>
h e t
h o o f d st u k
<
7
Bomen groeien niet tot in de hemel
1
De werkelijke kostprijs van de dienstencheques | Jozef Pacolet, Frederic De Wispelaere & Sofie Cabus |
De dienstencheque is onmiskenbaar een succes gebleken, zowel inzake jobcreatie als wat betreft het aantal gebruikers. De expansie bleek door de economische crisis net op tijd te komen. De grootste bekommernis blijft evenwel dat dit stelsel met een ‘voor de gebruiker zeer aantrekkelijke kostprijs’ onbetaalbaar dreigt te worden voor de publieke financiën. De budgettaire kost dreigt zwaar te wegen, en zal dat zeker de komende jaren doen in de context van
© Banksy & givepeasachance
de moeilijke budgettaire situatie.
De vraag rijst of de middelen voor poetshulp niet selectiever besteed moeten worden.
Van in het begin werd de budgettaire kost evenwel geminimaliseerd door allerlei terugverdieneffecten in kaart te brengen. Voor sommigen lijken de bomen dan ook tot in de hemel te groeien. Wij hebben ons niet laten meesleuren door de euforie van de vele kwantitatieve en kwalitatieve evaluaties van het stelsel, maar stelden kritisch de vraag in
welke mate het subsidiëren van deze activiteiten werkelijk een kerntaak is voor de overheid, hoe ruim deze publieke financiering is en kan zijn en of zij niet te gul, zoalniet buitensporig is. Tegelijk rijst de vraag of de middelen niet selectief moeten besteed worden en of de kostprijs voor de gebruiker niet best gedifferentieerd wordt. maart 2011 het hoofdstuk
8
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
Constante groei van het dienstenchequestelsel Het aantal actieve gebruikers2 van dienstencheques is sinds de invoering van het stelsel systematisch blijven toenemen. Eind 2010 waren er 760.702 actieve gebruikers van dienstencheques, wat neerkomt op een procentuele stijging van 14,2% t.o.v. 2009. Tussen 2004 en 2010 deed zich een vertwaalfvoudiging voor van het aantal aangekochte dienstencheques (van 8 miljoen naar 97,2 miljoen dienstencheques). Zij zijn equivalent met evenzoveel uren huishoudelijke hulp.
actieve gebruiker aangekocht, of een toename van 10 dienstencheques t.o.v. 2009. Voor wat het totale aantal werknemers tewerkgesteld in het kader van het dienstenchequestelsel betreft, zien we een relatief grote toename over de periode 2004-2009: van 15.077 naar 120.324, of bijna een verachtvoudiging van het totale aantal tewerkgestelde werknemers. In 2008 was 3,1% van de tewerkgestelde werknemers in België aan de slag in het dienstenchequestelsel en bijna 7% van de tewerkgestelde vrouwen. Er doet zich m.a.w. een sterke invloed voor van het gesubsidieerde stelsel op de vrouwelijke tewerkstelling. Toch moet men beseffen dat deze jobcreatie nagenoeg volledig op het conto is te schrijven van een aanzienlijke overheidssubsidie.
Een algemene vaststelling is dat de groei van het aantal aangekochte en/of terugbetaalde dienstencheques vertraagde in 2009, maar in 2010 doet zich opnieuw een sterke stijging voor van het aantal aangekochte dienstenDe dienstenchequeondernemingen leveren cheques (+ 23,5%). Het bevestigt de vaststeleen belangrijke bijdrage in het creëren van een ling uit een recente bevraging3 waaruit blijkt modern aanbod van huishoudelijke hulp en dat 23,1% van de Belgische bevolking het betekenen als organisatievorm een sterke verdienstenchequestelsel nog niet kende zodat betering t.o.v. het dienstbodenstatuut, wat als er dus nog een groeimarge aanwezig was. Dit ‘non-statuut’ kan gekwalificeerd worden. Als lijkt bewaarheid te worden. de instroom van nieuwe erkende dienstencheTot 2008 stijgt niet alleen het aantal gebruiqueondernemingen wordt bekeken, kan men kers, maar ook het gemiddeld aantal aangeenkel vaststellen dat dit vele nieuwe bedrijven kochte dienstencheques per gebruiker. 2009 aantrekt. Tussen 2004 en 2010 is het aantal is het eerste jaar dat dit niet meer het geval dienstenchequeondernemingen verdrievouis, gedeeltelijk omdat men het jaar voordien digd. We zien een extra dienstenchedoorgedreven ‘comques heeft aangemercialisering’ van de Het is de wereld op zijn kop als wij kocht om de prijssector. Het zijn in moeten vaststellen dat deze vaak al stijging voor te zijn. hoofdzaak de private gecommercialiseerde dienstverlening In 2010 werden for-profit onderneeen groter subsidiepercentage kent gemiddeld 128 dienmingen (commerciële dan de doorsnee non-profitsector. stencheques per private ondernemin-
‘‘
het hoofdstuk maart 2011
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
gen, interimbedrijven, natuurlijke personen) die over een erkenning beschikken. Eind 2009 was meer dan 60% van de erkenningen toegekend aan een private for-profit onderneming. Gezien het succes op het vlak van ondernemerschap en jobcreatie, is het positief dat deze jonge sector wat betreft statuut, arbeidsvoorwaarden, sociaal overleg via een eigen
paritair subcomité en syndicale werking een voorbeeldige ontwikkeling kent. Maar we stellen ook een sterke impact vast van de tewerkstellingsmaatregelen op de rendabiliteit van deze ondernemingen, een inperking van de anciënniteit, een hoog verloop en vele tijdelijke contracten, wat de stabiliteit van de arbeidsmarkt voor dienstencheques niet ten goede komt.
