502_06
Aanwijzingen voor de installatie, het gebruik en onderhoud
GASFORNUIZEN I2FZP I4FZP I6FZP
10/2006
KENMERKEN
Geleverd door:
Datum:
Klantenservice:
FAX
e-mail
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
2 · 16
INHOUDSOPGAVE 1
Schematische weergave
4
2
Kenmerken van de apparaten
5
3
Technische gegevens
5
4 Instructies voor het plaatsen 6 4.1 Veiligheidsvoorschriften 6 4.2 Structuur, draagconstructie en veiligheidsinrichtingen van de apparaten 6 4.2.1 Kookzone 6 4.3 Montage 6 4.3.1 Installatieplaats 6 4.3.2 Wettelijke richtlijnen, regelgevingen en technische voorschriften 6 4.3.3 Installatie 6 4.3.4 Gasaansluiting 6 4.3.5 Rookgasafvoer 6 4.3.6 Equipotentiaalverbinding 6 4.4 Voorbereiding op de installatie 7 5 Voorbereiding op de werking 7 5.1 Voorbereiding en inbedrijfstelling 7 5.1.1 Inbedrijfstelling 7 5.1.2 Controle van het vermogen 7 5.1.3 Controle van de aansluitdruk 11 5.1.4 Controle van het vermogen volgens de volumetrische methode 11 5.1.5 Controle van het vermogen voor de werking met vloeiba ar gas 11 5.1.6 Controle van de waakvlam 11 5.1.7 Controle van de primaire lucht 11 5.1.8 Controle van de werking 12 5.1.9 Het trainen van de gebruiker 12 5.1.10 Omzetten en aanpassen 12 5.1.11 Vervanging van de spuitmonden van de brander 12 5.1.12 Het minimum instellen 12 5.1.13 De waakvlam vervangen (open gaspitten) 12 5.2 Onderhoud 12 5.3 De onderdelen vervangen 12 5.3.1 Gasklep (open gaspitten) 12 5.3.2 Thermokoppel (open gaspitten) 12 6 Gebruiksaanwijzing 13 6.1 Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik, reinigen en repareren 13 6.2 Inbedrijfstelling 13 6.2.1 De brander van een open gaspit aan- en uitmake 13 Het uitmaken 13 6.3 Het uitschakelen in geval van storing 13 6.3.1 Handelwijze bij storing en maatregelen indien het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt wordt 13 6.4 Zorg voor het apparaat en onderhoudsprogramma 13 6.5 Aanbevelingen voor de behandeling van roestvrij stalen industriële keukenapparaten 14 6.5.1 Nuttige informatie over roestvrij staal 14 6.5.2 Aanwijzingen en tips voor het onderhoud van roestvrij stalen apparaten 14 6.5.3 Richtlijn RAEE 15
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
3 · 16
1 - SCHEMATISCHE WEERGAVE Blz. 1
B B B
B
B
B B
B
B
B
B B
I2FZP
I4FZP
I6FZP
T
14.5
316 356 67
160
90
14.5
14.5
755 1116
135
67
67
33
407
170
G
777
7.8 kW
257
7.8 kW
4.0 kW
4.0 kW
257
48
4.0 kW
48
4.0 kW
4.0 kW
48
7.8 kW
257
48 257
7.8 kW
48
4.0 kW
4.0 kW
257
7.8 kW
1177
11.5 48
11.5
257
377
11.5
400
800
1200
I2FZP
I4FZP
I6FZP
B T G
Draaiknop Plaatje met kenmerken Gasaansluiting 1/2"
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
4 · 16
100
15
15 204.5
90
14.5 716 755
219.5
15 100
15
90
90
100
100
15
610
2 - KENMERKEN VAN DE APPARATEN Deze apparaten zijn bestemd voor professioneel gebruik. De installatie en reparatie dienen door gespecialiseerde monteurs verricht te worden. De apparaten dienen door gespecialiseerd personeel gebruikt te worden. Deze aanwijzingen voor de inbedrijfstelling gelden voor onze gasfornuizen die ingesteld zijn voor de categorie in de tabel op blz. 5. Het plaatje met kenmerken bevindt zich aan de voorkant van het apparaat (op het bedieningspaneel).
CAT/KAT
G30
G31
G20
G25
II2H3B/P
P mbar
30
30
20
-
SE
II2H3+
P mbar
GAS/GAZ
30
37
20
-
IT
CH
PT
II2H3+
P mbar
28
37
20
-
ES
IE
GB
FI
DK
P mbar
30
30
-
25
NL
P mbar
50
50
20
20
DE
TIPO/TYPE
II2E+3+
P mbar
28
37
20
25
FR
BE
MOD.
II2H3B/P
P mbar
50
50
20
-
AT
CH
ART.
I2E
P mbar
-
-
20
-
LU
II2H3B/P
P mbar
30
30
-
-
EE
LV
LT
N.
II2H3+
P mbar
28
37
20
-
EE
LV
LT
Qn kW MOD.
