BELEIDSPLAN van AWBZ naar Wmo 2014 tot en met 2017
Januari 2014 Hester Aanen, gemeente Menterwolde Gerry Oudekerk, gemeente Hoogezand-Sappemeer Joyce van der Waal, gemeente Slochteren
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding
3
Hoofdstuk 2 Paragraaf 2.1 Paragraaf 2.2
Wat is de situatie in onze gemeenten? Hoe staat het met de doelgroepen in onze gemeenten? Opgave voor de gemeente
5 5 5
Hoofdstuk 3 Paragraaf 3.1 Paragraaf 3.2
Wat willen we bereiken? Gewenste toekomstsituatie Concrete doelstellingen
7 7 9
Hoofdstuk 4 Paragraaf 4.1 Paragraaf 4.2 Paragraaf 4.3 Paragraaf 4.4 Paragraaf 4.5 Paragraaf 4.6 Paragraaf 4.7
Hoe gaan we het organiseren? Behoefte centraal Toegang naar passende ondersteuning via basisteams Civil Society Algemeen toegankelijk en collectief Keuzevrijheid en persoonsgebonden budget Eigen bijdrage inwoners Wat doen we lokaal, wat regionaal en wat provinciaal?
10 10 10 12 12 12 13 13
Hoofdstuk 5 Paragraaf 5.1 Paragraaf 5.2 Paragraaf 5.3 Paragraaf 5.4
Met wie gaan we het uitvoeren? Preventie en signalering Ondersteuning in en buiten het huishouden Samenwerking in het geval van veiligheidsrisico’s Overgangssituatie
14 14 14 14 14
Hoofdstuk 6 Paragraaf 6.1 Paragraaf 6.2
Kwaliteit en Toezicht Welke kwaliteitscriteria hanteren we? Hoe bewaken we de kwaliteit?
15 15 15
Hoofdstuk 7 Paragraaf 7.1 Paragraaf 7.2 Paragraaf 7.3
Hoe gaan we de financiële middelen inzetten? Welk budget is er beschikbaar? Hoe gaan we het budget verdelen? Contractering en bekostiging
16 16 16 17
Hoofdstuk 8 Paragraaf 8.1 Paragraaf 8.2 Paragraaf 8.3 Paragraaf 8.4
Monitoring en Verantwoording Verantwoording over de uitvoering en resultaten van beleid Hoe informeert de gemeente burgers? Hoe wordt de gemeenteraad geïnformeerd? Verantwoording Rijk
18 18 18 18 18
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
Uitvoering Samenvatting concept Wmo 2015 Overzicht aantallen en budget Functioneel model
19 20 23 25
2
Hoofdstuk 1 Inleiding / Toelichting op het beleidskader Met dit beleidskader willen we een basis leggen voor de invoering en uitvoering van nieuwe taken die de gemeenten krijgen in het kader van de Wetswijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Wmo heeft tot doel dat iedereen mee kan doen in de samenleving. En dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen. Het liefst op eigen kracht of geholpen door eigen sociale contacten. In onze gemeenten doen veel inwoners mee, ieder op zijn of haar eigen manier. De één helpt een buurvrouw bij het doen van boodschappen, de ander is penningmeester bij een vereniging, weer een ander helpt mee in een buurthuis of op school. Meedoen is alleen niet voor iedereen vanzelfsprekend. Soms heeft iemand beperkingen waardoor dit moeilijker gaat. Als inwoners het probleem niet zelf of samen kunnen oplossen dan biedt de gemeente ondersteuning via de Wmo. Al sinds 2007 hebben gemeenten de taak om deze ondersteuning te regelen, te compenseren. De ondersteuning moet er bijvoorbeeld toe leiden dat een inwoner weer familie kan bezoeken, boodschappen kan doen, schone was heeft of mee kan doen aan sociale activiteiten. Hiervoor zijn meerdere oplossingen mogelijk: eigen kracht en verantwoordelijkheid, vrijwilligers, collectieve voorzieningen of een individuele voorziening 1. Wetswijziging Wmo 2015 2 Vanaf 1 januari 2015 treedt de ‘nieuwe Wmo’ in. In de concept Wmo - die nog behandeld moet worden in de Tweede en Eerste Kamer – is het begrip maatwerkvoorziening opgenomen. Dit is vervangend voor een individuele voorziening. Het geeft aan dat het niet gaat om een of meer concrete en herhaalbaar in te zetten vormen van aanbod aan activiteiten. Maar dat het gaat om een op maat van de persoon afgestemd geheel van maatregelen. De gemeenten hebben een resultaatverplichting in plaats van compensatieplicht. Kortom, het gaat om maatwerk, resultaat en eigen verantwoordelijkheid. Dit staat ook wel bekend als de ‘kanteling van de Wmo’. Deze werkwijze is ook expliciet opgenomen in de nieuwe Wet. Niet gek omdat de eerste effecten van de kanteling laten zien dat klanten minstens net zo tevreden zijn en er minstens 10% minder wordt uitgegeven dan voorheen. Naast deze wijzigingen wordt ook de verantwoordelijkheid en het budget van de begeleiding, een klein deel van persoonlijke verzorging (assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen) en kortdurend verblijf ondergebracht bij gemeenten. Dit zijn taken die nu op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) worden uitgevoerd. Het budget dat hier nu aan wordt besteed wordt met een doelmatigheidskorting van 25% 3 in de algemene uitkering van gemeenten gestort 4. Aangezien er nog een aantal onzekerheden en onduidelijkheden rond de decentralisatie spelen willen we ons in dit stadium richten op beleidskeuzes op hoofdlijnen. Hiermee zijn we weer een stap verder in de vormgeving van het eindbeeld. We weten immers nog niet wat de precieze invulling is en wat de daarbij behorende randvoorwaarden zijn. In de loop van 2014 is er meer duidelijkheid en zullen we de kaders in dit beleidsplan gaan concretiseren. Daarom kiezen we er voor dit beleidskader in de loop van 2014 uit te werken in een jaarplan.
1
Bijvoorbeeld huishoudelijke hulp, woningaanpassing, vervoer, rolstoel. In bijlage 2 is een samenvatting opgenomen van de nieuwe Wmo. Daarnaast wordt in die bijlage beschreven wat de nieuwe verantwoordelijkheden inhouden. 3 De VNG en het Rijk zijn nog in onderhandeling over het precieze pakket aan verantwoordelijkheden en randvoorwaarden. 4 Daarnaast wordt er bezuinigd op de huishoudelijke hulp (60% van het budget blijft over), wordt de gemeente verantwoordelijk voor de cliëntondersteuning (MEE) en deels voor inkomensmaatwerkvoorziening (voorheen Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en Compensatie Eigen Risico). 2
3
Samenwerking in de regio en in de provincie Al bij de Kanteling van de Wmo in 2011 hebben de drie gemeenten samen opgetrokken. Zo is er samengewerkt met het opstellen van de Verordening en is er een gezamenlijke training voor consulenten georganiseerd. Dit beleidskader is opgesteld door en voor de drie gemeenten. Ons uitgangspunt is zoveel mogelijk samen optrekken richting de herindeling. Gelijktijdig hebben we oog voor lokale verschillen. Maar in grote lijnen kiezen we voor één beleid in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde (HSSM). We werken niet alleen samen in onze regio maar we werken op onderdelen ook samen in provinciaal verband. Op basis van gemeenschappelijke uitgangspunten geven we invulling aan de contractering van intensieve en langdurige ondersteuning, vervoer, kwaliteit en toezicht en de samenwerking met zorgverzekeraars. Dit doen we ook in nauwe afstemming met het provinciale traject rond de jeugdzorg.
