elk zes tot negen schepenen die voor het leven werden benoemd; daarnaast had het Brugse Vrije een college van vier burgemeesters dat jaarlijks door de vorst werd vernieuwd. De schepenen van het Oostvrije hielden eens per week vierschaar te Brugge. De Vlaamse regionale schepenbanken hielden toezicht op het platteland. De schepenen waren bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de contacten met andere
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 247
Olivier van de Maalstede († 1476) en zijn vrouw Meyne van Oostende lieten een glasraam met hun gebedsportret aanbrengen in het Kruisbroedersklooster te Goes, dat gesticht was op initiatief van de familie Van de Maalstede. ARA BRUSSEL, ARCH. FAM. OVERSCHIE DE NEERYSSCHE, INV. NR. 690.
247
24-07-12 13:35
bestuursinstellingen, het onderhoud aan openbare werken, het beheer van de goederen van de armentafels en de zorg voor wezen.689 De Vlaamse ambachten vielen onder directe controle van de graaf. Binnen de ambachten functioneerden verschillende andere bestuurlijke, juridische en fiscale eenheden, zoals parochies, dorpen en – al dan niet in leen gehouden – (dorps)heerlijkheden. Op het gebied van bestuur en rechtspraak traden er grafelijke (erf)schouten, hoofdmannen, dorpsheren en leenmannen op. Voor belangrijke beslissingen overlegden zij met de notabele ingelanden en met de ‘gemeente’, de dorpsgemeenschap.690 Tussen Vlaanderen en Zeeland was er een groot verschil in de representatie van het platteland in de Statenvergaderingen. De Zeeuwse heren werden als leenmannen opgeroepen om met de vorst te overleggen. In Vlaanderen kenden de kasselrijen algemene vergaderingen, waarin het bestuur, edelen en notabelen en vertegenwoordigers van de dorpen waren vertegenwoordigd. De landelijke dagvaarten werden gedomineerd door de grote steden Gent, Brugge en Ieper. De bestuurders van het Brugse Vrije traden regelmatig toe tot dit overleg en hadden aan het einde van de vijftiende eeuw als ‘het Vierde Lid’ een vaste plaats verworven in de gewestelijke staten, de Leden van Vlaanderen.691 Edelen waren belangrijke machthebbers op het Noord-Vlaamse platteland, hoewel niet zo dominant als de Zeeuwse ambachtsheren. Verscheidene aanzienlijke families waren gevestigd in de Vier Ambachten en het Oostvrije van Brugge.692 Hun macht was gebaseerd op ambten, grondbezit en heerlijk gezag. De ambten werden in de regel in leen gehouden of gepacht van de graaf. Opeenvolgende telgen uit de familie Van de Maalstede, die zowel gegoed was op Zuid-Beveland als in de Vier Ambachten, waren bijvoorbeeld in de veertiende eeuw erfschout van Hulst. Het schoutambt van Hulst en Hulsterambacht vererfde via vrouwelijke lijn op de familie De Wilde. Elizabeth de Wilde droeg het ambt in 1473 over op haar zoon Joos van Gistel; zij was toen hertrouwd met Joos van Kruiningen. Deze edelman was eveneens in Zeeland en Vlaanderen actief, onder meer als baljuw van het ambacht van Assenede en Boekhoute (1469-1470) en baljuw van Hulst (1469-1472).693 In Noord-Vlaanderen waren religieuze instellingen belangrijke grondbezitters, maar ook stedelingen, vorstelijke ambtenaren en edelen investeerden in bedijkingsactiviteiten en verwierven overheidsgezag. Een uitzonderlijk voorbeeld is Filips van Kleef, die na daartoe in 1487 een octrooi te hebben ontvangen, rond 1500 de inpoldering van Breskenszand verwezenlijkte. Tevens beschikte hij over de hoge rechtsmacht in dit gebied, dat in 1527 werd uitgebreid met de Jong-Breskenspolder. Een hoge vorstelijke ambtenaar, tresorier-generaal Jeronimus Lauwerijn, bedijkte de Sint-Christoffelspolder (1499), Sint-Jeronimuspolder (1503), Sint-Laureinspolder (1503) en Philippinepolder (1506) in het ambacht IJzendijke.694 Een aantal polders werd verenigd in de hoge heerlijkheid Watervliet, die Jeronimus Lauwerijn in 1501 in leen kreeg. Afgezien van de inkomsten, onderstreepte dit bezit de stijging van zijn sociale status; hij werd aan het begin van de zestiende eeuw tot ridder geslagen.
Het beheer van de waterstaat De waterstaatszorg was van groot belang in de kustregio’s van de Nederlanden. In Zeeland waren de ambachtsheren verantwoordelijk voor het toezicht op het onderhoud aan dijken, wegen en waterlopen. Zij verrichtten jaarlijks binnen het kader van parochie of vierschaarambacht een schouw en beboetten met de schepenen de nalatige grondeigenaren die niet hadden voldaan aan hun verplichtingen ten aanzien van het onderhoud van dijken, watergangen en andere waterstaatkundige werken. Het ambacht schoot echter tekort wanneer het aankwam op de waterlozing van landinwaarts gelegen vierschaarambachten; daarom werd op Walcheren en Zuid-Beveland al voor 1300 tussen de ambachtsheren op basis van vrijwilligheid samengewerkt binnen het kader van de wateringen; in de totstandkoming of de organisatie van de wateringen lijkt de graaf niet of nauwelijks de hand
248
120126_p001_388.indd 248
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
te hebben gehad. Niet alle ambachten op Walcheren en Zuid-Beveland maakten deel uit van een watering; alleen die vierschaarambachten die daar in waterstaatkundig opzicht belang bij hadden.695 Graaf Floris v en zijn opvolgers trachtten vanaf het einde van de dertiende eeuw hun greep op de waterstaatszorg te vergroten door dijkgraafschappen in te stellen met gezag over zowel de wateringen als over de ambachten daarbuiten. De dijkgraafschappen waren aanvankelijk groot en gering in aantal, waarschijnlijk slechts vijf voor heel Zeeland. De dijkgraaf was met een college van vijf tot elf gezworenen verantwoordelijk voor het toezicht op de waterstaat. Hij genoot echter meer bevoegdheden; zo mocht hij in bepaalde omstandigheden ook ambachtsschepenen benoemen. Langs die weg trachtte de graaf niet alleen de waterstaatszorg te verbeteren, maar tevens invloed te krijgen op het lokale bestuur. De rol van de ambachtsheren bij het waterstaatsbeheer verminderde evenwel nauwelijks. Ten eerste bleven de heren betrokken bij de schouw en verantwoordelijk voor de belastingheffing voor het dijkonderhoud. Daarnaast wisten zij te bereikten dat de dijkgraafschappen al snel gesplitst werden en in Bewesten Schelde op den duur weer samenvielen met de oude wateringen. De heren van de ambachten die altijd buiten de wateringen waren gebleven, slaagden er op die manier in hun autonomie in waterstaatszaken te herwinnen. Tenslotte lukte het de grote ambachtsheren ook het ambt van dijkgraaf naar zich toe te trekken. Zo was de abt van Middelburg, ambachtsheer in onder andere Oostkapelle en Domburg, in de vijftiende eeuw steeds dijkgraaf/watergraaf van de watering de Vijf Ambachten op Walcheren en de heer van Veere dijkgraaf van de Oostwatering.696 Rond het midden van de veertiende eeuw was het beheer van afwatering en dijken dus alweer sterk verbrokkeld. Walcheren telde vier dijkgraafschappen, terwijl Zuid-Beveland, Noord-Beveland en Schouwen elk drie dijkgraven hadden. Bovendien vielen een aantal ambachten en de hoge heerlijkheden buiten de dijkgraafschappen. Op Schouwen hadden de ambachtsheren dezelfde bevoegdheden als in Bewesten Schelde, maar ze werkten al voor 1291 samen binnen de zogeheten vijfdedelen, samenwerkingsverbanden met eigen dijkbesturen. In de vijftiende eeuw vielen daar de vijfdedelen Noordzijde, Zuidzijde en Kerkwerve onder het ressort van de dijkgraaf van Schouwen, terwijl Klaaskinderen en Zuidland elk afzonderlijk een dijkgraaf hadden. Het Quaal- of Poortambacht stond buiten deze organisatie; de waterstaatszorg was daar in handen van de stad Zierikzee. In 1426 gaf Filips van Bourgondië Zierikzee het privilege om, wanneer dat nodig werd geacht, met de rentmeester van Beoosten Schelde een college van zeven heemraden in te stellen. Dit college onder voorzitterschap van een burgemeester was bevoegd om de dijken en inlagen in geheel Schouwen te inspecteren, zodat de dijkzorg zou verbeteren en een evenredige lastenverdeling over de vijfdedelen mogelijk zou worden. De grondbezitters bleven via het kavelsysteem verantwoordelijk voor het dijkonderhoud, maar voor buitengewone werkzaamheden kon het centrale dijkbestuur een belasting heffen. Zierikzee verwierf via het college van heemraden grote zeggenschap in het beheer van de waterstaat op Schouwen. Vaak pachtte de stad ook het dijkgraafschap van Schouwen, dat vanaf 1513 het gehele eiland omvatte. Toch bleef Schouwen kampen met slecht dijkonderhoud en overstromingen. Karel v benoemde in 1521 Frederik van Renesse tot opperdijkgraaf van Schouwen, omdat het bestuur van Zierikzee en de heemraden te zeer hun eigenbelang nastreefden.697 Op de Zeeuwse eilanden hielden de grafelijke dijkbesturen in de late middeleeuwen toezicht op het dijkonderhoud, bekeurden waterstaatsdelicten en lieten buitengewone werkzaamheden uitvoeren. De gewone onderhoudswerkzaamheden bleven een taak van de ambachtsheren. Zij organiseerden het onderhoud dat in natura door de grondeigenaren werd geleverd, en inden de waterschapslasten in hun ambacht voor buitengewone werkzaamheden. De geërfden hadden vanzelfsprekend belang bij een goed beheer van de waterstaat. Om dit te waarborgen vormden zich rond het midden van de veertiende eeuw per eiland colleges – in de zestiende eeuw ‘staten’ genoemd – waarin vertegenwoordigers van de geërfden zitting hadden. Deze regionale staten verwierven medezeggenschap op het gebied van de waterstaatszorg en beslisten met name over de toekenning van speciale heffingen in dat kader. Aanvankelijk hadden in de staten alleen de
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 249
249
24-07-12 13:35
Kaart van de ambachtsheerlijkheid Vossemeer aan weerszijden van de Eendracht door Petrus Resen (1555). ZA, KAARTEN ZEELAND, INV. NR. 1160.
voornaamste ambachtsheren zitting, maar vanaf de veertiende eeuw voegden de steden zich bij het overleg als vertegenwoordigers van de grondbezittende burgers, evenals later ook de belangrijkste grondbezittende boeren, de brede geërfden.698 De Staten van Walcheren kwamen voort uit colleges die de graaf instelde op momenten dat er bij calamiteiten snel moest worden gehandeld. Zo belastte hij in 1396 en 1406 het stadsbestuur van Middelburg, de abt van Middelburg, de heer van Veere en de rentmeester van Bewesten Schelde met het herstel en onderhoud van de dijken op Walcheren. In de zestiende eeuw vormden de Staten van Walcheren een vast college, dat als overkoepelend bestuur boven de grafelijke dijkbesturen toezicht hield op de waterstaat. De staten organiseerden tevens de financiering en uitvoering van omvangrijke onderhoudswerkzaamheden. In Zuid-Beveland beoosten Yerseke en in minder geïnstitutionaliseerde vorm in Bewesten Yerseke ontstonden in de loop van de vijftiende eeuw eveneens staten, waarin de heer van Kruiningen, de heer van Reimerswaal, de abt van Ter Doest en de stad Reimerswaal het beleid bepaalden. In de Staten van Schouwen hadden, anders dan in Bewesten Schelde, de opperdijkgraaf van Schouwen, de rentmeester van Beoosten Schelde, het stadsbestuur van Zierikzee en de dijkbesturen van de vijfdedelen zitting.
250
120126_p001_388.indd 250
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
Het merendeel van de grondeigenaren participeerde niet direct in de regionale staten. In de eerste helft van de zestiende eeuw kregen de grotere grondbezitters wel enige inspraak in het beheer van de waterstaat maar geen vaste plaats in de staten. Op Schouwen hadden de vijftig à zestig breedst geërfden – de rijkere boeren met ten minste enkele tientallen gemeten land – sinds 1511 invloed op de benoeming van de gezworenen. Ze werden bij belangrijke beslissingen geraadpleegd om meer draagvlak te creëren voor de financiering van het dijkonderhoud. Op Walcheren kregen de brede geërfden in 1559 enige controle over de financiën van de staten en stuurden zij twee afgevaardigden naar de jaarlijkse schouw.699 De regionale staten ontwikkelden zich het meest duidelijk tot zelfstandige bestuursorganisaties op Walcheren en Schouwen. Ze hadden onder meer een klerk, penningmeester en landmeter in dienst. Binnen de Staten van Walcheren heerste niettemin vaak verdeeldheid tussen enerzijds de stad Middelburg en anderzijds de abt van Middelburg en de heer van Veere over de verdeling van de lasten. Op Schouwen bestond onder de ambachtsheren veel ongenoegen over het overwicht van de stad Zierikzee. De landsheer moest daarom regelmatig ingrijpen om patstellingen te doorbreken en een minimaal beheer van de waterstaat te waarborgen.
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 251
251
24-07-12 13:35
De echtelieden Floris van Dam († 1563) en Maria van Dorp geschilderd door de Middelburgse schilder Hendrik van der Heyden. Floris begon als klerk van de rentmeester van Zeeland bewesten Schelde. Van 1538 tot 1543 was hij ontvanger van het schot in Oostkapelle. In 1553 werd Floris schout van Den Haag. COLLECTIE HAAGS HISTORISCH MUSEUM, DEN HAAG, INV. NRS. 9-1948 EN 10-1948.
252
120126_p001_388.indd 252
In de Vlaamse kustregio’s was het toezicht op de waterstaatszorg in de late middeleeuwen in handen van het grafelijk bestuur en op ambachtsniveau georganiseerd. De lokale schouten en schepenen of speciaal aangestelde dijkschepenen verrichtten de schouw en legden boetes op bij gebreken. De grondbezitters waren verantwoordelijk voor de uitvoering van de waterstaatswerken. In het Brugse Vrije vond dat plaats binnen het kader van de ‘wateringen’ die in de dertiende eeuw waren ontstaan uit de samenwerking tussen grondbezitters (zie p. 121-122). De soms zeer kleine wateringen kenden een algemene vergadering en hieven een grondbelasting om het onderhoud aan de waterstaat te bekostigen.700 De wateringbesturen, bestaande uit twee tot vijf sluismeesters, werden ondersteund door een klerk-ontvanger die het financiële beheer voor zijn rekening nam. Zijn belangrijkste taak was het innen van het schot, waarmee het onderhoud aan sluizen, waterlopen, wegen, dijken en bruggen werd gefinancierd.701 In de Vier Ambachten functioneerden vanaf de dertiende eeuw colleges van dijkschepenen, die bevoegd waren in subambachten onder voorzitterschap van een onderschout, zoals in Hontenisse, Ossenisse, Hengstdijk en de Ser Pauluspolder in Hulsterambacht.702 In de late middeleeuwen ontstonden in de Vier Ambachten waterstaatkundige eenheden die ‘everingen’ werden genoemd en voornamelijk fungeerden als gebieden waarbinnen de waterstaatslasten van de ingelanden werden geheven. Met deze inkomsten werd onder toezicht van de grafelijke schout en de dijkschepenen het onderhoud van de waterstaatswerken bekostigd. De vijftien everingen in het Hulsterambacht varieerden in omvang van enkele honderden tot duizenden gemeten. Ze vielen niet samen met de parochies of de afwateringseenheden.703
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
Graven, heren en ingelanden De institutionele ontwikkelingen op het platteland van Zeeland en Noord-Vlaanderen kenden in de late middeleeuwen in grote lijnen vergelijkbare patronen, ondanks de regionale verschillen in bestuurlijke organisatie, economische ontwikkeling en sociale verhoudingen. In Zeeland domineerden de ambachtsheren het plattelandsbestuur – de veertiende-eeuwse jurist Filips van Leiden stoorde zich aan de verbrokkeling van het grafelijk gezag704 –, terwijl de vorst in Noord-Vlaanderen meer directe invloed had op het regionale en lokale bestuur. In Zeeland werd het bestuur van de ambachtsheren geleidelijk ingekapseld in een nieuwe regionale bestuurslaag, bestaande uit grafelijke rentmeesters, dijkgraven en baljuws. Onder de Bourgondiërs kwamen het Hof van Holland en de centrale bestuursinstellingen in Brussel en Mechelen daarbij. Bovendien verwierven de steden meer zeggenschap over hun achterland om de belangen van hun poorters – vaak waren ze belangrijke grondbezitters – beter te beschermen. De schepenbanken van Middelburg en Zierikzee verkregen rond 1500 juridische bevoegdheden over het platteland, toen ze taken van de Hoge Vierschaar overnamen. Dit veranderde het bestuurlijke landschap waarin de ambachtsheren opereerden maar betekende geen principiële aantasting van hun bevoegdheden. Het ontstaan van nieuwe bestuurlijke instellingen was geen proces dat eenzijdig van bovenaf werd aangestuurd. Door samenwerking tussen verschillende belanghebbenden ontstonden er in Zeeland en Noord-Vlaanderen ambachtsbesturen, wateringen, regionale staten en dorpsgemeenschappen. Dit waren in de regel bestuursvormen die tegemoet kwamen aan de verlangens van de vorst, de heren en de ingelanden. Uit de veranderingen in de organisatie van waterkering en waterlozing en bij het onderhoud aan de waterstaatkundige infrastructuur blijkt de dynamiek van de laatmiddeleeuwse plattelandssamenleving. Vanaf het begin van de veertiende eeuw kende het beheer van de waterstaat in Zeeland en Noord-Vlaanderen een zeker dualisme tussen enerzijds grafelijk toezicht en coördinatie en anderzijds beheer door de ambachtsheren en grondeigenaren. Dat het beheer van de waterstaat in de eerste helft van de zestiende eeuw te wensen overliet, waardoor veel land voor goed verloren ging, had voor een belangrijk deel van doen met veranderde machts- en bezitsverhoudingen. Op de Zeeuwse eilanden was veel ambachtsbezit in de zestiende eeuw in handen van heren die buiten de landsgrenzen waren gevestigd en weinig betrokken waren bij de lokale waterstaat. In Noord-Vlaanderen was het aantal afwezige grootgrondbezitters sterk toegenomen; zij waren evenmin direct geïnteresseerd in het waterstaatsbeleid en minder bereid om de kosten te dragen.705 Vanuit het perspectief van het grote landverlies waren de inspanningen van de vorst om de coördinatieproblemen op te lossen en de investeringen van kapitaalkrachtige ambtenaren en stedelingen onvoldoende voor een duurzaam waterstaatsbeheer in de eerste helft van de zestiende eeuw.
Het bestuur van de steden De steden bepaalden in de late middeleeuwen in toenemende mate het Zeeuwse en Noord-Vlaamse politieke en economische landschap. Tevens maakte de demografische en economische ontwikkeling van de steden de interne stedelijke organisatie complexer. Er ontstonden geleidelijk meer instituties die het stedelijke leven in goede banen moesten leiden. De belangrijkste verantwoordelijkheden op het vlak van de publieke voorzieningen lagen bij het stadsbestuur; daarnaast hadden religieuze instellingen en burgerlijke corporaties, zoals de gilden, invloed op het leven van de stedelingen. Verschillende steden in Zeeland vertoonden al stedelijke trekken voordat ze het symbolische en juridisch belangrijke stadsrecht ontvingen, dat door overleg tussen de graaf en de onderdanen tot stand kwam. Stedelijke rechtsregels waren in veel gevallen geleidelijk aan ontstaan voordat zij door de landsheer werden opgenomen in een stadsrechtoorkonde.706 Tholen, Reimerswaal en Goes genoten
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 253
253
24-07-12 13:35
bijvoorbeeld al zekere autonomie onder het gezag van hun ambachtsheren voordat ze in de veertiende en vijftiende eeuw een stadsrechtoorkonde ontvingen. De stadskeur van Brouwershaven, die Albrecht van Beieren in 1403 uitvaardigde, ging terug op oudere rechtsregels die in deze plaats golden.707 De rechtsregels in de stadskeuren waren in de eerste plaats gericht op het bewaren van de vrede in de stad en zijn rechtsgebied (de vrijheid), bijvoorbeeld door het dragen van wapens te verbieden. Conflictbeheersing en bescherming van personen en hun bezit waren in het belang van de stadsbewoners zelf, en de rechtspositie van buitenlandse kooplieden werd uit economische motieven beschermd. Het eerste artikel van het Vlissingse stadsrecht uit 1315 bepaalde bijvoorbeeld dat alle kooplieden die met hun handelswaar de stad binnenkwamen bescherming genoten.708 In Zeeland en Noord-Vlaanderen vielen de belangrijkste steden onder het gezag van de graaf.709 Een aantal steden kende echter een andere stadsheer. Vlissingen had stadsrechten van graaf Willem iii ontvangen in 1315, maar de stad werd in 1415 door Willem vi in leen gegeven aan zijn bastaardzoon Lodewijk. In 1453 werd Hendrik van Borsele, heer van Veere, stadsheer van Vlissingen, Domburg en Westkapelle. Later kwamen hij en zijn zoon Wolfert vi ook in het bezit van Brouwershaven.710 Deze heerlijke steden waren niet vertegenwoordigd in de Staten van Zeeland. In Noord-Vlaanderen stichtte de vorstelijke ambtenaar Jeronimus Lauwerijn in 1505 de stad Philippine, vernoemd naar zijn broodheer Filips de Schone. Het plaatsje ontwikkelde zich in demografische en economische zin echter niet tot stad.711
254
120126_p001_388.indd 254
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
Zierikzee in de eerste helft van de zestiende eeuw. Het zicht op het koor van de Sint-Lievensmonsterkerk wordt belemmerd door de kerk van het dominicanenklooster direct ervoor. Het schip op de voorgrond voert op de achtersteven een standaard met het wapen van keizer Karel V. STEDELIJKE MUSEA ZIERIKZEE.
V E R L E N I N G VA N S TA D S R E C H T E N A A N S T E D E N I N Z E E L A N D E N N O O R D - V L A A N D E R E N 712 Hulst Axel Biervliet Aardenburg Middelburg Zierikzee Domburg Westkapelle Oostburg IJzendijke Sint-Anna ter Muiden Sluis
voor 1180 1183 voor 1183 voor 1187 voor 1217 circa 1220-1222 1223 1223 voor 1237 voor 1238 1242 1278-1290
Hugevliet Vlissingen Veere Tholen Reimerswaal Brouwershaven Goes Kortgene Sint-Maartensdijk Philippine Arnemuiden Terneuzen
13e eeuw 1315 voor 1346(?) 1366 1375 1403 1405 voor 1421 1485 1506 1574 1584
De benoeming van stadsbestuurders was een recht van de stadsheer. Hij stelde een stadsbaljuw aan die hem vertegenwoordigde in het bestuur en de rechtsbediening, en uit de poorters koos de stadsheer een aantal schepenen, belast met het bestuur en de rechtspraak. In de vijftiende eeuw legden de schepenen zich meer toe op hun juridische taken. Het dagelijkse bestuur kwam in handen van de burgemeesters; samen met de schepenen vormden zij de ‘wet’ of het ‘gerecht’ van de stad. De schepenen en burgemeesters raadpleegden voor belangrijke beslissingen de poortergemeenschap of de notabelen (de ‘rijkdom’) van de stad. Vanaf de vijftiende eeuw ontstond zo in sommige steden een
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 255
255
24-07-12 13:35
Een afdruk uit 1422 van een klein zegel van de stad Zierikzee; randschrift: sigillum opidi Zyerixensis ad causas et missivas dumtaxat. Het zegel ter zaken werd gebruikt door de burgemeesters of het gerecht om specifieke stukken, oorkonden en brieven in bestuurlijke zaken te bezegelen. STEDELIJKE MUSEA ZIERIKZEE, INV. NR. 775.
256
120126_p001_388.indd 256
geïnstitutionaliseerd college van ‘raden’, vaak leden van belangrijke bestuursfamilies, dat het dagelijkse stadsbestuur adviseerde.713 De precieze inrichting van het stadsbestuur, de verantwoordelijkheden van de bestuurders en de wijze waarop zij werden benoemd verschilden per stad. Middelburg kende aan het begin van de veertiende eeuw een baljuw, schepenen, burgemeesters en raadslieden. Twee van de dertien schepenen waren naar Vlaams voorbeeld burgemeester. In 1448 besloten de baljuw, burgemeesters, schepenen en poorters om een raad van twaalf man in te stellen als vast adviescollege van de wet.714 In Zierikzee werd het aantal raden dat het stadsbestuur adviseerde in 1515 beperkt tot 24 notabelen die voor het leven werden gekozen.715 De bestuurlijke organisatie in de kleine steden was op dezelfde leest geschoeid. In Hulst benoemde de graaf van Vlaanderen een baljuw; de schepenbank telde er zeven leden, van wie één burgemeester werd genoemd. Jaarlijks koos het gerecht een college van twintig vooraanstaande burgers, dat het stadsbestuur adviseerde over fiscale en juridische zaken.716 In de vijftiende eeuw vertegenwoordigden leden van de rijkdom in Goes in wisselende samenstelling de poorters; ze voorzagen de twee burgemeesters en negen schepenen van advies. Van een raad was daar in 1407 voor het eerst sprake, maar deze ontwikkelde zich niet tot een permanent controle- en adviescollege.717 Wie er tot stadsbestuurders gekozen werd, was afhankelijk van de relatie tussen de stadsheer en de stedelijke bevolking en van de machtsverhoudingen binnen de stad. De baljuws in de Zeeuwse steden werden in principe door de graaf benoemd. Het waren doorgaans edelen van buiten de stad, die een onafhankelijke positie in het stadsbestuur konden innemen. In Middelburg, Zierikzee, Goes, Reimerswaal en Tholen was ongeveer driekwart van alle baljuws tussen 1417 en 1552 van adel.718 De aanwezigheid van de grafelijke baljuw leidde soms tot frictie met de overige stadsbestuurders.719 De steden ijverden om invloed uit te oefenen op de aanstelling van de baljuw. In 1470 bijvoorbeeld pachtte Jan van Noordgouwe het baljuwsambt namens de stad Zierikzee. Middelburg kreeg in 1482 het recht om de baljuw te benoemen, nadat de stad een lening had verschaft aan de landsheer.720 In de zestiende eeuw werd het gebruikelijk dat de stad het ambt van de vorst pachtte. De benoeming van de schepenen was eveneens in handen van de stadsheer. Hiervoor stelden de graven in de veertiende eeuw voor Middelburg en Zierikzee diverse keren een regeling vast. Wanneer een van de schepenen voortijdig overleed of aftrad, mochten de overige schepenen een plaatsvervanger kiezen.721 Om tot schepen gekozen te worden moest aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Kandidaten dienden meer dan drie jaar als poorter in de stad te hebben gewoond en er golden ook welstandseisen. Graaf Willem v bepaalde in 1357 dat de Middelburgse schepenen ten minste een hengst moesten bezitten.722 Het was noodzakelijk dat de stadsbestuurders over enig vermogen beschikten, want de ambten waren in principe onbezoldigd. In de praktijk domineerden de rijke handelsfamilies het stadsbestuur, wat vanaf de veertiende eeuw soms leidde tot conflicten met andere belangengroepen, met name met de ambachtsgilden.723 In de loop van de vijftiende eeuw ontstonden nieuwe procedures om de schepenen, burgemeesters en raden te verkiezen. De Bourgondische hertogen verzetten de wet in de Zeeuwse steden zeer onregelmatig, waardoor schepenen soms jarenlang op het pluche bleven zitten. Het bevorderde de concentratie van de bestuursmacht in handen van een klein aantal families, hetgeen kwaad bloed zette bij de overige stedelingen. In Goes kwam het kort voor 1451 tot rellen, en drie jaar later ontving Karel van Charolais – de latere hertog Karel de Stoute – een petitie van enkele burgers waaronder waarschijnlijk de dekens van de gilden met het verzoek een nieuwe verkiezingsprocedure in te stellen. De nieuwe procedure kwam er echter pas in 1468, nadat Karel zijn vader was opgevolgd. De aftredende burgemeester, twee rentmeesters en twee raden stelden voortaan jaarlijks een lijst van twintig namen samen, waaruit de zittende burgemeester en schepenen een nieuwe burgemeester en vier schepenen zouden kiezen. Op Sint-Jansdag (24 juni) werden de nieuwe bestuurders dan door de baljuw of vorstelijke commissarissen beëdigd.724 De nieuwe procedure maakte de bestuurskring in Goes minder gesloten, maar de rotatie onder de magistraten bleef beperkt door groepsvorming, en de gilden kregen
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
geen structurele inspraak. Opmerkelijk is dat de vorst – voor een bedrag van 1000 pond – zijn controle over de benoemingen grotendeels opgaf. De Goese ontwikkelingen waren niet exemplarisch voor de andere Zeeuwse steden. In Zierikzee raakten de gilden in 1423 betrokken bij het stadsbestuur. Vanwege de slechte staat van de dijken op Schouwen, de grote financiële lasten van de stad en de sociale onrust hadden de wet en de poorters een raad van twaalf personen gekozen om het stadsbestuur bij te staan. De dekens van het Sint-Jacobsgilde (schippers), het Sint-Crispijnsgilde (schoenmakers) en het Sint-Nicolaasgilde (kramers) bezegelden de instellingsakte, mede namens de overige 37 gilden in Zierikzee. In 1426 gaf ruwaard Filips van Bourgondië de stad een aantal nieuwe privileges, waaruit blijkt dat voor belangrijke beslissingen het gerecht, de raad van twaalven, alsook de twaalf hoofddekens van de gilden en de poorterij werden geraadpleegd.725 In 1515 maakte een bestuurshervorming door de landsheer een einde aan de inspraak van de gilden. De twaalf hoofddekens die ‘toensienders ende radesluyden’ van het stadsbestuur waren geweest, moesten plaats maken voor een nieuwe vroedschap van 24 leden. In 1523 werd daarnaast een kiescollege ingesteld, dat jaarlijks kandidaten voor de schepenfunctie zou voordragen aan de vorst. De schepenen bleven twee jaar aan en mochten daarna twee jaar lang niet worden herkozen.726 De mobiliteit onder de schepenen in Zierikzee nam door deze maatregelen toe, temeer omdat er geen nauwe verwantschaprelaties tussen de bestuurders mochten bestaan.
