2
1
Inleiding en kader 1.1 Een eerste lokaal sociaal beleidsplan 2006-2007....................................... 7 1.2 Een nieuw bestuur sinds 1 januari 2007 .................................................... 8 1.3 Het lokaal sociaal beleidsplan 2008 – 2013 ............................................... 9 1.4 Linken met andere plannen........................................................................ 9 1.4.1 Beleidsplanning en –uitvoering op elkaar afstemmen ............................. 9 1.4.2 Sociaal beleid integreren in algemeen beleid ......................................... 9 1.5 Afspraken met Vlaanderen......................................................................... 9
2
Een geïntegreerde visie op sociaal beleid in Antwerpen 2.1 Het bestuursakkoord 2007-2012 als uitgangspunt .................................. 11 2.2 Fundamentele waarden en krachtlijnen ................................................... 13 2.3 Visie op sociaal beleid voor Antwerpen.................................................... 14
3
Omgevingsanalyse 3.1 Demografie: diversiteit, vergrijzing en vergroening................................. 17 3.1.1 Algemeen: bevolkingsaantal en –evolutie en gezinssamenstelling ...........17 3.1.2 Leeftijd ...........................................................................................18 3.1.3 Vergrijzing.......................................................................................23 3.1.4 Vergroening .....................................................................................32 3.2 Het socio-economisch profiel van de Antwerpenaar ................................ 36
4
Grondrechten en thema’s 4.1 Middelen .................................................................................................. 39 4.1.1 Omgevingsanalyse............................................................................39 4.1.2 Voor elke Antwerpenaar een menswaardig leven ..................................46 4.1.3 Voor iedereen kansen op ontplooiing en een autonoom leven .................46 Een nieuwe bijstandsnorm .................................................................46 Werken aan gezondheid.....................................................................46 De cirkel van de armoede doorbreken .................................................47 Aandacht voor de mens achter het dossier ...........................................47 4.1.4 Respectvol omgaan met de klant ........................................................47 Meer nadruk leggen op klantvriendelijkheid en kwaliteit.........................47 Klanten een stem geven ....................................................................48 4.1.5 Mensen moeten hun rechten kunnen benutten .....................................49 Goede informatie over en het automatisch toekennen van rechten ..........49 Actief op zoek naar behoeftige Antwerpenaren .....................................49 4.1.6 Maatschappelijk verantwoord omgaan met financiële en .......................... materiële middelen ...........................................................................49 We promoten een gezonde levenwijze .................................................49 We promoten afvalrecyclage en ondersteunen initiatieven die afval helpen voorkomen ......................................................................................49 We stimuleren klanten om duurzaam en rationeel om te gaan met energie en water..........................................................................................49 We organiseren vorming over schuldpreventie......................................50 4.1.7 Samen werken .................................................................................50
3
4.2 Recht ....................................................................................................... 51 4.2.1 Omgevingsanalyse............................................................................51 4.2.2 Iedereen heeft recht op rechtshulp en schuldbemiddeling ......................51 4.2.3 Omgaan met een budget en met schulden ...........................................51 4.2.4 Een antwoord op juridische vragen .....................................................52 4.2.5 Energie besparen..............................................................................52 4.2.6 Samen werken .................................................................................53 4.3 Dienstverlening........................................................................................ 54 4.3.1 Omgevingsanalyse............................................................................54 4.3.2 Kwaliteit als leidmotief ......................................................................59 4.3.3 Een geïntegreerd dienstverleningsnetwerk van stad en OCMW ...............59 4.3.4 Netwerken van sociale infopunten ......................................................59 We bouwen de sociale infopunten verder uit.........................................59 Iedereen vindt de weg naar de juiste informatie en juiste dienst- of hulpverlener ....................................................................................60 Iedereen kiest zelf de toegang tot het sociale dienstverleningsaanbod .....60 Specifieke klantengroepen leiden we systematisch en structureel toe naar onze sociale dienstverlening...............................................................60 Sociale infopunten en hun netwerken functioneren als hefboom..............61 4.3.5 Samen werken .................................................................................61 4.4 Wonen ..................................................................................................... 62 4.4.1 Omgevingsanalyse............................................................................62 4.4.2 Een kwaliteitsvolle woning voor iedereen .............................................68 4.4.3 Betaalbaar wonen.............................................................................68 Het woningaanbod verhogen ..............................................................68 Het woningaanbod betaalbaar maken ..................................................68 Investeren in de woningmarkt ............................................................68 4.4.4 Goed wonen.....................................................................................69 Antwerpen als woonstad promoten......................................................69 De woonomgeving verbeteren ............................................................69 Het woningaanbod verbeteren ............................................................69 Sociale huisvesting opwaarderen ........................................................69 4.4.5 Een evenwichtige sociale mix .............................................................70 Sociale segregatie bestrijden ..............................................................70 Een aangepast toewijzingsbeleid .........................................................70 4.4.6 Toegankelijk wonen in toegankelijke wijken .........................................70 Voor iedereen aangepaste woningen beschikbaar..................................70 Woonwijken met voldoende voorzieningen ...........................................70 4.4.7 Meer woonzekerheid .........................................................................71 Proactief optreden bij dreigende uithuiszetting .....................................71 Situatie van dak- en thuislozen verbeteren ..........................................71 Situatie van woonwagenbewoners verbeteren ......................................71 4.4.8 Samen werken .................................................................................71 4.5 Gezondheid .............................................................................................. 72 4.5.1 Omgevingsanalyse............................................................................72 4.5.2 Iedereen heeft recht op gezondheid ....................................................78 4.5.3 De weg vinden naar een zorgaanbod op maat ......................................78 4.5.4 Gezondheidszorg op maat .................................................................79 4.5.5 Accent op preventief werken ..............................................................80 4.5.6 Financieel toegankelijk ......................................................................80 4.5.7 In een vertrouwde omgeving .............................................................81
4
4.5.8 4.5.9 4.5.10
Een gezond en leefbaar binnen- en buitenmilieu ...................................82 Afstemming tussen alle actoren..........................................................83 Samen werken .................................................................................84
4.6 Zinvolle activiteit ..................................................................................... 87 4.6.1 Omgevingsanalyse............................................................................87 4.6.2 Recht op zinvolle activiteit gekoppeld aan competentieontwikkeling ........89 4.6.3 Iedereen die professioneel activeerbaar is, wordt ook effectief geactiveerd . ......................................................................................................90 De monitoring van het activerings- en doelgroepenbeleid ......................90 Schoolverlaters zijn een prioritaire doelgroep .......................................90 Laagdrempelige instapbanen ..............................................................91 Plein aan plein/huis aan huisaanpak ....................................................91 Jobobstakels ....................................................................................92 Uitgeleerden Nederlands ....................................................................92 Arbeidszorg......................................................................................92 4.6.4 Iedereen op beroepsactieve leeftijd die (nog) niet professioneel activeerbaar is, heeft recht op sociale activering ...................................92 Gedifferentieerde screening................................................................92 Aanbod zorgwerk, vrijwilligerswerk,… ..................................................93 Bekendmaking aanbod ......................................................................93 4.6.5 Ook buiten de arbeidsmarkt heeft elke persoon het recht op zinvolle activiteit ..........................................................................................93 4.6.6 Samen werken .................................................................................93 4.7 Onderwijs ................................................................................................ 94 4.7.1 Omgevingsanalyse............................................................................94 4.7.2 Een algemeen onderwijsbeleid voeren ...............................................101 Informatie over het onderwijsaanbod ................................................101 Een eigentijds en flexibel extra-murosaanbod.....................................102 Versterking van taal en taalgebruik ...................................................102 Kleuteronderwijs stimuleren .............................................................102 Spijbelen terugdringen ....................................................................103 Instroom en slaagkansen verbeteren.................................................103 Bevorderen van kansen in cultuur en sport ........................................103 Netwerken met andere sectoren .......................................................104 Participatie van kansarme ouders en kinderen ....................................104 4.7.3 Samenwerken ................................................................................104 4.8 Vrije tijd................................................................................................. 105 4.8.1 Omgevingsanalyse..........................................................................105 4.8.2 Vrije tijd is een recht.......................................................................109 4.8.3 Cultuurparticipatiedrempels en hoe ze weg te werken .........................109 4.8.4 Van buurtsport in aandachtswijken tot topsport..................................110 4.8.5 Hoe bewoners actief laten deelnemen ...............................................110 4.8.6 De uitwerking ................................................................................111 4.8.7 Samen werken ...............................................................................111 4.9 Jeugd ..................................................................................................... 112 4.9.1 Omgevingsanalyse..........................................................................112 4.9.2 Het stedelijk jeugdbeleid .................................................................117 Interactief beleid voeren ..................................................................117 Informeren en creatief gebruik maken van kanalen .............................117 Ondersteuning leidt tot diversiteit .....................................................117
5
4.9.3
4.9.4
4.9.5
Veilige en toegankelijke ruimten creëren............................................117 Opvoedingsondersteuning................................................................118 Een opvoedingswinkel oprichten .......................................................118 Informatie verspreiden ....................................................................119 Laagdrempelige ondersteuning in kinderdagverblijven .........................119 Kinderopvang.................................................................................119 Verhogen van de opvangcapaciteit ....................................................120 Investeren in nieuwe infrastructuur...................................................120 Instellingen verzelfstandigen ............................................................120 Samenwerken ................................................................................120
4.10 Sociale cohesie .................................................................................... 121 4.10.1 Omgevingsanalyse..........................................................................121 4.10.2 Harmonieus samenleven .................................................................124 4.10.3 Ruimte voor ontmoeting ..................................................................124 4.10.4 Stimuleren van gemeenschapsvorming .............................................125 De regie bij ondersteuning van bewonersgroepen en verenigingen opnemen ....................................................................................................125 Aandacht voor de effecten van grote stadsontwikkelingsprojecten op het wonen en leven in de stad ...............................................................126 Activiteiten ontplooien op pleinen waar het samenleven niet makkelijk verloopt ........................................................................................126 4.10.5 Aandacht voor verschillende levensbeschouwingen .............................126 4.11 Samenwerking ..................................................................................... 128 4.11.1 Synergie tussen Stad en OCMW .......................................................128 4.11.2 Het lokaal bestuur coördineert .........................................................129 4.11.3 Externe partners hebben eigen inbreng .............................................130 Overkoepelende samenwerking ........................................................130 Samenwerking per thema ................................................................131 4.11.4 Bewoners betrekken via stedelijk wijkoverleg.....................................132 4.11.5 Afstemming tussen besluitvormers en adviesgevers............................132
5
Bijlage: Reacties van de externe partners op dit plan 5.1 Het Antwerps Platform voor Generatiearmen (APGA) en de verenigingen ...................................................................................... 133 5.2 ACW-Antwerpen .................................................................................... 138
6
1 Inleiding en kader Op 3 maart 2004 keurde het Vlaams Parlement het decreet over het lokaal sociaal beleid goed. Het decreet bepaalt dat het lokaal bestuur een sociaal beleidsplan moet opmaken. Dat plan moet worden goedgekeurd voor 31 december van het eerste jaar van een nieuwe legislatuur. Het beslaat een periode van zes jaar, met een tussentijdse evaluatie en bijsturing na drie jaar. De tussentijdse evaluatie gebeurt aan de hand van een sociale conjunctuurbarometer. De Vlaamse regering stelt jaarlijks de gegevens ter beschikking van de lokale besturen. Het lokaal bestuur maakt een lokaal sociaal beleidsplan dat onder meer volgende elementen bevat: 1. een omgevingsanalyse (in dit document zie pagina 16); 2. een geïntegreerde visie op het lokaal sociaal beleid (zie pagina 11); 3. de taakverdeling en werkafspraken tussen de gemeente en het OCMW en de coördinerende rol van het openbaar bestuur (zie pagina 129) ; 4. een beschrijving van de manier waarop de bevolking en lokale actoren bij de voorbereiding van het beleidsplan betrokken werden en bij de uitvoering en voortgang zullen betrokken worden (pagina 128); 5. de ontwikkelingen ten opzichte van het vorig sociaal beleidsplan. Dit geven we u mee doorheen het hele document.