I3B/P
P mbar
30
30
-
-
NO
MT
CY
I3+
P mbar
28
37
-
-
CY
II2L3B/P 0051 II2ELL3B/P
N.
m3/h
CZ
SK
SI
GR
IS
HU
Predisposto a gas: - Gas preset: - Prevu pour gaz: Eingestelt für Gas: - Preparado para gas: - Geschuckt voor: V AC
kW
Hz
MADE IN ITALY
HET APPARAAT MOET CONFORM DE GELDENDE WETTEN AANGESLOTEN EN GEINSTALLEERD WORDEN IN EEN GOED GEVENTILEERDE RUIMTE. LEES DE HANDLEIDINGEN MET DE INSTRUCTIES ALVORENS HET APPARAAT AAN TE SLUITEN OF TE GEBRUIKEN. DE INSTALLATIE VAN HET APPARAAT MOET DOOR GEKWALIFICEERD PERSONEEL UITGEVOERD WORDEN.
G30/G31
G25
30/30 mbar
25 mbar
3 - TECHNISCHE GEGEVENS Model
Beschrijving
Afmetingen in mm.
N.
(LxPxH) I2FZP
2 branders met model-vlam
400 x 610 x 220
51BQ2896
I4FZP
4 branders met model-vlam
800 x 610 x 220
51BQ2896
I6FZP
6 branders met model-vlam
1200 x 610 x 220
51BQ2896
TABEL 1 Model
X Ø 100
Z Ø 120
Categorie
IIL3B/P
Constructietype Verbrandingslucht
A m3/h
8
14
Nominaal verwarmingsvermogen
kW
4.0
7.8
Minimum verwarmingsvermogen
kW
1.2
2.9
Uur Consumptie
Totaal verwarmingsvermogen (gas)
G20 m3/h
G25 m3/h
G30/G31 kg/h
I2FZP
12.2 kW
-
1,39
0,95
I4FZP
24.4 kW
-
2,78
1,91
I6FZP
32.8 kW
-
3,60
2,57
Aansluitdruk Aardgas 2L
G25
25 mbar
Vloeibaar gas 3+
G30/G31
30/30 mbar
Gasaansluitingswaarden Aardgas 2L
(HuB = 8.57 kWh/m3) in m3/h
0.423
0.825
Vloeibaar gas 3+
(HuB = 12.87 kWh/kg) in kg/h
0.313
0.611
Nominaal verwarmingsvermogen
150
210
Minimum warmteafgifte
Regelbaar
Regelbaar
Nominaal verwarmingsvermogen
100
135
Minimum warmteafgifte
45
75
G25
27
27
G30/G31
19
19
Aardgas G25
7
15
Vloeibaar gas G30/G31
Open
Open
Spuitmonden Ø 1/100 mm. G25
Hoofdbrander G30/31
Aantal spuitmonden waakvlam
Primaire lucht afstand "A"
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
5 · 16
4 - AANWIJZINGEN VOOR DE INBEDRIJFSTELLING 4.1 Veiligheidsvoorschriften
4.3 Montage
• De installatie en de aansluiting van het gas mogen uitsluitend door een erkende monteur van het plaatselijke gasbedrijf verricht worden. De erkende wettelijke voorschriften (in Duitsland VDE, in Oostenrijk ÖVE, in Zwitserland SEV, enz.) en de aansluitingsvoorwaarden van het gasbedrijf dienen nauwgezet in acht genomen te worden. • De klant dient voor een omnipolair scheidingsmechanisme te zorgen met een contactopening van ten minste 3 mm, bijv. een veiligheidsschakelaar, waarmee het apparaat tijdens reparatie- of installatiewerkzaamheden van het elektriciteitsnet losgekoppeld kan worden. Bovendien dient een automatische zeer gevoelige aardlekschakelaar geïnstalleerd te worden, die bescherming tegen direct of indirect contact met onder spanning staande delen en tegen aardlekken garandeert (het maximale stroomverlies dat volgens de voorschriften toegestaan is, is 1 mA/kW). • Door middel van een speciaal aansluitingspunt wordt de mogelijkheid verschaft de installatiewand op een equipotentiaalsysteem aan te sluiten. Men dient zich aan de VDE 0100 T 410 of de plaatselijke aansluitingsvoorschriften te houden. • Uw aandacht voor het elektrische schema! Vergelijk de gegevens van het plaatje met die in deze handleiding en de aanwezige elektrische voeding. • NDe kabels niet dubbelvouwen, pletten of aan scherpe randen beschadigen. • Leg de kabels zodanig dat deze niet in aanraking kunnen komen met hete oppervlakken. • De aansluiting op het elektriciteitsnet dient minstens te worden gerealiseerd met een kabel van het type NYM of H07RN-F. • De volledig ommantelde aansluitleiding dient het apparaat binnengeleid te worden door de slangklem of de leidingbuis op het apparaat. • Technische ventilatie-installaties mogen uitsluitend door gespecialiseerde monteurs aangelegd worden. • Indien men de apparatuur rechtstreeks tegen een muur, scheidingswand, keukenmeubels, decoratieve bekleding, enz. plaatst, dient men zich ervan te verzekeren dat deze gemaakt zijn van onbrandbare materialen. Anders dient de apparatuur met vuurvast isolatiemateriaal bekleed te worden. De voorschriften voor brandbestrijding dienen zorgvuldig in acht genomen te worden.
4.3.1 Installatieplaats Het apparaat dient in een goed geventileerde ruimte te worden geïnstalleerd, indien mogelijk onder een afzuigkap (informeer naar de geldende voorschriften). Het apparaat kan vrijstaand geïnstalleerd worden of bij gelijksoortige apparaten. In geval van wanden van brandbare materialen dient aan de zijkanten en achterkant een minimum afstand van 150 mm in acht genomen te worden. Indien deze afstanden kleiner zijn, dient men speciale maatregelen te nemen ter bescherming tegen de warmte, door bijv. het installatieoppervlak te betegelen, een bescherming tegen warmtestraling aan te brengen. Alvorens het apparaat aan te sluiten, dient men op het betreffende plaatje te controleren of het gemaakt en gehomologeerd is voor het beschikbare type gas. Indien het type gas dat op het plaatje van het apparaat staat niet overeenkomt met het aanwezige, wordt verwezen naar de paragraaf “Omzetten en aanpassen”.