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 257
Deel van de rolrekening van de schepenen van de stad Hulst uit 1326. In de stadsrekening verantwoordden de schepenen hun financiële beheer; reeds in dit jaar blijken zij lijfrenten te hebben verkocht om de uitgaven te dekken. GEMEENTEARCHIEF HULST. FOTO IVO WENNEKES.
Van Marinus van Reymerswale († circa 1546) zijn meerdere werken met hetzelfde thema bekend, zoals deze versie van de stadsontvangers van Reimerswaal. De afgebeelde documenten zijn geschilderd naar originelen uit het stadsarchief van Reimerswaal, dat in 1940 is verloren gegaan. ANT WERPEN, MUSEUM VOOR SCHONE KUNSTEN, INV. NR. 244; LUKAS-ART IN FLANDERS VZW.
257
24-07-12 13:35
Door de onregelmatige wetsvernieuwing concentreerde ook in Middelburg de macht zich in de handen van een klein aantal families. In 1477 deed een deel van de Middelburgse poorters voorstellen om te komen tot een nieuwe verkiezingsprocedure van de wet en de raad. In de nieuwe raad zouden de dertien hoofddekens van de gilden veel invloed moeten krijgen.727 Uit de bronnen blijkt niet dat deze radicale wijzigingen lang hebben standgehouden. Karel v reorganiseerde tussen 1518 en 1524 het stadsbestuur van Middelburg na een decenniumlange machtsstrijd.728 In 1518 werd een nieuw kiescollege ingesteld, bestaande uit twaalf notabele burgers. Deze ‘kiezers’ kozen met de bestaande raad jaarlijks dertien personen, van wie het ene jaar zes en het andere jaar zeven personen tot schepen werden benoemd. Via dit kiescollege slaagden ook buitenlandse kooplieden erin om het burgemeestersambt te verwerven, wat op weerstand stuitte bij de schutterijen. In 1523 werd het privilege van de kiezers daarom herzien. Voortaan werd het gevormd uit notabele burgers behorend tot de drie schutterijen van Middelburg. Voor de ambachtslieden en andere ingezetenen, die volgens het privilege ‘geen verstand hadden van politieke zaken’, was geen politieke inspraak weggelegd. Het nieuwe kiescollege werd nu weliswaar niet meer geheel overstemd door kooplieden die hun ‘eigen singulier profyt’ nastreefden, maar de bestuursmacht in Middelburg bleef stevig in handen van de koopliedenfamilies.729 De ambachtsgilden in de Zeeuwse steden verwierven in de vijftiende eeuw enige politieke invloed, maar deze ging aan het begin van de zestiende eeuw grotendeels verloren. De economische macht van de gilden was kleiner dan die van de gilden in Vlaamse steden, zoals ook in Hulst en Axel waar ze vanaf het begin van de veertiende eeuw een vaste plaats verwierven in het stadsbestuur.730 De roep om een bredere raadpleging van stedelijke bevolking en om meer toezicht op het beheer van de stedelijke middelen leidde in Zeeland wel tot een systeem van getrapte verkiezingen van schepenen, waarbij de vorst vrijwel altijd het benoemingsrecht behield. De Bourgondisch-Habsburgse vorsten lieten de wetsvernieuwing over aan hun commissarissen. De wet werd op een vaste dag in het jaar gekozen, waarna er wijn werd geschonken op het stadhuis. Leden van de stedelijke bestuurselites probeerden de grafelijke commissarissen te beïnvloeden om benoemingen – vaak tegen de officiële regels in – gedaan te krijgen. De commissarissen waren vatbaar voor corruptie en hadden soms partijpolitieke motieven om bepaalde stadsbestuurders te benoemen.731 Onder Karel de Stoute was het gebruikelijk om personen tot schepenen te benoemen die bereid waren om de hertog financieel te steunen. In Zierikzee leidde dit in 1472 tot een oproer. Ondanks een zware straf kwam de stad goed weg, want enkele jaren eerder had de hertog de opstandige steden Dinant en Luik geheel verwoest omdat ze in zijn ogen majesteitsschennis hadden gepleegd.732 In het ‘Groot Privilege’ – een reeks van voorrechten die Maria van Bourgondië in 1477 verleende om tegemoet te komen aan de klachten van de Staten-Generaal – wordt expliciet verwezen naar deze wanpraktijken in de steden.733 Dit was ook de aanleiding voor de herziening van de verkiezingsprocedure in Middelburg in 1477. Overigens had het Groot Privilege slechts korte tijd effect, want een jaar later stelde Maria’s echtgenoot, Maximiliaan van Oostenrijk, de hoge edelman Adolf van Kleef aan om de schepenbanken in de Zeeuwse steden naar eigen inzicht te verzetten. Tevergeefs spanden Reimerswaal in 1478 en Zierikzee in 1481 processen aan bij de Grote Raad tegen deze inbreuk op hun privileges.734 De verantwoordelijkheden van het stadsbestuur namen in de late middeleeuwen geleidelijk toe. Een van de oudste en belangrijkste taken was het handhaven van de openbare orde. De stedelijke rechtbank, de vierschaar, werd voorgezeten door de baljuw, terwijl de schepenen als rechters optraden. De baljuw was verantwoordelijk voor het opsporen en aanklagen van misdadigers.735 Het merendeel van de zaken die de schepenen behandelden, betrof de civiele en vrijwillige rechtspraak. In het eerste geval betrof het bijvoorbeeld schuldkwesties of andere geschillen tussen stadsbewoners; in het tweede geval ging het om het sluiten van koopcontracten, de overdracht van onroerend goed of de bekrachtiging van testamenten of huwelijkscontracten. De Zeeuwen maakten in civiele zaken overigens ook gebruik
258
120126_p001_388.indd 258
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
van de geestelijke rechtbanken van provisoren en dekens van de dekanaten. De burgers van Middelburg, Reimerswaal en Zierikzee konden schuldenaren van buiten de stad voor deze rechtbanken dagen.736 De dorpen die in de late middeleeuwen uitgroeiden tot steden, verwierven geleidelijk de hoge rechtsmacht; zo kreeg het dorp Reimerswaal in 1355 het recht om dieven, moordenaars en verkrachters te berechten.737 De steden hadden een beul in dienst die de zwaarst mogelijke straf uitvoerde. Voornamelijk vreemdelingen werden ter dood veroordeeld; inwoners van de steden werden eerder beboet, op strafbedevaart gestuurd of verbannen.738 Na de laatste zitting van de Hoge Vierschaar van Zeeland in 1501 werd de jurisdictie van de vierscharen van Middelburg en Zierikzee uitgebreid met de berechting van zware misdaden die op het platteland waren gepleegd. Bij die gelegenheid werden zij voorgezeten door de grafelijke rentmeesters.739 Een stadsbestuur werd ondersteund door een ambtelijk apparaat dat bestond uit honoraire ambtsdragers en bezoldigde ambtenaren en personeel. De weesmeesters en tresoriers waren onbezoldigde functionarissen, afkomstig uit de kring van welgestelde bestuursfamilies. De weesmeesters namen in Zeeland vanaf het einde van de vijftiende eeuw de verantwoordelijkheid voor de voogdij over weeskinderen over van de schepenen. Middelburg zond in 1477 de latere burgemeester Jan Laurenszoon naar Brugge om de ordonnanties van de plaatselijke weeskamer te kopiëren. Deze dienden als voorbeeld bij de instelling van de Middelburgse weeskamer en de aanstelling van drie weesmeesters.740 Goes kreeg in 1485 toestemming van de vorst om een weeskamer in te richten naar Middelburgs voorbeeld.741 De burgemeesters werden in het beheer van de stadsfinanciën geassisteerd door de tresoriers of ontvangers; deze hielden de boekhouding bij en stelden jaarlijks de stadsrekeningen op. Onder het bewind van hertog Jan van Beieren († 1425), oom van Jacoba van Beieren en ruwaard van Holland en Zeeland, was in Middelburg en Zierikzee de financiële nood groot vanwege de oorlogstoestand en de verstoorde handelsrelaties. De hertog gaf Middelburg in 1421 toestemming om vier kwartiermeesters aan te stellen die verantwoordelijk werden voor het beheer van de stadsfinanciën. Een maand later, op 6 januari 1422, kreeg Zierikzee eenzelfde privilege. Toen Karel v in 1515 het bestuur van Zierikzee opnieuw inrichtte, stelde hij twaalf in plaats van vier tresoriers aan. Op dit besluit kwam hij later terug, omdat sommige tresoriers ‘noch lesen noch scriven’ konden en geen rekeningen bijhielden.742 De stedelijke inkomsten kwamen grotendeels uit accijnzen, indirecte belastingen op de productie of consumptie van gebruiksgoederen (vooral levensmiddelen). Verder kon het stadsbestuur allerlei rechten en goederen verpachten, zoals de lakenhal, de korenmaat, het vleeshuis, de molens of het havengeld.743 De reguliere inkomsten van steden schoten regelmatig te kort om de uitgaven te dekken, met name wanneer er onverwachte hoge uitgaven waren door vorstelijke heffingen, oorlogsdreiging of onderhoud aan openbare werken. De stadsbesturen leenden daarom soms geld van Italiaanse bankiers (Lombarden) of van poorters; daarnaast konden zij renten verkopen op naam van de stad. De Vlaamse steden waren daarin de Zeeuwse steden voorgegaan. Aardenburg had in 1309-1310 reeds lijfrenten uitstaan, terwijl ook Hulst blijkens de stadsrekening van 1326 lijfrenten had verkocht. Uit een van de
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 259
De winnaar van het papegaaischieten werd tot koning van het schuttersgilde gekroond. In Hulst kreeg in de zestiende eeuw de koning van het Sint-Jorisgilde van de voetboogschutters deze rijkversierde keten omgehangen. De schildjes aan de keten zijn later aangebracht. RIJKSMUSEUM AMSTERDAM, BK-NM-9330.
Vijftiende-eeuws metalen fluitje (4,1 cm lang) met een narrenkop, bodemvondst Zierikzee. COLLECTIE SCEZ, INV. NR. 0019-37. FOTO IVO WENNEKES.
Een tin-loden insigne (‘button’) van een kruisboog met windas dat in het verdronken dorp Nieuwlande (Zuid-Beveland) is gevonden. Mogelijk werd het speldje gedragen door leden van een schuttersgilde. ZM, M98-104.
259
24-07-12 13:35
oudst bewaarde stadsrekeningen van Middelburg blijkt dat de stad in 1373-1374 lijfrenten verkocht te Antwerpen om een som geld terug te betalen die ten behoeve van de heervaart geleend was van de Lombarden in Brugge.744 Voor de steden was de verkoop van rente een manier om snel kapitaal te verkrijgen; de blijvende financiële lasten die dit met zich meebracht vormden op den duur echter een nadeel. Toch ging geen van de Zeeuwse steden failliet, in tegenstelling tot een aantal Hollandse steden aan het einde van de vijftiende eeuw.745 Een taak die voornamelijk op de schouders van de burgemeesters rustte, was het onderhouden van contacten met de vorst, met andere steden en, vanaf de vijftiende eeuw, met de centrale en gewestelijke bestuursinstellingen. Zij werden hierin bijgestaan door een klerk of secretaris. Vanaf het einde van de vijftiende eeuw nam een pensionaris als vertegenwoordiger van het stadsbestuur veel dienstreizen naar Den Haag en Brussel voor zijn rekening. Middelburg stelde mr. Jan van den Briel als pensionaris aan in 1482; daarnaast had de stad aan het einde van de vijftiende eeuw twee secretarissen in dienst. In Goes waren rond 1550 een pensionaris en twee secretarissen in vaste dienst.746 De pensionaris was doorgaans academisch geschoold en had kennis van juridische zaken om zo de belangen van de stad te kunnen behartigen en in processen namens de stad te kunnen optreden. Op de stedelijke secretarie waren verder enkele onderklerken werkzaam; deze ondersteunden de burgemeesters, schepenen, tresoriers en weesmeesters in allerhande (schrijf)werk. Tevens hadden de steden enkele gerechtsboden en boodschappers in dienst.
De organisatie van het stedelijk leven De bemoeienis van het stadsbestuur strekte zich uit over heel uiteenlopende terreinen, wat leidde tot een zeer divers personeelsbestand. Het stadspersoneel genoot niet altijd een vast salaris, noch was het voltijds in dienst. In veel gevallen voerden functionarissen hun taken tegen betaling uit naast hun eigen beroep. In Middelburg waren in dienst van de stad onder meer een procureur, een kloksteller, een metselaar, een stratenmaker, een boogmaker, een busmeester, een hondenslager, een spuisluiter, een karrenman, een timmerman, een omroeper, een klaroenspeler, alsmede schalmeispelers, trompetters, medici en schoolmeesters.747 Het stadsbestuur was bij de organisatie van het stedelijk leven tevens afhankelijk van religieuze instellingen, corporaties en verenigingen, die onder toezicht specifieke taken vervulden. De organisatie van de stadsverdediging berustte in de vijftiende eeuw op een indeling in wijken of kwartieren. Goes was in 1477 ingedeeld in vier kwartieren en Middelburg kende er in 1484 acht. Alle poorters moesten zich in het geval van dreiging stellen onder de hoofdman van hun wijk; zij waren verantwoordelijk voor hun eigen bewapening al naar gelang hun vermogenspositie.748 De burgemeesters zagen toe op de aanleg en het onderhoud van vestingwerken, poorten en torens, alsmede op de aanschaf van geschut. Voor de dagelijkse handhaving van de openbare orde waren de baljuw of de schout en zijn knechten verantwoordelijk; daarnaast werden de poorten en watergangen bewaakt en ’s nachts gesloten. Nachtwakers maakten een rondgang door de stad om onraad of brand te signaleren. De schuttersgilden die in de loop van de veertiende eeuw ontstonden, vervulden een beperkte rol in de bescherming van de stad. Hulst en Axel kenden, zoals de meeste steden, drie schutterijen: een Sint-Jorisgilde van de voetboog, een Sint-Sebastiaansgilde van de handboog en vanaf de vijftiende eeuw een Sint-Christoffelsgilde van de kolveniers. De militaire inbreng van de schutterijen was gering, maar het waren belangrijke broederschappen die de leden van de stedelijke elite verenigden. Jaarlijks organiseerden zij een schietspel, waarbij een houten vogel van een staak moest worden geschoten – dit zogeheten papagaaischieten vond al in 1355 plaats in Zierikzee. De stadsbesturen hielden toezicht op de schutterijen, want ze mochten geen gevaar voor de openbare orde vormen of politieke doelen nastreven.749
260
120126_p001_388.indd 260
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
Voor het onderhoud van de publieke werken (poorten, stadsmuren, grachten, straten, markthallen en het stadhuis) had het stadbestuur verschillende ambachtslieden in dienst. De Zeeuwse steden waren vaak ook betrokken bij het beheer van de waterhuishouding rond de stad, waarvoor sluismeesters en landmeters werden aangesteld.750 Om branden en ziekten te voorkomen waren de stedelingen aan strenge regelgeving onderworpen. Vuilnis mocht niet zomaar op straat of in de gracht worden gegooid.751 Het merendeel van de steden stelde vanaf de veertiende eeuw vuilnisophalers aan. Het houden van kippen, varkens en honden werd ook aan banden gelegd. De straathonden waren in het bijzonder een probleem; de hondenslagers mepten er jaarlijks honderden dood.752 Een belangrijk deel van de regelgeving en initiatieven betrof het economisch leven. Het stadsbestuur probeerde de kwaliteit van de geproduceerde en verhandelde goederen te bewaken en de stedelijke economische belangen te beschermen. In het bijzonder de aanvoer, prijs en kwaliteit van levensmiddelen werden streng gecontroleerd door de stedelijke keurmeesters, zodat de voedselvoorziening niet in gevaar zou komen.753 Ook bepaalde het stadsbestuur in sommige gevallen de hoogte van de lonen en beschermde het de eigen productie.754 Het toezicht op het stedelijk economisch leven vond echter voornamelijk indirect plaats via de ambachtsgilden. In de laatmiddeleeuwse steden waren beroepsgenoten verenigd in corporaties, die met toestemming van de stedelijke overheid werden opgericht. Hoewel ambachtsgilden als een typisch stedelijk verschijnsel worden beschouwd, waren de vleeshouwers, bierdragers en naaiers in het dorp Goes in de veertiende eeuw ook verenigd in een gilde.755 Alle belangrijke bedrijfstakken kenden een gilde.
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 261
De Noordhavenpoort te Zierikzee stamt uit het begin van de veertiende eeuw en maakte deel uit van de vestingwerken van de stad. Het bouwwerk dateert in zijn huidige vorm van na 1492, toen stadhoudergeneraal Albrecht van Saksen de poort liet verbouwen. FOTO IVO WENNEKES.
261
24-07-12 13:35
In Middelburg kregen inwoners die in aanmerking kwamen voor ondersteuning een armenpenning. In 1531 liet Middelburg er 600 vervaardigen. Het teruggevonden exemplaar heeft als randschrift: ‘Salich zin si die gheestelick arm sin. Middelburch’. COLLECTIE SCEZ, INV. NR. 1364-227. FOTO IVO WENNEKES.
262
120126_p001_388.indd 262
Zierikzee telde tussen 1426 en 1515 bijvoorbeeld twaalf hoofdgilden op een totaal van 40 gilden.756 Over de praktijk van het gildenleven in Zeeland en Noord-Vlaanderen is weinig bekend. De gildebrieven, waarin de organisatie van het ambacht werd vastgesteld en bepalingen over de uitoefening van het ambacht waren opgenomen, verduidelijken alleen hoe de gilden in theorie dienden te functioneren. Uit de brief van het Middelburgse kleermakersgilde uit 1430 blijkt dat het stadsbestuur de deken en gezworenen van het gilde benoemde uit een voordracht van twaalf personen.757 De gildebestuurders waren verantwoordelijk voor het financiële beheer en het onderhoud van het gildealtaar in de kerk waar memoriemissen voor gestorven gildebroeders werden opgedragen. Zij controleerden verder de gildebroeders op het nakomen van de stedelijke ordonnanties en de afspraken binnen het gilde. De dekens zochten oplossingen voor onderlinge conflicten en legden boetes op wanneer de meesters of knechten overtredingen begingen. Een gildebroeder – maar soms waren ook weduwen lid van een gilde – moest entree- en contributiegeld betalen en nam verplicht deel aan de gezamenlijke maaltijden en de jaarlijkse processies. Naast hun economische functie, vervulden gilden dus sociaal-culturele en religieuze taken.758 De samenwerking van de gildebroeders verzekerde de individuele leden van een sociaal vangnet en sociabiliteit, zoals dat ook gold voor de religieuze broederschappen, schuttersgilden en rederijkerskamers. Onderlinge assistentie in de vorm van zorg voor zieke leden, weduwen en wezen was in de middeleeuwen een belangrijke taak van dergelijke corporaties. Het waren met name de ondernemers en ambachtslieden, de middengroepen dus, die lid waren van gilden en broederschappen. Veel stedelingen konden bij nood echter geen beroep doen op dergelijke verenigingen of op familie; velen van hen waren voor het levensonderhoud afhankelijk van loonarbeid en liepen daarom grotere risico’s bij werkloosheid, ziekte of ouderdom.759 In hoeverre bood het stadsbestuur steun aan deze zieken, behoeftigen en ouderen? Het is bekend dat de leefomstandigheden slecht waren in de steden. Het sterftecijfer lag er hoog en economische of politieke crises hadden soms grote gevolgen voor de voedselprijzen en de werkgelegenheid. De stadsbesturen namen in dergelijke perioden tijdelijke maatregelen om de armen te helpen of om werkgelegenheid te stimuleren. Zo kregen de armen van Middelburg in 1437 turf tijdens de koude winter. Het gerecht van Middelburg zond in 1486 een bode naar de bisschop van Utrecht met het verzoek toe te staan dat de armen in de stad tijdens de Vasten zuivelproducten nuttigden, omdat haring en andere vis te duur waren. Tijdens de aanhoudende politieke onrust en oorlog ten tijde van het regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk moest Middelburg in 1492 grote hoeveelheden Spaans koren kopen van Portugese handelaren ten behoeve van de eigen inwoners.760 Het ontbrak in de Zeeuwse en Noord-Vlaamse steden in de late middeleeuwen echter aan een doordacht sociaal beleid. De stadsbesturen besteedden nauwelijks middelen aan armoedebestrijding; ze hielden slechts toezicht op privaat gefinancierde charitatieve instellingen. De arme ingezetenen waren aangewezen op de Heilige Geest, een parochiële liefdadigheidsinstelling. De Heilige-Geestmeesters werden door het stadsbestuur benoemd en beheerden de goederen en inkomsten van de Heilige Geest, bestemd voor de armen en afkomstig uit legaten en testamentaire beschikkingen van welgestelde burgers. Kerken en kloosters hielden ook uitdelingen onder de armen, bijvoorbeeld voor rekening van de gilden of andere weldoeners. Bedelaars en armlastigen van buiten de stad werden zoveel mogelijk uitgesloten van deze vorm van liefdadigheid.761 In een laatmiddeleeuwse stad was tevens een gasthuis of hospitaal. Aanvankelijk was dit bedoeld als een tijdelijk onderkomen voor reizigers, maar in de vijftiende eeuw werden er ook zieken en ouderen verzorgd. De gasthuizen werden door wereldlijke en geestelijke instellingen of op initiatief van particulieren of liefdadigheidsgilden gesticht; de gasthuismeesters stonden onder toezicht van het stadsbestuur. Veel gasthuizen komen al in dertiende-eeuwse bronnen voor: dat van Hulst in 1253, dat van Aardenburg in 1258 en die van Vlissingen, Domburg en Zierikzee in 1271. Het Middelburgse Onze-Lieve-Vrouwe- of Sint-Barbaragasthuis, gelegen aan de Lange Delft, werd in 1289 voor het eerst
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
genoemd in een testament.762 Middelburg kende zoals andere steden ook een leprozenhuis, dat tot 1540 buiten de toenmalige Noordpoort lag. De instelling stond onder toezicht van drie door de stad benoemde leprozenmeesters, die ook de taak hadden om gevallen van lepra in de stad op te sporen. In de vijftiende eeuw namen de steden meer maatregelen om de kwaliteit van de gezondheidszorg te verbeteren; er werden medici, chirurgijns en vroedvrouwen aangetrokken. Veere had in 1468 bijvoorbeeld een stadsdokter en een apotheker in dienst. In de regel ontvingen de medici een jaarlijkse wedde en in het geval van de stadsdokter, die doorgaans academisch geschoold was, vaak ook een tabberd. De stadsmedici werden geacht de armen in de stad kosteloos te behandelen. Voor specifieke taken kregen zij een extra toelage. Zo genoten de Middelburgse stadschirurgijns Jan van Coelen in 1529 en Pieter van Belsen in 1531-1532 boven hun jaarsalaris een toelage vanwege pestuitbraken.763 Een ander terrein waarop het stadsbestuur in de veertiende eeuw de controle naar zich toe trok, was het onderwijs. De oudere parochiescholen die aanvankelijk in handen van de kerk waren, kwamen via de patroon van de kerk – de graaf in veel gevallen – in handen van de steden. In 1376 vergaf hertog Albrecht bijvoorbeeld nog de scholasterie van Reimerswaal aan zijn secretaris, maar in de vijftiende eeuw werden de schoolmeesters er benoemd door het stadsbestuur.764 In de grotere steden kregen de jongens onderwijs in de grote of Latijnse school in het trivium (logica, grammatica en dialectica). De rector en de schoolmeesters van de stadsschool ontvingen een wedde en een tabberd van de stad, zoals meester Olard te Middelburg in 1365. Het stadsbestuur verleende ook toestemming om privéscholen
LOKALE EN REGIONALE BESTUURLIJKE INSTELLINGEN
120126_p001_388.indd 263
Het gasthuis aan de Lange Delft in Middelburg, afgebroken in 1867. Ongedateerde aquarel door J. Hollestelle naar J.F. Schütz, 1867. De gasthuizen die vanaf de twaalfde eeuw in Zeeland en Noord-Vlaanderen gesticht werden, waren aanvankelijk bedoeld om reizigers onderdak te bieden. Geleidelijk kregen zij meer gespecialiseerde taken, zoals de zorg voor zieken, armen of ouderen. ZA, ZI-II-0661.
Grafzerk in de Grote Kerk van Tholen van meester Jasper Quirijns († 1531), ‘medicijn’, zijn vrouw Jacomine Klaasdochter en andere verwanten. Jasper, afgebeeld in een tabberd, was geneesheer en kijkt naar een urinaal. Inwendige kwalen werden door middel van het ‘piskijken’ vastgesteld. ZA, ZI-II-2134.
263
24-07-12 13:35
te stichten, waar men een praktische opleiding kreeg voor een carrière in de handelswereld. Wel betaalden ouders die hun zonen in Middelburg naar een schrijf- of handelsschool stuurden dan een boete aan de Latijnse school.765 In Middelburg had het stadsbestuur in de zestiende eeuw een speciale schoolmeester voor de armen in dienst, en ook kregen wezen de mogelijkheid om een opleiding te volgen. De stad Hulst trok weefmeesters aan om werkloze jongeren een vak te leren.766 De relatief kleine Zeeuwse en Noord-Vlaamse steden ontwikkelden zich in de schaduw van de grote steden in Vlaanderen en Brabant tot centra van economische bedrijvigheid en sociale dynamiek. Geleidelijk ontstonden er structuren, instellingen en organisaties die cohesie van de stedelijke samenleving gestalte gaven. De stedelijke bestuurselites moesten in hun streven naar macht rekening houden met de belangen van enerzijds de vorst en van anderzijds de overige stedelingen. De bemoeienis van het stadsbestuur met het stedelijk leven nam in de late middeleeuwen geleidelijk toe, hoewel de financiële inspanningen beperkt bleven. Door politiek-bestuurlijke ontwikkelingen, demografische veranderingen en sociaal-economische processen nam de complexiteit van de stedelijke samenleving toe, waardoor er meer regelgeving nodig was om het gemeenschapsleven in goede banen te leiden. De organisatie van het sociale leven in de stad werd deels overgelaten aan religieuze instellingen en burgerlijke corporaties, die onder toezicht stonden van het gerecht. Stedelingen verenigden zich in ambachtsgilden, broederschappen en buurten om hun gedeelde belangen te beschermen. De organisatie van de stedelijke gemeenschap werd dus niet eenzijdig bepaald door het stadsbestuur. Particuliere initiatieven, gesteund door religieuze instellingen, waren bijvoorbeeld onmisbaar in de armenzorg. Het stadsbestuur maakte alleen middelen vrij als de werkgelegenheid of de voedselvoorziening in het gedrang kwam, aangezien dat tot een verstoring van de arbeidsmarkt of tot sociale onrust kon leiden. Anders dan in het zuiden van de Nederlanden, was er in Zeeland geen enkele laatmiddeleeuwse stad die de armenzorg hervormde en centraliseerde. Wellicht bleef hier pauperisme de steden bespaard – Zeeland kende geen grote industriesteden – en volstonden de gedecentraliseerde en privaat gefinancierde charitatieve instellingen. De toegang tot de publieke voorzieningen werd zoveel mogelijk beperkt tot de poorters en ingezetenen van de stad zelf, niettemin stonden de poorten altijd open voor migranten die werk en mogelijkheden tot ontplooiing zochten.