4
Hoofdstuk 2 Wat is de situatie in onze gemeenten? In dit hoofdstuk schetsen we een beeld van de huidige situatie op het gebied van de extramurale AWBZ zorg. Om hoeveel inwoners gaat het? Welke zorg ontvangen zij in het huidige systeem? Hoe ontvangen ze deze zorg, via Persoonsgebonden budget (PGB) of Zorg in Natura (ZIN)? Is er sprake van een samenloop aan voorzieningen in huishoudens? Wat zijn de kosten van de zorg op dit moment? Zijn er ook knelpunten in het huidige systeem? En tot slot: wat betekent dit allemaal voor de opgave van de gemeenten? Dit is ons vertrekpunt. Om antwoorden op deze vragen te kunnen geven hebben we gebruik gemaakt van verschillende gegevens (denk bijvoorbeeld aan databestanden van Vektis 5 en Menzis zorgverzekeraar en vele gesprekken met aanbieders van zorg). Aangezien we nog te maken hebben met vele onduidelijkheden is het hieronder geschetste beeld nog niet compleet. De komende periode zullen we hier vervolgstappen in maken. Bijvoorbeeld door te (laten) onderzoeken of er overlap is met huidige Wmo-voorzieningen, waar de ondersteuning zich geografisch concentreert en dergelijke. 2.1 Hoe staat het met de doelgroepen in onze gemeenten? In de huidige situatie kunnen onze inwoners toegang krijgen tot AWBZ zorg op basis van een indicatie van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg). Op dit moment maken ongeveer 1400 personen in onze gemeenten gebruik van extramurale begeleiding (individueel en groep) en kortdurend verblijf. Kortdurend verblijf is in verhouding een klein deel van het aantal inwoners en besteed budget. Het totaalbudget bestaat voor ongeveer 60% uit Zorg in Natura en voor 40% uit PGB. De inwoners die gebruik maken van deze zorg zijn mensen met een somatische aandoening, een psychogeriatrische of psychische problematiek, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. In bijlage 3 zijn een aantal tabellen te vinden voor een overzicht van de aantallen en het besteed budget. Verwachte ontwikkeling doelgroep Gefaseerd in een aantal jaren vervallen de zogenaamde zorgzwaartepakketten 6 1 en 2 en deels 3 en 4 voor nieuwe gevallen. Dit betekent dat de drempel voor opname in een instelling wordt verhoogd en dat mensen langer zelfstandig thuis moeten wonen. De gemeente is dan aan zet om ondersteuning te bieden op het gebied van de volledige Wmo (onder andere huishoudelijke hulp, vervoer, begeleiding of kortdurend verblijf). We verwachten dan ook dat de instroom door deze Rijksmaatregel alleen maar stijgt. Het is op dit moment nog niet concreet te maken met aantallen. Ook de vergrijzing is van invloed op de stijging van het aantal ‘zorgvragers’. Dit is een landelijke trend die zich uiteraard ook laat zien in de HSSM gemeenten. 2.2 Opgave voor de gemeente Zoals in de vorige paragrafen te zien is gaat het om een grote groep inwoners die een vorm van ondersteuning via – nu nog – de AWBZ ontvangen. Veel inwoners zijn hier goed mee geholpen. Het huidige systeem kenmerkt zich echter door een aantal zaken die ervoor zorgen dat de zorg niet altijd goed aansluit op de behoefte van de burger en dat daarnaast de kosten al maar stijgen. Huidig Aanbod staat centraal Toegang is per wettelijk en financieel kader en levensdomein apart geregeld. Professionals en overheid nemen de
Nieuw Vraag staat centraal Integrale toegang waar burgers terecht kunnen voor informatie, advies en ondersteuning. Professionals en overheid gaan uit van en
5
Centrum voor informatie en standaardisatie voor zorgverzekeraars Mensen met een indicatie voor Verblijf krijgen zorg toegekend in de vorm van een zorgzwaartepakket, het zogenoemde zzp. Een zzp is een pakket aan zorg met daaraan verbonden een budget. Er zijn tien zzp’s waarbij zzp 1 de lichtste vorm is en zzp 10 het zwaarste pakket is. 6
5
verantwoordelijkheid over. Er worden direct oplossingen gezocht in het professionele circuit Afstemming in het hulpaanbod vindt onvoldoende plaats waardoor soms 10 hulpverleners in één huishouden actief zijn. Professioneel aanbod wordt vaak individueel ingezet.
Aanbod wordt niet direct gezocht in de nabije omgeving van de inwoner. Aanbod is onvoldoende gericht op het behalen van een resultaat, maar meer op het draaien van productie. Er is onvoldoende oog voor andere oplossingen of voor het versterken van de kracht van inwoners en de 0e lijn.
stimuleren de eigen kracht en mogelijkheden. Het professionele circuit is aanvullend op eigen kracht en mogelijkheden. Voldoende afstemming en samenwerking tussen hulpverleners. Zo min mogelijk hulpverleners in één huishouden. Aanvullende professionele ondersteuning wordt eerst gezocht in collectieve, laagdrempelige en algemeen toegankelijke mogelijkheden. Als er aanvullende ondersteuning nodig is dan wordt eerst gekeken naar wat mogelijk is in de eigen buurt of omgeving. Niet het aantal gedraaide uren staat centraal, maar wat de ondersteuning bijdraagt aan het gewenste resultaat voor de inwoner. Professionals en gemeente staan open voor oplossingen van de burger en de eerste focus ligt op het versterken van de eigen kracht van burgers.
De opgave voor onze gemeenten is dan ook om het huidige systeem te kantelen, dichterbij de burger te brengen en te vertrouwen én bouwen op de kracht van inwoners. Dit is nodig om ondersteuning weer aan te laten sluiten op wat de inwoner werkelijk nodig heeft en om de kosten voor deze ondersteuning te verlagen. We willen de opgave realiseren via twee pijlers: 1. Goed regelen van de overdracht van taken en middelen van het Rijk naar gemeenten, de transitie. Dit is vooral een technische en praktische opdracht. We moeten een wettelijke basis hebben voor de nieuwe taken, zoals een Verordening. We zullen afspraken met aanbieders moeten maken zodat op 1 januari 2015 waar nodig professionele ondersteuning beschikbaar is. Daarnaast moet de ambtelijke organisatie op tijd zijn ingericht voor de nieuwe taken (financiën, ict, administratie, personeel). 2. Transformatie van het huidige systeem naar een andere organisatie en werkwijze bij het bieden van ondersteuning. De belangrijkste aanknopingspunten hiervoor zijn de toegang tot ondersteuning (integraal, gekantelde werkwijze), opdrachtgeverschap naar de zorgaanbieders (vernieuwing en ordening van het ondersteuningsaanbod) en efficiency (beperken administratieve lasten en overhead). In de praktijk zullen beide pijlers door elkaar lopen. Bijvoorbeeld bij de contractering van ondersteuning. Daarnaast zijn de drie gemeenten bezig met het opzetten van basisteams 7 waar op een integrale wijze invulling wordt gegeven aan de toegang en waar vraaggericht wordt gewerkt. We zijn ons er van bewust dat een transformatie van het sociaal domein meerdere jaren zal duren. Daarom leggen we onze prioriteit het komende jaar op de transitie. Dat we onze organisatie goed hebben ingericht om de nieuwe taken te kunnen uitvoeren. Besluit 1: Onze prioriteit ligt in 2014 op de transitie. We laten echter geen kansen voor een nieuw sociaal domein liggen en transformeren waar mogelijk. 7
In hoofdstuk 4 gaan we verder in op het principe van basisteams en hoe we dit willen organiseren.
6
Hoofdstuk 3
Wat willen we bereiken?
In het vorige hoofdstuk hebben we ons vertrekpunt geschetst. Waar komen we vandaan? Vervolgens is ook een eerste aanzet gegeven waar we naar toe willen. We hebben in het gemeenschappelijk deel een aantal gedeelde beleidsuitgangspunten geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de visies van de drie gemeenten. In dit hoofdstuk willen we een stap verder gaan, wat willen we bereiken? En welke doelstellingen hebben we voor onszelf gesteld? 3.1 Gewenste toekomstsituatie Onze kerndoelstelling voor de drie decentralisaties is dat elke inwoner in de gemeenten HSSM volop meedoet in de samenleving. De meeste inwoners doen al mee: hebben betaald werk, gaan naar school, zetten zich vrijwillig in voor een sportvereniging of helpen een naaste of buur. Voor een aantal inwoners gaat meedoen niet zo gemakkelijk, bijvoorbeeld omdat zij een beperking hebben. Zij hebben lichte ondersteuning nodig om te kunnen participeren of zelfstandig te wonen. Met een klein duwtje in de rug redden zij zich daar goed mee. En zo zijn er ook inwoners die langdurig intensieve zorg en ondersteuning nodig zijn. Deze grove onderverdeling laat zich verbeelden in onderstaande figuur.
We hebben in de oplegger bij het beleidsplan (het gemeenschappelijke deel voor de drie decentralisaties) een aantal beleidsuitgangspunten beschreven. We verwijzen ook naar de tabel in hoofdstuk 2 voor de gemeentelijke opgave. We sluiten aan op de principes van de Kanteling van de Wmo en welzijn nieuwe stijl. Als we deze uitgangspunten vertalen naar dit beleidskader dan ziet dat er als volgt uit: Beleidsuitgangspunten Uitgaan van de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid.
Vertaald in het beleidskader Wmo • De werkwijze van keukentafelgesprekken in de Wmo is leidend: vraag- en oplossingsgericht, maatwerk, resultaat en eigen verantwoordelijkheid. • Alle ondersteuning is erop gericht de eigen kracht te stimuleren en vergroten. Inwoners worden aangespoord de eigen mogelijkheden en die van het eigen sociaal netwerk aan te boren. Als die niet of nauwelijks aanwezig zijn dan gaan we onderzoeken op welke manier we dit kunnen verbeteren. • Inwoners met een hulpvraag hebben gelijktijdig ook een aanbod. Het basisteam heeft oog voor hun talenten en mogelijkheden en weegt deze mogelijkheden af. Dit kan zijn dat de inwoner zich ook inzet voor een ander door het doen van bijvoorbeeld boodschappen voor de buurvrouw, door actief te worden bij het dorpshuis of buurtcentrum.
7
Één huishouden, één plan, één regisseur, één budget
Wijk- en dorpsgericht werken
• Professionals en gemeente staan open voor de eigen oplossingen van de inwoner. • Het professionele circuit is aanvullend op de eigen kracht en mogelijkheden. • Procedures en regels die belemmeren dat burgers kunnen participeren worden zoveel mogelijk geschrapt. • Bij een vraag of een probleem op meerdere ‘leefgebieden’ formuleren we een plan en wijzen we een regisseur aan uit het basisteam. Hierdoor krijgt de inwoner niet met meerdere mensen en verschillende plannen te maken. Ook is er oog voor bijvoorbeeld de partner of een kind als onderdeel van het huishouden. • Dit plan is er op gericht een gewenst resultaat te behalen. De regisseur en de inwoner verbinden zich aan dit resultaat. Indien mogelijk wordt (tussentijds) gemeten of en hoe de ondersteuning bijdraagt aan dat resultaat. • We werken niet met schotten tussen of binnen de verschillende domeinen. • We kiezen ervoor om ondersteuning weer dichterbij de inwoners te brengen. • Het basisteam is dan ook per definitie ingericht op basis van de lokale kenmerken. Medewerkers van het basisteam hebben een goed zicht op en een goede positie in het werkgebied. • Inwoners zullen dan ook in de eigen buurt of in het eigen dorp/gemeente terecht moeten kunnen voor informatie, advies en ondersteuning. Dagbesteding bijvoorbeeld zal zoveel mogelijk in deze eigen omgeving worden gezocht.
