Belgium
Newsflash 29/08/2014 Tax Tantièmes zijn fiscaal aftrekbaar volgens Cassatie! Er werd al meermaals gewezen op het belang van een degelijke onderbouw bij de toekenning van managementen bestuurdersvergoeding aan verbonden vennootschappen. Zo moet de aftrekbaarheid van dergelijke vergoedingen als beroepskost aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 92 beantwoorden. De fiscus toetst echter ook tantièmes aan datzelfde artikel om de aftrekbaarheid te kunnen weerleggen. Daar waar de rechtspraak bedrijfsleidersvergoedingen betaald aan vennootschappen-bestuurders worden aanvaard als ze een vergoeding vormen voor de effectief geleverde prestaties, is de toetsing van een tantième aan artikel 49 WIB 92 voor het Hof van Cassatie minder evident. De tantièmes aan bestuurdersvennootschappen worden door de fiscus graag in het vizier genomen. Hoewel de bestuurders vaak aan de basis liggen van de resultaten van de vennootschap, is het toch de algemene vergadering die beslist welk deel van de winst aan de bestuurders wordt toegekend, ongeacht de werkelijk geleverde prestaties. Dit leidde tot de nodige rechtspraak, waarbij het Hof van Cassatie op 24 oktober 2013 een uitspraak heeft gedaan. De situatie was als volgt: een vennootschap keerde een tantième uit aan een bestuurder die op het moment van toekenning geen officieel mandaat meer had. De fiscus oordeelde bijgevolg dat niet aan de voorwaarden van artikel 49 WIB 92 was voldaan en probeerde de aftrek van deze tantième te verwerpen. Het Hof van Cassatie zag deze uitkering (los van zijn fiscaal karakter als bezoldiging) als een variabele vergoeding in functie van de verdeelbare winst die niet onbeperkt kan worden toegekend. Tenzij het in de statuten anders is bepaald, is het de algemene vergadering vrij om deze winsten toe te kennen aan alle of bepaalde bestuurders die hebben bijgedragen in het behalen van het resultaat. Dit heeft als gevolg dat de fiscus de aftrek van een tantième in principe niet meer in vraag kan stellen als het gaat om de uitkering van winsten waarvoor de bestuurder zijn bijdrage heeft geleverd. Als de tantièmes worden toegekend uit de winsten waar de bestuurder effectief heeft aan medegewerkt, kan de aftrekbaarheid niet in het gedrang komen afgaande op bovenstaande uitspraak van het hof van Cassatie. Deze uitspraak is echter geen vrijgeleide om onbeperkt winsten te verschuiven naar verlieslatende vennootschappen om zo belastingen te ‘ontlopen’. Wanneer men een verlieslatende vennootschap zou benoemen om via de toekenning van tantièmes de belastingdruk te verminderen, moet men toch met enige terughoudendheid voor de dag komen. Er wordt namelijk gesproken over de toekenning van tantièmes aan bestuurders die door hun prestaties hebben bijgedragen tot het resultaat van het betreffende boekjaar. De benoeming van een verlieslatende vennootschap als bestuurder in de winstgevende vennootschap, met daaropvolgende uitkering van een tantième uit winsten van voorgaande boekjaren waarin de bedrijfsleider nog geen mandaat had, zou nog steeds als een abnormaal of goedgunstig verkregen voordeel kunnen worden aanzien, wat niet mag afgezet worden tegen overgedragen fiscale verliezen. Er kan geconcludeerd worden dat mits in achtneming van bovenstaande voorzichtigheid, de fiscus zich minder kan verweren tegen de toekenning van tantièmes aan vennootschappen-bestuurders omdat deze worden toegekend op basis van een beslissing van de algemene vergadering en bijgevolg niet extra dienen verantwoord te worden op basis van effectief geleverde prestaties op het moment van toekenning. Dimitri Samyn - Tax Department
Fiscale maatregelen voortvloeiend uit Vlaams Regeerakkoord van 23 juli 2014 Op woensdag 23 juli 2014 hebben de Vlaamse onderhandelaars hun regeerakkoord voorgesteld. Hieronder geven we een overzicht weer van een aantal belangrijke fiscale maatregelen die terug te vinden zijn in het Vlaamse regeerakkoord. Woonfiscaliteit – woonbonus Voor bestaande leningen – leningen afgesloten in 2014 of eerder – blijft alles bij het oude, hoewel de bedragen vanaf volgend jaar niet meer worden geïndexeerd en bijgevolg behouden blijven op het niveau van aanslagjaar 2015. Voor nieuwe leningen – leningen afgesloten vanaf 1 januari 2015 – zal de woonbonus ingeperkt worden, het maximumbedrag zal dalen met 760 EUR, waardoor de basisvermindering vanaf aanslagjaar 2016 nog slechts 1.520 EUR in plaats van 2.280 EUR zal bedragen. De verhoging van 760 EUR gedurende de eerste 10 jaar van de lening zal wel behouden blijven. De belastingvermindering voor de nieuwe leningen zal nog berekend worden aan slechts 40% in plaats van het marginale tarief (tot aanslagjaar 2015) of 45% (vanaf aanslagjaar 2016) voor de bestaande leningen. Voor leningen afgesloten vanaf 1 januari 2015 zal het effectieve belastingvoordeel serieus dalen, voor een gezamenlijk belastbaar koppel kan dit al gauw oplopen tot een kleine 1.000 EUR. In het regeerakkoord staat nog te lezen dat men zal onderzoeken of de belastingplichtige in de toekomst de keuze zal kunnen maken tussen de woonbonus of een verlaging van de registratierechten bij de aankoop van een woning Successie- en registratierechten Schenkingsrechten voor onroerende goederen zullen worden vereenvoudigd, omdat men er vanuit gaat dat door het invoeren van eenvoudige tarieven men de belastingplichtige minder zullen aanzetten om via allerhande constructies belastingen te ontwijken. De verhoging van het verdeelrecht tot 2,5% (de zogenaamde “miserietaks”) zal al terug ongedaan gemaakt worden en zal terug verlaagd worden naar 1%. Er zal een lager tarief aan registratierechten ingevoerd worden voor de aankoop van de gezinswoning, dit deels ter vervanging van bestaande gunstmaatregelen. De meeneembaarheid van de registratierechten zou in ieder geval behouden blijven. Kilometerheffing Het plan blijft er in bestaan om in 2016 samen met de andere gewesten een kilometerheffing voor vrachtwagens in te voeren. Men wil dit systeem tevens uitbreiden naar personenwagens. Bij invoering van de kilometerheffing zullen alvast de BIV en de jaarlijkse verkeersbelasting afgeschaft worden. In Men denkt erover na om in afwachting van de invoering van de kilometerheffing