264
120126_p001_388.indd 264
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
19 De economie van het platteland Arie van Steensel Aan het begin van de veertiende eeuw had de economie van Zeeland en Noord-Vlaanderen nog een overwegend agrarisch karakter. Het merendeel van de bevolking leefde direct van de opbrengsten uit de landbouw, of, in het geval van de kleine groep bevoorrechte heren van de mogelijkheid om de agrarische productie te belasten. De basis voor een snelle ontwikkeling van andere sectoren, zoals visserij, handel, nijverheid en vrachtvaart was echter al ruim voor 1300 gelegd. Noord-Vlaamse havenplaatsen als Aardenburg, Biervliet en Hulst, waren vanaf de late twaalfde eeuw tot bloei gekomen in het kielzog van de internationale handel in Brugge en Gent.767 Ook de Zeeuwse steden profiteerden van het internationale handelsverkeer en kenden vanaf de dertiende eeuw geleidelijke economische groei. In de tweede helft van de veertiende eeuw versnelden de processen van verstedelijking en commercialisering in Zeeland; deze drukten een sterk stempel op de samenleving als geheel, en maakten de economische ontwikkeling van Zeeland en Noord-Vlaanderen tot een samenspel tussen stad en platteland.
Grondbezit, landbouw en veeteelt De agrarische sector was in de late middeleeuwen de belangrijkste pijler van de economische activiteiten op het platteland. Grondbezit was daarom als productiemiddel een belangrijke bron van inkomsten; maar de waarde van land oversteeg het zuiver economische belang omdat het ook politieke rechten
Zestiende-eeuwse kaart van het land van Voorne – het zuiden boven –, met aan de bovenkant Duiveland en Schouwen. Behalve het Hollandse dorp Bommenee zijn de hoge heerlijkheid Dreischor en de stad Zierikzee aangegeven. NA DEN HAAG, COLLECTIE HINGMAN, 4.V TH NR. 2028.
D E E C O N O M I E VA N H E T P L AT T E L A N D
120126_p001_388.indd 265
265
24-07-12 13:35
De Scheldekaart (circa 1505; 547 x 75 cm) toont de Zeeuwse eilanden, de Noord-Vlaamse kust en de stad Antwerpen. De gedetailleerde kaart werd vervaardigd voor de Grote Raad te Mechelen naar aanleiding van processen over de tolrechten op de drukbevaren Honte (Westerschelde) en de (Ooster-)Schelde. De vele wachtschepen liggen alle voor anker. STADSARCHIEF ANT WERPEN, BE SA 16689.
en sociale status met zich mee kon brengen. Voor edelen was grootgrondbezit een voorwaarde voor gezag en rijkdom, terwijl boeren vanwege hun grondeigendom soms inspraak in het lokale bestuur verwierven.768 De verdeling van de eigendomsrechten bepaalde derhalve in hoge mate de economische en sociaal-politieke relaties op het platteland. Het is echter niet eenvoudig om zicht te krijgen op de grondbezitsverhoudingen, omdat er verschillende vormen van eigendom en exploitatie waren. In laatmiddeleeuws Zeeland werd slechts zeer weinig land in leen gehouden van de graaf. Bijna al het land was allodiaal bezit, en omdat het niet centraal geregistreerd stond, is het moeilijk een beeld te krijgen van de bezitsverhoudingen.769 Een register uit 1308 geeft wel enig inzicht in de grootte van het grondbezit van de ambachtsheren. Hierin staat de omvang geregistreerd van de landen waarvan de eigenaren dat jaar de verschuldigde bede direct aan de grafelijke rentmeester mochten afdragen in plaats van aan de ambachtsheren. Dit recht kwam toe aan edelen, religieuze instellingen en poorters van Middelburg. Deze bezaten in 1308 samen op Walcheren tenminste 4.472 gemet land (1 gemet is 0,40 hectare), op Zuid-Beveland en Borsele 1.444 gemet, op Noord-Beveland 462 gemet, op Wolfaartsdijk
266
120126_p001_388.indd 266
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
17 gemet en op Schouwen 2.434 gemet.770 De opgaven zijn niet helemaal compleet, maar het is duidelijk dat de ambachtsheren zelf slechts een deel, mogelijk niet meer dan een fractie van het land in hun ambachten in handen hadden, zelfs al waren ze individueel, hun bezit buiten de eigen ambachten meegerekend, vaak grootgrondbezitters. Een voorzichtige schatting kan worden gemaakt van de grondbezitsverhoudingen rond 1500. De adel had toen in Zeeland ongeveer vijf tot vijftien procent van het land in handen, de geestelijkheid vijf tot tien procent, de stedelingen twintig tot dertig procent en de boeren 45 tot zeventig procent.771 Deze percentages komen in grote lijnen overeen met de situatie in Holland halverwege de zestiende eeuw. Verschuivingen in de verdeling van het grondbezit zijn moeilijk te bepalen, maar in het algemeen waren de eigendomsstructuren vrij stabiel in de late middeleeuwen.772 Wel nam het grondbezit van de stedelingen sterk toe. De poorters van Middelburg hadden reeds in de dertiende eeuw grondbezit op het platteland. Het stedelijk grondbezit groeide door de migratie van grondeigenaren naar de stad en door de aankoop van land door poorters. In 1464 was 26 procent van het grondbezit op Walcheren in
D E E C O N O M I E VA N H E T P L AT T E L A N D
120126_p001_388.indd 267
267
24-07-12 13:35
handen van Middelburgse poorters. Zij genoten een extra voordeel omdat de stad sinds 1452 de bede betaalde voor haar poorters. Deze maatregel was genomen na een desastreuze stadsbrand, om op deze wijze vermogende lieden naar de stad te trekken; volgens het stadsbestuur was het oneerlijk wanneer grondbezitters zowel de stedelijke accijnzen als de grafelijke bede moesten betalen. In de zestiende eeuw kreeg de landsheer klachten over dit privilege, omdat rijke poorters niet investeerden in de handel maar hun vermogen ‘imployeren tot coop van lande’. Dit zou de economie van de stad schaden, terwijl de landloze stedelingen onevenredig werden belast. Het gevolg was dat Karel v de belastingontheffing in 1524 beperkte tot een maximum omvang van 50 gemeten land. De Middelburgse poorters kochten niet alleen grond vanwege het belastingvoordeel. Het investeren in grondbezit was ook een veilige en winstgevende belegging, voornamelijk vanwege de opbrengsten uit de verpachting van het land. De poorters en religieuze instellingen van Zierikzee, ook al genoten zij geen belastingontheffing, hadden in 1535 op Schouwen dan ook 36 procent van het land in eigendom.773 De Zeeuwse poorters investeerden in de late middeleeuwen echter nog nauwelijks in de bedijking van
268
120126_p001_388.indd 268
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
nieuwe polders. Het waren rijke edelen en vorstelijke ambtenaren die geld staken in de landwinning. Na de grote overstromingen van 1530 en 1532 namen vermogende kooplieden en ondernemers uit Antwerpen en in mindere mate ook uit Mechelen de herdijking van Oost-Zuid-Beveland ter hand. In de periode 1530-1552 waren minimaal 133 grondeigenaren afkomstig uit deze steden, van wie twintig personen tussen de 100 en 300 gemet land bezaten in de parochies Agger, Bath, Hinkelenoord, Kruiningen, Kouwerve, Waarde, Valkenisse en Stuivezand.774 Kapitaalkrachtige, uitheemse burgers waren derhalve de belangrijkste grondbezitters, naast een aantal hoge edelen die van oudsher landbezitters waren geweest in de geïnundeerde ambachten. De kleine boeren waren de grootste verliezers van de overstromingen. In Noord-Vlaanderen kenden de grondbezitsverhoudingen meer regionale variatie. In het Brugse Vrije besloeg het kerkelijke grondbezit rond het midden van de zestiende eeuw naar schatting ongeveer dertig procent van het totaal, terwijl twintig tot veertig procent van het land in eigendom was van poorters. Het grondbezit van edelen en boeren nam hier in de late middeleeuwen af. In de Vier Ambachten waren de abdijen in veel kustpolders de dominante grondeigenaren; meer landinwaarts
D E E C O N O M I E VA N H E T P L AT T E L A N D
120126_p001_388.indd 269
269
24-07-12 13:35
had het particuliere eigendom de overhand. De graaf was eveneens een belangrijke grondbezitter; hij verpachtte zijn land of gaf het in leen uit. In de eerste helft van de zestiende eeuw nam zijn aandeel nog toe omdat religieuze instellingen en veel kleine grondeigenaren afstand deden van hun bezit vanwege de hoge dijklasten. Daarnaast investeerden kapitaalkrachtige vorstelijke ambtenaren en edelen in de speculatieve landwinning. Zij werden grootgrondbezitters in de nieuwe of herdijkte kustpolders, terwijl het grondbezit in het oude land relatief versplinterd bleef.775 Het domaniale stelsel had zich in Zeeland en het Vlaamse kustgebied nooit sterk ontwikkeld en was aan het begin van de veertiende eeuw geheel verdwenen. De vronen, land waarop de hoven van de Zeeuwse ambachtsheren waren gevestigd, herinnerden nog aan de directe uitbating van domeinen door de eigenaren. De onedele ambachtsingezetenen waren echter persoonlijk vrij en slechts als onderzaten onderworpen aan het gezag van de ambachtsheren. De aard van de gezagsrechten duidde nog wel op een grondheerlijke herkomst van het ambachtsheerlijk gezag, maar in de late middeleeuwen nam de betekenis van deze rechten snel af. Wel hadden de ambachtsingezetenen nog diverse verplichtingen
270
120126_p001_388.indd 270
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
aan hun ambachtsheren, zoals het leveren van hand- en spandiensten, soms met paard en wagen, gedurende enkele dagen per jaar. De geestelijke grootgrondbezitters gaven in de veertiende eeuw de directe uitbating van hun domeinen grotendeels op. De cisterciënzerabdij Ter Doest exploiteerde in 1315 bijvoorbeeld nog enkele uithoven (grangiae) op Zuid-Beveland en in Noord-Vlaanderen in eigen beheer, maar snel daarna gaf de abdij dit op ten gunste van een verpachtingssysteem.776 In Noord-Vlaanderen had aanvankelijk het kleine boerenbedrijf met slechts enkele hectaren eigen land de overhand. Tussen 1390 en 1550 halveerde echter het aantal grondeigenaren in de Vlaamse kustvlakte. Op dit proces van bezitsconcentratie, dat grote lokale verschillen in tijd en intensiteit kende, volgden veranderingen in de bedrijfsstructuur en de grondexploitatie. Met het kleingrondbezit nam ook het aantal kleine boerenbedrijfjes af; de positie van kleine, eigengeërfde boeren stond onder druk. De grote boeren profiteerden hiervan door meer grond te verwerven of te pachten van kerkelijke of stedelijke grondbezitters. Deze grondbezitters verpachtten hun land aanvankelijk in percelen van enkele hectaren, maar vanaf de vijftiende eeuw nam het aantal grote pachters toe. Zo verpachtte bijvoorbeeld de Gentse Sint-Pietersabdij in Oostburgambacht percelen van vijf tot vijftien hectare, soms zelfs oplopend tot eenheden van 50 hectare.777 Over het boerenbedrijf in Zeeland is minder bekend. Het kleine boerenbedrijf was zeker tot in de vijftiende eeuw dominant. Het is onbekend in hoeverre er sprake was van een concentratieproces van het grondbezit en van een verandering in de bedrijfsstructuur. De boeren konden grond bijpachten van grootgrondbezitters die hun landerijen grotendeels op deze wijze exploiteerden. De abdij van Middelburg verpachtte volgens een opgave uit 1548 bijvoorbeeld 1253 hectare land op Walcheren.778 Uit zestiende-eeuwse bronnen blijkt het bestaan van dorpselites, gevormd door rijke boeren (de brede geërfden), waaruit functionarissen werden gerekruteerd voor het lokale bestuur. Het eigen grondbezit van de bestuurders van het dorp Wemeldinge varieerde in 1580 tussen acht en 197 gemeten (drie tot 79 hectare), maar zij pachtten er allen een aanzienlijke hoeveelheid land bij; soms meer dan het dubbele van wat zij zelf bezaten.779 Waarschijnlijk nam het aantal pachtboeren in Zeeland ook toe door (her)bedijkingen en de uitbreiding van het stedelijke grondbezit in de late middeleeuwen. Verschillende factoren verklaren de geleidelijke veranderingen in de bezitsverhoudingen en de grondexploitatie. Ten eerste kwam vanaf de dertiende eeuw de termijnpacht in gebruik in de Nederlandse kustgewesten. Voor grootgrondbezitters was dit een aantrekkelijke en flexibele vorm van uitbating, omdat zij de sterkste rechten over het bezit behielden en periodiek de pachtprijzen konden bijstellen. De exploitatie konden de eigenaren overlaten aan de pachters, waarvoor ze anders loonarbeiders hadden moeten betalen.780 De toename van het aantal (middel)grote pachtboerderijen verliep op het oude land waarschijnlijk relatief langzaam, terwijl het grootgrondbezit en het pachtsysteem sneller ingang vonden in nieuwe of herbedijkte polders. Het versnipperde grondbezit van de kleine boeren in Zeeland kwam ook onder druk te staan door de hoge lasten. De grondeigenaren op Schouwen bijvoorbeeld weigerden in 1480 om een buitengewone bijdrage aan het dijkonderhoud te leveren, tenzij de vorst de helft van de reguliere belasting kwijtschold. Ze berekenden dat de verpachting van een gemet korenof weiland gemiddeld jaarlijks 60 groten opbracht, waarvan maar liefst 24 groten voor dijklasten en 23 groten voor de bede werden afgedragen.781 De belastingen en de tiendplicht drukten zwaar op de bedrijfjes van de eigengeërfde boeren die niet goed in staat waren om de lasten te spreiden.
D E E C O N O M I E VA N H E T P L AT T E L A N D
120126_p001_388.indd 271
Portret van Willem Simonszoon (1498-1557), ambachtsheer van Stavenisse en Cromstrijen. Hij maakte carrière als burgemeester, schepen en tresorier van Zierikzee en bezat veel grond op Schouwen, Duiveland en de Hollandse eilanden. Hij gold als deskundige op het gebied van de waterstaat. STEDELIJKE MUSEA ZIERIKZEE, INV. NR. 5197.
271
24-07-12 13:35
De hoge fiscale lasten waren daarentegen in het voordeel van de ambachtsheren in Zeeland; zij mochten immers een deel van de in hun ambacht geheven bede in hun eigen zak steken. Dit profijt was aanzienlijk, gemiddeld 35 procent van de inkomsten uit de bede, maar verschilde sterk per eiland. Op Schouwen was het voordeel bijvoorbeeld slechts vijf procent.782 De vorst en de ambachtsheren roomden derhalve via belastingen een belangrijk deel van de agrarische productie af in laatmiddeleeuws Zeeland. De landbouw in Zeeland en Noord-Vlaanderen had voor 1300 belangrijke veranderingen ondergaan. De extensieve veeteelt was vanaf de elfde eeuw geleidelijk aan teruggedrongen ten gunste van de productie van arbeidsintensieve gewassen voor de stedelijke voedselvoorziening en de nijverheid. De zwaarste gevolgen van de demografische crisis die Europa halverwege de veertiende eeuw trof, gingen weliswaar aan de Nederlandse kustgewesten voorbij, maar de vraag naar graan nam in de tweede helft van de veertiende eeuw niettemin af door de bevolkingskrimp. De boeren konden hierdoor meer land inzetten voor de gespecialiseerde verbouwing van andere gewassen. De daling van de voedselprijzen had in principe ook een stijging van de koopkracht van looninkomens tot gevolg.783 De Zeeuwse en Noord-Vlaamse zeekleigronden waren geschikt voor de verbouw van granen voor zover het kreekruggen op het oude land en nieuwe polders betrof. In oorkonden waarin de vorst nieuwe polders ter bedijking uitgaf, werd de bestemming van het land steevast als ‘korenland’ aangeduid. Volgens de Antwerpse koopman van Italiaanse afkomst, Lodovico Guicciardini († 1589), werd ‘het schoonste, edelste en beste koren gewonnen’ in Zeeland.784 Er werd vooral tarwe verbouwd, maar ook gerst, haver en rogge. Vanuit Zeeland werd graan uitgevoerd naar Vlaanderen, onder meer gerst voor de bierproductie. In jaren van duurte moest Middelburg soms graan importeren ten behoeve van de eigen bevolking.785 De productiviteit van de landbouw werd in de late middeleeuwen vergroot door verbeteringen aan de drainage en een intensiever gebruik van het akkerland. De graanteelt werd bijvoorbeeld afgewisseld met de verbouw van (zoutresistente) gewassen zoals koolzaad, vlas, wikke en peulvruchten. Hiermee werd voorkomen dat de bodem te zeer werd uitgeput, zonder dat hij geheel braak gelegd
Figuratieve kaart van de boerderij Bavenavont op de grens tussen de ambachten Axel en Assenede. De zestiende-eeuwse hoeve bestaat uit een woonhuis en een schuur, daaromheen liggen akkerland en een boomgaard, ten dele omheind. RIJKSARCHIEF GENT, KAARTEN EN PLANS, NR. 2590.
272
120126_p001_388.indd 272
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
hoefde te worden. De Sint-Baafsabdij te Gent verpachtte in 1344 bijvoorbeeld het goed Schore in de Kerkpolder van Ossenisse voor een periode van negen jaar. De 58,25 gemet (bijna 26 hectare) land was op dat moment bebouwd met 23 gemet tarwe, twee gemet rogge, vierenhalf gemet bonen, vijfenhalf gemet linzen, zeven gemet gerst, zeven gemet haver en één gemet erwten. Slechts acht en een kwart gemet (veertien procent van het totaal) lag braak en moest bemest worden.786 Mogelijk werd hier gebruik gemaakt van het drieslagstelsel – al was er nauwelijks sprake van geheel braakliggend land – en van een vruchtwisselingsstelsel om het akkerland goed te benutten.787 Van intensieve veeteelt voor de vlees- en zuivelproductie in Zeeland blijkt in de bronnen nauwelijks iets. Vanzelfsprekend hadden de boeren wel paarden, koeien, varkens, schapen en pluimvee voor eigen gebruik en om wol, zuivel en slachtvee op de markt te brengen. Vanwege het zilte grondwater en het beperkte grasland was het niet mogelijk om in Zeeland op grote schaal rundvee te houden. Schapen konden beter tegen zout water en waren terug te vinden op de schorren. De ecologische omstandigheden die in laatmiddeleeuws Holland akkerbouw op de veengronden onmogelijk maakten en tot gespecialiseerde zuivelproductie dwongen, waren afwezig in Zeeland. In het Brugse Vrije hielden de grote bedrijven van de abdijen wel op grotere schaal vee, maar individuele boeren hadden daar geen uitzonderlijk grote veestapels. Tenslotte kenden de abdij- en herenhoven boomgaarden, kruidentuinen en moestuinen; kleine boeren teelden eveneens fruit en groenten of hielden bijen. In de watering de Oude Yevene in het ambacht Oostburg lagen in de zestiende eeuw vele boomgaarden. Vanaf de veertiende eeuw werden er vanuit Zeeland op kleine schaal groenten en fruit naar Engeland geëxporteerd, en in 1507 werden vier vaten honing uit Noord-Beveland verkocht te Bergen op Zoom.788
Nijverheid en handel op het platteland De economische activiteiten op het Zeeuwse en Noord-Vlaamse platteland waren niet alleen gericht op de voedselproductie. Er werden tevens grondstoffen voor de (stedelijke) nijverheid geproduceerd. In Zeeland kreeg met name de meekrapteelt vanaf de veertiende eeuw een grote commerciële betekenis. Aan de wortels van meekrap, die na drie of vier jaar konden worden geoogst, werd een rode kleurstof onttrokken, die gebruikt werd om laken en ander textiel te verven. De kleurstof werd in meestoven en -molens gewonnen, waarbij de wortels werden gedroogd en verpulverd. De teelt en verwerking waren arbeidsintensief en vereisten grote kapitaalinvesteringen; daarom was de meekrapindustrie in handen van kapitaalkrachtige ondernemers. Het planten en delven gebeurde door schamele kinderen, vrouwen en mannen, ‘die uut diversche landen alle jaer in Zeelant comende zijn’, aldus Reygersberch in zijn kroniek uit 1551.789 De verwerking van de meekrap was voornamelijk geconcentreerd in de steden Zierikzee, Tholen, Reimerswaal, Goes, Middelburg, Brielle en Bergen op Zoom. Uit de vijftiende eeuw zijn van deze steden keuren bekend die de kwaliteit van de meekrap dienden te waarborgen, en in 1444 werd door hertog Filips de Goede een ordonnantie uitgevaardigd met hetzelfde doel, nadat er klachten waren gekomen van kooplieden. Zierikzee kreeg dat jaar het recht om de uit Schouwen en Duiveland uit te voeren meekrap te keuren, waardoor alle uitvoer van de Schouwse en Duivelandse meekrap via deze stad liep. Bergen op Zoom en Zierikzee hadden ook een eigen gilde van ‘meereders’, waarvan in Zierikzee veel leden lid van het stadsbestuur waren.790 De eigenaren van de stoven te Goes waren stedelijke ondernemers die de meekrap vaak zelf lieten verbouwen en verwerken. In de meekrapindustrie waren veel loonarbeiders werkzaam, met name in de maanden september tot november wanneer de meekrap werd gedolven. Uit de ordonnantie van 1444 blijkt dat dezelfde arbeiders tevens als dijkwerkers werden gecontracteerd.791 Het eindproduct werd verhandeld op de jaarmarkten van Antwerpen en Bergen op Zoom. Een handelaar uit Goes, Cornelis Hugenzoon, verkocht bijvoorbeeld in 1475 te Bergen op Zoom 22.848 kilo mede aan een handelaar uit Aken. Deze hoeveelheid laat iets zien van de omvang van de productie van meekrap in laatmiddeleeuws Zeeland, al kan er geen
D E E C O N O M I E VA N H E T P L AT T E L A N D
120126_p001_388.indd 273
273
24-07-12 13:35
Op de miniatuur van de maand september uit het Vlaamse Breviarium Mayer van den Bergh (circa 1510, fol. 5v) zijn boeren zichtbaar die voorbereidingen treffen voor de winter. De akker wordt geploegd met paarden en het wintergraan wordt gezaaid. ANT WERPEN, MUSEUM MAYER VAN DEN BERGH. COLLECTIE KIK-IRPA, BRUSSEL.
De maand april uit het Breviarium Mayer van den Bergh (circa 1510, fol. 3r). De miniatuur toont een herder die er met zijn kudde schapen op uit trekt. De vrouwen blijven achter op de boerderij; zij melken de koeien (rechts) en maken boter (links). ANT WERPEN, MUSEUM MAYER VAN DEN BERGH. COLLECTIE KIK-IRPA, BRUSSSEL.
274
120126_p001_388.indd 274
beeld worden gevormd van het totale handelsvolume. Guicciardini schreef in zijn in 1567 dat de meekrapteelt zo omvangrijk was geworden dat met de Zeeuwse meekrap ‘een goedt deel van Europa wel versien wordt’.792 De moernering was een tweede bedrijfstak van gewicht in Zeeland en Noord-Vlaanderen. Het moeren was het aan de oppervlakte brengen van het veen onder een dikke kleilaag vandaan. De gedolven darink (zout veen) was bestemd voor de zoutwinning, maar werd ook gedroogd om als brandstof (turf) te worden gebruikt. De vraag naar zout om voedselwaren te bereiden en te conserveren, was ondermeer door de opkomst van de haringvisserij in de Nederlanden sterk toegenomen.793 Aan het begin van de veertiende eeuw was het proces van het delven van het veen tot de productie van het zout in handen van kleine familiebedrijven, die zelf over moeren beschikten en over een zoutkeet in de directe omgeving daarvan. Kort daarna raakten de verschillende onderdelen van de zoutproductie echter gescheiden. (zie verder hierover p. 282-283).794 In Noord-Vlaanderen, met name in de Vier Ambachten, werd eveneens op grote schaal commercieel gemoerd zowel voor de zoutindustrie als, in het zoete veen, voor de brandstofvoorziening. Met de turfwinning had de graaf direct bemoeienis via de door hem aangestelde moermeester of watergraaf. Graaf Lodewijk van Male verkocht in 1356 en 1357 omvangrijke moerlanden om zijn oorlog met Brabant te financieren. Ook Filips de Goede verkocht of verpachtte grote stukken veen ter exploitatie aan ondernemers. Aan het einde van de vijftiende eeuw raakten de economisch exploiteerbare moeren echter uitgeput.795 Op kleinere schaal werd er vlas verbouwd en verwerkt op het Zeeuwse platteland en in Noord-Vlaanderen. Dit arbeidsintensieve handelsgewas was waarschijnlijk bestemd voor de Vlaamse linnenindustrie.796
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
In de economie van diverse dorpen namen niet-agrarische activiteiten een belangrijke plaats in. De grote dorpen Kapelle en Biezelinge kenden vanaf het midden van de vijftiende eeuw een bloeiende lakenindustrie, en in de veertiende eeuw bestond er buiten de steden al een netwerk van week- en jaarmarkten: onder meer in Biezelinge, Goes, Emelisse, Yerseke, Monster, Baarland en Haamstede. In de haven- en marktdorpen waren ambachtslieden, schippers en handelaren gevestigd. Reimerswaal, Tholen en Goes waren in de tweede helft van de veertiende eeuw door de economische bedrijvigheid uitgegroeid tot stadjes.797 Tenslotte werd ook de zeevisserij – vanaf de dertiende eeuw een expansieve bedrijfstak – vanuit dorpen met een haven bedreven. Brouwershaven kreeg in 1344 toestemming om een haringmarkt te houden; de haringvissers uit Zoutelande en Westkapelle meerden hun grote haringbuizen af in de haven van Vlissingen.798 De economische activiteiten op het platteland getuigen van het ontstaan van een arbeidsmarkt die belangrijker werd door de toename van loonarbeid en loonarbeiders. Het waren vooral kleine boeren die in andere sectoren bijverdienden tijdens het laagseizoen van de landbouw. Soms werden loonarbeiders uit andere regio’s aangetrokken. De aannemers die in 1500 dijkwerken verrichtten in het Oude Land van Cadzand, waren bijvoorbeeld afkomstig van de Zeeuwse en Hollandse eilanden en uit de Vier Ambachten. Rond 1500 werd waarschijnlijk een aanzienlijk deel van de totale arbeid op het Zeeuwse en Noord-Vlaamse platteland verricht door loonarbeiders, die actief waren in de turfwinning, landbouw, waterstaat, nijverheid en visserij.799
D E E C O N O M I E VA N H E T P L AT T E L A N D
120126_p001_388.indd 275
Antoon van den Wijngaerde, gezicht op Westkapelle, de Westkapelse zeedijk en de dorpen Ser Poppekerke en – enigszins verdwaald – Poppendamme, detail van het Panorama van Walcheren (Zelandiae Descriptio, circa 1550). Geheel rechts een molen op een omgrachte berg, mogelijk oorspronkelijk een motte. MUSEUM PLANTIN-MORETUS, ANTWERPEN. FOTO J. LUY TEN.
275
24-07-12 13:35
Een bierdrinkende man, één van de houten consoles uit de kerk in Sint-Maartensdijk. Bier was in de middeleeuwen de belangrijkste en goedkoopste drank. De dagelijkse consumptie wordt geschat op één à twee liter per persoon. De bierproductie en de bierhandel waren belangrijke economische activiteiten in de steden. RCE, RIJSWIJK/AMERSFOORT. FOTO G.TH. DELEMARRE.