Tabel 1. Evolutie van het aantal actieve gebruikers, het aantal aangekochte dienstencheques, het aantal terugbetaalde dienstencheques, het aantal werknemers en het aantal erkende ondernemingen over de periode 20042010, België 2004 Aantal actieve gebruikers (incl. moederschaphulp) Groeivoet t.o.v. jaar voordien Aantal aangekochte DCH (incl. moederschaphulp)
8 111 261
Groeivoet t.o.v. jaar voordien Gemiddeld aangekochte DCH per actieve gebruiker (incl. moederschaphulp) Aantal werknemers tewerkgesteld (RVA) Groeivoet t.o.v. jaar voordien Aantal erkende ondernemingen Groeivoet t.o.v. jaar voordien
2006
2007
2008
2009
2010
190 734
316 101
449 626
581 051
665 884
760 702
65,7%
42,2%
29,2%
14,6%
14,2%
20 313 813 36 096 682 53 453 329 73 993 322 78 673 829 97 182 359 150,4%
Groeivoet Aantal terugbetaalde DCH
2005
5 619 745
15 077
785
17 215 123
77,7%
48,1%
38,4%
6,3%
23,5%
32 186 234 49 187 499 65 443 466 78 995 082 94 830 823
206,3%
87,0%
52,8%
33,1%
20,6 %
20,0%
107
114
119
127
118
128
28 933
61 759
87 152
103 437
120 324
91,9%
113,5%
41,1%
18,7%
16,3%
1 038
1 438
1 720
2 130
2 499
2 664
32,2%
38,5%
19,6%
23,8%
17,3%
6,6%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA; RVA, Jaarverslagen; RVA–Directie Statistieken.
maart 2011 het hoofdstuk
9
1 0
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
‘Exuberante’ subsidiëring van de overheid Tabel 2 schetst de evolutie van de prijszetting voor de gebruiker en de tegemoetkoming van de overheid samen voor de periode 2001-2009. We stellen vast dat de prijs van een dienstencheque over deze periode vaak gewijzigd werd. Het oorspronkelijke bedrag van 23,56 euro die dienstenchequeondernemingen per dienstencheque ontvingen (bij de ‘eerste generatie’
dienstencheques) is ondertussen gedaald tot 20,80 euro (- 11,7%). Dit toont onder meer aan hoe ‘genereus’ het systeem al van bij de aanvang was en hoe weinig gefundeerd deze prijszetting tot stand is gekomen. Het moge duidelijk zijn dat men gestart is zonder al te veel spaarzin. Dit blijkt ook uit het feit dat bij de opstart van het stelsel een vergoeding voor de uitgiftemaatschappij voorzien was van 0,32 euro per cheque, waarna achteraf bleek dat ook 0,0852 euro voldoende was. De uitgevoerde
Tabel 2. Evolutie prijszetting voor de gebruiker en tegemoetkoming van de Staat, in euro, per uur, 2001-2009 K.B.