1.1 Een eerste lokaal sociaal beleidsplan 2006-2007 In 2005 startten we met de opmaak van het eerste lokaal sociaal beleidsplan. Het ging over de periode 2006-2007 en zette de grote lijnen uit waarop we momenteel kunnen verder bouwen. We stelden een mandaathouder aan die, in overleg met het openbaar bestuur en de externe partners, een startdocument opmaakte dat de basis legde voor het sociaal beleid in de daaropvolgende jaren. Het plan legde inhoudelijke basiskeuzes vast, stippelde een route uit naar meer gecoördineerde sociale beleidsvoering en deed concrete actievoorstellen. Het plan besteedde veel aandacht aan de beleidslijnen ‘samenwerking’ en ‘toegankelijkheid’. Die werkten we uit in elf beleidsvelden. We namen ook twaalf speerpuntacties op die in deze periode van plannen maken, moesten leiden tot concrete realisaties op korte termijn. Verder deden we een voorstel over de concrete vorm die het sociaal huis in onze stad zou innemen en over de samenwerking tussen stad, OCMW, de externe partners en de Vlaamse overheid.
7
1.2 Een nieuw bestuur sinds 1 januari 2007 Het bestuursakkoord 2007-2012 dat de nieuwe bestuursploeg opmaakte, bevat heel wat elementen die richtinggevend zijn voor het sociaal beleid voor de komende jaren. Onder leiding van de strategisch coördinator van de stad werd het bestuursakkoord met alle betrokkenen geoperationaliseerd. Hiervoor werden duidelijke doelstellingen verwoord, projecten en acties die bijdragen aan de realisatie benoemd, verantwoordelijkheden en middelen toegewezen. Om dit alles in goede banen te leiden werden trekkers voor de thema’s aangeduid en werkgroepen opgericht. De werkgroepen die het sociaal beleid uitwerkten, nodigden ook de externe partners uit die vanuit hun deskundigheid een positieve inbreng hadden tijdens de discussies.
Werkgroep Middelen Recht Dienstverlening Wonen Gezondheid Zinvolle activiteit Onderwijs Jeugd Vrije tijd Sociale cohesie & ruimte voor ontmoeting (Ruime) diversiteit Vergrijzing Samenwerking & overleg
Trekker OCMW OCMW stad stad OCMW stad stad stad stad stad stad OCMW OCMW
Op 7 maart 2007 werd het startschot gegeven voor de werkzaamheden van zowel de operationalisering van het bestuursakkoord als de voorbereiding van het nieuwe lokaal sociaal beleidsplan. Dit startmoment richtte zich tot een tweehonderdtal mensen vanuit de stad, het OCMW en de externe partners en zette een constructieve samenwerking in. Van maart tot en met juni 2007 werkten de werkgroepen aan een doelstellingenboom voor de verschillende thema’s, zowel voor de operationalisering van het bestuursakkoord als voor het sociaal beleidsplan. Tijdens een tweedaagse workshop op 24 en 25 juni 2007 discussieerden beleidsvoerders en ambtenaren van de stad en het OCMW over visie, missie en waarden in het kader van sociaal beleid, over verschillende vormen van regievoeren, over samenwerking en overleg met de lokale partners. Het voorliggende plan is vrij ambitieus. Door een betere samenwerking tussen de stad, het OCMW en de externe partners kan het plan de komende jaren nog verder groeien.
8
1.3 Het lokaal sociaal beleidsplan 2008 – 2013 Het tweede lokaal sociaal beleidsplan schetst een kader van waaruit verdere concrete afspraken en acties zullen vastgelegd worden. Het is geen plan dat alles in detail vastlegt voor de komende zes jaar. Voor de stad en het OCMW zijn de (vooral financiële) grenzen vastgelegd. Afspraken met de externe partners moeten nog verder vorm krijgen. Dit plan betekent met andere woorden een start voor verder overleg met de talrijke organisaties die actief zijn op het terrein. Voortdurend bijsturen is dus belangrijk. Het is een integraal onderdeel van de planning die bij dit beleidsplan hoort.
1.4 Linken met andere plannen Het lokaal sociaal beleidsplan moet worden gelinkt aan andere beleidsplannen. De bedoeling is om de planverplichtingen voor bepaalde sectoren te verminderen en zelfs andere plannen in het lokaal sociaal beleidsplan te integreren. Dit is al gebeurd met de beleidsplannen van stad en OCMW, maar ook met de planningen in het kader van de verschillende Vlaamse en federale fondsen houden we terdege rekening.
1.4.1 Beleidsplanning en –uitvoering op elkaar afstemmen Een samenhangend beleid biedt grotere garanties op een volledige en coherente dienstverlening. Een van de doelstellingen van het decreet op het lokaal sociaal beleid is dat gemeente- en OCMW-besturen hun acties en planningen op elkaar afstemmen. Een volgende stap is dan uiteraard de uitbouw van een gestructureerd overleg en afstemming met de externe partners. Het opbouwen van een duurzame overlegstructuur met deskundige en geëngageerde partners is een absolute voorwaarde. Alleen zo kunnen we constructieve afspraken maken.
1.4.2 Sociaal beleid integreren in algemeen beleid We integreren het sociaal beleid in het algemeen beleid. We moeten immers binnen alle domeinen aandacht geven aan de sociale thema’s. In functie van de inhoudelijke keuzes die we maken, moeten we de nodige middelen voorzien. Vanwaar deze middelen komen is minder belangrijk. We kunnen hiervoor zowel reguliere, bovenlokale (Vlaamse en federale fondsen) als andere financieringsmogelijkheden aanspreken.
1.5 Afspraken met Vlaanderen Heel wat problemen kunnen we lokaal aanpakken, maar voor sommige sociale grootstedelijke vraagstukken zijn de Vlaamse of federale overheid bevoegd. De lokale besturen kunnen hun coördinerende rol slechts optimaal vervullen wanneer ze bepaalde hefbomen in handen krijgen die nu bij de Vlaamse overheid liggen. Het ter beschikking krijgen van meer dwingende instrumenten (zoals verplichte adviezen) kan bijdragen tot een betere sturing en afstemming van overheids- en particuliere initiatieven.
9
In het vorige lokaal sociaal beleidsplan pleitten we al voor ‘het afsluiten van een stedenpact met Vlaanderen’. Een pact tussen Vlaanderen en de twee grootste steden over de verschillende sociale beleidssectoren. De steden zouden zich engageren om per thema een overkoepelend plan voor te leggen. De Vlaamse overheid zou zich engageren om haar doelstellingen voor elk thema helder te formuleren en middelen en programma in beeld te brengen. Het resultaat zou een stedelijk plan zijn per beleidsthema, met gemeenschappelijke doelstellingen, middelen en uitvoerders. Zo’n akkoord zou alle lokale partners ertoe aanzetten om effectief mee te werken aan een lokaal beleidsplan voor hun thema. Wanneer deze formule succes kent, zou het kunnen verankerd worden in meer doorgedreven afspraken tussen Vlaanderen, de lokale besturen en de gesubsidieerde externe partners. Op dit voorstel reageerde de toenmalige Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en gezin voorzichtig positief. Een cruciale voorwaarde vond men toen dat ‘eerst de inzet en de concrete taakafspraken tussen het OCMW en het stadsbestuur in die mate transparant waren dat derde partners zich op een correcte wijze mee konden positioneren’. We willen met dit nieuwe lokaal sociaal beleidsplan alweer een stap zetten in de goede richting. We hopen binnenkort het overleg over dit plan met de minister van Welzijn te kunnen opstarten.
10
2 Een geïntegreerde visie op sociaal beleid in Antwerpen Steden en gemeenten zijn belangrijke en actieve spelers in het sociaal beleid. Sommige stedelijke initiatieven zijn van oudsher bekend, andere zijn relatief nieuw. De rol die gemeente- en OCMW-besturen in het lokaal sociaal beleid opnemen gaat verder dan deze van beheerder van eigen bestaande initiatieven of initiatiefnemer van nieuwe vormen van dienstverlening. Het plannen en coördineren van het sociaal beleid is voor de besturen een belangrijke opdracht geworden. Het lokale beleid houdt rekening met de grote diversiteit van burgers in de stad. Speciale aandacht moet gaan naar mensen en groepen die zich in achterstandsposities bevinden. Een gedragen beleid gaat bovendien uit van een actieve participatie van alle betrokkenen (organisaties en burgers) bij de organisatie van sociale dienstverlening in de brede zin van het woord. Een coherent sociaal beleid op gemeentelijk vlak begint bij overleg en afstemming tussen OCMW en stad en tussen de diensten binnen beide besturen. Zij dienen te komen tot een duidelijke, gedeelde visie op sociaal beleid. Deze visie zal zich vertalen in concrete acties, waarvoor overleg en afstemming met alle actoren noodzakelijk is. Door nu reeds de problemen en tendensen te bespreken met de betrokkenen wordt het nodige draagvlak gelegd voor gezamenlijke acties in de toekomst. Een aantal discussiepunten en vragen blijven nog onbesproken en onbeantwoord en zullen gedurende de volgende weken, maanden en jaren opnieuw op tafel gelegd en verder uitgediept worden. Het is mogelijk dat we rond een aantal thema’s nooit een volledige consensus bereiken. Maar dan is het wel belangrijk dat een goede manier van werken wordt afgesproken en dat de belanghebbende partijen weten dat er bepaalde keuzes gemaakt zijn of zullen worden. De lokale overheid neemt steeds meer verantwoordelijkheid op voor de gehele lokale samenleving. Ze wordt meer geconfronteerd met thema’s en problemen die externe partners vroeger opnamen. Onderhandelen en communiceren worden daarom zeer belangrijke capaciteiten om met alle belanghebbenden te werken aan een ruim draagvlak. Dit betekent ook dat de ontwikkelde visie consequent wordt uitgedragen door alle partijen binnen de lokale overheid.