276
120126_p001_388.indd 276
Over de plattelandseconomie in laatmiddeleeuws Zeeland en NoordVlaanderen is nog te weinig bekend om stellige conclusies te trekken over haar ontwikkeling. Een transitie naar een kapitalistische organisatie van de economie, waarvan de toenemende commercialisering en loonarbeid indicatoren zijn, is echter duidelijk waarneembaar. Veranderingen in de bezitsverhoudingen en de groeiende bevolkingsdruk bieden hiervoor een verklaring, want die leidden op het platteland tot een meer marktgerichte productie ten behoeve van de (stedelijke) economie. Vanwege de versnippering van het grondbezit moesten veel kleine boeren en hun gezinnen – met name in het tweede kwart van de veertiende eeuw toen de graanprijzen lager waren800 – overschakelen op de verbouw van arbeidsintensieve marktgewassen, dan wel hun inkomen aanvullen door emplooi te vinden in niet-agrarische activiteiten. Een belangrijk deel van de plattelandsbevolking was ook als loonarbeider werkzaam in niet-agrarische sectoren. Het is moeilijk te zeggen in hoeverre de marktgeoriënteerde huisnijverheid, oftewel de proto-industrialisatie die zo belangrijk was in de ontwikkeling van de Hollandse en Vlaamse plattelandseconomie, ook tot bloei kwam in Zeeland.801 De stedelijke vraag naar voedsel, brandstof en grondstoffen drukte onmiskenbaar een stempel op de economische ontwikkeling en structuur van het platteland. Het waren stedelijke ondernemers die de kapitaalintensieve industrieën op het platteland financierden en organiseerden; daarnaast groeide het grondbezit van de stedelingen gestaag. De economische relaties tussen stad en platteland riepen spanningen op tussen de belanghebbenden. De steden wilden de handel en nijverheid binnen de stadsmuren houden en hun investeringen op het platteland beschermen. Gent ondernam in de eerste helft van de veertiende eeuw tochten door de Vier Ambachten om alle werktuigen voor de textielproductie te vernietigen of in te vorderen, omdat de textielnijverheid op het omliggende platteland verboden was.802 Zierikzee ontving belangrijke privileges van de landsheer. De stad kreeg in 1304 het recht op de korenmaat, waardoor het graan in Zierikzee op de markt moest worden gebracht. Een jaar later werd bepaald dat de textielwerkers in Beoosten Schelde alleen in Zierikzee hun ambacht mochten uitoefenen. Ook op Walcheren was de laken- en wolnijverheid vanaf 1355 slechts toegestaan in de steden; er mocht op het eiland geen uitheemse textiel verkocht worden.803 De protectionistische en expansionistische economische politiek van de steden leidde tot conflicten met de ambachtsheren en de dorpen. De stad Goes verbood in 1446 de verkoop van laken in de stad door niet-poorters met de bedoeling de lakennijverheid op het platteland de voet dwars te zetten; in reactie hierop deden Kapelle en Biezelinge de stad een proces aan. Zierikzee kende een hele reeks van aanvaringen en processen: in 1493 met Anna van Bourgondië-Ravenstein, vrouwe van Duiveland, over de instelling van een veer tussen de stad en Duiveland, in 1512 met de heren van Kats over de aanleg van een haven in Zuidland en in 1523 met de heer van Duiveland, die een weekmarkt hield op het eiland.804 Het streven van de steden om hun economische en juridische controle over het platteland te versterken, blijkt bijvoorbeeld uit de maatregelen die Middelburg nam om zijn economische belangen veilig te stellen. De stad kocht ambachtsheerlijkheden aan op het omliggende platteland en verbood in de vijftiende eeuw alle belangrijke haven- en handelsactiviteit in het dorp Arnemuiden waarover de stad het ambachtsheerlijk gezag had verworven. Een klacht van de inwoners van Arnemuiden tegen Middelburg bij Karel v in 1530 sorteerde weinig effect.805
GESCHIEDENIS VAN ZEELAND I
·
P E R I O D E 1 30 0 – 1 5 5 0
24-07-12 13:35
NOTEN
Bij Inleiding 1 2 3
4
5 6 7 8 9
10 11 12
13 14
Brusse, Een matrix. Brusse, De provinciegeschiedenis, noot 2, 127. Dorsman, Regionale geschiedenis, 346-348; website van het Centre for English Local History (december 2011). Dorsman, Regionale geschiedenis, 351-353. Zie onder meer de websites van het Institut für westfälische Regionalgeschichte en van het Institut für Geschichtliche Landeskunde an der Universität Mainz e.V. (december 2011). Dorsman, Regionale geschiedenis, 348-351. Dorsman, Regionale geschiedenis, 353, 354; Ribbens, Eigentijds, 108-114. Van der Woude, ‘Dertig jaar’. Zie de zogeheten A.A.G. Bijdragen. Kooij, Dorp, 2, 3; Dorsman, Regionale geschiedenis, 354-356. Tegenwoordig zijn bijvoorbeeld Maarten Duijvendak aan de Rijksuniversiteit te Groningen en Ad Knotter aan de Universiteit van Maastricht als hoogleraar actief op dit werkterrein. Trienekens, Theoretische en methodologische aspecten, 168. Kleine grenscorrecties daargelaten. In de regionale studies van de zogeheten Wageningse School, die toch vooral een agrarisch economische invalshoek hebben, werden de regio’s langs bestuurlijke (provinciale) grenzen afgebakend. Zie de A.A.G. Bijdragen. Blok, Antropologische perspectieven, 50; Kooij, Dorp, 3. Dat was een zogeheten prioriteitsprogramma gefinancierd door nwo en uitgevoerd tussen 1991 en 1999. Het programma heeft vier boeken (ijkpunten) opgeleverd, over de jaren 1650, 1800, 1900 en 1950 plus een afsluitend werk.
Bij Inleiding bij deel 1 15 Vreenegoor, Kuipers (red.), Vondsten.
Bij hoofdstuk 1 16 Jongepier, Zeeland, 13; Van Rummelen, Geologische kaart Zeeuwsch-Vlaanderen; De Mulder, Ondergrond. 17 Jongepier, Zeeland, 14. 18 Jongepier, Zeeland, 15. 19 Mol, De Vos, Korren Oosterschelde. 20 Van Strydonck, De Mulder, Schelde, 17. 21 Jongepier, Zeeland, 16; Van Rummelen, Geologische kaart Zeeuwsch-Vlaanderen.
22 Kiden, Evolutie; Vos, Van Heeringen, Holocene geology, 50. 23 Van Strydonck, De Mulder, Schelde, 19. 24 Kiden, Evolutie, 283; Vos, Van Heeringen, Holocene geology, 21. 25 Hemminga, Deltalandschap, 12. 26 Vos, Van Heeringen, Holocene geology, 52. 27 Kiden, Evolutie; Van Strydonck, De Mulder, Schelde, 38. 28 Van Dierendonck, Hoek. 29 Van Gijssel, Van der Valk, Wording, 70. 30 Munaut, Etude. 31 Bos, Van Zijverden, Zuidhoff, Ontwikkeling. 32 Van den Berg, Duinkerke I-transgressie. 33 Vos, Van Heeringen, Holocene Geology, 67. 34 De Clercq, Lokale gemeenschappen, 153-156; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 36. 35 Bos, Van Zijverden, Zuidhoff, Ontwikkeling. 36 Pieters, Dijk; Bos, Van Zijverden, Zuidhoff, Ontwikkeling. 37 Bos, Van Zijverden, Zuidhoff, Ontwikkeling; De Clercq, Lokale gemeenschappen, 204-208. 38 Thoen, Nederzettingen, 66, fig. 33.
64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80
81
82 83
Bij hoofdstuk 2 39 Roebroeks, Oermensen; Roebroeks, Neanderthaler. 40 Jongepier, Vuistbijl. 41 Mol, De Vos, Korren Oosterschelde. 42 Stapert, Beach Cadzand. 43 Verhart, Vondsten Noordzee. 44 Jongepier, Eerste Neanderthaler. 45 Jongepier, Neanderthalerkamp. 46 Trimpe Burger, Oude stad Axel, 38. 47 Dumon Tak, Pleistocene zoogdieren. 48 Jongepier, Zeeland, 34-40. 49 Crombé, Deurganckdok; Crombé, Verrebroek and Doel; Sergeant, Perdaen, Verrebroekdok. 50 Jongepier, Mesolithische vondsten. 51 Jongepier, Westerschelde, 155. 52 Van Heeringen, Kroniek 1993, 227. 53 Engelse, Wagner, Draaibrugseweg; Schute, Philippine; Timmers, Van Dasselaar, Koewacht; Ter Wal, Hulst. 54 De Grooth, Mijnen, 243. 55 Crombé, Deurganckdok, 37. 56 Jongepier, Westerschelde, 156. 57 Trimpe Burger, Zeeland 1985, 157; Van Heeringen, Archeologische kroniek 1992, 185-186. 58 Trimpe Burger, Schouwen; Verhart, Settling. 59 Van Gijssel, Van der Valk, Wording, 74; Van der Valk, Beekman, Geologie en archeologie, 11, 59. 60 Louwe Kooijmans, Sporen, 34; Koot, Steentijdboeren, 273. 61 Louwe Kooijmans, Sporen; Crombé, Deurganckdok. 62 Van Heeringen, Rapport Bakkersdijk. 63 Engelse, Poortvliet.
84 85
Butler, Fokkens, Van steen, 380. Louwe Kooijmans, Sporen, 51. Louwe Kooijmans, Bronstijdstrijd. Lauwerier, Geweibijl. Jongepier, Bronzen hielbijl. Jongepier, Sikkel Oranjezon. Van Gijn, Flint, 72. Jongepier, Aardewerk. Lauwers, De Reu, Midden-bronstijdbewoning. Ampe e.a., Cirkels; Bourgeois, Meganck, Semey, Cirkels. Van Heeringen, Bewoning Zeeland; Van Heeringen, Iron Age. Van den Broeke, IJzersmeden, 606; Verhart, Kelten. Dijkstra, Ontwikkeling, 59. Dijkstra, Ontwikkeling, 59. Van Dasselaar, Besuijen, De Koning, Bos Schoonoord. Jongepier, IJzertijdsporen; Van der Valk, Beekman, Geologie en archeologie, 86-91. Van den Berg, Hendrikse, IJzertijdbewoning; Dijkstra, Ontwikkeling , 63; Jongepier, Zeeland, 60. Müller, Prehistorische bewoningsgeschiedenis, 74; Roymans, Verniers, Armbanden. De Clercq, Lokale gemeenschappen, 220. Dumon Tak, Van den Berg, Pottenbakkersoven. Van Heeringen, Iron Age. Van Dierendonck, Jongepier, Grijpskerke-Kievitshoekweg.
Bij hoofdstuk 3 86 Caesar, De Bello Gallico, in: Byvanck, Excerpta, dl. 1, 36-38, 42-43, 49, 55-56, 59-60; Strabo, Geographica, in: Byvanck, Excerpta, dl. 1, 101-102. 87 Caesar, De Bello Gallico, in: Byvanck, Excerpta, 44-45; Strabo, Geographica, in: Byvanck, Excerpta, 101-102; De Clercq, Gemeenschappen, 130-131; Roymans, Tribes, 51-59; Roymans, Societies, 17-47; Van Heesch, Muntcirculatie, 31-53; Van Es, Romeinen, 25-27. 88 Plinius, Naturalis Historia, in: Byvanck, Excerpta, 142-146; Bogaers, Germania; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 41; Galestin, Frisii, 687-694; Roymans, Identity, 23-26, 205-206; De Bruin, Aanzet, 27 en noot 3; Besuijen, Rodanum, 19-21. 89 Bazelmans, De Jonge, Cananefaten; De Clercq, Gemeenschappen, 130; Roymans, Identity, 23-26. 90 De Clercq, Gemeenschappen, 130, 297-298, 459-461; Kodde, Living, dl. 1, 54-58; Vandevelde, Sporen, 441-444. 91 Plinius, Naturalis Historia, in: Byvanck, Excerpta, 144-146 ; Van Es, Romeinen, 30; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 41, waar ten onrechte verder geen aandacht is besteed aan de Marsaci. 92 Drinkwater, Gaul, 20-21, 93, 103-110 en Map 2; Derks, Gods, 39-43; Roymans, Identity, 207.
93 Tacitus, Historiae, in: Byvanck, Excerpta, 229; Drinkwater, Gaul, 55, 60. 94 De Clercq, Gemeenschappen, 39-62; Drinkwater, Patronage, 189-192; Drinkwater, Bagaudae, 351-358; Derks, Gods, 27-35, 101. 95 Drinkwater, Gaul, 61-64, 76, 81-85; De Clercq, Gemeenschappen, 191-193, 198, 488-496; Erdrich, Anmerkungen. 96 Demandt, Spätantike, 21-29; Drinkwater, Gaul, 85-89; Drinkwater, Bagaudae; Van Eert, Muntvondsten, 77; Van Heesch, Muntcirculatie, 131-139, 147-155; Vanhoutte, Oudenburg, 222. 97 Caesar, De Bello Gallico, in: Byvanck, Excerpta, 42-45; De Clercq, Gemeenschappen, 183-198; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 66-68. 98 Colijnsplaat: De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 44-45; Kats: Trimpe Burger, Romeinen, 12-13; Poortvliet: Van Heeringen, Kroniek 1987, 136-137; Ellewoutsdijk: Sier, Ellewoutsdijk; Van der Heijden, Sier, Wonen, 30-38; Haamstede-Brabers: Trimpe Burger, Brabers, 28-34; Kodde, Living, dl. 2, 63-82, 85-91; Serooskerke: Vandevelde, Sporen, 441-442; Van der Valk, Beekman, Geologie en archeologie, 11, 59. 99 Kodde, Living, dl. 1, 23-25. 100 Kodde, Living, dl. 1, 26-27; De Clercq, Gemeenschappen, 273-274; Dijkstra, Eeuwenlang, 132-133. 101 Kodde, Living, dl. 1, 30-34; Waterbolk, Getimmerd verleden, 55, 58-60, 68-72, 76-77. 102 Kodde, Living, dl. 1, 28-29. 103 Van Londen, Landscape, 183-186; Trimpe Burger, Brabers, afb. 25; Bos e.a., Ontwikkeling, 55. 104 De Clercq, Gemeenschappen, 204-209; Van Campenhout, Dijkstra, Sporen, 272-281; Demey e.a., Romeinse bewoning. 105 De Clercq, Gemeenschappen, 79, 217-250. 106 De Clercq, Gemeenschappen, 250-252; Van Straalen, Renaud, Haamstede, 83; Trimpe Burger, Brabers, 28-29, 32. 107 Hiddink, Centres; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 46-48; Van Hove, Grafveld, 68; Van Heeringen, Kroniek 1987, 135-136; Bogaers, Gysseling, Ganuenta. 108 Stuart, Bogaers, Nehalennia, dl. 1, 34-37; De Clercq, Gemeenschappen, 254-257; Trimpe Burger, Islands, 140; De Bruin, Goedereede; Diependaele, Rioleringsplan, 26; Odysseeproject Aardenburg, publicatie in voorbereiding. 109 Drinkwater, Gaul, 66-67, 128-130; De Clercq, Gemeenschappen, 468-470; Roymans, Sword, 84-87. 110 Van Rijn, Palen; Van Rijn, Houtonderzoek, 106, 135-138. 111 De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 50; De Clercq, Gemeenschappen, 167.
N O T E N PA G I N A 12 T O T 47
120126_p345_388.indd 345
345
24-07-12 14:19
112 Kubiak-Martens, Hänninen, Botanische, 140-143; Dieleman-Hovinga, Ontdekkingskracht, 61; De Clercq, Gemeenschappen, 468-470; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 39. 113 Groenman-van Waateringe, Effect; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 66. 114 Esser, Voeding, 167-171; Lauwerier, Van Mensch, Vee; Thoen, Nederzettingen, 66-67; Dieleman-Hovinga, Ontdekkingskracht, 60-61; Drinkwater, Wool textile; Drinkwater, Woolen industry, 298-299; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 40; Thoen, Romeinen, 13; Roymans, Sword, 51-58, 72-84. 115 De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 48-55; De Clercq, Gemeenschappen, 471-478. 116 Van den Broeke, Zoutwinning; Thoen, Komst; Van Dasselaar e.a., Schoonoord, 24-25. Zie ook hiervoor Jongepier, hoofdstuk 2. 117 Thoen, Nederzettingen, 70-72; De Groot, Smokkelhoek, 31-33, 49. 118 Thoen, Nederzettingen, 69-70; Vanvinckenroye, Votiefaltaar; Stuart, Bogaers, Nehalennia, dl. 1, 35-36; dln. 1 en 2, A1, A26, A49, B1. 119 Van Heeringen, Kroniek 1988, 133; Immerzeel, Negotiator, 183; Van Neer, Ervynck, Exploitatie, 48; Van Neer, Lentacker, Evidence; Van Neer e.a., Context; De Clercq, Degryse, Ware, 454; Stuart, Bogaers, Nehalennia, dl. 1, 34; dln. 1 en 2, A34, A39, B44. 120 Kuijper, Mollusken, 249-251; Van den Berg, Hendrikse, Schelpkalkbranderij; Van Dierendonck, Swinkels, Wall-painting, 156,158-159; Dix, Manufacture, 341-342. 121 Besuijen, Rodanum, 34-36; Vermunt e.a., Deposit; De Clercq, Gemeenschappen, 479-488; Van Eert, Muntvondsten, 90-91. 122 De Clercq, Gemeenschappen, 132-133; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 61-62; Roymans, Sword, 20, 86 en fig. 28. 123 Roymans, Sword, 22; Dhaeze, Menapiërs, 36; Knight, Movements, 195. 124 CIL xvi, 69 en 70; CIL v, 85; CIL xiii, 3033; Polderman, Proto-Zeeuwen, 136-138. 125 CIL xvi, 51, 69, 70; AE 1997, 1001, 1779; RMD-03, 184; RIB, 279, 577- 579, 594, 882, 883. 126 Speidel, Marsacus; Speidel, Denkmäler: Frisiavones: 101, 103, 159, 180, 202; Marsaci: 137, 174, 275; Speidel, Riding, 39-40, 82, 114, 126-129; CIL vi, 4343. 127 RIB 00109; CIL xiii, 8303, 8317; AE 1983, 729. 128 De Clercq, Gemeenschappen, 379-395; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 61-66; Van den Berg, Hendrikse, Schelpkalkbranderij, 226-227; Thoen, Camp; Dhaeze, Occupation.
346
120126_p345_388.indd 346
129 Beekman, Kop, 31-33, 41. 130 Vita Didi Iuliani, in: Byvanck, Excerpta, 365; Thoen, Contexte; Dhaeze, Thoen, Camp romain; Dhaeze, De Paepe, Stones; Dhaeze, Occupation. 131 Dhaeze, Occupation, 1234-1237; Bellhouse, Sites; Fox, Ravenhill, Outposts; Waasdorp, ’s-GravenhageOckenburgh; Bechert, Limes, 8; Hessing, Kustgebied, 97-99; Brulet, Verdedigingssysteem, 102. 132 Trimpe Burger, Islands, 141-144; Trimpe Burger, Opgravingen; Trimpe Burger, Romeinen, 16-37; Van Dierendonck, Swinkels, Wall-painting, figs. 2 en 3, 156; Dhaeze, Menapiërs, 37-39; De Clercq, Gemeenschappen, 380-382; Van Eert, Muntvondsten, 76-79, 88, 125-131; Besuijen, Rodanum, 45-63. 133 Dhaeze, Kustverdediging. 134 Van Dierendonck, Character. Datering van de inhoud van een dubbele afvalkuil onder de tempel circa 190-210: Dhaeze, Kustverdediging; Dhaeze, Occupation, 1238-1240; Van Eert, Muntvondsten, 79, 88. 135 Vanhoutte, Oudenburg, 203-217. 136 Derks, Gods, 73-115; De Clercq, Gemeenschappen, 359-378. 137 Derks, Gods, 215-239; Stuart, Bogaers, Nehalennia, dl. 2. 138 Langereis, Boeren, 90-91; Toorians, Magusanus; Derks, Gods, 98-115. 139 Hondius-Crone, Temple; Stuart, Nehalennia Documenten, 10-37. 140 Stuart, Bogaers, Nehalennia; Stuart, Nehalennia Documenten; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 55-57. 141 Bogaers, Gysseling, De naam; Toorians, Notes, 147-148; De Bernardo Stempel, Nehalen(n)ia; Stuart, Bogaers, Nehalennia, dl. 1, 34-37. 142 Hondius-Crone, Temple, 88-89; Zee, Godinnen, 19-21. 143 Hondius-Crone, Temple, 76-87, 105-111; Stuart, Bogaers, Nehalennia, dl. 1, 23. 144 Van Boekel, Figurines, 59-60, 85, 197-198, 214; Trimpe Burger, Romeinen, 33; Besuijen, Rodanum, 65, 95-98, pl. 1. 145 Hondius-Crone, Temple, 13, 15-19; Bogaers, Elst; Roymans e.a., Tempelcomplex. 146 Trimpe Burger, Islands, 142; Trimpe Burger, Romeinen, 29-31. 147 Vermunt e.a., Deposit; De Clercq, Gemeenschappen, 375-377; Slofstra, Van der Sanden, Cultusplaatsen; Derks, Gods, 156-158; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 57-59. 148 De Clercq, Gemeenschappen, 341-364; De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 59-61; Cooremans e.a., Grafveld, 27-30, 55-63; Van Heeringen, Kroniek 1988, 137; Van Heeringen, Kroniek 1989, 126; Van Heeringen, Kroniek 1994, 123. 149 De Clercq, Gemeenschappen, 259-264, 334-338, 364-374; Van den Berg, Vindplaatsen, 51-52. 150 Drinkwater, Patronage, 193-201;
151
152
153 154
155 156
Demandt, Spätantike, 30-43; Polderman, Proto-Zeeuwen, 135-138; Williams, Carausius, 6. Bos e.a., Ontwikkeling, 47-55; Van Campenhout, Dijkstra, Sporen, 272-281; Pieters, Dijk; Demey e.a., Romeinse bewoning; Van Dierendonck, Serooskerke. De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 66-68; Van Heesch, Muntcirculatie, 155-175; Van Eert, Muntvondsten, 82-83, 94-95, 134-139; Beekman, Kop, 32-33; www.mdann.nl, najaar 2008. De Clercq, Van Dierendonck, Extrema, 66-68; Demandt, Spätantike, 236-240. Mertens, Oudenburg; Mertens, Legerbasis; Vanhoutte, Oudenburg, 217-222; De Clercq, Gemeenschappen, 236-243; Demandt, Spätantike, 44-116; Von Petrikovits, Beiträge, 20; Brulet, Verdedigingssysteem, 103. Mertens, Van Impe, Grafveld. De Clercq, Gemeenschappen, 135-136; mededeling prof. dr. R. Brulet, Louvain-la-Neuve.
Bij hoofdstuk 5 157 Bennema, Van der Meer, Walcheren, 33-41; Vos, Van Heeringen, Geology, 34-36, 41, 68-70; Dekker, Zuid-Beveland, 16-24; Vos, Van Heeringen, Geology, Paleogeografische kaarten 12 t/m 17. 158 Bennema, Van der Meer, Walcheren, 16-21, 35-41; Kuipers, SchouwenDuiveland, 21-45; Van Rummelen, Walcheren, 64-68; Van Rummelen, Beveland, 74-79; Van Rummelen, Schouwen-Duiveland, 62-66; Van Rummelen, Zeeuwsch-Vlaanderen, 44-49; Hageman, Goeree, 54-64; Edelman, Bijdrage, 5-21; Roeleveld, Aardwetenschappen, 304-306; Vos, Van Heeringen, Geology, 34-36; Weerts e.a., Nooit meer; Tys, Inrichting, 257. 159 DB, dl. 1, nr. 49, p. 130, 133-134; Van Heeringen, Resultaten ringwalburgen, 28-29, 34; Henderikx, Ringwalburgen, 73, 76. 160 OHZ, dl. 1, nrs. 5, 44, 47 kopnoot, 422, dl. 3, nr. 1716, dl. 4, nr. 1846; Dekker, Zuid-Beveland, 73; Henderikx, Benedendelta, 80; Huizinga, Scaldemariland, 556, 562; Henderikx, Ringwalburgen, 74. 161 Van Rummelen, Zeeuwsch-Vlaanderen, 45 en hoofdkaart; Dekker, Zuid-Beveland, 23-24; Augustyn, Integratie, 141-143; Vos, Van Heeringen, Geology, 41-43, 68 en kaarten 15 en 16. Zie ook de recente discussie over de ouderdom van de Westerschelde in: Lases, De Kraker, De Westerschelde, en in : Leenders, Lases, De Kraker, De verdieping. 162 OHZ, dl. 1, nrs. 44, 124, 125, 150; Dekker, Zuid-Beveland, 71. 163 Bennema, Van der Meer, Walcheren, 19, 39-40; Kuipers, Schouwen-Duiveland, 37-44; Dekker, Zuid-Beveland, 86-87;
Gottschalk, Stormvloeden, dl. 1, 17-30. 164 De Vries, Verwijs, Jacob van Maerlant’s Spiegel Historiael, dl. 3, 162; Eckhardt, Eckhardt, Lex Frisionum, 36, 46, 58, 94, 96; Verhulst, Landschap, 31-32; Anglo-Saxon Chronicle, dl. 1, 168; Van Rummelen, Zeeuwsch-Vlaanderen, hoofdkaart en profielen; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 16, 18; Augustyn, Zeespiegelrijzing, 354-372. 165 Jelgersma e.a., Dunes, 101-108, 118-121, 130-132, 143-147; Hallewas, Van Regteren Altena, Bewoningsgeschiedenis, 178, 183-184; Rentenaar, Duinen, 363-366; Beekman, Kop, 57-58; Henderikx, Beneden-delta, 35. 166 Beekman, Kop, 32; Blok, Toponymie, 53-54; Blok, Hoofdlijnen, 144-148, m.n. de kaarten; Gysseling, Germanisering, 100-103. 167 Gysseling, Toponymisch woordenboek, 1099; Gysseling, Germanisering, 105-109; Blok, Franken, 17-30; Blok, Frankische periode, 292; Dekker, Zuid-Beveland, 46-48; Blok, Walcheren; Reynolds, Reconsideration, 46-47. 168 Gysseling, Germanisering,109. 169 Beekman, Kop, 33-43; Nieuwsbrief Archeologie 7 (1999) 4; DB, dl. 1, nr. 230. 170 OHZ, dl. 1, nr. 44; Dijkstra, Ontwikkeling, 72-74; Blok, Inbreng, 235-236; Gysseling, Chronologisch probleem, 90-95; Gysseling, Nederzettingsnamen, 6, 22-26; Gysseling, Siedlungsnamen, 229-230, 249-255. 171 DB, dl. 1, nr. 49, p. 130, 133-134. Zie voor Locwirde: Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 16 noot 4. 172 Verhulst, Sint-Baafsabdij, 459-509; Verhulst, Besitzverzeichnis, 215-216; Dekker, Sint-Baaf, 65-67; OHZ, dl. 1, nr. 5; Blok, Franken, 94-95. 173 Alcuin, Vita Willibrordi, caput 14; Henderikx, Ringwalburgen, 77. 174 Trimpe Burger, Oost-Souburg, 360, 362; Trimpe Burger, Plaatsen, 49; Van Heeringen, Resultaten ringwalburgen, 17-39; Van Heeringen, Kolonisatie, 50-51; Henderikx, Ringwalburgen, 94-101. 175 Rentenaar, Zeeuwse dorpen, 59-60; Rentenaar, Plaatsnamen, 20-22; Blok, Franken, 128-137; Blok, Hoofdlijnen, 149-151; Blok, Histoire, 937-946; Gysseling, Chronologisch probleem, 96-97; Gysseling, Nederzettingsnamen, 26-34; Gysseling, Siedlungsnamen, 239-249; Gysseling, Overzicht, 32; Gottschalk, Vier Ambachten, 211-212. 176 Rentenaar, Zeeuwse dorpen; Rentenaar, Plaatsnamen, 5-6, 18-22; Dekker, Zuid-Beveland, 165; Zeeuws Erfgoed 3-2 (2004) 6. 177 Gosses, Rechterlijke organisatie, 75-79, 85-86; zie over de Lex Frisionum, Van der Heijden, Hermesdorf, Aantekeningen, 48-50; Algra, Oudfries recht; Eckhardt, Eckhardt, Lex Frisionum. 178 Warlop, Nobility, dl. 1, 21-52; OHZ, dl. 1, nr. 5.
N O T E N PA G I N A 47 T O T 68
24-07-12 14:19
179 Verhulst, Besitzverzeichnis, 215-216; Harenberg, Homines franci, 39-60; Van Bavel, Transitie, 447-457; Van Bavel, Manors, 57-59; Henderikx, Ringwalburgen, 79-80; Henderikx, Walcheren, 123-124 noot 42. 180 Gosses, Rechterlijke organisatie, 75-79; De Blécourt, Kort begrip, 155-156; De Monté Ver Loren, Hoofdlijnen, 70-78, 95-96; OHZ, dl. 1, nrs. 5, 20; Dekker, Zuid-Beveland, 65-70. 181 Blok, Franken, 29, 35-37; Blok, Frankische periode, 288-289, 292; Dekker, Zuid-Beveland, 46-48. 182 Dekker, Zuid-Beveland, 28, 46-47, noot 68; Blok, Franken; Blok, Frankische periode, 292, 294; Blok, Franken, 95-97. 183 DB, dl. 1, nr. 49 p. 130, nr. 135; Dekker, Zuid-Beveland, 56-60; Henderikx, Ringwalburgen, 79, 82. 184 Blok, Franken, 74-86, 95-97; Dekker, Zuid-Beveland, 54-66; Henderikx, Ringwalburgen, 77; Henderikx, Walcheren, 116-120. 185 De Vries, Wikingen, 98-132; Blok, Franken, 131; Henderikx, Walcheren, 127-128 noot 60; Henderikx, Ringwalburgen, 81-83. 186 De Vries, Wikingen, 135-142; Henderikx, Ringwalburgen, 83-84. 187 Koch, Grenzverhältnisse; Blok, Wikingen, 28-29; Henderikx, Ringwalburgen, 80. 188 Henderikx, Ringwalburgen, 84-86; Gosses, Heerschappijen, 138 noot 2; De Vries, Wikingen, 400; Blok, Wikingen, 30 noot 18; Henderikx, Ringwalburgen, 87-88; Van der Tuuk, Deense kapers, 9-20. 189 D’Haenens, Invasions, 48-51, 66-67, 74, 93-94, 215-217, 312-315; Henderikx, Ringwalburgen, 88-91; De Vries, Wikingen, 230-262. 190 De Vries, Wikingen, 274-279; D’Haenens, Invasions, 55-61; Henderikx, Ringwalburgen, 91-92. 191 De Vries, Wikingen, 293-298; D’Haenens, Invasions, 74-76, 87-92; Henderikx, Ringwalburgen, 92-94, 98; Ten Harkel, Vikingen, 167-170. 192 Trimpe Burger, AardenburgRodenburg, 344; Van Heeringen, Resultaten ringwalburgen, 17-20; Henderikx, Ringwalburgen, 94-101; Van Heeringen, Kolonisatie, 50-54; Van Dierendonck, Fortresses; Huizinga, Burg, 535; Van Werveke, Burchten, 3-8; D’Haenens, Invasions, 117-121, 238. 193 Huizinga, Burg; Van Werveke, Burchten; Trimpe Burger, Oost-Souburg; Van Heeringen, Resultaten ringwalburgen, 20-39; Henderikx, Ringwalburgen, 97-101; Van Heeringen, Kolonisatie, 50-51. 194 Koch, Vlaanderen, 358; Henderikx, Ringwalburgen, 80. 195 Gosses, Rechterlijke organisatie, 74; Dekker, Zuid-Beveland, 393-394.