een wegenvignet in te voeren. Van zodra Duitsland een vignet invoert, zou de Vlaamse regering willen volgen. Overige maatregelen De verruimde vrijstelling van onroerende voorheffing voor materieel en outillering in ruil voor nieuwe investeringen zou verlengd worden. Oorspronkelijk was de maatregel tijdelijk tot eind 2015. Aantrekkelijker maken van de winwin-lening. De lening zou breder inzetbaar moeten worden qua bedragen, intresten en investeringsvorm (naast leningen zullen ook participaties in aanmerking komen). De vermindering van onroerende voorheffing wegens improductiviteit zal afgestemd worden op de leegstandsheffing voor bedrijfsruimten. Dit komt er wellicht op neer dat men wil vermijden dat de sanctie van de leegstandsheffing weggewerkt zou worden door een vrijstelling van onroerende voorheffing. De belastingvermindering voor dienstencheques zal blijven bestaan (ook de prijs blijft ongewijzigd) Wordt ongetwijfeld verder vervolgd… Bram Descamps – Tax Department
Legal Wie is gehouden tot volstorting bij overdracht van niet-volgestorte aandelen? Het schenken of verkopen van aandelen houdt steeds de nodige risico’s in. Vaak staat men niet stil bij de volstortingsplicht en de wettelijke regeling hieromtrent. Eén van de belangrijkste verplichtingen van een aandeelhouder bestaat immers in het volstorten van de door hem onderschreven inbreng. Deze volstortingsplicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de vennootschap over voldoende middelen beschikt bij haar bedrijfsvoering en biedt de nodige bescherming aan de schuldeisers van de vennootschap. In vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid is iedere aandeelhouder dan ook slechts gehouden voor het totale bedrag van zijn inbreng, maar niet voor meer. Vooreerst dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de inbreng in geld dan wel een inbreng in natura. In de BVBA dienen de aandelen die geheel of gedeeltelijk met een inbreng in natura overeenstemmen, reeds bij de oprichting volledig volstort te worden. Voor aandelen die een inbreng in geld vertegenwoordigen, dient ten minste één vijfde volgestort te zijn. In de NV daarentegen moeten de aandelen die overeenstemmen met een inbreng in geld en met een inbreng in natura, één vierde volstort zijn. Bovendien dienen de aandelen die een inbreng in natura vertegenwoordigen, binnen een termijn van vijf jaar na de oprichting volstort te worden. In geval van niet-volledige volstorting bij de oprichting of bij een kapitaalverhoging, bezit de vennootschap in principe een schuldvordering ten aanzien van de aandeelhouder tot verdere uitvoering van de door hem aangegane inbrengverbintenis. Maar wat met de volstorting bij een overdracht van niet-volgestorte aandelen? Het wetboek van vennootschap bepaalt in artikel 507 voor naamloze vennootschappen expliciet: “de overdracht van niet volgestorte aandelen kan de inschrijvers niet ontslaan van de verplichting om ten belope van het niet volgestorte bedrag bij te dragen in de schulden van voor de openbaarmaking van de overdracht. De overdrager heeft hoofdelijk verhaal op hem op wie hij zijn aandelen heeft overgedragen en op de latere overnemers”. In de wet is echter niet expliciet voorzien in een regeling voor de overdracht van niet-volgestorte aandelen in een BVBA. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de drie onderstaande relaties, dit ter bescherming van de rechten van de vennootschap en haar schuldeisers. 1/ In de relatie tussen de verkoper van de aandelen en de koper wordt algemeen aanvaard dat de volstortingsplicht mee over gaat naar de koper. De volstortingsplicht is immers verbonden aan het aandeel en gaat bijgevolg samen met het eigendomsrecht over op de overnemer. Behoudens andersluidende overeenkomst zal de overnemer zich niet tot de overdrager kunnen wenden voor de volstorting. 2/ Met betrekking tot de relatie tussen de overdrager en de vennootschap wordt gesteld dat de overdragende vennoot niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor bijstortingen die opeisbaar worden ná de overdracht, met name ná de tegenstelbaarheid aan derden, meer bepaald wanneer de overdracht geldig wordt ingeschreven in het aandelenregister. Wanneer de volstortingen op het ogenblik van de overdracht reeds opeisbaar zijn, dan kan de vennootschap daarentegen de overdragende vennoot wel nog aanspreken. 3/ Tot slot kan volgens de meerderheidsvisie gesteld worden dat in de relatie ten aanzien van derden (schuldeisers) de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen voor de NV naar analogie kunnen toegepast worden op de BVBA. Zowel de koper als de verkoper zijn gehouden tot volstorting. De overdrager zal door de schuldeisers kunnen aangesproken worden voor de schulden die reeds dateren van vóór de overdracht. Concreet kan gesteld worden dat bij een overdracht van aandelen de nodige voorzorgen dienen genomen te worden, dit om latere onaangename verassingen te vermijden. Veiligheidshalve is het aangewezen een clausule op te nemen in de overdrachtsovereenkomst waarin uitdrukkelijk bepaald wordt dat de koper van de aandelen de volstortingsplicht op zich neemt. Hierdoor wordt vermeden dat de verkoper nog aangesproken wordt tot betaling van het nog niet-volgestorte bedrag. Sarah Verkimpe – Legal Department
