Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud
E3 GS/WS absorptie-warmtepomp water/water
gevoed met gas en vernieuwbare energie
Overflow
Herziening: C Code: D-LBR566 Deze handleiding werd opgesteld en gedrukt door Robur S.p.A.; de ook gedeeltelijke reproductie van deze handleiding is verboden. Het origineel is gearchiveerd bij Robur S.p.A. Ieder gebruik van deze handleiding, anders dan persoonlijke raadpleging, moet vooraf door Robur S.p.A. geautoriseerd worden. De rechten verbonden aan het wettelijk deponeren van de geregistreerde merken die in deze publicatie staan, zijn onveranderlijk. Teneinde de kwaliteit van zijn producten te verbeteren, behoudt Robur S.p.A. zich het recht voor om de gegevens en de inhoud van deze handleiding zonder voorgaande kennisgeving te wijzigen.
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
INHOUDSOPGAVE 1 2
VOORWOORD ...................................................................................................5 ALGEMENE GEGEVENS EN TECHNISCHE KENMERKEN ................................7 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3
GEWONE BEDIENING VAN DE INSTALLATIE ................................................17 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4
ELEKTRISCH SCHEMA VAN HET TOESTEL ............................................................................................................................47 ELEKTRISCH AANSLUITEN VAN HET TOESTEL ...................................................................................................................48 TYPE A (Comfort Control Panel).............................................................................................................................................48 OP AFSTAND BEDIENEN VAN DE BEDIENINGSUNIT VAN DE VLAM ...........................................................................57
INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD ........................................................61 6.1 6.2 6.3
7 8
ALGEMENE INSTALLATIEPRINCIPES ......................................................................................................................................25 PLAATSING VAN HET TOESTEL ................................................................................................................................................25 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN .........................................................................................................................................27 INSTALLATIE GASTOEVOER ......................................................................................................................................................29 AANSLUITING CONDENSAFVOER ..........................................................................................................................................29 HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN ............................................................................................................................................31 AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN ................................................................................................................34 PROGRAMMERING HYDRAULISCHE PARAMETERS .........................................................................................................40 KANALISERING AFVOER VEILIGHEIDSKLEP ........................................................................................................................41
ELEKTRISCH INSTALLATEUR .........................................................................43 5.1 5.2 5.3 5.4
6
IN WERKING STELLEN (EN UITSCHAKELING)......................................................................................................................17 INWENDIGE ELEKTRONICA ......................................................................................................................................................18 RESETHANDELINGEN .................................................................................................................................................................21 INSTELLINGEN VOOR DE WERKING.......................................................................................................................................23 LANGDURIGE INACTIVITEIT .....................................................................................................................................................23
HYDRAULISCH INSTALLATEUR .....................................................................25 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
5
WAARSCHUWINGEN .................................................................................................................................................................... 7 NOTITIES OVER DE WERKING VAN HET TOESTEL..............................................................................................................10 TECHNISCHE CONSTRUCTIEKENMERKEN...........................................................................................................................11 TECHNISCHE GEGEVENS...........................................................................................................................................................12 AFMETINGEN EN DIENSTENKAART.......................................................................................................................................15
PROCEDURE VOOR DE INBEDRIJFSTELLING ......................................................................................................................61 ONDERHOUD................................................................................................................................................................................66 AANPASSEN AAN EEN ANDER TYPE GAS ............................................................................................................................67
ACCESSOIRES..................................................................................................71 APPENDIX .......................................................................................................73 8.1
WERKINGSCODES........................................................................................................................................................................73
3
4
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
1
VOORWOORD Deze Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud is een leidraad voor voor de installatie en het gebruik van de absorptie-warmtepomp water/water "E3 GS/WS". Deze handleiding is met name bestemd voor: t de eindgebruiker, voor het gebruik van het toestel op grond van de eigen behoeften; t de gekwalificeerde installateurs, voor de uitvoering van een correcte installatie van het toestel. De handleiding bestaat bovendien uit: t een hoofdstuk over de uit te voeren handelingen voor de "inbedrijfstelling", de "aanpassing aan een andere gassoort" en de belangrijkste onderhoudswerkzaamheden; t een hoofdstuk "ACCESSOIRES" met beschrijving en respectievelijke referentiecodes. Inhoudsopgave De handleiding bestaat uit 8 hoofdstukken: HOOFDSTUK 1 is een korte inleiding over het gebruik van de handleiding. HOOFDSTUK 2 richt zich tot de gebruiker, de hydraulisch installateur, de elektrisch installateur en de bevoegde technicus; het verstrekt waarschuwingen van algemene aard en notities over de werking van het toestel en zijn constructiekenmerken. In dit hoofdstuk staan ook de technische gegevens en de tekeningen met afmetingen van het toestel. HOOFDSTUK 3 richt zich tot de gebruiker; het verstrekt de nodige informatie voor een correct gebruik van het toestel op grond van de eigen behoeften. HOOFDSTUK 4 richt zich tot de hydraulisch installateur en verstrekt hem de nodige aanwijzingen voor de realisatie van de hydraulische installatie, de afvoer voor rookgassen en de gastoevoerinstallatie. HOOFDSTUK 5 richt zich tot de elektrisch installateur en verstrekt hem de benodigde informatie voor het tot stand brengen van de elektrische aansluitingen van het toestel. HOOFDSTUK 6 richt zich tot de technicus van de erkende assistentiedienst; het verstrekt de nodige aanwijzingen om de volledige procedure voor de indienststelling te kunnen uitvoeren (van tevoren uit te voeren controles van de conformiteit van de installatie, "inbedrijfstelling", regeling van het gasdebiet naar de brander), alsmede de handelingen voor een eventuele "aanpassing aan een andere gassoort". In dit hoofdstuk worden ook bondig de belangrijkste onderhoudswerkzaamheden beschreven (uit te voeren controles en reiniging). HOOFDSTUK 7 richt zich tot de gebruiker, de hydraulisch installateur, de elektrisch installateur en de bevoegde technicus. Het verstrekt informatie over de accessoires die voor het toestel beschikbaar zijn. HOOFDSTUK 8 is een appendix die de tabel met de werkingscodes en de bijbehorende aanwijzingen bevat. Verwijzingen De E3 GS/WS kan geleverd worden compleet met een systeem voor controle en afstelling van deze unit, hierna Comfort Control Panel (CCP) genoemd (zie Figuur 5.3 Comfort Control Panel en accessoires → 46 detail CCP). Voor de programmering en het gebruik van het Comfort Control Panel, zie de handleiding van het Comfort Control Panel. Definities, betekenis van termen en iconen TOESTEL: met deze term verwijst men naar de absorptie-warmtepomp water/water E3 GS en/of de absorptie-warmtepomp water/water E3 WS. CCP: paneel van het comfort control systeem (afkorting van "Comfort Control Panel"). CCI: comfort control interface (afkorting van "Comfort Control Interface"). 5
DDC: digitaal controlepaneel (afkorting van "Direct Digital Controller"). CAT: Technisch Assistentiecentrum (erkend door Robur S.p.A.). INSTALLATIE KOUDE KANT: deze term verwijst naar de installatie van de duurzame bron (geothermische sondes of grondwater). INSTALLATIE WARME KANT: deze term verwijst naar de primaire installatie voor de verdeling van warm water. De iconen die in de kantlijn van deze handleiding staan, hebben de volgende betekenis: = GEVAAR = WAARSCHUWING = NOTITIE = BEGIN WERKINGSPROCEDURE = VERWIJZING naar andere pagina's van de handleiding of naar een ander document
6
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
2
ALGEMENE GEGEVENS EN TECHNISCHE KENMERKEN In dit hoofdstuk, dat voor alle gebruikers bestemd is, staan waarschuwingen van algemene aard, notities over de werking van het toestel en diens constructiekenmerken. In dit hoofdstuk staan ook de technische gegevens en de tekeningen met afmetingen van het toestel.
2.1
WAARSCHUWINGEN Deze handleiding maakt integraal en essentieel deel uit van het product en moet samen met het toestel aan de eindgebruiker gegeven worden. Conformiteit aan de EG-normen De absorptie-warmtepompen van de reeks E3 zijn gecertificeerd volgens de standaard EN 12309-1 en 2 en zijn conform met de essentiële vereisten van de volgende Richtlijnen: t Richtlijn Gas 90/396/EEG en volgende wijzigingen en aanvullingen. t Richtlijn Rendementen 92/42/EEG en volgende wijzigingen en aanvullingen. t Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit 89/336/EEG en volgende wijzigingen en aanvullingen. t Richtlijn Laagspanning 73/23/EEG en volgende wijzigingen en aanvullingen. t Richtlijn Machines 2006/42/CE t Richtlijn Drukapparatuur (PED) 97/23/EEG en volgende wijzigingen en aanvullingen. t UNI EN 677 Specifieke vereisten voor ketels met rookgascondensor met nominaal thermisch vermogen niet hoger dan 70 kW. De absorptie-warmtepompen van de reeks E3 stoten stikstofdioxyde (NOx) uit waarvan de waarden lager zijn dan 60 mg/kWh in naleving van de voorschriften RAL UZ 118 "Blauer Engel (Blauwe Engel)". De gegevens met betrekking tot bovenvermelde certificaties staan in de paragraaf 2.4 TECHNISCHE GEGEVENS → 12, alsmede op het gegevensplaatje van het toestel zelf. Veiligheid Het toestel mag enkel bestemd worden voor het gebruik waarvoor het ontworpen werd. Ieder ander gebruik moet als verkeerd en bijgevolg als gevaarlijk beschouwd worden. Iedere contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid van de fabrikant is uitgesloten bij eventuele schade veroorzaakt door een verkeerd gebruik van het toestel. Het toestel niet in werking stellen wanneer op het moment dat men het wil gebruiken gevaarlijke omstandigheden aanwezig zijn: gaslucht bij het net of in de nabijheid van het toestel; problemen met het elektrische/gasnet of op het hydraulische circuit; delen van het toestel ondergedompeld in water of beschadigd; geby-passte of niet correct werkende controle- en veiligheidscomponenten. Vraag om de tussenkomst van professioneel Gekwalificeerd Personeel. Als men gaslucht opmerkt: t t
activeer geen elektrische voorzieningen nabij het toestel, zoals telefoons, multimeters of andere apparaten die vonken kunnen veroorzaken; onderbreek de gastoevoer met behulp van de speciale kraan; 7
t t
onderbreek de elektrische stroom met behulp van de externe scheidingsschakelaar die de elektrisch installateur op een speciaal paneel moet hebben aangebracht; vraag om tussenkomst van professioneel Gekwalificeerd Personeel per telefoon, ver van het toestel.
Het toestel heeft een hermetisch circuit, klasseerbaar als recipiënt onder druk, dit wil zeggen met interne druk hoger dan de atmosferische druk. De vloeistoffen binnenin het hermetische circuit zijn schadelijk voor de gezondheid indien ze ingeslikt of ingeademd worden of in contact met de huid komen. Voer geen enkele ingreep uit op het hermetische circuit van het toestel, noch op de aanwezige kleppen. Laat geen verpakkingsmateriaal van het toestel binnen het bereik van kinderen (plastic zakjes, isolatiemateriaal en scheidingselementen van expansief polystyreen, spijkers of andere elementen) aangezien deze een bron van gevaar kunnen zijn. De elektrische beveiliging van dit toestel is alleen verzekerd wanneer deze correct op een efficiënte aarding aangesloten is, zoals voorzien door de geldende normen voor elektrische beveiliging. Installatie en normverwijzingen Bij aankomst van het toestel dient men, alvorens het naar de plaats van installatie over te brengen, een visuele controle te verrichten en te kijken of verpakking of buitenpanelen geen duidelijke tekenen van breuk of beschadiging vertonen die op mogelijke transportschade duiden. De verpakking mag pas verwijderd worden na het plaatsen van het toestel op de site. Verzeker u ervan dat het toestel intact en volledig is na het wegnemen van de verpakking. De installatie van het toestel mag alleen uitgevoerd worden door een bevoegd Bedrijf en volgens de geldende wetgeving van het land van installatie, ofwel door professioneel Gekwalificeerd Personeel. Onder "professioneel Gekwalificeerd Personeel" verstaat men personeel met specifieke technische deskundigheid in de sector van verwarmingsinstallaties/ koelinstallaties en gasapparatuur. De installatie van het toestel moet uitgevoerd worden conform de geldende nationale en plaatselijke normen op het gebied van ontwerp, installatie en onderhoud van verwarmingsinstallaties en koelinstallaties, volgens de instructies van de fabrikant. In het bijzonder moeten de geldende normen gerespecteerd worden met betrekking tot: t Gasapparatuur. t Apparatuur onder spanning. t Verwarmingsinstallaties en warmtepompen t Iedere andere norm en reglementering met betrekking tot de installatie van apparatuur voor zomer- en winterklimatisatie op gasvormige brandstof. Iedere contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid van de fabrikant is uitgesloten bij eventuele schade veroorzaakt door fouten tijdens de installatie en/of door het niet naleven van voornoemde normen en van de aanwijzingen en instructies van de fabrikant.
8
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Eenmaal geïnstalleerd Het bedrijf dat de installatie verzorgd heeft, moet de eigenaar de conformiteitsverklaring van de installatie verstrekken die uitgevoerd is volgens de regels van het vak, conform de geldende nationale en plaatselijke normen en volgens de instructies van de fabrikant. Voordat voor de inbedrijfstelling contact opgenomen wordt met het Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT) moet het Bedrijf controleren: t of de gegevens van het elektrische stroomnet overeenkomen met die van het gegevensplaatje; t of de gastoevoerdruk binnen het waardeninterval ligt dat vermeld wordt in de Tabel 6.1 Druk distributiegas → 64; t of het toestel gevoed wordt met het type gas waarvoor het voorzien is; t of er geen lekken zijn in de installaties voor gastoevoer en waterdistributie; t of de installaties voor gastoevoer en elektrische stroom afgestemd zijn op het vermogen dat voor het toestel nodig is en of ze uitgerust zijn met alle veiligheids- en controlevoorzieningen die door de heersende normen voorgeschreven worden. Controleer of er geen voorzieningen voor veiligheid en controle uitgesloten of gebypasst zijn, of niet correct werken. Procedures voor de inbedrijfstelling De volledige procedure voor de inbedrijfstelling van het toestel mag uitsluitend uitgevoerd worden door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT), volgens de instructies van de fabrikant. Om de volledige procedure correct uit te voeren, dient men met aandacht de instructies van de paragraaf 6.1 PROCEDURE VOOR DE INBEDRIJFSTELLING → 61 te volgen. Neem contact op met het Erkende Technische Assistentiecentrum van Robur (CAT) in uw buurt. Om te weten waar in uw buurt een CAT is neemt u contact op met Robur S.p.A. (tel. 035 888.111). De garantie zou kunnen vervallen wanneer de inbedrijfstelling niet door een CAT van Robur uitgevoerd (en goedgekeurd) wordt. Werking en onderhoud van het toestel Om een correcte werking van het toestel te garanderen en defecten te vermijden, moet de controle van het starten of uitschakelen van het toestel uitgevoerd worden in lijn met hetgeen voorgeschreven wordt op grond van de verschillende installatieomstandigheden. t Indien het toestel op het Comfort Control Panel (zie Figuur 5.3 Comfort Control Panel en accessoires → 46 detail CCP) aangesloten is, dient de controle van het starten en uitschakelen van het toestel uitsluitend uitgevoerd te worden via de CCP. t Indien het toestel NIET aangesloten is op een Comfort Control Panel (CCP), dient het starten en uitschakelen uitsluitend uitgevoerd te worden via een schakelaar op het besturingscircuit. Tijdens de werking van het toestel dient men absoluut te vermijden het uit te schakelen door de elektrische stroomtoevoer stroomopwaarts van de controlevoorziening te onderbreken (CCP, DDC of besturingsschakelaar) vóór laatstgenoemde voorziening uitgezet te hebben en dient men te wachten tot de cyclus voor uitschakelen voltooid is (circa 7 minuten). De cyclus voor het uitschakelen eindigt wanneer de hydraulische pomp stopt (men ziet geen enkel onderdeel meer bewegen). 9
Het onderbreken van de elektrische stroom tijdens de werking van het toestel kan blijvende schade veroorzaken aan sommige interne componenten! Indien het toestel niet correct werkt, met als gevolg de signalering van de werkingscode, volg dan de instructies op van de paragraaf 8.1 WERKINGSCODES → 73. In geval van defect van het toestel en/of breuk van onderdelen, weerhoudt u van iedere poging tot herstel en/of herstarten via rechtstreekse interventie, maar ga als volgt tewerk: t
deactiveer het toestel (indien toegelaten en indien er zich geen gevaar voordoet) door met de besturingsschakelaar (of CCP) de cyclus voor uitschakelen te activeren en wacht tot deze voltooid is (circa 7 minuten); t sluit het toestel af van de gasdistributie / het elektrische stroomnet, door de gastoevoer te onderbreken met de betreffende kraan en de elektrische stroom via de externe scheidingsschakelaar die door de elektrisch installateur op een speciaal paneel aangebracht is. Een correct gewoon onderhoud garandeert de efficiëntie en de goede werking van het toestel na verloop van tijd. Voer het onderhoud uit volgens de instructies van de fabrikant. Voor het onderhoud van interne onderdelen van het toestel, dient u zich te wenden tot een CAT Robur ofwel tot professioneel Gekwalificeerd Personeel; zie voor andere onderhoudswerkzaamheden de paragraaf 6.2 ONDERHOUD → 66. De eventuele reparatie van het toestel moet uitgevoerd worden door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT), met uitsluitend gebruik van originele reserveonderdelen. Het niet naleven van bovenvermelde aanwijzingen kan de werking en de veiligheid van het toestel compromitteren en de garantie ervan ongeldig maken. Neem voor de ontmanteling van het toestel rechtstreeks contact op met de fabrikant, ten behoeve van een correcte vuilverwerking. Indien het toestel verkocht wordt of naar een andere eigenaar overgaat, controleer dan of deze "Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud" aan de nieuwe eigenaar en zijn installateur overhandigd wordt.
2.2
NOTITIES OVER DE WERKING VAN HET TOESTEL Het toestel gebruikt de warmtepompcyclus met absorptie water – ammoniak (H20 – NH3) om warm water te produceren, door de nodige energie uit de grond te halen (E3 GS) ofwel, in het geval van de E3 WS, uit het grondwater. De thermodynamische cyclus water – ammoniak die in de unit E3 GS/WS gebruikt wordt, vindt plaats in een hermetisch gesloten circuit, dat zonder mechanische koppelingen gerealiseerd is en rechtstreeks door de fabrikant nagekeken is ter garantie van de perfecte afdichting van iedere verbinding. Zo wordt ieder onderhoud m.b.t. de aanvulling van het koelmiddel van de koelcyclus uitgesloten. Beschrijving en algemene kenmerken De E3 WS is een modulerende warmtepomp met condensatie: het thermisch vermogen moduleert van 100% tot 50% en past zich zo aan aan de wijzigingen in de lading, om optimaal comfort te verzekeren. De warmtepomp met gasabsorptie water-water E3 WS
10
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS produceert warm water tot +65°C voor gebruik voor verwarming en tot +70°C voor de productie van warm sanitair water. De modulerende warmtepomp met geothermische absorptie en condensatie E3 GS is beschikbaar in de volgende versies: t Versie HT: geoptimaliseerd voor verwarmingsinstallaties op hoge temperatuur (radiatoren, ventilatorluchtkoeler); produceert warm water tot +65°C voor gebruik voor verwarming en tot +70°C voor de productie van warm sanitair water. t Versie LT: geoptimaliseerd voor vloerverwarming op lage temperatuur; produceert warm water tot +55°C voor gebruik voor verwarming en tot +70°C voor de productie van warm sanitair water. De modulatie van de unit (in termen van verbranding en waterdebiet) samen met de condensatie op de rookgassen laat toe om rendementen te bereiken gelijk aan 172%. De E3 GS/WS is in staat te werken bij omgevingstemperaturen van 0°C tot +45°C. De controle en het beheer van de werking van de warmtepomp E3 kan gebeuren via het Comfort Control Panel (zie referentie CCP van Figuur 5.3 Comfort Control Panel en accessoires → 48) ofwel via een schakelaar op het besturingscircuit. Het wegvoeren van de verbrandingsgassen gebeurt via de speciale afvoer voor rookgassen, op de linkerkant van het toestel (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 16). De afvoer voor rookgassen moet aangesloten worden op een speciaal rookkanaal (zie voor verdere inlichtingen de Paragraaf 4.7 AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN → 35). Het toestel dient aangesloten te worden op een lijn voor elektrische stroom 230 Vac 1N - 50 Hz.
