SCHRIFTELIJKE VRAAG
nr. 240 van LIONEL BAJART datum: 4 juni 2015
aan SVEN GATZ VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL
Mediafonds - Steunaanvragen Het Mediafonds werd in 2010 opgestart, waarbij de uitwerking en het beheer ervan aan het Vlaams Audiovisueel Fonds werden toevertrouwd. Het Mediafonds biedt steun aan tvreeksen in de categorieën animatie, documentaire en fictie. Daarbij wordt ook een onderscheid gemaakt tussen scenariosteun, ontwikkelingssteun en productiesteun. Later werd het actieterrein van het VAF/Mediafonds uitgebreid naar cross-mediale audiovisuele afgeleiden: financiële steun voor een cross-medialuik dat samen met of naar aanleiding van de tv-reeks wordt geconcipieerd. Hiermee wordt bedoeld: koppelingen van de mogelijkheden van interactieve media met de traditionele, narratieve formats van documentaire-, animatie- en fictiereeksen voor televisie. 1. Kan de minister (per jaar tot en met 2014) een overzicht geven van de toegekende steun, opgesplitst naar betrokken producenten, omroepen, categorie en het soort steun? 2. Kan de minister (per jaar tot en met 2014) meedelen welk aandeel van de steun ging naar elke omroep? 3. Voor steun aan tv-producties in de categorie documentaire geldt een lager plafond dan voor de andere twee categorieën, voor zowel scenariosteun als productiesteun. Hoe evalueert de minister het verschil dat hier gemaakt wordt? Plant de minister hier of op een andere manier voor specifieke documentaires initiatieven? 4. Bij een aanvraag van scenariosteun volstaat een interessebrief van één of meerdere omroeporganisaties, bij aanvragen voor ontwikkelingssteun en productiesteun moet een omroeporganisatie zich schriftelijk engageren om respectievelijk de ontwikkeling en de productie van het project mee te financieren. Hoe evalueert de minister de werking van deze vereiste? Zijn hier initiatieven nodig, zo ja, welke? 5. Wat betreft productiesteun geldt een maximum multiplicator van x1 voor fictie, x3 voor documentaire en x5 voor animatie. Hoe vaak werden de maxima hier gehaald voor elke categorie (opgesplitst per jaar en per omroep)? Hoe evalueert de minister de werking van de multiplicator? Zijn hier initiatieven nodig en zo ja, welke?
6. Hoe evalueert de minister de algemene werking van het Mediafonds? Zijn er specifieke ingrepen of bijsturingen die gepland worden/nodig geacht worden?
SVEN GATZ VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL
ANTWOORD
op vraag nr. 240 van 4 juni 2015 van LIONEL BAJART
Ik heb in verband met uw vragen elementen van antwoord opgevraagd bij het VAF. 1. Het VAF stelt voor het Mediafonds jaarlijks een werkingsverslag op waar alle informatie omtrent de steunverlening in detail wordt weergegeven. Deze jaarverslagen zijn online raadpleegbaar op de website van het VAF. In bijlage bij dit antwoord worden ook de overzichtstabellen toegevoegd, welke een overzicht geven van de toegekende steun, per categorie, de betrokken producenten en omroepen. 2. De steun is bedoeld voor de onafhankelijke producenten, niet voor de omroepen, al zijn deze uiteraard betrokken partij. Het is de producent die bij het Mediafonds steun aanvraagt en ontvangt, en niet de omroep. De selectie gebeurt in functie van de kwaliteit van de projecten en niet in functie van een verdeelsleutel tussen de omroepen. Belangrijk om weten is dat niet iedere omroep/ieder net actief is m.b.t. dezelfde genres, b.v. VTM en Eén vooral fictie, Ketnet vooral animatie, Canvas vooral documentaire, enz. In de jaarverslagen van het Mediafondsis al deze informatie per jaar in detail en op gestructureerde wijze te vinden. In algemene totalen per tv-net geldt volgende informatie: 2011 Projecten met Eén: 4, totaal steun: 312.500 Projecten met Canvas: 9, totaal steun: 455.960 Projecten met Ketnet: 3, totaal steun: 608.750 Projecten met VTM: 6, totaal steun: 1.475.000 Projecten met JIM tv: 1, totaal steun: 250.000 Projecten met Kzoom: 0 Projecten met Acht tv: 2, totaal steun: 150.000 Projecten met Vier: 0 2012 Projecten met Eén: 6, totaal steun: 2.180.000 Projecten met Canvas: 9, totaal steun: 322.000 Projecten met Ketnet: 5, totaal steun: 938.000 Projecten met VTM: 2, totaal steun: 1.385.000 Projecten met Kzoom: 4, totaal steun: 336.000 Projecten met Acht tv: 1, totaal steun: 475.000
Projecten met Vier: 1, totaal steun: 75.000 2013 Projecten met Eén: 5, totaal steun: 2.695.000 Projecten met Canvas: 11, totaal steun: 1.215.000 Projecten met Ketnet: 11, totaal steun: 643.000 Projecten met VTM: 4, totaal steun: 2.069.000 Projecten met Kzoom: 2, totaal steun: 225.000 Projecten met Acht tv: 3, totaal steun: 205.000 Projecten met Vier: 1, totaal steun: 25.000 2014 Projecten met Eén: 5, totaal steun: 1.963.153 Projecten met Canvas: 8, totaal steun: 1.191.000 Projecten met Ketnet: 7, totaal steun: 1.085.000 Projecten met VTM: 4, totaal steun: 1.794.153 Projecten met Kzoom: 2, totaal steun: 210.000 Projecten met Acht tv: 2, totaal steun: 265.000 Projecten met Vier: 1, totaal steun: 25.000 3. Het feit dat er voor documentaire reeksen lagere plafonds gelden