De ambitie en noodzaak voor de verandering is er, tegelijkertijd is er realisme genoeg dat we met de voorgestelde koers niet alle problemen in het sociaal domein kunnen oplossen. De gemeenten hebben niet alle factoren in handen en doen dit dus ook graag met anderen. Aanbieders van ondersteuning, het maatschappelijk middenveld én onze inwoners hebben goede ideeën om het anders te organiseren. Hier willen we als gemeenten gebruik van maken. We willen daarom toegroeien naar een situatie waarin maatschappelijke organisaties en burgers weer meer hun verantwoordelijkheid nemen voor een zorgzame samenleving en betaalbare professionele ondersteuning. Wij als gemeenten geven hen de ruimte en mogelijkheden om die verantwoordelijkheid waar te maken. Dit kan bijvoorbeeld zijn door expertise beschikbaar te stellen of door subsidiemogelijkheden te onderzoeken. Dit betekent dus dat we betrokken partijen actief mede-eigenaar maken van de transformatie. Besluit 2: We zoeken in het proces van verandering nadrukkelijk de samenwerking met inwoners, aanbieders en maatschappelijke organisaties. We stimuleren en faciliteren goede initiatieven. Bijvoorbeeld door expertise beschikbaar te stellen of subsidie te verlenen.
8
3.2 Concrete doelstellingen Onze hoofddoelstelling is het bieden van adequate ondersteuning aan burgers op grond van de Wmo. Met adequaat bedoelen we: gericht op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de inwoner, wijk- of dorpsgericht en volgens het principe van één huishouden, één plan. Om de doelstelling te kunnen halen zullen we een aantal vervolgstappen nemen: • Contractering ondersteuningsaanbod (aanbesteding, subsidiering) • Vaststellen Verordening (wanneer de Wet is vastgesteld) • Inrichten uitvoeringsorganisatie gemeenten • Communicatie richting burgers en andere stakeholders We hebben daarnaast ook een aantal maatschappelijke resultaten geformuleerd die we met ons beleid nastreven: • Iedereen doet mee en/of is actief in de gemeenschap • Meer kwetsbare burgers met meervoudige problematiek zijn opgenomen in de samenleving en krijgen ondersteuning • Meer mensen zijn voldoende geïnformeerd over het sociale domein (werk, welzijn, zorg en gezondheid) • Inwoners met beperkingen worden in toenemende mate ondersteund met vrijwillige en informele hulp • Inwoners maken minder gebruik van de gezondheidszorg • Inwoners blijven langer zelfstandig wonen en bewegen actief • De kracht van burgers is toegenomen. De hierboven genoemde maatschappelijke resultaten gekoppeld aan tijd en indicatoren zullen we nog verder gaan uitwerken voor de drie decentralisaties. Dit komt terug in de jaarplannen.
9
Hoofdstuk 4
Hoe willen we het organiseren?
In het vorige hoofdstuk hebben we onze beleidsuitgangspunten beschreven; eigen kracht, één huishouden, één plan, één regisseur en wijk- en dorpsgericht. Al deze uitgangspunten komen terug in (de werkwijze van) het basisteam. Dit basisteam wordt onderstaand dan ook uitvoerig besproken. Ook beschrijven we nog een aantal andere belangrijke instrumenten om onze doelstelling van de decentralisaties te kunnen behalen. 4.1 Behoefte centraal Wij stellen de behoefte van onze inwoners centraal. Dat is een voorwaarde voor het versterken van de eigen kracht, de eigen regie, de zelfredzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid van inwoners. Het gaat om twee typen behoeften: zelfredzaamheid en participatie. Dit betekent dat niet de voorziening, maar de behoefte van inwoners centraal staat. Voor de kwetsbare inwoner is het resultaat dat hij of zij weer zelfredzaam is en kan participeren passend bij de wens en de mogelijkheden. Omdat dit maatwerk is betekent dit dat de oplossingen per inwoner kunnen verschillen, ook al lijken de gevallen ogenschijnlijk veel op elkaar. Het kan ook betekenen dat de ondersteuning die een inwoner gewend is vanuit de AWBZ anders wordt. Bijvoorbeeld doordat de inwoner en de medewerker van het basisteam afspreken dat het eigen netwerk meer gaat doen, of dat de inwoner minder vaak naar de dagopvang gaat maar vaker naar activiteiten in de buurt. Aan de andere kant kan het ook betekenen dat een inwoner juist meer begeleiding nodig heeft dan hij of zij nu ontvangt. In de Wmo werken we gekanteld en met keukentafelgesprekken 8. De nieuwe verantwoordelijkheden worden ingepast in de Wmo waarin de kanteling een prominente plek krijgt. Logischerwijs zullen de nieuwe doelgroepen ook op deze manier worden geholpen. 4.2 Toegang naar passende ondersteuning via basisteams. De meeste mensen (ca. 80%) redden zich goed en doen waar nodig een beroep op familie en vrienden – het eigen sociale netwerk. Als dat niet tot een oplossing leidt, of als mensen geen netwerk hebben, kunnen ze terecht bij een basisteam in de buurt. Bij dat basisteam beleggen we de toegang tot de Wmo. De inrichting van deze basisteams is op hoofdlijnen voor de drie gemeenten hetzelfde, maar kan lokaal verschillen afhankelijk van de kenmerken van de wijk, het dorp of de gemeente. De teams zijn de plek voor inwoners waar zij hun vragen kunnen stellen, waar ze advies kunnen vragen en waar ze terecht kunnen voor (toeleiding naar) ondersteuning. 1. 2. 3. 4. 4. 5. 6. 7.
De basisteams zijn er voor alle inwoners ongeacht leeftijd en de aard en omvang van de afstand tot participatie; De medewerkers van de basisteams zijn goed toegerust (geschoold en geoefend) voor hun taak. Zijn werken volgens de kantelingprincipes en welzijn nieuwe stijl; Aansluiting op Werk & Inkomen en Jeugd wordt op lokaal niveau bij de teams georganiseerd. De basisteams werken buurt- of dorpsgericht, integraal (verschillende levensdomeinen), resultaatgericht en op basis van het principe: één huishouden, één plan, één regisseur. We streven naar zo min mogelijk administratieve regeldruk; We organiseren op regionaal of provinciaal niveau expertise, via de inkoop van experts/hulplijnen voor de medewerkers van de lokale toegangspoorten. Deze experts zijn op afroep beschikbaar; Preventie heeft onze focus en collectieve oplossingen gaan voor individuele oplossingen; De lokale basisteams zijn bedoeld voor toeleiding naar alle vormen van ondersteuning en zorg en voor de terugleiding van zware naar lichte ondersteuning;
8
Het keukentafelgesprek is er op gericht dat de consulent en de inwoner het volgende bespreken en vastleggen: welke problemen de inwoner ervaart bij het zelfstandig wonen of participeren, wat de inwoner graag wil bereiken, wat de inwoner zelf of samen met het eigen netwerk kan doen om het probleem op te lossen, of er vrijwilligers zijn die kunnen helpen, welke algemene voorzieningen een bijdrage kunnen leveren en wat voor de inwoner aanvullend nog nodig is aan een eigen voorziening
10
De teams bestaan uit generalisten met een specifieke achtergrond. Expertise op het gebied van complexe problematiek of diagnostiek wordt niet vergeten. Deze expertise organiseren we regionaal en provinciaal. Op afroep kan een deskundige worden ingevlogen. Besluit 3: We beleggen de toegang tot de Wmo bij de basisteams, het keukentafelgesprek is het vertrekpunt. De werkwijze voor de basisteams wordt lokaal ingevuld en al werkende weg ontwikkeld. We willen op hoofdlijnen eenzelfde insteek kiezen. Daarom is de ontwikkeling van basisteams als project opgenomen in het programma van de 3D’s. We gaan de (door)ontwikkeling van de basisteams integraal oppakken en verder uitwerken. Onderwerpen die nog uitgewerkt gaan worden zijn onder andere welke ondersteuning het team zelf kan bieden, hoe het team ingevuld gaat worden met betrekking tot personeel en deskundigheid, beslissingsbevoegdheden en mandaat welke organisatievorm we kiezen en op welke manier de teams gefinancierd gaan worden. Besluit 4: De inrichting van het basisteam is in hoofdlijnen hetzelfde maar kan lokaal verschillen afhankelijk van de kenmerken van de wijk, het dorp of de gemeente.