12/12/’01 09/01/’04 11/07/’04 10/11/’04 16/01/’07 28/04/’08 27/10/’08 11/12/’08
Datum inwerkingtreding Ontvangen door erkende onderneming
22/12/’01 01/01/’04 20/07/’04 20/11/’04 01/01/’07 1/05/’08 01/11/’08 01/01/’09 23,56
19,47
21,00
21,00
20,00
20,50
20,80
20,80
17,36
13,27
14,80
14,30
13,30
13,50
13,80
13,30
6,20
6,20
6,20
6,70
6,70
7,00
7,00
7,50
Fiscale aftrek (30%)
1,86
1,86
2,01
2,01
2,1
2,1
2,25
Prijs voor de gebruiker na fiscale aftrek
4,34
4,34
4,69
4,69
4,90
4,90
5,25
Onkostenvergoeding aan uitgiftemaatschappij
0,32
0,32
0,32
0,32
0,0852
0,0852
0,0852
Totale kostprijs per dienstencheque
19,79
21,32
21,32
20,32
20,59
20,89
20,89
Totale federale tegemoetkoming (incl. consumptiesubsidie, fiscale aftrek en onkostenvergoeding)
15,45
16,98
16,63
15,63
15,69
15,99
15,64
78,1%
79,6%
78,0%
76,9%
76,2%
76,5%
74,9%
Tegemoetkoming van de Staat Prijs voor de gebruiker voor fiscale aftrek
% tussenkomst Staat in de totale kostprijs (zonder tewerkstellingsmaatregelen) Tewerkstellingsmaatregelen
3,63
% tussenkomst Staat in de totale kostprijs (met
78,6%
tewerkstellingsmaatregelen) Bron: Op basis van KB van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques en wijzigingen van het KB van 12 december 2001.
het hoofdstuk maart 2011
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
correcties evolueerden naar een daling van de tegemoetkoming van de overheid (met 4,06 euro per uur of - 23,4%) en een stijging van de prijs voor de gebruiker (met 1,3 euro per uur vóór fiscale aftrek of + 21,0%). De werkelijke prijsstijging voor de gebruiker is door de fiscale aftrek van 30% echter geen 1,3 euro, maar wel 91 eurocent. Fiscale aftrekposten worden doorgaans gehanteerd als alternatief voor subsidies. Hier gebruikt men beide.4 Anno 2011 neemt de overheid 75% van de kostprijs van het dienstenchequestelsel op zich. Deze ‘exuberante’ subsidiëring loopt verder op tot 79% indien rekening wordt gehouden met de tewerkstellingsmaatregelen waarop dienstenchequeondernemingen een beroep kunnen doen. Het is de wereld op zijn kop als wij moeten vaststellen dat deze vaak reeds gecommercialiseerde dienstverlening een groter subsidiepercentage kent dan de doorsnee non-profitsector. Een sector die dermate hoog afhankelijk is van overheidssteun, zonder duidelijke motieven van sociaal beleid, riskeert een ‘steenkool- en staalsector’ van de toekomst te worden als de overheidssteun zou teruggeschroefd worden. Daarenboven blijkt dat met deze subsidie soms aan de ene kant aanzienlijke winsten worden gerealiseerd, terwijl aan de andere kant initiatiefnemers dreigen failliet te gaan en de overheid oproepen om de subsidies te verhogen, indien zij de tewerkstelling niet wenst te zien verdwijnen. De sector heeft alvast één perspectiefvolle toekomst, met name voor dát deel dat geheroriënteerd zal worden naar activiteiten die rechtstreeks worden georganiseerd voor hulpbehoevende personen. Het andere segment is afhan-
kelijk van de bereidheid tot (collectief) betalen voor deze nieuwe dienstverlening.
