Belgium
Newsflash 06/06/2014 Tax Voordelen alle aard personenwagens en aangerekend gebruik: in min van verworpen uitgaven of niet? Op basis van het antwoord van 24 april 2014 op een parlementaire vraag van begin 2013 (gepubliceerd op 24 april 2014), leek het erop dat de Minister van Financiën terugkwam op de jarenlange administratieve tolerantie inzake VAA bedrijfswagens en kostenaftrek. Met retroactiviteit vanaf 1 januari 2012 zouden de verworpen uitgaven niet langer verminderd mogen worden met het voordeel alle aard personenwagen belast via fiche 281. Na publicatie van het antwoord en na hevige kritiek, kwam de Minister van Financiën hier echter snel op terug. Hierna een kort relaas van de feiten. Administratieve tolerantie Over de vraag of het voordeel voor het privégebruik van een personenwagen dat op fiche 281 wordt gezet in min mag worden gebracht van de verworpen uitgaven bestaat al lange tijd geen twijfel meer. Reeds ruime tijd geleden aanvaardde de fiscus dat de aftrekbeperking niet toegepast moet worden als het voordeel voor de genieter een belastbaar bestanddeel is (administratieve commentaar 66/4). Op deze manier wordt dubbele economische belasting in hoofde van de werknemer en werkgever vermeden. Eigen bijdrage werknemer of bedrijfsleider Over het aangerekend gebruik van de personenwagen bestaat heel wat minder duidelijkheid. In de praktijk wordt het aangerekend gebruik vaak in min genomen van de berekening maar de administratie, hierin gesteund door het Hof van Beroep te Antwerpen (arrest dd. 24/11/2009), is het hier niet mee eens. Twee jaar later herzag hetzelfde Hof van Beroep (arrest dd. 17/5/2011) wel haar eerder ingenomen standpunt. Antwoord van 24 april 2014 van de Minister van Financiën In het recente antwoord op de parlementaire vraag maakt de Minister van Financiën een onderscheid tussen de periode voor 1 januari 2012 en na 1 januari 2012:
Kosten gedaan of gedragen vóór 1 januari 2012
Wat deze periode betreft, bevestigt de Minister de toepassing van de administratieve tolerantie. Wanneer de werknemer of bedrijfsleider echter een bijdrage betaalt die ten minste evenveel bedraagt als het voordeel, berekend op basis van de cataloguswaarde, geldt de administratieve tolerantie wel niet.
Kosten gedaan of gedragen na 1 januari 2012
Met betrekking tot de periode na 1 januari 2012 stelt de Minister verrassend dat het voordeel alle aard dat belast wordt via fiche niet langer in mindering mag worden gebracht van de verworpen autokosten, en dit reeds met retroactiviteit vanaf 1 januari 2012. Kortweg, de administratieve tolerantie komt te vervallen. Persbericht dd. 23 mei 2014 Kort na hevige kritiek op het antwoord in pre-electorale tijd haastte de Minister zich om zijn antwoord bij te sturen. In het persbericht geeft de Minister aan dat het antwoord op de parlementaire vraag enkel het huidige standpunt van de belastingadministratie weergeeft waarmee de Minister zelf niet akkoord gaat. De Minister heeft dan ook aan de belastingadministratie gevraagd om haar standpunt bij te sturen. Bijgevolg lijkt het erop dat de administratieve tolerantie voor de VAA op fiche blijft gelden. Charlotte Alleweireldt – Tax Department
Verlengde herbeleggingstermijn: ook voor verbouwings- en verbeteringswerken In een recent gepubliceerde ruling aanvaardt de Rulingcommissie dat bepaalde verbouwings- en verbeteringswerken aan gebouwen kunnen beschouwd worden als een herbelegging in een “gebouwd onroerend goed”). Voor de toepassing van de gespreide taxatie van meerwaarden, komen de betreffende werken bijgevolg in aanmerking als geldige wederbelegging binnen de verlengde herbeleggingstermijn van 5 jaar. Eén van de voorwaarden om te kunnen genieten van het stelsel van de gespreide taxatie van meerwaarden, is dat de verkoopwaarde van het vervreemde actief binnen een bepaalde termijn wordt herbelegd in kwalificerende activa. Deze termijn bedraagt in principe 3 jaar (en uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid). Voor vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden wordt de herbeleggingstermijn evenwel op 5 jaar gebracht wanneer wordt herbelegd “in een