Beter discussiëren… Arbitrageclausules als alternatief voor klassieke geschillenbeslechting? Doorgaans wordt in een overeenkomst aangeduid welk recht van toepassing is en welke rechtbank bevoegd is om te oordelen bij een geschil tussen partijen. Als het zover komt, duren procedures voor een overheidsrechter vaak erg lang. Bovendien zijn deze prijzig. In een aantal overeenkomsten kan het daarom aangewezen zijn te voorzien in de mogelijkheid tot arbitrage. Door het voorzien van een arbitragebeding, kiezen partijen ervoor om de beslechting van een huidig of toekomstig geschil, te onttrekken aan de gewone rechtbanken. Zij zullen hun geschil voorleggen aan een private arbiter welke vervolgens een bindende uitspraak kan vellen. Voordelen Het spreekt voor zich dat het kiezen voor arbitrage een aantal voordelen biedt. Zo biedt arbitrage de mogelijkheid een procedure te kiezen die aangepast is aan het geschil. Dit heeft tot gevolg dat een arbitrageprocedure doorgaans sneller en goedkoper kan gevoerd worden. Bovendien verloopt deze procedure vertrouwelijk. Men kan men zich daarnaast beroepen op gespecialiseerde arbiters die specifieke kennis bezitten in een bepaalde materie. Ook de plaats en de taal van de procedure kunnen worden overeengekomen. De bindende beslissing van de arbiter, kan ten slotte doorgaans vrij makkelijk ten uitvoer worden gelegd. Arbitrale uitspraken hebben bovendien een finaal karakter, wat ervoor zorgt dat de opties om erna toch naar de klassieke rechter te stappen, beperkt zijn. Zo is hoger beroep enkel mogelijk indien de arbitrageclausule dit uitdrukkelijk voorziet. Daarnaast kan een vraag tot vernietiging van een arbitrale uitspraak enkel opgeworpen worden in een door de wet beperkt aantal gevallen. Waar aandacht aan besteden? Bij het opstellen van een arbitragebeding, dient men zorgvuldig bepaalde afwegingen te maken. In de eerste plaats dienen partijen uit te maken of men beroep doet op een arbitrage-instituut (bijvoorbeeld CEPINA) of niet. Deze arbitrage-instituten beschikken normalerwijze over arbitragereglementen welke dienen als leidraad bij de procedure. Voor zover dit al niet bepaald is in de verschillende arbitragereglementen, dient men daarnaast nog aandacht te besteden aan verschillende andere procedurele aspecten: 1/ Het aantal arbiters, hun vereiste kwalificaties en de wijze waarop hun aanduiding dient te gebeuren. 2/ De regels met betrekking tot vertrouwelijkheid, het overleggen van documenten en het nemen van eventuele voorlopige maatregelen. 3/ Kosten van de procedure. 4/ Combinatie met andere vormen van geschillenbeslechting zoals bijvoorbeeld bemiddeling. … Dan toch kiezen voor arbitrage? Rekening houdend met de verschillende voordelen, is het voorzien van een arbitragebeding in verschillende soorten overeenkomsten aangewezen. Zo komen zowel internationale als nationale contracten (bijvoorbeeld voor de overname van aandelen en handelscontracten) die gekenmerkt worden door een hoge mate van complexiteit hiervoor in aanmerking. Net omwille van deze complexiteit, blijft een goede redactie van het arbitragebeding in uw overeenkomst noodzakelijk. Zoals hierboven werd toegelicht, dienen bij het kiezen voor arbitrage een aantal duidelijke keuzes vooraf te worden besproken en vastgelegd. Wij helpen de klant hierbij en zorgen voor de invoeging van een duidelijk arbitragebeding passend in het geheel van de overeenkomst. Andres Calle – Legal Department
De onbeslagbaarheid van de gezinswoning De initiële wet van 25 april 2007 werd gewijzigd bij wet van 6 mei 2009; een tweede wijziging gebeurde bij wet van 15 januari 2014. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende: 1. Toepassingsgebied Wie? Volgende zelfstandigen konden reeds gebruik maken van deze bescherming: ‐ Natuurlijke persoon die een zelfstandige beroepsbezigheid in hoofdberoep uitoefent (initiële wet) ‐ Natuurlijke persoon – mandataris van een rechtspersoon (wet 2009) Wet 2014: De bescherming kan ook gevraagd worden door de zelfstandige in bijberoep en een gepensioneerde met een toegelaten zelfstandige activiteit. Welk onroerend goed? De zakelijke rechten (eigendomsrecht / vruchtgebruik / erfpacht / opstal) op het onroerend goed waar de zelfstandige zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft. Dus niet: recht van gebruik en bewoning. Een duidelijke omschrijving wordt opgenomen in desbetreffende notariële akte. Met het oog op de kennisgeving aan derden en tegenstelbaarheid aan derden wordt deze akte overgeschreven op het hypotheekkantoor. Wet 2014: Bij latere uitbreiding van de zakelijke rechten van de zelfstandige op hetzelfde onroerend goed, worden de effecten van de verklaring met retroactieve kracht uitgebreid op de nieuw verworven rechten. Vb. de vruchtgebruiker verwerft ook de blote eigendom; de erfpachter verwerft ook de tréfonds,… De uitbreiding omvat niet de nieuwe rechten op een ander onroerend goed (vb. naastliggend perceel grond wordt eveneens aangekocht om de gezinswoning uit te breiden) 2. Instemming van de echtgenoot De gehuwde zelfstandige dient instemming van zijn echtgenoot teneinde deze verklaring van onbeslagbaarheid af te leggen; het speelt daarbij geen rol of de gezinswoning onverdeeld eigendom is tussen beide echtgenoten, toebehoort aan de huwgemeenschap, of zelfs volledig eigendom is van de zelfstandige. Wet 2014: Naar analogie met artikel 215 BW werd voorzien in een vervangende machtiging door de rechtbank (rechtbank 1ste aanleg of voorzitter van die rechtbank bij hoogdringendheid) indien de echtgenoot zonder gewichtige redenen weigert of indien deze vermoedelijk afwezig is, onbekwaam werd verklaard of in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven. 3. Gemengd gebruik
Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden kleiner is dan 30 % van de totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen de rechten op het gehele onroerend goed niet-vatbaar voor beslag verklaard worden. Beslaat de oppervlakte die wordt gebruikt voor beroepsdoeleinden 30 % of meer, dan dienen statuten opgemaakt alvorens enkel het privé-gedeelte niet-vatbaar voor beslag verklaard kan worden.
Wet 2014: Voor de berekening van het percentage beroeps/privé, dient de totale oppervlakte van het gebouw (berekend over alle verdiepingen), evenals de oppervlakte van het terrein in rekening te worden gebracht. Oppervlakten die zowel beroeps- als privégebruik kennen, worden geacht in hun geheel voor beroepsdoeleinden te worden gebruikt, tenzij het gaat om oppervlakten die enkel als doorgang worden aangewend. Deze laatste oppervlakten worden geacht in hun geheel privé gebruikt te worden, zolang zij geen enkele professionele functie vervullen (vb. er mogen ook geen professionele archiefkasten in deze ruimten staan) 4.
Behoud van bescherming
Ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel Wet 2014: De nieuwe wet verduidelijkt dat in volgende gevallen de bescherming blijft gelden wanneer de hoofdverblijfplaats wordt toebedeeld aan degene die de verklaring heeft gedaan: ‐ Overlijden; ‐ Echtscheiding; ‐ Gerechtelijke scheiding van goederen; ‐ Wijziging huwelijksvermogensstelsel.