Totale bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel in 2009 Op basis van de meest recente gegevens voor 2009 is het mogelijk een eerste raming te maken van de kostprijs van het dienstenchequestelsel voor zowel de overheid als de gebruiker. Op basis van het aantal ingediende dienstencheques door de erkende dienstenchequeondernemingen (exclusief moederschaphulp) bekomen we een tussenkomst van de overheid van 1.235,5 miljoen euro (tabel 3). Merk hierbij op dat de omkaderingskost (versta: de kosten gemaakt door de verschillende administraties voor de installatie van het dienstenchequestelsel - o.a. personeelskosten) en de controlekost (o.a. de kost voor het inzetten van sociaal controleurs en inspecteurs binnen de RVA; de kostprijs voor opleidingen, kruisen van databanken) niet zijn ingeschat. De fiscale aftrek bedraagt maximaal 176,8 miljoen euro. We gaan er daarbij van uit dat alle dienstencheques fiscaal afgetrokken worden, wat in werkelijkheid niet het geval zal zijn, onder meer omwille van het ingestelde fiscaal plafond. Voor 2009 werd een opleidingsbudget voorzien van 7,2 miljoen euro. Dit zou evenwel niet volledig gespendeerd zijn (ongeveer 4 miljoen euro). De dienstenchequegebruikers nemen zelf 412,4 miljoen euro voor hun rekening. Bij de financiering van de kostprijs voor de moederschaphulp aan vrouwelijke zelfstandigen dient de gebruiker zelf niets bij te dragen. De totale kostprijs voor de moederschaphulp bedraagt 8,3 miljoen euro. We bekomen een totale bruto kostprijs van 1,66 miljard euro, waarvan 1,24 miljard euro voor rekening van de overheid. Daarenboven maart 2011 het hoofdstuk
1 1
1 2
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
zorgen de tewerkstellingsmaatregelen (structureel en naar doelgroep) voor een hogere bruto kostprijs, wat neerkomt op een totale bruto kostprijs voor de overheid van 1,53 miljard euro in 2009. Met een groei van het volume van dienstencheques in 2010 van 23,5% kan deze bruto kostprijs voor de overheid voor 2010 geëxtrapoleerd worden op 1,89 miljard euro. De totale bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel (tussenkomst overheid en gebruiker) bedraagt in 2009 1,94 miljard euro. In punt 5 bespreken wij de terugverdieneffecten, om een
netto kostprijs te berekenen. Door rekening te houden met deze terugverdieneffecten wordt in 2009 een netto kostprijs bekomen van 1,05 miljard euro.
Raming van terugverdieneffecten: middel om subsidiëring te rechtvaardigen? Tabel 3 vermeldt de zogenaamde terugverdieneffecten die zowel in de sociale zekerheid als in de fiscaliteit kunnen genoteerd worden. Hierover bestaan uiteenlopende ramingen.
Tabel 3. Raming bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel, 2009, in miljoen euro Ingediende dienstencheques (exclusief moederschaphulp), aantal Consumptiesubsidie van 13,3 euro per uur
78 558 951 1 044,8
Onkostenvergoeding
6,7
Opleidingsvergoeding (budget)
7,2
Omkaderingskost (o.a. personeel administraties)
P.M.
Controlekost inspectie
P.M.
Max. fiscale aftrek (30% van 7,5 euro) Tussenkomst overheid (exclusief moederschaphulp) Gebruikersprijs (na fiscale aftrek) Totale kost zonder moederschaphulp zelfstandigen Kostprijs moederschaphulp zelfstandigen Totale kost met moederschaphulp zelfstandigen Tewerkstellingsmaatregelen (structureel en doelgroep)waarvan: • bijdragevermindering (RSZ) • activeringsuitkering voor langdurig ex-werklozen (RVA) • inkomensgarantie-uitkeringen (RVA) Totale bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel voor de overheid Totale bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel (overheid en gebruiker)
176,8 1 235,5 412,4 1 647,9 8,3 1 656,2 286,9 188,6 59,3 39,1 1 530,7 1 943,1
Terugverdieneffecten in de werkloosheid en sociale bijdragen (diverse berekeningen): • volgens de administraties (2008)
337,2
• volgens IDEA Consult (2008)
260,8
• volgens IDEA Consult (2009)
402,2
• volgens HIVA-berekening (2008)
295,2
Fiscale terugverdieneffecten (IDEA Consult 2009) Terugverdieneffecten volgens PricewaterhouseCoopers (2009) Netto kostprijs voor de overheid (totale bruto kost – terugverdieneffecten*) * Terugverdieneffecten op basis van berekeningen IDEA Consult voor 2009 Bron: Eigen berekening op basis van gegevens RVA – Directie Statistieken, 2010. het hoofdstuk maart 2011