gebouwd onroerend goed, een vaartuig of een vliegtuig” (art. 47, §4 WIB 1992). De verlenging van de herbeleggingstermijn is ingegeven door de langere oprichtings- of productietijd die voor deze goederen vereist is (Com.IB 1992, nr. 47/48). In de betreffende ruling wensen de aanvragers te vernemen of de geplande projecten, zijnde bepaalde uit te voeren verbouwings- en verbeteringswerken aan bestaande gebouwen, in aanmerking komen als een herbelegging in een “gebouwd onroerend goed”. Dit met het oog op de toepassing van de verlengde herbeleggingstermijn van 5 jaar. Reeds eerder werden gelijkaardige feiten voorgelegd aan het Hof van Beroep te Antwerpen (12/01/2007). In casu voert een vennootschap verbouwings- en verbeteringswerken uit aan een onroerend goed in de loop van het 5e jaar na de realisatie van de meerwaarde. De vennootschap is van oordeel dat de investeringen geldige wederbeleggingen uitmaken in “gebouwde onroerende goederen”. Concreet ging het om volgende uitgevoerde werken: verbouwingswerken schrijnwerkerij plaatsing van een keuken glas-, dak-, tegel- en sanitaire werken De belastingadministratie is evenwel van oordeel dat de herbelegging laattijdig is gebeurd, aangezien verbouwings- en verbeteringswerken aan onroerende goederen niet kunnen beschouwd worden als investeringen in “gebouwde” onroerende goederen en bijgevolg slechts in aanmerking komen voor de herbeleggingstermijn van drie jaar. Het Hof zag dit echter anders. De werken die de vennootschap liet uitvoeren hebben, aldus het Hof, de waarde van het onroerend goed verhoogd (na afloop van de werken werd het kadastraal inkomen van het betrokken goed aangepast). Bovendien vereist de uitvoering van ingrijpende verbouwings- en verbeteringswerken aan een bestaand onroerend goed ook vaak een lange uitvoeringstijd. Het Hof oordeelde dat de herstellings- en verbouwingswerken bijgevolg wel degelijk als een herbelegging in een gebouwd onroerend goed kunnen worden aanzien. Ook de Rulingcommissie volgt nu, op basis van gelijkaardige overwegingen, dit standpunt in haar voorafgaande beslissing nr. 2013.177, 11/06/2013. In eerste instantie stelt de Rulingcommissie vast dat noch de wet, noch de uitvoeringsbesluiten een omschrijving geven van het begrip “gebouwd onroerend goed” in artikel 47, §4 WIB 1992. Bijgevolg dient men terug te vallen op het gemeen recht voor wat betreft de interpretatie van het begrip. Op basis van volgende elementen komt de Rulingcommissie zo tot de conclusie dat de door de vennootschap geplande verbouwings- en verbeteringswerken dienen beschouwd te worden als een herbelegging in een “gebouwd onroerend goed”: het betreft ingrijpende werken, blijvend van aard; die dienen ter verbetering van de structuur, het uitzicht, de hygiëne en het algemeen comfort of ter wijziging van de bestemming van het gebouw; de investeringen zijn niet bedoeld om te worden verwijderd, maar wel om geïncorporeerd te blijven in het gebouw of minstens bestemd te blijven tot de exploitatie van die gebouwen de installaties en constructies blijven duurzaam verbonden met het gebouw: zij worden verankerd in het gebouw of er rechtstreeks aan vastgehecht door middel van starre verbindingen de investeringen worden op dezelfde grootboekrekeningen als de gebouwen zelf geboekt en afgeschreven over een termijn gelijk aan de resterende levensduur van het gebouw de werken veroorzaken een eventuele verhoging van het kadastraal inkomen (niet noodzakelijk) De door de aanvrager geplande investeringen komen zo in aanmerking als geldige herbeleggingen binnen de verlengde termijn van 5 jaar (art. 47, §4 WIB 1992) Conclusie Met deze positieve ruling bevestigt de Rulingcommissie dat verbouwings- en verbeteringswerken aan bestaande gebouwen principieel in aanmerking kunnen komen voor de verlengde herbelegginstermijn voor “gebouwde onroerende goederen”. De commissie lijkt wel strikte voorwaarden op te leggen m.b.t. de concrete investeringen. Samenvattend moet in dit verband het begrip “gebouwde onroerende goederen” in zijn gemeenrechtelijke betekenis worden begrepen (cf. onroerende goederen uit hun aard of door bestemming). Verder dienen de investeringen geactiveerd te worden onder dezelfde balansrekening en afgeschreven te worden over de resterende levensduur van het gebouw zelf. Louis Mortier - Tax Department