2.1 Het bestuursakkoord 2007-2012 als uitgangspunt 1. De stad wil de sociale grondrechten op duurzame wijze garanderen aan iedereen die op het grondgebied verblijft (gewoonlijk en met eerbiediging van de regelgeving). Deze grondrechten vormen een eerste opstap naar een volwaardige integratie die zowel voor het individu als de samenleving noodzakelijk en zinvol is. 2. Het stedelijk sociaal beleid richt zich specifiek tot de bewoners die zich onder de welzijnslat bevinden: Antwerpenaren die geen kansen hebben om zonder hulp terug aan te sluiten, bijvoorbeeld mensen zonder inkomen, verslaafden, ernstig
11
zorgbehoevende senioren … De tweede prioritaire groep zijn zij die in de welzijnskloof zitten: Antwerpenaren die zonder hulp moeilijk autonoom kunnen leven, zoals personen met een handicap en zorgbehoevende senioren. De derde groep zijn Antwerpenaren die zelfstandig leven, maar het risico lopen hun autonomie plots te verliezen (bijvoorbeeld mensen met lage inkomens, senioren …). 3. Antwerpen wil zijn sociaal beleid uitstippelen en uitvoeren in samenwerking met de vele voorzieningen en organisaties die actief zijn op het terrein. Het stadsbestuur wil alle andere actoren als volwaardige partners betrekken in het besluitvormingsproces. De uitvoering van beleidsbeslissingen wil de stad toewijzen aan de organisatie die in prijs en kwaliteit de beste partner is. De stad wil ook aanwezig blijven in de non-profit en de social profit om voeling te houden met de werking op het terrein. 4. Het stadsbestuur wil een sociaal beleid voeren dat vertrekt van kansen en verantwoordelijkheden. Het wil elke beleidsdaad toetsen aan de zeven sociale grondrechten en aan de belangen van kwetsbare groepen. Antwerpenaren moeten de kans krijgen om te kunnen (blijven) deelnemen aan de samenleving, maar ze moeten deze kansen ook benutten, ieder volgens zijn of haar mogelijkheden. Hiertoe garandeert het bestuur elke klant stipte, kwaliteitsvolle, klantvriendelijke en neutrale dienstverlening. 5. In haar streven om de grondrechten van alle Antwerpenaren te garanderen, wil de stad speciaal oog hebben voor brede diversiteit. Hieronder verstaan we: leeftijd, geslacht, geaardheid, afkomst, socio-economische situatie en personen met een handicap. Een dergelijk beleid houdt in dat we specifieke accenten zullen leggen en dat ook maatregelen ten aanzien van specifieke groepen noodzakelijk zullen zijn. In de praktijk zien we dat maatregelen voor een doelgroep ook ten goede komen aan andere. Bijvoorbeeld het heraanleggen van straten in functie van senioren komt eveneens ten goede aan personen met een fysische handicap; lage schoolkosten in het onderwijs bevorderen de gelijke kansen voor meerdere groepen in de maatschappij enzovoort. 6. In het bestuursakkoord wordt duidelijk gekozen voor een inclusieve benadering van het diversiteitbeleid. Dat betekent dat diversiteit een permanente verantwoordelijkheid is binnen elk beleidsdomein. Daarom is in dit lokaal sociaal beleidsplan geen apart hoofdstuk voor diversiteit voorzien, maar zal aandacht voor brede diversiteit systematisch terug komen in de verdere concretisering ervan.
12
2.2 Fundamentele waarden en krachtlijnen Wat volgt zijn een aantal waarden en krachtlijnen die we binnen Stad en OCMW hanteren. Ze zijn noodzakelijk om onze dienstverlening aan de klant optimaal te laten verlopenn. Toegankelijk: onze organisaties zijn laagdrempelig en stellen zich
neutraal op. Onze medewerkers zijn aanspreekbaar voor iedereen. We garanderen dat iedereen snel terechtkomt op de juiste plaats. En we verwijzen niet de mensen door, maar wel de dossiers. Klantgericht: elke klant is gelijkwaardig en krijgt een gelijke en objectieve
behandeling. We bieden hem wel zorg op maat en zoeken naar duurzame oplossingen. Deskundig: we stimuleren de mogelijkheden en de verantwoordelijkheid
van medewerkers. We bouwen kennis uit rond specifieke toekomstige evoluties en behoeften. Open: dit betekent dat onze werking doorzichtig is, maar ook dat we
externe organisaties stimuleren om mee na te denken over grootstedelijke uitdagingen. We verantwoorden onze beslissingen zo ruim mogelijk.
13
Communicatief: we staan open voor dialoog en communiceren duidelijk
en doelgroepgericht. Kostenbewust: we bouwen een optimale werking en dienstverlening uit
met de beschikbare middelen. We werken behoeftengestuurd. Onze dienstverlening gaat uit van de noden van de burger, niet van de organisatie. We denken hierbij aan aangepaste openingsuren, taalgebruik, vervoersmogelijkheden, dagindeling in rusthuizen, de uitbouw van interactieve toepassingen … We hanteren een inclusieve en integrale aanpak. De verschillende welzijnsdomeinen zijn ruim gedefinieerd. We zoeken naar een combinatie van initiatieven en een integratie van de verschillende beleidsniveaus. Voor vrijwilligerswerk bijvoorbeeld denken we aan senioren, maar ook aan
jongeren, mensen die niet actief zijn op de arbeidsmarkt. De buurt kan heel wat doelgroepen samenbrengen rond bepaalde acties. Stad en districten kunnen nog meer de handen in elkaar slaan rond
gezamenlijke initiatieven.
We werken proactief en anticiperen op toekomstige maatschappelijke behoeften en risico’s, bijvoorbeeld inzake vergrijzing en diversifiëring van onze samenleving. Dat betekent een verhoging van aangepaste wooncapaciteit, het omvormen van rusthuizen tot woonzorgcentra, het inspelen op toekomstige migratiestromen met aangepaste maatregelen en methodieken.
2.3 Visie op sociaal beleid voor Antwerpen
We streven naar een inclusief sociaal beleid in de reguliere sectoren. Goede beleidsvoering in het kader van ruimtelijke ordening, mobiliteit, huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid … draagt bij tot de levenskwaliteit en participatiekansen van alle burgers.
Tegelijkertijd zetten we specifiek middelen in om de mensen te bereiken die ondanks dit inclusief beleid toch uit de boot dreigen te vallen. In het kader van deze uitsluitingsproblematiek voorzien we extra acties om de toegang tot de grondrechten voor iedereen te garanderen.
We willen investeren in een gelijke kansenbeleid zonder onderscheid van geslacht, leeftijd, geaardheid, handicap, inkomen, levensbeschouwing of afkomst. We vertrekken vanuit brede diversiteit, met accent op het thema vergrijzing, maar hebben ook aandacht voor specifieke diversiteit. Daarbij stellen we dat diversiteit (de aanwezigheid van meerdere culturen) een opportuniteit kan zijn, op voorwaarde dat er voldoende basisafspraken worden gemaakt (bijvoorbeeld wederzijds respect) en dat er speciale aandacht gaat naar conflictbeheersing.
14
We streven naar actief burgerschap en het opnemen van de eigen verantwoordelijkheid. Sociaal beleid is een verhaal van rechten, plichten en verantwoordelijkheden, gekoppeld aan competenties. Empowerment vormt het uitgangspunt.
We willen onze dienstverlening zeer toegankelijk maken. Dit doen we door het aanbieden van kwaliteitsvolle informatie en doorverwijzing en grotere samenwerking op het terrein.
We streven naar een nauwere samenwerking tussen stadsdiensten en het OCMW en een goede coördinatie en regie op het terrein.
We wensen zeer nauw overleg met alle partners. Een goed werkend overkoepelend overlegorgaan en deeloverleg binnen de verschillende domeinen zullen ons toelaten de partners als volwaardige actoren te betrekken bij het besluitvormingsproces.
We willen naar een verhoging van de middelen voor sociaal beleid. In de eerste plaats een efficiëntieverhoging door meer samenwerking en coördinatie. Vervolgens een daadwerkelijke verhoging door het sociaal beleid integraal deel te laten uitmaken van het stadsbeleid. Investeren in sociaal beleid moet worden ervaren als investeren in economie, huisvesting, mobiliteit enzovoort.
We wensen tot goede afspraken te komen met de Vlaamse overheid over wie welke rol opneemt en het ter beschikking krijgen van sturingsinstrumenten om de lokale regierol ook effectief te kunnen waarmaken.
15
3 Omgevingsanalyse De ambitie van een lokaal sociaal beleidsplan is het garanderen van de toegang voor iedere burger tot zijn economische, sociale en culturele rechten, zodat iedereen een menswaardig bestaan kan leiden. Dit betekent dat een lokale overheid daar moet ingrijpen waar burgers een verminderde toegang tot deze rechten ervaren. We voerden een omgevingsanalyse uit die in kaart brengt welke obstakels de Antwerpenaren ervaren en waar we als lokale Antwerpse overheid middelen moeten inzetten. Het is nuttig om de sociale, economische en culturele rechten te vertalen in een aantal levensdomeinen waarop de overheid middelen op inzetten. Deze domeinen zijn de volgende: • vergrijzing • diversiteit • recht en middelen (armoede of dualiteit) • wonen • zinvolle activiteit (werken) • vrije tijd • gezondheid • sociale cohesie • dienstverlening • onderwijs • kinderopvang Voor het vorige lokaal sociaal beleidsplan, het stedenfonds en andere plannen werden reeds omgevingsanalyses rond de meeste van deze thema’s gemaakt. Hieruit kunnen we een aantal tendensen distilleren, die we kort willen aanstippen.
Antwerpen heeft te kampen met een aantal grootstedelijke fenomenen. Verschillende van deze omgevingsanalyses wijzen op het typisch demografisch karakter van een grootstad: een hoog aandeel van senioren, alleenstaanden en allochtonen. Een hoog aandeel van senioren geeft een indicatie van de middelen die moeten geïnvesteerd worden in zorg en specifieke opvang. Allochtonen hebben dan weer vaak te kampen met achterstelling op socio-economisch vlak: zij hebben meer kans op een laag inkomen, meer kans op werkloosheid, schoolachterstand enzovoort.
Socio-economisch vertoont Antwerpen een relatief hoge armoedegraad. Dit kunnen we relateren aan de Antwerpse arbeidsmarktparadox: de stad telt een hoog aantal arbeidsplaatsen, maar kent eveneens een relatief hoge werkloosheid (12,4 % tegenover slechts 6 % in Vlaanderen). Omdat de werkgelegenheidsgraad bijzonder hoog ligt, blijkt een significant aandeel arbeidsplaatsen niet ingevuld te worden door Antwerpenaren, maar door pendelaars.
Antwerpse jongeren blijken vaker een moeilijkere schoolloopbaan te doorlopen. Hoewel ongekwalificeerde uitstroom moeilijk te becijferen valt, wijzen een hoog aandeel van leerlingen in het buitengewoon onderwijs en het hoog aandeel leerlingen met schoolse vertraging toch op een mogelijk probleem op dit vlak.
16
Door een gebrek aan accurate informatie geven de analyses over huisvesting, gezondheid en sociale cohesie minder duidelijke tendensen weer. Wat betreft huisvesting wijzen we op het feit dat het aandeel sociale woningen in Antwerpen hoger ligt dan in de rest van Vlaanderen, met grote concentraties in bepaalde wijken.
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de algemene demografische gegevens. Andere analyses brachten we onder bij de respectieve thema’s die we in dit document uitvoerig behandelen.
3.1 Demografie: diversiteit, vergrijzing en vergroening
3.1.1 Algemeen: bevolkingsaantal en –evolutie en gezinssamenstelling Antwerpen telt 473 265 inwoners in januari 2007. Hiervan zijn er 465 596 (98,4 %) ingeschreven in het bevolkings- en vreemdelingenregister. De overige 1,6 % zijn voornamelijk asielzoekers, ingeschreven in het wachtregister. Figuur 1: Evolutie van de bevolking ingeschreven in het bevolkingsregister, Antwerpen, 1990 – 2007
475 000 470 044
Aantal inwoners
470 000
465 596
465 472
465 000 462 024
460 000
457 746
456 419
455 000
452 401
449 420
450 000 445 000
444 987
440 000
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
430 000
1990
435 000
Jaartal
Bron: FOD Economie, algemene directie statistiek / stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek (1998-2007) Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
In bovenstaande grafiek brengen we enkel de evolutie van het aantal inwoners, ingeschreven in bevolkings- en vreemdelingenregister, in rekening. In de jaren ’90 daalt het aantal inwoners in Antwerpen van iets meer dan 470 000 naar ongeveer 445 000. Vanaf 2001 zien we een kentering en vertoont de grafiek een stijgende lijn. De stijging van de bevolking is voornamelijk een gevolg van de verhoging van het aantal geboorten
17
en een positief migratiesaldo bij allochtonen en jongvolwassenen. Belgische ouders met jonge kinderen verlaten nog steeds de stad. Voor de samenstelling van de huishoudens kijken we enkel naar de evolutie van het aantal gezinnen, ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Begin 2007 telt de stad Antwerpen 226 702 gezinnen. Zetten we het aantal inwoners af ten opzichte van het aantal huishoudens, dan krijgen we de gemiddelde gezinsgrootte. Deze is in 2007 voor de stad Antwerpen 2,06 mensen. Ongeveer 47 % van de huishoudens bestaat uit alleenstaanden (zie figuur 2), iets meer dan 8 % zijn éénoudergezinnen. Het aandeel gehuwde huishoudens met en zonder kinderen is even groot, ongeveer 18 %. Het hoge aandeel alleenstaanden is een typisch stedelijk fenomeen.