2.3
TECHNISCHE CONSTRUCTIEKENMERKEN Het toestel bezit onderstaande technische constructiekenmerken en componenten voor controle en veiligheid: t Hermetisch circuit in staal, behandeld aan de buitenkant met epoxylak. t Verbrandingskamer met luchtdichtheid, geschikt voor installaties type “C”. t Stralingsbrander met metalen mazen, uitgerust met een voorziening voor de inschakeling en vlamdetectie beheerd door een elektronische bedieningsunit. t Waterwisselaar van het type met buizenbundel in inox staal met extern geïsoleerd titaan. t Warmteregenerator met buizenbundel in staal AISI 304L (om de zure condens te geleiden). Componenten voor controle en veiligheid t Elektronische kaart S61 met geïntegreerde microprocessor met LCD-display en draaiknop, compleet met extra kaart "Mod10" voor het beheer van de modulatie van het thermische vermogen en van de pompen van het primaire circuit (zie Figuur 5.1 Elektronische kaart S61 → 46 en Figuur 5.2 Kaart Mod10 → 47). t Waterdebietmeter primaire installatie (warme kant). t Waterdebietregelaar installatie (koude kant). t Limietthermostaat generator met handmatige ontgrendeling. t Thermostaat temperatuur rookgassen 120° C met handmatige ontgrendeling. t Overdrukklep op het hermetische circuit. t By-passklep, tussen circuit hoge en lage druk. t Antivries functie water installatie. t Controlesysteem vlamionisatie. t Elektroklep met dubbele afsluiter. t Sensor voor controle ijsvorming sifon afvoer condens.
11
2.4
TECHNISCHE GEGEVENS
Tabel 2.1 – Technische gegevens GS HT/LT E3 GS LT
E3 GS HT
WERKOMSTANDIGHEDEN DUURZAME BRON Waterdebiet duurzame bron (met glycol 25%) Ladingverlies duurzame bron Temperatuur terugkeerwater duurzame bron Temperatuur toevoerwater duurzame bron Nominale temperatuurgradiënt WERKING BIJ VERWARMING
WERKINGSPUNT B0W50* (Brine inlet 0°C, hot Water outlet +50°C)
WERKINGSPUNT B0W35* (Brine inlet 0°C, hot Water outlet +35°C)
WERKINGSPUNT B0W65* (Brine inlet 0°C, hot Water outlet +65°C)
Thermisch vermogen
nominaal (B0W50) maximum minimum bij nominaal vermogen maximum minimum
G.U.E. gebruiksefficiëntie gas Thermisch vermogen rendement Teruggewonnen vermogen duurzame bron G.U.E. gebruiksefficiëntie gas Thermisch vermogen rendement Teruggewonnen vermogen duurzame bron G.U.E. gebruiksefficiëntie gas Thermisch vermogen rendement Teruggewonnen vermogen duurzame bron Nominaal (1013 mbar - 15°C) werkelijk maximum
Emissieklasse NOx Emissie NOx Emissie CO Temperatuur aanvoer water verwarming Temperatuur terugkeer water verwarming
Waterdebiet verwarming Ladingverlies water verwarming Omgevingstemperatuur lucht (droge bol) Temperatuurgradiënt
Gasverbruik
maximum voor verwarming maximum voor ACS maximum verwarming maximum ACS minimum nominaal maximum minimum bij nominaal waterdebiet (B0W50) maximum minimum nominaal methaan G20 (nominaal) methaan (MIN) G30 (nominaal) G30 (MIN) G31 (nominaal) G31 (MIN)
l/u l/u l/u bar °C °C °C
3020 4000 2000 0,51 (2) 45 -10
-5 5
%
150 (1)
149 (1)
kW
37,7 (1)
37,6 (1)
kW
12,4
12,6
%
170 (1)
--
kW
42,6 (1)
--
kW
17,0
--
%
--
125 (1)
kW
--
31,5 (1)
kW
--
7,9
kW kW ppm ppm °C °C °C °C °C l/u l/u l/u
25,7 25,2 5 25 36 55
65 70
45
55 60 2
3250
3170 4000 1000
bar
0,49 (2)
°C °C °C m3/u m3/u kg/u kg/u kg/u kg/u
45 0 10 2,72 (3) 1,34 2,03 (4) 0,99 2,00 (4) 0,98
V
230 EENFASE 50 0,47 (5) X5D
ELEKTRISCHE KENMERKEN Voeding Geabsorbeerd elektrisch vermogen Beschermklasse INSTALLATIEGEGEVENS Geluidsdrukniveau op 10 m (maximum Minimumtemperatuur opslag Maximum werkdruk Waterinhoud binnen in het toestel Waterkoppelingen Gaskoppeling
12
Spanning Type Frequentie nominaal IP
Warme kant Koude kant type schroefdraad type schroefdraad
Hz kW
dB(A) °C bar l l "G "G
39 (7) -15 4 4 3 F 1 1/4 F 3/4
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS E3 GS LT Koppeling afvoerkanaal veiligheidsklep Afvoer rookgassen
Afmeting Overblijvende opvoerhoogte Configuratie product
Maximum debiet condensatiewater Afmetingen Gewicht ALGEMENE GEGEVENS INSTALLATIETYPE
breedte hoogte diepte In werking
AMMONIAK R717 WATER H2O
KOELVLOEISTOF MAXIMUMDRUK KOELCIRCUIT
E3 GS HT
"G mm Pa l/u mm mm mm kg
1 1/4 80 80 C63 4,0 848 (6) 1278 690 300
kg kg bar
C13, C33, C43, C53, C63, C83, B23P, B33 7 10 35
* gegevens getest door VDE en DVGW-Forschungsstelle;
Notities: 1. Krachtens de EN12309-2 beoordeeld op het reële thermische vermogen. Voor werkomstandigheden die afwijken van de nominale werkomstandigheden wordt u verwezen naar de Handleiding voor Ontwerp van de Systemen E3. 2. Voor vermogens die afwijken van het nominale vermogen wordt u verwezen naar de Handleiding voor Ontwerp van de Systemen E3. 3. PCI 34,02 MJ/m3 (1013 mbar – 15 ° C). 4. PCI 46,34 MJ/kg (1013 mbar – 15 ° C). 5. ± 10% op grond van de voedingsspanning en de tolerantie op het opgenomen vermogen van de elektrische motoren. 6. Ruimtebeslag zonder rookkanalen (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 15). 7. Vrij veld, frontaal, richtingsfactor 2. Tabel 2.2 – Technische gegevens WS E3 WS WERKOMSTANDIGHEDEN DUURZAME BRON Waterdebiet duurzame bron Ladingverlies duurzame bron Temperatuur terugkeerwater duurzame bron Temperatuur toevoerwater duurzame bron Nominale temperatuurgradiënt WERKING BIJ VERWARMING
WERKINGSPUNT W10W50
WERKINGSPUNT W10W65
Thermisch vermogen
nominaal (W10W50) maximum minimum bij nominaal vermogen maximum minimum
G.U.E. gebruiksefficiëntie gas Thermisch vermogen rendement Teruggewonnen vermogen duurzame bron G.U.E. gebruiksefficiëntie gas Thermisch vermogen rendement Teruggewonnen vermogen duurzame bron Nominaal (1013 mbar - 15°C) werkelijk maximum
Emissieklasse NOx Emissie NOx Emissie CO Temperatuur aanvoer water verwarming Temperatuur terugkeer water verwarming Waterdebiet verwarming
maximum voor verwarming maximum voor ACS maximum verwarming minimum nominaal maximum minimum
l/u l/u l/u bar °C °C °C
2850 4700 2300 0,33 (2) 45 3 5
%
166 (1)
kW
41,6 (1)
kW
16,6
kW
143 (1)
kW
35,8 (1)
kW
11,5
kW kW
25,7 25,2 5 25 36 65 70 55 2 3570 4000 1000
ppm ppm °C °C °C °C l/u l/u l/u
13
E3 WS Ladingverlies water verwarming Omgevingstemperatuur lucht (droge bol) Temperatuurgradiënt
Gasverbruik
bij nominaal waterdebiet (W10W50) maximum minimum nominaal methaan G20 (nominaal) methaan (MIN) G30 (nominaal) G30 (MIN) G31 (nominaal) G31 (MIN)
bar
0,54 (2)
°C °C °C m3/u m3/u kg/u kg/u kg/u kg/u
45 0 10 2,72 (3) 1,34 2,03 (4) 0,99 2,00 (4) 0,98
V
230 EENFASE 50 0,47 (5) X5D
ELEKTRISCHE KENMERKEN Voeding Geabsorbeerd elektrisch vermogen Beschermklasse INSTALLATIEGEGEVENS Geluidsdrukniveau op 10 m (maximum Minimumtemperatuur opslag Maximum werkdruk Waterinhoud binnen in het toestel Waterkoppelingen Gaskoppeling
Spanning Type Frequentie nominaal IP
Warme kant Koude kant type schroefdraad type schroefdraad
Koppeling afvoerkanaal veiligheidsklep Afvoer rookgassen
Afmeting Overblijvende opvoerhoogte Configuratie product
Maximum debiet condensatiewater Afmetingen Gewicht ALGEMENE GEGEVENS
breedte hoogte diepte In werking
Hz kW
dB(A) °C bar l l
l/u mm mm mm kg
39 (7) -15 4 4 3 F 1 1/4 F 3/4 1 1/4 80 80 C63 4,0 848 (6) 1278 690 300
kg kg bar
C13, C33, C43, C53, C63, C83, B23P, B33 7,7 10 35
"G "G "G mm Pa
INSTALLATIETYPE AMMONIAK R717 WATER H2O
KOELVLOEISTOF MAXIMUMDRUK KOELCIRCUIT
Notities: 1. Krachtens de EN12309-2 beoordeeld op het reële thermische vermogen. Voor werkomstandigheden die afwijken van de nominale werkomstandigheden wordt u verwezen naar de Handleiding voor Ontwerp van de Systemen E3. 2. Voor vermogens die afwijken van het nominale vermogen wordt u verwezen naar de Handleiding voor Ontwerp van de Systemen E3. 3. PCI 34,02 MJ/m3 (1013 mbar – 15 ° C). 4. PCI 46,34 MJ/kg (1013 mbar – 15 ° C). 5. ± 10% op grond van de voedingsspanning en de tolerantie op het opgenomen vermogen van de elektrische motoren. 6. Ruimtebeslag zonder rookkanalen (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 15). 7. Vrij veld, frontaal, richtingsfactor 2.
14
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Tabel 2.3 – Gegevens PED E3 GS LT
E3 GS HT
E3 WS
GEGEVENS PED
COMPONENTEN ONDER DRUK
Generator Nivelleerkamer Verdamper Regelaar volume koelmiddel Absorber/condensor Solution cooling absorber Pomp oplossing
TESTDRUK (IN LUCHT) DRUK IJKING VEILIGHEIDSKLEP VULVERHOUDING TARRA VAN HET "SEALED SYSTEM" VLOEISTOFFENGROEP
2.5
l l l l l l l bar g bar g kg van NH3/l kg
18,6 11,5 3,7 4,5 3,7 6,3 3,3 55 35 0,137
0,159 165 GROEP 1°
AFMETINGEN EN DIENSTENKAART
Figuur 2.1 – Afmetingen
LEGENDA A B C D E F
Uitgang rookgassen Ø 80 Luchtopening verbranding Ø 80 Handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen Ingang voedingskabel Koelventilator Controlelampje werking toestel
G H L M N P Q
Gaskoppeling Ø ¾" Terugkeer warm water Ø 1"¼ Terugkeer water duurzame bron Ø 1"¼ Toevoer water duurzame bron Ø 1"¼ Toevoer warm water Ø 1"¼ P Oogbouten voor optillen van het toestel Afvoerkanaal veiligheidsklep Ø 1"¼
15
16
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
3
GEWONE BEDIENING VAN DE INSTALLATIE In dit hoofdstuk staan de nodige aanwijzingen voor het in werking stellen van het toestel en zijn afstelling, al naargelang het gekozen type installatie en controle: t TYPE A: controle uitgevoerd via CCP (zie Figuur 5.3 Comfort Control Panel en accessoires → 46, detail CCP). t TYPE B (NIET VAN TOEPASSING op systemen E3): controle uitgevoerd via DDC. t TYPE C (NIET VAN TOEPASSING op systemen E3): controle uitgevoerd via een besturingscommando (vb. on-off schakelaar, omgevingsthermostaat, programmeerklok, of anders).
3.1
IN WERKING STELLEN (EN UITSCHAKELING) De goede werking van het toestel en zijn levensduur hangen in grote mate af van een correct gebruik! Vooraleer het toestel aan te zetten, controleer of: t de gaskraan open is; t het toestel elektrisch gevoed is; t de CCP/DDC elektrisch gevoed is; t de installateur gezorgd heeft voor toevoer in het hydraulische circuit in de correcte omstandigheden. Als deze voorwaarden voldaan zijn, kan men overgaan tot het aanzetten. Type A: toestel aangesloten op Comfort Control Panel (CCP) Indien het toestel aangesloten is op een Comfort Control Panel (zie detail CCP van Figuur 5.3 Comfort Control Panel en accessoires → 46) gebeurt de inschakeling via het Comfort Control Panel. Zie in dit geval de bijgeleverde handleidingen. Tijdens de werking van het toestel dient men absoluut te vermijden om het uit te schakelen door de elektrische stroomtoevoer stroomopwaarts van het Comfort Control Panel te onderbreken, vóórdat laatstgenoemde uitgeschakeld is, en te wachten tot de cyclus voor het uitschakelen voltooid is (circa 7 minuten). De cyclus voor het uitschakelen eindigt wanneer de hydraulische pomp stopt (men ziet geen enkel onderdeel meer bewegen). Het onderbreken van de elektrische stroom tijdens de werking van het toestel kan blijvende schade veroorzaken aan sommige interne componenten! Type B: toestel aangesloten op Digitaal Controlepaneel (DDC) Type in werking stellen NIET VAN TOEPASSING op systemen E3. Type C: toestel Stand Alone Type in werking stellen NIET VAN TOEPASSING op systemen E3. WEERGAVE CODES INZAKE AFWIJKENDE WERKING EN DEBLOKKERING De werkingscodes kunnen gegenereerd worden door: t de inwendige elektronische kaart S61; t het CCP/DDC (indien voorzien). De werkingscodes gegenereerd door de elektronische kaart S61 worden op dit display weergegeven en ook op het display van de CCI (indien voorzien) or op het display van de DDC (indien voorzien).
17
De werkingscode gegenereerd door de elektronische kaart kan gedeblokkeerd worden zowel door de kaart als door de CCI/DDC (indien voorzien en indien mogelijk). Voor de beschrijving van de werkingscodes gegenereerd door de elektronische kaart en de betreffende deblokkering, zie de lijst met werkingscodes in de Paragraaf 8.1 WERKINGSCODES → 73. De elektronische kaart (zie Figuur 3.1 Elektronische kaart in toestel → 19) bevindt zich binnenin het elektrische paneel van het toestel en het display is zichtbaar via het controlevenster op het frontpaneel van het toestel. De werkingscodes gegenereerd door de CCI/DDC worden op het display van de CCI/DDC en het deblokkeren kan uitgevoerd worden via CCI/DDC. Zie voor de werkingscodes die door het CCP/DDC gegenereerd worden de speciaal daarbij geleverde documentatie.
3.2
INWENDIGE ELEKTRONICA De instructies hierna vermeld verwijzen naar de elektronische kaart S61 met firmware versie 3.015. Het toestel is uitgerust met elektronische kaart S61, met microprocessor, en aangesloten op een kaart Mod10, die over de S61 heen geplaatst is, voor het beheer van de modulatie (zie Figuur 3.1 Elektronische kaart in toestel → 19). De Elektronische kaart S61, ingebracht in het elektrisch paneel, controleert het toestel en geeft gegevens, berichten en codes weer tijdens de werking. De programmering, de controle en de monitoring van het toestel gebeuren aan de hand van display A en draaiknop B van Figuur 3.1 Elektronische kaart in toestel → 19. De CAN BUS poort laat toe om één of meer toestellen aan te sluiten op de CCP (indien voorzien) ofwel op een DDC (indien voorzien). De kaart Mod10 (zie detail D van Figuur 3.1 Elektronische kaart in toestel → 19) wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het beheer van de modulatie van de verbranding en van de hydraulische pompen met variabel vermogen.
18
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 3.1 – Elektronische kaart in toestel
& $
%
LEGENDA A B C D
Display met 4 cijfers Draaiknop Poort CAN Kaart Mod10
'
S61 + Mod10
Beschrijving menu van kaart S61 De parameters en de instellingen van het toestel zijn gegroepeerd in het menu van de elektronische kaart: Tabel 3.1 – Menu elektronische kaart in machine MENU Menu 0 Menu 1 Menu 2 Menu 3 Menu 4 Menu 5 Menu 6 Menu 7 Menu 8 E
BESCHRIJVING MENU WEERGAVE GEGEVENS (TEMPERATUREN, SPANNING, enz.) WEERGAVE VAN ALLE PARAMETERS UITVOERING ACTIES INSTELLINGEN GEBRUIKER (THERMOSTAAT, SET-POINT, DIFFERENTIAAL T.) INSTELLINGEN INSTALLATEUR INSTELLINGEN ASSISTENTIECENTRA INSTELLINGEN ASSISTENTIECENTRA (TYPE MACHINE) WEERGAVE DIGITALE INGANGEN (menu niet gebruikt) (WEERGAVE MENU VERLATEN)
HET DISPLAY TOONT 0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. E.
Lijst menu’s van de elektronische kaart.
De menu’s 0, 1 en 7 betreffen de Weergave: ze laten alleen toe om de weergegeven informatie te lezen en niet om deze te wijzigen. In menu 0 kan men de werkingsgegevens van het toestel bekijken, gedetecteerd door de kaart in realtime; in menu 1 kan men de parameters bekijken die de werking van het toestel kenmerken en hun huidige waarde. Het menu 7 valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Erkende Technische Assistentiecentra van Robur. Om de inlichtingen van deze menu’s weer te geven, ga tewerk zoals geïllustreerd in de paragraaf “Toegang tot de menu’s”. Menu 2 betreft de Uitvoering: in het bijzonder maakt dit menu het mogelijk om de bedieningsunit van de vlam te resetten en om fouten te resetten. Zie, indien het nodig is deze procedures uit te voeren, de paragraaf 3.3 RESETHANDELINGEN → 21. 19
Menu 3 betreft de Instelling: het laat toe om de waarden van de weergegeven parameters in te stellen. Voor de beste werking van het toestel, met aangesloten gebruiksinstallatie, zijn de correcte waarden van deze parameters reeds ingesteld op het moment van installatie. Om toch nieuwe waarden in te stellen, zie de paragraaf 4.8 PROGRAMMERING HYDRAULISCHE PARAMETERS → 40. De menu’s 4, 5, 6 en 7 vallen exclusief onder de bevoegdheid van de Erkende Technische Assistentiecentra van Robur. Het menu 8 kan momenteel geselecteerd worden, maar is niet gebruikt. Display en draaiknop Het display van de elektronische kaart is zichtbaar via het controlevenster op het frontpaneel van het toestel. Bij de opstart gaan alle led’s aan gedurende circa 3 seconden, daarna verschijnt de naam van de kaart, S61. Circa 15 sec. na de elektrische stroomvoorziening, indien de werking wordt toegelaten, begint het toestel te werken. Tijdens de correcte werking toont het display afwisselend de volgende inlichtingen: temperatuur water bij uitgang, temperatuur water bij ingang, en verschil tussen de twee temperaturen van het water (zie Tabel 3.2 Inlichtingen betreffende de werking → 20). Tabel 3.2 – Inlichtingen betreffende de werking WERKINGSMODALITEIT VAN HET TOESTEL: VERWARMING PARAMETER Temperatuur warm water uitgang Temperatuur warm water ingang Δt (uitgang - ingang)
HET DISPLAY TOONT 50.0 40.0 10.0
Voorbeeld weergave op display: temperaturen water en differentiaal.