4.3.2 Wettelijke richtlijnen, regelgevingen en technische voorschriften Tijdens het plaatsen van het apparaat dient men zich aan de volgende voorschriften te houden: • De desbetreffende wettelijke richtlijnen; • De regionale bouwverordeningen en verordeningen betreffende de verbranding; • Het werkblad "Technische regels voor gasinstallaties"; • Het werkblad "Technische regels voor vloeibaar gas"; • Het werkblad “Installatie van gasverbruikinrichtingen in industriële keukens” • De geldende desbetreffende veiligheidsvoorschriften; • De bepalingen van het gasbedrijf. • De plaatselijke bouwverordeningen en voorschriften voor brandpreventie.
4.3.3 Installatie
4.2 Structuur, uitrusting en veiligheidsinrichtingen van het apparaat
Alvorens over te gaan tot de inwerkstelling, tot de aansluiting van het gas, tot de controle van het vermogen, tot de conversie of de aanpassing en de inwerkingstelling, de mening van het gasleveringsbedrijf vragen
Externe bekleding van chroomnikkelstaal 18/10.
4.3.4 Aansluiting op het gasnet
4.2.1 Kookzone • Brander met stabiele vlam. • Waakvlam. • Gaskranen voorzien van veiligheidsinrichting en regelbaar van een maximum tot een minimum. • Thermo-elektrische ontstekingsbeveiliging. • Rooster van geëmailleerd gietijzer. • Branders in vernikkeld gietijzer. • Kookplaat van chroomnikkelstaal 18/10. • Draaiknoppen van duroplast.
De verbinding van de gasaansluiting van R 1/2" van het apparaat met de gasleiding kan van het vaste soort of ontkoppelbaar zijn, door een speciaal gehomologeerd kraantje tussen te plaatsen. Indien flexibele buizen gebruikt worden, dienen deze van roestvrij staal te zijn, overeenkomstig DIN 3383, deel 1 of DIN 3384. Wanneer de aansluiting op het gasnet gerealiseerd is, dient men met een lekopsporingspray te controleren of deze hermetisch is.
4.3.5 Rookgasafvoer Deze fornuizen zijn apparaten van het type A, wat wil zeggen dat deze niet aangesloten hoeven te worden op een installatie voor het afvoeren van verbrandingsgassen. Voor zover het de ventilatie van de installatieruimte betreft, wordt naar de geldende wetgeving verwezen.
4.3.6 Equipotentiaalverbinding Het apparaat moet aangesloten worden op een equipotentiaalsysteem. De speciale verbindingsschroef bevindt zich beneden aan de achterkant en is te herkennen aan het plaatje met het symbool . De fabrikant wijst elke vorm van aansprakelijkheid af en verschaft geen garantie voor schade die teruggevoerd kan worden op niet inachtneming van de richtlijnen of een ondeskundige installatie.
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
6 · 16
4 - AANWIJZINGEN VOOR DE INBEDRIJFSTELLING 4.4 Voorbereiding op de installatie
stige gaten voorzien te zijn (blz. 1).
Het gasfornuizen drukletter SISTEMA dient te worden ingebouwd in doorlopende werkbladen, die gemaakt zijn van onbrandbaar materiaal en overeenkomstig de geldende hygiënische en veiligheidsvoorschriften. Het is van fundamenteel belang de volgende instructies in acht te nemen. De fornuizen kunnen naast andere apparaten geplaatst worden, zoals bijvoorbeeld een friteuse. Hiervoor dient men een verplichte minimum afstand van 50 mm in acht te nemen. Om de modules op correcte wijze op het werkblad te monteren, dient men als volgt te handelen:
C: blz. 4) Steun met anti-infiltratie rand: Maak een frame, zoals weergegeven in blz. 4, op het roestvrij stalen werkblad. Breng het apparaat erin aan en bevestig het met behulp van de bijgeleverde delen. De stand van de draaiknop is vast. Daarom dient de structuur van de werktafels voorzien te zijn van de overeenkomstige gaten (blz. 1).