Figuur 2: Verdeling huishoudens volgens huishoudtype, Antwerpen, begin 2007 Gezinstype Aantal % ten opzichte huishoudens van totaal Totaal huishoudens 226 702 100,0% Alleenstaand 105 578 46,6% Eénoudergezin 18 928 8,3% Gehuwd zonder kind 41 404 18,3% Gehuwd met kinderen 39 995 17,6% Ongehuwd zonder kind 9 845 4,3% Ongehuwd met kind 7 839 3,5% Andere 3 113 1,4% Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
3.1.2 Leeftijd Figuur 3: Leeftijdspiramide, Antwerpen, begin 2007 2 777
+ 90 jaar 14 490
Leeftijd
80 – 89 jaar 70 – 79 jaar
23 343
60 - 69 jaar
23 443
50 – 59 jaar 40 - 49 jaar 30 – 39 jaar 20 – 29 jaar 10 – 19 jaar 0 – 9 jaar
784 7 946 17 649 21 715
27 630
27 794
29 953
32 768
31 147
34 797 31 887
33 046
25 207
24 384 26 805
28 031
40 000 30 000 20 000 10 000
0
10 000 20 000 30 000 40 000
Aantal inwoners Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
18
Vrouw Man
De leeftijdspiramide toont in de leeftijdscategorieën tot en met 49 jaar over het algemeen een mannelijk overwicht. In de oudere leeftijdsgroepen domineren de vrouwen echter. De figuur heeft een relatief vlakke vorm: met uitzondering van de oudste, vertonen de leeftijdscategorieën geen uitzonderlijke verschillen in aantallen. Uit figuur 4 blijkt dat het aantal jongeren de laatste zes jaar opvallend is toegenomen. Ook de categorieën tussen 20 en 60 jaar vertonen een stijging, die weliswaar minder sterk is dan deze bij de jongeren. De inwoners boven 60 jaar kennen een daling tot 2003. Vanaf dan stabiliseert dit aantal zich. Volgens de bevolkingsprognoses van de Databank Sociale Planning1 zal het aantal jongeren de komende 10 à 15 jaar blijven toenemen. We noemen het fenomeen vergroening. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor de oudere bevolking (vergrijzing en verwitting). Figuur 4: Evolutie bevolking volgens leeftijdscategorieën, Antwerpen, 2000 - 2007 135.000
130.877
130.000
Aantal inwoners
125.000
123.291 118.145
120.000 114.595 115.000
20-j 112.147
110.628
20 tem 39j 40 tem 59j
110.000 104.427
60+j
105.000 100.000
97.684
95.000 90.000 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Ja a r Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
In de komende paragrafen staan we stil bij drie demografische evoluties die een belangrijk gegeven vormen bij het uitstippelen van een lokaal sociaal beleid: etnischculturele diversiteit, vergrijzing en vergroening. Etnisch-culturele diversiteit De toenemende etnisch-culturele diversiteit vormt een belangrijke uitdaging voor het lokaal sociaal beleid. Uit statistieken blijkt dat sommige etnische minderheden - vooral de groepen uit een land buiten de Europese Unie (EU) - te maken hebben met een verhoogde kans op werkloosheid en kansarmoede. Dit heeft vaak te maken met een aantal kenmerken of fenomenen die exclusief aan deze groepen kunnen toegewezen worden: bepaalde problemen met betrekking tot taal, wetten, schoolachterstand en
1
Zie Rotthier,P. (2005), Bevolkingsprojecties voor de stad Antwerpen 2003-2023 met de variabele nationaliteit, Antwerpen: DSP.
19
discriminatie maken dat mensen met een vreemde herkomst of nationaliteit -vooral nietEU’ers- meer te kampen hebben met achterstelling2 In vergelijking met Vlaanderen kent Antwerpen een groter aandeel inwoners met een vreemde nationaliteit. Het aandeel inwoners uit de EU bedraagt in Antwerpen 5 %, ten opzichte van 3 % in Vlaanderen. Het percentage inwoners van buiten de EU ligt in Antwerpen dan weer 4 maal zo hoog dan in Vlaanderen. (8 % tegenover 2 %). Figuur 5: Verdeling bevolking volgens nationaliteit, Vlaanderen - Antwerpen, 2007 9,0 % 8,0 % 8,0 % 7,0 % 6,0 % 4,9 %
5,0 %
EU Niet-EU
4,0 % 3,2 % 3,0 % 2,0 %
1,9 %
1,0 % 0,0 % Vlaanderen
Stad Antwerpen
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering / stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
In de demografische cijfers die we in figuur 6 presenteren, stappen we af van de variabele nationaliteit. We brengen naast de mensen met een vreemde nationaliteit ook de zogenaamde nieuwe Belgen3 in rekening. Meer dan 1 op 4 inwoners heeft allochtone roots, waarvan de meerderheid (18,4 %) van buiten de EU komt. Bij een opsplitsing naar land van herkomst voor de niet-EU-populatie zien we een duidelijk overwicht van de Marokkanen (7,5 %), gevolgd door de Aziaten (2,8 %) en de Turken (2,4 %). Op basis van nationaliteit wordt het aantal/aandeel personen met een niet-EU herkomst dus in grote mate onderschat (8 % tegenover 18,4 %), voor de EU’ers is de onderschatting minder groot (3,2 % tegenover 6,7 %).
2 Voor financiële armoedecijfers, zie o.a. CSB-bericht van B. Cantillon e. a. (1999): Sociale indicatoren 19761997: http://webhost.ua.ac.be/csb/csbberichten/1999/mei1999/9905SOCINDnl.doc, blz. 17 3 Een Nieuwe Belg definiëren wij als iemand die momenteel de Belgische nationaliteit heeft, maar bij intrede in België of bij de geboorte een vreemde nationaliteit had
20
Figuur 6: Verdeling bevolking volgens etniciteit, Antwerpen, begin 2007 Nationaliteit Aantal ten opzichte inwoners van totaal Totaal 465 596 100,0% Autochtoon 342 116 73,5% Allochtoon 123 480 26,5% EU 31 286 6,7% Niet-EU 85 442 18,4% Rest Europa 9 265 2,0% Marokko 34 751 7,5% Turkije 11 215 2,4% Rest Azië 12 932 2,8% Rest Afrika 8 486 1,8% Amerika en Oceanië 3 849 0,8% Vluchtelingen en 4 943 1,1% dergelijke Onbekend 6 753 1,5% Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Figuur 7 geeft de evolutie van het aantal autochtonen en allochtonen aan. Hier zien we dat het aantal allochtonen tussen 2004 en 2007 sterk is toegenomen (met 20 %), terwijl het aantal autochtonen afnam met 2,5 %. Een toename van het aantal allochtonen is vooral de oorzaak van het stijgend bevolkingsaantal. De diversiteit groeit. Figuur 7: Evolutie bevolking volgens etniciteit, Antwerpen, 2004-2007 Herkomst 2004 2005 2006 2007 autochtoon 351 361 348 014 344 655 342 116 100 99,0 98,1 97,4 allochtoon 103 572 109 732 116 614 123 480 100 105,9 112,6 119,2 Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Berekenen we per buurt het aandeel niet-EU allochtonen, dan merken we sterke concentraties op in Antwerpen-Noord, de stationsomgeving, Borgerhout Intra Muros, Linkeroever, Kiel en Luchtbal: meer dan 30 % van de bevolking heeft een niet-EU origine.
21
Kaart 1: Aandeel inwoners met een niet-EU origine op buurtniveau, Antwerpen, begin 2007
22
3.1.3 Vergrijzing Toename van het aantal ouderen betekent ook een toename in de vraag naar zorg.4 Uit onderzoek blijkt dat de gezondheidsuitgaven stijgen met de leeftijd (Dhooge 1996: pp.328; Van der Wijst en Zwiers 1999: pp 1-2), met relatief lage uitgaven voor personen in de beroepsactieve leeftijdscategorieën en zeer hoge waarden voor 85-plussers.5 Uit gegevens van de Nationale Gezondheidsenquête blijkt ook dat het aandeel personen met functiebeperkingen toeneemt met de leeftijd. Uit figuur 8 blijkt dat het aantal 60-plussers afneemt tot in 2006 en daarna licht toeneemt. De grijze druk of de verhouding tussen de 60-plussers en de beroepsactieve bevolking tussen 18 en 59 jaar (figuur 9) daalt systematisch in de periode tussen 2000 en 2007. Dit heeft zoals hierboven aangestipt vooral te maken met een groeiende jongere bevolking. Wel zien we de laatste jaren een minder scherpe daling van de druk dan in de periode tussen 2000 en 2003. Deze evolutie verhult echter twee verschillende evoluties: we stellen vast dat de 60 tot 80-jarigen de laatste jaren in aantal afnemen, maar het aantal 80-plussers (zie figuur 10) stijgt. Het is voornamelijk deze laatste groep die een grote zorgbehoefte heeft. Daarnaast bemerken we ook een stijging in de levensverwachting. Antwerpse mannen worden gemiddeld 76 jaar oud, vrouwen hebben een gemiddelde levensverwachting van 81 jaar. Naast de omvang van de groep senioren willen we nog ingaan op twee specifieke kenmerken die belangrijk zijn voor het ouderenbeleid. 1. Een eerste vaststelling is dat net als bij de totale bevolking het aantal allochtone senioren toeneemt. Tussen 2004 en 2007 neemt het aantal allochtone senioren toe met meer dan 2 000 personen. In 2007 is ongeveer 12 % van de senioren van allochtone afkomst (bij de totale bevolking is dit 26,5 %). De toenemende diversiteit bij deze groep zal vermoedelijk ook specifieke maatregelen in de zorgsector vereisen. 2. Een tweede demografisch kenmerk dat van belang is, is de gezinspositie en vooral het aantal alleenstaande senioren. Eenzaamheid en een gebrek aan potentiële informele hulp zijn kenmerken die de kwetsbaarheid van deze groep doen toenemen. Ongeveer 39 % van de 60-plussers is alleenstaand: dit percentage blijft in de periode 20002007 constant. Wel stellen we vast dat binnen de groep senioren het aandeel alleenstaanden toeneemt met de leeftijd. Vanaf 80 jaar is meer dan de helft van de senioren alleenstaand.