196 Verhulst, Landbouw, 167-171; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 106-111. 197 Henderikx, Walcheren, 117-120. 198 Dekker, Zuid-Beveland, 60-61; Dekker, Sint-Baaf, 60-62; Hoek, Voorne, 124-132; Henderikx, Ringwalburgen, 108. 199 Dekker, Zuid-Beveland, 66-80; Verhulst, Sint-Baafsabdij, 459-509; DB, dl. 1, nr. 49, p.130-134, nr. 53; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 16-18. 200 OHZ, dl. 1, nrs. 19, 44; Verhulst, Besitzverzeichnis, 215-216; Dekker, Zuid-Beveland, 69-72; Dekker, Sint-Baaf, 61-62; Gottschalk, Vier Ambachten, 23-24, 40, 96-97. 201 Dekker, Zuid-Beveland, 78; Henderikx, Walcheren, 121 noot 25; OHZ, dl. 1, nr. 125; Fruin, Grondbezittingen, 291-306. 202 OHZ, dl. 1, nrs. 5, 20, 22, 47; Blok, Franken, 94-95; Dekker, Zuid-Beveland, 73-76; Dekker, Moernering, 61; Dekker, Landstede, 24. 203 Trimpe Burger, Oost-Souburg, 360, 362; Trimpe Burger, Plaatsen, 49; Lauwerier, Veeteelt, 214-216; Van Dijk, Bouman, Moolhuizen, Bos,Voedseleconomie, 128. 204 Verhulst, De Bock-Doehaerd, Nijverheid, 183-184; Niermeyer, Friese handel, 33-34, 36; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 116-117; Lebecq, Marchands, dl. 1, 131-134. 205 Verhulst, Landbouw, 180; Verhulst, De Bock-Doehaerd, Nijverheid, 189. 206 Blok, Franken, 77, 82; Besteman, Medemblik, 43-100; Lebecq, Marchands, dl. 1, 141-163; Verhulst, De Bock-Doehaerd, Nijverheid, 200-208; Verkerk, Tonlieux, 161-180; Van Es, Friezen, 82-119. 207 Van Heeringen, Kolonisatie, 42-44; Henderikx, Walcheren,116-120, voor bronnen en literatuur m.n. 116 noot 5, 120 noot 19; Henderikx, Ringwalburgen, 77; Pol, Munten, 47-48. 208 Van Heeringen, Kolonisatie, 43; Op den Velde, Klaassen, Sceattas, 39. 209 Beekman, Kop, 36-43; Capelle, Schouwen, dl. 1, 7-8; Van Heeringen, Kolonisatie, 48-49; Henderikx, Ringwalburgen, 77-78; Dekker, Sint-Baaf, 65. 210 Verhulst, De Bock-Doehaert, Nijverheid, 208-211; Ryckaert, Stedenatlas, 39. 211 Niermeyer, Friese handel, 21-36; Van Es, Friezen, 106-107; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 116-117; Verhulst, De Bock-Doehaert, Nijverheid, 196; Van Bavel, Manors, 214-216; Lebecq, Marchands, dl. 1, 126-131. 212 Gysseling, Koch, DB, dl. 1, nr. 187; Verhulst, De Bock-Doehaert, Nijverheid, 209-211; Ryckaert, Stedenatlas, 39. 213 Milis, Kerstening, 270-275; Dekker, Zuid-Beveland, 46; Verhulst, Sint-Baafsabdij, 4-10; Muller, Kerkelijke indeeling, 46-47; Van Mingroot, Utrecht-Doornik, 735. 214 Alcuin, Vita Willibrordi, caput 14;
215
216 217 218 219
220 221
Dekker, Zuid-Beveland, 45-46; Weiler, Willibrords missie, 167-168; Mostert, In de marge, 124-125. OHZ, dl. 1, nr. 5; Dekker, Zuid-Beveland, 66; Palmboom, Sint Jan, 372. Volgens een voorschrift van Lodewijk de Vrome moest een parochiepriester minstens over een mansus, een hofstede met grond en enkele horigen kunnen beschikken, Milis, Kerstening, 277. Kuys, Kerkelijke organisatie, 47-57; zie ook Post, Eigenkerken. DB, dl. 1, nrs. 133, 135. OHZ, dl. 1, nr. 44; Dekker, Zuid-Beveland, 72; Palmboom, Sint Jan, 373-374. Milis, Kerstening, 280; Verhulst, SintBaafsabdij, 35-42; Van Campen, Noormannentijd; Grosse, Utrecht, 17-20; Van den Hoven van Genderen, Heren, 31-32; Henderikx, Cartularium, 241 noot 4. Gysseling, Toponymisch woordenboek, 575; Künzel, Blok, Verhoeff, Lexicon, 211. Milis, Kerstening, 275.
228
229
230
231
Bij hoofdstuk 6
Bij hoofdstuk 8
222 zi 0472a; Van Heeringen, Resultaten, 25; Van Heeringen, Kolonisatie, 43-44, 49-50; Pype, Onderzoek; Van ’t Veer, Dijkstra, Sporen; Van Campenhout, Dijkstra, Sporen, 281-283; Tys, Inrichting, 262-268; De Visser, Project; Van Dierendonck, Fortresses, 268. 223 Hollevoet, L’habitat, 223-225; Hamerow, Anglo-Saxon, 121-122; Hillewaert, Hollevoet, Andermaal, 126-129; Hillewaert, Hollevoet, Middeleeuwse onderzoek, 74; Hollevoet, Snellegem, 229; Hollevoet, Hoge Dijken, 186-188; Hollevoet, Vroeg-middeleeuwse nederzetting, 224-225; Hollevoet, Noene, 173, 174, 182; Hollevoet, Molendorp, 70-73; Hollevoet, Ettelgem, 85, 87; Van Cruyningen, Boerderijbouw, 65-66. 224 zi 0472a; Van ’t Veer, Dijkstra, Sporen, 355-360; Waterbolk, Getimmerd verleden, 86,88; Waterbolk, Wijster, 108. 225 Hollevoet, L’habitat, 225; Hollevoet, Hillewaert, Refuge, 199-202; Hillewaert, Hollevoet, Andermaal, 130; Hollevoet, Noene, 173, 182; Hollevoet, Snellegem, 230-233; Hollevoet, Sportveld, 203-204; Hollevoet, Oostkamp, 208-213; Van Heeringen, Grondsporen, 127-141; Van Dierendonck, Fortresses, 263265; Trimpe Burger, Abdij, 107-109; Van Heeringen, Kolonisatie, 55-57; Silkens, Meijlink, Bewoning. 226 Van Heeringen, Grondsporen, 120; Van Heeringen, Glas, 172, 181; Van Heeringen, Kroniek 1989, 107; Van Dijk e.a., Voedseleconomie, 128-129; Buurman, Planteresten, 64-66; Van Dierendonck, Fortresses, 261, 264; Hollevoet e.a., Karolingische, 246-250. 227 Van Dijk e.a., Voedseleconomie,
232 Van Bavel, Manors, 278. 233 Dekker, Zuid-Beveland, 26-27, 85-88, 92-97; Gottschalk, Stormvloeden, dl. 1, 43-45, 47-49, 59-67. 234 Van Doesburg, Vliedbergen, 27-34; Van Heeringen, Kolonisatie, 56-57. 235 Dekker, Zuid-Beveland, 89-90; Van Heeringen, Kolonisatie, 68; Oele, Kloetinge. 236 Künzel, Blok, Verhoeff, Lexicon, 351; Rentenaar, Dorpen, 63-64; Rentenaar, Samenstellingen, 6-9; Dekker, Zuid-Beveland, 88-92. 237 Van Heeringen, Resultaten ringwalburgen, 24; Van Heeringen, Kolonisatie, 56; Rentenaar, Samenstellingen, 8. 238 Helmold von Bosau, Chronica, 312. 239 Verhulst, Landschap, 40-42, 54, 58 (kaart), 62 (kaart); Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 23,28-29, 121 en Woord vooraf bij de tweede druk; Dekker, Zuid-Beveland, 595-599. 240 Gottschalk, Vier Ambachten, 17, 18, 24, 25, 32-33, 44-46; DB, dl. 1, nrs. 92, 140 p. 248; Gottschalk, Westelijk ZeeuwsVlaanderen, dl. 1, 19 noot 2, 37 fig. 1, 88, 127-128, 151-153, 192, op schutblad kaart 1; Verhulst, Sint-Baafsabdij, 477-495. De Braakman is dus niet pas ontstaan bij de stormvloed van 1375, zoals Gottschalk aanvankelijk stelde: Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 30-31, 80-82; hoogstwaarschijnlijk juister in: Gottschalk, Vier Ambachten, 28-29, 31 (kaart), 52. 241 Dekker, Zuid-Beveland, 105, 182. 242 Kuipers, Schouwen-Duiveland, 39-41 en bijlage 3; OHZ, dl.1, nrs. 139, 140; Dekker, Zuid-Beveland, 191; KoolBlokland, Rand, 15-17, betwijfelt of de genoemde bedijking reeds omstreeks 1156 plaats had.
N O T E N PA G I N A 69 T O T 94
120126_p345_388.indd 347
117-128; Lauwerier, Veeteelt; Ervynck, Beer; Lauwerier, Van Klaveren, Bewerkt. Reigersman-van Lidth de Jeude e.a., Cultuur, 93-106; Ostkamp, Griffioen, Aardewerk, 170-179; Hamerow e.a., Migration, 8-12; Pype, Aardewerk; Van Heeringen, Verhaeghe, Aardewerk; Kars, Voorwerpen. Van der Feen, Twee; Van Roeyen, Grafveld, 358-360, 368-369; Van Heeringen, Kolonisatie, 42-43; Van Heeringen, Kroniek 1992, 192-194; Van Dierendonck, Fortresses, 263; Van Straalen, Renaud, Haamstede, 83. Henderikx, Ringwalburgen, 76-101; Van Dierendonck, Fortresses, 266-267; Van Heeringen, Kolonisatie, 50-54; De Witte, Opgraving, 93-102, 108; De Witte e.a., Sint-Donaas, 184-185. Van Dierendonck, Fortresses; Van Heeringen, Resultaten ringwalburgen; Van Heeringen, Grondsporen, 121-127; Van Heeringen, Construction.
347
24-07-12 14:19
243 Bartholomaeus Anglicus, De proprietatibus rerum, 77-78; Henderikx, Waterstaat, 140 noot 71. 244 Gottschalk, Vier Ambachten, 25, 32-33; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 57-59 en Woord vooraf bij de tweede druk; Verhulst, Landschap, 42-46, 56-59. 245 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 21-22, 33, 80-82, 110-113; Gottschalk, Vier Ambachten, 28-29. 246 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 57-59 en Woord vooraf bij de tweede druk; Verhulst, Landschap, 42-46, 56-59, 60-63. 247 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 105-107; Gottschalk, Vier Ambachten, 198-199. 248 Dekker, Zuid-Beveland, 168-180; Hollestelle, Beschrijving, 25-29, 38-40. 249 Gottschalk, Vier Ambachten, 120, 126127; Augustyn, Thoen, Veen, 100, 102; Augustyn, Integratie, 138-140. 250 Dekker, Zuid-Beveland, 37-45; Henderikx, Dorpen, 27-29; Henderikx, Waterstaat, 134-136. 251 Van Uytven, Stadsgeschiedenis, 188-190; Neele, Veere, 7-10. 252 Henderikx, Havenplaatsen, 68-70; Henderikx, Ontstaan Middelburg, 245-246. 253 Henderikx, Ontstaan Middelburg, 246-248, 254-255; Henderikx, Geschiedenis, 26-30, 57-58. 254 Henderikx, Zierikzee, 83-88; Van Loon, Ontstaansgeschiedenis, 137-140; Halbertsma, Centraalbouw, 43-49; Palmboom, Sint Jan, 376; Henderikx, Zierikzee, 89. 255 Van Heeringen, De bodem, 11-14; Van Heeringen, Sijnke, Samenvatting, 27-28; Henderikx, Ontstaan Middelburg, 250-251. 256 Henderikx, Zierikzee, 101-102. 257 Henderikx, Zierikzee, 92-98; Henderikx, Ontstaan Middelburg, 251-254. 258 Van Wijk, Bewogen; Van der Veur, Van Wijk, Getijmolens; Henderikx, Zierikzee, 88-89; Henderikx, Ontstaan Middelburg, 253-254. 259 Kruisheer, Stadsrechtoorkonden, 291-293; Vlierman, Kogge; Henderikx, Havenplaatsen, 76. 260 Henderikx, Havenplaatsen, 77-78. 261 Henderikx, Veere, 105-109. 262 Hollestelle, Beschrijving, 24-40; Henderikx, Havenplaatsen, 76-78. 263 Henderikx, Havenplaatsen, 78. 264 Henderikx, Havenplaatsen, 79; Henderikx, Zierikzee, 91-92, 94-95, 101; Henderikx, Ontstaan Middelburg, 251-253. 265 De Melker, Ontwikkeling, 38-44, 80, 84-85; Rider, Galbertus, 121; Van Caenegem, Demyttenaere, Devliegher, Moord, 209. 266 De Melker, Stadsrecht, m.n. 17-23; Cox, Repertorium, 57, 143, 146, 186; Verhulst, Gysseling, Compte, 123, 172. 267 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen,
348
120126_p345_388.indd 348
268
269 270
271
272
273
274
275 276 277 278
279 280
281
dl. 1, 39-55, 121, 124, 130-138; Gottschalk, Vier Ambachten, 219, 238; Cox, Repertorium, 65; Verhulst, Gysseling, Compte, 28, 81, 89-90 (kaart), 97, 147-148. Van Werveke, Economische politiek, 6-11; Van Houtte, Brugge, 86-88; Verhulst, Landschap, 54-57; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 44-45, 53-55; Cox, Repertorium, 207. De Melker, Ontwikkeling, 54, 106-110; Gottschalk, Vier Ambachten, 269. De Melker, Ontwikkeling, 107-108; Rider, Galbertus, 129, 152-154; Van Caenegem, Demyttenaere, Devliegher, Moord, 216, 249-250. Jansen, Handel en nijverheid, 162; Van Uytven, Antwerpen, 19; De Boer, ‘Hongher’, 131; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 310; De Melker, Ontwikkeling, 14, 107; Henderikx, Bedelordekloosters, 88-89. Warlop, Nobility, dl. 1, 21-52, 65-66, 71-72, 83-84, 154, 291, dl. 2, nrs. 1, 5, 89, 175; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 24, 30, 80-82; Gottschalk, Vier Ambachten, 27, 38-42, 54-56, 74, 81-82, 87, 97, 152-153; De Melker, Ontwikkeling, 59-66; De Melker, Stadsrecht, 24-27. Van Winter, Adel, 123-147; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 165-173; Warlop, Nobility, dl. 1, 32, 39, 89-101, 275, 296, 302-303, 318-320; Van Steensel, Edelen, 34-45. Warlop, Nobility, dl. 1, 34, 70-73, 248-251, 505; vergelijkbare ‘opdrachten’ aan dezelfde abdij zijn bekend uit Otene (1160, 1163), Oostburg (1184) en IJzendijke (1185, 1188, 1197). Gottschalk, Westelijk ZeeuwsVlaanderen , dl. 1, 35-37; Gottschalk, Vier Ambachten, 41. Gottschalk, Vier Ambachten, 48-49, 111112; Warlop, Nobility, dl. 1, 252-255. Gosses, Rechterlijke organisatie, 74; Dekker, Zuid-Beveland, 393-394. Gosses, Rechterlijke organisatie, 94-107; Dekker, Zuid-Beveland, 386-388. Gosses, Rechterlijke organisatie, 74-79, 85-86; Dekker, Zuid-Beveland, 387-388; Leupen, Ambachtsheren, 24-29; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 158-163. OHZ, dl. 1, nr. 257, dl. 2, nr. 456; Van Steensel, Edelen, 43. OHZ, dl. 1, nr. 386, art. 33, dl. 2, nr. 996, art. 60, dl. 3, nr. 1554; Henderikx, Bedelordekloosters, 64-66; De Boer, Op weg, 38-39; Henderikx, Havenplaatsen, 74-75; Van Uytven, Stadsgeschiedenis, 204. OHZ, dl. 2, nr. 996, art. 80.
Bij hoofdstuk 9 282 OHZ, dl. 1, nrs. 42, 47. 283 DB, dl. 1, nr. 140, p. 248; Gottschalk, Vier Ambachten, 24. Weliswaar localiseerde Othelbold in zijn brief Ostold in de pagus Flandrensis, maar
284
285
286
287
288
289 290
291
292
293
294
295
296
297 298
299
hetzelfde deed hij verderop in de brief ook met Boterzande, waarvan zeker is dat het in de Vier Ambachten lag. Dekker, Zuid-Beveland, 60-61; Hoek, Voorne, 124-132; Dekker, Sint-Baaf, 60-62; De Cock, Masalant, 106, 110-112; Muller, Kerkelijke indeeling, 220-221; Henderikx, Ringwalburgen, 108. Ook de naam van Sommelsdijk is vermoedelijk van de Zonnemare afgeleid, evenals die van Zonnemaire op Schouwen-Duiveland. Van Berkel, Samplonius, Plaatsnamen, 217, 272. Huizinga, Burg, 547-550; Huizinga, Scaldemariland, 554-562; Verlinden, Robert Ier, 34; Dekker, Zuid-Beveland, 78; Henderikx, Walcheren, 134 noot 95 (datering van de expeditie onjuist), 145, 151-153. Dekker, Zuid-Beveland, 332-333, 398-399; Verlinden, Robert Ier, 27-30, 36-37, 106; Henderikx, Bisschop, 61-63; De Boer, Cordfunke, Graven, 33-35; Unger, Bouwgeschiedenis, 9-10; Unger, Monumenten, 23-26. OHZ, dl. 1, nr.160; Lenselink, Burggraafschap, 7-8; De Graaf, Oorlog, 156-157; Kruisheer, Landkeuren, 61-62. OHZ, dl. 1, nrs. 214, 215, 216, 386, 388, zie ook nrs. 338, 339, dl. 2, nrs. 540, 541, 849-850; Gosses, Rechterlijke organisatie, 15-16; Lenselink, Burggraafschap,10; Kruisheer, Landkeuren, 64-66. OHZ, dl. 1, nr. 226; De Graaf, Oorlog, 158. Melis Stoke, Rijmkroniek, r. 2819-3831; Lenselink, Burggraafschap, 11; De Graaf, Oorlog, 159-160. OHZ, dl. 3, nrs. 1107, 1108, 1109; Hugenholtz, Floris V, 23-26; Lenselink, Burggraafschap, 8-10, 14; De Graaf, Oorlog, 160. Obreen, Floris V, 118-126; Hugenholtz, Floris V, 84-86; Kruisheer, Landkeuren, 72-73; De Graaf, Oorlog, 160-161; Van Steensel, Edelen, 261-264. Obreen, Floris V, 131-141; Hugenholtz, Floris V, 86-88; Kruisheer, Oorkonden, 105-106; Kruisheer, Landkeuren, 73-81; Verkaik, Moord, 115-134; Cordfunke, Floris V, 52-58. Hugenholtz, Floris V, 12-17, 45-46, 78-83, 88-91; Verkaik, Moord, 96-117, 124-125; Dijkhof, Elisabeth, 62-63; Vandermaesen, Vlaanderen, 405-407; De Graaf, Oorlog, 161-162. Hugenholtz, Floris V, 93-102; Verkaik, Moord, 135-150; Cordfunke, Floris V, 83-100. OHZ, dl. 5, nrs. 3158, 3159, 3174; Melis Stoke, Rijmkroniek, r. 6903-6931, 6965-6969, 7008-7068; Roth, Waerheyt, 174-177, 180-181. OHZ, dl. 5, nr. 3221. OHZ, dl. 5, nrs. 3276, 3277; Jansen, Holland, 304; De Boer, Cordfunke, Graven, 78; Verkaik, Moord, 155-159, 176-178; Dijkhof, Elisabeth, 66-67. Van Werveke, Avesnes, 323-327; Vandermaesen, Vlaanderen, 408-409;
300
301 302
303
304
305
306
307
308 309 310 311
312
313
314
315
316
317
318 319 320
Verkaik, Moord, 183; Dijkhof, Elisabeth, 67. OHZ, dl. 5, nrs. 3358, 3359, 3361; Vandermaesen, Vlaanderen, 408-409; De Boer, Cordfunke, Graven, 79; Verkaik, Moord, 183; Dijkhof, Elisabeth, 67-68. Verkaik, Moord, 174. Jansen, Holland, 304-305; De Boer, Cordfunke, Graven, 79; Roth, Waerheyt, 212-245; Dijkhof, Elisabeth, 68. Niermeyer, Het Sticht, 301-303; Jansen, Holland, 305; De Boer, Cordfunke, Graven, 79, 81-82; Roth, Waerheyt, 246-248, 251-270, 281; Dijkhof, Elisabeth, 68-69. Dekker, Zuid-Beveland, 386-393; Mertens, Landbouwers, 113-115; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 157-163; Leupen, Ambachtsheren, 29. OHZ, dl. 3, nr. 1135; Gosses, Rechterlijke organisatie, 43-61, 67-72; Dekker, Zuid-Beveland, 386-397; Kruisheer, Landkeuren, 83-141. OHZ, dl. 1, nr. 388, dl. 2, nr. 473, nr. 849-850, bijlage 5; Huizinga, Burg, 549; Dekker, Zuid-Beveland, 401 noot 62; Kruisheer, Landkeuren, 31. Dekker, Zuid-Beveland, 386-397; Lenselink, Burggraafschap, 27-29; Kruisheer, Landkeuren, 31-32, 69, 103-105 (erfrecht art. 53-59). Gosses, Rechterlijke organisatie, 119-129; Dekker, Zuid-Beveland, 403-406, 410. Dekker, Zuid-Beveland, 403-418. Dekker, Zuid-Beveland, 506-520; Henderikx, Waterstaat, 142-148. OHZ, dl. 4, nr. 2566; Dekker, ZuidBeveland, 523-524; Kool-Blokland, Rand, 19-22. Gosses, Rechterlijke organisatie, 163-204, 271-300; Dekker, Zuid-Beveland, 400-403. Gosses, Rechterlijke organisatie, 17-21, 167-177, 187-191, 200-201; Dekker, Zuid-Beveland, 398-400; Lenselink, Burggraafschap, 11-14, 22-30. Burgers, Grafelijke raad dertiende eeuw, m.n. 105; OHZ, dl. 3, nr. 1298. Paus Alexander iv vergiste zich toen hij in 1257 in een privilege voor de Duitse orde sprak over de graafschappen Holland en Zeeland, OHZ, dl. 3, nr. 1166. Koch, Burggrafschaften, 65-67, 70-74; Koch, Ambtenaren, 82-84, 101; Warlop, Schepenbank, 3-4; Bastien, Autonomie, 535-536; Verhulst, De Hemptinne, Probleem, 426-427. Warlop, Schepenbank, 3-4; Gottschalk, Vier Ambachten, 110-112; Bastien, Autonomie, 536-537; Koch, Ambtenaren, 92-97. Gottschalk, Vier Ambachten, 21, 41-42; Bastien, Autonomie, 534, 536-537; Verhulst, De Hemptinne, Probleem. Bastien, Autonomie, 534-535. Gottschalk, Vier Ambachten, 110-111; Bastien, Autonomie, 536-538. Warlop, Schepenbank, 4-18; Rider, Galbertus, 100; Van Caenegem,
N O T E N PA G I N A 94 T O T 121
24-07-12 14:19
321 322 323
324 325
326 327
328 329
330
Demyttenaere, Devliegher, Moord, 182; Verhulst en Soens twijfelen eraan of de zeven ambachtsschepenbanken ooit hebben bestaan, Soens, Spade, 22, 59 noot 102. Soens, Spade, 17-27, 333-336; Fockema Andreae, Zeeuws-Vlaanderen, 6-16. Kruisheer, Landkeuren, 113, 126. De Monté ver Loren, Hoven; Henderikx, Graaf, 48-49, 54-59; Leupen, Rol, 103-104. Kruisheer, Zeeuwse stadsrechtoorkonden, 286-297. Unger, Bronnen, dl. 1, xvi-xvii; Unger, Westendorp Boerma, Steden, Eerste stuk, 44, Derde stuk, 19; Van Uytven, Stadsgeschiedenis, 226-227. OHZ, dl. 2, nr. 996, art. 81. Zie voor Middelburg: OHZ, dl. 1, nr. 386, art. 9, 27, 28, 30, 37, 50, dl. 2, nr. 996, art. 18, 47, 48, 54, 56, 58, 62, 63, 69, 82. OHZ, dl. 2, nr. 738, art. 62, nr. 996, art. 81. Decavele, Bestuursinstellingen, 277; Mertens, Bestuursinstellingen, 323; De Melker, Stadsrecht, 6-23, 34-43; Fruin, Zeeland, 131-135; Van Houtte, Brugge, 86-88; Verhulst, Landschap, 54-57; Gottschalk, Westelijk ZeeuwsVlaanderen, dl. 1, 44-45, 53-55; Cox, Repertorium, 43, 141, 146, 186, 207, 212. Bastien, Autonomie, 535-536; Cox, Repertorium, 57, 65, 143; Fruin, Zeeland, 140, 142-144; Gottschalk, Vier Ambachten, 38, 67-68; Verhulst, Gysseling, Compte, 28, 81, 89-90 (kaart), 97, 147-148.
Bij hoofdstuk 10 331 Verhulst, Occupatiegeschiedenis, 95; Bitter, Veranderingen, 364-369; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 151-157; Van Bavel, Manors, 134. 332 Gottschalk, Vier Ambachten, 23-24; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 19; Fayen, Liber traditionum, 94, 95, 103; Van Lokeren, Chartes, dl. 1, nrs. 47, 71, 93; Verhulst, Sint-Baafsabdij, 93, 111, 483; Gysseling, Koch, DB, dl. 1, nr. 140, p. 248. 333 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 86-87, 92-93, 126. 334 Verhulst, Gysseling, Comte, 143-151, 170-172, 175-178; Gottschalk, Vier Ambachten, 43-46; Kruisheer, Landkeuren, 98, 100, 102, 107, 112. 335 Kruisheer, Landkeuren, 96, art. 29. 336 Dekker, Zuid-Beveland, 63; Gottschalk, Vier Ambachten, 42. 337 Verhulst, Gysseling, Comte, 143-151, 170-172, 175-178; Gottschalk, Vier Ambachten, 28-29, 43-46; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 28-31, 80-82. 338 Gottschalk, Vier Ambachten, 46; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 21-22, 108-114; Verhulst, Sint-Baafsabdij, 467-469. 339 Over cijnzen: Verhulst, Sint-Baafsabdij,
340 341
342
343 344 345 346
347 348 349
350
351
352 353
354
355
356
357 358 359
360 361
214-226, 464; Verhulst, Occupatiegeschiedenis, 100-104; Van Bavel, Manors, 86-88. Henderikx, Walcheren, 116-120; Dekker, Sint-Baaf, 60-61. Verhulst, Sint-Baafsabdij, 110, 459-460; Dekker, Zuid-Beveland, 438; Dekker, Sint-Baaf, 68, 70-71, 74-75. Fruin, Grondbezittingen, 291-306; OHZ, dl. 1, nrs. 139, 140, 200, 310, dl. 2, nr. 451; Dekker, Zuid-Beveland, 76-78, 466 noot 167. OHZ, dl. 1, nrs. 208, 209; Dekker, ZuidBeveland, 206-209. Melis Stoke, Rijmkroniek, 117-118, r. 3254-3259; OHZ, dl. 1, nr. 272. Henderikx, Geschiedenis, 44-46; Henderikx, Walcheren, 116-120, 146. Dekker, Zuid-Beveland, 138-140, 145; Gottschalk, Vier Ambachten, 52, 57-58, 74. Dekker, Zuid-Beveland, 139-153, 158-159, 182-185; Malfliet, Ten Duinen, 55. Dekker, Zuid-Beveland, 159-167, 195196; Dekker, Kruisheer, Rekening, 294. Dekker, Zuid-Beveland, 154-158; Gottschalk, Vier Ambachten, 33-37; De Kraker, Rol, 251-252; Malfliet, Ten Duinen, 60-61; Vermeer, Kloosters, 121-123. Gottschalk, Stormvloeden, dl. 1, 136-137, 175-177, 202-206, 242-245; Gottschalk, Vier Ambachten, 51-60, 104-106, 200-207. Verhulst, Sint-Baafsabdij, 471-472, 505506, 590; Verhulst, Occupatiegeschiedenis, 102-103; Gottschalk, Vier Ambachten, 138-141; Van Bavel, Manors, 170-176. Dekker, Kruisheer, Rekening, 282-290; Dekker, Zuid-Beveland, 198-199. Mol, Friese huizen, 174-185; Janssens, Premonstratenzers, 25; Van Bavel, Mariënweerd, 216-223; Van Bavel, Transitie, 475-494, 500-507; Henderikx, Geschiedenis, 45-48; Henderikx, Duitse huis, 40. Dekker, Moernering, 60, 64; Van Dam, Middeleeuwse bedrijven, 85-86, 93-94; Leenders, Venen, 67. Gottschalk, Vier Ambachten, 43, 65, 170, 195; Leenders, Venen, 67; Leenders, Interactie, 149-152; Dekker, Moernering, 62-64; Van Dam, Middeleeuwse bedrijven, 91-93; Dekker, Zuid-Beveland, 162, 167; Kruisheer, Landkeuren, 111. Leenders, Venen, 66; Daels, Verhoeve, Vier Ambachten, 35; Gottschalk, Vier Ambachten, 70-74, 119-130, 169-197. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 34-35, 84-86. Gottschalk, Vier Ambachten, 120, 123-126, 169-171. Gottschalk, Vier Ambachten, 85, 120; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 62, 69-70; Augustyn, Thoen, Veen, 100, 102; Leenders, Venen, 66-67; Augustyn, Integratie, 138-140. Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 296-299. Van Houtte, Brugge, 86; Jansen, Handel en verkeer, 188; Jansen, Handel en nijverheid, 161-165, 182-184.