79,2 677,6 1 049,3
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
Het totale bedrag aan nog van allerlei tegeraamde terugverwerkstellingsmaatregeDe fiscale aftrekbaarheid (2.510 euro of dieneffecten voor len genieten. En de 335 dienstencheques) en het maximale terugverdieneffecten 2008 in de sociale aantal aan te schaffen dienstencheques kunnen lager uitvallen zekerheid verschilt (500) zouden op jaarbasis verder kunnen omdat er soms geen sterk naargelang van beperkt worden, bijvoorbeeld tot het huidige gemiddelde gebruik dalende werkloosheid, de instantie die ze (128 dienstencheques in 2010). of stijgende werkgeleheeft ingeschat. De genheid optreedt. Ook raming die wij maakde graad in dewelke men in toenemende mate ten (295,2 miljoen euro) situeert zich tussen buitenlandse arbeiders aantrekt voor deze de lagere raming van IDEA Consult (260,8 miljobs, impliceert dat er minder mensen uit de joen euro) en de hogere raming van de admiwerkloosheid worden gehaald. nistraties (337,2 miljoen euro). Het toont aan dat de terugverdieneffecten op verschillende Naar betaalbaar en duurzaam manieren berekend kunnen worden, waarbij ze dienstenchequestelsel: steeds voor discussie vatbaar zullen zijn. Dit enkele beleidsaanbevelingen wordt nog maar eens bevestigd door het feit De dienstencheque kent een belangrijke overdat de door IDEA Consult berekende terugverheidssubsidiëring, die, als men rekening houdt dieneffecten in de sociale zekerheid in 2009 met de doelgroepfinanciering (want ook dát plotseling gestegen zijn tot 402 miljoen euro, is één van de argumenten geweest om het terwijl PricewaterhouseCoopers de totale stelsel te creëren), oploopt tot 80%. Daarmee terugverdieneffecten op 678 miljoen euro evenaart het stelsel de subsidiecomponent raamt. Het illustreert het arbitraire van de van quasi-collectieve goederen als gezondberekeningen. Wij argumenteren dat ze ook in heid en welzijn. min of meer dezelfde mate zullen voorkomen bij andere bestedingen van deze middelen. De De jobcreatie van de dienstenchequesector berekening van een netto kost helpt ons dus heeft zijn ‘boom’ gekend op het ogenblik dat niet om te kiezen aan welke aanwending van wij geconfronteerd werden met de grootste de overheidsmiddelen wij prioriteit geven. De naoorlogse economische crisis. Het is een kernvraag blijft echter of deze aanwending soort ‘keynesiaans’ ingrijpen in de economie van (publiek) geld bij voorrang naar deze geweest die binnen de huidige economische behoeften moet gaan, of gekanaliseerd moet context het behoud van het stelsel zou kunnen worden naar andere behoeften of prioritaire rechtvaardigen.6 Samen met de heropleving groepen. Er bestaat immers altijd een opporvan de economie zal het dienstenchequestelsel tuniteitskost. “Pour apprécier l’efficacité (en die rol niet meer moeten vervullen, maar dient de betaalbaarheid?) de la subvention, il n’est de legitimeringvraag beantwoord te worden pas illégitime de considérer le coût brut.”5 Zo vergeet men in de bruto kostprijs soms te met een uitspraak over welke sectoren wij in vermelden dat de dienstenchequebedrijven de toekomst willen ontwikkeld zien.
‘‘
maart 2011 het hoofdstuk
1 3
1 4
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
De fiscale aftrekbaartweeverdieners) en heid (2.510 euro of hulp aangeboden in Er is een groeiende consensus dat er 335 dienstencheques) de context van hulpeen onderscheid dient gemaakt tussen en het maximale aanbehoevende persocourante huishoudelijke hulp voor actietal aan te schaffen nen en zorgsettings. ven (al dan niet tweeverdieners) en hulp dienstencheques Er zal daarin een aangeboden in de context van hulp behoevende personen en zorgsettings. (500) zouden op jaarkeuze dienen ge basis verder kunnen maakt welk deel van beperkt worden, bijvoorbeeld tot het huidige de middelen, onder welke voorwaarden, door gemiddelde gebruik (128 dienstencheques in welke aanbieders, zal worden voorbehouden 2010), of beperkt tot een theoretisch aantal van het huidige en toekomstige budget van uren van vier per week, wat regelmatig de dienstencheques. Hoe zal de koek verdeeld terugkomt als redelijk niveau voor de essenworden tussen beide functies, en in welke tiële huishoudelijke taken. Dit aantal zou verhoudingen? Wij bepleiten