Verlies van hoedanigheid van zelfstandige Wet 2014: De nieuwe wet verduidelijkt dat de bescherming blijft bestaan voor het verleden na verlies van de hoedanigheid van zelfstandige, zelf na een faillissement. In dit laatste geval kan de curator van een gefailleerde zelfstandige niet afzien van de gedane verklaring. Ook bij verandering of stopzetting van de zelfstandige activiteit blijft de bescherming bestaan. Verkoop / overdracht zakelijke rechten Een zelfstandige die de beschermde hoofdverblijfplaats verkoopt om met de opbrengst een nieuwe hoofdverblijfplaats te kopen, blijft van de bescherming genieten, mits volgende voorwaarden worden nageleefd: ‐ De opbrengst van de verkoop van de eerste hoofdverblijfplaats blijft bewaard in handen van de notaris. (deze geldsom geniet eveneens bescherming tegen beslag) ‐ De nieuwe hoofdverblijfplaats wordt aangekocht binnen de termijn van 1 jaar (te rekenen vanaf datum authentieke verkoopakte) ‐ In de authentieke verkrijgingsakte wordt de verklaring van wederbelegging van de gelden opgenomen. 5. Einde van de bescherming Overlijden van de zelfstandige Wet 2014: Door het overlijden van de zelfstandige wordt de verklaring herroepen, maar deze herroeping geldt enkel voor de toekomst; de bescherming blijft haar uitwerking behouden voor de schulden uit het verleden. Afstand van de verklaring Wet 2014: Indien de zelfstandige afziet van het voordeel van de verklaring in het belang van 1 of meer schuldvorderingen, brengt dat met zich mee dat hij afziet van het voordeel ten opzichte van alle schuldvorderingen. Er kan met andere woorden geen conventioneel voordeel worden toegestaan aan een individuele schuldeiser. Hilde Vandemaele – Legal Department
VAT Evenredig registratierecht van toepassing op verkoop van een nieuw gebouw tussen leden van een btw-eenheid In de praktijk merken we vaak op dat in het kader van herstructureringen of familiale regelingen wordt besloten om gebouwen te verkopen tussen de vennootschappen van dezelfde groep. Wanneer de verkoop betrekking heeft op een – voor btw-doeleinden - nieuw gebouw, dan kan er worden geopteerd om de verkoop te onderwerpen aan de btw. Een gebouw is nieuw voor btw-doeleinden tot uiterlijk 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van dat gebouw. Voor de toepassing van het WBTW dient onder een gebouw of een gedeelte van een nieuw gebouw te worden verstaan, ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden en qua materiële omvang en materieel belang beduidend is t.o.v. het terrein. Wordt het bijhorend terrein gelijktijdig en door dezelfde verkoper meegeleverd, dan is hierop ook de btw verschuldigd. Door gebruik te maken van deze werkwijze blijft de oorspronkelijk afgetrokken btw in hoofde van de verkoper behouden, vermits hij het onroerend goed ook met btw verkoopt. Indien de afnemer een gewone btw-belastingplichtige is met een volledig recht op aftrek en het onroerend goed bestemd is voor zijn belastbare activiteit, kan hij deze btw gewoon in aftrek nemen. De overdracht onder bezwarende titel is vrij van het evenredig registratierecht (gebouw & bijhorend terrein). Het is een methode om een nieuw gebouw (en bijhorende grond) zo goed als belastingvrij (mits het algemeen vast registratierecht van 50 EUR) over te dragen van de ene vennootschap naar de andere. Een alternatief is om het onroerend goed te verkopen onder toepassing van registratierechten. Dit is in hoofde van de verkoper en de koper een minder plausibele oplossing. De oorspronkelijk afgetrokken btw in hoofde van de verkoper blijft niet (geheel) behouden en op de verkoop dient er 10% of 12,5% registratierechten te worden geheven. Dit laatste is in hoofde van de koper niet recupereerbaar. Daarom wordt veelal gekozen om een nieuw gebouw te verkopen met btw. Het gebeurt dat tussen de leden van een groep van vennootschappen een btw-eenheid werd opgericht. De leveringen van goederen en diensten verricht in België tussen de leden van een btw-eenheid ("interne handelingen") vallen niet binnen de werkingssfeer van de btw. Een van de voordelen van een btw-eenheid is dat de kost van de voorfinanciering van de btw op deze interne handelingen wegvalt. Dit is ook van toepassing op de verkoop van een gebouw (en bijhorende grond) tussen twee leden van dezelfde btw-eenheid. Op de verkoop drukt geen btw, ook al wensen de partijen de verkoop uitdrukkelijk te onderwerpen aan de btw.