Voorbeeld werkwijze: Het keukentafelgesprek kan leiden tot een aanvraag voor een voorziening. Het basisteam blijft regisseur. Het kan wel zijn dat het basisteam in overleg met de inwoner en de basisteam kan expertise van buiten inschakelen om een beslissing te kunnen nemen en krijgt daar middelen voor beschikbaar. Na afloop van het keukentafelgesprek stelt het basisteam een afsprakenbrief op, waarin staat wat de ondersteuningsbehoefte van de inwoner is, welk arrangement daarvoor samen met de inwoner is ontwikkeld en tot welk resultaat de hulp op welke termijn moet leiden. Dit arrangement is erop gericht de eigen kracht van de inwoner te versterken, preventief te werk te gaan (ook collectief en algemeen toegankelijke oplossingen) en wordt zoveel als mogelijk in de eigen buurt of dorp gezocht. De ondersteuning is erop gericht een resultaat te behalen (zelfredzaamheid of participatie). De inwoner en de medewerker van het basisteam verbinden zich aan dit resultaat. Indien mogelijk wordt (tussentijds) gemeten of en hoe de ondersteuning bijdraagt aan dit resultaat. Ondersteuning vanuit de tweede lijn blijft noodzakelijk in sommige gevallen. Sommige ondersteuningsbehoeften vergen nu eenmaal een specialistische inzet. Met tweedelijns professionals en organisaties worden arrangementen afgesproken die aansluiten op de behoeften. Ook voor inwoners met complexe problematiek of ondersteuningsvraag onderzoeken we wat de behoefte is en hoe we zo laagdrempelig mogelijk kunnen aansluiten op de vraag en eigen mogelijkheden. Deze doorlopende lijn zorgt ervoor dat mensen niet tussen wal en schip terecht komen. Regionaal en provinciaal worden hier afspraken over gemaakt met betrokkenen en zorgaanbieders. Besluit 5: Op basis van gesprekken met inwoners komen we tot arrangementen voor ondersteuning. Uitgaande van de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid, mogelijkheden van het eigen netwerk en de sociale omgeving, ondersteuning met inzet van collectieve voorzieningen en tenslotte de inzet van een individuele voorziening. Een individuele voorziening komt pas aan de orde als al het andere ontoereikend is.
11
4.2 Civil Society Het basisteam heeft haar wortels in de buurt of het dorp. Deze context is bepalend voor de werkwijze, maar ook de mogelijkheden voor ondersteuning. We zullen zoveel als mogelijk laagdrempelige ondersteuning bieden die past bij de inwoner en de mogelijkheden. Sociaal kapitaal is in de decentralisaties een belangrijk onderwerp. We vragen en leunen meer op ‘noaberschap’. Je kunt niet alleen maar vragen, op enig moment is de rek eruit. Daarom gaan we actief inzetten op welzijnsactiviteiten (preventie): versterken burgerkracht, stimuleren van vrijwilligerswerk, ondersteuning van mantelzorgers, ouderenadvies, maatschappelijk werk en dergelijke. Besluit 6: We vinden preventie belangrijk en zetten daarom in op welzijn. Wat in welke wijk of gemeente nodig en mogelijk is organiseren we lokaal (wijk- en buurtgericht). 4.3 Algemeen toegankelijk en collectief Uitgangspunt is altijd dat de inwoner passende ondersteuning krijgt. In sommige gevallen is dat een individuele voorziening. In andere gevallen kan een inwoner gebruik maken van een algemeen toegankelijke voorziening. Een individuele voorziening is pas aan de orde als andere oplossingen ontoereikend blijken. In het huidige systeem wordt begeleiding vaak individueel aangeboden. We zullen de mogelijkheden voor het anders inzetten van begeleiding onderzoeken. Welke (onderdelen van) begeleiding kunnen we algemeen toegankelijk/collectief inzetten? Bijvoorbeeld door aansluiting te zoeken in de wijk of in het dorp. Of door de schotten tussen doelgroepen los te laten. Dus door de verbinding te zoeken met de andere decentralisaties (participatie; beschut werken/arbeidsmatige dagbesteding). Dit is een proces die we zorgvuldig willen oppakken. doelgroepen los te laten. Dit is een proces dat we zorgvuldig willen oppakken. 4.4 Keuzevrijheid en Persoonsgebonden budget Als een inwoner een keukentafelgesprek heeft gehad waarvan de uitkomst is dat hij of zij in aanmerking komt voor een eigen voorziening volgt de vraag op welke manier deze voorziening wordt verstrekt. De inwoner kan voor de ondersteuning terecht bij een door de gemeenten gecontracteerde aanbieder (in natura). Of de inwoner kiest voor een Persoonsgebonden budget (Pgb). Dat is een geldbedrag dat inwoners krijgen om binnen bepaalde regels ondersteuning zelf in te kopen en te organiseren. Hiermee heeft de inwoner zelf regie en keuzevrijheid. In de concept Wmo 2015 staat dat het Pgb behouden blijft, maar op een andere manier wordt georganiseerd. Door een ‘trekkingsrecht’ in te voeren. Dit houdt in dat de inwoner het budget niet zelf op de rekening gestort krijgt. Daarnaast kan een inwoner kiezen voor een Pgb als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Te denken valt aan: • Alleen als zorg in natura niet tot het gewenste resultaat leidt of als er onvoldoende geschikt aanbod is. • Voor langdurige ondersteuning- en zorgvragen • Specifieke voorwaarden aan de budgethouder (in staat om regie te voeren) • Als de ‘ingekochte’ hulpverlener voldoet aan kwaliteitseisen • Wel of niet voor mantelzorg We gaan dit onderwerp in 2014 verder uitwerken en besluitvorming komt terug in de Verordening. Besluit 7: Het onderwerp Pgb verder uitwerken op basis van de genoemde uitgangspunten en de wettelijke mogelijkheden.
12
4.5 Eigen bijdrage inwoners Binnen de huidige Wmo betalen onze inwoners een eigen bijdrage voor een individuele voorziening. Deze eigen bijdrage is inkomensafhankelijk. Voor zover een inwoner ook gebruik maakt van andere voorzieningen (waaronder een AWBZ voorziening) geldt een maximum bedrag per 4 weken. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) heft deze bijdragen en controleert op het maximum. Hiermee worden stapelingsproblemen voorkomen. We kiezen er voor om voor deze individuele voorzieningen ook een eigen bijdrage beleid te voeren (binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders). Eigen kracht en eigen mogelijkheden als beleidsuitgangspunt vertalen we hier als eigen financiële verantwoordelijkheid. Besluit 8: We kiezen er voor om voor alle individuele Wmo voorzieningen een eigen bijdrage beleid te voeren (binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders). Het is daarnaast ook mogelijk om voor collectieve voorzieningen een eigen bijdrage te vragen. Dit is op dit moment nog ongebruikelijk. Een eigen bijdrage heffen is ook hier een optie. Hierdoor kunnen sommige inwoners echter financieel onevenredig hard worden geraakt. Dit willen we voorkomen. We gaan nader uitzoeken op welke manier we dit kunnen en willen inpassen in ons beleid (inkomensafhankelijk, bijzondere bijstand, etc.). 4.6 Wat doen we lokaal, wat regionaal en wat bovenregionaal/provinciaal? We willen de ondersteuning dichterbij de inwoner organiseren. De gemeentelijke schaal met al haar eigen kenmerken is dan ook ons uitgangspunt. Dit sluit aan bij bijvoorbeeld de rol die wij toekennen aan het basisteam, waarbij aangegeven is dat de toegang ligt bij het basisteam. Het regionale pakket aan ondersteuning en zorg is niet groter dan strikt noodzakelijk en wordt in samenhang met en aanvullend op de lokale ondersteuning en zorg georganiseerd. Een aantal vormen van ondersteuning is te specialistisch om op lokaal of regionaal gebiedsniveau te organiseren. Er zijn dan schaalvoordelen te behalen als we dat provinciaal oppakken. De precieze afbakening tussen provinciaal en regionaal/lokaal zijn we aan het uitwerken 9. De vervolgvraag is wat dat betekent voor het (flexibele) eerstelijns segment. In dit proces trekken we ook op met het ‘traject jeugd’. We willen provinciaal samenwerken in het proces en de uitvoering (contractafspraken en inzet van ondersteuning) regionaal/lokaal beleggen. We trekken daarnaast provinciaal op bij het onderwerp vervoer, kwaliteit en toezicht en samenwerking met zorgverzekeraars.
9
Het functioneel model AWBZ-Wmo in bijlage 4 gaat hier nader op in.
13
Hoofdstuk 5
Met wie gaan we het uitvoeren?