362 Van Houtte, Brugge, 87; Prims, Antwerpen, 140-141; De Boer, Florerend, 127; Jansen, Handel en verkeer, 190; Jansen, Handel en nijverheid, 178, 180, 183-184; Vlierman, Kogge, 80-91; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 299-301, 311; Van Uytven, Antwerpen, 21; Van Beylen, Scheepstypen, 115-121. 363 Verhulst, Wol, 7-8; Jansen, Handel en nijverheid, 151, 156-161; Van Houtte, Brugge, 80-81; Munro, Industrial transformations, 110-111. 364 Van de Kieft, Niermeyer, Van Herwijnen, Elenchus, dl. 1, 64-65, dl. 2-2, 29; Smit, Handel, 171-172; Niermeyer, Herleving, 45, 52-53; Jansen, Handel en nijverheid, 151; Van Houtte, Brugge, 82-83; Ryckaert, Stedenatlas, 67. 365 Van Houtte, Brugge, 81; Jansen, Handel en nijverheid, 170-171; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 26, 50; Gottschalk, Vier Ambachten, 98-99, 218-219; Prims, Antwerpen,136; Verhulst, Wol, 10, 18. 366 Smit, Handel, 169-172; Jansen, Handel en nijverheid, 172; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 26, 30, 40-41, 45, 47-51; Gottschalk, Vier Ambachten, 98-99, 237-238; Van Houtte, Brugge, 90, 94; De Melker, Ontwikkeling, 80-96; Van Uytven, Stadsgeschiedenis, 208; Van Werveke, ‘Hansa’, 63-68; De Kraker, Zoutproductie, 94-97. 367 Kerling, Relations, 1-2; Jansen, Handel en nijverheid, 174; Van Houtte, Brugge, 83, 95, 104; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 313. 368 Vandermaesen, Vlaanderen, 401-402; Smit, Handel, 176-179; Smit, Bronnen, nr. 49; Ruinen, Handelsbetrekkingen, 92; Sturler, Relations, 124-134. 369 Smit, Bronnen, p. xii en nrs. 84, 87, 88, 93, 96, 109, 123, 126, 129; Smit, Handel, 192-193; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 41, 47; Lloyd, Wool trade, 60-64, 69. 370 De Boer, Florerend, 146; Henderikx, Havenplaatsen, 75-76. 371 Rider, Galbertus, 146; Van Caenegem, Demyttenaere, Devliegher, Moord, 240; Kruisheer, Landkeuren, 60-64 en noot 168; OHZ, dl. 1, nr. 160; Jansen, Handel en nijverheid, 164. 372 Van de Kieft, Niermeyer, Van Herwijnen, Elenchus, dl. 1, 64-65; Niermeyer, Herleving, 45, 53; Jansen, Handel en nijverheid, 162. 373 Jansen, Handel en nijverheid, 164-165; OHZ, dl. 1, nr. 160, art. 13. 374 Ruinen, Handelsbetrekkingen, 68; Smit, Handel, 204; Jansen, Handel en nijverheid, 185. 375 Verhulst, Wol, 10, 18. 376 Kerling, Relations, 99, 102; Prims, Antwerpen, 53-55, 114, 124-125; OHZ, dl. 3, nr. 1220. 377 OHZ, dl. 1, nrs. 267, 268. 378 Ruinen, Handelsbetrekkingen, 52-58; Kerling, Relations, 89-96; Jansen, Handel en verkeer,
182-183; Prims, Antwerpen, 119-124. 379 OHZ, dl. 3, nr. 1681, dl. 4, nr. 2102; Henderikx, Zierikzee, 91-92; Posthumus, Lakenindustrie, 8-12. 380 OHZ, dl. 3, nr. 1554, dl. 4, nr. 2197; Henderikx, Havenplaatsen, 74-75. 381 OHZ, dl. 1, nr. 386, art. 23, dl. 2, nr. 530, dl. 3, nr. 1554; Henderikx, Zierikzee, 91; Henderikx, Geschiedenis, 52. 382 Prims, Antwerpen, 90; Smit, Handel, 198; OHZ, dl. 2, nrs. 1030, 1031, 1034, 1035. 383 Smit, Bronnen, nr. 47; Ganshof, Brugge, 245-246; Jansen, Handel en nijverheid, 171. 384 Smit, Handel, 176; Ruinen, Handelsbetrekkingen, 20, 92; Sturler, Relations, 124-134; OHZ, dl. 3, nrs. 1567, 1575, 1577; Smit, Bronnen, nr. 49, en met name p.12 noot 3; De Boer, Florerend, 139. 385 OHZ, dl. 3, nrs. 1695, 1698, 1702-1704, 1728, 1732; Smit, Bronnen, nr. 58; zie voor Jan Rutgerszoon OHZ, dl. 3, nr. 1732; Smit, Handel, 193-194; De Boer, Florerend, 139-142. 386 OHZ, dl. 4, nrs. 1854, 1855, 1870, 1883, 1967, 1968, 1992; De Boer, Florerend, 129, 141-144. 387 Smit, Bronnen, p. xii en nrs. 84, 87, 88, 93, 96, 109, 123, 126, 129; Lloyd, Wool trade, 60-85; vgl. ook Henderikx, Bedelordekloosters, 201-202, bijlage 3; De Boer, Florerend, 146; Henderikx, Havenplaatsen, 75-76. 388 De Boer, Florerend, 131; Smit, Handel, 190, 195, 198; Prims, Antwerpen, 102-103, 117; Jansen, Handel en nijverheid, 175. 389 Smit, Handel, 200-202; De Boer, Florerend, 131; Blockmans, Hoppenbrouwers, Eeuwen, 314. 390 OHZ, dl. 2, nrs. 632, 798, 913, 914, 927, 939, 959, 960; Jansen, Handel en verkeer, 188, 197. 391 OHZ, dl. 3, nrs. 1411, 1412, 1422; De Boer, Florerend, 132-134. 392 OHZ, dl. 3, nr. 1554, dl. 5, nr. 2986.
Bij hoofdstuk 11 393 Verhulst, Sint-Baafsabdij, 58; Van Campen, Noormannentijd; Grosse, Utrecht, 17-20; Van den Hoven van Genderen, Heren, 31-32; Henderikx, Cartularium, 257. 394 Milis, Kerstening, 281-282. 395 Dekker, Zuid-Beveland, 325-326; Henderikx, Walcheren, 141-144, 147; Henderikx, Ringwalburgen, 105. 396 Dekker, Zuid-Beveland, 327; Henderikx, Walcheren, 146; Henderikx, Ringwalburgen, 107. 397 Fruin, Grondbezittingen, 291-306; OHZ, dl. 1, nrs. 200, 310, dl. 2, nr. 451; Dekker, Zuid-Beveland, 76-78; Henderikx, Walcheren, 151-153. 398 Milis, Kerstening, 276; Kuys, Kerkelijke organisatie, 61-62. 399 Henderikx, Walcheren, 148; zie voor novale tienden in het algemeen, Pöschl, Neubruchzehent.
N O T E N PA G I N A 122 T O T 147
120126_p345_388.indd 349
349
24-07-12 14:19
400 Henderikx, Walcheren, 138-140; OHZ, dl. 1, nrs. 351, 361. 401 OSU, dl. 1, nr. 284; Dekker, ZuidBeveland, 338-345. 402 Henderikx, Walcheren, 137, 139-140; Broer, Uniek, 498-505. 403 OHZ, dl. 1, nr. 153. 404 OHZ, dl. 1, nr. 44. 405 Dekker, Zuid-Beveland, 72. 406 Van Heussen, Van Rijn, Outheden, dl. 2, 82; Tegenwoordige staat, dl. 10, Zeeland, 390; Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, dl. 5, 16. Een andere visie bij Palmboom, Sint Jan, 373. 407 Palmboom, Sint Jan, 367-371; Dekker, Sint-Baaf, 69. 408 Dekker, Zuid-Beveland, 328-329, 345-348. 409 DB, dl. 1, nr. 140, p. 248; Gottschalk, Vier Ambachten, 24. 410 OSU, dl. 1, nr. 278; Gottschalk, Vier Ambachten, 30, 98. 411 Gottschalk, Vier Ambachten, 513-515; Henderikx, Bisschop, 46-48. 412 DB, dl. 1, nrs. 135, 140, p. 248. 413 DB, dl. 1, nrs. 94, 143; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 24. 414 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 23. 415 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 24. 416 Milis, Kerk, 168-173. 417 Milis, Kerk, 176-180. 418 OSU, dl. 1, nr. 284; Dekker, Zuid-Beveland, 330-332; Dekker, Norbertijnen, 169-171; Henderikx, Geschiedenis, 26-27; Van Moolenbroek, Conflict. 419 Van Moolenbroek, Conflict, 117. 420 Van Moolenbroek, Conflict, 89-92, 99, 101, 115, 124, 126. 421 Dekker, Zuid-Beveland, 330-335; Dekker, Norbertijnen, 173-175; Henderikx, Geschiedenis, 27; Henderikx, Stichting, 35-37; Meijns, Aken, 751-753, 801-803; Van Moolenbroek, Conflict, 115-116. 422 Cordfunke, Hugenholtz, Petronilla, 39, 45-48. 423 Henderikx, Geschiedenis, 27; Henderikx, Stichting, 36. 424 Dekker, Norbertijnen, 174; Polak, Abten, 9-11. Vgl. ook Van Moolenbroek, Conflict, 116 en noot 131 aldaar. 425 OHZ, dl. 3, nr. 1558; Dekker, ZuidBeveland, 333-334; Van Moolenbroek, Conflict, 116. 426 OHZ, dl. 1, nr. 153; Dekker, ZuidBeveland, 335; Henderikx, Geschiedenis, 27; Broer, Uniek, 498-506. 427 OHZ, dl. 1, nr. 127; Dekker, Norbertijnen, 181-184; Henderikx, Geschiedenis, 29-30. 428 Dekker, Zuid-Beveland, 323-361; Palmboom, Sint Jan, 356-383; Broer, Uniek, 498-514; Henderikx, Geschiedenis, 35-40; Henderikx, Waterstaat, 131-135. 429 Dekker, Zuid-Beveland, 355. 430 Dekker, Zuid-Beveland, 403-418. 431 Dekker, Zuid-Beveland, 362-381; Broer,
350
120126_p345_388.indd 350
432 433 434 435 436 437
438 439 440 441 442
443 444 445 446
447 448
449 450 451
452
453
454 455 456 457 458
459 460
461 462 463 464
Uniek, 504-514; Henderikx, Geschiedenis, 35-38. Henderikx, Geschiedenis, 36. Dekker, Zuid-Beveland, 367-380; Henderikx, Duitse huis, 43. Post, Kerkelijke verhoudingen, 42-44, 262-263. Dillo, Officialis foraneus, 316-318. Gottschalk, Vier Ambachten, 96-99; Van Mingroot, Utrecht-Doornik, 738. Van den Hoven van Genderen, Heren, 132, 202 noot 260; OSU, dl. 2, nrs. 621, 641. Gottschalk, Vier Ambachten, 362. OSU, dl. 1, nr. 305. Gottschalk, Vier Ambachten, 38, 112-113. ohz, dl. 3, nr. 1558. OSU, dl. 2, nr. 1159; OSU, dl. 3, nrs. 1394, 1467, 1469; Gottschalk, Vier Ambachten, 162-163. OSU, dl. 3, nr. 1468. Gottschalk, Vier Ambachten, 33, 160, 513-515. Gottschalk, Vier Ambachten, 90-91, 165-166. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 23-31, 64-65, 67-68, 70-71, 74-76, 102, 104 noot 3, 115, 129, 149, 156. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 28-31. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 21-23, 27-30, 64-67, 89, 102, 114, 150. Milis, Kerk, 178-182, 185-186. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 87-88. OHZ, dl. 5, nr. 3524; Dekker, ZuidBeveland, 78, 189-191; Henderikx, Bedelordekloosters, 197. Dekker, Kruisheer, Victorinnenklooster, 29-43; Henderikx, Bedelordekloosters, 195-196. Mol, Netwerken, 120-123; Henderikx, Bedelordekloosters, 200; Muller, Kerkelijke indeeling, 178-179; Van Mieris, Groot charterboek, dl. 2, 182-183, 187; Lantsheer, Nagtglas, Zelandia Illustrata, dl. 1, 673-674; Muller, Regesta Hannonensia, 186. Henderikx, Geschiedenis, 41. Milis, Kerk, 204-205. Koorn, Begijnhoven, 9, 139-140; Henderikx, Geschiedenis, 40-41. Koorn, Begijnhoven, 10, 141-142; Henderikx, Bedelordekloosters, 30 noot 97. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 53; Muller, Kerkelijke indeeling, 125; Beekman, Het bisdom Doornik, 103, 107-108; Brand, Hulst,136. Koorn, Begijnhoven, 139-140. Simons, Stad, 54-75; Henderikx, Bedelordekloosters, 3-5, 13-15; Milis, Kerk,198-202. Henderikx, Bedelordekloosters, 16-17; OHZ, dl. 2, nr. 767. Henderikx, Bedelordekloosters, 17, 27-31, 121; Koorn, Begijnhoven, 11-13. Henderikx, Bedelordekloosters, 20-27, 43-45. Henderikx, Bedelordekloosters, 67, 74, 104-106; Simons, Stad, 60-61, 82, 97.
465 Henderikx, Bedelordekloosters, 115-119; Wolfs, Zierikzee, 31, 35-40, 44. 466 Simons, Stad, 63-65; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 10, 83-85; Gottschalk, Vier Ambachten, 122, 214. 467 Mol, Friese huizen, 35; Van Winter, Sources, 2. 468 Mol, Friese huizen, 35; Wolfs, Zierikzee, 20-22; Henderikx, Bedelordekloosters, 106 noot 32. 469 Gottschalk, Vier Ambachten, 42, 264, 280, 332, 431, 443, 454, 455, 468 noot 7, 470; Prevenier, Oorkonden, dl. 2, nr. 146, p. 317; Warlop, Nobility, dl. 2, 231, 238. 470 Mol. Friese huizen, 17, 35; Van Winter, Sources, 2-3; Mol, Deutschherren, 114, 124 noot 6; Mol, Netwerken, 106 noot 2; Van Winter, De johannieters, kol. 238-239. 471 Fruin, Grondbezittingen, 299. 472 Mol, Netwerken, 120-123; Van Mieris, Groot charterboek, dl. 2, 136, 180, 183-184, 187; De Stoppelaar, Oudarchief Middelburg, inv. nr. 12; Henderikx, Ontstaan Middelburg, 254-255; Henderikx, Geschiedenis, 57-58. 473 Mol, Friese huizen, 34-45; Henderikx, Duitse huis, 37-38. 474 Henderikx, Duitse huis, 38-40, 43-45. 475 Henderikx, Geschiedenis, 52-59 en noot 140.
Bij hoofdstuk 12 476 Demyttenaere, Auteur, 48-50; Mostert, Communicatie, 15; Van Caenegem, Demyttenaere, Devliegher, Moord, 59-63. 477 Verhulst, Besitzverzeichnis; DB, dl. 1, nr. 49. 478 Demyttenaere, Auteur, 59-61; OHZ, dl. 4, nr. 2534, art. 45. 479 Burgers, Paleografie, 467 noot 90; Dijkhof, Oorkondewezen, 61-137. 480 Gysseling, Corpus, dl. 1-1, nrs. 119, 129, 189; OHZ, dl. 1, nr. 386, art. 37, nr. 430, art. 36, nr. 435, art. 35, o.c., dl. 2, nr. 738, art. 41, nr. 996, art. 62; Dijkhof, Zegelen, 67-81. 481 Kruisheer, Stadsrechtoorkonden, 278-291; Burgers, Invoering, 130, 136, 139, 144-145; Burgers, Ontstaan, 94-98; Gysseling, Corpus, dl. 1-1, nr. 7. 482 Gysseling, Corpus, dl. 1-1, nrs. 119, 129, 189; OHZ, dl. 3, nr. 1638; Kruisheer, Oorkonden, 67-69, 197; Burgers, Invoering, 130,137, 141. 483 Post, Scholen, 31-32, 37-40, 46-48, 83-96; OHZ, dl. 2, nr. 665; Kruisheer, Oorkonden, 95-97, 188; Burgers, Paleografie, 457-460. 484 Burgers, Paleografie, 297-301. 485 Van Oostrom, Stemmen, 225; Gottschalk, Vier Ambachten, 124, 173, 178-180. 486 Van Oostrom, Stemmen, 464-502; Gysseling, Chronologie Reynaert; De Putter, Firapeel; Gysseling, Speurtocht, 16-19. 487 Van Oostrom, Stemmen,502-549;
Van Engen, Nicolaas van Kats. 488 Burgers, Rijmkroniek, 67-68, 284-291; De Rijke, Melis Stoke. 489 Burgers, Rijmkroniek, 20-45, 54-68, 143-155, 284-291. 490 Burgers, Rijmkroniek, 125-143, 270318.
Bij hoofdstuk 13 491 Van Heeringen, Kolonisatie, 55-57, 68-69; Van Heeringen, Grondsporen, 125-128; Van Heeringen, Ellewoutsdijk; Van Heeringen e.a., Monumenten, 22-23, 201, 242, 246-247; Pype, Onderzoek; Van ’t Veer, Dijkstra, Sporen, 351-368; Van ’t Veer, Sporen, 546-554; Van Campenhout, Dijkstra, Sporen, 281-289; Tys, Inrichting, 262-268; Visscher, Rijksweg, 60-64; Trimpe Burger, Onderzoekingen; Trimpe Burger, Vluchtbergen; Van Dierendonck, Fortresses, 263; Van Doesburg, Vliedbergen, 28, 32-33. 492 Van Heeringen, Grondsporen, 137-139 ; Van Heeringen, Kolonisatie, 57; Van Heeringen, Kroniek 1990, 128129; Van Heeringen, Kroniek 1991, 129-130; Dijkstra, Ontwikkeling, 74-75; Van ’t Veer, Dijkstra, Sporen, 351-355; Van ’t Veer, Sporen, 547-550; Trimpe Burger, Nieuws 1968/1969, 6; Van Cruyningen, Boerderijbouw, 61-64, 70; Hollevoet, Oostkamp, 208-213; De Clercq, Mortier, Aalter, 200-202; Van de Vijver e.a., Ralingen, 35-41. 493 Buurman, Planteresten, 65; Van Dijk e.a., Voedseleconomie, 128-130; Van Haaster, Archeobotanisch; Bastiaens, Deforce, Groeien, 58; Van Campenhout, Dijkstra, Sporen, 283, 288; Van ’t Veer, Dijkstra, Sporen, 361-363; Williams, Dijkstra, Sporen, 26-30; Silkens, Mostert, Opgraving, 13-15; Ter Wal, Hulst, 28-34, 47-48; Tichelman, Zaamslag, 12-13. 494 Besteman, Mottes; mondelinge mededeling J.J.B. Kuipers (scez, Middelburg). 495 Janssen, Kasteel, 37-45; Van Heeringen e.a., Monumenten; Van Doesburg, Vliedbergen; Van Doesburg e.a., Waarom; Vervloet, Kasteelbergen; Depuydt, De Koning, Emergis; Trimpe Burger, Onderzoekingen; Besteman, Mottes, 46-55; Braat, Troje; Braat, Twee; De Koning, Resten; De Meulemeester, Aarden, 139-142; Dewilde e.a., Synthese, 171-175; De Decker, Elfenheuvels, 3-7. 496 De Decker, Elfenheuvels; De Meulemeester, Aarden, 142-147; De Meulemeester, Cathemmote; De Meulemeester, Dewilde, Gistel, 199-200; Verhaeghe, Moated, 110-111; De Koning, Moated, 6-11, 71-72, 75-79; Lehouck, Vandevelde, Schoondijke; Van Heeringen, Moated. 497 Janssen, Kasteel, 28-32; Laleman, Château, 7-18; Declercq, Oorsprong, 16-20, 23; De Witte, Opgraving, 109.
N O T E N PA G I N A 147 T O T 177
24-07-12 14:19
498 Janssen, Kasteel, 47, 50, 56-74; Braat, Troje; Renaud, Moermond, 76-77; Dijckmeester-De Brauw, Dijckmeester, Slot, 7-9; Van Straalen, Renaud, Haamstede; Renaud, Zandenburg, 99; Oele, Westhove, 65; Oele, Herkesteyn; Trimpe Burger, Kruiningen; Trimpe Burger, Nieuws 1968/1969, 5; Van den Broecke, Kastelen, 277-278; Van Heeringen, Kroniek 1991, 136-139; Claeys, Gravenhof; Koopmanschap, La Fèber, Sint-Maartensdijk, 46. 499 Laleman, Raveschot, Inleiding; Devliegher, Huizen, dl. 1, 12; Sarfatij, Deltastad, 101-270; Henderikx, Zierikzee, 102-103; Williams, Dijkstra, Sporen, 26-34; Dijkstra, Synthese, 234-235; De Koning, Synthese, 283-296; Van Haaster, Botanisch, 255-263; De Koning, Noels, Glas; Esser e.a., Dierlijke, 179-201, 212-213; Weterings, Bot. 500 Chavannes-Mazel e.a., Langs, 109; Vermunt, Geschiedenis, 129-131; De Witte, Tien jaar, 34-37; De Witte, Sint-Janshospitaal; Devliegher, Damme, 38-39, 102-109. 501 Laleman, Château, 8-9; Laleman, Verdediging, 124-127; Ryckaert, Inbreng, 62; Veeckman, Antwerp, 278-279; Bellens e.a., Onderzoek, 15, 18; Henderikx, Ontstaan, 245, 250-251; Van Heeringen, Bodem, 12-13; Nieuwsbrief Archeologie 11 (2000) 4-5; Van Dierendonck, Kocken, Middelburg, 12; Nieuwsbrief Archeologie 15 (2001) 6; De Koning, Voorgaand, 23-24; De Melker, Ontwikkeling Aardenburg, 106-110. 502 Reigersman-van Lidth de Jeude e.a., Cultuur, 100-106; Ostkamp, Griffioen, Aardewerk, 177-187; Ostkamp, Aardewerk, 52-58, 92; De Clercq, De Groote, Bauwerwaan; De Clercq e.a., Oostwinkel. 503 Verwers, Stoepker, Houten; Waterbolk, Getimmerd verleden, 159-162; Trimpe Burger, Nieuws 1966, 225; Halbertsma, Zierikzee, 48; Mertens, Fouilles; Laleman, Stenen, 132-133; Devliegher, Snellegem. 504 Vermeer, Abdijgebouwen, 72; Laleman, Stenen, 118-119; Bru e.a., Antropomorfe, 95-98; Devliegher, Sint-Donaaskerk, 118-125; De Witte e.a., Sint-Donaas, 185. 505 Kuipers, Postume kerk, 62-63; Van Kempen, Markt, 23; Van Kempen, Plangebied, 18, 33; Halbertsma, Zierikzee, 43-46; Van Heeringen, Resultaten, 17; Trimpe Burger, Nieuws 1966, 225; Trimpe Burger, Nieuws 1967, 248; Chavannes-Mazel e.a., Langs, 41, 119-120. 506 Kluckert, Stijlkenmerken; De la Riestra, Morfologie; Van den Bossche, Plaats, 22-24. 507 Van Dierendonck, Boterzande, 101, 104; Trimpe Burger, Welzinge, 159; Chavannes-Mazel e.a., Langs, 22, 71-72, 147-148; Trimpe Burger,
508
509
510
511 512
Huizinga, Klaaskinderkerke, 560; Van Heeringen, Resultaten, 17; Dumon Tak, Van de Velde, Oud-Sabbinge, 156-157; Renaud, Onderzoekingen; Van Hinte, Sint, 6-7, 12; Willeboordse, Sint-Baafskerk, 24; Halbertsma, Zierikzee, 41-51; Van Hove, Vrasene, 62-92; Demey, Waas, 9-14, 19; Firmin, Bouwkunst, 39-57, 82-86, 355-356; Vermeer, Kloosters, 121-123. Van Dierendonck, Boterzande, 104; Chavannes-Mazel e.a., Langs, 139; Vermeer, Abdijgebouwen, 73; Van Kempen, Plangebied, 33; Demey, Waas, 9-11, 15-19; Firmin, Bouwkunst, 70-80, 94-103, 118-124; Devliegher, Sint-Donaaskerk, 125-135; Laleman, Stenen, 123-125. Devliegher, Bavokerk, 197-207; Van Hinte, Sint Baafskerk, 6-7, 12; Van den Bossche, Plaats; Devliegher, Opkomst, 217-228, 265-274; Devliegher, Damme, 56-74; Vermeer, Abdijgebouwen, 73-76. Devliegher, Damme, 56-74; Debonne, Haneca, Baksteen, 83-89; Devliegher, Opkomst; Halbertsma, Zierikzee, 50; Van Dierendonck, Boterzande, 104; Chavannes-Mazel e.a., Langs, 109, 116; De Bruin, Hoog, 12-13. Vermeer, Abdijgebouwen, 81-83; Trimpe Burger, Bewaren, 4, 8. Van Heeringen, Kroniek 1988, 151; Van Heeringen, Kroniek 1992, 194-196, 200-201; Van Heeringen, Kroniek 1993, 238; Halbertsma, Zierikzee, 48; Van Kempen, Markt, 18-21; Van Kempen, Plangebied, 29-30; Trimpe Burger, Nieuws 1966, 225; Trimpe Burger, Ceramiek, 501; Trimpe Burger, Westkerke; Trimpe Burger, Huizinga, Klaaskinderkerke, 559-561; Dezutter, Bijzonderheden, 142; Dezutter, Beschilderde; Dezutter, Grafkelders; Chavannes-Mazel e.a., Langs, 117; Kuipers, Postume kerk, 64.
Bij hoofdstuk 15 513 Blonk, Blonk-van der Wijst, Zelandia Comitatus, 123-125; reproductie: Koeman, Gewestkaarten Van Deventer, Zeeland. 514 Beekman, Geschiedkundige atlas. Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300, blad Zeeland in 1300 (schaal 1 : 200.000); Beekman, [Toelichting bij:] Geschiedkundige atlas. Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300, dl. 3. 515 Beekman, Kop, 69-72. 516 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 125-128; Gottschalk, Aspecten historische geografie, 9-14. 517 Koeman, Geschiedenis kartografie, 85; Beekman, Kop, 116-117, 131-134. 518 Gottschalk, Stormvloeden, dl. 2, 631. 519 De Klerk, Een gevecht, 206. 520 Henderikx, Waterstaat, 155-157. 521 Van Empel, Pieters, Zeeland, dl. 1, 23. 522 Van Haperen, Een wereld, 124-125.