A: blz. 2) Ondersteuning: Boor met een boor een opening in het werkblad, zoals getoond in blz. 2. De bevestiging tussen het werkblad en het apparaat komt tot stand met 6 M5 schroeven, waarvoor men eerst de nodige gaten in het werkblad dient te boren (blz. 2). Om te voorkomen dat vloeistoffen tussen de bekleding en het apparaat doordringen, dient men de voegen met sanitaire, schimmelwerende en minstens tegen 100°C bestendige siliconenkit (bijv. Pactan 6076) waterdicht te maken. De stand van de draaiknop is vast. Daarom dient het overeenkomstige paneel, in het ontwerp van de delen waarin het apparaat ingebouwd wordt, voorzien te zijn van een speciaal gat (blz. 1). B: blz. 3) Inbouw: Maak een opening in het werkblad om er de apparatuur in aan te brengen, zoals weergegeven in blz. 3 (het bovenstuk kan op maat gemaakt worden door middel van een metalen in L-vorm gebogen steun). De bevestiging van het apparaat aan het werkblad komt tot stand met 6 M5 schroeven, die in de voorheen geboorde gaten aangebracht worden (blz. 3). Breng het apparaat aan en bevestig het met de schroeven aan het werkblad. Vul de ongeveer 3 mm brede tussenliggende voeg met schimmelwerende en tegen 100°C bestendige siliconenkit (bijv. PACTAN 6067) overeenkomstig de geldende gezondheidsvoorschriften. De stand van de draaiknop is vast. Daarom dient de structuur van de meubels waarin het apparaat ingebouwd moet worden van de overeenkom-
Om een mogelijke oververhitting van het meubel te voorkomen, is het belangrijk dat er binnenin de ruimte, in overeenstemming met de machines, voor voldoende luchtcirculatie is gezorgd. Hiervoor dient men gaten in de achterkant en mogelijkerwijze ook in de voorkant van het meubel te boren met een totale afmeting van ongeveer 40 cm² bij het module 400, 80 cm² bij het module 800 en 120 cm² bij het module 1200. Indien de ruimte onder de plaats van de machine toegankelijk is, dient men een afsluitende wand aan te brengen, die per ongeluk contact met de warme onderdelen en de elektriciteitskabels voorkomt. Deze scheidingswand dient te zijn gemaakt van vuurvast materiaal en op een afstand van minstens 50 mm en maximum 90 mm van de bodem van de machine te worden aangebracht, om de interne circulatie van de lucht mogelijk te maken, moet er bovendien een opening aanwezig zijn voor een totaal van minstens 40 cm² / 80 cm² / 120 cm². Bij voorkeur aan de voorkant (blz. 2/3/4). De brandbare wanden en/of delen dienen zich op een afstand van minstens 300 mm van de warme wanden van de machine te bevinden.
5 - VOORBEREIDING OP DE WERKING 5.1 Voorbereiding en inbedrijfstelling Alvorens tot de inwerkingstelling over te gaan, dient het beschermende folie verwijderd te worden. Maak de werkoppervlakken en de buitenste delen vervolgens met lauw water en wat schoonmaakmiddel schoon en gebruik hiervoor een vochtig doekje om alle resten roestwerende middelen te verwijderen die in de fabriek aangebracht zijn. Droog alles daarna met een schone doek af.
5.1.1 Inbedrijfstelling Alvorens het apparaat in gebruik te nemen, dient men te controleren of de uitvoering van het apparaat (categorie en type gas) overeenkomt met het plaatselijk beschikbare gas. Mocht dit niet het geval zijn, dan dient men het allereerst op de beschikbare gasfamilie om te zetten of aan de aanwezige gasgroep aan te passen (zie paragraaf “Omzetten en aanpassen”). U wordt verzocht u voor de ingebruikneming aan de gebruiksaanwijzing te houden.
5.1.2 Controle van het vermogen De apparaten dienen gebruikt te worden met de spuitmonden die voor-
zien zijn voor het nominale vermogen. Het vermogen kan zijn: • het nominale vermogen dat op het plaatje van het apparaat aangeduid wordt; • het minimum vermogen. De voorziene spuitmonden kunnen worden afgelezen in tabel 1 "Technische gegevens". Het nominale vermogen wordt ook verkregen met inachtneming van de voedingsdruk: • van 15 tot 22,5 mbar voor gas van de 2e familie (G20/aardgas) • van 25 tot 45 mbar voor gas van de 3e familie (G30/butaan, G31/propaan) Buiten bovengenoemde drukbereiken is het niet toegestaan het apparaat in werking te stellen. Om het minimum in te stellen, dient men zich aan de gegevens van tabel 1 te houden. Indien men een extra controle van het nominale vermogen wenst, kan deze worden verricht met behulp van een gasmeter, door de zogenaamde “volumetrische methode” toe te passen. In de regel is een controle van het juiste gebruik van de spuitmonden echter voldoende.
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
7 · 16
55
257
585
502_06 - GASFORNUIZEN
8 · 16
15
33
777
760
60
Gat voor de bevestigingsschroef
Achterwand van het apparaat
Ventilatieopeningen
700 585 514
33
257
40 MIN
38
377
Ø7
38
257
33
38
MIN 50
Ø7
33
38
257
90 100 255 MIN
360
1177
1160
Ø7
KENMERKEN
Blz. 2
585
257
585
257
10/2006
42 55 93
257
257
502_06 - GASFORNUIZEN
9 · 16
257
15
Ventilatieopeningen Achterwand van het apparaat
257
700 616 585
377
Ø7
42 60 93
616 585
27 MIN
33
38
33
38
MIN 50
257
15
Gat voor de bevestigingsschroef
777
806 760
Ø7
33
38
257
270 MIN 90 115
406 360
3
Siliconenkit
1177
1206 1160
Ø7
KENMERKEN
Blz. 3
616 585
257
616 585
257
10/2006
43
502_06 - GASFORNUIZEN
10 · 16
Ventilatieopeningen
20
10 MAX
Achterwand van het apparaat
30 MIN
604 buitenkant
Opstaande rand
604 buitenkant
MIN 50
604 buitenkant
255 MIN 90 100
394 buitenkant
794 buitenkant
Blz. 4.1
Steun
1194 buitenkant
KENMERKEN
Blz. 4
604 buitenkant
10/2006
5 - VOORBEREIDING OP DE WERKING Blz. 5
A
3 2 1
4
8
14 5
6
10 7
17 12
22
0
13
9
11
21
5.1.3 Controle van de aansluitdruk (blz. 5)
WAARSCHUWING
De aansluitdruk moet met een meetapparaat voor vloeistofdrukken gemeten worden (bijv. een U-vormige buis, min. resolutie 0,1 mbar). Verwijder schroef (22) van het buisje voor het meten van de aansluitdruk en sluit de flexibele buis van de manometer aan: als men klaar is met meten, dient de schroef (22) weer aangebracht te worden.