Legal
Bescherming van software: welke alternatieven bestaan er? Het is opmerkelijk dat het overgrote deel van de jonge start-ups zich op heden focust op de ontwikkeling van innovatieve software. Gezien het specifieke karakter hiervan, gaat deze ontwikkeling vaak gepaard met zware investeringen. Niettemin blijft software van nature nochtans eenvoudig te kopiëren. Uw software voorzien van de nodige beschermingsmechanismen is dan ook van kapitaal belang. Op heden wordt de bescherming van software in België geregeld door de softwarewet van…. Deze wet bepaalt dat software geniet van auteursrechtelijke bescherming van zodra het gaat om een eigen intellectuele schepping van de ontwikkelaar. Deze bescherming wordt automatisch bekomen van zodra voldaan is aan de voorwaarde van originaliteit en blijft gelden tot 70 jaar na de dood van de softwareontwikkelaar. Gelet op het feit dat geen formaliteit vervuld dient te worden, is dit dan ook de meest eenvoudige en kosteloze manier van bescherming van software. De keerzijde is evenwel dat de omvang van bescherming beperkt is tot de uitdrukkingswijze van het computerprogramma (zijnde, de bron- en doelcode), maar niet de idee en beginselen omvat die aan de grondslag van het programma liggen. Aldus blijft het vrij gemakkelijk voor derden om varianten op de software te ontwikkelen. Een andere pijnpunt aan de auteursrechtelijke bescherming is de onduidelijkheid over het startpunt van de bescherming, juist omdat de softwarewetgeving geen officiële registratie vereist. In de praktijk kan deze bewijsproblematiek vaak tot discussie leiden over wie als eerste de software heeft ontwikkeld en aldus als auteur beschouwd mag worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de informatica- en telecommunicatie-industrie reeds geruime tijd haar misnoegen uit over de beperkingen van voormelde auteursrechtelijke bescherming. Het feit dat het verkrijgen van dergelijke bescherming geen inspanningen vraagt, weegt immers niet op tegen het gebrek aan bescherming van het functionele aspect van software. Innovatieve software is veelal bestemd om bepaalde problemen op te lossen of tot een bepaald resultaat te bekomen, zodat het louter beschouwen van software als een geschreven bron- of doelcode die door de computer wordt gelezen een te beknopte visie is die niet strookt met de praktijk. Deze kritiek heeft er dan ook voor gezorgd dat veel softwareontwikkelaars een toevlucht hebben gezocht tot het octrooirecht, met het oog op bescherming van de functionele elementen en de technische realisatie van hun innovatieve idee en concept. Naast de ruimere en sterkere bescherming - die meer duidelijkheid biedt - dan een auteursrechtelijke bescherming, verschaft een bescherming via octrooi ook een beter perspectief voor bedrijven die een licentiepolitiek willen uitbouwen. Middels een octrooi kunnen zij immers aan geïnteresseerde licentienemers meer zekerheid bieden omtrent de in licentie gegeven rechten. Nochtans biedt ook deze intellectueelrechtelijke bescherming geen allesomvattende oplossing. Zo sluiten immers het Europees Octrooiverdrag en de Belgische octrooiwet “computerprogramma’s als zodanig” uit van hun toepassingsgebied zodat er in principe geen octrooi kan worden verkregen voor software. Uit de praktijk blijkt evenwel dat het Europees Octrooibureau (EOB) over de jaren heen reeds meer dan 30.000 softwareoctrooien heeft toegekend. De reden hiervoor kon gevonden worden in een gewijzigde omschrijving van de octrooivraag, en het feit dat het EOB ervan uitgaat dat de term “als zodanig” impliceert dat uitvindingen waarin een computerprogramma verwerkt zit niet onder de uitsluiting vallen. Het EOB is daarbij van mening dat computer-geïmplementeerde uitvindingen een voldoende technisch karakter hebben om als uitvinding gekwalificeerd te worden. Desalniettemin blijft een octrooi(aanvraag) een kostelijke en tijdrovende procedure, die overigens enkel leidt tot een tijdelijke bescherming