523 De Klerk, Een gevecht, 205-206. 524 Van Mieris, Groot charterboek, dl. 3, 126; Smallegange, Cronyk, 207; De Schepper, Orisant, 21-22, 66-76; Fokker, Anne met de gesp, 290-291. 525 Beekman, Kop, 53-59. 526 Beekman, Kop, 91-97. 527 Leenders, Interactie, 143-160. 528 Leenders, Schilderij Darinkdelven, 21-34. 529 Dekker, Zuid-Beveland, 138-149. 530 Dekker, Zuid-Beveland, 162 noot 92. 531 Dekker, Baetens, Geld, 31. 532 C. Hollestelle, Kaerte van Zuijtbevelandt beoosten de Yersek-Ee vóór den jare 1530, Tholen 1897, zi, dl. 1, nr. 436. 533 Huizinga, Scaldemariland, 563-566. 534 Beekman, Kop, 189-190. 535 Schönfeld, Waternamen, 85-86. 536 Van Cruyningen, Boerderijbouw, 31-36. 537 Dekker, Tussen twee vloeden, 608. 538 Koolen, Vier stormvloeden, 319-328. 539 Wilderom, De Bruin, Afsluitdammen, tabellen. 540 Beenhakker, Zeeuwse kleilandschap, 13. 541 Dekker, Zuid-Beveland, 312-313. 542 Dekker, Zuid-Beveland, 218-225; Baars, Bedijking Deltagebied, 520-522. 543 Wilderom, De Bruin, Afsluitdammen, dl. 1, Noord-Beveland, 37-38. 544 Vierlingh, Tractaet, vii-lviii. 545 Baars, Bedijking Deltagebied, 522-525. 546 Baars, Bedijkingsdeskundigen, 17-20. 547 Beenhakker, Zeeuwse kleilandschap, 47-49. 548 De Klerk, Voorstraatdorp Colijnsplaat, 7-15. 549 Dekker, Baetens, Geld, 42-54, 58; Dekker, Tussen twee vloeden, 615; De Kraker, Westerschelde als bedreiging, 12. 550 Vierlingh, Tractaet, 331-332. 551 Koeman, Visser, Stadplattegronden, map 7, Reimerswaal, aftekening minuut. 552 Dekker, Tussen twee vloeden, 619-621. 553 Fokker, Anne met de gesp, 147. 554 Fokker, Anne met de gesp, 177. 555 Gottschalk, Middeleeuwse Braakman, 187-191. 556 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 2, 20-22, 41-45. 557 De Kraker, Landschap uit balans, 145-158. 558 Wilderom, De Bruin, Afsluitdammen, tabellen. 559 Van Cruyningen, Boerderijbouw, 36. 560 Ovaa, Moernering, 5. 561 De Klerk, Tuin in het water, 157-158. 562 Op de ‘Hofferuskaart’ van Schouwen uit 1540 zijn in de duinen benoemde valleien getekend en tevens de Noordkaap en de Zuidkaap als waarschuwingsteken voor de scheepvaart. 563 Priester, Verdwenen akkers, 8-9. 564 De Klerk, Ploegens en maaiens, 8-24. 565 Beekman, Kop, 242-244.
Bij hoofdstuk 16 566 Zeeuws Archief, Middelburg, Rek. bo, inv. nr. 122, fol. 184v-185r. 567 Dekker, Zuid-Beveland, 40-42, 318; ’t Hooft, Dorpen, 19-29, 36-39; De
Klerk, Dorpen, 93-94, 113-114, 131. 568 Dekker, Wemeldinge, 150; Dekker, Baetens, Geld, 31-32. 569 za, Rek. bo, inv. nr. 348, fol. 2r-17r. 570 za, Rek. bo, inv. nr. 348, fol. 17v-18v. 571 Stabel, Dwarfs, 4-5; Henderikx, Graaf, 61. 572 Stabel, Dwarfs, 262-269. 573 Stabel, Dwarfs, 38; Sneller, Walcheren, 10-24; Sigmond, Zeehavens, 19-26. 574 Sandberg, Overzetveren, 170-173, 177-178; Dekker, Wemeldinge, 136-137. 575 Gottschalk, Vier Ambachten, 551; Brand, Hulst, 34-36, 56-57; Wesseling, Axel, 80-75; Henderikx, Veere, 109-115; Dekker, Landstede, 107-110, 206. 576 Van Bavel, Manors, 278-280; Van Werveke, Famine, 4-15; Blockmans e.a., Crisis, 42-45, 56-60. 577 De Boer, Op weg, 32; Blockmans, Prevenier, Bourgondiërs, 174; Priester, Landbouw, 481. 578 Prevenier, Démographie, 263, 269-270. 579 Van Boxhorn, Chroniick, dl. 2, 138, 142; Blockmans, Plague, 838, 845, 851-854. 580 Van Bavel, Manors, 280; Blockmans, Prevenier, Bourgondiërs, 174; vgl. Verhulst, Histoire, 91-94. 581 Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 1, 138-139, 258; Unger, Bronnen, dl. 2, 384; Dekker, Landstede, 255-256; Blockmans, Plague, 860-861; MaarschalkerweerdDechamps, Maarschalkerweerd, Obituarium, 196-197. 582 Wesseling, Axel, 21; Brand, Hulst, 54-56; Gottschalk, Vier Ambachten, 476, 552. 583 Stabel, Dwarfs, 116-117, 134-135. 584 Van Bavel, Manors, 281; Blockmans, Prevenier, Bourgondiërs, 174; Stein, Officers, 190; Blockmans e.a., Crisis, 43-51. 585 Bronnen: Blom, Demografie, 4, 8; Brand, Hulst, 28; Dekker, Landstede, 295-296; Groenveld, Vermaere, Zeeland, 136; Lourens, Lucassen, Inwonertallen, 90-99; Neele, Veere, 21-28; Prevenier, Démographie, 263-264; Rooze-Stouthamer, Opmaat, 20; Sosson, Villes, 175-176; Stabel, Stad, 20-21; Stabel, Dwarfs, 38; za, Rek. bo, inv. nr. 1778. 586 Stabel, Stad, 19-21; Gottschalk, Vier Ambachten, 217-219. 587 Stabel, Dwarfs, 29-30, 35, 263, 265, 268; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 40-55, 130-138; dl. 2, 119-122; Sosson, Villes, 176, 184. 588 Blockmans e.a., Crisis, 51. 589 Van Mieris, Charterboek, dl. 4, 20; Bos-Rops, Graven, 369. 590 Unger, Westendorp, Steden, dl. 3, 10-13; Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 80-82; Cau, Bijzonderheden, 63-65; Sigmond, Zeehavens, 26; za, Rek. bo, inv. nr. 1778. 591 Dekker, Baetens, Geld, 249-259. 592 Sigmond, Zeehavens, 19-31; Groenveld, Vermaere, Zeeland, 136. 593 Dekker, Landstede, 298. 594 Unger, Bronnen, dl. 1, 685; dl. 2, 17; Heerebout, Poortersboek, dl. 2, c-c1; Boone, Vreemdeling, 42-58.
N O T E N PA G I N A 177 T O T 217
120126_p345_388.indd 351
351
24-07-12 14:19
595 Nicholas, Town, 235-249; Verbeemen, Buitenpoorterij, 86-88, 201; Unger, Bronnen, dl. 1, 40, 43; dl. 2, 321; Heerebout, Poortersboek, dl. 2, C1. 596 Stabel, Stad, 31-34. 597 De grafiek is gebaseerd op: Heerebout, Poortersboek; Unger, Bijdrage, 491. 598 Unger, Bijdrage, 486-487 en bijlage. 599 De tabel is gebaseerd op: Unger, Bijdrage, 491. 600 Unger, Bijdrage, 488; Heerebout, Poortersboek, dl. 3, 20, 25, 57-58; Dekker, Landstede, 298-300; Blockmans e.a., Crisis, 52-56. 601 Dekker, Kapittel, 13; za, Rek. bo, inv. nr. 1778. 602 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 2, 48-50, 116; Gottschalk, Vier Ambachten, 524-526. 603 Soens, Spade, 83-84, 104; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl.2, 253-254; Verhulst, Histoire, 96-97. 604 Van Bavel, Manors, 246-247, 284-287. 605 Fruin, Keuren, 117-118; Dekker, Wemeldinge, 160-162; Dekker, Kapittel, 13. 606 Soens, Spade, 263-265; Van Bavel, Manors, 243-244. 607 Dekker, Zuid-Beveland, 470-485; Van Steensel, Edelen, 98. 608 Henderikx, Markizaat, 69-81; Van Steensel, Edelen, 88-92. 609 Van Steensel, Edelen, 97, 175; Buylaert, Edelen, 44-51; Buylaert, De Baenst, 203-239. 610 Dekker, Landstede, 335-346; Van Steensel, Edelen, 181-185. 611 Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 1, 22-32; Dekker, Landstede, 334-342; Blockmans e.a., Crisis, 64-70; Van Bavel, Manors, 256-258. 612 Sneller, Walcheren, 62-65; Fagel, Wereld, 114-118. 613 Van Bavel, Revolts, 254-255, 265; TeBrake, Plague, 52-60, 71-80, 92, 117-125; Gottschalk, Westelijk ZeeuwsVlaanderen, dl. 1, 133-134; Gottschalk, Vier Ambachten, 268-269. 614 Van Steensel, Edelen, 184-185. 615 De Stoppelaar, Inventaris, nrs. 209, 628. 616 Hoppenbrouwers, Meentocht, 132-135. 617 Wijffels, Rekening, 10-14; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl.1, 134. 618 Boone, Prak, Rulers, 99-113, 128-129; Dumolyn, Haemers, Rebellion, 376-382. 619 De Cuyper, Opstand, 152-154; Gottschalk, Vier Ambachten, 348-349; Wesseling, Axel, 19-22; Brand, Hulst, 18-19. 620 Dumolyn, Opstand, 240-243, 305-313, 318-322; Sicking, Zeemacht, 51-52. 621 Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 216. 622 Janse, Partijen, 94; Brokken, Twisten, 289-294; Glaudemans, Wrake, 146; Stein, Stände, 218-229. 623 Waale, Arkelse Oorlog, 128, 246; Dekker, Landstede, 153, 169-170; Blockmans, Vete, 32. 624 Van Gent, Saken, 98-99, 113-116; Smit, Kroniek, 30-34; Van Steensel, Edelen, 304-305.
352
120126_p345_388.indd 352
625 Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Stadsarchief Zierikzee, inv. nr. 117, fol. 156r-159v; Uil, Regesten, 240; Van Boxhorn, Chroniick, dl. 2, 333; Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 75-80.
Bij hoofdstuk 17 626 Met dank aan Marie-Charlotte Le Bailly en Hans Smit voor het leveren van gegevens betreffende de Staten van Zeeland. Van Empel, Pieters, Zeeland, dl. 1, 2, 4; dl. 2, 363; Le Bailly, Recht, 45; Lemmink, Staten, 97-98; Jansen, Holland, Zeeland, 305-307. 627 De Graaf, Oorlog, 208; KossmannPutto, Bestuur, 40. 628 Jansen, Holland, Zeeland, 305; Vandermaesen, Henegouwen, 442; De Graaf, Oorlog, 166, 179-180, 185-199; Sabbe, Vijandelijkheden, 253-254, 266-269, 281-295. 629 Dekker, Zuid-Beveland, 395, 441; Gosses, Rechterlijke organisatie, 239-242; Rooze-Stouthamer, Hervorming, 16, 22, 131, 170-172, 243, 292. In 1324 volgens Kossmann-Putto, Bestuur, 41. 630 Vandermaesen, Henegouwen, 443; Smit, Vorst, 14; Jansen, Holland, Zeeland, 306; Burgers, Raad Willem III, 120, 128, 140. 631 Smit, Vorst, 110; Brokken, Ontstaan, 17-18; Jansen, Holland, Zeeland, 308309; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 432. 632 Brokken, Ontstaan, 182, 207-208, 257259. 633 Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 434; Smit, Vorst, 126. 634 Brokken, Ontstaan, 146-148. 635 Waller Zeper, Jan, 361, 496; Jansen, Holland, Zeeland, 310; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 435. 636 Brokken, Ontstaan, 122. 637 Jansen, Holland, Zeeland, 311-312. 638 Jansen, Holland, Zeeland, 312-313; Blockmans, Metropolen, 387; Smit, Vorst, 62. 639 Smit, Vorst, 41-43, 62-63, 189; Glaudemans, Wrake wille, 28; Lasonder, Bijdrage,109. 640 Henderikx, Bedelordekloosters, 91, noot 153; Smit, Vorst, 89, 93, 97, 141-143, 147-148, 198, 385-387, 400, 493. 641 Lemmink, Staten, 71-72; Henderikx, Norbertijner abdij, 59-60; Van Steensel, Edelen, 203. 642 Janse, Pion, 238-239, 244-245. Damen, Staat, 172. 643 Blockmans, Metropolen, 361, 362, 366. 644 Zie de analyse van Janse, Pion, hoofdstukken 12 en 13; Lemmink, Staten, 97; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 23-25; Stein, Affaire, 20-22. 645 Smit, Vorst, 22-23, 41-42; Lemmink, Ontstaan, 101; Le Bailly, Recht, 44. 646 Blockmans, Metropolen, 456. 647 Lemmink, Staten, 99-100; Le Bailly, Recht, 86; Damen, Staat, 39-43. 648 Blockmans, Metropolen, 462.
649 Burgers e.a., Dagvaarten; Vergelijk Dekker, Landstede, 173. 650 Lemmink, Staten, 100-111; Sicking, Lösung, 44. 651 Le Bailly, Recht, 46-47, 218-219, 236, 262-268; Lasonder, Bijdrage, 6-7, 31-33, 66-68; Glaudemans, Wrake, 28-30; Lemmink, Staten, 138; Smit, Vorst, 44; Henderikx, Norbertijner abdij, 61. 652 Kokken, Steden, 35. 653 Kokken, Steden, 113, 120-122; Lemmink, Staten, 109-116; Dekker, Landstede, 172; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 39. 654 Blockmans, Metropolen, 539-542; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 41-42, 273; Dekker, Landstede, 172; Van Steensel, Edelen, belastingheffing, 190. 655 Cools, Mannen, 160-161; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 31, 56, 65, 89-90, 168169, 279; Sicking, Veere, 40-42. 656 Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 114-115. 657 Blockmans, Metropolen, 512, 516; Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 36, 155-157. Voor de Zeeuwse leden: Fruin, Keuren Zeeland, 150; Damen, Staat, 210-213. 658 Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 98-99, 454-455. 659 Jongkees, Groot Privilege, 164, 228-232; Gosses, Rechterlijke organisatie, 11, 196, 231 e.v., 243, 258, 260. Zie ook Lemmink, Staten, 132 e.v.; Blockmans, Metropolen, 522, 531. 660 Van Gent, ‘Pertijelike saken’, 153, 158, 169, 188-189, 207-208, 212, 217-218, 223-234, 456- 457. 661 Sicking, Zeemacht, 38-40, 59; Henderikx, Markizaat, 85-86. 662 Blockmans, Metropolen, 593-594; Sicking, Zeemacht, 157-159, 185-186, 282 n.50. 663 Sicking, Neptune, 370-371, 376, 407-419, 436; Sicking, Frontière, 72-74. 664 Henderikx, Norbertijner abdij, 60; Dekker, Landstede, 171-172, 174. 665 Sicking, Veere, 54-55; Sicking, Neptune, 365-366; Henderikx, Norbertijner abdij, 31; Lemmink, Staten, 155;Ter Braake, Recht, 333-337. 666 Roosens, Defensiepolitiek; Martens, Militaire architectuur.
Bij hoofdstuk 18 667 De Blecourt, Heerlijkheden, 72-73; Fossier, Seigneurs, 13-22. 668 Dekker, Zuid-Beveland, 394, 396-397. 669 Dekker, Zuid-Beveland, 468, 475. 670 Fruin, Leenregisters, 9-20; Van Steensel, Edelen, 116-124. 671 Fruin, Keuren, 117-118; Dekker, ZuidBeveland, 404-414, 420. 672 Fruin, Keuren, 119-121; Fruin, Zeeland, 44-45; Bos-Rops e.a., Holland, 346-348. 673 Van Steensel, Edelen, 161-166; vgl. Thoen, Landbouwekonomie, dl. 1, 410-417. 674 Van Steensel, Edelen, belastingheffing, 183. 675 Dekker, Zuid-Beveland, 403-404; Gosses, Rechterlijke organisatie, 222-228; Le Bailly, Recht, 44-45.
676 De Blecourt, Heerlijkheden, 74; Le Bailly, Recht, 34, 45; Fruin, Zeeland, 105, 107, 112-114; Uil, Regesten, reg. 90 en 160; Van Mieris, Charterboek, dl. 4, 88; Van Hoof e.a., Archieven, 87-88. 677 Lasonder, Vierschaar, 78, 87; Unger, Keuren, 117-118; Cox, Repertorium stadsrechten, 151, 208. 678 Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 543, 672-673; Dekker, Landstede, 126, 131-133; Zeeuws Archief, Middelburg, Aanwinsten, inv. nr. 1971.18; Unger, Ambachtskeur, 182-185. 679 Hoppenbrouwers, Heusden, 507-510; Blok, Opmerkingen, 243-249. 680 Dekker, Zuid-Beveland, 419-422; Dekker, Wemeldinge, 151, 160-161. 681 Van Steensel, Edelen, 164-165; Dekker, Kapittel, 68-70. 682 Fruin, Keuren, 202; Dekker, Wemeldinge, 151, 153-154; Maarschalkerweerd-Dechamps, Maarschalkerweerd, Obituarium, 197-198. 683 Unger, Bronnen, dl. 1, 551-552; Dekker, Wemeldinge, 167; Lepoeter, e.a., Allemaal Zorro’s, 15. 684 Van Dixhoorn, Lustige geesten, 46, 50-51, 101. 685 Dekker, Zuid-Beveland, 368-375; Priester, Campen, 65-70. 686 Zeeuws Archief, Middelburg, Archief Prelaat en edelen, inv. nr. 204; Fruin, Archief prelaat, 10. 687 Augustyn, Vier Ambachten, 453; Bastien, Autonomie, 537-541. 688 Huys, Brugse Vrije, 462, 465; Fruin, Zeeland, 124-128, 136-137. 689 Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 88-89, 93; Stabel, Dwarfs, 84-88; Augustyn, Vier Ambachten, 454-455; Huys, Brugse Vrije, 465, 467, 470-472; De Kraker, Vier Ambachten, 545-554. 690 Maddens, Parochies, 535-538; Mertens, Heerlijkheden, 552-555; Bastien, Baljuwsambt, 58-82. 691 Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 96-97, 128-129. 692 Buylaert, Adel, 117, 120-121, 125, 135. 693 Adriaanse, Geslacht, 38; Gottschalk, Vier Ambachten, 264, 270, 288, 499; Van Rompaey, Baljuwsambt, 259-260, 517; Van Steensel, Edelen, 190-191. 694 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 2, 150-154; Soens, Spade, 227-232. 695 Dekker, Zuid-Beveland, 506-507, 514-520; Dekker, Vertegenwoordiging, 348-350. 696 Dekker, Zuid-Beveland, 521-537, 552-557; Dekker, Vertegenwoordiging, 353-357; Henderikx, Waterstaat, 148152, 157-161. 697 Kool-Blokland, Rand, 19-26, 35-36, 42-44; Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 62, 69; Van Visvliet, Inventaris, nr. 2319; Cau, Bijzonderheden, 60. 698 Dekker, Vertegenwoordiging, 361367; Dekker, Zuid-Beveland, 566-577; Henderikx, Waterstaat, 152-157, 162. 699 Priester, Besturen, 41-48; Fokker, Bestuur, 32-39; Cau, Bijzonderheden,
N O T E N PA G I N A 217 T O T 251
24-07-12 14:19
56-57; Kool-Blokland, Rand, 26. 700 Vandermaesen, Huys, Polders, 597-598; Soens, Spade, 25-26. 701 Soens, Spade, 51, 53, 333-336. 702 Gottschalk, Vier Ambachten, 110-111, 498; Bastien, Autonomie, 536-538. 703 Gottschalk, Vier Ambachten, 542-543; De Kraker, Waterschapsorganisatie, 21-23, 44-45; De Kraker, Reconstructie, 18. 704 Timmer, Profeet, 58-62; Leupen, Philip of Leyden, 226-228. 705 Soens, Spade, 265-269, 276-278; De Kraker, Landschap, 293-296, 315-316; Dekker, Baetens, Geld, 33-35, 219-225. 706 Stabel, Dwarfs, 4-5; Henderikx, Graaf, 61. 707 Kruisheer, Stadsrechtoorkonden, 275-304; Dekker, Landstede, 74-78, 131-132; Cappon, Van Engen, Brouwershaven, 6-18. 708 Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 409-413. 709 Fruin, Zeeland, 23; Kokken, Steden, 32-35; Stabel, Dwarfs, 90-93. 710 Van Mieris, Charterboek, dl. 4, 311; Back e.a., Cartularium, nr. 59; Henderikx, Markizaat, 78-80; Cox, Repertorium, 208. 711 Cornelis, Philippine, 10-14. 712 Cox, Repertorium; vgl. Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 26; Henderikx, Land, 108. 713 Van Uytven, Stadsgeschiedenis, 222-241. 714 Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 1, 16-17; Fruin, Zeeland, 66-68; Unger, Bronnen, dl. 1, 108-109. 715 Fruin, Zeeland, 100; Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 3, 3; De Vos, Vroedschap, xxiv, xxviii-xxxvi. 716 Brand, Hulst, 16-17; Stabel, Schepenen, 4-5; voor Aardenburg: De Melker, Ontwikkeling, 110, 119, 131-149. 717 Dekker, Landstede, 126, 207, 215-216. 718 Van Steensel, Edelen, 181-185. 719 Unger, Bronnen, dl. 1, 40; De Stoppelaar, Inventaris, nr. 531. 720 Zeeuws Archief, Rek. bo, inv. nr. 876, fol. 76r-80r; Unger, Bronnen, dl. 1, 59-62. 721 Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 19, 23-24, 28; Unger, Bronnen, dl. 1, 29-30. 722 Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 865. 723 Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 72-81. 724 Dekker, Landstede, 161-165. 725 Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 51-56, 61. 726 Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 89-106; De Vos, Vroedschap, XXXI. 727 Unger, Regeering, 7-10; De Stoppelaar, Inventaris, nr. 461; Unger, Bronnen, dl. 1, 412-417. 728 Van Waarden-Koets, Domburg, 23-26; Van Steensel, Edelen, 321-322. 729 Unger, Regeering, 11-14; De Stoppelaar, Inventaris, nrs. 1102, 1103, 1217, 1227; Unger, Bronnen, dl. 1, 70-85. 730 Stabel, Schepenen, 20-21; Fruin, Archief Reimerswaal, reg. 49; Van Uytven, Stadsgeschiedenis, 233-239; Prak, Politics, 85, 89.
731 Damen, Staat, 376-382; Dumolyn, Staatsvorming, 40-41. 732 Vaughan, Charles, 40; Boone, Destroying, 1-33. 733 Bos-Rops e.a., Holland, 342. 734 Van Gent, ‘Pertyelike saken’, 288; Wijffels, Steden, 269; Fruin, Archief Reimerswaal, reg. 75. 735 Dekker, Landstede, 209. 736 Le Bailly, Recht, 44; Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 21-22. 737 Fruin, Archief Reimerswaal, reg. 10. 738 Dekker, Landstede, 283-293. 739 Bos-Rops e.a., Holland, 348; Le Bailly, Recht, 45-47. 740 Unger, Bronnen, dl. 1, 51-57; dl. 2, 366367; Van Visvliet, Inventaris, nr. 1788. 741 Dekker, Landstede, 211. 742 Unger, Bronnen, dl. 2, xi-xii, 5, 8-9; Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 50-51, 90, 97. 743 Brand, Hulst, 29-33; Unger, Bronnen, dl. 2, 608; Dekker, Landstede, 222-232. 744 Wijffels, Rekening, 29; Van Driel, Marsilje, Rekeningen, 106; Unger, Bronnen, dl. 2, 522; Stabel, Stedelijke financiën, 685-694. 745 Prins, Faillissement. 746 Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 2, 74; Dekker, Landstede, 210. 747 Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 3, 307-314. 748 Dekker, Landstede, 219-220; De Stoppelaar, Inventaris, nr. 561. 749 Carasso-Kok, Scut, 17-30; Jolles, Schuttersgilden; Wesseling, Axel, 47; Dekker, Landstede, 325-335; Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 2, 103-105; dl. 3, 349-351; Unger, Archieven gilden, 9-10; Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 859. 750 Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 457-458; Dekker, Landstede, 267. 751 De Stoppelaar, Inventaris, nr. 357. 752 Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 2, 76; Dekker, Landstede, 250-254; Wesseling, Axel, 57. 753 Dekker, Landstede, 211, 304. 754 De Stoppelaar, Inventaris, 981-982. 755 Unger, Bronnen, dl. 3, 3-4, 9; Unger, Archieven gilden, 4-5; Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 809; Dekker, Landstede, 301-303. 756 Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 89. 757 Unger, Bronnen, dl. 3, 64. 758 Lis, Soly, Guilds, 1-2, 12-13, 20-25; Dekker, Landstede, 301, 305-307. 759 Van Bavel, Manors, 304-313; Remmerswaal, Gilden. 760 Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 1, 313; Unger, Bronnen, dl. 2, 385, 392. 761 Dekker, Landstede, 498-501; Brand, Hulst, 27, 111-112; Wesseling, Axel, 30; De Stoppelaar, Inventaris, nr. 1144. 762 Kool-Blokland, Godshuizen, 13-18, 28, 46-56, 65-67; Brand, Hulst, 27-28; Dekker, Landstede, 501-503; De Vries, Aardenburg. 763 Unger, Bronnen, dl. 1, 511-515; Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 3, 308; Dekker, Landstede, 261-264; Noorlander-
van der Lee, Stadsrekening, 80, 89; Hoorn, Medici, 48-55, 66-69; Kesteloo, Leprozen, 146-144. 764 Van Mieris, Charterboek, dl. 3, 328; Fruin, Archief Reimerswaal, reg. nr. 100. 765 Van Buuren, Stadsschool, 221-238; Post, Scholen, 35-42, 45-48, 70-71, 83, 113-114; De Stoppelaar, Inventaris, nr. 341; Unger, Bronnen, dl. 1, 119; dl. 2, 147, 149; Dekker, Landstede, 528-531; Fortgens, Latijnse scholen. 766 Unger, Godshuizen, nr. 730; Unger, Bronnen, dl.1, 527; Brand, Hulst, 111.
Bij hoofdstuk 19 767 De Boer, Florerend, 128-131, 147; Stabel, Stad, 112-116; Sosson, Villes, 172-174, 184. 768 Van Bavel, Hoppenbrouwers, Landholding, 15-16, 24-25. 769 Dekker, Sint-Baaf, 63-64, 73-75. 770 Zondervan, Bede, 15-17. 771 Van Steensel, Edelen, 136-142. 772 Van Bavel, Structures, 134-140, 145. 773 Van Steensel, Edelen, 138; Unger, Bronnen, dl. 2, nrs. 45, 46, 51, 52. 774 Dekker, Baetens, Geld, 220-223. 775 Gottschalk, Vier Ambachten, 285-295, 492-497; Soens, Spade, 96, 99; De Kraker, Landschap, 268, 294-295. 776 Dekker, Kruisheer, Rekening, 294-295; Dekker, Zuid-Beveland, 191-200, 387-388, 425-426; Dekker, Wemeldinge, 118. 777 Soens, Spade, 85, 88, 103-105, 200-201. 778 Henderikx, Norbertijner abdij, 44-48. 779 Dekker, Wemeldinge, 160-161; Dekker, Vertegenwoordiging, 365-366. 780 Van Bavel, Manors, 171-173. 781 Cau, Bijzonderheden, 53. 782 Van Steensel, Edelen, 109-116. 783 Thoen, Birth, 86; Van Bavel, Manors, 325-338; Blockmans, Expansion, 43, 48, 57; Verhulst, Histoire rurale, 118-130. 784 Guicciardini, Beschryvinghe, 266. 785 Kesteloo, Stadsrekeningen, dl. 2, 151; Unger, Bronnen, dl. 2, 392; De Stoppelaar, Inventaris, nr. 1943; Boerendonk, Landbouw, 45-47; vgl. Thoen, Landbouw, 9-10. 786 Gottschalk, Vier Ambachten, 255, 505-506. 787 Mertens, Landbouweconomie, 57-63; Hoppenbrouwers, Production, 101-106; Mertens, Landbouw, 23-28. 788 Alberts, Jansen, Welvaart, 116, 152, 169-170; Priester, Landbouw, 39-41; vgl. Mertens, Landbouweconomie, 87-118; Slootmans, Koudemarkten, dl. 3, 1328-1339; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 2, 253. 789 Van Boxhorn, Chroniick, dl. 1, 21-22. 790 Wiskerke, Meekrapbedrijf; Van der Poel, Meekrap; Boerendonk, Landbouw, 90-135. 791 Dekker, Landstede, 352-357; Priester, Landbouw, 323-324, 328; Slootmans, Reimerswaal, 89-97; Asaert, Kleurstoffen, 390-393; Slootmans, Koudemarkten, dl. 1, 398-399.
792 Guicciardini, Beschryvinghe, 266. 793 Dekker, Moernering, 60-61; Van Dam, Middeleeuwse bedrijven, 85-91. 794 Van der Wee, Groei, 19-24; Dekker, Moernering, 64-65; Dekker, Landstede, 124-125; Van Dam, Bedrijven, 92-94; Slootmans, Reimerswaal, 86-89; Mertens, Biervliet, 105-113. 795 Gottschalk, Vier Ambachten, 278-284, 438-440, 484-485; Augustyn, Moermeester, 576-581; Nicholas, Town, 289-293. 796 Dekker, Wemeldinge, 162-163; Mertens, Landbouweconomie, 82-83; Boerendonk, Landbouw, 136-139; Glaudemans, Wrake, 204. 797 Dekker, Kapittel, 9-13; Dekker, Landstede, 119-126, 132-133; Boerendonk, Landbouw, 30-31, 38-39; Unger, Brewing, 4-5, 7, 25. 798 Degryse, Haringvisserij, 89-91; Sicking, Zeemacht, 74-76; Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 688; dl. 3, 560-563. 799 Soens, Spade, 152-153; Van Bavel, Manors, 208-209. 800 Verhulst, Histoire rurale, 216. 801 Van Bavel, Manors, 244-251, 365-371, 373. 802 Gottschalk, Vier Ambachten, 238, 268; Nicholas, Town, 86-88, 114. 803 Bezemer, De Blécourt, Rechtsbronnen, 14-15; Van Mieris, Charterboek, dl. 2, 856-857; Stoppelaar, Inventaris, 982. 804 Dekker, Landstede, 347-348; Wijffels, Steden, 276-281; Van Steensel, Edelen, 155. 805 Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 1, 20-21; Unger, Bronnen, dl. 1, nrs. 652-664; Sicking, La llave, 405-416.