De gemeente kan een verandering in de samenleving niet alleen realiseren. Inwoners, ondernemers, organisaties en aanbieders hebben daar allemaal hun eigen rol in. Bewustwording is in dit proces een eerste vereiste. Want als je niet weet waar iemand met een beperking tegenaan loopt, kun je onbedoeld drempels opwerpen. De veranderende samenleving vraagt om een mentaliteitsverandering. Niet alleen bij de bewoners maar ook bij de gemeentelijke overheid. 5.1 Preventie en signalering Voorkomen is beter dan genezen. Met meer ruimte voor eigen initiatief en grotere betrokkenheid van het eigen netwerk creëren we meer veerkracht en voorkomen we problemen die mensen niet zelf op kunnen lossen. Door preventie willen we voorkomen dat mensen in onder andere de individuele voorzieningen, bemoeizorg of verslavingszorg terecht komen. Hiervoor is tijdige signalering nodig. De medewerkers van het basisteam zijn de ogen en oren in de buurt of het dorp. Zij vangen signalen op en kunnen zodoende vroeg ingrijpen. Ook inwoners en andere professionals (zoals huisartsen) kunnen hun zorgen over (andere) inwoners melden. De melding wordt besproken in het basisteam en op basis daarvan wordt beoordeeld welke actie nodig is. Preventie houdt daarnaast ook in: stimuleren van vrijwilligerswerk, mantelzorgondersteuning, noaberschap, en dergelijke. Zie hiervoor paragraaf 4.3. 5.2 Ondersteuning in en buiten het huishouden Bij het ondersteunen van een inwoner is het basisteam het eerste aanspreekpunt. Het team houdt zich bezig met alle bewoners in een straat, buurt, wijk of dorp. De professionals in dat basisteam zijn doorpakkers die handelen naar bevind van zaken, stemmen onderling de hulp af vanuit het gehanteerde principe één huishouden, één plan, één regisseur. Hiervoor werken ze samen met verschillende partijen, bijvoorbeeld aanbieders van zorg, huisartsen, welzijnsinstellingen en dergelijke. Uitgangspunt voor alle samenwerkende partijen is dat de ondersteuning aansluit op de inwoner en zijn of haar netwerk en gericht is op het resultaat. 5.3
Samenwerking in het geval van veiligheidsrisico’s, geweld, mishandeling, misbruik of een acute crisis In principe is het basisteam het eerste aanspreekpunt voor een inwoner of gezin,die problemen heeft. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, zeker wanneer het gaat om acute problematiek, als de veiligheid van een inwoner in het geding is. Bijvoorbeeld in het geval van huiselijk geweld, kindermishandeling of ouderenmishandeling. Het Advies Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) is de aangewezen schakel voor meldingen van geweld of vermoedens hiervan en advies. Het AMHK wordt bovenregionaal georganiseerd, maar behoudt aansluiting met het lokale veld (de basisteams). 5.4 Overgangssituatie Hoogstwaarschijnlijk worden gemeenten in de Wmo 2015 verplicht een overgangsjaar te organiseren voor hun inwoners die nu AWBZ begeleiding ontvangen. Er komt een overgangsregeling voor huidige AWBZ klanten met een doorlopende indicatie. We zijn van plan om voor dat overgangsjaar samen met de gemeente Groningen en de overige gemeenten ondersteuning in te kopen voor dat jaar met de huidige aanbieders. In overleg zal worden bekeken hoe dit kan worden gerealiseerd met dezelfde kwaliteit en rekening houdend met de korting die wij krijgen op het budget. Daarnaast wordt ook gekeken op welke manier de werkwijze die wij voor ogen hebben al in dat overgangsjaar kan worden gerealiseerd. Besluit 9: We gaan een overgangsregeling organiseren voor huidige AWBZ klanten. In deze regeling worden met aanbieders afspraken gemaakt over kwaliteit, tarief en transformatie (in samenspraak met de cliënt).
14
Hoofdstuk 6
Kwaliteit en Toezicht
Een belangrijke reden van de transitie van de zorg is het verbeteren van de kwaliteit ervan. Gemeenten zijn vanaf 2015 verantwoordelijk voor het garanderen van kwalitatief goede ondersteuning aan haar inwoners. Hiervoor is het van belang dat we goed inzicht hebben in waar we op willen sturen – onze kwaliteitseisen en prestatie-indicatoren – en hoe we vervolgens willen toezien op het naleven van deze eisen. 6.1 Welke kwaliteitscriteria hanteren we? Niet iedere zorgaanbieder mag door de gemeenten bekostigde zorg leveren. Contractering vindt pas plaats als een zorgaanbieder voldoet aan alle toelatingscriteria. Deze toelatingscriteria omvatten vanzelfsprekend de landelijk vastgestelde kwaliteitseisen en door de HSSM gemeenten vast te stellen gemeentelijke eisen. Er zijn landelijke kwaliteitseisen waaraan aanbieders moeten voldoen. Gemeenten kunnen daarnaast zelf nog kwaliteitseisen formuleren. We gaan dit in provinciaal verband verder uitwerken. De kwaliteitseisen zullen in het bestek worden opgenomen. Hierin werken we gezamenlijk met het Jeugdtraject. Hiermee bereiken we de integraliteit en zorgen we er gelijktijdig voor dat we aanbieders niet teveel belasten. Belangrijk is dat we de criteria in samenspraak met onze aanbieders én inwoners opstellen. Dat we eisen stellen die gericht zijn op resultaten en niet op input. En dat we het zo eenvoudig mogelijk houden. 6.2 Hoe bewaken we de kwaliteit? We worden als gemeenten ook verantwoordelijk voor toezicht op en bewaking van kwaliteit van ondersteuning. Ook dit wordt provinciaal (Jeugd en AWBZ) verder uitgewerkt. 6.3 Hoe gaan we om met incidenten en calamiteiten? In geval van incidenten of calamiteiten sluiten we aan bij bestaande of nog te ontwikkelen protocollen. Denk hierbij aan het AMHK (paragraaf 5.3).
15
Hoofdstuk 7 Hoe gaan we de financiële middelen inzetten? In dit hoofdstuk zullen we ons kader schetsen op het gebied van budget, verdeling van budget, risico’s, contractering en bekostiging. We verwachten begin 2014 op zijn vroegst meer informatie vanuit het Rijk over de over te hevelen budgetten. 7.1 Welk budget is er beschikbaar? 7.1.1 Deelfonds sociaal domein Het Rijk zal de overheveling van het budget aan gemeenten via het Gemeentefonds laten verlopen. Dit zal zij doen via de vormgeving van een ‘deelfonds sociaal domein’. Dit houdt in dat alle middelen voor de 3 decentralisaties (Participatiebudget exclusief het inkomensdeel, Wmo en Jeugdzorg) ontschot en geoormerkt in één fonds worden gestort. In de praktijk betekent dit dat als er bijvoorbeeld een tekort ontstaat op de jeugdzorg je minder mag uitgeven aan participatie of Wmo. Aan de andere kant mag je een overschot op dit fonds niet aan iets anders besteden dan het beoogd doel. We zullen jaarlijks moeten rapporteren via de jaarrekening gegevens (IV-3 rapportage). Vraagstuk is nog of de budgetten voor de huidige Wmo, DU CJG en uitvoeringskosten WWB daaraan worden toegevoegd. 7.1.2 Over te hevelen budgetten We maken onderscheid tussen invoeringsbudget, uitvoeringsbudget en het macrobudget. Het invoeringsbudget kan worden aangewend voor de voorbereiding op de decentralisaties. Voor de uitvoering van de begeleiding in het kader van de Wmo wordt ook budget overgeheveld. Dit budget is gebaseerd op de vrijval van de kosten voor de uitvoering van nu zorgkantoren en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Dit budget komt beschikbaar in 2015 en kan worden gebruikt voor de financiering van uitvoerende medewerkers in basisteams, maar ook voor administratieve zaken. Tot slot het macrobudget. Hiermee wordt bedoeld het daadwerkelijke budget dat ingezet wordt voor ondersteuning/begeleiding van onze inwoners. We weten op het moment van schrijven nog onvoldoende over de hoogte van het macrobudget in 2015. 7.2 Hoe gaan we het budget verdelen? We hebben de ondersteuning verdeeld in drie niveaus: de basis, gemeentelijke basiszorg en flexibel aanbod en de intensieve ondersteuning en zorg (zie hoofdstuk 4). We willen de inzet en dus ook het besteed budget in de laatste categorie terugdringen. Dit is geen makkelijke opgave. Sommige inwoners hebben langdurig intensieve ondersteuning nodig. En dit kost nu eenmaal veel geld. Als we inzetten op het versterken van de basis en preventie (investering in basisteams en basiszorg) dan kunnen we deze kosten in de tweedelijn terugdringen. In hoofdstuk 5 gaven we al aan dat we samen met andere gemeenten in de provincie Groningen gaan werken aan een ‘transitiearrangement’. We gaan met aanbieders afspraken maken hoe we deze overgang gezamenlijk kunnen organiseren binnen de financiële en inhoudelijke kaders. Het macrobudget besteden we hiermee voor een groot aan het continueren van indicaties/ondersteuning voor de huidige klanten in 2015. Aangezien er nog geen duidelijkheid is over het budget en we de inhoud nog aan het uitwerken zijn is het onmogelijk hier concreet over te zijn. In het jaarplan AWBZ zullen we naar verwachting concreter kunnen worden over welke middelen er beschikbaar zijn en hoe we dit willen gaan verdelen. Onderdeel hiervan is ook de vraag of en hoeveel budget we willen reserveren voor calamiteiten of innovatie. Uitgangspunt is dat de beschikbare budgetten leidend zijn. Besluit 10: We willen structureel uitkomen met de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten voor de decentralisaties.