van 20 jaar. Om deze redenen blijft een octrooirechtelijke bescherming van software voor veel KMO’s en start-ups dan ook een onaantrekkelijk alternatief. Niettemin bestaan er naast het auteurs- en octrooirecht ook nog andere beschermingsalternatieven, die gekenmerkt worden door een pragmatische aanpak en lage kost: (1) Deponeren via i-DEPOT: Een i-DEPOT is een wettelijk bewijsmiddel dat uw software voorziet van een datumstempel. Het biedt daarbij geen intellectueel eigendomsrechtelijk bescherming (dewelke u overigens al bezit via het auteursrecht), maar bewijs wel dat u op een bepaalde datum een computerprogramma bezat. Dit kan nuttig zijn om bewijs te leveren op het moment dat er een conflict bestaat omtrent de vereiste van originaliteit. Bovendien wordt de inhoud van uw i-DEPOT geheim gehouden. Een i-DEPOT aanvragen is eenvoudig, veilig en goedkoop en kan op 2 manieren: (i) online voor 5 jaar en voor een prijs van 35 euro of (ii) een i-DEPOT envelop voor 5 of 10 jaar en voor een prijs van 45 resp. 65 euro. Het iDEPOT kan onbeperkt worden verlengd in de tijd. Bij niet-verlenging, wordt het i-DEPOT automatisch vernietigd voor de toekomst wat evenwel geen invloed heeft op de geldigheid ervan als bewijsmiddel. (2) Neerlegging bij de notaris: Middels een authentieke akte kan bij de notaris de bron- en doelcode van de ontwikkelde software worden neergelegd met het oog op het verkrijgen van een vaste datum. De echtheid van deze vaste datum kan niet worden betwist, maar verleent evenwel geen intellectueel eigendomsrechtelijke bescherming (cfr. het i-DEPOT). Bij neerlegging wordt de geheimhouding van de software evenwel gegarandeerd. (3) Bedrijfsgeheim: In het geval de nieuw ontwikkelde software louter voor intern gebruik zal dienen en niet commercieel zal worden aangeboden aan het grote publiek, wordt best een beroep gedaan op geheimhoudingsovereenkomsten en confidentialiteitsclausules teneinde werknemers en medecontracten te onderwerpen aan de nodige discretie. Naast een lage kost, heeft dit als een grote voordeel dat voor lange tijd een eenvoudige bescherming kan worden geboden op maat. Liesl Molinarolli & Anaïs De Boulle – Legal Department
Beding van aanwas als alternatief voor schenking tussen partners Partners opteren er vaak voor om reeds bij leven bepaalde vermogensbestanddelen elkaar over te dragen. Hiertoe zijn er twee belangrijke beweegredenen. Vooreerst is er de bezorgdheid om de langstlevende der partners financieel zelfstandig achter te laten. Door bij leven aan elkaar te schenken, behoren de geschonken goederen tot het eigen vermogen van de begiftigde, waardoor deze autonoom over deze goederen kan beschikken. Partijen kunnen echter moeilijk inschatten wie de langstlevende partner zal zijn. Om te vermijden dat de schenker-langstlevende partner successierechten moet betalen op de door hem geschonken goederen die zich bij overlijden van de begiftigde in diens vermogen bevinden, geschieden de schenkingen aan elkaar onder de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde. Ingevolge deze ontbindende voorwaarde wordt de schenking door de langstlevende aan de eerststervende ontbonden: het geschonkene keert terug naar de langstlevende. De schenking door de eerststervende aan de langstlevende daarentegen blijft gelden. Gehuwden hoeven geen ontbindende voorwaarde in te lassen. De langstlevende echtgenoot kan de geschonken goederen immers te allen tijde en zonder enige motivering doen terugkeren via de herroeping van schenking tussen echtgenoten, ook na overlijden van de begiftigde. Bovendien wordt een overdracht bij leven ook ingegeven door de wens om onder de schenkingsrechten te ressorteren in plaats van onder de hoge successierechten. Eenzelfde begunstiging/bescherming van de langstlevende der partners kan echter ook bekomen worden via een beding van aanwas dat fiscaal gezien vaak nog interessanter is dan een schenking. Wat is een beding van aanwas? Een beding van aanwas is een overeenkomst –logischerwijze niet eenzijdig herroepbaar- tussen twee of meer partijen waarbij zij bij wijze van kanscontract overeenkomen dat bij overlijden van de eerstervende