5.1.4 Controle van het vermogen volgens de volumetrische methode Met behulp van een gasmeter en een chronometer is het mogelijk het gasvolume te meten dat het apparaat per tijdseenheid toegevoerd krijgt. Het juiste volume is de ingestelde waarde “E” uitgedrukt in liters per uur (l/h) of liters per minuut (l/min). Dit wordt berekend op grond van de volgende formule: Vermogen E= Bedrijfsverwarmingswaarde Het is belangrijk dat het vermogen gemeten wordt als het apparaat zich in een toestand van inertie bevindt. De waarde die overeenkomt met het verwarmingsvermogen kan bij het plaatselijke gasbedrijf worden opgevraagd. Het nominale vermogen en het minimum vermogen ten opzichte van de nominale druk worden verkregen door de tabel voor het afstellen van de gasdoorgang te raadplegen (tabel 1).
Het is niet mogelijk het nominale vermogen van tevoren af te stellen.
5.1.5 Controle van het vermogen voor de werking met vloeibaar gas Controleer of het soort gebruikte spuitmonden overeenkomt met de gegevens van de fabrikant. Controleer dat de drukregelaar die op de installatie geïnstalleerd is een uitlaatdruk heeft overeenkomstig paragraaf 5.1.2 “Controle van het vermogen” (te controleren op het plaatje van het apparaat of door de druk te meten).
5.1.6 Controle van de waakvlam Voor een goede afstelling moet de waakvlam het thermokoppel omgeven en er perfect uitzien; anders moet, bevinden de injector (tabel 1) en de aansluitdruk van de gas.
5.1.7 Controle van de primaire lucht Zowel de oven als de open gaspitten zijn voorzien van een regeling van de primaire lucht (tabel 1) De stroom van het luchtvolume is goed ingesteld als er voldoende bescherming is tegen het groeien van de vlam bij koude pit of terugslag van de vlam bij warme pit.
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
11 · 16
5 - VOORBEREIDING OP DE WERKING 5.1.8 Controle van de werking
5.2 Onderhoud
• Stel het apparaat volgens de gebruiksaanwijzing in werking.; • Controleer met een lekopsporingspray dat er geen gaslekken zijn. • Controleer de ontsteking en de regelmatige vorm van de vlam van de hoofdbrander, ook als deze op de laagste stand brandt. • Controleer dat de waakvlammen het goed doen. • Aangeraden wordt een onderhoudscontract af te sluiten.
Let op! Alvorens onderhouds- of reparatiewerkzaamheden te verrichten, dient men het apparaat van het elektriciteitsnet te koppelen. De volgende onderhoudswerkzaamheden dienen minstens één keer per jaar te worden verricht: • Controle van de werking van de afstel- en veiligheidsmechanismen; • Controle van het verbrandingsgedrag: - het ontstekingsgedrag, - de verbrandingsveiligheid; Controle van de werking op grond van paragraaf "Controle van de werking"; Indien het nodig mocht zijn de branders van de open gaspitten te reinigen, dient men als volgt te handelen: • Verwijder de roosters, de deksels en de behuizing van de branders; • Maak de delen met water en schoonmaakmiddel en geschikt gereedschap schoon. Afspoelen en afdrogen. Verzeker u er tijdens de hermontage van dat alle onderdelen op de goede plek teruggeplaatst worden.
5.1.9 Het trainen van de gebruiker • •
Leg de gebruiker uit hoe het apparaat werkt en overhandig hem de gebruiksaanwijzing. Leg de gebruiker uit dat de werking van het apparaat opnieuw gecontroleerd dient te worden na verbouwingen of renovatiewerkzaamheden of wijzigingen van de bouw die de luchttoevoer voor de verbranding schaden.
5.1.10 Omzetten en aanpassen Om op een andere soort gas over te gaan, bijvoorbeeld van aardgas op vloeibaar gas, of op een andere gasgroep, dient men spuitmonden te gebruiken die volgens de tabel “TECHNISCHE GEGEVENS” geschikt zijn voor de hoofdbrander. De spuitmonden van de hoofdbranders en de waakvlam voor de verschillende soorten gas, die gekenmerkt zijn met de bijbehorende doorsnede in honderdsten mm, bevinden zich in een zakje dat bij het apparaat geleverd wordt. Na de omschakeling of aanpassing dient men de functies van het apparaat te controleren, zoals beschreven in paragraaf 5.1.8 “Controle van de werking”.
5.1.11 Vervanging van de spuitmonden van de brander (blz. 5)
5.3 De onderdelen vervangen Dit mag uitsluitend door een erkende technicus gedaan worden! Om de volgende onderdelen te vervangen, dienen allereerst de draaiknoppen, het bedieningspaneel (na de bevestigingsschroeven weg te hebben genomen) en de ontstekingskabel te worden verwijderd.