Indien zich tijdens de werking problemen voordoen, toont het display opeenvolgend de codes die overeenkomen met het vastgestelde probleem. Een lijst met deze codes en hun beschrijving en de te volgen procedure om het toestel weer correct te doen werken, wordt vermeld in de paragraaf 8.1 WERKINGSCODES → 73. De draaiknop dient om een parameter te lezen of in te stellen ofwel om een actie/commando uit te voeren (bijvoorbeeld: een functie of een reset), wanneer mogelijk. TOEGANG TOT DE MENU’S t Handel als volgt om de draaiknop te bedienen met gebruik van de speciale sleutel in de kit die bij het toestel geleverd is: Nodig: de elektrische schakelaars van het toestel op “ON”; het display van de elektronische kaart toont opeenvolgend de werkingsgegevens (temperaturen, delta T) met betrekking tot de actuele werkwijze (voorbeeld: verwarming) en de eventueel vastgestelde werkingscodes ("u/E..."). 1. Verwijder het frontpaneel van het toestel door de bevestigingsschroeven weg te nemen. 2. Verwijder de dop van het elektrische paneel om naar de draaiknop te gaan. 3. Bedien de draaiknop, via de voorziene opening met behulp van de speciale sleutel, om naar de menu’s en de betreffende parameters van de kaart te gaan. 4. Om de beschikbare menu’s weer te geven, volstaat het eenmaal te drukken op de draaiknop: het display toont het eerste van de aanwezige menu’si: "0." (= menu 0). 5. Het display geeft "0." weer. Om de andere menu’s weer te geven, draai de draaiknop met de wijzers van de klok mee; het display toont in volgorde: "1.", "2.", "3.", "4.", "5.", "6.", "7.", "8." en "E" (zie Tabel 3.1 Menu elektronische kaart in machine → 19). 20
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS 6. Om de parameters aanwezig in een menu weer te geven (bijvoorbeeld menu 0), draai aan de draaiknop tot men het gewenste menu krijgt (in het voorbeeld: "0.") en druk op de draaiknop: het display geeft de eerste van de aanwezige parameters weer, bijvoorbeeld "0.0" of "0.40" (= menu 0, parameter "0" of "40"). 7. Volgens dezelfde logica: draai aan de draaiknop om door de te selecteren inhoud te lopen (menu, of parameters, of acties), druk de draaiknop in om de inhoud te selecteren/bevestigen (in een menu gaan, een parameter aflezen/instellen of een actie uitvoeren, verlaten of terugkeren naar het bovenliggende niveau). Bijvoorbeeld, om de menu’s te verlaten, draai aan de draaiknop om door de menu’s "0.", "1.", "2."... te lopen tot weergave van het beeldscherm om te verlaten "E" en druk om het verlaten te bevestigen. In het geval van de menu’s 0 en 1 kan de gebruiker ongeacht welke waarde van de parameters aflezen. Voor inlichtingen betreffende menu 2, zie Paragraaf 3.3 RESETHANDELINGEN → 21. Om waarden in te stellen bij de parameters van menu 3, zie Paragraaf 4.8 PROGRAMMERING HYDRAULISCHE PARAMETERS → 40. De andere menu’s vallen niet onder de bevoegdheid van de gebruiker: informatie over deze menu's staat eventueel in de speciale hoofdstukken bestemd voor de installateurs en/of de CAT's van Robur. De speciale sleutel laat toe om de draaiknop van de elektronische kaart te bedienen zonder de afdekking van het elektrische paneel te openen, om veilig te werken, beschermd tegen componenten onder spanning. Wanneer de nodige instellingen voltooid zijn, bewaar de speciale sleutel voor later gebruik, plaats de dop terug op de opening van het elektrische paneel en hermonteer het frontpaneel van het toestel.
3.3
RESETHANDELINGEN Het toestel kan de foutstatus aannemen en dus tot stilstand komen om verschillende redenen; de foutsituatie komt niet noodzakelijk overeen met een beschadiging of slechte werking van het toestel. De oorzaak die de fout genereerde kan van voorbijgaande aard zijn: bijvoorbeeld de aanwezigheid van lucht in het gastoevoercircuit of een tijdelijke elektrische black-out. Het deblokkeren van het toestel kan uitgevoerd worden aan de hand van menu 2 van de elektronische kaart, ofwel via CCP (indien voorzien) of via DDC (indien voorzien). In deze laatste twee gevallen, zie de betreffende documentatie. Deblokkering via elektronische kaart De Tabel 3.3 Menu 2 → 21 geeft de beschikbare acties van het menu 2. Omwille van de normen heeft het resetten van de blokkering van de bedieningsunit van de vlam een specifiek trefwoord.
Tabel 3.3 – Menu 2 ACTIE 0 1 3 4 5 E
NODIG OM UIT TE VOEREN Reset blokkering bedieningsunit vlam Reset andere werkingscodes Getimed forceren bij minimum vermogen Getimed forceren bij maximum vermogen Modulatie van het vermogen (MENU VERLATEN)
WEERGEGEVEN OP HET DISPLAY ALS 2. 0 2. 1 2. 3 2. 4 2. 5 2. E
21
De resethandelingen van de werkingscodes gegenereerd door de inwendige elektronische kaart van de machine kunnen uitgevoerd worden door de acties "0" en "1". De acties "3", "4" en "5" dienen voor de afstelling van de parameters voor verbranding of voor het veranderen van gas, ze vallen bijgevolg onder de bevoegdheid van de installateur of van de CAT Robur (zie voor meer informatie de Paragraaf 6.1 PROCEDURE VOOR DE INBEDRIJFSTELLING → 61). ACTIE "0" Reset blokkering bedieningsunit vlam; kan van nut zijn wanneer men het toestel voor de eerste keer aanzet, zie de Paragraaf 3.1 IN WERKING STELLEN (EN UITSCHAKELING) → 17, wanneer het toestel permanent geblokkeerd wordt, ofwel na een lange periode van stilstand (zie de Paragraaf 3.5 LANGDURIGE INACTIVITEIT → 23). Nodig: toegang tot het elektrische paneel, zie de Paragraaf “Display en draaiknop”. Om de bedieningsunit van de vlam te resetten selecteert men menu 2, zoals aangeduid in de Paragraaf "Toegang tot de menu’s"; vervolgens: 1. Het display toont: "2." Druk op de draaiknop om in het menu te gaan. Het display geeft eerst de actie "2. 0". 2. Druk de draaiknop in om de resetvraag knipperend weer te geven: "reS1". 3. Druk de draaiknop opnieuw in om de reset van de bedieningsunit van de vlam uit te voeren. Het verzoek voor reset stopt met knipperen, daarna geeft het display opnieuw "2. 0". De reset is voltooid. 4. Om het menu te verlaten de draaiknop met de wijzers van de klok mee draaien tot "2. E", verschijnt, daarna indrukken om terug te keren naar de menuselectie: "2.". 5. Om de menuselectie te verlaten en terug te keren naar de normale weergave van de parameters van het toestel de draaiknop met de wijzers van de klok mee draaien tot "E" verschijnt; indrukken om te verlaten. ACTIE "1" Reset andere warnings/fouten van het toestel; dient om eventuele warnings en fouten te resetten die zich kunnen voordoen tijdens de werking van het toestel. Nodig: toegang tot het elektrische paneel, zie de Paragraaf “Display en draaiknop”. Om kaartfouten te resetten dient men menu 2 te selecteren, zoals beschreven in de Paragraaf “Toegang tot de menu's”; vervolgens: 1. Het display toont: "2."druk op de draaiknop om in het menu te gaan. Het display geeft eerst de actie "2. 0". 2. Draai de draaiknop met de wijzers van de klok mee om de actie "2. 1" weer te geven. 3. Druk de draaiknop in om de resetvraag knipperend weer te geven: "rEr1". 4. Druk de draaiknop opnieuw in om de reset van de kaartfouten uit te voeren. Het verzoek voor reset stopt met knipperen, daarna geeft het display opnieuw "2. 1". De reset is voltooid. 5. Om het menu te verlaten de draaiknop met de wijzers van de klok mee draaien tot "2. E", verschijnt, daarna indrukken om terug te keren naar de menuselectie: "2.". 6. Om de menuselectie te verlaten en terug te keren naar de normale weergave van de parameters van het toestel de draaiknop met de wijzers van de klok mee draaien tot "E" verschijnt; indrukken om te verlaten.
22
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
3.4
INSTELLINGEN VOOR DE WERKING De beschreven handelingen vereisen basiskennis van het geïnstalleerde systeem en van de elektronische kaart S61 gemonteerd op het toestel; vooraleer verder te gaan is het noodzakelijk op de hoogte te zijn van deze inlichtingen, vermeld in Paragraaf 3.2 INWENDIGE ELEKTRONICA → 18. Op het moment van de installatie, wordt het toestel door de installateur voorbereid voor de best mogelijke werking volgens het type uitgevoerde installatie. Bijgevolg is het wijzigen van de werkingsparameters mogelijk, maar afgeraden indien men niet beschikt over de deskundigheid en de ervaring, nodig om dit uit te voeren. Om toch nieuwe werkingsparameters voor het toestel in te stellen, zie de Paragraaf 4.8 PROGRAMMERING HYDRAULISCHE PARAMETERS → 40.
3.5
LANGDURIGE INACTIVITEIT Wanneer men voorziet het toestel gedurende lange tijd inactief te laten, moet men het afsluiten om het vervolgens, voorafgaand aan het nieuwe gebruik, opnieuw aan te sluiten. Neem contact op met uw hydraulische vertrouwensinstallateur om deze handelingen te laten uitvoeren. Afsluiten van het toestel Nodig: het toestel aangesloten op elektrisch net/gasdistributie. Gereedschap en materiaalbenodigdheden. 1. Indien het toestel in werking is, de werkopdracht uitschakelen via CCP (indien voorzien) of DDC (indien voorzien), ofwel via de besturingsschakelaar, en wachten tot de cyclus voor uitschakeling volledig beëindigd is (circa 7 minuten). 2. Sluit het toestel af van het elektriciteitsnet door de hoofdschakelaar, die door de installateur op een speciaal paneel aangebracht is, op OFF te zetten (zie detail GS van Figuur 5.5 Elektrisch schema → 48). 3. Sluit de gaskraan af. Laat het toestel niet onnodig aangesloten op het elektrische stroomnet/gas wanneer men voorziet om deze gedurende een langere periode inactief te laten. Indien men van plan is om het toestel ook tijdens de winterperiode af te sluiten, is het noodzakelijk om aan minstens één van de drie onderstaande voorwaarden te voldoen: 1. controleer of in de hydraulische installatie, aangesloten op het toestel, een geschikt gehalte antivries glycol aanwezig is (raadpleeg de Paragraaf 4.6 HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN → 31 en de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34); 2. ledig het hydraulische circuit volledig: hiertoe moeten op de installatie verschillende waterafvoerpunten voorzien zijn, voldoende uitgerust, aangepast en voorbereid, om het mogelijk te maken dat al het water dat in het circuit aanwezig is kan wegstromen en dat de eventueel aanwezige antivries glycol verwijderd wordt. Wend u voor deze handelingen tot uw hydraulische vertrouwensinstallateur;
23
3. activeer de antivriesfunctie die de circulatiepomp/en en/of het toestel onder 6° C start. Wend u voor deze handeling tot uw hydraulische vertrouwensinstallateur. Deze functie vereist dat het toestel ALTIJD gevoed is (elektrische stroom en gastoevoer) en dat de afwezigheid van elektrische black-outs gegarandeerd wordt. Zo niet dan sluit de fabrikant iedere contractuele en buitencontractuele verantwoordelijkheid voor veroorzaakte schade buiten. Sluit het toestel aan alvorens het opnieuw te gebruiken (onder de zorg van de installateur) Alvorens deze procedure te beginnen, moet de hydraulisch installateur: t controleren of het toestel eventueel onderhoud nodig heeft (neem contact op met het Erkende Technische Assistentiecentrum van Robur of raadpleeg eventueel de Paragraaf 6.2 ONDERHOUD → 66); t het hydraulische circuit vullen indien dit leeg is, volgens de instructies in de Paragraaf 4.6 HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN → 31; t controleren, indien het hydraulische circuit niet leeg is, van de correcte waterinhoud van het systeem; indien nodig, genoeg water toevoegen om te zorgen voor een minimuminhoud in de installatie (zie de Paragraaf 4.6 HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN → 31; t eventueel antivries glycol aan het water van de installatie (vrij van onzuiverheden) toevoegen, van het type geremd mono-ethyleen, in de hoeveelheid die geschikt is voor de minimum wintertemperatuur van de installatiezone (zie de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34); t de installatie onder druk zetten en ervoor zorgen dat het water in de installatie lager is dan 1 bar en de waarde 2 bar niet overschrijdt; Nodig: het toestel is afgesloten van het elektrische stroomnet/gasdistributie 1. open de kraan voor aanvoer van gas naar de installatie en controleer of er geen gaslucht is (aanwezigheid van eventuele lekken); 2. indien geen gaslucht geconstateerd wordt het toestel op het elektriciteitsnet aansluiten via de externe scheidingsschakelaar die door de installateur op een apart paneel aangebracht is (zet de hoofdschakelaar op ON, zie detail GS in Figuur 5.5 Elektrisch schema → 48); 3. sluit de CCP (indien voorzien) of de DDC (indien voorzien) aan op het stroomnet); 4. controleer of de hydraulische installatie vol is; 5. controleer of de sifon voor opvang van condens NIET leeg of verstopt is (zie de Paragraaf 4.5 AANSLUITING CONDENSAFVOER → 29); 6. controleer of de leidingen voor aanzuiging/afvoer naar buiten aangesloten zijn en of ze niet verstopt zijn. 7. zet het toestel aan via het besturingscommando voor werking (of via DDC indien voorzien en aangesloten als controller modaliteit; of via CCP, indien voorzien).
24
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
4
HYDRAULISCH INSTALLATEUR In dit hoofdstuk vindt u alle nodige aanwijzingen voor het installeren van het toestel in hydraulisch opzicht. De hydraulisch installateur moet de elektrisch installateur raadplegen om de juiste opeenvolging van de uit te voeren handelingen te bepalen. LET OP: een foutieve installatie kan schade berokkenen aan personen, dieren of voorwerpen: lees aandachtig de informatie die in de Paragraaf 2.1 WAARSCHUWINGEN → 7 staat.
4.1
ALGEMENE INSTALLATIEPRINCIPES Reinig voordat de installatie plaatsvindt zorgvuldig alle leidingen binnenin alsmede alle andere componenten voor zowel de hydraulische installatie als voor de installatie voor de aanvoer van brandstof, teneinde eventuele residuen te verwijderen die de werking van het toestel zouden kunnen compromitteren. De installatie van het toestel moet uitgevoerd worden conform de geldende normen op het gebied van het ontwerp, de installatie en het onderhoud van verwarmingsinstallaties en koelinstallaties, en moet uitgevoerd worden door Professioneel Gekwalificeerd Personeel volgens de instructies van de fabrikant. In installatiefase de volgende aanwijzingen volgen: t Controleer of een geschikte gasdistributie aanwezig is volgens de bepalingen van de fabrikant; zie de Tabel 6.1 Druk distributiegas → 64 voor de correcte toevoerdrukken. t Het toestel moet geïnstalleerd worden binnen in het gebouw in een geschikt lokaal (zie EN378). Het lokaal waar het toestel geïnstalleerd wordt moet beschermd worden tegen vorst. t Het toestel is niet voorzien voor installatie in open lucht. Het apparaat mag niet blootgesteld worden aan regen en moet geïnstalleerd worden op een adequaat geventileerde plaats in naleving van de installatie- en veiligheidsnormen die voor dit type toestel gelden. t De voorkant van het toestel moet op minimum 80 cm van wanden of andere vaste constructies gehouden worden; houd voor de rechter- en linkerkant een minimum afstand van 45 cm aan; houd voor de achterkant een minimum afstand van 20 cm tot de wanden aan. (zie Figuur 4.2 Te respecteren afstanden → 27). t Het toestel moet zo geïnstalleerd worden dat de afvoer van rookgassen zich niet in de onmiddellijke omgeving bevindt van externe luchtaanvoer van een gebouw. Respecteer de geldende normen wat betreft de afvoer van rookgassen/lucht voor verbranding, in het bijzonder de voorschiften van UNI 7129 en 7131. t Zorg voor een afsluitkraan op de gastoevoer. t Zorg voor antitrilkoppelingen op de hydraulische aansluitingen.
4.2
PLAATSING VAN HET TOESTEL Optillen en plaatsing van het toestel op de plaats van installatie Het toestel dient binnen het bedrijf verplaatst te worden in de verpakking zoals deze door de fabriek afgeleverd werd. De verpakking mag enkel weggenomen worden op het moment van de definitieve installatie. 25
Indien het toestel opgetild moet worden, sluit dan de trekstangen aan op de daarvoor bestemde haken op de bovenkant van de unit (zie Figuur 4.1 Optillen GS/WS → 26 en detail P van Figuur 2.1 Afmetingen → 15). De hijskraan en alle voorzieningen die voor het optillen gebruikt worden, moeten beschikken over voldoende draagvermogen voor de op te heffen last. Om het gewicht van het toestel te kennen, raadpleeg de Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en de Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13. Robur S.p.A kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor om het even welke schade tijdens de fase van inwerkingstelling van het toestel. Figuur 4.1 – Optillen GS/WS
STEUNBASIS EN WATERPAS ZETTEN Plaats het toestel altijd op een vlak en genivelleerd oppervlak, van brandvrij materiaal, dat in staat is om het gewicht van het toestel te dragen. De nivellering kan gecontroleerd worden door een waterpas op de bovenkant van de unit te plaatsen. In geval het steunoppervlak niet waterpas is, wordt het aanbevolen het toestel waterpas te zetten met gebruik van speciale regelsystemen. Rondom de unit moet een ruimte vrijgelaten worden, om onderhoud toe te laten. Indien geen horizontaal steunvlak beschikbaar is, dient men een vlakke, genivelleerde betonnen ondergrond tot stand te brengen die groter is dan de afmetingen van de basis van het toestel: minstens 100-150 mm groter op iedere zijde. De afmetingen van het toestel worden vermeld in de Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en in de Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13 Hoewel het toestel slechts lichte trillingen vertoont, is het gebruik van antitrilelementen (beschikbaar als accessoires, zie het HOOFDSTUK 7 ACCESSOIRES → 71) bijzonder aangeraden bij installaties waarbij resonantie kan optreden. 26
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Bovendien is het ook nuttig om te zorgen voor buigzame aansluitingen (antitrilkoppelingen) tussen het toestel en de hydraulische en de gastoevoerleidingen. TE RESPECTEREN AFSTANDEN Plaats het toestel zodanig dat de minimum te respecteren afstanden tot brandbare oppervlakken, wanden of tot andere toestellen altijd gehandhaaft blijven, zoals vermeld in Figuur 4.2 Te respecteren afstanden → 27. De minimum te respecteren afstanden zijn ook nodig om het gewone onderhoud te kunnen uitvoeren. Figuur 4.2 – Te respecteren afstanden
Stel het toestel bij voorkeur op in een plaats die zich niet in de onmiddellijke nabijheid van lokalen en/of ruimtes bevindt waarin een hoge graad van stilte vereist wordt, zoals slaapkamers, vergaderzalen, enz. Beoordeel de geluidsimpact van het toestel op grond van de installatiesite: vermijd het om het toestel in posities te plaatsen die het geluid zouden kunnen versterken (weerkaatsingeffect).
4.3
HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN Algemene aanwijzingen t De hydraulische installatie kan uitgevoerd worden met gebruik van leidingen in inox staal, smeedijzer, koper of reticulair polyethyleen, geschikt voor warmte- en koelinstallaties. Alle waterleidingen en koppelingen moeten voldoende geïsoleerd worden volgens de geldende normen, om thermisch verlies en condensvorming te vermijden. t Om te vermijden dat het water in het primaire circuit bevriest tijdens de winterperiode, is het toestel voorzien van een antivries voorziening, die de externe watercirculatiepomp van het primaire circuit activeert en de brander van het toestel (wanneer nodig). Daarom is het nodig ervoor te zorgen dat het toestel in de winterperiode altijd voorzien is van elektriciteit en gas. Indien men de continuïteit van elektrische stroom en gas niet kan garanderen, gebruik dan antivries glycol van het type mono-ethyleen. t Indien men van plan is antivries glycol (zie Paragraaf 4.6 HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN → 31 te gebruiken, GEBRUIK DAN GEEN verzinkte leidingen en koppelingen omdat deze bij aanwezigheid van glycol mogelijk corrosie kunnen vertonen. 27
t
Wanneer vaste leidingen worden gebruikt, is het aanbevolen om de ingang en uitgang van het water van het toestel te verbinden met antivibratie koppelingen, om overbrenging van trillingen te vermijden.