De Administratie stelt echter dat het feit dat de leden van een btw-eenheid kennisgeven van hun bedoeling de verrichting te doen met betaling van de btw niet verhindert dat de vervreemding buiten de werkingssfeer van de btw valt. Dit betekent bijgevolg dat de algemene regel (heffing van het evenredig registratierecht van 10% of 12,5%) van toepassing is op de overeengekomen waarde van het overgedragen gebouw en grond (met als minimum de verkoopwaarde ervan) (zie Beslissing 26 september 2011, nr. E.E./104.477). Dit wordt in vele gevallen over het hoofd gezien. De oorspronkelijk in aftrek genomen btw blijft evenwel aftrekbaar maar op de verkoop dient het evenredig registratierecht voor verkoop te worden betaald. Dit wordt hierna geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Voorbeeld: 1. Gewone verkoop tussen 2 btw-belastingplichtigen Vennootschap A laat een gebouw oprichten met een waarde van 1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw = 1.210.000 EUR. Vennootschap A gebruikt het gebouw voor beroepsdoeleinden en mag de btw hierop bijgevolg recupereren. Vennootschap A beslist na 6 maanden om het gebouw met btw te verkopen aan groepsvennootschap B (die het tevens voor beroepsdoeleinden zal aanwenden) voor identiek dezelfde prijs (1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw). De btw-aftrek in hoofde van vennootschap A blijft behouden omdat A het gebouw vervreemdt met btw. Vennootschap B mag de btw op de aankoop van het gebouw ook integraal recupereren. Saldo btw vennootschap A: Betaalde btw bij oprichting: 210.000 EUR Gerecupereerde btw: -210.000 EUR Te betalen btw: 210.000 EUR Betaling btw door vennootschap B: -210.000 EUR Saldo: 0 EUR Saldo btw vennootschap B: Te betalen btw: 210.000 EUR Gerecupereerde btw: -210.000 EUR Saldo: 0 EUR TOTALE BELASTINGKOST (A & B samen) = 0 EUR 2. Verkoop tussen 2 leden van dezelfde btw-eenheid Identieke cijfergegevens van het vorige voorbeeld van toepassing. Vennootschap A laat een gebouw oprichten met een waarde van 1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw = 1.210.000 EUR. De btweenheid gebruikt het gebouw voor beroepsdoeleinden en mag de btw hierop bijgevolg recupereren. Vennootschap A beslist na 6 maanden om het gebouw met btw te verkopen aan groepsvennootschap B (die het tevens voor beroepsdoeleinden zal aanwenden) voor identiek dezelfde prijs (1.000.000 EUR + 210.000 EUR btw). Dit kan echter niet cfr. voormelde Beslissing. Vennootschap A is gedwongen het gebouw te verkopen zonder btw en onder toepassing van het evenredig registratierecht. De btw-aftrek in hoofde van de btw-eenheid blijft evenwel behouden. Saldo vennootschap A: Betaalde btw bij oprichting: 210.000 EUR Gerecupereerde btw: -210.000 EUR Saldo: 0 EUR Saldo vennootschap B: Betaalde registratierechten bij aankoop: 100.000 EUR Saldo: 100.000 EUR TOTALE BELASTINGKOST (A & B samen) = 100.000 EUR David Gonce – VAT Department
Social Het sociaal statuut der zelfstandigen Een nieuw weerlegbaar vermoeden voor de vennootschapsmandataris Dankzij een K.B. van 27 mei 2014 dienen vennootschapsmandatarissen met ingang van 1 juli 2014 onder bepaalde voorwaarden niet langer verplicht aangesloten te zijn bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen. Een bestuurder van een vennootschap kan nu immers aantonen dat hij zijn mandaat onbezoldigd uitoefent en bijgevolg niet onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen, waardoor er dan ook geen aansluiting- en verzekeringsplicht ontstaat. Algemeen principe Het uitoefenen van een mandaat in een vereniging of vennootschap vormt een beroepsbezigheid. Op basis van deze beroepsbezigheid waren mandatarissen tot voor kort automatisch onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen. Er was immers sprake van 2 onweerlegbare vermoedens in hoofde van de Belgische mandatarissen: ‐ De uitoefening van een mandaat in een vereniging of vennootschap die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt, wordt vermoed de uitoefening te zijn van een bedrijvigheid die een verzekeringsplicht in het sociaal statuut der zelfstandigen met zich brengt; ‐ Personen die benoemd zijn tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der nietinwoners onderworpen vereniging of vennootschap, worden vermoed in België een zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen. Beide principes houden ook na 1 juli 2014 stand, maar krijgen een nieuwe reikwijdte: voortaan zijn dit immers weerlegbare vermoedens, zodat elke mandataris het tegendeel ervan kan bewijzen. Hiertoe dient een dubbel bewijs geleverd te worden betreffende de kosteloosheid van het mandaat. Kosteloosheid in rechte De kosteloosheid in rechte, ook wel juridische kosteloosheid genoemd, kan op 2 manieren worden aangetoond: ‐ Door een statutaire bepaling in die zin; ‐ Bij gebrek daaraan, via een beslissing van het orgaan dat bevoegd is om de vergoedingen van de mandatarissen vast te stellen. Dergelijke bepaling of beslissing kan slechts ten vroegste uitwerking hebben vanaf de 12de maand voorafgaand aan ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of beslissing is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is meegedeeld aan de sociale verzekeringskas waarbij de mandataris is aangesloten, of bij gebrek daaraan, aan het RSVZ. Kosteloosheid in feite De juridische kosteloosheid op zich is onvoldoende. Daarnaast moet er ook een kosteloosheid in feite aangetoond kunnen worden. Dit betekent concreet dat er ook in de realiteit geen sprake mag zijn van enige uitkering van bezoldigingen in de ruime zin (bijvoorbeeld ook een bedrijfswagen, een GSM, de betaling van de sociale bijdragen door de vennootschap, …). Het K.B. bepaalt dat het bewijs van kosteloosheid in geen geval geleverd kan worden wanneer uit het mandaat bedrijfsbezoldigingen voortvloeien of wanneer de vereniging of de vennootschap bijdragen of premies storten voor de opbouw van een aanvullend pensioen van de mandataris. Dit geldt vanaf het jaar waarop de inkomsten, bijdragen of premies betrekking hebben. In concreto De mandataris zelf dient dit vermoeden van onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen zelf te weerleggen. Noch het RSVZ, noch het sociale verzekeringsfonds mogen dit ambtshalve aantonen. Ook onbezoldigde mandatarissen die op heden nog zijn aangesloten bij een sociaal verzekeringsfonds en die in het verleden sociale bijdragen betaalden, kunnen met ingang van 1 juli 2014 bovenstaand tegenbewijs leveren. Op basis van de nieuwe interpretatie kunnen zij bovendien aantonen dat zij in het verleden onterecht bijdragen betaald hebben en kunnen zij deze dus terugvorderen, voor zover er geen sprake is van verjaring. Hiervoor is de toestemming van het RSVZ vereist. Een terugvordering van sociale bijdragen kan wel een impact hebben op eventuele voordelen en uitkeringen waarop de zelfstandige aanspraak heeft gemaakt gedurende de jaren waarvoor de terugbetaling wordt gevraagd. Flore Lesage – Social Department