16
7.3 Contractering en bekostiging 7.3.1. Contractering De Groninger gemeenten willen op een aantal onderwerpen met elkaar samenwerken. Eén van deze onderwerpen is de contractering van ondersteuning in de provincie Groningen. Het gaat hier om de contractering van het benodigde provinciaal aanbod van tweedelijns dienstverlening op het gebied van verstandelijke beperking, psychiatrie (onder andere verslaving), psychogeriatrie, lichamelijke beperking en zintuiglijke beperking (doof / blind). We zullen kiezen voor contractmodellen die: a. de samenwerking tussen instellingen bevorderen: De contractering en financiering in de AWBZ is nu veelal gebaseerd op concurrentie via marktwerking. Indicatoren voor samenwerking worden in de contracten opgenomen. b. de eigen kracht en verantwoordelijkheid stimuleren: Belangrijk in de contractering is de mate waarin de inwoner zeggenschap heeft over de noodzakelijke dienstverlening en in welke mate deze dienstverlening tegemoet komt in het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. c. Samenwerking gemeenten door de bureaucratie tegen te gaan: De provinciale samenwerking brengt een (noodzakelijke) verlaging van de kosten voor administratie voor instellingen en gemeente(n) en komt tegemoet aan de wens van de instellingen om de bureaucratie zo veel mogelijk te beperken. d. Ruimte bieden om samen met instellingen te ontwikkelen: Met instellingen, die onze visie onderschrijven en een partner van de gemeenten willen zijn, ontwikkelen en versterken we de 0e en 1e lijn in onze gemeenten. Maatoplossingen zijn dicht bij huis beschikbaar en worden integraal aangeboden. Een eerste denkrichting voor de manier waarop we deze tweedelijns dienstverlening willen gaan contracteren is ‘Bestuurlijk Aanbesteden’. We gaan gezamenlijk een bestek opstellen met heldere financiële en inhoudelijke criteria die tegemoet komen aan de gewenste verandering die gemeenten willen en moeten realiseren. Groot voordeel is dat we met veel grote of kleine aanbieders (die aan de criteria voldoen) afspraken kunnen maken in de vorm van raamcontracten. Dit vergroot de keuzemogelijkheid voor onze inwoners. De contractering gaan we nader uitwerken. Een vraagstuk is nog wat de precieze afbakening gaat zijn tussen de tweedelijns- en de eerstelijnsondersteuning (regionaal/lokaal). Zie hiervoor ook bijlage 2 voor een eerste aanzet in de vorm van een functioneel model. Daarbij gaan we ook uitwerken op welke manier de HSSM gemeenten de regionale/lokale ondersteuning willen contracteren. Subsidiering is een mogelijke vorm voor het regionaal/lokale deel. 7.3.2 Bekostiging Modellen voor bekostiging kunnen gericht zijn op betaling per enkele verrichting of een enkel uurtarief, het verstrekken van budgetten, productiebekostiging en productdefinitie als basis voor de afrekening of populatiefinanciering. In het huidige systeem wordt vaak gewerkt met uurtarieven en betaling per verrichting. Dit is een vrij eenvoudig systeem, maar zet niet aan tot het verminderen van de inzet of transformatie. We gaan het komende jaar op zoek naar het meest passende model voor bekostiging. Een model waarbij uitvoerende organisaties een stimulans hebben om zich te focussen op het gewenste resultaat in tegenstelling tot het draaien van omzet. Provinciaal worden voorstellen uitgewerkt op het gebied van bekostiging en sturing. De eerste denkrichting is een ontwikkeltraject naar populatiebekostiging. Daarnaast wordt uitgewerkt op welke manier gemeenten de aanbieders kunnen sturen op het leveren van resultaat (resultaatbekostiging). Het komende jaar zal hier meer duidelijk over worden. Dit komt dan ook terug in het jaarplan.
17
Hoofdstuk 8
Monitoring en verantwoording
8.1 Verantwoording over de uitvoering en resultaten van het beleid We hebben in hoofdstuk 3 een aantal doelstellingen geformuleerd die we met dit beleidsplan willen behalen. We willen adequate ondersteuning bieden aan onze inwoners per 1 januari 2015. We gaan nog een set van indicatoren ontwikkelen op basis waarvan we de decentralisaties willen monitoren. Dit doen we gezamenlijk voor de drie decentralisaties. Gemeenten zijn verplicht jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek (KTO) uit te (laten) voeren. Dit is vastgelegd in de Wmo. We stellen voor om in 2015 als een soort van nulmeting een KTO uit te zetten. Hiermee krijgen we goed zicht op de huidige tevredenheid van onze inwoners. Dit zijn dan inwoners die vallen onder het transitiearrangement (is op hoofdlijnen het oude regime). Vervolgens kunnen we dit onderzoek herhalen wanneer we de inwoners zelf hebben kunnen spreken en met hen nieuwe arrangementen hebben afgesproken. Zodoende hebben we zicht op het effect van ons beleid op de tevredenheid van onze klanten. Daarnaast is het CMO Groningen (Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling) een niet statisch bestand aan het ontwikkelen waarmee we op detailniveau in onze eigen gemeenten data kunnen ophalen en analyseren. In de conceptwet Wmo 2015 wordt uitgegaan van een (nog te ontwikkelen) gegevensstandaard voor de integrale aanpak één gezin, één plan,,één regisseur. Achterliggende gedachte is vereenvoudiging van de wijze van gegevensverzameling. Eenzelfde lijn lijkt in de conceptwet ook te worden ingezet voor de verantwoording. Voor de verantwoording sluiten de gemeenten aan bij voorgenoemde te ontwikkelen gegevensstandaarden. De gemeenten willen – op termijn - komen tot verantwoording op effecten en resultaten. Waar de wet de mogelijkheid geeft om lokale eisen te stellen in aanvulling op landelijke wet- en regelgeving, wordt dit regionaal op uniforme wijze gedaan. 8.2 Hoe informeert de gemeente burgers over welke resultaten geboekt worden? De jaarlijkse horizontale tevredenheidsonderzoeken geven een beeld over hoe de gebruikers de ondersteuning/begeleiding ervaren. Deze worden gepubliceerd in de regionale kranten en is te vinden op de website. In het burgerjaarverslag (indien aanwezig) wordt verslag gedaan van het (voorgenomen) beleid in het sociale domein en de resultaten daarvan. Deze wordt huis aan huis en digitaal verspreid. De Wmo(/WWB) raad is het wettelijk adviesorgaan die gevraagd en ongevraagd het beleid van onze gemeenten toetst vanuit het perspectief van de burgers. Daarnaast zijn er diverse commissies/belangenbehartigers die zich op onderdelen van het gemeentelijk beleid laten informeren en die ook geraadpleegd worden. Dit zijn belangrijke kanalen voor informatie en toetsing voor onze gemeenten. 8.3 Hoe wordt de gemeenteraad geïnformeerd? In de reguliere Planning & Controlcyclus zullen de afzonderlijke gemeenteraden worden geïnformeerd over de ontwikkelingen en behaalde resultaten. Daarnaast is er natuurlijk ook de mogelijkheid om – indien nodig en gewenst – op andere momenten te rapporteren over de voortgang en resultaten. 8.4 Verantwoording Rijk Gemeenten zijn verplicht op grond van artikel 9 van de Wmo jaarlijks een vragenlijst in te vullen dat ingaat op de ontwikkelingen en (financiële) resultaten. Het ministerie van VWS houdt hiermee scherp in de gaten op welke manier gemeente invulling geven aan hun wettelijke verantwoordelijkheden in de Wmo.
18
BIJLAGE 1
UITVOERING
We hebben in dit beleidskader – op basis van de beschikbare informatie – op hoofdlijnen een aantal uitwerkingen gedaan van keuzes die voorliggen. Er staat ons dus nog veel te doen. Een aantal onderwerpen pakken we op in provinciaal verband. Het meeste organiseren we regionaal en lokaal. We hebben daarnaast ook aangegeven dat we ons in eerste instantie richten op de transitie: er voor zorgen dat onze organisatie goed is ingericht om de nieuwe taken te kunnen uitvoeren. En bovenal dat onze burgers die ondersteuning nodig hebben met ingang van 2015 goed geholpen zijn. Hiervoor zullen we in 2014 een aantal stappen gaan zetten: • (verder) ontwikkelen van basisteams (toegang tot de Wmo), inclusief werkprocessen en procedures. • Opstellen en vaststellen van de Verordening Wmo 2015 (wanneer de Wet is vastgesteld) • Inrichten uitvoeringsorganisatie (P&O, ICT, financiën, administratieve zaken, communicatie) • Contractering van ondersteuning (regionaal en provinciaal) • Uitwerken transitiearrangement (provinciaal) • Uitwerken thema Kwaliteit en Toezicht (provinciaal) • Uitwerken thema vervoer (provinciaal) Daarnaast gaan we – in wisselend tempo – starten met een aantal uitwerkingen, die in dit beleidskader zijn voorgesteld. • Onderzoek naar de overlap van AWBZ, Jeugd en Wmo-voorzieningen door Onderzoek & Statistiek Groningen op huishoudniveau en buurtniveau. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de gegevens van zorgkantoor Menzis (daadwerkelijk gebruik voorzieningen). • Uitwerken doelen, resultaten en indicatoren en meetinstrumenten • Uitwerken van mogelijkheden om de individuele ondersteuning anders in te zetten (algemeen/collectief). Hierbij de koppeling maken met de andere decentralisaties. • PGB beleid ontwikkelen op basis van wettelijk kader en gemeentelijke beleidsvrijheid. • Eigen bijdragebeleid ontwikkelen voor individuele en collectieve voorzieningen op basis van wettelijk kader en gemeentelijke beleidsvrijheid. Daarnaast vinden we het van groot belang om in dialoog met onze inwoners en partners de keuzes verder te concretiseren. Dit beleidskader is hiervoor de basis. De resultaten van deze dialoog nemen we mee in de verdere uitwerking.