WAARSCHUWING: de aanwezigheid van chloride (CL2) in het water kan alle stalen en koperen onderdelen van de installatie ernstig beschadigen. Wees er zeker van dat het water geen chloride bevat. In geval van twijfel is het aan te raden een specifieke analyse uit te voeren en/of een additief aan het water toe te voegen (bijv. Alphi-11 Protector van Fernox die ook als anti-vries werkt). Neem voor verdere details contact op met Robur S.p.A tel. 035 888.111). Het niet opvolgen van bovenstaand advies kan de levensduur en het goed functioneren van de installatie negatief beïnvloeden en doet de garantie vervallen. Tabel 4.1 – Chemisch- fysische eigenschappen van water CHEMISCHE EN FYSISCHE PARAMETERS VAN VERWARMING / KOELING PARAMETER pH Chloriden Totale Chloorwaarde Totale hardheid (CaCO3) Ijzer Koper Aluminium Langelier index GEVAARLIJKE STOFFEN, ZELFS BIJ ZEER LAGE CONCENTRATIES Vrij chloor Fluoriden Sulfiden
MEETEENHEID \ mg/L mg/L °F mg/L mg/L mg/L \
OPTIMALE WAARDE 6,5 - 8,0 < 125 <5 10 - 15 < 50 <3 <3 0
mg/L
ABSENT ABSENT ABSENT
De componenten die hierna beschreven worden, moeten ALTIJD in de nabijheid van het toestel aanwezig zijn: t ANTITRIL KOPPELINGEN ter hoogte van de water- en gaskoppelingen van het toestel. t MANOMETERS geïnstalleerd in de waterleidingen bij ingang en uitgang. t KLEP VOOR DEBIETREGELING met schuif of balanswerking, geïnstalleerd in de waterleiding bij ingang in het toestel (ALLEEN te gebruiken als het toestel door de CCP/DDC gecontroleerd wordt). t BEZINKSELFILTER geïnstalleerd in de waterleiding bij ingang in het toestel. t KOGELKLEPPEN voor afsluiting van de water- en gasleidingen van de installatie. t VEILIGHEIDSKLEP 3 bar geïnstalleerd in de waterleiding bij uitgang uit het toestel. t EXPANSIEVAT INSTALLATIE geïnstalleerd in de waterleiding bij uitgang uit het toestel. t EXPANSIEVAT voor één enkel toestel, geïnstalleerd in de waterleiding bij uitgang uit het toestel (primaire zijde). Zorg in ieder geval voor een expansievat voor de installatie (secundaire zijde), geïnstalleerd in de waterleiding bij uitgang uit het toestel. Het toestel is niet uitgerust met een expansievat: de installatie van een gepast expansievat is daarom noodzakelijk en moet afgestemd zijn in verhouding tot de maximum temperatuurgang en tot de maximum werkdruk van het water van de installatie. t
28
WATERCIRCULATIEPOMP met variabel debiet VOOR EEN INSTALLATIE MET EEN ENKEL TOESTEL, geplaatst op de waterleiding bij ingang van het toestel, gericht naar het toestel.
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS t t
WATERCIRCULATIEPOMP met variabel debiet, VOOR INSTALLATIES MET MEERDERE TOESTELLEN met onafhankelijke circulator (ieder toestel heeft zijn pomp), gericht naar de installatie. Systeem voor INSTALLATIE VULLEN: in geval van gebruik van automatische vulsystemen is een seizoensgebonden controle van het percentage mono-ethyleenglycol in de installatie aangewezen.
De andere componenten voor de hydraulische installatie zijn afhankelijk van de systeemoplossing die uit 13 mogelijke oplossingen gekozen kan worden. Zie "Handleiding voor Ontwerp" van de lijn E3 waar genoemde systeemoplossingen beschreven en gedetailleerd voorgesteld worden. Voor eventuele andere inlichtingen kunt u het kantoor Voorverkoop van Robur S.p.A (tel.+39 035.888.111) contacteren, ofwel de website www.robur. it raadplegen. De handelingen die nodig zijn voor de Inbedrijfstelling, ofwel de Instelling van het toestel, moeten uitgevoerd worden door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT). Deze handelingen staan in het Hoofdstuk 6 INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD → 61. De garantie van de producten vervalt indien de Inbedrijfstelling niet uitgevoerd wordt door een CAT Robur.
4.4
INSTALLATIE GASTOEVOER De installatie van de leidingen voor gastoevoer moet uitgevoerd worden conform met de normen UNI CIG en met de andere geldende normen. De toevoerdruk van het distributienet voor gas moet binnen de waarden vallen die in de Tabel 6.1 Druk distributiegas → 64 staan. Het toevoeren van gas naar het toestel bij een druk die hoger is dan de aangegeven drukken kan de gasklep beschadigen en een gevaarlijke situatie creëren. Zorg op de lijn voor de gastoevoer voor een afsluitkraan om het toestel in geval van nood buiten te sluiten. Voor L.P.G.-installaties moet een drukverlager eerste sprong met het benodigde vermogen in de nabijheid van de tank met vloeibaar gas gemonteerd worden om de druk tot 1,5 bar terug te brengen, alsmede een drukverlager tweede sprong voor de verlaging van de druk van 1,5 naar 0,03 bar, in de nabijheid van het toestel zelf. Let er bovendien op materialen te gebruiken die bestand zijn tegen de corrosieve werking van L.P.G. voor de afdichting van de koppelingen tussen de buizen. De verticaal geplaatste gasleidingen moeten uitgerust zijn met een sifon en voorzien zijn van een afvoer van de condens die i de koude seizoenen in de buis kan ontstaan. Het kan ook nodig zijn om de gasleiding te isoleren om overdreven vorming van condens te voorkomen. Zie voor de gegevens met betrekking tot het brandstofverbruik per uur door het toestel, de Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en de Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13.
4.5
AANSLUITING CONDENSAFVOER Het punt voor afvoer van de rookgascondens bevindt zich op de linkerkant van de unit. 29
De unit wordt geleverd compleet met een sifon, waarop reeds een stuk buis is aangesloten. Tijdens het transport is de buis ondergebracht binnenin de linker steunbeugel van de unit, aan de voorzijde. Wanneer men beslist om de bijgeleverde buis te gebruiken, handel dan als volgt: 1. Steek de buis door het speciale gat in de linkersteunbeugel (zie Figuur 4.3 Positie condensafvoer en handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen → 30). 2. Sluit de de collector voor condensafvoer, van geschikt plastic materiaal en met de juiste lengte, aan op genoemde buis. 3. De verbinding tussen de buis en de collector van de condensafvoer moet op een zichtbare plaats aangebracht zijn. Figuur 4.3 – Positie condensafvoer en handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen LEGENDA D E F G
Condensafvoer Buis aangesloten op de condenssifon Afvoer rookgassen Handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen
Positie condensafvoer en handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen
De afvoer van de condens naar het riool moet: t voldoende afmetingen hebben om het maximum waterdebiet van de condensatie te kunnen verwerken (zie de Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en de Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13 onder het betreffende trefwoord); t uitgevoerd zijn in geschikte plastic materialen die bestand zijn tegen een zuurgraad van 3 - 5 pH; t dusdanig uitgevoerd zijn dat een helling van 10 mm voor iedere meter lengte gegarandeerd wordt; lukt het niet deze helling te garanderen dan dient men in de nabijheid van de afvoer een extra condenspomp te installeren (beschikbaar als accessoire – zie het hoofdstuk 7 ACCESSOIRES → 71); t dusdanig uitgevoerd zijn dat het bevriezen van de condens in de voorziene werkomstandigheden vermeden wordt; t vermengd zijn met bijvoorbeeld huishoudelijk afvalwater (afvoer wasmachines, afwasmachines, enz.) voor het merendeel met basisch pH, zodat een bufferoplossing gevormd wordt om in het riool te lozen.
30
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Het is afgeraden de condens af te voeren via de goten, gezien het risico op vorming van ijs en corrosie van de materialen die normaal voor de uitvoering van deze goten gebruikt worden. SIFON VULLEN Handel als volgt voor het vullen van de sifon: 1. Sluit de afvoerbuis van de condens van de unit aan op een geschikte afvoer. 2. Verwijder het zijpaneel links onderaan om toegang te hebben tot de sifon. 3. Indien de rookinstallatie voor de afvoer van rookgassen niet geïnstalleerd is: giet 0,2 liter water rechtstreeks in de plastic afvoerbuis voor rookgassen (detail F van Figuur 4.3 Positie condensafvoer en handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen → 30 en verricht een visuele controle om te zien of de sifon vol is. Ga verder met punt 6. 4. Indien de rookinstallatie voor de afvoer van rookgassen reeds geïnstalleerd is: verwijder de beuge waarmee plastic buis E op de sifon bevestigd is (zie Figuur 4.3 Positie condensafvoer en handmatige ontgrendeling thermostaat rookgassen → 30), maak de plastic buis E los van de sifon en vul deze met circa 0,2 liter water. 5. Sluit plastic buis E weer aan op de sifon en zet hem vast met de speciale beugel. 6. Monteer het zijpaneel linksonder. Indien de unit in werking wordt gezet met lege sifon, bestaat het gevaar dat er verbrandingsgassen ontsnappen.
4.6
HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN Na het uitvoeren van alle aansluitingen van de hydraulische en elektrische installatie en de gastoevoer, kan de hydraulisch installateur verdergaan met het vullen van het hydraulische circuit, waarbij de volgende fasen in acht genomen moeten worden: Nodig: het toestel moet hydraulisch en elektrisch aangesloten zijn. KOUD CIRCUIT E3 GS 1. Controleer of aanvoer en terugkeer van de installatie correct aangesloten zijn op de respectievelijke aansluitpunten van het toestel (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 15). 2. Activeer de automatische ontluchtingskleppen van de installatie en open alle thermostatische kleppen van de installatie. 3. Vul het hydraulische circuit, zorg voor een minimum waterinhoud in de installatie en voeg mono-ethyleenglycol toe tot een volumepercentage gelijk aan 25% (verplicht minimum voor de correcte werking van de unit) of een grotere hoeveelheid in verhouding tot de minimum wintertemperatuur van de installatiezone (zie Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34). Robur stelt het gebruik voor van anticorrosief mono-ethyleenglycol, verkrijgbaar als optional O-GLC006 in vaten van 5 liter. 4. Controleer of er geen onzuiverheden in het filter zijn dat op de terugkeerleiding naar de unit geplaatst is, anders moet men het reinigen. 5. Controleer of ook de sifon die op de condensafvoer geplaatst is, met water gevuld is zoals aangegeven in de betreffende paragraaf.
31
6. Zet de installatie onder druk en controleer of de druk van het water tussen 1 en 2 relatieve bar komt te liggen. Laat de circulatiepomp in werking gedurende minstens 30 min. Controleer opnieuw de reinheid van het waterfilter en reinig het bij aanwezigheid van onzuiverheden. De technische gegevens (zie Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13) met betrekking tot het koude circuit zijn bepaald met glycolwater op 25%. Het is dus niet nodig een corrigerende factor uit de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34 toe te passen. KOUD CIRCUIT E3 WS 1. Controleer of de aanvoer en de terugkeer van de installatie correct aangesloten zijn op de respectievelijke aansluitpunten van het toestel (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 15). 2. Activeer de automatische ontluchtingskleppen van de installatie en open alle thermostatische kleppen van de installatie. 3. Vul het hydraulische circuit, zorg voor een minimum waterinhoud in de installatie en voeg mono-ethyleenglycol toe tot een volumepercentage dat in verhouding staat tot de minimum wintertemperatuur van de installatiezone (zie de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34). Robur stelt het gebruik voor van anticorrosief mono-ethyleenglycol, verkrijgbaar als optional O-GLC006 in vaten van 5 liter. Het is mogelijk om de toepassing van antivries glycol in de hydraulische installatie te vermijden door via de CCI/DDC de beschermfunctie antivries te activeren, die de circulatiepompen aanzet. Deze functie vereist dat het toestel ALTIJD aangesloten is (elektrische stroom en gastoevoer) en gegarandeerd vrij van elektrische blackouts. Is dat niet het geval dan sluit de fabrikant iedere contractuele en buitencontractuele verantwoordelijkheid voor de veroorzaakte schade uit. 4. Controleer of er geen onzuiverheden in het filter zijn dat op de terugkeerleiding naar de unit geplaatst is, anders moet men het reinigen. 5. Zet de installatie onder druk en controleer of de druk van het water tussen 1 en 2 relatieve bar komt te liggen. Laat de circulatiepomp in werking gedurende minstens 30 min. Controleer opnieuw de reinheid van het waterfilter en reinig het bij aanwezigheid van onzuiverheden. De technische gegevens (zie Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13) met betrekking tot het koude circuit zijn bepaald met glycolwater op 25%. Het is dus niet nodig een corrigerende factor uit de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34 toe te passen. WARM CIRCUIT (verwarming, warm sanitair water) 1. Controleer of aanvoer en terugkeer van de installatie correct aangesloten zijn op de respectievelijke aansluitpunten van het toestel (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 15). 2. Activeer de automatische ontluchtingskleppen van de installatie en open alle thermostatische kleppen van de installatie.
32
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS 3. Vul het hydraulische circuit, zorg voor een minimum waterinhoud in de installatie en voeg mono-ethyleenglycol toe tot een volumepercentage dat in verhouding staat tot de minimum wintertemperatuur van de installatiezone (zie de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34). Robur stelt het gebruik voor van anticorrosief mono-ethyleenglycol, verkrijgbaar als optional O-GLC006 in vaten van 5 liter. Het is mogelijk om de toepassing van antivries glycol in de hydraulische installatie te vermijden door via de CCI/DDC de beschermfunctie antivries te activeren, die de circulatiepompen aanzet. Deze functie vereist dat het toestel ALTIJD aangesloten is (elektrische stroom en gastoevoer) en gegarandeerd vrij van elektrische blackouts. Is dat niet het geval dan sluit de fabrikant iedere contractuele en buitencontractuele verantwoordelijkheid voor de veroorzaakte schade uit. 4. Controleer of er geen onzuiverheden in het filter zijn dat op de terugkeerleiding naar de unit geplaatst is, anders moet men het reinigen. 5. Controleer of de sifon die op de condensafvoer geplaatst is, met water gevuld is zoals aangegeven in de Paragraaf 4.5 AANSLUITING CONDENSAFVOER → 29 onder het trefwoord "Sifon vullen". 6. Zet de installatie onder druk, zorg ervoor dat de druk van het glycolwater tussen 1 en 2 relatieve bar ligt en laat de circulatiepomp in werking gedurende minstens 30 min. Controleer opnieuw de reinheid van het waterfilter en reinig het in geval van aanwezigheid van onzuiverheden. Toepassing van antivries glycol Glycolen, normaal gebruikt om het vriespunt van water te verlagen, zijn substanties met een middelmatige oxidatiestatus die, in aanwezigheid van oxidanten zoals zuurstof, omgezet worden in de overeenkomstige zuren. De omzetting naar zuren verhoogt exponentieel de corrosieve aard van de vloeistof in het circuit. Om deze reden bevatten de commercieel verkochte mengsels bijna altijd remmende substanties, in staat om de pH van de oplossing te controleren. Noodzakelijke voorwaarde zodat de oxidatie van het glycol optreedt, en bijgevolg zijn degradatie, is de aanwezigheid van een oxidant zoals zuurstof. In gesloten circuits waarin na verloop van tijd geen enkele voedingwateraanmaak is en bijgevolg geen zuurstofaanmaak, eenmaal de initieel aanwezige zuurstof gereageerd heeft, wordt het degenererend fenomeen van het glycol enorm geremd. Het merendeel van de circuits blijkt echter van het niet verzegelde type, en bijgevolg met een min of meer continue aanvoer van zuurstof. Daarom is het onontbeerlijk, wat ook het type toegepaste glycol is, om te controleren of deze voldoende remmend is en of de nodige controles met regelmaat uitgevoerd worden tijdens de gebruiksperiode ervan. De antivries vloeistoffen voor auto’s, die geen andere remmende componenten bezitten dan ethyleenglycol, worden afgeraden voor gebruik in thermische installaties en koelinstallaties. De fabrikant kan niet contractueel of buitencontractueel verantwoordelijk gesteld worden voor schade veroorzaakt door de oncorrecte toepassing en/of de verwerking van antivries glycol. Het is bovendien goed om indachtig te zijn dat de toepassing van geremd mono-ethyleenglycol de thermofysische kenmerken van het water van de installatie wijzigt, in het bijzonder de densiteit, de viscositeit en de specifieke gemiddelde warmte. Controleer altijd met de leverancier van glycol de vervaldag en/of degradatie van het product. 33
De technische gegevens (zie Tabel 2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13) met betrekking tot het warme circuit zijn bepaald met water ZONDER glycol. Daarom is het noodzakelijk om de corrigerende factoren van de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34 toe te passen om de toename van het ladingverlies van de installatie te verkrijgen en de mate van afname van de efficiëntie van de unit al naargelang het gebruikte percentage mono-ethyleenglycol. Er dient rekening gehouden te worden met de Tabel 4.2 Percentage mono-ethyleenglycol → 34 voor de afmetingen van de leidingen en van de circulatiepomp (zie voor de berekening van het interne ladingverlies van het toestel de Tabel2.1 Technische gegevens GS HT/LT → 12 en de Tabel 2.2 Technische gegevens WS → 13). Niettemin wordt aangeraden de technische specificaties van het toegepaste mono-ethyleenglycol te raadplegen. Bovendien is het bij gebruik van automatische toevoersystemen noodzakelijk een seizoensgebonden controle van de kwaliteit van het glycol uit te voeren dat in de installatie aanwezig is. Tabel 4.2 – Percentage mono-ethyleenglycol % MONO-ETHYLEENGLYCOL TEMPERATUUR BEVRIEZING VAN HET WATER PERCENTAGE TOENAME LADINGVERLIES VERLIES VAN EFFICIËNTIE VAN HET TOESTEL
10 -3°C ---
15 -5°C 6% 0,5%
20 -8°C 8% 1%
25 -12°C 10% 2%
30 -15°C 12% 2,5%
35 -20°C 14% 3%
40 -25°C 16% 4%
Technische gegevens voor het vullen van het hydraulische circuit
Als het percentage glycol ≥ 30% is (ethyleen-glycol) of ≥ 20% (mono-propyleen-glycol): t
4.7
dient parameter 182 in menu 4 (door de installateur) op "1" gezet te worden.
AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN Het toestel is gehomologeerd voor installaties van het type C en B. De mogelijke installaties zijn: C13, C33, C43, C53, C63, C83, B23P en B33. Het toestel wordt geleverd in configuratie C63: de aanvoerbuis voor lucht en de buis voor afvoer van rookgassen zijn niet geleverd bij de uitrusting van het toestel, maar worden afzonderlijk verkocht (zie het hoofdstuk 7 ACCESSOIRES → 71). Hierna volgen de verschillende types installatie en de respectievelijke te voorziene accessoires. Zie voor de bepaling van de afmeting van de afvoerbuis voor rookgassen en de aanvoerbuis voor lucht 4.8 Temperatuur en debiet rookgassen → 39.