4
Zie ook: Rotthier, P., Ruys, J. (2007), Ouderen en zorg: vraag en aanbod in de sector van de ouderenzorg, Antwerpen: Stad Antwerpen, Databank Sociale Planning en OCMW Antwerpen, Studie- en adviesbureau. 5 Zie ook: Dooghe, G. (1996), Factoren die de vraag naar voorzieningen bepalen bij ouderen. In: Breda, J., Deleeck, H., Welzijnszorgplanning, een kwantitatieve benadering, Brussel: CBGS. en Van der Wijst, T. en Zwiers, R. (1999), Zorgen over de zorg van morgen, betaalbaarheid gezondheidszorg onderzocht, in: Demos, Bulletin over bevolking en samenleving, 15, http://www.nidi.knaw.nl/web/html/public/demos/dm99101.html
23
Figuur 8: Evolutie bevolking van 60 jaar en ouder, Antwerpen, 2000-2007
119 000
117 000
115 000
114 595 113 798 112 895
113 000
111 767
112 147 111 617
111 605 111 492
111 000
109 000
107 000
105 000 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: Stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: Stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Figuur 9: Evolutie grijze druk (aantal 60-plussers / bevolking tussen 18 en 58 jaar), Antwerpen, 2000 – 2007 48,0
47,0
46,9 46,6
46,0 45,5 45,0 44,4 44,0
44,0
43,8 43,4 43,3
43,0
42,0
41,0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
24
2006
2007
Figuur 10: Evolutie bevolking van 80 jaar en ouder, Antwerpen, 2000 - 2007 29 000 25 997
27 000
Index
24 827
24 269
25 000 21 948
23 000
23 110
23 597
2002
2003
25 393
20 677 21 000 19 000 17 000 15 000 2000
2001
2004
2005
2006
2007
Jaar
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Figuur 11: Evolutie allochtone 60-plussers, Antwerpen 2004-2007 15 000 14 500 14 000 13 800 13 500 13 285 13 000 12 659
12 500 12 000 11 777 11 500 11 000 10 500 10 000 2004
2005
2006
2007
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
25
Figuur 12: Aandeel alleenstaanden binnen de 60-plussers naar leeftijd, Antwerpen, 2007 100,0 % 90,0 %
Percentage
80,0 % 70,0 % 60,0 % 50,0 % 40,0 % 30,0 % 20,0 % 10,0 % + 95 jaar
90-94 jaar
85-89 jaar
80-84 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
Totaal 60+
0,0 %
Leeftijd
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Kijken we naar de concentratie van ouderen (60-plus) op buurtniveau, dan stellen we vast dat de districten Deurne, Berchem en Wilrijk, maar ook de Tentoonstellingswijk en Linkeroever in het district Antwerpen de hoogste concentraties kennen. De kernstad vertoont opvallend kleinere aandelen 60-plussers.
26
Kaart 2: Concentratie 60-plussers op buurtniveau, Antwerpen, begin 2007
27
Onderstaande figuur geeft een overzicht van een aantal voorzieningen in de sector van de ouderenzorg: het aantal bedden in rusthuizen, het aantal wooneenheden in erkende serviceflats, het aantal plaatsen in dagverzorgingscentra en kortverblijven, het aantal lokale dienstencentra en het aantal gepresteerde uren in de thuiszorg (gezinszorg). Het overzicht werpt licht op de aanwezige voorzieningen (ex- en inclusief geplande), het aantal voorzieningen dat er idealiter zouden moeten zijn volgens de programmatiecriteria en het verschil tussen de aanwezige en de geprogrammeerde voorzieningen. Met uitzondering van de lokale dienstencentra kampen alle voorzieningen met een tekort. Inclusief de geplande voorzieningen worden deze tekorten voor de erkende serviceflats en de kortverblijven sterk ingeperkt, het gebrek aan voorzieningen in rusthuizen blijft echter zeer groot. Figuur 13: Reëel en geprogrammeerd aantal ouderenzorgvoorzieningen, Antwerpen, 2006 Voorziening Aantal Aantal Geprogrammeerde Saldo Saldo voorzieningen voorzieningen voorzieningen aanbod gepland (inclusief geplande) aanbod Rusthuizen 5 349 5 544 6 119 -770 -575 Serviceflats 1 454 2 141 2 243 -789 -102 Seniorenflats en niet 1 345 erkende serviceflats Dagverzorgingscentra 75 184 199 -124 -15 Kortverblijven 34 113 199 -165 -86 Lokale dienstencentra 41 31 10 Uren thuiszorg 1 096 508 1 460 254 -363 746 Bron: Vlaanderen, WVG 2006, OCMW Antwerpen 2006 Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Hierbij geven we ook nog een overzicht van de wachtlijsten voor rusthuizen en serviceflats van OCMW Antwerpen (figuur 14). Deze cijfers zijn indicatief, omdat de private initiatiefnemers niet in rekening worden gebracht. Deze cijfers illustreren tussen 2005 en juni 2007 een toename van het aantal ingeschrevenen op een wachtlijst voor serviceflats. Wat betreft de rusthuizen is het aantal ingeschrevenen in 2006 met bijna 15 % gedaald ten opzichte van 2005. De verklaring voor deze daling is te vinden in de inschrijvingsstop die op dat moment van kracht was. Nadien nam het aantal inschrijvingen terug toe. Figuur 14: Wachtlijsten voor voorzieningen, 2005 – 2007 Datum Rusthuizen Serviceflats 31.12.2005 301 4 741 31.12.2006 259 5 219 30.06.2007 379 5 806 Bron: OCMW Antwerpen Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
28
Volgende kaarten geven op het niveau van de woonservicewijken het aantal aanwezige (inclusief geplande) en geprogrammeerde voorzieningen weer voor de rusthuizen, de serviceflats, de dagverzorgingscentra en de kortverblijven. Per voorziening voorzien we twee balkjes per wijk: • Huidig + gepland aanbod • Programmatiecriteria
29
Kaart 3: Aanbod (geplande) bedden in rusthuizen en (geplande) wooneenheden in serviceflats op wijkniveau, Antwerpen, 2007
30
Kaart 4: Aanbod van (geplande) plaatsen in dagvoorzieningen en centra voor kortverblijf op buurtniveau, Antwerpen 2007
31
3.1.4 Vergroening De Antwerpse bevolking kent een sterke verjonging. Figuur 15 toont aan dat deze stijging het sterkst is voor de jongste leeftijdscategorie van 0 tot en met 4 jaar. Ook de andere groepen kennen een stijging, maar deze is voorlopig minder uitgesproken. Deze sterke toename van de jongste groep leidt naar alle waarschijnlijkheid tot een extra nood aan kinderopvang en voldoende capaciteit voor het onderwijs. Figuur 16 laat de groene druk zien: deze ratio is de verhouding van het aantal -20jarigen ten opzichte van de 20- tot en met 59-jarigen. Uit deze grafiek leren we dat de groene druk een daling kent tot in 2002. Na 2002 neemt de groene druk terug toe, wat er op wijst dat de jongeren sneller in aantal stijgen dan de Antwerpenaren op beroepsactieve leeftijd. Figuur 15: Evolutie -20-jarigen volgens leeftijd, Antwerpen, 2007 32 000
29 677
30 000
28 000 0 tem 4j
26 000
5 tem 9j
25 471
25 321
24 000
25 159
24 306
24 270
23 193 22 000
20 000 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
32
10 tem 14j 15 tem 19j
24 714
2007
Figuur 16: Evolutie groene druk (aantal jongeren (-20 jaar) / bevolking tussen 20 en 59 jaar), Antwerpen, 2007 45,0 44,0 43,0 42,1
41,9
42,0
41,4
41,8
40,9
41,5
41,0 40,8
41,0
40,0 39,0 38,0 37,0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Bij de samenstelling van deze groep jongeren focussen we ons op twee achtergrondkenmerken: etnische achtergrond en positie in het gezin. Kinderen met een niet-Europese herkomst kennen een aantal problemen in onder andere het onderwijs, zoals ondermeer taalachterstand en later ook op andere levensdomeinen. Net als bij de andere leeftijdsgroepen neemt het aantal allochtonen binnen de groep van de jongeren toe. Tussen 2004 en 2007 zijn er bij de jongeren ongeveer 3 000 allochtonen bijgekomen. Het aandeel jongeren van allochtone afkomst binnen het totaal aantal jongeren bedraagt bijna 28 %, ook dit aandeel binnen de groep jongeren is tussen 2004 en 2007 toegenomen. Daarbij moet de opmerking gemaakt worden dat een deel van de allochtone jongeren onder 20 jaar al tot de 3e en soms tot de 4e generatie van allochtonen behoort en bij geboorte vaak al de Belgische nationaliteit verwerven. Deze jongeren worden bij de autochtonen gerekend. Naar gezinspositie zien we dat het grootste deel van de jongeren nog bij de ouders woont. Onze aandacht gaat daarbij vooral uit naar het aantal kinderen in eenoudergezinnen, waarvan vooral alleenstaande moeders een grotere kans hebben om onder de armoedegrens te leven6. We zien dat 20 % van de jongeren in zulk een gezin woont. Dit aandeel blijft constant tussen 2004 en 2007, in absolute aantallen is er wel een stijging.
6
Zie Basisgegevens Armoede en Sociale Uitsluiting: “Armoedegrenzen” op de Website van OASeS: http://www.ua.ac.be/main.asp?c=*OASES
33
Figuur 17: Evolutie allochtone jongeren, Antwerpen, 2004-2007 30 000
29 078
29 000
28 000
27 836
27 000 26 622 26 000 25 930
25 000
24 000 2004
2005
2006
2007
Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Figuur 18: Jongeren volgens positie in het gezin, Antwerpen, 2004-2007 Gezinspositie Aantal % Totaal -20j 104 427 100,0 % Kind van gehuwd koppel 66 568 63,7 % Kind van ongehuwd koppel 10 615 10,2 % Kind in eenoudergezin 21 064 20,2 % Alleenstaande 585 0,6 % Gehuwd met partner zonder kind 125 0,1 % Gehuwd met partner met kind 46 0,0 % Samenwonend met partner zonder kind 174 0,2 % Samenwonend met partner met kind 108 0,1 % Ouder in éénoudergezin 39 0,0 % Ander type gezinsband of instelling 4,9 % 5 103 Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Op buurtniveau berekenen we tevens de verhouding jongeren (-20 jaar) ten overstaan van de totale bevolking. Hoge concentraties aan jongeren komen voor in de 19e-eeuwse gordel: Antwerpen-Noord, Borgerhout Intra Muros, Oud-Berchem, Zurenborg, DiamantStadspark. Andere buurten met een hoog percentage jongeren vinden we terug in Deurne-Noord, Hoboken, Kiel en Ekeren.
34
Kaart 5: Verhouding jongeren -20-jaar t.o.v. totale bevolking, Antwerpen, 2007
35
3.2 Het socio-economisch profiel van de Antwerpenaar De bovenstaande cijfers geven een aantal belangrijke demografische trends weer. We willen de aandacht vestigen op drie fenomenen die een zeer belangrijke impact hebben op de levensdomeinen waar een lokaal sociaal beleid op wil werken: etnisch-culturele diversiteit, vergrijzing en vergroening. Een eerste aandachtspunt is de toenemende diversiteit. Het aantal inwoners in Antwerpen is gestegen. Voor een groot deel wordt deze stijging veroorzaakt door de immigratie van allochtonen. Daarnaast stellen we bij deze bevolkingsgroep ook een stijging van het aantal geboorten vast. Daarbij wordt de groep allochtonen ook meer divers. Allochtonen, afkomstig van buiten de EU, hebben in verhouding een significant hogere werkloosheids- en kansarmoedegraad, een grotere onderwijsachterstand enzovoort. Een extra inzet op diversiteit lijkt dus nodig, aangezien een aantal typische barrières als taal, culturele verschillen en discriminatie de toegang van allochtonen tot de arbeidsmarkt, het onderwijs, de gezondheidszorg en de welzijnsvoorzieningen kunnen bemoeilijken. Op basis van de afnemende grijze druk zou men kunnen concluderen dat we minder moeten inzetten op vergrijzing. Het beeld dat deze indicator geeft, mag u echter niet verkeerd interpreteren. Tussen 2000 en 2006 is het aantal 60-plussers afgenomen en het aantal inwoners op beroepsactieve leeftijd toegenomen. Maar tussen 2000 en 2007 is het aantal 80-plussers sterk toegenomen. Vermits deze groep de meeste zorgen nodig heeft, is een inzet van middelen op een thema als vergrijzing nog steeds cruciaal. Daarnaast wijzen het groeiende aantal inschrijvingen op wachtlijsten voor rusthuizen en serviceflats en het tekort aan verschillende voorzieningen op basis van de Vlaamse programmatiecriteria op het feit dat nog extra investeringen nodig zijn. Een laatste groep die extra aandacht nodig heeft, zijn de jongeren. Ook zij nemen de laatste jaren sterk in aantal toe. Het hoge aantal geboorten tussen 2003 en 2006 wijst er op dat Antwerpen vergroent. Dit houdt in dat we voldoende kinderopvang moeten voorzien en dat ook blijvend ingezet dient te worden op een kwalitatief en toegankelijk onderwijs. In het verdere beleidsplan geven we per beleidsdomein nog een specifieke omgevingsanalyse. We geven voor ieder domein al kort de belangrijkste tendensen mee.