5.3.1 Gasklep van de open gaspit (blz. 5 - pos. 4)
Om de spuitmond (1) te vervangen: verwijder het rooster (kookoppervlak), het deksel van de brander, de behuizing van de brander en de bak van het blad. Schroef vervolgens de schroef (2) los, die dient ter bevestiging van de bus van de primaire lucht en vervang de spuitmond (1), zie tabel “TECHNISCHE GEGEVENS”. Regel de afstand van de primaire lucht als de geschikte spuitmond gemonteerd is en bevestig de bus met de speciale schroef, zie tabel “TECHNISCHE GEGEVENS”.
Draai het verbindingsstuk van de gasleiding (6) en (9) en het thermokoppel (8) los, draai het verbindingsstuk (7) ter bevestiging van de klep op de toevoer los en vervang het onderdeel.
5.3.2 Thermokoppel van de open gaspit (blz. 5 - pos. 14) Draai de borgmoer (8) van het thermokoppel op de klep e la vite (18) del supporto (17) los en vervang het onderdeel (14).
5.1.12 Het minimum instellen (blz. 5) De schroef voor het minimum (5) wordt als volgt afgesteld: • bij werking op LPG dient deze helemaal aangedraaid te worden; • controleer bij werking op aardgas, op grond van de tabel van de gasstroom, de waarde in l/min in overeenstemming met de calorische waarde bij de werking (meting volgens de volumetrische methode). Stel het apparaat volgens de instructies in werking. Draai de draaiknop op de laagste stand en regel de stroming met de schroef (5) (door deze met de klok mee te draaien = afname van de stroming; tegen de klok in = toename van de stroming).
5.1.13 Da waakvlam vervangen, open gaspitten (blz. 5) Verwijder het rooster, de vlamverdeler en de behuizing van de waakvlam. Draai de schroef los die de waakvlam aan de brander bevestigd, til hem op en zet hem op een gemakkelijkere plaats. Draai de moer (11) los en neem de dubbelconus (13) en de injector (12) weg. Vervang de injector, zie tabel “TECHNISCHE GEGEVENS”, en hermonteer alles in omgekeerde volgorde.
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
12 · 16
6 - GEBRUIKSAANWIJZING 6.1 Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik, reinigen en repareren
Het uitmaken
• Het apparaat is bestemd voor het op industriële schaal bereiden van gerechten. Het mag alleen door gespecialiseerd personeel gebruikt en gereinigd worden. Het onderhoud en de reparatie ervan mogen alleen door erkende monteurs verricht worden. • Deze aanwijzingen dienen in het kader van de interne training aan de betrokken medewerkers meegedeeld te worden. • Let op! Tijdens het gebruik dient het apparaat voortdurend in de gaten gehouden te worden! • Oververhit vet en olie kunnen in brand vliegen. Gebruik de apparatuur uitsluitend onder voortdurende controle. Gebruik nooit water om brandend vet of olie te blussen! Afdekken met een deksel, de plaat uitdoen en de pan van de pit halen. • Laat de branders niet werken zonder dat er te bereiden voedsel op staat. • Overbelast het fornuis niet. Voor een correct gebruik mogen de pannen niet veel groter zijn dan de pitten. • Delen van de apparatuur en accessoires die na reiniging met schoonmaakmiddelen in aanraking komen met de levensmiddelen dienen grondig met drinkwater te worden afgespoeld. • Spuit het apparaat niet af met water-, stoom- of hogedrukspuiten! • Indien de omgeving gereinigd wordt met water-, stoom- of hogedrukspuiten dient het apparaat eerst uitgeschakeld te worden! • Tijdens het reinigen dient het apparaat uitgeschakeld te zijn. • Gebruik geen brandbare vloeistoffen om het apparaat te reinigen. • Reparaties mogen uitsluitend door erkende monteurs verricht worden. • Voor reparatiewerkzaamheden dient het apparaat omnipolair van de spanning geïsoleerd te worden (door de klant verschafte schakelaar, bijv. veiligheidscontactverbreker). • De geluidsdruk van de werkende apparatuur is lager dan 70dB (A). Bepaalde nationale veiligheidsvoorschriften leggen deze aanduiding verplicht op. WAARSCHUWING Let op! De fabrikant wijst elke vorm van aansprakelijkheid af voor fouten in deze aanwijzingen, veroorzaakt door vertaalof drukfouten: hij behoudt zich bovendien het recht voor om de wijzigingen aan het product aan te brengen die hij voor nodig houdt, zonder de fundamentele eigenschappen ervan te wijzigen. De fabrikant wijst elke vorm van aansprakelijkheid af, indien de voorschriften in deze gebruiksaanwijzing niet nauwgezet in acht genomen worden.
6.2 Inbedrijfstelling 6.2.1 De brander van een open gaspit aan- en uitmaken (blz. 5) Draai de draaiknop van de gewenste brander (21) op de vonkstand. Druk de draaiknop helemaal in en maak de waakvlam met een lucifer of ander geschikt middel aan. Houd de draaiknop gedurende 1520 seconden ingedrukt. Indien de waakvlam uit mocht gaan zodra de draaiknop losgelaten wordt, dient de handeling herhaald te worden. Zet de draaiknop vervolgens op de hoogste of laagste stand, zodat de hoofdbrander gaat branden. Draai de draaiknop naar rechts op de vonkstand om de hoofdbrander uit te maken. Draai de draaiknop op stand (0) om de waakvlam uit te maken.