Nieuwe exportmanager of groeimanager? = tot 20.000 EUR aanwervingspremie! KMO’s kunnen een aanwervingspremie genieten vanwege het Agentschap Ondernemen bij het aanwerven van een strategische functie: een kennismanager die de onderneming strategisch dient te versterken in het kader van een duurzame, internationaal georiënteerde groei. Deze premie focust op twee strategische profielen, namelijk de aanwerving van een kennismanager “internationaal ondernemen” en de aanwerving van een kennismanager “organisatie en groei”. Kennismanager Organisatie en Groei (groeimanager) De hoofdopdracht van deze groeimanager bestaat erin de gehele organisatie of een specifiek deel van de organisatie verder uit te bouwen en de structuren aan te passen aan de groei van de onderneming. De groeimanager legt zich toe op de uitbouw en professionalisering van de bedrijfsvoering of een specifiek strategisch luik van de bedrijfsvoering. Mogelijke concrete acties: • Doorlichting bedrijfsstructuur + aanreiken voorstellen voor verbetering van deze structuur rekening houdend met de groeimogelijkheden van het bedrijf; • Opzetten intern kennisbeheerssysteem, opzetten HR-beleid, geschikte IT-omgeving creëren, innovatiebeleid vorm geven, distributiekanalen uitbouwen, financieel huishouden organiseren en financiering aantrekken,.... Op die manier versterkt de kennismanager het management van de onderneming op een verder uit te bouwen strategische domein binnen de onderneming. Deze aan te werven kennismanager beschikt over de juiste kennis en heeft voldoende ervaring in het domein waarin hij aangeworven wordt. Kennismanager Internationaal Ondernemen (exportmanager) Hoofdopdracht van de exportmanager is o.a. het uitbouwen of wijzigen van de bestaande exportstructuur van de onderneming, het binnenhalen en versterken van de kennis van (nieuwe) exportmarkten, het opstellen van strategische marketingstrategieën en -plannen, het maken van een SWOT-analyse, het bepalen van de exportstrategie op (middel)lange termijn van de onderneming. Zowel ondernemingen die voor het eerst exporteren als ondernemingen die ervaring hebben met export, maar op een duurzame manier nieuwe markten zullen aanboren, kunnen gebruik maken van deze maatregel. De exportmanager heeft ervaring in business ontwikkeling en het uitbouwen van de export naar nieuwe markten. Voor kmo’s met voldoende groeiambitie = kleine en middelgrote ondernemingen uit de privésector met een uitbatingszetel in het Vlaamse gewest met een aanvaardbare activiteit (zie nacebelcode tabel) en groeiambitie. Voorwaarden: • minder dan 250 werknemers tewerkstellen; • jaaromzet van maximum 50 miljoen EUR of een balanstotaal van maximum 43 miljoen EUR • beantwoorden aan het zelfstandigheidscriterium. Enkel ondernemingen met voldoende groeiambitie komen in aanmerking, men moet kunnen aantonen dat één van de onderstaande groeiscenario's mogelijk is: • Het bedrijf heeft 10 of meer werknemers (VTE) en heeft op basis van haar verstrekte info en plannen, het ingeschatte potentieel om de tewerkstelling of omzet over de volgende 3 jaren te doen groeien met jaarlijks 20%. Bedrijven die doorgemaakte groei willen consolideren kenden dergelijke groei in de voorbije 3 jaar. • Een bestaand bedrijf dat nog geen 10 werknemers (VTE) heeft, doch op basis van door haar verstrekte info en plannen, het ingeschatte potentieel heeft om over de volgende 3 jaren de tewerkstelling te doen toenemen met minstens 7 voltijdse werknemers of een jaarlijkse stijging van de omzet met 1 miljoen EUR. Bedrijven die doorgemaakte groei willen consolideren kenden dergelijke groei in de voorbije 3 jaar. • Startende ondernemingen zonder tewerkstelling met het ingeschatte potentieel om ten minste 10 werknemers (VTE) in dienst te hebben binnen de 3 jaren ofwel het potentieel hebben om een omzet te realiseren van 1,25 miljoen EUR binnen de 3 jaren vanaf de start van de omzet. Vanwege Agentschap Ondernemen De aanwervingspremie bestaat uit een financiële tussenkomst in de loonkost van de nieuw aan te werven kennismanager. De premie bedraagt 50% van de loonkost gedurende maximum 1 jaar en kan niet hoger zijn dan 20.000 EUR per aanwerving. De kennismanager moet voor onbepaalde duur aangeworven zijn en minstens 6 maanden tewerkgesteld zijn om steun te kunnen genieten. In geval van deeltijdse tewerkstelling zal de subsidie pro rata berekend worden. Er kan per aanwerving maximaal één aanwervingspremie gevraagd worden. De premie wordt in twee schijven uitbetaald. Ondernemingen kunnen aanwervingspremies aanvragen tot uitputting van het voorziene budget (= 10 miljoen EUR tot eind 2015). De steun wordt toegekend in volgorde van ontvangst van de (goed te stofferen!) elektronische steunaanvraag voor zover deze volledig is en na een bedrijfsbezoek. Meer informatie? http://www.agentschapondernemen.be/maatregel/aanwervingspremies-voor-strategische-functies-kmos Anneleen Terryn – Social Department
Belgium
Tax “Vangnetbepaling” in de BNI: wanneer moet u bedrijfsvoorheffing inhouden? Sinds 1 januari 2013 is op de belasting van niet-inwoners in België een zogenaamde “vangnetbepaling” of “catch all clause” van toepassing. Doel van deze bepaling is bepaalde beroepsinkomsten die door een Belgische schuldenaar worden toegekend aan een niet-inwoner, belastbaar maken in België in de vorm van een bronheffing tegen een percentage van maximaal 16,5%, wanneer het gaat om inkomsten die door hun aard krachtens het Wetboek van de Inkomstenbelastingen voor een Belgische inwoner (natuurlijke persoon) of een in België gevestigde vennootschap belastbaar zijn. Wat is het doel? In het kort is het vangnet bedoeld voor de winst of baten die voortkomen uit de levering van een dienst ten laste van een Belgische inwoner, die aan een niet-inwoner worden toegekend en die niet onder paragraaf 1 en 2 van art. 228 WIB vallen. Er zijn echter verschillende voorwaarden van toepassing… Welke voorwaarden? Overeenkomstig artikel 228 § 3 WIB 92 (dat het vangnet in ons WIB invoert) zijn de winst of baten die voortkomen uit de levering van bepaalde diensten voor niet-inwoners in België alleen belastbaar, wanneer drie voorwaarden zijn vervuld:
deze winst of baten zijn ten laste van: een inwoner van het Koninkrijk België (natuurlijke personen); een binnenlandse vennootschap, een vereniging, een instelling of een organisme met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of bestuurs- of directiezetel in België; een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt; ….
de heffingsbevoegdheid is toegewezen aan België Deze toewijzing vindt plaats in twee gevallen:
-
de begunstigde van de bedoelde inkomsten woont in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag (“DVB”) heeft gesloten, dat België de toestemming geeft om deze inkomsten te belasten (dit is het geval voor de dubbelbelastingverdragen die België heeft gesloten met Brazilië, India, Marokko, …);
-
de begunstigde woont in een land waarmee België geen DVB heeft gesloten en kan niet bewijzen dat de inkomsten in kwestie daadwerkelijk belast worden in de woonstaat (dit is bijvoorbeeld het geval voor Bermuda). o Een inkomen is “daadwerkelijk belast” wanneer het in de betrokken Staat aan belasting onderworpen is en geen belastingvrijstelling geniet. o Het bewijs van deze daadwerkelijke belasting kan worden geleverd door de begunstigde van de inkomsten in de vorm van een verklaring die uitgaat van de Staat waar hij woont. Er is een model van verklaring bij het door de belastingadministratie gepubliceerde bericht gevoegd.
deze winst of baten bedragen meer dan 38.000 euro bruto: Het door de belastingadministratie gepubliceerde bericht voert een minimumdrempel inzake verschuldigde bedrijfsvoorheffing in. Er is immers geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de eerste schijf van 38.000 euro (bruto) winst of baten bedoeld door het vangnet. Deze drempel geldt per begunstigde, per jaar en dient voor elke belastingplichtige afzonderlijk te worden beoordeeld.