34
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 4.4 – Installatie type C13
LEGENDA Zie tabel hierna Coaxiale afvoer via wand DN80/125 ofwel DN60/100
De volgende tabel bevat de accessoires die nodig zijn om de installatie uit te voeren zoals Figuur 4.4 Installatie type C13 → 35 toont. Tabel 4.3 – Installatie type C13: coaxiale afvoer via wand DN
80/125
60/100
Ref. A B E E F F A B E E F F
Cod. Robur O-TRM017 O-TBO061 O-TBO062 O-CRV020 O-CRV024 O-TRM018 O-TBO059 O-TBO060 O-CRV019 O-CRV023
Cod. Centrotherm 20146 30056 20046 20047 20040 20039 20237 30114 20106 20107 20109 20183
Beschrijving Ontdubbelaar DN80/125 2xDN80 Coaxiaal eindstuk via wand DN80/125 Coaxiale buis 80/125 L= 1 m Coaxiale buis 80/125 L= 2 m Coaxiale bocht 90° 80/125 Coaxiale bocht 45° 80/125 Ontdubbelaar DN60/100 2xDN80 Coaxiaal eindstuk via wand DN60/100 Coaxiale buis 60/100 L= 1 m Coaxiale buis 60/100 L= 2 m Coaxiale bocht 90° 60/100 Coaxiale bocht 45° 60/100
35
Figuur 4.5 – Installatie type C33
LEGENDA Zie tabel hierna Coaxiale afvoer via wand DN80/125 of DN60/100
De volgende tabel bevat de accessoires die nodig zijn om de installatie uit te voeren zoals Figuur 4.5 Installatie type C33 → 36 toont. Tabel 4.4 – Installatie type C33: coaxiale afvoer via dak DN
80/125
60/100
36
Ref. A B C D E E F F A B C D E E F F
Cod. Robur O-TRM019 O-TBO061 O-TBO062 O-CRV020 O-CRV024 O-TRM020 O-TBO059 O-TBO060 O-CRV019 O-CRV023
Cod. Centrotherm 20146 30057 30033 30048 20046 20047 20040 20039 20237 30075 30033 30048 20106 20107 20109 20183
Beschrijving Ontdubbelaar DN80/125 2xDN80 Coaxiaal eindstuk via dak 80/125 Eindstuk dakpannen hellende daken Eindstuk dakpannen platte daken Coaxiale buis via dak 80/125 L=1 m Coaxiale buis via dak 80/125 L=2 m Coaxiale bocht 90° 80/125 Coaxiale bocht 45° 80/125 Ontdubbelaar DN60/100 2xDN80 Coaxiaal eindstuk via dak 60/100 Eindstuk dakpannen hellende daken Eindstuk dakpannen platte daken Coaxiale buis via dak 60/100 L=1 m Coaxiale buis via dak 60/100 L=2 m Coaxiale bocht 90° 60/100 Coaxiale bocht 45° 60/100
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 4.6 – Installatie type C43
LEGENDA Zie tabel hierna Afvoer rookgassen /lucht voor verbranding in collectieve buizen
De volgende tabel bevat de accessoires die nodig zijn om de installatie uit te voeren zoals Figuur 4.6 Installatie type C43 → 37 toont. Tabel 4.5 – Installatie C43. DN
80/125
60/100
Ref. A B C D E E F F G G H L A B C D E E F F G G H L
Code Robur O-TRM021 O-CRV020 O-CRV024 O-TBO061 O-TBO062 O-TBO055 O-TBO056 O-CRV016 O-CRV015 O-TRM022 O-CRV019 O-CRV023 O-TBO059 O-TBO060 O-TBO057 O-TBO058 O-CRV018 O-CRV017
Code Centrotherm 20146 20151 10410 30109 20040 20039 20046 20047 10182 10194 10117 10106 20237 20081 10136 10774 20109 20183 20106 20107 10180 10192 10115 10103
Beschrijving Ontdubbelaar DN80/125 2xDN80 Doorgang via wand DN 80/125 Kit steun schoorsteen DN80 Schoorsteenafdekking DN80 met eindstuk Coaxiale bocht 90° 80/125 Coaxiale bocht 45° 80/125 Coaxiale buis DN80/125 L=1 m Coaxiale buis DN80/125 L=2 m Buis DN 80 L=1 m Buis DN 80 L=2 m Bocht 90° DN80 Bocht 45° DN80 Ontdubbelaar DN60/100 2xDN80 Doorgang via wand DN 60/100 Kit steun schoorsteen DN60 Schoorsteenafdekking DN60 met eindstuk Coaxiale bocht 90° DN60/100 Coaxiale bocht 45° DN60/100 Coaxiale buis DN60/100 L=1 m Coaxiale buis DN60/100 L=2 m Buis DN 60 L=1 m Buis DN 60 L=2 m Bocht 90° DN60 Bocht 45° DN60
37
Figuur 4.7 – Installatie type C53
LEGENDA Zie tabel hierna Afvoer rookgassen via dak luchtaanvoer voor verbranding in wand
De volgende tabel bevat de accessoires die nodig zijn om de installatie uit te voeren zoals Figuur 4.7 Installatie type C53 → 38 toont. Tabel 4.6 – Installatie type C53: afvoer rookgassen via dak luchtaanvoer voor verbranding via wand DN
80
38
Ref. A B C D E F F G H
Cod.Robur
Cod.Centrotherm
Beschrijving
10491
Kit afzuiging ontdubbelde afvoer DN80
30109 10410 10182 10194 10117 10106
Schoorsteenafdekking DN80 met eindstuk Kit steun schoorsteen DN80 Buis DN80 L = 1 m Buis DN80 L = 2 m Bocht 90° DN80 Bocht 45° DN80
O-TRM023
O-TBO055 O-TBO056 O-CRV016 O-CRV015
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 4.8 – Installatie type C53
LEGENDA Zie tabel hierna Ontdubbelde afvoer via wand
De volgende tabel bevat de accessoires die nodig zijn om de installatie uit te voeren zoals Figuur 4.8 Installatie type C53 → 39 toont. Tabel 4.7 – Installatie type C53 DN
80
Ref. B C D F F G H
Cod.Robur
Cod.Centrotherm
Beschrijving
O-TRM024
30168
Kit eindstuk via wand DN80
O-TBO055 O-TBO056 O-CRV016 O-CRV015
10182 10194 10117 10106
Buis DN80 L=1 m Buis DN80 L=2 m Bocht 90° DN80 Bocht 45° DN80
Ontdubbelde afvoer via wand
Tabel 4.8 – Temperatuur en debiet rookgassen Type gas G20 G25 G25.1 G27 G2.350 G30 G31
Thermisch vermogen Nominaal Minimum Nominaal Minimum Nominaal Minimum Nominaal Minimum Nominaal Minimum Nominaal Minimum Nominaal Minimum
CO2 (%) 9,10 8,90 9,10 8,90 10,10 9,60 9,0 8,5 9,00 8,70 10,40 10,10 9,10 8,90
TF (C°) 65 46 63,6 45,7 65 46 64 46 62,7 46,8 65 46 65 46
Debiet rookgassen (kg/u) 42 21 42 21 45 23 42 21 42 22 43 22 48 24
39
4.8
PROGRAMMERING HYDRAULISCHE PARAMETERS De handelingen die in deze paragraaf beschreven worden, zijn alleen nodig indien het toestel niet op een DDC of een CCP aangesloten is. Is het toestel op een Comfort Control Panel (CCP) aangesloten, zie dan de daarbij verstrekte handleiding. Deze paragraaf beschrijft de instelling van de hydraulische parameters op de elektronische kaart van het toestel. Indien men de basisprocedures voor het gebruik van de kaart niet kent, zie Paragraaf 3.2 INWENDIGE ELEKTRONICA → 18. Ga naar menu 3 van de elektronische kaart om het apparaat te configureren. Er zijn zes instelbare parameters voor de hydraulische configuratie; door de letter E te selecteren keert men terug naar het vorige menu.
Tabel 4.9 – Hydraulische parameters voor gewone bediening HYDRAULISCHE PARAMETER Keuze thermostaatinstelling koud water Set-point koud water Differentiaal temperatuur koud water Keuze thermostaatinstelling warm water Set-point warm water Differentiaal temperatuur warm water (MENU VERLATEN)
HET DISPLAY TOONT 3. 73 3. 75 3. 76 3.160 3.161 3.162 3. E
Parameters van menu 3
Beschrijving van de parameters: t Keuze thermostaatinstelling water, parameters 73 en 160: deze parameters kunnen twee waarden aannemen, 0 en 1. Wanneer men kiest: ·0: de temperatuur die het aanzetten/uitzetten van het toestel aanstuurt wordt vastgesteld door de sonde op het water bij INGANG van het toestel. ·1: de temperatuur die het aanzetten/uitzetten van het toestel aanstuurt wordt vastgesteld door de sonde op het water bij UITGANG van het toestel. t Set-point water, parameters 75 en 161: in deze parameters stelt men de temperatuur van het water in die, eenmaal bereikt, het uitzetten van het toestel teweegbrengt (dit gebeurt in geval de modulatie van het vermogen niet actief is - parameter 181). t Differentiaal water, parameters 76 en 162: deze parameters vertegenwoordigen een interval in graden dat, opgeteld bij het set-point, de temperatuur bepaalt voor heractivering van het toestel. Deze parameters worden ALLEEN gebruikt als de modulatie van het vermogen NIET actief is (parameter 181). Het toestel werkt door het water te verwarmen/af te koelen tot de temperatuur van het Set-point bereikt wordt. Op dit punt, en als de modulatie van het vermogen niet actief is (parameter 181), gaat het toestel uit. De temperatuur van het water daalt opnieuw tot de temperatuur van Set-point+Differentiaal; wanneer deze bereikt wordt gaat het toestel opnieuw aan. Voorbeeld (verwarming): Thermostaatinstelling: aflezen sonde bij ingang. Parameter 181: 0 (modulatie vermogen NIET actief ) Set-point: +40.0°C Differentiaal: - 2.0° C t Het toestel is in werking: het water van de installatie verwarmt tot Set-point temperatuur = +40°C bereikt wordt. 40
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS t
Het toestel gaat uit: het water van de installatie, dat terugkeert van het gebruikspunt, koelt verder af tot 38°C = 40°C - 2° bereikt wordt. t Het toestel gaat opnieuw aan: het water van de installatie verwarmt opnieuw. t De cyclus herhaalt zich. De volgende procedure illustreert in detail hoe de parameters op de elektronische kaart van het toestel geconfigureerd moeten worden. Indien men de procedures om toegang tot draaiknop en menu’s t krijgen niet kent, lees dan de paragrafen “Display en draaiknop” en “Toegang tot de menu's" en de volgende paragrafen. Om de parameters van het menu 3 in te stellen: Nodig: toestel ingeschakeld en toegang tot het elektrische paneel, zie “Display en draaiknop”. Ga naar menu 3. Het display toont de eerste parameter van het menu: 73. 1. Draai de draaiknop met de wijzers van de klok mee om de parameters langs te lopen: 3.73, 3.75, 3.76, 3.160, 3.161, 3.162; aan het eind wordt de letter E weergegeven. 2. Druk de draaiknop in op een parameter om deze te selecteren, of druk op E om het menu te verlaten. 3. Handel bijvoorbeeld als volgt om parameter 161 "Set-point warm water" in te stellen: · Selecteer de parameter: draai de draaiknop tot 3.161 weergegeven wordt; · Druk de draaiknop in om naar de waarde van de parameter te gaan; het display geeft knipperend de voordien ingestelde waarde weer, bijvoorbeeld 40.0; · Draai aan de draaiknop om de waarde van de parameter te wijzigen; · Druk de draaiknop in om de gekozen waarde te bevestigen; het display toont opnieuw de huidige parameter, 3.161; de nieuwe waarde voor deze parameter is ingesteld. 4. Indien men andere parameters van het menu wilt wijzigen, handel dan zoals hiervoor beschreven werd. Verlaat het menu door de draaiknop op de letter E in te drukken. Om de menu’s te verlaten de draaiknop met de wijzers van de klok meedraaien tot E weergegeven wordt. Vervolgens de draaiknop indrukken om te bevestigen. Zie voor details over de codes die het toestel tijdens de werking weergeeft, de Paragraaf 8.1 WERKINGSCODES → 73.
4.9
KANALISERING AFVOER VEILIGHEIDSKLEP De norm EN378-3 schrijft voor dat de eventueel naar buiten gestroomde koelvloeistof uit de technische ruimte moet worden afgevoerd. In overeenstemming met deze norm bezit het bovendeksel van het toestel een uitgang (zie detail Q in Figuur 2.1 Afmetingen → 15) waarop een buis aangesloten moet worden die dient voor het naar buiten afvoeren van de koelvloeistof die naar buiten zou kunnen stromen als gevolg van een eventuele opening van de veiligheidsklep voor overdruk, die op het hermetische circuit aanwezig is. Plaats GEEN afsluitelement (kranen, kleppen, ...) tussen uitgang Q (zie Figuur 2.1 Afmetingen → 15) en de naar buiten voerende afvoer van deze leiding. De fabrikant kan niet contractueel of buitencontractueel verantwoordelijk gehouden worden voor eventuele schade veroorzaakt door een verkeerd gebruik van de kanalisering. 41
Voordat deze kanalisering gemonteerd wordt, moet een verbindingsleiding O-TBO067 (verkrijgbaar als optional) aan de hand van onderstaande instructies aangebracht worden. Nodig: het toestel, geplaatst op zijn definitieve locatie. 1. Sluit de spanning van het toestel af. 2. Verwijder het bovenpaneel. 3. Sluit verbindingsleiding O-TBO067 aan op de overdrukklep van het hermetische circuit. Plaats de daarvoor bestemde pakking, die bij de leiding geleverd is, ertussen (zie Figuur 4.9 Overdrukklep → 42). Figuur 4.9 – Overdrukklep LEGENDA Detail van de buigzame leiding voor kanalisering van het koelmiddel
Positie van de klep
4. Monteer opnieuw het bovenpaneel. 5. Verwijder de plastic dop die op het deksel zit (zie detail Q van Figuur 2.1 Afmetingen → 15). 6. Sluit op uitgang Q een buis van koolstofstaal aan die een recht beginnend deel van minstens 30 cm heeft. De maximumlengte van de buis staat in de Tabel 4.10 Maximum lengte buis koelmiddel → 42). 7. Fissare il tubo in acciaio al carbonio al dado cartellato presente sul tubo O-TBO067 avendo cura di interporre la guarnizione in teflon fornita a corredo con il tubo. 8. Het uiteinde van de afvoerleiding moet zich buiten het lokaal bevinden, ver van deuren, vensters en ventilatieopeningen; het uiteinde moet op een dusdanige hoogte geplaatst worden dat vermeden wordt dat de eventueel wegvloeiende koelvloeistof door passanten in de buurt van het uiteinde onopzettelijk ingeademd zou kunnen worden. De buis die voor de kanalisering van de koelvloeistof gebruikt wordt, moet verplicht van koolstofstaal zijn. Het gebruik van materialen op basis van koper en afgeleide legeringen, zoals messing, is verboden. Tabel 4.10 – Maximum lengte buis koelmiddel Diameter 1" 1/4 2" Maximum lengte buis koelmiddel
42
DN 32 52
Maximum lengte (m) 30 60
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
5
ELEKTRISCH INSTALLATEUR Dit hoofdstuk illustreert de handelingen die voor de correcte elektrische installatie van het toestel uitgevoerd moeten worden en bevat de elektrische schema’s die ook nuttig zijn in geval van onderhoud. De installatie van het toestel mag alleen uitgevoerd worden door een Bedrijf dat bevoegd is volgens de geldende wetgeving van het land van installatie of door professioneel Gekwalificeerd Personeel. Alvorens over te gaan tot het uitvoeren van de elektrische installatie van het toestel, wordt het professioneel Gekwalificeerd Personeel verzocht om aandachtig Paragraaf 2.1 WAARSCHUWINGEN → 7: te lezen: het verschaft belangrijke aanwijzingen met betrekking tot de veiligheid van de installatie en normreferenties. Figuur 5.1 Elektronische kaart S61 → 44 en de betreffende Tabel 5.1 Legende elektronische kaart S61 + Mod10 → 44 illustreren gedetailleerd de ingangen en de uitgangen van de elektronische kaart S61. De details van de bijgevoegde kaart Mod10 worden weergegeven in Figuur 5.2 Kaart Mod10 → 45. De controle van de werking van het toestel en de afstelling van de installatie moeten uitgevoerd worden op een van de volgende wijzen, al naargelang het gekozen type installatie en controle: t TYPE A: controle uitgevoerd via CCP (zie Figuur 5.3 Comfort Control Panel en accessoires → 46, detail CCP). t TYPE B (NIET VAN TOEPASSING op systemen E3): controle uitgevoerd via DDC. t TYPE C (NIET VAN TOEPASSING op systemen E3): controle uitgevoerd via een besturingscommando (vb. on-off schakelaar, omgevingsthermostaat, programmeerklok, of anders). In paragraaf 5.1 ELEKTRISCH SCHEMA VAN HET TOESTEL → 47 wordt het elektrisch schema van het toestel weergegeven.
43
Figuur 5.1 – Elektronische kaart S61 LEGENDA zie tabel hierna
SCH S61
Tabel 5.1 – Legende elektronische kaart S61 + Mod10 AFKORTING SCH1 SCH3 A1, A2 ENC F1 F2 F3 F4 FAN (BK, WH, BR) FL FS5 (24V AC) IGN.BOX (L, N) J1 J10 J82 JP10 JP12 JTAG MAIN 230V (L,N) N.O. CONTACT P7 (R, W, Y, O) P8 (GND, L, H) PUMP 230V (L,N) SPI SRT1 SRT2 TA TA1 TA2 TCN
44
BESCHRIJVING Elektronische kaart S61 Elektronische kaart Mod10 (voor verdere details, zie specifieke figuur) Hulpingangen Draaiknop Zekering T 2A Zekering F 10A Zekering T 2A Zekering T 3,15A Uitgang ventilator afkoeling Ingang debietregelaar Voeding kaart 24 Vac Voeding bedieningsunit vlam 230 Vac Jumper CAN BUS Jumper N.O. contact Connector kaart W10 (op Mod10) Connector bedieningsunit vlam 6 polen Ingang sonde rookgassen Connector voor programmering kaart S61 Voeding kaart S61 230 Vac Contact pomp normaal open Ingang besturingen Connector CAN BUS Uitgang voeding hydraulische pomp I/O signalen Mod10 Ingang sensor rotatie hydraulische pomp Ingang debietmeter warm water [E3 A/GS/WS] Ingang sonde omgevingstemperatuur Ingang sonde temperatuur aanvoer warm water Ingang sonde temperatuur terugkeer warm water Sonde temperatuur brander
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS AFKORTING TF TG THMF THRF TL
BESCHRIJVING Ingang thermostaat rookgassen Ingang sonde temperatuur generator Ingang sonde temperatuur aanvoer koud water Ingang sonde temperatuur terugkeer koud water Ingang limietthermostaat generator
Figuur 5.2 – Kaart Mod10 LEGENDA HFLOW CFLOW J51 HPMP CPMP NC1-C1 CN5 J82 J83 CN1
Niet gebruikt Niet gebruikt Connector SPI Uitgang controle pomp warm water primaire installatie (0-10 V) [E3 A/GS/WS] Uitgang controle pomp koud water [E3 GS/WS] Signalering warning/blokkerende fout Controle blazer Connector hulpkaart W10 Aansluiting afscherming kabel W10 Ingangen 0-10V (niet gebruikt)
Kaart Mod10
45
Figuur 5.3 – Comfort Control Panel en accessoires
LEGENDA CCP Comfort Control Panel Componenten die de CCP vormen AVS37 Comfort Control Siemens RVS61 Controller van installatie en set-point CCI Interface Comfort Control PLC Programmeerbare Logicacontroller AVS75 Expansie
46
Optioneel te gebruiken componenten QAA55 Basisunit omgeving QAA75 Unit omgeving QAA78 Radio-unit omgeving ASV71 Antenne AVS13 Zender QAC34 Sonde buitentemperatuur Communicatiecentrale voor telecontrole LPS
Elektroden voor aanzetten Sensor vlam Lamp signalering gasklep ON Elektroklep gas Sonde temperatuur aanvoer koud water Sonde temperatuur terugkeer koud water Sonde temperatuur brander Sonde omgevingstemperatuur Sonde temperatuur generator Sonde temperatuur aanvoer warm water
TRC REED PT1000 TC TL FM FL FL1 CWS
Sonde temperatuur terugkeer warm water Drehsensor Hydraulikpumpe Fühler rauchgas Handmatige thermostaat rookgassen Limietthermostaat generator Debietmeter warme kant (alleenl voor E3-GS/WS) Debietmeter water duurzame bron Debietmeter warme kant (alleen voor GAHP-GS/WS) Sensor condensatiewater
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
IGN FLS LS GV TMF TRF BC TA TG TMC
ELEKTRISCH SCHEMA VAN HET TOESTEL
Elektronische kaart S61 Elektronische kaart W10 Elektronische kaart Mod10 Klemmenbord voeding toestel Bedieningsunit vlam Transformator kaart Blazer Hydraulische pomp Transformator voor aanzetten
5.1
Figuur 5.4 – Intern elektrisch schema van het toestel
LEGENDA SCH1 SCH2 SCH3 TER CNTBOX PWRTR BLW PUMP IGNTR
47
5.2
ELEKTRISCH AANSLUITEN VAN HET TOESTEL Alvorens de elektrische aansluitingen tot stand te brengen, dient gecontroleerd te worden of de componenten niet onder spanning staan. Nodig: het toestel geplaatst op zijn definitieve locatie. 1. De te gebruiken kabel voor de elektrische voeding van het toestel moet van het type FG7(O)R 3Gx1,5 zijn. 2. Sluit het toestel aan op de lijn van de elektrische voeding (met de aangeduide kabel op punt 1) en voorzie in de nabijheid een externe bipolaire hoofdschakelaar met een minimum opening van de contacten van 3 mm (zie detail GS van Figuur 5.5 Elektrisch schema → 48) en met 2 zekeringen van 5A type T, of een thermomagnetische schakelaar van 10 A. 3. Zorg ervoor dat bij uitvoering van de elektrische aansluiting de aardkabel langer is dan de kabels die onder spanning staan. Het zal de laatste kabel zijn die losgetrokken wordt indien onopzettelijk aan de voedingskabel getrokken wordt, en garandeert zo de verbinding met de aarde. De elektrische veiligheid van het toestel is enkel verzekerd wanneer deze correct aangesloten is op een efficiënt aardingssysteem, uitgevoerd zoals voorzien volgens de geldende veiligheidsnormen. Gebruik de gasbuizen niet als aarding voor elektrische toestellen.