Draai de draaiknop om de hoofdbrander uit te maken op de vonkstand. Nu blijft alleen de waakvlam branden. Zet de draaiknop voor volledige doving op stand (0). Op deze stand gaat ook de waakvlam uit.
6.3 Het uitschakelen in geval van storing Schakel het apparaat bij een storing volgens de paragraaf “Handelwijze bij storing en maatregelen indien het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt wordt” uit. Sluit de aansluitkraan van het apparaat bij een storing. Neem de stroom van het apparaat door de elektriciteitsvoorziening uit te schakelen.
6.3.1 Handelwijze bij storing en maatregelen indien het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt wordt Indien het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt wordt, moet het grondig schoongemaakt worden, dient men de gaskraan van de installatie dicht te draaien en de eventuele elektriciteitstoevoer uit te schakelen. Als het apparaat kapot is of niet goed werkt dient men de gaskraan van de installatie dicht te draaien. Informeer de servicedienst in geval van storingen.
6.4 Zorg voor het apparaat en onderhoudsprogramma Let op! Maak het apparaat niet schoon met rechtstreekse waterstralen of de hogedrukspuit! Men dient het apparaat schoon te maken als het koud is. Een zorgvuldige dagelijkse reiniging na uitschakeling van het apparaat garandeert een perfecte functionaliteit en een lange levensduur. De roestvrij stalen onderdelen dienen gereinigd te worden met een in een sopje vochtig gemaakte doek. Gebruik geen agressieve- of schuurmiddelen. Er mag geen staalwol gebruikt worden, omdat dit roest kan veroorzaken. Om dezelfde reden dient contact met ijzeren materialen vermeden te worden. Gebruik bij het reinigen geen schuurpapier en papier met smeergel. In bijzondere gevallen mag puimsteenpoeder gebruikt worden. Als het apparaat erg vuil is, wordt aangeraden kunststof sponzen (bijv. Scotchbrite) te gebruiken. Na het reinigen afspoelen met schoon water en met een doek droogwrijven. Indien het nodig mocht zijn de hoofdbrander te reinigen, dient men als volgt te handelen: • Verwijder de ondersteuning van de pan, het deksel, de kronen en de brandersteun; • Reinig de onderdelen van de brander met water en schoonmaakmiddel. Gebruik hiervoor geschikt werktuig. Spoel en droog alles vervolgens af; • Verzeker u er tijdens de hermontage van dat alle onderdelen op de goede plek teruggeplaatst worden. Alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden mogen uitsluitend door een erkende vakman verricht worden. Het apparaat mag in geen geval met water of hogedrukspuiten afgespoten worden! Met dient het apparaat minstens één keer per jaar te laten controleren. Hiervoor wordt aangeraden een onderhoudscontract af te sluiten.
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
13 · 16
6 - GEBRUIKSAANWIJZING 6.5 Aanbevelingen voor de behandeling van roestvrij stalen industriële keukenapparaten 6.5.1 Nuttige informatie over roestvrij staal Over het algemeen worden industriële keukenapparaten gemaakt van de soorten roestvrij staal met de volgende materiaalcodes: • 1.4016 of 1.4511 = magnetiseerbare chroomstaal • 1.4301, 1.4401 et 1.4571 = niet magnetiseerbare chroomnikkelstaal Chroomstaal heeft gunstige warmtetechnische eigenschappen. Deze hebben namelijk minder de neiging om bij warmte-inwerking te vervormen. Chroomnikkelstaal daarentegen heeft goede corrosiebestendige eigenschappen. De corrosiebestendigheid van roestvrij staal komt door een passiveerlaag, die op het oppervlak ontstaat als deze in aanraking komt met zuurstof. De zuurstof in de lucht is reeds voldoende om de passiveerlaag te vormen die storingen of beschadigingen, veroorzaakt door mechanische inwerking, automatisch herstelt. De passiveerlaag ontstaat of herstelt zich sneller, als het staal in aanraking komt met stromend water dat zuurstof bevat. Een nog sterker effect wordt verkregen middels zuur met oxiderende werking (salpeterzuur, oxaalzuur). Deze zuren worden gebruikt als het staal sterk chemisch belast is en de passiveerlaag hierdoor in hoge mate verloren is gegaan. De passiveerlaag kan chemisch beschadigd of aangetast worden door desoxiderende middelen (die zuurstof verbruiken), als deze geconcentreerd of bij hoge temperatuur in aanraking komen met het staal. Zulke agressieve stoffen zijn bijvoorbeeld: • zout- en zwavelhoudende stoffen • chloriden (zouten) • concentraten van specerijen, zoals mosterd, azijnessence, maggiblokjes, zoutoplossingen, enz. Verdere schade kan worden veroorzaakt door: • externe roest (bijv. door andere onderdelen, keukengerei of een roestlaagje) • ijzerdeeltjes (bijv. slijpstof) • aanraking met non-ferrometaal (elementvorming) • zuurstofgebrek (bijv. geen luchttoevoer, zuurstofarm water).
andere metalen dan roestvrij staal. De resten van andere metalen kunnen leiden tot de vorming van chemische micro-elementen die roest kunnen veroorzaken. In ieder geval dient men het contact tussen ijzer en staal te vermijden, omdat dit roest veroorzaakt. Een eventuele aanraking van roestvrij staal met ijzer (staalwol, spanen van leidingen, ijzerhoudend water) kan de oorzaak van het ontstaan van roest zijn. Voor de mechanische reiniging wordt daarom aangeraden uitsluitend roestvrij staalwol te gebruiken of borstels met natuurlijk-, kunststof-, of roestvrij staal haar. Staalwol of roestvrij stalen borstels veroorzaken roest door wrijving. Pas ontstane roestplekken kunnen verwijderd worden met lichtschurende vloeibare schoonmaakmiddelen of met fijn schuurpapier. Grotere roestplekken kunnen worden verwijderd met een warme oxaalzuuroplossing van 2-3%. Als deze schoonmaakmiddelen geen effect hebben, is een behandeling met 10% salpeterzuur nodig. Let op! Deze behandelingen mogen alleen door technisch geschoold personeel met inachtneming van de geldende voorschriften verricht worden!