19
BIJLAGE 2
CONCEPT WMO 2015
Het wettelijk kader wordt gevormd door het regeerakkoord van Rutte II, de notitie “Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg” en het concept van de Wmo 2015. De kadernota van AWBZ naar Wmo is vooral op dit voorontwerp gebaseerd. Naar verwachting stuurt het kabinet het wetsvoorstel eind 2013/begin 2014 naar de Tweede Kamer. Na vaststelling in de Eerste Kamer kunnen de gemeenten via een jaarplan/uitvoeringsplan nadere uitvoering geven aan de nieuwe Wmo 2015. De huidige Wmo wordt per 1 januari 2015 aangepast. De grootste veranderingen zijn: • De decentralisatie van de extramurale begeleiding en kortdurend verblijf uit de AWBZ naar de Wmo. • Het vervangen van de negen prestatievelden door drie doelen. • De invoering van de term “maatwerkvoorziening”. • Het vervangen van de huidige compensatieplicht door de ruimer geformuleerde resultaatverplichting. • Een korting op het rijksbudget van 25% op begeleiding en kortdurend verblijf. • Hoewel het niet in het voorontwerp ter sprake komt, heeft de ombuiging op de hulp bij het huishouden (40% bezuinigen) een grote impact op de Wmo 2015. Doelen in plaats van prestatievelden De negen prestatievelden in de huidige Wet worden vervangen door de onderstaande drie doelen: 1. Het bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. 2. Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. 3. Het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg. De opdracht voor de gemeente De gemeente moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en bevordert in dat verband goede toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een handicap en de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, teneinde te bevorderen dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Tenslotte draagt de gemeente ook zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorziening. Beleidsplan De gemeenteraad moet een periodiek plan vaststellen. Dit plan omvat doelen, acties en resultaten op het gebied van sociale samenhang, ondersteuning mantelzorg en vrijwilligers, preventie, aanbod algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen, opvang en beschermd wonen. In dit plan is aandacht voor integrale dienstverlening, samenwerking met zorgverzekeraar, keuzemogelijkheid tussen aanbieders, toegankelijkheid voor voorzieningen, diensten en ruimten. De Verordening Onderdeel van de Verordening moet zijn op basis van welke criteria de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, hoe de hoogte van het budget wordt vastgesteld, kwaliteitseisen voorzieningen en deskundigheid van beroepskrachten, eisen aanbieders met betrekking tot bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering, klachtenregeling, burgerparticipatie, Pgb en eigen bijdrage beleid.
20
Een maatwerkvoorziening is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden afgestemd geheel van maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie. Persoonsgebonden budget In de concept Wmo 2015 is opgenomen dat een cliënt een budget kan krijgen voor de inkoop van zijn maatwerkvoorziening. In de Verordening kan worden bepaald dat voor bepaalde voorzieningen een budget niet mogelijk is en onder welke voorwaarden een budget wordt verstrekt. In de Wet worden eisen gesteld aan het verstrekken van een budget: de cliënt moet de bij het budget behorende taken op verantwoorde wijze uitvoeren, motiveren waarom hij een voorziening niet geleverd wenst te krijgen door een bepaalde aanbieder en de voorzieningen dienen van goede kwaliteit te zijn. In de Wet is tevens opgenomen dat de gemeente het budget niet meer aan de klant verstrekt maar aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die namens het college de betalingen verzorgt aan de ondersteuner. Nu is de ondersteuning door de SVB voor cliënten met een Pgb nog een vrije keuze. Overige bepalingen • Bij een eventuele aanbesteding mag het college niet uitsluitend op grond van de laagste prijs gunnen. • Voor inwoners met een psychosociaal probleem dient op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor (vergelijkbaar met de kindertelefoon) en cliëntondersteuning (zoals MEE nu biedt) beschikbaar te zijn. De MEE gelden worden overgeheveld naar gemeenten. • Onderdeel van de aanvraagprocedure is dat de burger wordt verplicht om eerst een melding te doen voordat een aanvraag ingediend kan worden. • Binnen zes weken na de melding vindt onderzoek plaats en maakt de gemeente een rapport. Vervolgens kan de burger een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doen. Binnen twee weken na indienen van de aanvraag moet de gemeente een beschikking afgeven. Overgangsjaar Inwoners met een AWBZ indicatie kunnen tot uiterlijk 1 januari 2016 hun recht op zorg behouden, onder de oude AWBZ-condities en geleverd door de oude zorgaanbieder. Zelfs als deze niet is gecontracteerd door de gemeente. Als de gemeente een beschikking voor een maatwerkvoorziening (Wmo) verstrekt dan vervalt de AWBZ-indicatie. Voor mensen met een AWBZ-indicatie op beschermd wonen, geldt een overgangsjaar van vijf jaar. Omdat het om kwetsbare mensen gaat die vaak al jaren in een instelling voor beschermd wonen verblijven. Begeleiding en kortdurend verblijf Begeleiding richt zich op het kunnen uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en structureren van het persoonlijk leven en daarover regie voeren (ondersteuning bij zelfredzaamheid). Van belang is dat iedere burger 'mee kan doen' in de samenleving. Eigen verantwoordelijkheid en de eigen kracht van de burger en zijn of haar netwerk staat daarbij voorop. De zorg moet niet te vroeg en te veel uit handen worden genomen. Dit betekent dat ondersteuning van burgers met een beperking vorm moet krijgen vanuit het perspectief van maatschappelijke participatie en minder vanuit het perspectief van zorgverlening. Achter de functie begeleiding gaat een veelvoud aan activiteiten schuil. De activiteiten bij begeleiding bestaan uit het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur, het voeren van regie, of het bieden van toezicht. Individuele begeleiding wordt in de praktijk meestal langdurig en laagfrequent aangeboden en is bedoeld om de situatie van de inwoner stabiel te houden. Soms is er sprake van
21
kortdurende, intensieve individuele begeleiding. Dit is bijvoorbeeld het geval in de beginfase van een begeleidingstraject, bij crisissituaties en 'life events', of als zich een traumatische gebeurtenis heeft voorgedaan. Begeleiding in groepsverband (dagbesteding) dient twee doelen. In de eerste plaats biedt dagbesteding gebruikers structuur in dag en week en biedt het sociale contacten en bezigheden. Voor inwoners onder de 65 is het bovendien de bedoeling dat het hen zoveel mogelijk in een situatie brengt die te vergelijken is met de werkomgeving van niet-beperkte inwoners. Ten tweede is dagbesteding bedoeld ter ontlasting van mantelzorgers. Door zorgvragers delen van de dag buitenshuis op te vangen, is het voor de mantelzorgers vol te houden om de rest van de tijd de vaak zware zorglast te dragen. Kortdurend verblijf betreft het logeren van een persoon met een aandoening, beperking of een handicap in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de zorg voor die persoon noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht. De aanspraak op kortdurend verblijf bestaat slechts als ontlasting van de personen die gebruikelijke zorg of mantelzorg leveren, zoals ouder(s), partner of andere huisgenoten, noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij dreigende overbelasting. Kortdurend verblijf is bedoeld als aanvulling op wonen in de thuissituatie, voor het geval de persoon in kwestie zonder deze vrijwillige zorg en dit toezicht thuis zou zijn aangewezen op intramuraal verblijf. Kortdurend verblijf draagt er dus aan bij dat de persoon met een aandoening, beperking of handicap thuis kan blijven wonen en niet in een instelling hoeft te worden opgenomen.
22
BIJLAGE 2: HOE STAAT HET MET DE DOELGROEPEN IN ONZE GEMEENTEN? Onderstaand een aantal tabellen en grafieken gebaseerd op de gegevens die we van Vektis hebben ontvangen. Dit geeft slechts een indicatie omdat we niet de zuivere data hebben. In januari van 2014 is de verwachting dat we betere en actuelere gegevens ontvangen. Aantal unieke cliënten zorg in natura totaal % HoogezandSappemeer 882 63% Menterwolde 226 16% Slochteren 292 21% totaal 1400 Naar leeftijdsklasse zorg in natura gemeente onbekend 18-49 HoogezandSappemeer 362 Menterwolde 1 79 Slochteren 6 48
50-64
65-74
75-84
85+
totaal
142 39 35
73 27 20
146 31 66
159 49 117
882 226 292
50 - 64
65 - 74
75 - 84
85+
totaal
41 10 18
15 6 3
13 0 2
3 0 2
325 63 91
Aantal unieke cliënten Pgb (2011) totaal % HoogezandSappemeer 325 68% Menterwolde 63 13% Slochteren 91 19% totaal 479 Naar leeftijdsklasse Pgb (2011) 18 - 49 HoogezandSappemeer 6 247 Menterwolde 1 46 Slochteren 9 57
Huidig aantal klanten in de Wmo; oktober/november 2013 Hoogezand-Sappemeer Menterwolde Slochteren Totaal
23
Aantal 2.951 924 713 4.588
kosten extramurale functies ZIN (2012) 3
in miljoen euro's
3 2 2 1 1 0 BG-GRP: Begeleiding in groepsverband
BG-IND: Begeleiding individueel
Hoogezand-Sappemeer
Menterwolde
VBTYD: Verblijf tijdelijk
Slochteren
toegekend bedrag extramurale zorg PGB (2011) 3000
in duizend euro's
2500 2000 1500 1000 500 0
BG-GRP: Begeleiding in groepsverband
BG-IND: Begeleiding individueel
Hoogezand-Sappemeer
VBTYD: Verblijf tijdelijk
Menterwolde
Eindtotaal Som van Toegekend budget
Slochteren
Kosten voor de extramurale functies Zorg in natura in €’S Hoogezandfunctie Sappemeer Menterwolde Slochteren totaal BG-GRP: Begeleiding in groepsverband 2.032.503 758.379 303.005 3.093.887 BG-IND: Begeleiding individueel 2.412.697 726.216 390.213 3.529.126 VBTYD: Verblijf tijdelijk 6.655 6.655 Eindtotaal 4.451.856 1.484.595 693.218 6.629.669 Kosten voor extramurale zorg PGB (2011), toegekend budget in €’s Hoogezan dSappemee Slochtere functie r Menterwolde n totaal BG-GRP: Begeleiding in groepsverband 957.776 293.707 324.114 1.575.598 BG-IND: Begeleiding individueel 1.631.888 331.167 544.421 2.507.476 VBTYD: Verblijf tijdelijk 109.098 35.937 60.588 205.623 totaal toegekend budget 2.698.762 660.811 929.124 4.288.697
24
BIJLAGE 3: FUNCTIONEEL MODEL AWBZ – WMO
1. Het model 1.1. Niveau 1 De basis Om op een goede manier de burger mee te kunnen laten doen in de maatschappij dient er een goede en stevige basis te zijn. Hierbij is het van belang dat er op lokaal niveau voldoende voorzieningen en mogelijkheden zijn om de burger daar waar nodig te ondersteunen. Gedacht moet dan worden aan algemene voorzieningen en ondersteuning op lokaal niveau (bijvoorbeeld door en met vrijwilligers). Pijler 1: de civil society/gemeenschap Rol gemeenten Schaalniveau: primair een lokale verantwoordelijkheid. Bekostigingsafspraken: geen Taken gemeente: gemeenten kunnen investeren in de civil society door: initiatieven van burgers te faciliteren en te ondersteunen; het maken afspraken met lokale voorzieningen over hun bijdrage aan het stimuleren en faciliteren van de civil society; burgers te ondersteunen in hun zelforganisatie, zelfsturing en het nemen van verantwoordelijkheid voor hun eigen leefgebied (buurt, wijk, streek of regio). Pijler 2: sterke (collectieve) basisvoorzieningen Hierbij moet gedacht worden aan niet-geïndiceerde dagopvang of ondersteuning/begeleiding door vrijwilligers. Maar ook de voorzieningen op het gebied van sport, cultureel werk en samenlevingsopbouw zijn van groot belang. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk (niet altijd gratis) en bieden een regulier aanbod. Rol gemeente Schaalniveau: primair een lokale verantwoordelijkheid. Bekostigingsafspraken: geen. Gemeenten maken desgewenst zelf afspraken Taken gemeente: het in stand houden van een bepaald niveau van basisvoorzieningen (zoals hierboven beschreven), afgestemd op de lokale situatie; het stellen van kwaliteitseisen aan competenties van medewerkers van basisvoorzieningen. En, indien gewenst, hier de nodige ondersteuning bieden; zorgen voor de ondersteuning vanuit basisondersteuning aan professionals in de basisvoorzieningen;
25
-
afspraken met de andere basisvoorzieningen (zoals huisartsartsen).