onder hen, de eigendom (volle eigendom/blote eigendom/vruchtgebruik) van een onverdeelde aandeel in een roerend of onroerend goed - of van een gelijkwaardig roerende of onroerend goed dat elk der partijen voor de totaliteit in zijn of haar eigen vermogen bezit- van de eerststervende zal aanwassen bij het deel of het goed van de overlevende. Elke partij staat met andere woorden zijn goed - of het onverdeelde aandeel in een goed - af aan de andere onder de opschortende voorwaarde van zijn eigen vooroverlijden. Het gaat aldus om een kanscontract: Als tegenprestatie voor de afstand onder opschortende voorwaarde verkrijgt de overdrager de kans om de eigendom van het een goed - of het onverdeelde aandeel in een goed - te verkrijgen indien hij het langst leeft. Opdat een beding van aanwas geldig zou zijn, is bovendien vereist dat het kanscontract onder bezwarende titel afgesloten wordt: elke deelgenoot dient bij het afsluiten van het beding van aanwas aldus een gelijke kans te hebben om het goed - of het onverdeelde aandeel in een goed - van de andere te verwerven (= onder bezwarende titel). Concreet wordt de gelijkheid in kansen hoofdzakelijk beoordeeld op basis van de criteria leeftijd en gezondheid van de partijen. Het is raadzaam om in het beding expliciet op te nemen dat partijen een gelijke kans hebben om het goed –of aandeel daarin te verwerven. Dit geldt zeker voor het beding van aanwas tussen echtgenoten aangezien dergelijk beding weerlegbaar vermoed wordt een schenking uit te maken. Taxatie geldig beding van aanwas Aangezien de verkrijging door de langstlevende der partijen plaatsvindt buiten de nalatenschap om wordt de verkrijging evenmin onderworpen aan progressieve successierechten. De verkrijging wordt als volgt getaxeerd:
Verkrijging onroerende goederen gelegen in Vlaanderen: ingevolge het beding van aanwas is het evenredig verkooprecht van 10% verschuldigd op het goed –of het aandeel van het goed- van de eerststervende dat aanwast. Deze 10% is pas verschuldigd bij de effectieve overdracht van het onroerend goed. Naarmate de waarde van het onroerend goed stijgt wordt het beding van aanwas met het vlak tarief van 10% aantrekkelijker dan de schenking waarop progressieve schenkingsrechten (tot 30% tarief rechte lijn, echtgenoten, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden +1jaar/ tot 80% tarief vreemden) verschuldigd zijn.
Verkrijging roerende goederen: ingevolge het beding van aanwas is geen evenredig registratierecht verschuldigd. In dit geval wordt louter een algemeen vast recht van 50 EUR geheven. Ook hier is een vast recht van €50 interessanter dan een de Belgische schenkingsrechten van 3% dan wel 7% of dan het risico op hoge successierechten (tot 27% tarief rechte lijn, echtgenoten, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden +1jaar/ tot 65% tarief vreemden) indien de overlevingstermijn van drie jaar voor schenkingen in Nederland niet gehaald wordt.
Voor partners die niet gehuwd zijn, noch wettelijk samenwonen noch feitelijk meer dan een jaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren is het beding van aanwas des te meer een interessante planningstechniek. Een overdracht tussen deze partners wordt immers onderworpen aan het schenkingstarief vreemden, dat een stuk hoger ligt dan het toepasselijke tarief tussen echtgenoten, wettelijk samenwonenden of feitelijk samenwonenden die reeds meer dan een jaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Conclusie: Het beding van aanwas verenigt het beste van twee werelden Indien partners beschikken over een gelijkwaardig onverdeeld of eigen vermogen dat ze elkaar bij overlijden willen doen toekomen, is een beding van aanwas, dat voldoet aan alle geldigheidsvoorwaarden, een interessante techniek, zowel voor roerende als onroerende, eigen en in onverdeeldheid aangehouden goederen. Laura Depreeuw – Legal Department