Antwerpen kampt nog steeds met een relatief hoge kansarmoederatio.
Het aandeel gezinnen met lage inkomens en het aandeel financiële steuntrekkers blijft relatief hoog.
De prijzen van de woningen stijgen zeer sterk. Voor mensen met een bescheiden inkomen is het moeilijk een woning aan te schaffen.
De arbeidsmarkt vertoont een dubbelzinnig karakter. We stelden het vroeger al vast: er is een hoog aanbod aan banen, maar tegelijkertijd een relatief hoge werkloosheidsgraad.
36
In het onderwijs willen we op de problematiek van de ongekwalificeerde uitstroom wijzen. Uit cijfermateriaal van de VDAB weten we dit de toegang tot de arbeidsmarkt moeilijker maakt. Momenteel kunnen we voor Antwerpen de omvang van de ongekwalificeerde uitstroom niet becijferen. Wat betreft schoolse vertraging zien we dat Antwerpen slechter scoort dan Vlaanderen.
Er is een tekort aan kinderopvang.
Wat betreft gezondheid, zien we dat inwoners in kansarme stedelijke buurten in België meer stressgerelateerde symptomen vertonen, dat zij zorg uitstellen omwille van financiële redenen, dat zij minder vaak een vaste huisarts hebben en vaker naar de spoedafdeling gaan voor vragen die door een huisarts kunnen opgevangen worden.
We zien tot slot dat een lagere sociale status (vooral gebaseerd op scholing) leidt tot een lagere participatie aan cultuur en sport.
37
4 Grondrechten en thema’s De algemene visie, uitgangspunten en principes krijgen hun beslag in meer concrete thema’s. Voor het definiëren ervan vertrekken we van een ruime benadering van de sociale grondrechten: • wonen • rechtshulp en schuldbemiddeling • middelen • gezondheid • sociale cohesie en ruimte voor ontmoeting • zinvolle activiteit • vrije tijd • onderwijs • jeugdwerk • dienstverlening. Daarop passen we drie toetsingsprincipes toe: • diversiteit • vergrijzing • samenwerking en overleg. De inhoudelijke uitwerking van de thema’s (van strategisch naar operationeel) gebeurde telkens door de trekker van de stad of het OCMW en een werkgroep. De werkgroepen bestonden uit ambtenaren, externe partners en soms ook raadsleden. Het ging zowel om mensen die werden aangezocht omwille van hun inspirerende kijk op het thema, om organisaties die actief zijn op het werkveld, als om diensten die nodig zullen zijn voor de verdere realisatie. Waar mogelijk spraken we de bestaande overlegstructuren aan. Op een aantal momenten tijdens dit proces screenden we het werk van de thematische groepen op de toetsingsprincipes. Daartoe kwamen er ook werkgroepen bijeen rond diversiteit, vergrijzing en samenwerking/overleg. Zij bekeken het werk van de andere groepen vanuit hun specifieke invalshoek. De werkgroepen diversiteit en vergrijzing stelden vragen, deden suggesties en brachten adviezen uit waarmee de thematsche werkgroepen terug aan de slag gingen. De werkgroep samenwerking en overleg legde in eerste instantie een overkoepeldende focus en deed uitspraken over het geheel van het lokaal sociaal beleid. Hiervoor verwijzen we naar het hoofdstuk 15. Samenwerking in dit plan. Bij de verdere concretisering van de thema’s in de volgende jaren zullen we de toetsingsprincipes blijven hanteren. In wat nu volgt, gaan we door op de thema’s. De toetsingsprincipes, met name de verwerking van de adviezen na de toetsing, zijn hierin vervat. Op die manier hanteren we een inclusieve benadering van diversiteit, vergrijzing en samenwerking en overleg.
38
4.1 Middelen
4.1.1 Omgevingsanalyse Kansarmoede is een fenomeen dat tegenwoordig meestal beschreven wordt als sociale uitsluiting of achterstelling op verschillende levensdomeinen, onder meer arbeidsmarkt, onderwijs, huisvesting en gezondheid. Klassiek wordt armoede echter bekeken als een gebrek aan middelen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Onderstaande gegevens hebben betrekking op deze inkomensarmoede. Volgens de EU-SILC-enquête7 van 2003 ligt de armoedegrens op 9 271 euro per jaar voor een eenpersoonshuishouden en 19 486 euro per jaar voor een gezin van twee volwassenen en twee kinderen. Gegevens van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie wijzen uit dat in Antwerpen 21 % van de fiscale aangiften gebeurt door mensen met een jaarlijks netto belastbaar inkomen dat onder 10 000 euro ligt. Hoewel deze cijfers een indicatie geven van het probleem moeten we fiscale gegevens steeds met de nodige omzichtigheid bekijken, omdat bepaalde categorieën van mensen niet in deze statistieken zitten en inkomen niet alles zegt over het vermogen dat iemand bezit. In vergelijking met Vlaanderen kent Antwerpen een iets hoger aandeel van aangiften binnen de laagste inkomenscategorieën. Figuur 19: Verdeling fiscale aangiften volgens inkomensschijf – Antwerpen, 2004 Inkomensschijf Aantal % ten aangiften opzichte van totaal Totaal 260 774 100,0 % <= 10.000 euro 55 249 21,2 % 10 001 euro- 20 000 euro 96 591 37,0 % 20 001 euro- 30 000 euro 54 615 20,9 % 30 001 euro- 40 000 euro 23 951 9,2 % 40 001 euro- 50 000 euro 12 822 4,9 % > 50 000 euro 17 546 6,7 % Bron: FOD Economie – Algemene directie statistiek en economische informatie 2004 Bewerkingen door stad Antwerpen, Databank Sociale Planning
7 Zie ook:gegevens rond armoedegrenzen, verzameld door de Universiteit van Antwerpen, OASES http://www.ua.ac.be/download.aspx?c=*OASES&n=21964&ct=016212&e=116185
39
Figuur 20: Verdeling fiscale aangiften volgens inkomensschijf – Vlaanderen en Antwerpen, 2003 100 %
6,6 % 5,0 %
9,7 % 90 %
6,5 %
80 %
9,1 %
10,6 %
70 %
21,1 % > 50 000 euro
21,3 %
60 %
40 001 euro- 50 000 euro 30 001 euro- 40 000 euro
50 %
20 001 euro- 30 000 euro
40 %
10 001 euro- 20 000 euro
38,3 %
<= 10 000 euro
34,1 % 30 % 20 % 10 %
20,0 %
17,7 %
0% Vlaanderen
Stad Antwerpen
Bron: FOD Economie – Algemene directie statistiek en economische informatie 2003 Bewerkingen door stad Antwerpen, Databank Sociale Planning
Een andere indicator van inkomensarmoede zijn het aantal OCMW-steuntrekkers. In vergelijking met Vlaanderen telt Antwerpen relatief meer leefloners: in 2005 tellen we in Antwerpen ongeveer 9 leefloners per 1.000 inwoners tegenover 3,5 in Vlaanderen. Figuur 21: Evolutie aantal rechthebbenden leefloon of levensminimum, 1999 – 2006 10 000 9 000 8 230 8 000
7 344
7 524
7 302
7 000 6 564
6 315
6 972
6 000
6 158 5 671
5 000 4 000 3 000 2 000 1 000 0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: OCMW Antwerpen Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Het aantal personen dat recht heeft op een leefloon of levensminimum bedraagt 6 158 in januari 2007. Het aantal rechthebbenden kent een wisselend verloop, al lijkt de algemene trend in de periode 1999-2007 wel dalend van aard. Men moet hierbij wel de kanttekening maken dat in 2001 de wet op de toekenning van het leefloon (voorheen bestaansminimum) veranderde en dat de toepassing van deze wet in de eerste jaren na 2001 een invloed kan hebben op de evolutie van de steuntrekkers.
40
Ongeveer 2 % van de bevolking op beroepsactieve leeftijd heeft recht op een leefloon of levensminimum (tabel 8). Wanneer we dit aandeel bekijken binnen de leeftijds- en nationaliteitscategorieën stellen we vast dat jongeren in beperkte mate, maar vooral niet-EU’ers in verhouding meer beroep doen op het OCMW. Maar liefst 1 op 10 nietEU’ers op beroepsactieve leeftijd is een steuntrekker. Bij de Belgen ligt het aandeel onder het algemene gemiddelde van 2,1 %, namelijk 1,2 %. Figuur 22: Aandeel rechthebbenden leefloon of levensminimum binnen de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18 tot en met 64 jaar) naar leeftijd en nationaliteit, Antwerpen, 2006 Categorie Aandeel steuntrekkers Totaal 2,1 % 18 - 24 jaar 2,7 % 25 - 39 jaar 2,1 % 40 - 64 jaar 1,9 % Belg 1,2 % EU 1,5 % niet EU 9,6 % Bron: OCMW Antwerpen Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
De Nationale Bank verzamelt informatie die een zicht geeft op het aantal personen dat te kampen heeft met een overmatige schuldenlast en meer dan drie maanden betalingsachterstand heeft. In Antwerpen bedraagt dit aandeel ongeveer 3 % van de Antwerpse volwassenen, in Vlaanderen ligt het percentage iets lager, namelijk 2,8 %. Tot slot lokaliseren we de buurten met een grote concentratie kansarmen aan de hand van drie kaarten: per buurt tonen we het gemiddelde inkomen per aangifte, het aandeel gerechtigden op een leefloon of levensminimum en de kansarmoede-index van de dienst Omgevingsinformatie. Deze laatste index is een bundeling van vier indicatoren: het aandeel leefloners, het gemiddelde inkomen, het percentage ‘langdurig niet werkend werkzoekenden’ in de bevolking tussen 18 en 64 jaar en het aandeel leerlingen in het secundair onderwijs met meer dan een jaar schoolse vertraging. Alle kaarten wijzen uit dat kansarmoede sterk geconcentreerd is in Antwerpen-Noord, de sociale huisvestingswijken (Kiel, Luchtbal en Europark-Linkeroever) en Borgerhout Intra Muros. In mindere mate is er ook een zekere graad van kansarmoede in de oude stadskern, de Kanaalzone (Oud-Merksem en Deurne-Noord) en Oud-Berchem.
41
Kaart 6:Gemiddeld netto belastbaar inkomen op buurtniveau, Antwerpen, 2004
42
Kaart 7: Aandeel inwoners met leefloon of levensminimum op buurtniveau, Antwerpen, 2006
43
Kaart 8: Kansarmoede-index op buurtniveau, Antwerpen
De kaart op de volgende pagina tot slot geeft het aanbod van voorzieningen weer op het grondgebied van de stad Antwerpen, die zich bezighouden met middelen- en juridische bijstand.