alvast een maxiverder kunnen gemoduleerd worden in funcmale oriëntatie naar een zorgcontext, met tie van de gezinsgrootte (wat nu al het geval name hulp voor hulpbehoevende personen, is). Deze maximale fiscale aftrek voor wat want dáár zullen de behoeften het sterkst ooit luxeconsumptie was, is groter dan of stijgen in de toekomst en zijn ze ook het evenaart de bedragen voor voorzorgsparen meest prioritair. Het is dé sector van de toezoals pensioensparen, levensverzekeringkomst. Het aantal gebruikers van 65 jaar of sparen of de aftrek van de eigen woning. Een ouder is nu goed voor een kwart van het meer ingrijpende stap is de overige consumptotale aantal actieve gebruikers van dienstentiesubsidie regressief maken in functie van cheques (op gezinsniveau zal dat zelfs iets het inkomen, of de ‘eigen bijdrage’ hoger hoger zijn), en staat voor 23% van het aantal maken in functie van het inkomen. Het zou bestelde cheques. Zelfs bij hulpbehoevende de ‘Mattheüs-toets’ kunnen worden voor de ouderen overtreft dit het aantal uren regudienstencheque. Het is aanvaard in tal van liere hulp (poetsdienst, aanvullende thuiszorg, sociale diensten (als kinderopvang, gezinslogistieke hulp, schoonmaakhulp, karweihulp) zorg, poetsdienst, voor een deel zelfs in de dat die diensten kunnen aanbieden. Gezinszorg gezondheidszorg) en kan aangewend worden en poetshulp zijn sinds mensenheugenis gebij de dienstencheques. Het probleem blijft of creëerd om aan deze behoeften te voldoen, de inkomens die daarbij kunnen worden met een professioneel en kwaliteitsvol aangehanteerd, wel voldoende gekend zijn en bod. Als dit segment verder uitgebouwd moet aangegeven worden. Maar dat is de sociale en worden voor ouderen of hulpbehoevende fiscale fraude toetsen. personen, dienen de middelen overgeheveld te worden naar déze stelsels. Er is een groeiende consensus dat er een Wij hebben geïllustreerd dat de expansie, en onderscheid dient gemaakt tussen courante verdere wenselijke expansie, bruto maar ook huishoudelijke hulp voor actieven (al dan niet
‘‘
het hoofdstuk maart 2011
> De werkelijke kostprijs van de dienstencheques <
netto een aanzienlijke kost uitmaakt voor de overheid. Met het voortduren van de economische crisis wordt de budgettaire marge des te nijpender. Zoals bomen niet tot in de hemel groeien, moet de overheid meer en meer kiezen waaraan zij voorrang wenst te geven. Dit kan zijn in de bijdragen (lees: belastingen, inkomsten dus), maar ook in de uitgaven. Zich bewust zijn van de werkelijke uitgaven kan deze oefening vergemakkelijken. Het is finaal de overheid die deze keuze(n) moet maken, aangezien het hier voornamelijk over overheidsmiddelen gaat.
Jozef Pacolet is doctor in de economische wetenschappen en hoofd van de onderzoeksgroep Verzorgingsstaat en Wonen aan het HIVA-KU Leuven. Frederic De Wispelaere is licentiaat in de handelswetenschappen en onderzoeker bij de onderzoeksgroep Verzorgingsstaat en Wonen aan het HIVA-KU Leuven. Sofie Cabus De auteur is master in de economische wetenschappen en was onderzoeker binnen de onderzoeksgroep Verzorgingsstaat en Wonen.
1. De auteurs houden er aan het ACV en de NBB te bedanken voor hun steun via het mecenaatkrediet aan dit project. Het volledige rapport J. Pacolet, F. De Wispelaere & S. Cabus (2010), Bomen groeien niet tot in de hemel. De werkelijke kostprijs van de dienstencheques, HIVA-KU Leuven, Leuven, 169 p. is verkrijgbaar bij het HIVA, maar ook beschikbaar op de website. 2. Onder ‘actieve gebruiker’ verstaan we diegene die gedurende de laatste twaalf maanden ten minste één dienstencheque heeft aangekocht. 3. Haigner S.D., Jenewein S., Schneider F. & Wakolbinger F. (2010), Acceptance and perceived prevalence of the Belgium service voucher system, Gesellschaft für Angewandte Wirtschaftsforschung mbH, Austria, 103 p. 4. Pacolet J. & Strengs T. (2011), De kost van fiscale en parafiscale uitgaven en ontwijking in België, HIVA-KU Leuven, Leuven, 141 p. 5. Palsterman P. (2010), ‘Titres-services (I): subventions ‘exubérantes’ pour quelle efficacité? ’, 1 mai 2010, Site: Revue Démocratie. 6. ‘Zou kunnen’… want een keynesiaanse politiek impliceert veeleer (collectieve) investeringen, veeleer dan private consumptie, wat huishoudelijke hulp toch is.
maart 2011 het hoofdstuk
1 5