De begunstigingsclausule in levensverzekeringsovereenkomsten Bij wet van 13 januari 2012 werd een nieuw artikel 110/1 ingevoegd in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. Dit artikel bepaalt wat precies wordt bedoeld wanneer de “wettelijke erfgenamen” als begunstigden in een levensverzekeringsovereenkomst worden benoemd. Voorheen had de aanwijzing “wettelijke erfgenamen” tot gevolg dat alle wettelijke erfgenamen (rechtstreeks of via plaatsvervulling), een gelijk deel van de prestaties verkregen. Bijvoorbeeld indien de erflater zijn echtgenote, zijn dochter en vijf kinderen van zijn vooroverleden zoon naliet, verkreeg eenieder één/zevende van de uitkering in volle eigendom. Voortaan moet de begunstiging ten voordele van de wettelijke erfgenamen gelezen worden als de nalatenschap van de verzekeringnemer. Dateert het contract van na 5 maart 2012 (datum van inwerkingtreding), dan zal de verdeling van de uitkering gebeuren conform het testament, of bij gebreke daaraan, conform de wet - tenzij de verzekeringnemer uitdrukkelijk heeft bedongen dat hij dit niet wenst. Dit heeft in het hierboven gegeven voorbeeld tot gevolg dat de echtgenote het vruchtgebruik van de uitkering verkrijgt, de dochter één/tweede in blote eigendom en de 5 kinderen van de vooroverleden zoon ieder één/tiende in blote eigendom. Stemt dit niet overeen met de werkelijke bedoeling, dan kan de clausule worden aangepast in een bijvoegsel bij de polis. (Wijzigingen kunnen ook bij testament, dan dient men wel te verduidelijken dat de begunstigden van het testament ook de begunstigden van de levensverzekering zijn. Er dient bovendien mee rekening gehouden dat de verzekeraar van dergelijke testamentaire bepaling meestal niet op de hoogte is.) Voor reeds op 5 maart 2012 bestaande contracten kon de verzekeringnemer van 5 maart 2012 tot 4 maart 2014 uitdrukkelijk verklaren af te zien van de toepassing van het nieuwe artikel 110/1. Indien dergelijke verklaring niet werd afgelegd, gebeuren sinds 4 maart 2014 ook de uitkeringen op basis van deze contracten thans in principe conform het testament, of bij gebreke daaraan, conform de wet. Vandaag blijft het echter mogelijk voor de verzekeringnemer om van de wettelijke regeling af te zien, via een bijvoegsel bij de polis. Verder kunnen de wettelijke erfgenamen nog trachten aan te tonen dat de verzekeringnemer wel degelijk de bedoeling had om zijn wettelijke erfgenamen op die manier te begunstigen. Ook bij op vandaag nog af te sluiten polissen dient men deze regeling steeds in het achterhoofd te houden. Het is wenselijk om in het contract meteen de juiste personen aan te duiden als begunstigden. Nathalie Seppion – Legal Department
VAT Verkoop van een oud gebouw gevolgd door renovatiewerken – levering nieuw gebouw Een recente Administratieve Beslissing (E.T. 120.125 dd. 13.05.2014) doet de vastgoedsector schudden op zijn grondvesten. Reden hiervoor is dat de btw-administratie haar pijlen richt op de toepassing van het verlaagd btwtarief (6%) voor residentiële renovatieprojecten (o.m. door afbraak en heropbouw) door bouwpromotoren. Waarover gaat het? De administratie viseert de handelingen waarbij een bouwpromotor enerzijds een oud gebouw levert en anderzijds een aannemingsovereenkomst sluit met deze klanten voor de renovatie of afbraak en heropbouw ervan. De levering van het oude gebouw werd onderworpen aan het evenredig registratierecht, de aannemingsovereenkomst aan het verlaagd tarief van de btw (6%). Op deze manier slaagden promotoren erin om ‘vernieuwde’ appartementen te leveren aan 6% btw in plaats van het normale btw-tarief van 21% voor traditionele nieuwbouw. Typevoorbeeld hiervan zijn oude fabrieksgebouwen die worden omgevormd tot lofts. Indien het uiteindelijke gebouw kwalificeert als ‘nieuw gebouw’ zal de administratie beide overeenkomsten herkwalificeren tot de levering van een nieuw gebouw dat aldus voor zijn geheel onderworpen zal worden aan het normaal btw-tarief van 21%. Ter herinnering, een oud gebouw wordt als ‘nieuw’ beschouwd bij verkoop wanneer: ‐ ‐
De verbouwingswerken dermate wezenlijk zijn dat de aard, de structuur en de bestemming van het gebouw zijn gewijzigd. Er twijfel is of de verbouwingswerken dermate wezenlijk zijn, maar de kostprijs van de werken meer is dan 60% van de verkoopwaarde van het gebouw (excl. grondwaarde) op het tijdstip van de voltooiing van die werken.