44
Kaart 9: Aanbod voorzieningen voor kansarmen in Antwerpen, 2007
45
4.1.2 Voor elke Antwerpenaar een menswaardig leven OCMW Antwerpen heeft de wettelijke opdracht om het recht op een menswaardig bestaan te verzekeren voor wie gewoonlijk op het grondgebied verblijft. We willen iedere inwoner de kans geven om dit menswaardig bestaan te realiseren, maar willen ook dat mensen de geboden kansen benutten, uiteraard volgens hun mogelijkheden. De doelstelling van het OCMW is niet om leefloon te verlenen; wel om mensen tijdelijk te helpen zodat ze opnieuw een autonoom leven kunnen uitbouwen. De inspanning die het OCMW vraagt, kan vele vormen aannemen: werk zoeken, Nederlands leren, regelmatig de lessen volgen en zich goed voorbereiden op examens, een ontwenningsprogramma volgen, een woning zoeken … Het OCMW vraagt echter niet het onmogelijke. Anders gezegd: het gaat om een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis. Mensen moeten de kans hebben om een autonoom leven uit te bouwen. Als bestuur doen we dit met respect voor ieders eigenheid, ieders specifieke situatie en tempo. Soms kan een time-out nodig zijn en soms moeten mensen een nieuwe kans krijgen na een terugval.
4.1.3 Voor iedereen kansen op ontplooiing en een autonoom leven Een nieuwe bijstandsnorm De voorwaarden voor toekenning van een leefloon en de bedragen zijn wettelijk vastgelegd. Naast het leefloon kan het OCMW ook aanvullende financiële hulp verlenen. Elk OCMW is vrij om de voorwaarden en bedragen hiervan zelf te bepalen. Vandaag hebben we in Antwerpen een complexe interne regelgeving die helemaal niet transparant is. De toekenning van aanvullende financiële hulp (de zogenaamde bijstandsnorm) koppelen we vandaag nog aan passieve factoren zoals leeftijd, gezinssituatie of de gezondheidstoestand. Maar we willen echter de inspanningen die mensen doen, ondersteunen en belonen. Daarom ontwikkelen we een nieuwe bijstandsnorm in functie van de behoeften van klanten. Deze bijstandsnorm gaan we gebruiken als hefboom voor activering in de ruime zin van het woord.
Werken aan gezondheid Gezonde voeding is een basisvoorwaarde voor een gezond leven. Veel kansarme mensen leven en eten echter ongezond. Aandacht voor goede voeding moet vanzelfsprekend deel uitmaken van de algemene begeleiding die mensen aangeboden krijgen. We willen meer sociale restaurants waar mensen goedkoop en gezond kunnen eten. Zo’n restaurant is meteen ook een plek om elkaar te ontmoeten. Verder willen we een uitbreiding van het aantal sociale kruideniers waar mensen aan sterk verminderde prijs voeding kunnen kopen. We streven naar een sociaal restaurant per district en twee extra sociale kruideniers in de stad.
46
Naast gezonde maaltijden willen we ook kooklessen aanbieden en mensen stimuleren om aandacht te hebben voor een goede lichaamsverzorging. Je goed in je vel voelen geeft je kracht en energie en vergroot ook je kansen op het vinden van werk. We onderzoeken ook of het mogelijk is om gronden van stad en OCMW als volkstuintjes aan te bieden aan onze klanten.
De cirkel van de armoede doorbreken Uit onderzoek weten we dat voor kinderen geboren in ‘jobless households’ 8 het risico op armoede bijzonder hoog is. Het OCMW-activeringsbeleid is erop gericht het aantal huishoudens waar geen enkele volwassene werkt te doen afnemen. Maar we willen ook klanten stimuleren om de onderwijskansen van hun kinderen te benutten en de schoolparticipatie te verhogen. Vooral voor kansarmen en voor kinderen die thuis niet in het Nederlands opgevoed worden, is het volgen van kleuteronderwijs ontzettend belangrijk. We willen dat deze kinderen met voldoende bagage (en dus kansen) aan de start komen in het lager onderwijs. Verder willen we er mee voor zorgen dat deze kinderen een succesvolle schoolloopbaan kennen zodat ze later voldoende ‘gewapend’ op de arbeidsmarkt terechtkomen. Ouders moeten we goed begeleiden bij het maken van studiekeuzes; de toegankelijkheid van diensten die actief zijn op dit terrein moet verhogen. Samenwerking tussen het OCMW, het onderwijs, de jeugdhulpverlening en diensten voor opvoedingsondersteuning is noodzakelijk. Vele van deze kinderen zijn immers al schoolmoe op twaalfjarige leeftijd. Financiële drempels voor de toegang tot het onderwijs moeten we wegwerken.
Aandacht voor de mens achter het dossier Financiële middelen zijn weliswaar noodzakelijk maar niet voldoende om een zinvol, gelukkig en autonoom leven uit te bouwen. Er is immers ook de ‘binnenkant’ van armoede. We hebben aandacht voor de persoon achter het dossier en werken daarom projecten uit die het zelfwaardegevoel van klanten en hun positie in de samenleving versterken. We denken hier onder meer aan vormen van groepswerk voor klanten rond thema’s zoals opvoeding, gezonde voeding, budgettering … De inbreng van ervaringsdeskundigen is hierbij onontbeerlijk.
4.1.4 Respectvol omgaan met de klant Meer nadruk leggen op klantvriendelijkheid en kwaliteit
8
We communiceren op een manier die iedereen begrijpt. Het OCMW leverde de voorbije jaren aanzienlijke inspanningen om zijn brieven begrijpelijk te maken. Er tekent zich echter een spanningsveld af met verwachtingen van bijvoorbeeld andere overheden die het OCMW opleggen om een correcte juridische argumentering te hanteren. We zoeken naar oplossingen die aan de verzuchtingen van beide partijen (klant en andere overheden) tegemoet komen bijvoorbeeld door een juridische argumentatie op de achterzijde van de brief op te nemen.
Jobless households: gezinnen waar niemand van de gezinsleden een inkomen uit betaalde arbeid heeft.
47
Omwille van het grote aantal klanten maakt het OCMW vooral gebruik van standaardmotiveringen in de brieven waarmee ze beslissingen aan klanten meedelen. We streven ernaar om deze beslissingen in een begrijpelijke taal en zoveel mogelijk op maat van de klant te communiceren.
We behandelen klanten in alle situaties met respect. We ontvangen regelmatig signalen van klantorganisaties dat de klanten de horingen als intimiderend ervaren. Ze voelen zich niet altijd respectvol behandeld. Het is echter zeer belangrijk dat de klanten hierop aanwezig zijn. Daarom nam het OCMW al stappen om de wachtomgeving (wachtzaal, speelhoek) te verbeteren. We zoeken verder naar oplossingen om de horingen voor de klanten met nog meer respect en klantvriendelijkheid te laten verlopen.
We zorgen voor een klantvriendelijke omgeving en passen hiervoor de infrastructuur aan waar nodig. De huidige normen en richtlijnen voor de infrastructuur van de OCMW-sociale centra werden vooral opgemaakt vanuit overwegingen over de veiligheid van het personeel. Om klanten in een klantvriendelijke omgeving te kunnen ontvangen, nemen we de huidige normen en richtlijnen onder de loep en sturen ze bij.
We bieden kwalitatief hoogstaande dienstverlening aan en voorzien hiervoor voldoende en competent personeel. Een weloverwogen vormingsbeleid ontwikkelt en ondersteunt de noodzakelijke competenties bij de personeelsleden die nodig zijn voor een kwaliteitsvolle dienstverlening. Klachtenbehandeling, audits en eventueel andere instrumenten hanteren we als middel om de kwaliteit van het aangeboden maatschappelijk werk op te volgen, te evalueren en bij te sturen indien nodig. We willen echter niet alleen voldoende personeel maar vooral ook de beste personeelsleden aantrekken. In de opleidingsinstituten voor sociaal werk kampt de OCMW-hulpverlening nog steeds met een slecht imago. We nemen initiatieven om deze beeldvorming te corrigeren.
Klanten een stem geven
48
Inspraak van gebruikers is bijzonder belangrijk om onze dienstverlening te verbeteren en af te stemmen op hun behoeften. Het is echter niet evident om gebruikers te vinden die hun eigen problematiek overstijgen en de spreekbuis kunnen zijn van een hele klantengroep. Bovendien bemoeilijkt de grote diversiteit van klanten de mogelijkheden wat betreft participatie. Toch willen we samen met partners die op dit terrein meer beslagen zijn zoeken naar mogelijkheden om deze inspraak te realiseren. Vermoedelijk is het werken met focusgroepen enerzijds en emancipatorisch werken anderzijds beter om deze inspraak te realiseren dan het werken met een echte adviesraad.
4.1.5 Mensen moeten hun rechten kunnen benutten
Goede informatie over en het automatisch toekennen van rechten
We informeren de Antwerpenaren over de rechten en voordelen waarop ze beroep kunnen doen. We doen dit via sociale infopunten (zie hoofdstuk 7. Dienstverlening)
De communicatie over de inhoud, de te volgen procedure en voorwaarden van de rechten van de klant gebeurt op een heldere wijze.
Waar mogelijk vereenvoudigen we onze administratie. Samen met de klant bekijken we op welke rechten hij een beroep kan doen. We begeleiden hem verder bij zijn aanvraag hiervoor (bijvoorbeeld pensioen).
Bij het toekennen van bepaalde voordelen of rechten onderzoeken we of deze voordelen ook kunnen uitgebreid worden naar personen met inkomsten die net boven de grenzen vallen die het OCMW hanteert.
Actief op zoek naar behoeftige Antwerpenaren
Stad, OCMW en hun partners doen inspanningen om Antwerpenaren die onvoldoende vertrouwd zijn met het aanbod, te bereiken. We ontwikkelen nieuwe methodieken om actief op zoek te gaan naar behoeftige Antwerpenaren. Eventuele drempels zullen we wegwerken.
4.1.6 Maatschappelijk verantwoord omgaan met financiële en materiële middelen
We promoten een gezonde levenwijze
We ondersteunen klanten om lekker, gezond en goedkoop te koken en organiseren onder meer kooklessen.
We willen door projecten met bijvoorbeeld aandacht voor lichaamsverzorging het zelfwaardegevoel van mensen vergroten en het stigma wegwerken.
We promoten afvalrecyclage en ondersteunen initiatieven die afval helpen voorkomen
We organiseren vorming voor OCMW-klanten en onderzoeken of het mogelijk is hen vuilniszakken ter beschikking te stellen.
We stimuleren klanten om duurzaam en rationeel om te gaan met energie en water
Minder energie verbruiken is beter voor het milieu en goedkoper. We stimuleren alle Antwerpenaren en in het bijzonder de kansarme groepen, om rationeel energie en water te verbruiken.
49
We organiseren vorming over schuldpreventie
3 % van de Antwerpenaren kampt met overmatige schuldenlast. We willen dit aantal doen dalen onder meer door vorming te organiseren voor scholen. We willen het onderwijs stimuleren om een vormingspakket aan te bieden over omgaan met geld en schuldpreventie aan 16- tot 18-jarigen.
4.1.7 Samen werken Rond het thema Middelen werken volgende partners samen met stad en OCMW: • • • • • • • • • • •
50
Apga Artsen zonder Grenzen CAW de Terp CAW Metropool CAW De Mare DAK De 8cht Free Clinic Jac plus Centrum Kauwenberg Kind en Gezin
• • • • • • • • • • •
Oases PSC Open Huis Recht-Op Samenlevingsopbouw Antwerpen vzw SODA Universiteit Antwerpen VUB VVSG vzw Cas Werkatelier Binnenstad vzw Mutualiteiten (vooral de christelijke en de socialistische mutualiteit).