Hoe wordt de belasting geïnd? De belasting wordt geïnd via de bedrijfsvoorheffing die effectief 16,5% bedraagt (in werkelijkheid bedraagt de voorziene voorheffing 33%, maar er wordt een kostenforfait van 50% afgetrokken) van het brutobedrag van de inkomsten (betaald of toegekend vanaf 1.03.2013), behoudens de toepassing van een voordeliger percentage voorzien in een dubbelbelastingverdrag. De bedrijfsverheffing is verschuldigd door diegene die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon de in artikel 228 § 3 WIB 92 bedoelde inkomsten (dat wil zeggen winst of baten die voortkomen uit de levering van diensten) betaalt of toekent. Aangezien het gaat om een “bevrijdende” voorheffing hoeft de begunstigde van de inkomsten ze niet op een belastingaangifte van niet-inwoners te vermelden. Niet-inwoners die dergelijke inkomsten verkrijgen, kunnen echter wel opteren voor globalisatie en deze inkomsten op een belastingaangifte van niet-inwoners vermelden. Praktische illustratie
26/09/2014
Een Belgische vennootschap betaalt aan een Braziliaanse vennootschap een vergoeding voor de levering van technische diensten (de door de Braziliaanse vennootschap verkregen winst is overeenkomstig het in casu van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag belastbaar in België, maar aangezien ze niet door een Belgische inrichting werd voortgebracht, valt ze niet onder artikel 228, § 1 en § 2, WIB 92). Volgens het in casu van toepassing zijn dubbelbelastingverdrag mag de belasting die op deze vergoeding wordt geheven, niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag ervan. De Belgische vennootschap betaalt tijdens het jaar 2014 volgende inkomsten aan de buitenlandse vennootschap: 27 mei 2014: 15.000 euro 26 juni 2014: 10.000 euro 24 oktober 2014: 17.000 euro. Op de betalingen van 27 mei en die van 26 juni is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd. Er hoeft dus geen aangifte van bedrijfsvoorheffing te worden gedaan. Op de betaling van 24 oktober dient de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te worden vastgesteld op een bedrag van 4.000 euro (de verschuldigde bedrijfsvoorheffing bedraagt bijgevolg 660 euro, te weten 4.000 x 50 % (kostenforfait) x 33 %). Deze verschuldigde bedrijfsvoorheffing dient in voorkomend geval te worden beperkt tot het maximumbedrag waarin het van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag in casu voorziet (te weten 17.000 euro x 10 % = 1.700 euro). Voor deze betaling dient een aangifte van bedrijfsvoorheffing te worden gedaan. Stéphane Veeckmans – Tax Department
26/09/2014
Legal Verbintenissen in naam van een vennootschap in oprichting In de regel moeten de “promotoren” van een vennootschap nog voor deze formeel wordt opgericht, bepaalde rechtshandelingen stellen zoals een bankrekening openen in naam van de vennootschap, juridisch advies inwinnen, bepaalde arbeidsovereenkomsten sluiten met de toekomstige personeelsleden, verzekeringsovereenkomsten afsluiten, goederen en kantoormaterieel aankopen of in bepaalde gevallen de activiteit van de toekomstige vennootschap opstarten. Om deze vennootschappen in oprichting de mogelijkheid te bieden handelingen te stellen en in één moeite derden te beschermen die met deze “toekomstige rechtspersonen” overeenkomsten sluiten, heeft onze wetgever in artikel 60 van het Wetboek van vennootschappen een systeem van “overname van verbintenis en hoofdelijke aansprakelijkheid” ingevoerd. Dit artikel voorziet het volgende: “Tenzij anders is overeengekomen, zijn zij die in naam van een vennootschap in oprichting en vooraleer deze rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, in enigerlei hoedanigheid een verbintenis hebben aangegaan, persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk, behalve wanneer de vennootschap binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis het in artikel 68 bedoelde uittreksel heeft neergelegd en zij bovendien die verbintenis binnen twee maanden na voormelde neerlegging heeft overgenomen. In dit laatste geval wordt de verbintenis geacht van het begin af door de vennootschap te zijn aangegaan”. Hoewel dit geen dwingende bepalingen of bepalingen van openbare orde zijn, dienen toch een aantal voorwaarden te worden vervuld opdat de overname van de verbintenis van de “promotor” door de nieuw opgerichte vennootschap effectief zou kunnen zijn. Om te beginnen moet de “promotor” de derde-medecontractant laten weten dat hij handelt in naam en voor rekening van de vennootschap in oprichting. Vervolgens moet de vennootschap in oprichting logischerwijs deze zijn in naam en voor rekening waarvan de verbintenis wordt aangegaan. Deze voorwaarde betekent niet dat er niets meer kan worden gewijzigd, zodra een verbintenis wordt aangegaan. Bepaalde kenmerken van de vennootschap kunnen immers nog door de oprichters worden gewijzigd tijdens de fase die voorafgaat aan de oprichting. Deze elementen kunnen worden gewijzigd maar wel uitsluitend indien met zekerheid kan worden vastgesteld dat de derde de verbintenis toch zou zijn aangegaan, mocht hij weet hebben gehad van deze nieuwe elementen. Tot slot dient een dubbele timing in acht te worden genomen. De vennootschap moet haar rechtspersoonlijkheid binnen twee jaar hebben verkregen en de overname van de verbintenis van de “promotor” moet plaatsvinden binnen twee maanden nadat deze rechtspersoonlijkheid is verkregen. De rechtspersoonlijkheid van een rechtspersoon wordt als verworven beschouwd vanaf de neerlegging van de oprichtingsakte bij de griffie van de Rechtbank van Koophandel in het rechtsgebied waar de maatschappelijke zetel van de vennootschap is gevestigd. Als de drie voornoemde voorwaarden zijn vervuld, bevrijdt de bekrachtiging door de vennootschap de “promotor” met terugwerkende kracht, op een actieve en passieve en wordt de verbintenis geacht rechtstreeks door de vennootschap zelf te zijn aangegaan. Wat als de verbintenis niet door de vennootschap wordt overgenomen of als bij de overname de bij wet