Figuur 5.5 – Elektrisch schema LEGENDA TER klemmenbord L fase N neutraal Componenten NIET GELEVERD GS hoofdschakelaar
Aansluiting van het toestel op het elektrische voedingsnet (230 V 1 N - 50 Hz)
5.3
TYPE A (COMFORT CONTROL PANEL) Deze paragraaf illustreert de handelingen, uit te voeren wanneer men één of meerdere toestellen op een Comfort Control Panel aansluit. In het bijzonder worden volgende handelingen uitgelegd: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is een CAN BUS kabel. Hoe de CAN BUS kabel aansluiten op de elektronische kaart van het toestel. Hoe de CAN BUS kabel aansluiten op het Comfort Control Panel. Hoe het Comfort Control Panel elektrisch aan te sluiten. Hoe de watercirculatiepompen van de installatie elektrisch aansluiten.
Voor specifieke inlichtingen betreffende de werking en de programmering van het Comfort Control Panel dient men de daarbij verstrekte handleidingen te raadplegen. 48
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Toestel en Comfort Control Panel communiceren onderling in netwerk CAN BUS. Het netwerk CAN BUS wordt gekenmerkt door een reeks elementen (toestellen of Comfort Control Panels), genaamd knopen, die door een kabel met 3 draden op elkaar aangesloten zijn. Men onderscheidt eindknopen en tussenknopen. t De eindknopen zijn toestellen of Comfort Control Panels die aangesloten zijn op één enkel ander element. t De tussenknopen zijn toestellen die aangesloten zijn op twee andere elementen. Het schema van Figuur 5.6 Voorbeeld van netwerk CAN BUS → 49 is een voorbeeld van netwerk CAN BUS: 3 toestellen zijn onderling verbonden en op 1 Comfort Control Panel aangesloten. Het toestel D en Comfort Control Panel (A) zijn eindknopen, terwijl de toestellen C en B tussenknopen zijn omdat ze verbonden zijn met 2 elementen. Een Comfort Control Panel controleert tot 3 toestellen van hetzelfde type. Figuur 5.6 – Voorbeeld van netwerk CAN BUS
B-C-D 1-4
LEGENDA A CCP of DDC
Toestel Eindknopen
2-3
Tussenknopen
Eindknopen en tussenknopen
Wat is een CAN BUS kabel De CAN-BUS kabel moet beantwoorden aan de standaard Honeywell SDS. De tabel die volgt bevat enkele types CAN BUS kabel die gegroepeerd zijn op basis van de maximumafstand die ieder type kan overbruggen. Tabel 5.2 – Type kabels CAN BUS NAAM KABEL SIGNALEN / KLEUR Robur ROBUR NETBUS H= ZWART Honeywell SDS 1620 BELDEN 3086A H= ZWART TURCK type 530 DeviceNet Mid Cable TURCK type 5711 H= BLAUW Honeywell SDS 2022 TURCK type 531 H= ZWART
MAX LENGTE L= WIT
GND= BRUIN
450 m
L= WIT
GND= BRUIN
450 m
L= WIT
GND= ZWART
450 m
L= WIT
GND= BRUIN
200 m
Nota Bestelcode O-CVO008
In alle gevallen mag de vierde stroomdraad niet gebruikt worden
Voorbeeld types kabels, gebruikt voor de aansluiting op het netwerk CAN.
Voor een globaal te overbruggen afstand ≤200 m en een netwerk met max. 4 knopen (typisch voorbeeld: tot 3 E3 GS + 1 Comfort Control Panel) wordt een eenvoudige afgeschermde kabel van 3x0,75 mm gebruikt. 49
Zoals aangetoond in Tabel 5.2 Type kabels CAN BUS → 49, vereist de CAN-aansluiting een CAN BUS kabel met 3 draden. Indien de beschikbare kabel meer dan drie gekleurde draden bevat, gebruik dan de draden met de kleuren die aangeduid worden in 5.2 Type kabels CAN BUS → 49 en snijd de niet benodigde draden af. De kabel ROBUR NETBUS is beschikbaar als accessoire, zie het hoofdstuk 7 ACCESSOIRES → 71. Hoe de CAN BUS kabel aansluiten op de elektronische kaart van het toestel De CAN BUS kabel wordt aangesloten op de speciale connector op de elektronische kaart in het toestel, zoals hierna aangeduid (zie Figuur 5.7 Aansluiting van de kabel CAN BUS → 50). Figuur 5.7 – Aansluiting van de kabel CAN BUS
$
LEGENDA A isolerende tape ter bescherming van kaart/afscherming B afscherming van de CAN BUS kabel (vooraf bekabeld op de laatste unit) C beugel vastzetten kabel (de vooraf bekabelde CAN BUS kabel is aanwezig, afkomstig van de een na laatste unit) D connector voor aansluiting van de CAN BUS kabel E geleiders (3) van de CAN BUS kabel (vooraf bekabeld, afkomstig van de een na laatste unit)
% &
) (
'
Aansluiting van de kabel CAN BUS op de elektronische kaart van de laatste unit van het toestel.
Controleer, alvorens op het elektrische paneel van het toestel te werken, of er geen elektrische voeding is. 1. Snijd een stuk kabel af van voldoende lengte, zodat het op de connector aangesloten kan worden zonder dat de kabel knikken ondergaat. 2. Verwijder de mantel over een lengte van circa 70-80 mm, erop lettend niet te snijden in de afscherming (metalen kous en/of aluminiumfolie en, indien aanwezig, de naakte geleider in contact met de kous) en in de draden binnenin. 3. Indien de gebruikte kabel een onvoldoende diameter heeft om geblokkeerd te kunnen worden in de betreffende beugel (detail C van Figuur 5.7 Aansluiting van de kabel CAN BUS → 50), dan kan men de kabel verdikken met enkele omwikkelingen met isolerende tape, aangebracht op de mantel, op het deel dat grenst aan het niet ommantelde deel (te bereiken indicatieve diameter: 12-13 mm). 4. Keer de afscherming om op de mantel; breng isolerende tape aan op het uiteinde van de omgekeerde afscherming, (detail A van Figuur 5.7 Aansluiting van de kabel CAN BUS → 50). 5. Indien het toestel een eindknoop van het netwerk is, sluit dan de drie gekleurde draden aan op de oranje connector, volgens het detail "A" in Figuur 5.8 Elektrisch schema → 51. Respecteer de correcte aanwijzingen L, H, GND vermeld in Tabel 5.2 Type kabels CAN BUS → 49, op de figuur en op de kaart aan de basis van de connector.
50
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS 6. Indien het toestel een tussenknoop is, herhaal de handelingen vanaf punt 2 tot punt 5, ook voor het andere stuk kabel (op deze manier heeft u twee stukken kabel, elk met een uiteinde zonder mantel). Vlecht de draden met dezelfde kleur onderling samen en sluit ze aan op de oranje connector, volgens detail "B" weergegeven in Figuur 5.8 Elektrisch schema → 51. 7. Bevestig de CAN BUS kabel (of de twee kabels, volgens het type knoop dat men aan het aansluiten is) op de beugel voor kabelbevestiging in het hoge gedeelte binnenin het elektrische paneel zodat de omgekeerde afscherming goed contact heeft met de metalen beugel. Bij een poging tot wegtrekken moeten de kabels stabiel geblokkeerd blijven door de beugel. Om de jumpers te plaatsen op de kaart, volgens het type knoop dat men aan het configureren is: t Indien het toestel een eindknoop is van het netwerk (in de oranje connector op de kaart zijn er 3 draden): plaats de jumpers zoals geïllustreerd in detail A van Figuur 5.8 Elektrisch schema → 51. t Indien het toestel een tussenknoop is van het netwerk (in de oranje connector op de kaart zijn er 6 draden): plaats de jumpers zoals geïllustreerd in detail B van Figuur 5.8 Elektrisch schema → 51. Figuur 5.8 – Elektrisch schema
LEGENDA SCH Elektronische kaart GND Gemeenschappelijk, gegevens L Signaal gegevens LAAG
H J1 A
Signaal gegevens HOOG Jumper CAN-BUS op kaart Detail geval "eindknoop" (3 draden; J1=jumpers "gesloten")
B P8
Detail geval "tussenknoop" (6 draden; J1=jumpers "open") Poort can/connector
Aansluiting kabel CAN BUS op de elektronische kaart: detail A geval "eindknoop", detail B geval "tussenknoop"
8. Na het voltooien van alle handelingen, het elektrische paneel sluiten en het frontpaneel van het toestel opnieuw monteren. Hoe de CAN BUS kabel aansluiten op het Comfort Control Panel De CAN BUS kabel wordt op de speciale oranje connector (P8) aangesloten, die in een speciaal zakje bij het Comfort Control Panel geleverd is. Alvorens op het Comfort Control Panel in te grijpen dient gecontroleerd te worden of deze niet elektrisch gevoed is. Net zoals de elektronische kaart in het toestel, heeft de CCP jumpers die verplaatst moeten worden om tot tussenknoop en eindknoop geconfigureerd te worden. De positie van de jumpers op een nieuwe CCP is GESLOTEN. 51
Om een CAN BUS kabel op een CCP aan te sluiten: Nodig: het Comfort Control Panel mag niet elektrisch gevoed zijn. 1. Ga naar het elektrische paneel van het Comfort Control Panel met behulp van de handgreep op diens linkerkant. 2. Al naargelang het type knoop dat men aan het configureren is, dienen jumpers J21, aanwezig op de CCI zoals geïllustreerd in detail "A" ofwel in detail "B" van Figuur 5.10 Aansluiting CCI op het netwerk CAN-BUS → 53 in positie worden gebracht. Indien nodig, open dan het achterdeksel van de CCI door de vier schroeven los te draaien; na de correcte positionering van jumpers J21, het deksel weer sluiten en de 4 schroeven weer vastdraaien. 3. Snijd een stuk kabel af van voldoende lengte, zodat het op de connector aangesloten kan worden zonder dat de kabel knikken ondergaat. 4. Verwijder de mantel over een lengte van circa 70-80 mm, erop lettend niet te snijden in de afscherming (metalen kous en/of aluminiumfolie en, indien aanwezig, de naakte geleider in contact met de kous) en in de draden binnenin. 5. Rol de afscherming af en verbind deze met een oog van 4 mm, zoals geïllustreerd in Figuur 5.9 Aansluiting van de CAN BUS op de connector P8 → 53 details "C" en "D". Handel daarna als volgt. 6. Indien de CCP een eindknoop is, sluit de drie gekleurde draden dan aan op de oranje connector "P8", volgens de aanwijzingen weergegeven in detail "A" van Figuur 5.10 Aansluiting CCI op het netwerk CAN-BUS → 53. Respecteer de correcte aanwijzingen van de klemmen L, H, GND (aanwezig op de kaart van de CCI aan de basis van de connector "P8") en vermeld zowel in Tabel 5.2 Type kabels CAN BUS → 49 als in het voorbeeld. 7. Indien de CCP een tussenknoop is, herhaal de handelingen vanaf punt 2 tot punt 4 voor het andere stuk van de kabel CAN BUS nodig. Verbind de zes gekleurde draden op de oranje connector "P8", volgens de aanwijzingen vermeld in detail "B" van Figuur 5.10 Aansluiting CCI op het netwerk CAN-BUS → 53. Respecteer de correcte aanwijzingen van de klemmen L, H, GND (aanwezig op de kaart van de CCI aan de basis van de connector "P8") en vermeld zowel in Tabel 5.2 Type kabels CAN BUS → 49 als in het voorbeeld. 8. Steek de oranje connector "P8" met de draden eerst in de voorziene opening in de afdekking van de CCI, daarna in de speciale houder van de CCI, let op de correcte plaatsing. 9. Gebruik de bevestigingsschroef van het achterdeksel in de nabijheid van de CAN BUS aansluiting om het oogje van 4 mm (of de twee oogjes) vast te zetten (detail D, 5.9 Aansluiting van de CAN BUS op de connector P8 → 53). Bij een poging tot wegtrekken moet de kabel stabiel geblokkeerd blijven. De CCI heeft jumpers J21: de positie van de jumpers is afhankelijk van het feit of de CCI een eindknoop of een tussenknoop is, zoals voorgesteld in Figuur 5.10 Aansluiting CCI op het netwerk CAN-BUS → 53. De CCI is voorzien van een bufferbatterij die in staat is om de ingestelde waarden in het geheugen te behouden wanneer de elektrische voeding wegvalt; de levensduur van de bufferbatterij is circa 7 jaar, waarna hij vervangen moet worden door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur, CAT).
52
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 5.9 – Aansluiting van de CAN BUS op de connector P8 LEGENDA A isolerende tape ter bescherming van de afscherming van de kabel CAN BUS B draden kabel CAN BUS C afscherming kabel CAN BUS D eindstuk met oog en bevestigingsschroef
'
%
&
$
Detail aansluiting van de kabel CAN BUS.
Figuur 5.10 – Aansluiting CCI op het netwerk CAN-BUS
LEGENDA CCI Comfort Control Interface P8 Oranje connector J21 Jumpers CAN-BUS op kaart CCI
A detail geval "eindknoop" (3 draden; J21=jumpers "gesloten") B detail geval "tussenknoop" (6 draden; J21=jumpers "open") H,L,GND Signaaldraden gegevens
Jumpers J21 gesloten
De elektrische schema’s hierna vermelden respectievelijk de aansluiting van de CCI op 1 toestel (Figuur 5.11 Aansluiting van de CCI op een toestel → 54) en op 3 toestellen (Figuur 5.12 Aansluiting van de CCI op 3 toestellen → 55).
53
Figuur 5.11 – Aansluiting van de CCI op een toestel
LEGENDA SCH Elektronische kaart S61 Aansluiting van de CCI op een toestel
54
CCI
Interface Comfort Control
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 5.12 – Aansluiting van de CCI op 3 toestellen
LEGENDA SCH Elektronische kaart S61
CCI
Interface Comfort Control
Aansluiting van de CCI op 3 toestellen
Hoe het Comfort Control Panel elektrisch aan te sluiten. Nodig: toestel afgesloten van het elektrische stroomnet. 55
1. De kabel die nodig is voor het elektrisch voeden van het Comfort Control Panel moet van het type FG7 3Gx2,5mm2 zijn. De voeding is 230Vac 1N 50Hz. 2. Voorzie voldoende lengte voor de kabel. 3. De kabel moet aangesloten worden op het klemmenbord, rechtsonder in het Comfort Control Panel. Hiertoe moet men het elektriciteitskastje boren ter hoogte van het klemmenbord en de kabel door het gemaakte gat voeren. 4. Sluit de kabel aan op het klemmenbord volgens de instructies, vermeld in Figuur 5.5 Elektrisch schema → 48 en zorg stroomopwaarts van de CCP voor een thermomagnetische schakelaar die geschikt is voor de op de CCP aangesloten ladingen. Hoe de watercirculatiepompen van de installatie elektrisch aan te sluiten Alvorens de elektrische aansluitingen tot stand te brengen, dient gecontroleerd te worden of de elementen niet onder spanning staan. Om de werking van het toestel te optimaliseren, moet men opde primaire installatie voor WILO STRATOS PARA pompen met variabel debiet zorgen (zie het hoofdstuk 7 ACCESSOIRES → 71) waarvoor via de kaart Mod10 Robur een speciale instelling en controle ontwikkeld werden. Andere modulerende en niet-modulerende pompen worden niet ondersteund. Hierna volgen de aanwijzingen voor de aansluiting van genoemde WILO STRATOS PARA pompen (zie hoofdstuk 7 ACCESSOIRES → 71). Iedere WILO pomp is compleet met voedingskabel (lengte 1,5 meter) en kabel voor de aansluiting op het elektrische paneel van het toestel (lengte 1,5 meter). Gebruik voor grotere lengtes een afgeschermde kabel van 2x0,75 mm2 voor het 0-10V signaal en een kabel FG7 3Gx2,5mm2 voor de voedingskabel. Nodig: het toestel, geplaatst op zijn definitieve locatie. 1. Controleer of het elektrische paneel niet onder spanning staat. 2. Verwijder het frontpaneel van het toestel en het deksel van het elektrische paneel. 3. Sluit de bruine draad van de WILO STRATOS PARA pomp, die op de koude zijde gemonteerd is, aan op de klem "-" van de CPMP connector van de kaart Mod10. Sluit de witte draad van de WILO STRATOS PARA pomp, die op de koude zijde gemonteerd is, aan op de klem "+" van de CPMP connector van de kaart Mod10. Isoleer de zwarte draad en de blauwe draad (zie Figuur 5.13 Elektrisch schema voor de aansluiting van de Wilo pompen met variabel debiet → 57). 4. Sluit de bruine draad van de WILO STRATOS PARA pomp, die op de warme zijde gemonteerd is, aan op de klem "-" van de HPMP connector van de kaart Mod10. Sluit de witte draad van de WILO STRATOS PARA pomp, die op de warme zijde gemonterd is, aan op de klem "+" van de HPMP connector van de kaart Mod10. Isoleer de zwarte draad en de blauwe draad (zie Figuur 5.13 Elektrisch schema voor de aansluiting van de Wilo pompen met variabel debiet → 57). 5. Sluit de pompen aan op het elektrische stroomnet en zorg stroomopwaarts voor een externe bipolaire schakelaar (zie detail IP van Figuur 5.13 Elektrisch schema voor de aansluiting van de Wilo pompen met variabel debiet → 57) met vertraagde zekering van 2 A. 6. Na het voltooien van alle handelingen, het elektrische paneel sluiten en het frontpaneel van het toestel opnieuw monteren. 56
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Het in- en uitschakelen van de WILO STRATOS PARA pomp via de schakelaar op de elektrische voedingslijn moet absoluut vermeden worden. Figuur 5.13 – Elektrisch schema voor de aansluiting van de Wilo pompen met variabel debiet
LEGENDA IP F PW PY
Bipolaire schakelaar voeding pompen Zekering Watercirculatiepomp warme kant (primaire installatie) Watercirculatiepomp koude kant
Kleur draden pompen bruin aansluiten op de klem wit aansluiten op de klem + isoleren zwart blauw isoleren Elektrisch schema voor de aansluiting van de Wilo pompen met variabel debiet
5.4
OP AFSTAND BEDIENEN VAN DE BEDIENINGSUNIT VAN DE VLAM Het resetten van de blokkering van de vlam kan op afstand bediend worden, door een speciale (niet bijgeleverde) knop op de bedieningsunit van de vlam aan te sluiten, die zich binnenin het elektrische paneel van de unit bevindt. Volg onderstaande aanwijzingen voor de aansluiting van de resetknop. Nodig: toestel afgesloten van het elektrische stroomnet. 1. De kabel die nodig is voor het aansluiten van de deblokkeerknop moet van het type 3x0,75mm2zijn. 2. Voorzie voldoende lengte voor de kabel. 3. Sluit de kabel aan op de blinde klemmen A (zie Figuur 5.14 Aansluiting knop voor deblokkering bedieningsunit vlam → 59). De maximum toegelaten lengte van de aansluitingskabel is 20 meter. 57
Een foutieve bekabeling van de knop voor het resetten van de bedieningsunit van de vlam kan permanente schade aanrichten aan de component. Het is daarom aanbevolen om de bekabeling zorgvuldig te controleren alvorens de elektrische voeding naar de unit in te schakelen.