Daarnaast moet in deze situaties voldaan zijn aan volgende voorwaarden: ‐ ‐ ‐
De uitgevoerde werken hebben aanleiding gegeven voor de wijziging van het KI dat aan het gebouw werd toegekend voor de aanvang van de werken; Het gebouw wordt vervreemd binnen de ‘nieuwheidstermijn’ inzake btw (dit is voor 31 december van het 2e jaar volgend op de eerste ingebruikname); De persoon in wiens hoofde de btw opeisbaar is geworden moet ten aanzien van de administratie het belang van de uitgevoerde werken kunnen aantonen.
In deze gevallen is de administratie van mening dat de opsplitsing (levering oud gebouw / aannemingsovereenkomst) kunstmatig is en aldus beschouwd dient te worden als de levering van een ‘nieuw’ onroerend goed (analoog met de ‘verkoop op plan’ bij nieuwbouw). Ook in het geval wanneer de koper voor de levering van oud gebouw en de aannemingsovereenkomst contracteert met 2 juridisch verschillende partijen zal ‘misbruik’ onderzocht worden. De administratie argumenteert hier, dat de overeenkomst van op het moment waarop deze ontstond tot doel had een nieuw gebouw te leveren in haar toekomstige toestand. Deze administratieve beslissing wordt ingevoerd met terugwerkende kracht. Gezien de zware financiële impact (+15%!) voorziet de administratie een tolerantie in de volgende situaties: a.
De betrokken belastingplichtige heeft een formeel akkoord met de administratie of de DVB voor de toepassing van het verlaagd tarief in een specifiek dossier.
b.
De betrokken belastingplichtige kan zich steunen op een stilzwijgend akkoord met de administratie. Dit zal geval per geval onderzocht worden door de Centrale Diensten van de Administratie. Dit is aan de orde wanneer: De belastingplichtige een formeel akkoord zoals hierboven beschreven voor een tweede project waarvan de omstandigheden volledig dezelfde zijn als die van het eerste project. De belastingplichtige heeft een gemotiveerde aanvraag ingediend bij de administratie en op datum van deze administratieve beslissing nog geen antwoord heeft ontvangen.
In afwachting van rechtspraak hieromtrent is het ook onduidelijk of bepaalde instanties deze beslissing zullen aanvechten. Bert Guenter – VAT-Department
Social Het doek valt over het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden N°218 Recentelijk werd kenbaar gemaakt dat het landschap van de aanvullende paritaire comités grondig zou worden gewijzigd. Het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden, Paritair Comité N° 218, moet immers plaatsmaken voor een activering van het bestaande Paritair Comité N° 200. Achtergrond Het verdwijnen van het Paritair Comité N° 218 was reeds in 1974 voorzien bij de oprichting van het Aanvullend Paritair Comité 200 voor de bedienden. Tot heden heeft dit paritair comité echter nooit gewerkt en dus ook nooit cao’s gesloten, voornamelijk omdat de uiteenlopende sectoren het niet eens raakten over de benoeming van haar leden. Pas in 2008 kwam daartoe een stap in de goede richting met de oprichting van drie nieuwe gemengde paritaire comités: ‐
‐ ‐
het Paritair Comité N° 335 voor de sociale organisaties, uitsluitend bevoegd voor de kinderbijslagfondsen, sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen, vakantiefondsen, erkende sociale secretariaten voor werkgevers en de ondernemingsloketten. Tot op heden nog niet werkzaam. het Paritair Comité N° 336 voor de vrije beroepen, bevoegd voor de vrije beroepen die niet onder een specifiek paritair comité komen te vallen, het enige van de 3 welk vandaag is samengesteld en actief is. het Paritair Comité N° 337 voor de non-profitsector, residuair bevoegd voor de non-profitorganisaties. Tot op heden nog niet werkzaam.
Om de overgang van het Paritair Comité N° 218 naar het Paritair Comité N° 200 in het werk te stellen, worden nu zowel het Paritair Comité 335 als het Paritair Comité 337 grondig hervormd. Zo heet het Paritair Comité N° 335 voortaan het “Paritair comité voor de dienstverlening aan en de ondersteuning van het bedrijfsleven en de zelfstandigen”. Naast de hierboven opgesomde sociale organisaties omvat het Paritair Comité N° 335 voortaan ook alle organisaties met activiteiten die (on)rechtstreeks verbonden zijn met het bedrijfsleven of de zelfstandigen omvat, zonder de bedoeling daarmee winst te maken.