Bij hoofdstuk 20 806 Kooij, Het format, 294; Hohenberg, Urban Europe, 47-73; Nicholas, Urban Europe, vii. 807 Henderikx, Havenplaatsen, 74; De Boer, Op weg, 38. 808 Dekker, Landstede, 379-380. 809 Dekker, Baetens, Geld in het water, 249-259. 810 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl 1, 44, 110-115, 160. 811 Unger, Archieven gilden; Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 3, 13; za, Archief stad Veere, inv. 311, fol. 122v; Van der Horst, Kerkelijk Veere; Dekker, Landstede, 301-325; Ridder, Vlissingen ambachtsgilden, 32-33. 812 za, Archief stad Veere, inv. nr. 1697. 813 Reygersberch, Cronycke. 814 Van Uytven, De triomf, 249-250. 815 Bavel, Manors, 364-366; Gelderblom, Decline of Fairs, 199-203; Masschaele, Economic Takeoff, 89-110; Blockmans, Economic expansion, 41-58. 816 Van Uytven, Goede steden, 121-123. 817 Unger, Bronnen, dl. 3, 4, 55-57, 71-73; Fruin, Reimerswaal, 20-23, 61-67; Jutten, Keuren, 96-100; Dekker, Landstede, 111-113, 315-317.
N O T E N PA G I N A 252 T O T 280
120126_p345_388.indd 353
353
24-07-12 14:19
818 Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 1, 32. 819 Dekker, Landstede, 350-351. 820 Unger, Brewing, 1-7. 821 za, Archief stad Veere, inv. 311, fol. 138. 822 Unger, Bronnen, dl. 3, 210-211; Dekker, Landstede, 322; Timmer, Delftsch bier, 562-569. 823 Neele, Veere en de wereld, 61. 824 Unger, Bronnen, dl. 3, 465-466; Wijffels, Zeeuwse steden, 276-277. 825 Unger, Beer, 93-96. 826 Unger, Brewing, 1; Unger, History of brewing, 67, 166; Unger, Beer, 96, 167-168. 827 Ibelings, Schuiten, 134; Van Loenen, Haarlemsche brouwindustrie. 828 Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 4, 29. 829 Dekker, Landstede, 419-423; Boerendonk, Zeeuwschen Landbouw, 34-55. 830 Dekker, Moernering, 60, 64; Van Dam, Middeleeuwse bedrijven, 85-86, 93-94; Leenders, Venen, 67. 831 Van Dam, Middeleeuwse bedrijven, 86; De Kraker, Zoutproductie, 84-100. 832 Van der Wee, Groei, 19-24; Dekker, Moernering, 64-65; Dekker, Landstede, 124-125; Van Dam, Middeleeuwse bedrijven, 92-94; Slootmans, Reimerswaal, 86-89; Mertens, Biervliet, 105-113. 833 Dekker, Baetens, Geld, 40-41; Dekker, Moernering, 65-66. 834 Van der Wee, Haring-industrie, 18-27; Dekker, Landstede, 361-362. 835 Leenders, Middeleeuws zout; Dekker, Landstede, 357-379. 836 Sicking, Neptune, 132-142; Van Vliet, Vissers, 35; Van der Wee, Handelsbetrekkingen, 270-279; Danhieux, Visserij, 282. 837 za, Archief heren van Veere, inv. 200, 201a en 201b. 838 Danhieux, Visserij, 282; Doorman, Haringkaken; Degryse, Begin haringkaken; Degryse, Nog begin haringkaken. 839 Van Vliet, Vissers, 28-31, 39-47. 840 Unger, Dutch shipbuilding, 2-3, 119171; Unger, Rise, 249-268, 308-320; Dekker, Landstede, 430-434; De Waard, Rand, 142; Neele, Veere, 29-31. 841 Blockmans, Metropolen, 230-295, 532-587. 842 Unger, Tol, 151-156. 843 Blockmans, Metropolen, 252. 844 Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 1, 129-138, 196-199; dl. 2, 51-64, 110-115; Gottschalk, Vier Ambachten, 217, 271, 344-348, 537-538. 845 Nicholas, Town and countryside, 117-122; Murray, Bruges, 28-38. 846 Bolton, Antwerp replace Bruges. 847 Lesger, Rise, 40; Unger, Bronnen, dl. 3, 818-825. 848 Guicciardini, Beschryvinghe, 278. 849 Unger, Bronnen, dl., 3, 818-825. 850 za, Rek. bo, inv. 704-715; Enthoven, Zeeland, 397.
354
120126_p345_388.indd 354
851 Goris, Étude, 329-334. 852 Goris, Étude, 335. 853 Sigmond, Zeehavens, 28-29; Meilink, Gegevens, 270; Unger, Middelburg als handelsstad, 40-43; Unger, Bronnen, dl. 3, 597-609. 854 Van Bavel, Manors, 225-226. 855 Neele, Veere, 93. 856 Fagel, Spaanse kooplieden; Enthoven, Zeeland, 16. 857 Enthoven, Zeeland, 5; Unger, Middelburg als handelsstad, 61-67. 858 Unger, Bronnen, dl. 3, 826. 859 Slootmans, Paas- en Koudemarkten, dl. 3, 286-287. 860 Neele, Veere, 50-77; 105-108. 861 Neele, Veere, 100-104. 862 Unger, Middelburg als handelsstad, 118. 863 Neele, Veere, 105-106. 864 Unger, Bronnen, dl. 2, 560-670; za, raze, inv. 358-362. 865 Sicking, Le paradox de l’accès, 244-245. 866 Sicking, Neptune, 49-52, 225-230. 867 Polderman, Blom, Veere, 22. 868 Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 2, 4. 869 Sneller, Walcheren, 72-75. 870 za, Archief heren van Veere, inv. 57. 871 Unger, Middelburg als handelsstad, 131-132. 872 Unger, Tol, ix-xiii; Sneller, Walcheren, 21-24. 873 Wijffels, Flanders, 213-232; Maes, Arresten, 167-188; Doeleman, Zeggenschap, 23-27; Meijers, Des graven stroom, 109-116. 874 Wijffels, Ius Commune, 289-317; Wijffels, Wine imports, 321-353. 875 Westendorp Boerma, Zierikzee, 20-31.
Bij hoofdstuk 21 876 Joosting, Muller, Bronnen, dl. 2, 159, 170; Gottschalk, Westelijk ZeeuwsVlaanderen, dl. 1, 129; dl. 2, 81-82; Back e.a., Cartularium, 48-52; Janssen, Van Dale, Stichting, 87-96; Dekker, ZuidBeveland, 356, waar ook nog andere late parochiestichtingen worden vermeld. 877 Goldschmitz-Wielinga e.a., Verdronken kerkdorpen, 49. 878 Post, Kerkgeschiedenis, dl. 1, 325 e.v.; Römer, Geschiedkundig overzigt, 142; Koorn, Begijnhoven, 30; De Vos, Voormalige kloosters, 16. 879 Koorn, Begijnhoven, 16-23; Simons, Cities, 133; Fredericq, Corpus, dl. 1, 178-181; Unger, Bronnen, dl. 2, 497; Dekker, Landstede, 524; Dommisse, Ambachtsheerlijkheid, 121. 880 Weiler, Volgens de norm, XVI; zie ook Van Engen, Sisters; Goudriaan, Holland, 132. 881 Goudriaan, Beweging, 59-61; Van Dijk, Hendrikman, Tabellarium, 189-210; Kohl e.a., Monasticon Windeshemense, dl. 3, 373-381. Een eeuw later maakten de stormvloeden van 1530
882
883
884
885
886
887
888
889
890
891
892 893
894
895 896
897
en 1532 een eind aan het bestaan van het klooster Maria’s Paradijs. Van Engen, Derde orde, 162; Monasticon Trajectense (www.let.vu.nl/project/ monasticon) bevat voor Zeeland nog geen volledige informatie (december 2011). Van Engen, Derde orde, 64-65, 78, 83, 281-282; Van Heel, Kapittel, (12) 350351, (13) 104-106; Janssen, Begijnhof, 323-326, 333-337; Roggen, Clarissenorde, 137. Van Engen, Niet wit, 300-304; Id., Derde orde, 69, 166; Schoengen, Monasticon Batavum, dl. 1, 90, 148, 161, 176, supplement, 115-116, 126, 143; Carnier, Communauteiten, 45; Sterken, Monastère, 1100; De Mul, Oorkondenboek, 134-135. Leupen, De kloosters, 65-66; Goudriaan, Observantie, 170-171; Dekker, Landstede, 517-520; Unger, Bronnen, dl. 1, 506-507; De Vos, Voormalige kloosters, 24. Van Engen, Derde orde, 274; Ypma, Kapittel, 48, 92-94, 86; Derks, Onze Lieve Vrouw, 43-45; De Vos, Voormalige kloosters, 27-29; Van der Sneppen, Driekoningenklooster, 565-567; Zuurdeeg, Hof, 7-8. Roggen, Clarissenorde, 133-137; Roest, Clarissen, 52; Van Dijk, Vonk, Moderne devoten, 342; Wolfs, Dominicanessenkloosters, 19-24; Koorn, Begijnhoven, 9, 29. Van Dijk, Vonk, Moderne devoten, 209-226; Dekker, Landstede, 507-508; Van den Bosch, Studiën, 110-111. Schaap, Over ‘qwaclappers’, 17-21; Brand, Minderbroeders, 16-24; De Kok, Acht eeuwen, 110-111; Janssen, Oorkonden, 81-88; Roest, Clarissen, 49-52. Schoengen, Monasticon Batavum, dl. 3, 127; Post, Kerkelijke verhoudingen, 343; Wolfs, Dominicanessenkloosters, 20; Id., Dominicanenklooster, 34; Dekker, Kruisheer, Victorinnenklooster, 56; Unger, Bronnen, dl. 1, 512; Andrews, Friars, 67; Gaens, De Grauwe, Kracht, 19, 124-125. Dekker, Landstede, 506; Koorn, Begijnhoven, 59; Wesseling, Axel, 26; Van Swigchem, Kerkgebouwen, 10. Dekker, Landstede, 513; Brand, Minderbroeders, 96 e.v. Bijsterveld, Tussen twee werelden, 170; Id., Laverend, 377, 379; Post, Kerkelijke verhoudingen, 44, 56. Kuys, Kerkelijke organisatie, 69-70; Van der Horst, Kerkelijk Veere, dl. 6, 160; Dekker, Landstede, 486; Steensma, Sporen, 12. Zie voor de dorpskerken: Grijpink, Register. Kuys, Kerkelijke organisatie, 277-280. English, Kapittel, 87-92; Diericx, Kapittel, 127-128; Rooze-Stouthamer, Hervorming, 29. Dekker, Onze-Lieve-Vrouwe-kapittel, 28-30; Dekker, Landstede, 476-480; Van Heussen, Van Rijn, Historia episcopatuum, dl. 2, Middelburg, 38;
898 899
900 901
902 903 904
905
906
907
908
909 910
911 912 913
914 915 916
917
918 919
920
Stockman, Sint-Baafskerk, 19-20; Post, Kerkelijke verhoudingen, 368. Zie bijvoorbeeld Bogaers, Aards, 181-197. Unger, Bronnen, dl. 1, 187; za, Rek. bo, 662, fol. 2; 667, fol. 3v; gasd, raze, 4345, fol. 26. Bogaers, Aards, 433, 484 e.v.; De Klerk, Processies, 86. Van Herwaarden, Middeleeuwse aflaten, 35; Brom, Bullarium, dl. 2, 73; Kok, Inventaris, 176, 207, 223. Lemmens, Pilgerbuch; Zeebout, Tvoyage. Met dank aan Katie Heyning. Post, Supplieken, 311; Brom, Dijkaflaat, 407 e.v. Gielis, Kerkelijk leven, 71. De genoemde plaatsen bij www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol. Bredero, Godsdienstig leven, 228; www.meertens.knaw.nl/bedevaart/ bol (Hengstdijk); Grijpink, Register (Walcheren), 25; Dekker, Wemeldinge, 188 e.v.; Wesseling, Axel, 44. Caspers, Eucharistische vroomheid, 64-65, 103-106; Unger, Bronnen, dl. 2, 110-111; www.meertens.knaw.nl/ bedevaart/bol (Middelburg). Hollestelle, Geschiedkundige beschrijving, 352; Van der Horst, Kerkelijk Veere, dl. 6, 177; De Klerk, Processies; www.meertens.knaw.nl/bedevaart/ bol (Aardenburg, Biervliet, Middelburg, Reimerswaal). za, Rek. bo, 150, fol. 120; Dekker, Landstede, 492; Van der Horst, Kerkelijk Veere, dl. 6, 179. Prinsen, Bestuurders, 66-69. Henderikx, Bedelordekloosters, 172-174; Gottschalk, Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, dl. 2, 96-97. Dekker, Landstede, 498-500, 468. Van Herwaarden, Medici, 131; Kool-Blokland, Zorg, 41. Juten, Slusana, 221; Ermerins, Oudheden, dl. 4, 45; De Mul, Oorkondenboek, 95 e.v.; De Vos, Voormalige kloosters, 24; Koorn, Begijnhoven, 97; Lemaitre, Soins, 180-184. Post, Scholen, 35, 45, 139. Ibidem, 86; Dekker, Wemeldinge, 198; Rooze-Stouthamer, Hervorming, 34. Van Heel, Archivalia, 408; Unger, Bronnen, dl. 1, nr. 601; Brand, Hulst, 136; Koorn, Begijnhoven, 98. De Vreese, Scriptorium, 291-296; Koorn, Begijnhoven, 95, 98; gasd, saz, 94, fol. 121; Van Dijk, Vonk, Moderne devoten, 342. Unger, Bronnen, dl. 1, 163-164, 514; Post, Kerkelijke verhoudingen, 212. De Kraker, Rol, 251-261; Henderikx, Norbertijner abdij, 44-49; Dubois, Huyghebaert, Abbaye, 391-403; Schockaert, Abten, 307-308. De Glopper-Zuijderland, Officiaal, 116-117; Fruin, Provincie Zeeland, 47-51; Uil, Strafbedevaarten; Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, 291-296; zie voor het bisdom
N O T E N PA G I N A 280 T O T 307
24-07-12 14:19
921
922 923
924 925 926 927 928
929
930
931 932
933 934 935
936
937
938 939 940 941
942
943 944 945 946 947
Doornik: Vleeschouwers-Van Melkebeek, Officialiteit; voor Luik: Bijsterveld, Organisatie. Joosting, Muller, Bronnen, dl. 3, 347-359; na Den Haag, HvH, 28, fol. 210v-212; 29, fol. 231v-233v. ara Brussel, grm, Eerste aanleg, 518; De Stoppelaar, Inventaris, 223. Van Moolenbroek, Wonderen, 261-290; gasd, raze, 3847, fol. 122v; za, Rek. bo, 240, fol. 39. Woltjer, Mout, Netherlands, 387; Meertens, Letterkundig leven, 29 e.v. Van Grol, Vonnissen; Den Hollander, Bijbelvertalingen, 15. za, Rek. bo, 239, fol. 7v; 1029, fol. 6v; 1770, ongefol.; na, acb, 59 (xviii). za, Rek. bo, 234, fol. 39v; Scribner, Anticlericalism, 147-166. Reygersberch, Chronycke; Johnston, Gilmont, L’ imprimerie, 192-194; over Luther, Oberman, Luther. Sicking, Zeemacht, 110-111; RoozeStouthamer, Hervorming, 45-50; vgl. Duke, Identities, 80. Rooze-Stouthamer, Hervorming, 50; Duke, Reformation, 79; Fredericq, Corpus, dl. 5, 158; Allen, Opus, dl. 6, 155. Rooze-Stouthamer, Hervorming, 52-53; Decavele, Eerste protestanten, 45-47. Fredericq, Corpus, dl. 4, 43-45; Duke, Identities, 102-109; Scheerder, Werking, 153-160; Goosens, Inquisitions, dl. 1, 47-71. Rooze-Stouthamer, Hervorming, 53-58; Decavele, Dageraad, 32-33. Rooze-Stouthamer, Hervorming, 59-61, 72. Van Iperen, Historische redenvoering, 87-96; Duke, Identities, 85-86; RoozeStouthamer, Hervorming, 63-68. Ibidem, 70-71; De Hoop Scheffer, Geschiedenis, 517; Decavele, Reformatie, 743; Decavele, Dageraad, 263. Meihuizen, Fundament, ix; Pijper, Cramer, Bibliotheca, dl. 7, 122. Zie voor de dopers in de Nederlanden, Zijlstra, Ware gemeente. Rooze-Stouthamer, Hervorming, 79-82. Ibidem, 82-84; over Hoffman: Deppermann, Melchior Hoffman. Zijlstra, Ware gemeente, 107; RoozeStouthamer, Hervorming, 84-85. na, HvH, 5649, fol. 50; Mellink, Documenta, 195; Rooze-Stouthamer, Hervorming, 88-90, 102; Decavele, Dageraad, 307. Lameere, Recueil, dl. 3, 477-478; Scheerder, Werking, 160; RoozeStouthamer, Hervorming, 97-100, 454. Ibidem, 90-97; Decavele, Reformatie, 744; Id., Dageraad, 311-312. Ibidem, 306-307; Rooze-Stouthamer, Hervorming, 91-92. Ibidem, 93, 103, 126; Waite, David Joris, 67. Rooze-Stouthamer, Hervorming, 93-95; Mellink, Antwerpen, 157. Zijlstra, Ware gemeente, 151 e.v.; Rooze-Stouthamer, Hervorming, 90, 105-106.
948 Meihuizen, Fundament; Zijlstra, Ware gemeente, 178-196; Krahn, Dutch anabaptism, 192-194. 949 Verheyden, Noordvlaamse broederschap, 132; Decavele, Dageraad, 464; Mellink, Documenta, 287; RoozeStouthamer, Hervorming, 79. 950 Ibidem, 73, 110-111, 118-119, 121. 951 Ibidem, 73, 110, 114, 122, 124. 952 Axters, Geschiedenis, 355-356; RoozeStouthamer, Hervorming, 112-113. 953 Ibidem, 114; Decavele, Dageraad, 264. 954 Van Bruaene, Om beters wille, 213-214; Waite, Reformers, 167-169; Marnef, Chambers, 276-277; Erné, Van Dis, Gentse spelen, dl. 1, 303-329; RoozeStouthamer, Hervorming, 114-115. 955 Ibidem, 115-116. Vgl. Woltjer, Mout, Netherlands, 395. 956 Decavele, Dageraad, 38-39, 264; RoozeStouthamer, Hervorming, 120-121. 957 Ibidem, 122-123; Van Haemstede, Historien, I, fol. 39v-40; Jelsma, Adriaan van Haamstede, 259. 958 Rooze-Stouthamer, Hervorming, 120, 123. 959 Febvre, Problème, 308. 960 Post, Formula; Lameere, Receuil, dl. 6, 55-67, 110-118; Fühner, Religionspolitik, 314-326. 961 Rooze-Stouthamer, Hervorming, 132-134. 962 za, raze, 277a, fol. 87v-88; 772, ongefol.; Rek. bo, 241, fol. 24; 260, fol. 33v; 273, fol. 32v; 655, fol. 4v. Andere toverijgevallen bij GijswijtHofstra, Toverij, 94-107. 963 Hollestelle, Beschrijving, 355; Kesteloo, Stadsrekeningen 1365-1449, 217; 1450-1500, 86-87. 964 Ibidem, 1365-1449, 216-217; 1450-1500, 92; Reygersberch, Chronycke. 965 Vermaseren, Onderzoek, 105-120; Marnef, Religious policy, 29-30; Huussen, Legal position, 28. 966 za, Rek. bo, 261, fol. 33v; Nagtglas, Rustplaats, 8; Unger, Bronnen, dl. 3, 406; Genard, Personen, 461. 967 ara, Aud., 1656/1; Lameere, Recueil, dl. 5, 556-557.
Bij hoofdstuk 22 968 Brand, Geschiedenis van Hulst, 56, 60; Kesteloo, Stadsrekeningen 1550-1600, 131; Schrader, Ritual and Power. 969 Unger, Bronnen, dln. 2 en 3; Kesteloo, Stadsrekeningen 1365-1499; Dekker, Landstede, 235-237. 970 Buyle, Gotische architectuur; Janse, Kerken en torens; Van Mosselveld, Keldermans; Haakma Wagenaar, Voltooiingsontwerp. 971 Hurx, Middeleeuwse prefab. 972 Steensma, Sporen; Janse, Houtsculptuur; Lepoeter, Gewelfsculpturen; Scholten, Muurschilderingen. 973 Arkenbout, Frank van Borselen, 169-186; Damen, Vorst van glas; Jongkees, Staat en kerk, 245; Vanden Bemden, Vitrail; Caland, Oudste
rekening, 458; Dekker, Landstede, 306. 974 Steensma, Sporen; Van Dael, Tot lering. 975 Juten, Slusana Sacra, 234-236. 976 Uil, Strafbedevaarten, 36; Krüger, Kerkelijke geschiedenis, dl. 4, 588; Ermerins, Zeeuwsche oudheden, dl. 3, 75; dl. 6, 242. 977 Van Heeringen, Koldeweij, Heiligen; Van Beuningen,Koldeweij, Heilig en profaan; Koldeweij, Geloof & geluk. 978 Kluiver, Van Dort, Historische orgels; Caland, Oudste rekening, 453. 979 Valkestijn, Jongenszang; LingbeekSchalenkamp, Overheid en muziek; Vlam, Vente, Bouwstenen, dl. 2, 101-105 en dl. 3, 220-225. 980 Van Bueren, Leven. 981 Dhanens, Graf, 80-83; Heyning, Structura magnificentius, 92; Heyning, Oude glorie, 218-219. 982 Tummers, Laatmiddeleeuwse grafsculptuur; Roggen, Gentsche beeldhouwkunst, 54-56, 69-71; Van Elslande, Gentse kunst. 983 Béthune, Epitaphes, 383 e.v.; Ermerins, Zeeuwsche oudheden, dl. 6, 10; Zeeuws Archief, Archief Borssele van der Hooge, inv.nr. 56. 984 Roggen, Gentsche beeldhouwkunst, 52, 66; Tummers, Recente vondsten; Steensma, Sporen. 985 Lepoeter, Begraven; Kuipers, Onderkant, 64-73. 986 Pleij, Gevleugelde woord, 120 e.v.; Kesteloo, Stadsrekeningen; Unger, Bronnen, dl. 3; Juten, Slusana Sacra, 219. 987 De Klerk, Zestiende-eeuwse processies. 988 De Klerk, Zestiende-eeuwse processies; Brand, Hulsterse rederijkers; Unger, Bronnen, dl. 3, 205; Van Driel, Middelburgs processiespel. 989 Brand, Hulsterse rederijkers; Unger, Bronnen, dl. 3; De Klerk, Zestiendeeeuwse processies. 990 Van Dixhoorn, Lustige geesten (2004); Van Dixhoorn, Rederijkers; Moser, Strijd; Moser, Lege plek; Van Bruaene, Om beters wille; Unger, Bronnen, dl. 1, 153. 991 Moser, Strijd, 132. 992 Kesteloo, Stadsrekeningen 1365-1449, 238. 993 Smit, Vorst en onderdaan; Kesteloo, Stadsrekeningen 1500-1549; Sterk, Philips van Bourgondië, 28 e.v. 994 Meischke, Stedelijke bouwopgaven. 995 Burke, Karel v. 996 Meischke, Huizen; Heyning e.a., Anders bekeken; Heyning, Zeeland, buitenland? 997 Hale, Travel journal, 98-103; Dürer, Reis, 61; Blom, Versekert, 175; Bandello, Joyeuze novellen, 129-140. 998 Meder, Sprookspreker, 43; Degroote, Blijde inkomst; Van Gijsen, Katherina Sheermertens; Van Rijssele, Spiegel, regel 2923-2924. 999 Lemmens, Pilgerbuch; Zeebout, Tvoyage; Fagel, Hispano-Vlaamse wereld, 140; Unger, Westendorp Boerma, Steden, dl. 3, 9. 1000 Fagel, Hispano-Vlaamse wereld; Brown,
Golden age, 48; Zeebout, Tvoyage, viii, 7; Nieuwenhoff, Gaspar Berse. 1001 Reusens, Matricule; Schillings, Matricule; Tervoort, Iter italicum; Dekker, Landstede. 1002 Heyning, Kunst; Unger, Bronnen, dl. 2, 187. 1003 Viane, Valenschwerc. 1004 Heyning, Kunst. 1005 Kesteloo, Stadsrekeningen 1500-1550, 321; De Vos, Voormalige kloosters, 59. 1006 Helmus, Herkomst Holland. 1007 Mackor, Marinus van Reymerswale; Mackor, De schilder Marinus. 1008 Ainsworth, Man; Sterk, Philips van Bourgondië; Heyning, Structura magnificentius, 95. 1009 Heyning, Zeeland, buitenland? 1010 Janssen, Kasteel. 1011 Heyning e.a., Anders bekeken; Arkenbout, Frank van Borselen; Rekeninge der testamentoren; Sterk, Philips van Bourgondië, 218 e.v; Van Steensel, Edelen, 389-402. 1012 Wijsman, Gebonden weelde, 202; Wijsman, Luxery bound, 242; Damen, Staat van dienst, 284; Devisscher, Fiammingi, cat.nr. 107; Ermerins, Zeeuwsche oudheden, dl. 3, 2e deel, 28, 70; dl. 5, 2e deel, 9. 1013 Wijsman, Gebonden weelde, 198-210; Wijsman, Luxery bound, 269-280; Backhouse, Hours; Vreese, Scriptorium; Blom, Versekert. 1014 Reusens, Matricule; Dekker, Landstede, 535; Van Hoorn, Lemnius; Padmos, Vanpaemel, Geleerde wereld. 1015 Ebels-Hoving, Genoechlicke historiën; Tilmans, Cornelius Aurelius; Tilmans, Aurelius; Van Hoorn, Lemnius, 25 e.v., 102; Meertens, Letterkundig leven, 51-53. 1016 Van Hoorn, Lemnius, 148. 1017 De Jonge, Ottenheym, Unity, 21 e.v.; Sterk, Philips van Bourgondië, 25 e.v. 1018 Heyning, Zeeland, buitenland?; Vital, Premier voyage, 42-43.
N O T E N PA G I N A 307 T O T 336
120126_p345_388.indd 355
355
24-07-12 14:19
COLOFON
Geschiedenis van Zeeland verschijnt ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan van de provincie Zeeland in 2014. Geschiedenis van Zeeland kwam tot stand onder auspiciën van de Stichting Historisch Onderzoek Zeeland (shoz) en het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (ogc) van de Universiteit Utrecht.
Vormgeving Riesenkind, ’s-Hertogenbosch
Het wetenschappelijk onderzoek en de uitgave zijn financieel mogelijk gemaakt door het provinciaal bestuur van Zeeland.
Lithografie en druk ÈposPress, Zwolle
© 2012 wbooks / Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht / de auteurs
Redactie Dr. Paul. Brusse, coördinator en eindredacteur Prof. dr. Peter Henderikx, redacteur deel 1 Prof. dr. Wijnand Mijnhardt, redacteur deel 2 Dr. Jeanine Dekker, redacteur deel 3 Dr. Jan Zwemer, redacteur deel 4
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Beeldredactie Drs. Katie Heyning Redactieraad dr. Bert Altena (Erasmus Universiteit Rotterdam) prof. dr. Bas van Bavel (Universiteit Utrecht) drs. Marlies Jongejan (Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg, shoz) dr. Hannie Kool-Blokland (Zeeuws Archief, Middelburg, shoz) drs. Roelof Koops (shoz) prof. dr. Pim Kooij (emeritus hoogleraar Universiteit Groningen en Wageningen University) prof. dr. Piet Leupen (emeritus hoogleraar Universiteit van Amsterdam) drs. Albert Meijer (Zeeuws Archief, Middelburg) dr. Jan Parmentier (Museum aan de Stroom, Antwerpen)
120126_p345_388.indd 388
Cartografie Richard Bos, Wergea Fotografie ZA en ZM Ivo Wennekes, Middelburg
Uitgave wbooks , Zwolle
[email protected] www.wbooks.com i.s.m. Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht en de Stichting Historisch Onderzoek Zeeland
388
prof. dr. Maarten Prak (Universiteit Utrecht) dr. Jan Reijnders (Universiteit Utrecht) prof. dr. Marleen van Rijswick (Universiteit Utrecht) prof. dr. Niek van Sas (Universiteit van Amsterdam)
De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een cisac-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2012.
isbn 978 90 400 0752 1 nur 693
CO LO F O N
24-07-12 14:19