58
Wit Grijs Oranje Groen
5 6 7 8 9
Geel/Zwart Zwart Geel/Groen (Aarding) Bruin Blauw
10 11 12 PLS A
Rood Paars Roze Deblokkeerknop Blinde klemmen
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
Figuur 5.14 – Aansluiting knop voor deblokkering bedieningsunit vlam
LEGENDA 1 2 3 4
59
60
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
6
INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD Dit hoofdstuk bevat de volgende informatie: t De nodige aanwijzingen voor het Erkende Technische Assistentiecentrum van Robur (CAT) om de volledige procedure voor de inbedrijfstelling van het toestel uit te voeren. t Aanwijzingen betreffende onderhoud van het toestel. Aan het einde van het hoofdstuk staan de instructies voor het aanpassen van het toestel aan een ander soort gas. Alvorens verder te gaan met de handelingen die in dit hoofdstuk beschreven worden, wordt de technische assistent verzocht de paragraaf 2.1 WAARSCHUWINGEN → 7 te lezen. Voor de controlefasen van het starten en uitschakelen van het toestel is het noodzakelijk de paragraaf 3.1 IN WERKING STELLEN (EN UITSCHAKELING) → 17 te lezen. Indien het toestel op een CCP aangesloten is voor de controlefasen van het starten en het uitschakelen, dient men de twee dossiers van de CCP te raadplegen die daarover handelen.
6.1
PROCEDURE VOOR DE INBEDRIJFSTELLING De volledige procedure voor inbedrijstelling mag uitsluitend uitgevoerd worden door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT). De garantie zou kunnen vervallen indien de procedure niet door een CAT uitgevoerd wordt. Het toestel dat de fabriek verlaat is betrouwbaar en getest. De volledige procedure voor de inbedrijfstelling van het toestel bestaat uit het uitvoeren van de volgende belangrijkste handelingen: 1. voorafgaande controles conformiteit installatie; 2. afstelling/controle van de parameters voor verbranding; 3. afstelling van de werkingsparameters van de installatie. Voorafgaande controles conformiteit installatie De technicus van de CAT Robur moet t Controleren of de hele installatie uitgevoerd werd volgens het ontwerp, volgens de instructies geleverd door de fabrikant en in naleving van de geldende normen. Het ontwerp moet opgemaakt worden door een bekwame onafhankelijke deskundige. t Persoonlijk controleren of de (hydraulische/gas en elektrische) aansluitingen van het toestel correct uitgevoerd werden. t Controleren of de omstandigheden voor conformiteit van de installatie concreet bestaan (volgens de verklaring die de gebruiker overhandigd is door het bedrijf dat de installatie van het toestel heeft uitgevoerd). De Conformiteitverklaring van de installatie BEVESTIGT dat de installatie conform is met de geldende normen. Deze verklaring is een verplicht document. Daarom moet het bedrijf dat de installatie van het toestel verzorgd heeft, deze verklaring bij wet aan de eigenaar overhandigen. t Controleren of de druk en het debiet van het water in de hydraulische circuits en de dynamische druk van de gasdistributie overeenkomen met de aanduidingen van de fabrikant. t Controleren of de voedingsspanning 230V 50Hz is. t Controleren of de leidingen voor lucht/rookgassen correct naar buiten toe aangesloten zijn. t Controleren of de afvoer voor de rookgassencondens geïnstalleerd is. 61
t
Controleren of de afstanden voor de veiligheid gerespecteerd zijn zoals aangegeven in Figuur 4.2 Te respecteren afstanden → 27. Als alle hierboven opgesomde voorwaarden bestaan, kan het CAT de "Inbedrijfstelling" van het toestel uitvoeren. Indien men vaststelt dat de installatie niet conform blijkt tijdens de voorafgaande controles, kan het CAT niet overgaan tot de "Inbedrijfstelling". In dergelijk geval, moet de technicus van CAT Robur t Iedere eventuele afwijking van de installatie melden aan de gebruiker/ installateur. t Iedere situatie die als gevaarlijk beschouwd wordt voor het toestel en voor personen melden aan de gebruiker/installateur. t Ieder eventueel ontbreken van documentatie met betrekking tot de installatie melden. t Met betrekking tot de gemaakte meldingen aangeven welke de eventuele corrigerende ingrepen op de installatie zijn, die de installateur moet uitvoeren teneinde te kunnen overgaan tot de "Inbedrijfstelling". De gebruiker/installateur moet de eventuele corrigerende ingrepen, die door het CAT aangeduid worden, op de installatie uitvoeren. Nadat de corrigerende ingrepen door de installateur uitgevoerd zijn, beoordeeld het CAT de installatie opnieuw. Indien het van mening is dat de veiligheidsvoorwaarden en de conformiteit van de installatie in orde zijn, kan het overgaan tot de "Inbedrijfstelling". Gevaarlijke situaties voor personen en voor het toestel. Indien zich één van de volgende situaties voordoet, mag het CAT de "Inbedrijfstelling" niet uitvoeren: t toestel geïnstalleerd in open lucht, onvoldoende beschermd tegen de weersomstandigheden; t toestel geïnstalleerd op onvoldoende afstand van brandbare oppervlakken of geïnstalleerd in omstandigheden die de toegang en het onderhoud in alle veiligheid niet toelaten; t controle van het aanzetten en van het uitzetten niet uitgevoerd via het CCP/DDC of de besturingsschakelaar maar via de hoofdschakelaar; t situaties toe te schrijven aan defecten of breuken opgelopen tijdens het transport of de installatie; t gaslucht te wijten aan mogelijke lekken uit de installatie en alle situaties die aan niet conforme installaties te wijten zijn en als potentieel gevaarlijk worden beschouwd. Afwijkende installatiesituaties. Indien een van de volgende situaties vastgesteld wordt, kan het CAT naar eigen goeddunken de "Inbedrijfstelling" uitvoeren, maar zal het toestel uitgeschakeld blijven tot de door de fabrikant voorgeschreven voorwaarden hersteld zijn: t installaties (potentieel ongevaarlijk) niet uitgevoerd volgens de regels van het vak en niet conform met de geldende nationale en plaatselijke Normen; t installaties (potentieel ongevaarlijk) niet uitgevoerd volgens de regels van het vak en niet conform met de instructies van de fabrikant; t installaties die een afwijkende werking van het toestel kunnen teweegbrengen. Procedure voor instelling/controle verbrandingsparameters
62
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Tijdens de fase van Inbedrijfstelling van het toestel mag de instelling/controle van de verbrandingsparameters uitsluitend door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT) uitgevoerd worden. In deze fase is het de gebruiker/installateur NIET toegestaan om dergelijke handelingen uit te voeren, op straffe van verval van de garantie van het toestel. Het toestel wordt geleverd, reeds afgesteld voor het type gas waarvoor het toestel voorzien is. Het type gas waarvoor het toestel voorzien is, kan afgelezen worden van de sticker op de gasleiding binnenin de unit (zie detail M in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69). Bij de uitrusting van het toestel worden de mondstukken geleverd die nodig zijn om het toestel aan te passen voor gebruik van het type gas G30 en G31. Tijdens de procedures van inbedrijfstelling is het in ieder geval nodig om: t de dynamische druk van het distributiegas nakijken t de instelling/controle van de verbrandingsparameters van het toestel uit te voeren Nodig: het toestel aangesloten op het gasnet/elektrische net: uitgeschakeld en met gaskraan gesloten; frontpaneel weggenomen. De dynamische druk van het distributiegas nakijken 1. Sluit de manometer aan op het opnamepunt van de gasdruk in de ingang (zie detail D in Figuur 6.1 Gasklep → 64). 2. Open de gaskraan en controleer of de statische druk van het net tussen de waarden ligt die in de Tabel 6.1 Druk distributiegas → 64 staan. Indien de statische druk van het net hoger is dan 50 mbar, het toestel NIET aanzetten! 3. Laat het toestel werken. 4. Controleer na enkele seconden werking of de dynamische druk van het net tussen de waarden ligt die in de Tabel 6.1 Druk distributiegas → 64staan.
63
Figuur 6.1 – Gasklep LEGENDA A B C D
Dop Sleutel Torx TX40 Afstelschroef CO2 Opname gasdruk bij ingang
Gasklep Honeywell VK 4115V
Tabel 6.1 – Druk distributiegas E3-GS; E3-WS; E3-A; GAHP-GS; GAHP-WS; GAHP-A Productcategorie Land van bestemming AL, BG, CY, CZ, DK, EE, FI, GR, HR, IT, LT, MK, NO, RO, SE, II2H3B/P SI, SK, TR AT, CH AL, BG, CZ, ES, GB, HR, IE, IT, LT, MK, PT, SI, SK, TR II2H3P RO II2ELL3B/P DE FR II2Esi3P HU II2HS3B/P II2E3P LU NL II2L3B/P II2E3B/P II2ELwLs3B/P PL II2ELwLs3P I2E(R)B ; I3P BE IS I3P I2H LV I3B/P MT I3B
G20 [mbar]
G25 [mbar]
G30 [mbar]
Gastoevoerdruk G31 [mbar] G25.1 [mbar]
20
30
30
20
50
50
20 20 20 20 25 20
G2.350 [mbar]
20 20
13 13
37 20 25
50 30
25 20 20 20 20
G27 [mbar]
50 37 37
25
30 50 37 30 50 50 37 37 37 37 30
25
20 30 30
30
Indien de druk die door de manometer aangegeven wordt niet binnen de waarden ligt die aangegeven worden in Tabel 6.1 Druk distributiegas → 64 is het NIET mogelijk het toestel in werking te stellen! 5. Ga verder met de instelling/controle van de verbrandingsparameters zoals in de volgende paragraaf beschreven wordt. Instelling/controle van de verbrandingsparameters 64
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Na controle van de dynamische druk van het distributiegas (zie betreffende paragraaf ), kan men verdergaan met de instelling/controle van de verbrandingsparameters zoals hierna beschreven wordt. 1. Steek de sonde voor de analyse van de verbrandingsgassen in een van de punten voor monsterneming, waarmee de externe rookinstallatie uitgerust is, of in punt L dat aangeduid wordt in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69 2. Zet de eenheid aan en wacht minstens 5 minuten; starttijd voor de verbranding. 3. Terwijl de unit in werking is: ga naar menu 2, parameter 4, van de elektronische kaart in het elektrische paneel van de unit. Op het display knippert het opschrift "P_H0", erop drukken om de werking van de unit op het maximumvermogen te bevestigen. 4. Controleer of de waarde van CO2 die op de rookgassenanalysator afgelezen wordt, overeenstemt met de waarde in de Tabel 6.2 Mondstukken gas en gehalte CO2 → 68 op de regel "Gehalte CO2 c/MAX modulatie" met tolerantie +0,2 -0,4. Voorbeeld (gas G20): het nominale gehalte van CO2 is 9,1%, waarden begrepen tussen 8,7-9,3% zijn dus aanvaardbaar. 5. Ga naar menu 2, parameter 3, van de elektronische kaart in het elektrische paneel van de unit: op het display knippert het opschrift "P_L0", erop drukken om de werking van de unit op minimum thermisch vermogen te bevestigen. 6. Controleer nu of het verschil tussen de waarde gelezen in punt 4 en de waarde gevisualiseerd op het toestel voor analyse van de rookgassen overeenstemt met het gegeven vermeld in de Tabel 6.2 Mondstukken gas en gehalte CO2 → 68 op de regel "Delta CO2 tussen MAX en MIN capaciteit" met een tolerantie van +0,3-0,0. Voorbeeld (gas G20): indien in punt 4 een gehalte van CO2 werd opgenomen van 9,2%, moet in punt 6 een waarde van (9,2%-0,4) verkregen worden met een tolerantie van +0,3 -0,0 op de deltawaarde, m.a.w. een waarde begrepen tussen 8,88,5%. 7. Is dat niet het geval, verwijder dan dop A van de gasklep (zie Figuur 6.1 Gasklep → 64) en gebruik een sleutel Torx TX40 voor schroef C van Figuur 6.1 Gasklep → 64. Draai de schroef met de wijzers van de klok mee om het percentage CO2 te verhogen en tegen de wijzers van de klok in om het percentage CO2 te verlagen. 1/8 slag van de afstelschroef verlaagt (tegen de wijzers van de klok in) of verhoogt (met de wijzers van de klok mee) het procentuele gehalte CO2 met circa 0,1 punten. Maak NIET meer dan één volledige slag met de afstelschroef. 8. Terwijl de unit in werking is: ga naar menu 2, parameter 4, van de elektronische kaart in het elektrische paneel van de unit. Op het display knippert het opschrift "P_H0", erop drukken om de werking van de unit op het maximumvermogen te bevestigen. 9. Controleer of de waarde van CO2 ook na de afstelling met schroef C overeenstemt met de waarde die in de Tabel 6.2 Mondstukken gas en gehalte CO2 → 68 staat, op de regel "Gehalte CO2c/MAX modulatie" met tolerantie +0,2 -0,4. Indien men bij de tweede poging er niet in slaagt de waarde van CO2 bij te stellen, de unit NIET in werking stellen maar contact opnemen met de technische assistentiedienst van Robur op het nummer 035/888111.
65
10. Wanneer de instelling/controle van de verbrandingsparameters met succes voltooid is, ga dan naar menu 2, parameter 5, van de elektronische kaart in het elektrische paneel van de unit: op het display knippert het opschrift "unF0", erop drukken om de modulatie van het thermisch vermogen te bevestigen. Na 30 minuten annuleert het toestel automatisch de voordien ingestelde forcering van het thermisch vermogen. Om deze tijd te vervroegen moet men, zoals beschreven in het vorige punt, de actie "5" van het menu 2 selecteren en uitvoeren. 11. 12. 13. 14.
6.2
De unit uitzetten. Sluit de gaskraan af. Dop A van Figuur 6.1 Gasklep → 64terugplaatsen. Monteer het frontpaneel.
ONDERHOUD Een correct onderhoud voorkomt problemen, garandeert een maximum werkingsefficiëntie van het toestel en laat toe de beheerskosten te drukken. Alvorens ongeacht welke werkzaamheden op het toestel uit te voeren, moet dit uitgeschakeld worden via CCP/DDC of de besturingsschakelaar en dient men te wachten tot de cyclus van de uitschakeling volledig klaar is. Wanneer het toestel uit is, de elektrische stroom en het gas uitzetten met respectievelijk de elektrische hoofdschakelaar en met de gaskraan. Iedere handeling die de interne componenten van het toestel betreft, dient te worden uitgevoerd door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT), volgens de instructies geleverd door de fabrikant. Geprogrammeerd gewoon onderhoud De hierna beschreven ingrepen minstens één keer per jaar uitvoeren. Indien het toestel onderhevig is aan intensief gebruik (bijvoorbeeld bij procesinstallaties of in andere continue werkingsomstandigheden), moet de frequentie van de ingrepen verhoogd worden. Onderhoudsingrepen NIET uitvoerbaar door de gebruiker (uit te voeren door een CAT Robur). t Controle reine staat waterfilters. t Inspectie van de sifon voor afvoer van condens en verwijdering van eventuele niet ter zake doende substanties hierin. t Controle werking hydraulische pomp: - controle oliepeil; - controle transmissieriemen (vervanging iedere 5 jaar of na 10000 werkuren). t Controle werking van het systeem voor opstarten en vlamdetectie. t Controle werking interne componenten (voorzieningen voor afstelling en veiligheid). t Analyse verbrandingsgassen. Bovendien is het aanbevolen om voor het onderhoud van de verbrandingsgroep minstens één keer per jaar de volgende ingrepen uit te voeren: t Brander: reinigen en deze eventueel vervangen indien het oppervlak beschadigd is.
66
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS t
Elektroden: controleren en indien nodig maatregelen treffen als het probleem de geometrie van de elektroden of de aanwezigheid van afzetsel van aluminiumoxide betreft, in geval van slechte kwaliteit van de beschermende keramiek en van de pakkingen. t Thermostaten voor begrenzing rookgassen en verbrandingsgroep: vervanging enkel uit te voeren na het bepalen van de oorzaak van de slechte werking en na het bewijzen dat deze niet voortvloeit uit oververhitting van de warmtewisselaar. In geval van vervanging, de gegevens van het nieuwe component bijhouden. Buitengewoon onderhoud De ingrepen beschreven in deze paragraaf moeten uitgevoerd worden wanneer dit nodig is. t Toevoegen van water en antivries in het hydraulische systeem. Mocht het nodig blijken te zijn om water aan de installatie te moeten toevoegen, en om aan het water van de installatie (zonder onzuiverheden) antivries glycol van het type remmend mono-ethyleen te moeten toevoegen, dan dient men te handelen zoals beschreven wordt in de Paragraaf 4.6 HYDRAULISCH CIRCUIT VULLEN → 31 voor de correcte uitvoering van deze ingrepen.
6.3
AANPASSEN AAN EEN ANDER TYPE GAS Deze ingreep dient uitsluitend uitgevoerd te worden door een Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur (CAT). Indien het toestel moet werken met een ander type gas dan het type dat vermeld staat op de sticker op de gasleiding binnenin het toestell (zie referentie M in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69), moet men het toestel uitzetten, de elektrische voeding en de gastoevoer wegnemen en als volgt te handelen: Nodig: toestel uitgeschakeld en zonder elektrische stroom/gastoevoer 1. Sluit de gasleiding af van de gasklep. 2. Draai de 4 schroeven E los, aangegeven in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69 en verwijder de groep blazer/gasklep uit de brander. 3. Bescherm de brander tegen eventueel onopzettelijk vallen van schroeven en moeren. 4. Draai met een inbussleutel CH 4 de 4 schroeven G los, aangegeven in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69 en verwijder mondstuk D uit de gasklep. 5. Vervang het weggenomen mondstuk en o-ring B (zie Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69) door die met een diameter die geschikt is voor het gas dat men van plan is te gebruiken (zie Tabel 6.2 Mondstukken gas en gehalte CO2 → 68). De code van het mondstuk staat op het mondstuk zelf. 6. Controleer de aanwezigheid van o-ring C (zie Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69). 7. Assembleer opnieuw de gasklep op de blazer, door middel van de 4 schroeven G, en let op dat de rode siliconenbuis tussen de venturi en de gasklep perfect gemonteerd is (zie detail F in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69). 8. Vervang de witte afdichtende pakking tussen de brander en de blazer. 9. Hermonteer de groep blazer/gasklep op de brander door middel van de 4 schroeven E, erop lettend om de witte afdichtende pakking tussen de brander en de blazer niet te beschadigen. 10. Sluit de gasleiding opnieuw aan op de gasklep. 67
11. Vervang de sticker met de aanduiding van het type gas waarvoor het toestel ingericht was (detail M in Figuur 6.2 Aanpassen voor andere gassoort → 69) door de sticker met de aanduiding van het nieuwe gebruikte type gas. 12. Controleer de gasdichting op de volgende manier: t Sluit een manometer aan op de druktoevoer D (zie Figuur 6.1 Gasklep → 64). t Open de gaskraan. t Sluit de gaskraan en controleer of de druk van het net niet vermindert. 13. Indien er geen gaslekken zijn, het toestel voorzien van gas en elektriciteit en weer opstarten. 14. Voltooi het omschakelen van gas en controleer tijdens de werking van het toestel de dichting van alle gaskoppelingen, ook van deze die niet direct betrokken zijn bij de huidige procedure (gebruik hiervoor zeepsop of een ander geschikt middel). 15. Ga vervolgens verder met de instelling/controle van de verbrandingsparameters zoals in de betreffende paragraaf beschreven wordt. Tabel 6.2 – Mondstukken gas en gehalte CO2 Type gas Code mondstuk Diameter mondstuk Gehalte CO2 met MAX. modulatie Delta CO2 tussen MAX en MIN capaciteit
68
G20 180 4,7 9,1% 0,4
G25 181 5,2 9,2% 0,6
G25.1 181 5,2 10,1% 0,8
G27 187 5,4 9,0% 0,5
G2.350 184 5,9 9,0% 0,5
G30 182 3,4 10,4% 0,5
G31 183 3,6 9,8% 0,4
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS Figuur 6.2 – Aanpassen voor andere gassoort LEGENDA A B C D E F G H L M
Gasklep O-ring O-ring Mondstuk gas Bevestigingsschroeven Rode siliconenbuis Bevestigingsschroeven Thermostaat rookgassen met handmatige ontgrendeling Opname rookgassen Sticker met aanduiding type gas waar het toestel op voorzien is
Aanpassen voor andere gassoort
69
70
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
7
ACCESSOIRES Dit hoofdstuk bevat een lijst met de accessoires die voor de installatie en het gebruik van het toestel beschikbaar zijn. Voor de bestelling van deze accessoires dient u zich tot Robur S.p.A. te wenden door het nummer 035.888111 te bellen.