heeft alles te maken met de kostprijs van documentaires ten opzichte van de andere genres. Een documentaire is doorgaans minder duur dan fictie of animatie. Ieder genre heeft zijn specificiteit. Bij animatie maken de lange ontwikkelings- en productietijd, de dure animatietechnieken, het extreem arbeidsintensieve animeerwerk en de complexe postproductie de producties erg kostelijk. Bij fictie moet het fictieve verhaal volledig worden gecreëerd, met acteurs, decors, kostuums, maquillage, props, special effects, een veelheid aan personages, … Ook dit is een proces dat veel tijd in beslag neemt en het aantrekken van vele gespecialiseerde medewerkers noodzakelijk maakt. Bij documentaire kan men door de band vertrekken vanuit de realiteit (en soms archiefmateriaal), en zijn de ploegen meestal kleiner en wendbaarder. Ook de voorbereiding en afwerking ligt in handen van minder personen. In plaats van een volledig uitgewerkt scenario (noodzakelijk bij fictie en animatie), is de scenariofase bij documentaire ook veel summierder. Heel het proces is daardoor minder duur. Het is dus logisch dat de door het Mediafonds voorziene plafonds voor documentaire lager liggen. Gelet op de specificiteit van de genres en hun werking, lijkt een bijsturing niet onmiddellijk noodzakelijk. 4. Het Mediafonds werd geconcipieerd vanuit de idee dat er een initiatief moest komen om de Vlaamse tv-zenders te stimuleren om samen te werken met de onafhankelijke productiesector, met betrekking tot de productie van reeksen die het doordeweekse zenderaanbod overstijgen. Verder heeft het geen zin om reeksen met Vlaams publiek geld te subsidiëren, als er geen garantie is dat ze ook zullen worden uitgezonden en dus te zien zijn door het televisiepubliek in Vlaanderen. De vereiste van een zenderengagement is in deze optiek dan ook logisch.
In scenariofase laat het Mediafonds toe dat de zender zich nog niet financieel engageert. Dit is om het vrije initiatief van de onafhankelijke sector te stimuleren. In de volgende fases wordt dit financieel engagement logischerwijze wél vereist. 5. Vooreerst is het belangrijk om dit mechanisme duidelijk te kaderen: De multiplicator (het cijfer waarmee de inleg van de zender door het Mediafonds wordt vermenigvuldigd) werd destijds bepaald in functie van de graad waarin omroepen zijn geïnteresseerd om te investeren in een bepaald genre. Op zich zeer creatief hoogwaardige, maar minder aantrekkelijke genres voor de omroepen krijgen een hogere multiplicator om de omroep te stimuleren om zich ook voor deze genres te engageren. B.v. animatie is een duur genre en heeft een beperkter publieksbereik dan fictie. Daarom zijn zenders minder geneigd zwaar in animatie te investeren. Vlaamse fictie is dan weer cruciaal voor de zenders. Ze bereiken hiermee een groot publiek en fictie van eigen bodem is onontbeerlijk voor hun profilering als zender. Daarom heeft fictie een multiplicator 1 en animatie 5. De multiplicator is een relatief gegeven. Deze wordt door andere factoren genuanceerd. De aanvrager heeft niet automatisch recht op deze multiplicator. De multiplicator is een maximum, dat ook nog eens wordt beperkt door absolute maximumbedragen. Er werd voorzien dat het Mediafonds ook minder kan toekennen dan deze maximumplafonds. Dit gebeurt in functie van: beschikbaar budget binnen een bepaalde commissieronde, de reële kostprijs van een productie, het aantal te honoreren projecten, het belang van het project binnen de totaliteit aan voorliggende aanvragen, de mate waarin bij het project Vlaams creatief talent is betrokken, enz. Aantal keren dat de maximum multiplicator werd/kon worden toegepast voor productiesteun per categorie, per net, per jaar: Fictie (maximum multiplicator 1 effectief toegepast, waar nodig geplafonneerd op het absolute maximumbedrag) 2011: 1x Eén, 1xVTM, 1x Acht tv 2012: 3x Eén, 1x VTM 2013: 1x Eén, 2x VTM 2014: maximum multiplicator niet toegepast Documentaire (maximum multiplicator 3 effectief geplafonneerd op het absolute maximumbedrag) 2011: 1x Eén 2012: 1x Canvas 2013: 1x Acht tv 2014: maximum multiplicator niet toegepast
toegepast,
waar
nodig
Animatie (maximum multiplicator 5 effectief toegepast, waar nodig geplafonneerd op het absolute maximumbedrag) 2011: 2x Ketnet, 1x JIM tv 2012: 1x Ketnet, 1x Acht tv, 1x Kzoom 2013: maximum multiplicator niet toegepast 2014: 2x Ketnet 6. De huidige beheersovereenkomst met het VAF met betrekking tot het Mediafonds loopt nog tot eind 2016. In de loop van 2016 zal deze overeenkomst worden geëvalueerd en zullen gesprekken plaatsvinden met het VAF. De besprekingen rond eventuele bijsturingen en ingrepen zijn gepland voor de eerste helft van volgend jaar.
BIJLAGEN
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Overzicht Overzicht Overzicht Overzicht Overzicht Overzicht Overzicht Overzicht
creatie - goedkeuringen creatie - goedkeuringen creatie - goedkeuringen creatie - goedkeuringen creatiesteun 2011 MF creatiesteun 2012 MF creatiesteun 2013 MF creatiesteun 2014 MF
jan-dec jan-dec jan-dec jan-dec
2011 2012 2013 2014
MF MF MF MF