voorziene voorwaarden niet zijn vervuld? Als de vennootschap de verbintenis niet overneemt of als bij de overname de voorwaarden in artikel 60 van het Wetboek van vennootschappen niet werden vervuld, blijft de “promotor” persoonlijk (en hoofdelijk in geval van meerdere “promotoren”) aansprakelijk jegens derden. De “promotor” kan zich dus niet onttrekken aan de verbintenis die hij in naam van de vennootschap in oprichting is aangegaan en zal krachtens het gemene recht inzake contractuele aansprakelijkheid verplicht zijn om de aangegane verbintenissen effectief uit te voeren of zal, bij niet-uitvoering, een schadevergoeding verschuldigd zijn. Wanneer de “promotor” met deze situatie wordt geconfronteerd, kan hij zich in principe keren tegen de vennootschap op basis van principes van het gemene recht zoals zaakwaarneming of ongerechtvaardigde verrijking, voor zover de voorwaarden voor toepassing van deze mechanismen principes zijn vervuld. En tot slot: als de vennootschap de verbintenis overneemt, maar de voorwaarden in artikel 60 van het Wetboek van vennootschappen (bijvoorbeeld bij overschrijding van de termijnen) bij de overname niet zijn vervuld, worden de “promotor” en de vennootschap hoofdelijke medeschuldenaars. De “promotor” wordt dan met andere woorden niet van zijn verbintenissen bevrijdt en de derde-medecontractant zal twee schuldenaars hebben van wie hij de uitvoering kan eisen. Cindy Torino – Legal Department
26/09/2014
Social Huispersoneel: vanaf 1 oktober 2014 onderworpen aan sociale zekerheid! Het Koninklijk Besluit van 13 juli 2014 (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2014) wijzigt vanaf 1 oktober 2014 de wetgeving inzake huispersoneel. Deze nieuwe regelgeving wil dienstboden op het vlak van sociale zekerheid en sociale risico’s een gelijksoortige bescherming geven als andere werknemers. 1.- De nieuwe wetgeving impliceert voortaan dat:
in principe alle huispersoneel onderworpen wordt aan de verschillende socialezekerheidsregelingen en de loonmatigingsbijdrage. Manuele huishoudelijke activiteiten (wassen, poetsen, tuinhulp enz.) zijn met andere woorden onderworpen aan de RSZ ongeacht het aantal gepresteerde uren;
alleen intellectuele diensten (babysitten, bejaarden gezelschap houden of helpen met boodschappen doen enz.) kunnen worden beschouwd als een activiteit die niet bij de RSZ moet worden aangegeven, voor zover de 3 voorwaarden hierna zijn vervuld:
-
de werknemer oefent deze occasionele activiteiten in het huishouden niet beroepsmatig en niet op georganiseerde wijze uit; hij krijgt slechts een beperkte vergoeding (bedrag niet nader bepaald); de activiteit neemt niet meer dan 8 uur per week in beslag bij één of meerdere werkgevers samen.
-
Werknemers die werken via een dienstenchequebedrijf vallen niet onder de nieuwe regelgeving, aangezien ze reeds onderworpen zijn aan de RSZ; het dienstenchequebedrijf is dan de werkgever. 2.- Werkgevers die thans personeel tewerkstellen en deze op basis van de oude regelgeving niet aan de RSZ moesten worden aangegeven, moeten vanaf heden:
zich als werkgever inschrijven; een Dimona-aangifte en, elk kwartaal een DMFA-aangifte doen; de sociale bijdragen betalen; het huispersoneel tegen arbeidsongevallen verzekeren; de regelgeving inzake arbeidsduur in acht nemen.
3.- Besluit: met deze maatregel zullen de betrokken werknemers een volledige sociale bescherming genieten. Hij impliceert bovendien dat iedere burger die voor manuele huishoudelijke taken gebruikmaakt van iemands diensten, als een werkgever zal worden beschouwd. Tulay Kasap – Social Department
26/09/2014
De inhoud en de lay-out van deze nieuwsbrief zijn de exclusieve eigendom van Deloitte Fiduciaire* (hierna “Deloitte”) en/of zijn medewerkers en worden beschermd door het auteursrecht en andere relevante intellectuele eigendomsrechtwetten en verdragen. Geen enkele reproductie in onder het even welke vorm of via om het even welk medium is toegestaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van Deloitte. Deze nieuwsbrief werd opgemaakt in algemene termen en men kan er dan ook voor specifieke situaties niet op steunen. Hoewel Deloitte de betrouwbaarheid van de gegeven informatie nagaat, is dergelijke informatie algemeen en kan Deloitte in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke fouten die kunnen optreden ten gevolge van het gebruik of de interpretatie van deze informatie zonder de bijstand van Deloitte. De informatie die in deze nieuwsbrief is vervat, is gebaseerd op de wet, reglementeringen, rechtspraak, concrete gevallen, rulings en andere bronnen die bestaan op het moment van de presentatie. Bijgevolg kunnen latere wijzigingen in of aan het voorgaande (waarvoor Deloitte geen verantwoordelijkheid draagt om de lezer/gebruiker ervan te informeren) leiden tot de ongeldigheid van de informatie vervat in de presentatie. Toepassing van de vervatte principes zal afhangen van de specifieke toepasselijke omstandigheden en we raden aan dat U professioneel advies vraagt vooraleer te handelen of u te onthouden van enige handeling op basis van de inhoud van deze presentatie. Deloitte zal de lezer/gebruiker graag bijstaan om hem te adviseren hoe de principes vervat in deze presentatie toe te passen in specifieke situaties. Deloitte aanvaardt geen zorgvuldigheidsplicht of aansprakelijkheid voor enig verlies veroorzaakt aan een persoon die handelt of die zich onthoudt van enige handeling als gevolg van enige informatie vervat in deze nieuwsbrief. *Een afdeling van Deloitte Accountancy BV ovve CVBA
Security | Legal | Privacy
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.com/about detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms. This publication is for internal distribution and use only among personnel of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, and their related entities (collectively, the “Deloitte Network“). None of the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this publication. © 2014 Deloitte Fiduciaire
26/09/2014