De bevoegdheid van het Paritair Comité N° 337 wordt uitgebreid tot alle organisaties voor de non-profitsector waarvan de activiteiten niet vallen onder de bevoegdheid van een ander paritair comité (bijvoorbeeld P.C. 318, 319, 327, …). Daarnaast is het bevoegd voor privépersonen die voor hun eigen rekening personeel tewerkstellen voor hun persoonlijke dienst of die van hun gezin (vb. een chauffeur, privésecretaresse, …). In concreto Doordat bij uitbreiding van het toepassingsgebied van de Paritaire Comités N° 335 en N° 337 werkgevers die vroeger vertoefden in de paritaire comités N° 100 en N° 200 onder de Paritaire Comités N° 335 en N° 337 komen te vallen (bijvoorbeeld nonprofitorganisaties), kan het Paritair Comité N° 200 zich tot een nieuw doelpubliek richten. Het Paritair Comité N° 200 is nu bevoegd voor werkgevers en werknemers die hoofdzakelijk hoofdarbeid verrichten en die niet onder een eigen paritair comité of onder het Paritair Comité N° 337 vallen. Het Paritair Comité N° 218 zal pas effectief ophouden te bestaan wanneer de leden van het Paritair Comité N° 200 benoemd zijn, welke blijkbaar in volle voorbereiding is, maar nog niet voor binnenkort. Op dat moment zal een bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst worden gesloten die alle bestaande cao’s (o.a. met betrekking tot loon-en arbeidsvoorwaarden) van het Paritair Comité N° 218 volledig en onmiddellijk toepasselijk verklaart op de werkgevers en hun werknemers die onder dit nieuwe Paritair Comité N° 200 vallen. In de praktijk verandert eigenlijk alleen het PC-nummer voor de werkgevers die nu onder het Paritair Comité N° 218 vallen. Bovendien kunnen de werkgevers nog steeds indienen volgens de gekende procedures (bv. voorstel voor nieuwe arbeidsregelingen, werkloosheid om economische en technische redenen,…). Dus geen reden tot paniek… Flore Lesage & Mieke van den Bunder – Social Department
Deze nieuwsbrief is enkel bestemd voor medewerkers van Deloitte Fiduciaire. In de mate deze op welke wijze ook in het bezit komt van derden, geldt wat volgt: De inhoud en de lay-out van deze nieuwsbrief zijn de exclusieve eigendom van Deloitte Fiduciaire* (hierna “Deloitte”) en/of zijn medewerkers en worden beschermd door het auteursrecht en andere relevante intellectuele eigendomsrechtwetten en verdragen. Geen enkele reproductie in onder het even welke vorm of via om het even welk medium is toegestaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van Deloitte. Deze nieuwsbrief werd opgemaakt in algemene termen en men kan er dan ook voor specifieke situaties niet op steunen. Hoewel Deloitte de betrouwbaarheid van de gegeven informatie nagaat, is dergelijke informatie algemeen en kan Deloitte in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke fouten die kunnen optreden ten gevolge van het gebruik of de interpretatie van deze informatie zonder de bijstand van Deloitte. De informatie die in deze nieuwsbrief is vervat, is gebaseerd op de wet, reglementeringen, rechtspraak, concrete gevallen, rulings en andere bronnen die bestaan op het moment van de presentatie. Bijgevolg kunnen latere wijzigingen in of aan het voorgaande (waarvoor Deloitte geen verantwoordelijkheid draagt om de lezer/gebruiker ervan te informeren) leiden tot de ongeldigheid van de informatie vervat in de presentatie. Toepassing van de vervatte principes zal afhangen van de specifieke toepasselijke omstandigheden en we raden aan dat U professioneel advies vraagt vooraleer te handelen of u te onthouden van enige handeling op basis van de inhoud van deze presentatie. Deloitte zal de lezer/gebruiker graag bijstaan om hem te adviseren hoe de principes vervat in deze presentatie toe te passen in specifieke situaties. Deloitte aanvaardt geen zorgvuldigheidsplicht of aansprakelijkheid voor enig verlies veroorzaakt aan een persoon die handelt of die zich onthoudt van enige handeling als gevolg van enige informatie vervat in deze nieuwsbrief. *Een afdeling van Deloitte Accountancy BV ovve CVBA
Security | Legal | Privacy
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.com/about detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms. This publication is for internal distribution and use only among personnel of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, and their related entities (collectively, the “Deloitte Network“). None of the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this publication. © 2014 Deloitte Fiduciaire