Tabel 7.1 – Accessoires ACCESSOIRES Naam
Beschrijving
Code
CIRCULATIEPOMPEN
Pomp Wilo-Stratos Para 25-11.
O-PMP004
FILTERS
Bezinkselfilter 1" 1/4
O-FLT014
Bezinkselfilter 1" 1/2
O-FLT015
Filter luchtafscheider 1" 1/4
O-FLT010
Filter luchtafscheider 1" 1/2
O-FLT016
Alleen voor E3.
Voorbereidingsketel ACS van 300 l met vergrote coil
O-SRB004
Alleen voor E3.
Voorbereidingsketel ACS van 500 l met vergrote coil
O-SRB005
Alleen voor E3.
Voorbereidingsketel ACS van 500 l met vergrote coil
O-SRB006
Voorbereidingsketel ACS van 750 l met vergrote coil
O-SRB007
Thermisch reservoir met drie koppelingen van 300 l
O-SRB000
Thermisch reservoir met drie koppelingen van 500 l
O-SRB001
Thermisch reservoir met drie koppelingen van 800 l
O-SRB002
Thermisch reservoir met drie koppelingen van 1000 l
O-SRB003
KETELS EN HYDRAULISCHE SCHEIDERS
ROOKINSTALLATIE
Bocht van doorschijnend polypropyleen 45° Ø 60 mm
O-CRV017
Bocht van doorschijnend polypropyleen 45° Ø 80 mm
O-CRV015
Bocht 45° Ø 60/100 mm
O-CRV023
Bocht 45° Ø 80/125 mm
O-CRV024
Bocht van doorschijnend polypropyleen 90° Ø 80 mm
O-CRV016
Bocht van doorschijnend polypropyleen 90° Ø 60 mm
O-CRV018
Bocht polypropyleen 90° Ø 60/100 mm
O-CRV019
Coaxiale bocht 90° Ø 80/125 mm
O-CRV020
Buis van doorschijnend polypropyleen Ø 60 mm lengte1 m
O-TBO057
Buis van doorschijnend polypropyleen Ø 80 mm lengte 1 m
O-TBO055
Buis van doorschijnend polypropyleen Ø 60 mm lengte 2 m
O-TBO058
Buis van doorschijnend polypropyleen Ø 80 mm lengte 2 m
O-TBO056
Coaxiale buis in polypropyleen Ø 60/100 mm lengte 1 m
O-TBO059
Coaxiale buis in polypropyleen Ø 80/125 mm lengte 1 m
O-TBO061
Coaxiale buis in polypropyleen Ø 60/100 mm lengte 2 m
O-TBO060
Coaxiale buis in polypropyleen Ø 80/125 mm lengte 2 m
O-TBO062
Verkleiningsbuis DN80-DN60
O-TBO066
Klep Clapet
O-TBO064
Eindstuk via wand in polypropyleen Ø 80 mm
O-TRM009
Coaxiaal eindstuk via wand in polypropyleen 60/100 mm
O-TRM011
Coaxiaal eindstuk via dak in polypropyleen Ø 80/125 mm
O-TRM013
Eindstuk via wand DN80/125 2XDN80
O-TRM017
Eindstuk via wand DN60/100 2XDN80
O-TRM018
kit Eindstuk+ontdubbeld+coaxiaal DN80/125 2XDN80
O-TRM019
kit Eindstuk via dak DN60/110 2XDN80
O-TRM020
Tunneleindstuk via dak DN80/125 2XDN80
O-TRM021
Tunneleindstuk via dak DN60/100 2XDN80
O-TRM022
Ontdubbelde afzuiging-Afvoer DN80
O-TRM023
kit Eindstuk via wand DN80 in wit polypropyleen
O-TRM024
Notities Pomp met variabel debiet voor koud en warm water. Alleen voor E3. Alleen voor E3.
Met geïntegreerde solaire coil. Alleen voor E3. Met geïntegreerde solaire coil. Alleen voor E3.
71
ACCESSOIRES Naam KLEPPEN
ANTIVRIES GLYCOL CONDENSPOMP CONDENSNEUTRALISATOR
Code
Kit minimum rookgassen
O-FMI000
Klep voor afstelling debiet
O-VLV001
Klep 3 wegen DN20 Kvs 6,3
O-VLV004
Klep 3 wegen DN25 Kvs 10
O-VLV005
Klep 3 wegen DN32 Kvs 16
O-VLV006
Kogelklep zone 3 wegen 1"1/4
O-VLV002
Kogelklep zone 3 wegen 1"1/2
O-VLV003
Antivries en anticorrosieve glycol voor warme/koude hydraulische installaties. Pomp voor afzuiging/vrijgave condens Box voor neutralisering van de condens verkregen uit de verbrandingsgassen.
Notities Alleen voor E3.
O-GLC006
Jerrycan van 5 liter.
O-PMP006
Installatie vanbinnen.
O-SCR016
ANTITRILELEMENTEN
4 anti-trilvoetjes
O-NTV003
COMPONENTEN VOOR AFSTELLING
Module radio (Siemens)
O-DSP007
Alleen voor E3.
Versterker (Siemens)
O-DSP009
Alleen voor E3.
Zender (Siemens)
O-DSP008
Alleen voor E3.
Room unit basic (Siemens)
O-DSP004
Alleen voor E3.
Room unit cooling (Siemens)
O-DSP005
Alleen voor E3.
Room unit cooling (Siemens) (radio)
O-DSP006
Alleen voor E3.
Kabel CAN-BUS Robur "NETBUS"
72
Beschrijving
Servocommando 230Vac kleppen zone on/off 90 sec
O-BBN000
Modulerende servocommando kleppen 3 wegen 230Vac 150 sec
O-BBN001
Sonde + zender (Siemens)
O-DSP010
Alleen voor E3.
Contactsonde (Siemens)
O-SND006
Alleen voor E3.
Externe sonde (Siemens)
O-SND003
Alleen voor E3.
Sonde onderdompeling lengte 2 m
O-SND004
Alleen voor E3.
Solaire sonde (Siemens)
O-SND005
Alleen voor E3.
Tool voor indienststelling
O-DSP002
Alleen voor E3.
Centrale communicatie-unit
O-DSP003
Alleen voor E3.
Kabel voor gegevenscommunicatienetwerken: voor de aansluiting O-CVO008 in netwerk tussen CCI en toestel.
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS
8
APPENDIX
8.1
WERKINGSCODES
Tabel 8.1 – TABEL WERKINGSCODES gegenereerd door de elektronische kaart S61 (firmware versie 3.016) CODES E 200 u 201
BESCHRIJVING RESETCIRCUIT BEDIENINGSUNIT VLAM DEFECT LIMIETTHERMOSTAAT TEMPERATUUR GENERATOR
E 201
LIMIETTHERMOSTAAT TEMPERATUUR GENERATOR
u 202
THERMOSTAAT ROOKGASSEN
E 202
THERMOSTAAT ROOKGASSEN
u 203
THERMOSTAAT ANTIVRIES KOUD WATER
E 205
HOGE OMGEVINGSTEMPERATUUR
E 206
LAGE OMGEVINGSTEMPERATUUR
u 207
HOGE TEMPERATUUR INGANG CONDENSOR
E 207
HOGE TEMPERATUUR INGANG CONDENSOR
E 208
FOUT BEDIENINGSUNIT VLAM
u 210
ONVOLDOENDE CIRCOLATIE KOUD WATER
E 210
ONVOLDOENDE CIRCOLATIE KOUD WATER
u 211
ONVOLDOENDE ROTATIE HYDRAULISCHE POMP
E 211
ONVOLDOENDE ROTATIE HYDRAULISCHE POMP
u 212
AANWEZIGHEID BLOKKERING BEDIENINGSUNIT VLAM
E 212
AANWEZIGHEID BLOKKERING BEDIENINGSUNIT VLAM
E 216
SONDE TEMPERATUUR KOUD WATER BIJ UITGANG DEFECT
E 217
SONDE TEMPERATUUR KOUD WATER BIJ INGANG DEFECT
E 220
SONDE TEMPERATUUR INGANG CONDENSOR DEFECT
E 222
DEBIETMETER/DEBIETREGELAAR WATER DEFECT
E 223
SONDE VERMENGING LUCHT-GAS DEFECT
E 224
SONDE TEMPERATUUR ROOKGASSEN DEFECT
E 228
ELEKTROKLEP GAS GEVOED IN AANWEZIGHEID BLOKKERING BEDIENINGSUNIT VLAM
u 229
ELEKTROKLEP GAS NIET ELEKTRISCH GEVOED
VOORWAARDEN VOOR INWERKINGTREDING Probleem bij resetcircuit van bedieningsunit vlam. Temperatuur, vastgesteld door limietthermostaat op romp generator, is HOOG Aanblijven van u_01 gedurende 1 uur, of inwerkingtreding van u_01 gedurende 3 keer in 2 werkuren. Temperatuur vastgesteld door de thermostaat rookgassen HOOG. Aanblijven van u_02 gedurende 1 uur of inwerkingtreding van u_02 gedurende 3 keer in 2 werkuren. Temperatuur vastgesteld door de sonde koud water bij uitgang LAAG. Temperatuur vastgesteld door de sonde omgeving HOOG. Temperatuur vastgesteld door de sonde omgeving LAAG. Temperatuur vastgesteld door sonde ingang condensor of door sonde rookgassen HOOG.
MODUS ONTGRENDELING Neem contact op met CAT ROBUR. Handmatig de limietthermostaat ontgrendelen: het herstarten gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak. Neem contact op met CAT ROBUR. Automatisch bij het wegvallen van de oorzaak. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien Code u_02 en/of E_02 opnieuw weergegeven wordt, contact opnemen met CAT ROBUR. Automatisch en gebeurt bij het wegvallen van de oorzaak met hysteresis van 2 °C. Automatisch en gebeurt bij het wegvallen van de oorzaak. Automatisch en gebeurt bij het wegvallen van de oorzaak Automatisch bij het wegvallen van de oorzaak.
Voer de nodige controles uit. De Ontgrendeling kan uitgevoerd Aanblijven u_07 gedurende 1 uur, of worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter inwerkingtreding u_07 gedurende 12 keer in 2 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT werkuren. ROBUR. Voer de nodige controles uit. De Ontgrendeling kan uitgevoerd Unit op E_12 en temperatuur ingang condensor worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter neemt binnen 1 uur met meer dan 10 °C toe. 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. Onvoldoende waterdebiet (de circulator is aan en Automatisch en gebeurt bij het herstellen van het correcte de waterdebietregelaar/debietmeter is open). waterdebiet. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Inwerkingtreding van u_10 gedurende 5 keer door de voeding van het toestel, of aanwezigheid door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. van u_10 gedurende 1 uur. Automatisch en gebeurt 20 minuten na het genereren van de Onvoldoende rotatie van de hydraulische pomp. Code. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Inwerkingtreding u_11 gedurende 2 keer in 2 door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft werkuren. aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. Automatisch en gebeurt wanneer de elektroklep opieuw open Brander gaat niet aan. gaat (nieuwe poging tot inschakeling), of na 5 minuten in deze situatie. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Signaal blokkering vlam. door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Defect (onderbreking of kortsluiting) van de door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft sonde temperatuur koud water bij uitgang. aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Defect (onderbreking of kortsluiting) van de door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft sonde temperatuur koud water bij ingang. aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Onderbreking of kortsluiting van sonde door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft temperatuur ingang condensor. aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Debietmeter/debietregelaar water defect. door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Sonde vermenging lucht-gas defect. door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of Sonde temperatuur rookgassen defect door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De bedieningsunit van de vlam is geblokkeerd De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of (E_12) en de elektroklep van het gas is gevoed. In door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft dit geval wordt de bedieningsunit van de vlam zonder voeding gezet (signalering E_12 gestopt). aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. Het herstarten gebeurt automatisch indien de elektroklep gas weer Elektroklep gas bleef uit gedurende 5 seconden aangaat binnen 10 minuten (met ingeschakelde bedieningsunit (met ingeschakelde bedieningsunit vlam). vlam).
75
CODES
BESCHRIJVING
VOORWAARDEN VOOR INWERKINGTREDING
E 229
ELEKTROKLEP GAS NIET ELEKTRISCH GEVOED
Aanwezigheid van de u_29 gedurende meer dan 10 minuten (met ingeschakelde bedieningsunit vlam).
E 236
BLAZER DEFECT
u 246 u 247 E 247 u 248 E 248 E 249
u 251
u 275 E 275 E 276 E 277 u 278
u 279
76
Blazer defect Temperatuur van het warm water bij ingang HOGE TEMPERATUUR WARM WATER buiten de hoge werkingslimiet van het toestel BIJ INGANG (indien het toestel in werking is). Temperatuur van het warm water buiten de lage LAGE TEMPERATUUR WARM WATER werkingslimiet van het toestel (indien het toestel in werking is). LAGE TEMPERATUUR WARM WATER HOOG TEMPERATUURDIFFERENTIAAL WARM WATER HOOG TEMPERATUURDIFFERENTIAAL WARM WATER HULPKAART ONTBREEKT ACTIVERING FUNCTIE ANTIVRIES – KOUDE KANT De activering gebeurt enkel indien de koude Module uit is en de functie antivries geactiveerd is (zie menu 1, parameter 77).
MODUS ONTGRENDELING Voer de nodige controles uit. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. Automatisch bij het wegvallen van de oorzaak. De herstart gebeurt automatisch en indien de oorzaak wegvalt met ingeschakelde circulator of (met circulator uit) 20 minuten na het genereren van de Code. De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak of 430 seconden na het genereren van de Code.
Inwerkingtreding van u_47 gedurende 3 keren (binnen één uur met ingeschakelde circulator).
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak; indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR.
Hoog temperatuurdifferentiaal van het warme water.
De herstart gebeurt automatisch 20 minuten na het genereren van de Code.
Inwerkingtreding van u_48 gedurende 2 keer in 2 werkuren.
De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1).
Hulpkaart ontbreekt Temperatuur van het water bij ingang of uitgang van de koude module gedaald onder 4°C (de gegenereerde Code signaleert de daadwerkelijke activering van de antivries functie). In dergelijk geval activeert de functie antivries de circulator van het water in de installatie. Op de warme kant is de circulator aan en de ONVOLDOENDE WATERDEBIET waterdebietregelaar blijft open (onvoldoende WARME KANT debiet warm water) gedurende 5 seconden. Bij de vijfde u_75 door de voeding van de ONVOLDOENDE WATERDEBIET machine, of na twee uur aanwezigheid van u_75 WARME KANT wordt de fout gegenereerd. SONDE TEMPERATUUR AANVOER Defect (onderbreking of kortsluiting) van de WARM WATER DEFECT. sonde temperatuur warm water bij uitgang. SONDE TEMPERATUUR TERUGKEER Defect (onderbreking of kortsluiting) van de WARM WATER DEFECT. sonde temperatuur warm water bij ingang. HOGE TEMPERATUUR WARM WATER Hoge temperatuur van het warme water bij BIJ UITGANG uitgang Temperatuur van het water bij ingang van ACTIVERING FUNCTIE ANTIVRIES – de warme module gedaald onder 4°C (de gegenereerde Code signaleert de daadwerkelijke WARME KANT De activering gebeurt enkel indien activering van de antivries functie). In dergelijk geval activeert de functie antivries de circulator de warme Module uit is en de functie antivries geactiveerd is (zie van het water in de installatie. Indien dezelfde temperatuur verder daalt onder 3°C, schakelt de menu 1, parameter 163). antivries functie ook de bedieningsunit van de vlam in.
u 280
PARAMETERS ONVOLLEDIG
Parameters onvolledig
E 80/280
PARAMETERS NIET GELDIG
Parameters niet geldig of beschadiging van het parametergeheugen.
u 281
PARAMETERS BANK 1 NIET GELDIG
E 281
PARAMETERS BANK 1 NIET GELDIG
u 282
PARAMETERS BANK 2 NIET GELDIG
E 282
PARAMETERS BANK 2 NIET GELDIG
E 284
KOPPELINGEN TRANSFORMATOR OF ZEKERINGEN 24 Vac DEFECT
E 285
FOUTIEVE TYPES MODULE (uit menu 6)
E 286 E 287
TEST GEHEUGEN MISLUKT TEST GEHEUGEN MISLUKT
Gegevens Bank 1 niet geldig, terwijl Gegevens Bank 2 OK. Het programma probeert het probleem op te lossen door de tweede pagina te kopiëren op de eerste; indien dit na 5 pogingen niet lukt, dan wordt de fout gegenereerd. Gegevens Bank 2 niet geldig, terwijl Gegevens Bank 1 OK. Het programma probeert het probleem op te lossen door de tweede pagina te kopiëren op de eerste; indien dit na 5 pogingen niet lukt, dan wordt de fout gegenereerd. Beschadiging van één van de 2 zekeringen van de ingang 24-0-24 Vac of onderbreking van één van de draden van de voeding 24-0-24 Vac naar de kaart. Het ingestelde type module (uit menu 6) komt niet overeen met die, die door de kaart beheerd wordt. Processorfouten. Processorfouten.
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak. De herstart (functie antivries uitgeschakeld) gebeurt automatisch indien, met enkel de circulator aan, de temperaturen van het koude water bij ingang en bij uitgang boven 5°C stijgen (in dergelijk geval gaat de circulator uit); of, indien de functie zelf uitgeschakeld wordt. De warning wordt automatisch gereset en de circulator gaat uit of indien de debietregelaar zich sluit gedurende 5 seconden. De ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). De ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). De ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak. De herstart (functie antivries uitgeschakeld) gebeurt automatisch indien, met alleen de circulator ingeschakeld, de temperaturen van het warme water in ingang en uitgang boven 5°C stijgen (in dergelijk geval gaat de circulator uit); of indien ook de bedieningsunit van de vlam ingeschakeld is, wanneer dezelfde temperatuur 18°C bereikt (in dergelijk geval gaan de bedieningsunit van de vlam en daarna de circulator uit). De Code blijft aanhouden tot de werkingsparameters ingevoerd en vervolledigd zijn. Neem contact op met CAT ROBUR. In geval van vervanging van de kaart zou de Code E_80 kunnen verschijnen: dit betekent dat de kenmerkende gegevens van de unit niet ingesteld zijn. De herstart gebeurt automatisch bij het invoeren van de correcte parameters. Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR: indien de parameters fout zijn, moet men de werkingsparameters en de kenmerkende parameters van de unit invoeren en vervolledigen; indien het geheugen beschadigd is, moet men de kaart vervangen. De herstart gebeurt automatisch 5 seconden na het genereren van de Code. De nodige controles uitvoeren. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De herstart gebeurt automatisch 5 seconden na het genereren van de Code. De nodige controles uitvoeren. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. Controleer zekeringen en voedingsaansluitingen 24-0-24 Vac op de kaart. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. De herstart gebeurt automatisch bij het invoeren van de correcte parameters. Indien de Code blijft aanhouden, contact opnemen met CAT ROBUR. Neem contact op met CAT ROBUR. Neem contact op met CAT ROBUR.
Handleiding voor installatie gebruik en onderhoud – E3 GS/WS CODES
BESCHRIJVING
VOORWAARDEN VOOR INWERKINGTREDING
MODUS ONTGRENDELING
E 288 E 289
TEST GEHEUGEN MISLUKT TEST GEHEUGEN MISLUKT
Processorfouten. Processorfouten.
E 290
SONDE OMGEVINGSTEMPERATUUR Onderbreking of kortsluiting van sonde DEFECT omgevingstemperatuur.
Neem contact op met CAT ROBUR. Neem contact op met CAT ROBUR. De Ontgrendeling kan uitgevoerd worden door CCI/DDC (of door kaart S61 via menu 2, parameter 1). Indien de Code blijft aanhouden of opnieuw weergegeven wordt, contact opnemen met CAT ROBUR.
E 291
KAART DEFECT
Serieel kaartnummer ontbreekt en/of code versie hardware ontbreekt en/of geschreven codeersleutel tijdens de test van de kaart ontbreekt.
Neem contact op met CAT ROBUR.
75
Robur Mission
Robur Spa tecnologie avanzate per la climatizzazione Via Parigi 4/6 24040 Verdellino/Zingonia (Bg) Italy T +39 035 888111 F +39 035 884165 www.robur.it
[email protected]
Herziening: C Code: D-LBR566 10 MCM SDC 010 24/02/2010
Een dynamische aanpak bij het onderzoek, de ontwikkeling en de verspreiding van veilige, ecologische en energiebesparende producten dankzij de bewuste verantwoordelijkheid van al onze medewerkers.