1.2 Niveau 2 Ondersteuning Pijler 3: gemeentelijke basisondersteuning In elke gemeente is voor een groot deel de basisondersteuning beschikbaar (de toegang). Hiermee worden de volgende functies bedoeld: 1. informatie bieden en advies geven; 2. activering; 3. ontmoeting; 4. signalering; 5. vraaganalyse; 6. toeleiding; 7. bieden van ondersteuning en hulp; 8. zorgcoördinatie (casus en procescoördinatie); 9. monitoring. Bovenstaande functies worden nu door of via de loketten voor een groot deel al georganiseerd. Van belang is om te zorgen dat de professionals voldoende kennis hebben om ook de nieuwe doelgroepen en vragen op te kunnen vangen. De invulling van het (keukentafel)gesprek zal hierin van groot belang zijn. Uitgangspunt is altijd dat samen met de burger gekeken wordt naar wat hij/zij zelf kan oplossen, of met hulp van het netwerk, daarna de algemene voorzieningen en pas daarna de gemeentelijke (maatwerk) voorzieningen. Rol gemeenten Schaalniveau: Bekostigingsafspraken: Taken gemeente: -
lokaal of subregionaal (samenwerking van enkele gemeenten) geen of samenwerkende gemeenten onderling het beschikbaar stellen van professionals die voldoen aan De eisen om bovengenoemde functies uit te voeren. zorgen dat de uitvoering van de basisondersteuning zoals beschreven beschikbaar is. regionale afspraken over integrale beoordeling/verwijzing.
Pijler 4: expertpool Een expertpool van professionals die een bijdrage leveren aan het beantwoorden van vragen en het oplossen van de complexe gesignaleerde problemen van de burger en de professionals werkzaam in de basiszorg Het gaat om goede, handelingsgerichte, diagnostiek waarin de basisondersteuning de specialistische kennis mist om complexere problematiek te kunnen diagnosticeren. Met name op het gebied van psychiatrie, verstandelijke beperkingen en ernstige gedragsproblemen moeten zij hiervoor een beroep kunnen doen op professionals die de benodigde (psycho)diagnostiek kunnen leveren. De expertpool is beschikbaar vanuit een lokaal, of een samenwerkingsverband van gemeenten, dan wel regionaal georganiseerd expertpool van specialisten die als ‘flexibele schil’ rondom de basisondersteuning functioneert. De bijdragen van de expertisepool bestaat in principe uit 3 te onderscheiden onderdelen: • meewerken aan het in kaart brengen van (complexe) problematiek en het oplossingsgericht handelen. Dit is van belang bij zowel de start van ondersteuning, maar ook gedurende het ondersteuningstraject; • een bijdrage leveren aan de deskundigheidsbevordering van de professionals werkend vanuit de basisondersteuning (kennisoverdracht);
26
•
advisering over de inzet van specialistische ondersteuningstrajecten en niet vrij toegankelijke ondersteuning. Ze zijn in staat om vraaggericht (onafhankelijk van de eigen organisatie) hierover te adviseren. De gewenste samenstelling van de expertpool en hoe iedere gemeenten beschikking krijgt over de inzet hiervan, is een onderwerp wat verder uitgewerkt zal worden.
Rol gemeenten Schaalniveau: Bekostigingsafspraken: Taken gemeenten: -
-
provinciale organisatie en inkoop (indien nodig) provinciale inkoop (indien nodig) In de samenwerkende gemeenten of regionaal afspraken maken over de schaalgrootte waarvoor het expertpool werkzaam is (regionaal) afspraken maken over de samenstelling van het expertteam
Pijler 5: flexibel aanvullend aanbod Het flexibel aanbod wordt zoveel mogelijk in de sociale context van de burger geboden. Het flexibel aanbod bestaat uit zowel vrij toegankelijke (al dan niet met eigen bijdrage) en niet vrij toegankelijk aanbod. De volgende onderdelen maken deel uit van het flexibel aanbod: Ambulante ondersteuning Een belangrijk deel van de ambulante ondersteuning zal vanaf 2015 vanuit de basisondersteuning en de flexibele schil aangeboden worden. Het volume van ambulante specialistische ondersteuning wordt bepaald door de vormgeving en uitvoering van de hulp vanuit de basisondersteuning van de gemeente. Afhankelijk van de keuzes die er lokaal of in regioverband gemaakt worden zullen bepaalde vormen van ambulante ondersteuning nog door specialistische organisaties geleverd worden: zoals specifieke diagnoses, uitvoeren van onderzoek of langdurige begeleiding (zoals we die in de huidige AWBZ kennen). Functie begeleiding De functie begeleiding in de AWBZ is bedoeld om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, te behouden of te compenseren zodat een verblijf in een instelling zo lang mogelijk wordt uitgesteld of niet nodig is. Begeleiding zal dus ook een stevige plek moeten krijgen. Deze begeleiding kan worden gecoördineerd vanuit de basisondersteuning, vanuit het flexibele aanbod en vanuit afspraken die we maken met gespecialiseerde instellingen. We streven er naar dat de ambulante ondersteuning en begeleiding aangeboden wordt in de dagelijkse leefomgeving. Gespecialiseerde interventies en trainingen Het kan ook gaan om een (collectief) aanbod maar het betreft datgene dat niet standaard vanuit de basisondersteuning geleverd kan worden. Rol gemeenten Schaalniveau: Bekostigingsafspraken: Taken gemeente: -
-
lokaal provinciale inkoop (indien nodig) elke gemeente bepaalt het flexibel aanbod dat zij wil aanbieden (met inachtneming van enige mate van keuzevrijheid voor cliënten die de wet voorschrijft) en afspraken die in regionaal verband worden gemaakt; uit efficiëntie overwegingen kan het handig zijn om dit aanbod gemeenschappelijk met andere samenwerkende gemeente of regionaal te organiseren.
27
1.3. Niveau 3 Intensieve ondersteuning en zorg Dit betreft de ondersteuning die zo specifiek is dat het op grotere schaal ingekocht moet worden. Dit verhoudt zich nauw met de expertpool. Pijler 6: specialistische dagopvang Het gaat hier om voorzieningen ten behoeve van burgers met ernstige, of dreigende ernstige problematiek. Deze burgers kunnen (geheel of gedeeltelijk) niet meer in de eigen omgeving opgevangen worden. Rol gemeenten Schaalniveau: provinciale uitvoering Bekostigingsafspraken: provinciale bekostiging met solidariteitsafspraken (indien nodig) Taken gemeente: afspraken maken over de toegang tot deze vormen van specialistische dagopvang; afspraken maken over de provinciale samenwerking zorg dragen voor samenhang en monitoring met de basisondersteuning. Pijler 7: voorzieningen voor burgers die (tijdelijk) niet (meer) thuis wonen; palliatieve huizen en kortdurend verblijf. Het gaat hier om de vormen van opvang die door een klein aantal mensen bezocht worden en die daardoor gezamenlijk bekostigd moeten worden om te kunnen voort bestaan. In de provincie zijn een aantal palliatieve huizen, deze worden gebruikt door burgers uit meerdere gemeenten. Hetzelfde geldt voor bepaalde vormen van kortdurend verblijf. Rol gemeenten Schaalniveau: provinciale uitvoering Bekostigingsafspraken: provinciale bekostiging met solidariteitsafspraken (indien nodig) Taken gemeente: afspraken maken over de toegang tot de palliatieve huizen en kortdurend verblijf; afspraken maken over de provinciale samenwerking; zorg dragen voor samenhang en monitoring met de basisondersteuning
28