6.5.2 Aanwijzingen en tips voor het onderhoud van roestvrij stalen apparaten • Het oppervlak van roestvrij stalen apparatuur dient altijd schoon en in aanraking met de lucht te worden gehouden. Als het apparaat niet gebruikt wordt, dient men de deuren van het apparaat open te laten staan, zodat een goede luchttoevoer mogelijk is. • Verwijder regelmatig kalkaanslag, vet-, zetmeel- en eiwitresten, waaronder zich door zuurstofgebrek roest kan vormen. Gebruik bij het schoonmaken geen bleekmiddelen of chloorhoudende producten. Houd u aan de eventuele aanwijzingen van de fabrikant over speciale voor de apparatuur te gebruiken schoonmaakmiddelen en schoonmaakmethoden. Als er geen specifieke aanwijzingen voor de reiniging gegeven worden, dient men in ieder geval chloride-arme schoonmaakmiddelen te gebruiken. Verwijder na het schoonmaken eventuele zeepresten met ruim schoon water en droog de oppervlakken zorgvuldig af. • Beperk het contact van het roestvrij staal met geconcentreerde zuren, specerijen, zouten, enz. tot een minimum. Ook zure dampen, die ontstaan bij het schoonmaken van de tegels, bevorderen het roesten van het roestvrij staal. • Voor zover het pannen en multifunctionele apparatuur betreft, is het niet raadzaam de kookruimte uitsluitend met erg zouthoudend voedsel te vullen. Het verdient de voorkeur verschillende soorten voedsel samen te koken, bijv. met vet voedsel of zuurhoudende groenten. • Beschadig de roestvrij stalen oppervlakken niet, vooral niet met
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
14 · 16
6 - GEBRUIKSAANWIJZING 6.5.3 Richtlijn 2002/96/EC (RAEE): informatie voor de gebruikers Blz. A
Deze achtergrondinformatie is uitsluitend bedoeld voor de personen die in het bezit zijn van apparaten met het symbool (blz. A) op het etiket met de technische gegevens dat op het product zelf is aangebracht (identificatie-etiket).
Dit symbool geeft aan dat het product volgens de geldende normen geclassificeerd is als elektrische of elektronische apparatuur en voldoet aan de Richtlijn EU 2002/96/EC (RAEE); dientengevolge dient het product aan het einde van haar gebruiksduur verplicht onafhankelijk van het huishoudelijk afval te worden behandeld, door het gratis af te geven in een verzamelplaats voor gescheiden inzameling voor elektrische en elektronische apparatuur of door het aan de dealer terug te geven op het moment van aankoop van nieuwe, gelijkwaardige apparatuur. De gebruiker is verantwoordelijk voor het overdragen van het apparaat, aan het einde van haar gebruiksduur, aan de geschikte verzamelstructuren, onderhevig aan de sancties voorzien door de huidige wetgeving inzake afval. De juiste gescheiden inzameling als begin van de recycling, de behandeling en de verwerking van het afgedankte apparaat - compatibel met het milieu - draagt ertoe bij eventuele negatieve effecten op het milieu en de gezondheid te vermijden, en heeft een gunstige uitwerking op de recycling van de materialen waaruit het product is opgebouwd. Voor meer gedetailleerde informatie over de beschikbare verzamelsystemen kunt u zich wenden tot de plaatselijke afvalverwerkingsdienst, of tot de winkel waar u het product gekocht hebt. De producenten en de importeurs kunnen hun verantwoordelijkheid voor de recycling, de behandeling en de verwerking - compatibel met milieu - zowel rechtstreeks als door middel van een collectief systeem nakomen.
OPMERKINGEN
502_06 - GASFORNUIZEN
10/2006
15 · 16
WAARSCHUWING DE FIRMA WIJST IEDERE VERANTWOORDELIJKHEID AF VOOR MOGELIJKE NIET-JUISTE INFORMATIE DIE IN DIT HANDBOEK STAAT EN DIE ONTSTAAN IS DOOR FOUTEN DIE GEMAAKT ZIJN BIJ HET OVERSCHRIJVEN OF DRUKKEN. DE CONSTRUCTEUR BEHOUDT ZICH HET RECHT VOOR OM DIE WIJZIGINGEN IN HET PRODUCT AAN TE BRENGEN, DIE HIJ NUTTIG OF NOODZAKELIJK ACHT, ZONDER DE ESSENTIELE EIGENSCHAPPEN AAN TE TASTEN. DE CONSTRUC TEUR WIJST IEDERE VERANTWOORDELIJKHEID AF IN HET GEVAL DE NORMEN, DIE IN DEZE HANDLEIDING STAAN, NIET STRIKT OPGEVOLGD WORDEN.