4.2 Recht
4.2.1 Omgevingsanalyse Voor de tendensen wat het thema Recht betreft, verwijzen we naar de omgevingsanalyse onder het thema Middelen.
4.2.2 Iedereen heeft recht op rechtshulp en schuldbemiddeling De grondwet stelt in art. 24bis: ‘Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. […] Die rechten vervatten inzonderheid:[…] 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand.’ Om dit recht in de praktijk om te zetten, is het belangrijk dat mensen niet enkel hun rechten kennen, maar ze ook effectief kunnen uitputten. Het loutere bestaan van rechten volstaat niet, ze moeten in de praktijk kunnen worden gebracht. Gelukkig maken de meeste burgers doorgaans zelfstandig gebruik van hun rechten, maar soms kan er (tijdelijk) nood zijn aan professionele ondersteuning. Die nood aan ondersteuning en juiste informatie merken we ook wat betreft het voorkomen en het gepast omgaan met een schuldenproblematiek. Idealiter blijft een professionele ondersteuning beperkt in de tijd zodat mensen hun leven terug in eigen handen krijgen. De achterliggende basisfilosofie over het ‘recht op rechtshulp en schuldbemiddeling’ is dus het stimuleren en mogelijk maken van een maximale zelfredzaamheid in combinatie met toegankelijke, professionele ondersteuning. Toegankelijk betekent hier zowel nabij, laagdrempelig als betaalbaar. Waar mogelijk willen we preventief werken. Als dit niet (meer) kan, moeten we remediërend optreden. Dit pakken OCMW, stad en externe partners uit onder andere de juridische, gerechtelijke, welzijns- en onderwijswereld gezamenlijk aan.
4.2.3 Omgaan met een budget en met schulden Veel mensen hebben het moeilijk om hun rekeningen te betalen. Omdat ze een laag inkomen hebben, omdat ze verkeerd met hun geld omspringen of door een combinatie van beide. De kosten voor wonen worden steeds hoger, de facturen voor energie slokken een steeds groter deel van het budget op en dan zijn er nog de verlokkingen van het kopen op krediet. Krediet op zich is een goed instrument, maar veel mensen zijn niet gewapend om er op een verantwoorde manier mee om te gaan. Bewustmakingscampagnes kunnen in dit verband mogelijk soelaas bieden. In de praktijk stellen we vast dat mensen met schulden vaak pas op het allerlaatste moment hulp zoeken en dat zij vaak te laat binnenstappen bij een OCMW of een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). Dan is het onheil echter al geschied. Waar mogelijk willen we er voor zorgen dat mensen geen schulden maken. Medewerkers van OCMW
51
Antwerpen gaan regelmatig spreken in scholen om jongeren bewust te maken van het mogelijke probleem en ze op een verstandige manier te leren omgaan met geld. In de komende jaren willen we dat nog verder uitbouwen en materiaal ter beschikking stellen van scholen die het onderwerp kunnen opnemen in hun lessenpakket. We pleiten voor een verplichte module rond budgetbeheer. Daarvoor willen we samenwerken met Lerende stad en het onderwijs. Als mensen toch schulden maken, is het belangrijk dat ze dichtbij laagdrempelige hulp vinden in hun vertrouwde omgeving. Het huidige aanbod aan schuldhulpbemiddeling in Antwerpen is ontoereikend. We willen daarom in elk district spreekdagen organiseren, via een uitbreiding van de OCMW-dienst Schuldbemiddeling. Momenteel zijn de diensten voor schuldhulpverlening nog grotendeels geconcentreerd in Hoboken. Er is een opvallende stijging van het aantal gefailleerde zelfstandigen. De overheid wil het ondernemerschap promoten en maakt het steeds eenvoudiger om als zelfstandige aan de slag te gaan. Helaas slagen velen niet, waarna zij bij het OCMW moeten aankloppen voor schuldbemiddeling. We willen hierover een signaal geven aan de hogere overheid.
4.2.4 Een antwoord op juridische vragen Volgens de grondwet heeft iedereen recht op rechtsbijstand. Toch merken we dat veel mensen niet op de hoogte zijn van hun rechten. In de sociale centra van het OCMW kunnen de medewerkers veel voorkomende vragen beantwoorden. Bij meer ingewikkelde materies verwijzen zij door naar de centrale dienst Rechtshulp. Omdat de drempel om aan te kloppen bij het OCMW vaak nog te groot is, willen we die vaakgestelde vragen vanaf 2009 ook kunnen beantwoorden in de sociale infopunten. Tegen dan moet er een draaiboek zijn voor het beantwoorden van veel gestelde juridische vragen. Via een communicatiecampagne laten we de Antwerpenaar weten dat hij in de sociale centra en sociale infopunten terecht kan voor vragen in verband met rechtshulp. In samenwerking met de Commissie voor Juridische Bijstand organiseren we permanentie in alle districten van onze stad. Dergelijke spreekuren zijn toegankelijk voor alle mensen, niet alleen voor OCMW-klanten. Bij het OCMW kunnen klanten immers nu al terecht voor gratis en eventueel anonieme juridische hulp. Het bieden van rechtshulp aan OCMW-klanten is een samenwerking tussen de sociale centra en de centrale dienst Rechtshulp. Klanten kunnen natuurlijk ook nog beroep doen op de permanenties door de juristen van de Commissie voor Juridische Bijstand.
4.2.5 Energie besparen De energiefactuur is voor veel Antwerpenaren een zware dobber. De Lokale Advies Commissie (LAC) bemiddelt tussen energieleveranciers en klanten. 90 % van de LACklanten heeft een voldoende hoog inkomen; zij hebben geen recht op financiële steun van het OCMW. Toch kunnen zij hun energiefactuur niet betalen. Maatschappelijk werkers leggen daarom huisbezoeken af om ter plaatse te kijken hoe mensen eventueel energie kunnen besparen. Zij combineren dit met een sociaal onderzoek.
52
De volgende jaren willen we nog een stapje verder gaan. Stad en OCMW gaan van start met het project ‘Energiesnoeiers’. Daarbij vragen we aan Antwerpenaren of we bij hen thuis eens mogen langskomen om te kijken hoe ze hun energiefactuur naar beneden kunnen halen.
4.2.6 Samen werken Op lokaal vlak werken we inzake schuldhulpverlening samen met heel wat partners.
Al enkele jaren bouwt OCMW Antwerpen een samenwerking uit met de Commissie voor Juridische Bijstand (CJB) waarbij advocaten in enkele sociale centra van het OCMW regelmatig permanenties eerstelijnsrechtshulp verstrekken. De doelgroep is hierbij niet beperkt tot OCMW-klanten, maar de permanenties zijn ook gratis toegankelijk voor alle inwoners van de stad.
Verenigingen waar armen het woord nemen (Antwerps Platform voor Generatiearmen, Recht- op, Centrum Kauwenberg): we overleggen met deze verenigingen om zeker te zijn dat onze hulpverlening werkelijk beantwoordt aan de noden van de doelgroep, zowel inhoudelijk als naar verstaanbaarheid toe.
Binnen hun eigen werking en naar hun klanten toe verrichten de Centra voor algemeen welzijnswerk (CAW) De Mare, De Terp en Metropool ook heel nuttig werk op het vlak van schuldremediëring. Op die manier vormen zij een mooie aanvulling op de schuldhulpverlening die het OCMW aanbiedt. De OCMW-diensten hebben een goede verstandhouding met de CAW’s. OCMW-medewerkers verstrekken op vraag van de CAW’s vorming.
In het kader van energiebesparende maatregelen werkt de Energiecel van OCMW Antwerpen samen met onder andere de Bond Beter Leefmilieu, de sociale energieleveranciers EANDIS en IVEG en de stedelijke milieudienst aan enerzijds het verhogen van het energiebewustzijn van de inwoners van onze stad en anderzijds het daadwerkelijk besparen van energie.
Op Vlaams niveau werken de OCMW-diensten samen met: • het Vlaams Centrum voor Schuldbemiddeling • de Vlaamse Vereniging van OCMW-juristen • de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG).
53
4.3 Dienstverlening
4.3.1 Omgevingsanalyse Bij dit thema geven we kort enkele kencijfers over de dienstverlening van de stad en OCMW. Het gaat hier om de verschillende plaatsen waar burgers met hun (administratieve) vragen naar toe kunnen. Voor de stad gaat het om de districtshuizen, stadskantoren en de wooncentra (de vroegere woonwijzers). De negen districtshuizen (een per district) en vijf stadskantoren (gesitueerd op het grondgebied van het district Antwerpen) zijn de unieke aanspreekpunten voor alles wat met individuele administratieve dienstverlening te maken heeft. Het betreft alle producten die persoonsgebonden zijn (identiteitsdocumenten, rijbewijzen, verblijfsdocumenten, uittreksels uit registers die persoonsgevens bevatten, aktes ivm geboortes, huwelijken, echtscheidingen en overlijdens, sociale uitkeringen…). Gemiddeld bezoekt elke Antwerpse burger 1,1 keer per jaar zijn districtshuis of stadskantoor. Dit betekent meer dan 520 000 bezoekers op jaarbasis. Bovendien kunnen bezoekers in de districtshuizen ook terecht voor informatie over alle vormen van stedelijke dienstverlening, culturele en sportactiviteiten, jeugd- en seniorenwerking en de organisatie van grote en kleine evenementen. Voor het OCMW betreft het de dienstencentra en de sociale centra, die we onder de thema’s middelen en recht al oplijstten. Idealiter zouden we in dit hoofdstuk willen nagaan welke drempels en moeilijkheden verschillende kansengroepen ondervinden om met hun vragen tot de vermelde voorzieningen te geraken. Cijfermateriaal is echter niet voorhanden, waardoor we ons beperken tot het in kaart brengen van het aanbod en het gebruik van dit aanbod. Het aanbod aan districtshuizen, stadskantoren, wooncentra, de sociale centra en de dienstencentra worden naast enkele voorzieningen van derde partners ingeschakeld in het netwerk van de sociale infopunten, waar mensen met een eerste vraag rond sociale hulpverlening terecht kunnen. Kaart 10 toont de spreiding van de verschillende voorzieningen. Kaarten 11 en 12 tonen per wijk het percentage inwoners dat respectievelijk binnen 400 en 1 000 meter afstand woont van een van de voorzieningen die in deze paragraaf aan bod komen9. In totaal woont 78 % van de Antwerpenaren binnen een afstand van 1 000 meter van een voorziening. Wanneer we de afstand herleiden tot 400 meter, dan woont slechts 31 % van de Antwerpenaren binnen een buffer. Beide kaarten laten een tekort in de rand zien. Vooral Ekeren, Deurne-Oost en het Nieuw Kwartier in Berchem laten een tekort zien. Binnen de ring woont het merendeel van de inwoners binnen een wandelafstand van 1 000 meter van een voorziening. Bij een afstand van 400 meter verandert het beeld en tekenen de verschillen tussen de wijken zich duidelijk af. Antwerpen-Noord, 9
De afstand van 400 meter (= 10 minuten wandelen) beschouwen we als de maximum wandelafstand voor dagdagelijkse voorzieningen. Voor het berekenen van deze afstand tekenen we buffers die overeenkomen met 400 meter en 1 000 meter wandelafstand rond de voorzieningen. Omdat de afstand in vogelvlucht wordt berekend, wat niet de werkelijke wandelafstand is, maken we de buffers met 1/4 kleiner. Een wandelafstand van 400 meter komt overeen met een buffer van 300 meter, een wandelafstand van 1 000 meter met een buffer van 800 meter. Door na te gaan hoeveel inwoners binnen een buffer wonen, kunnen we het bereik van de voorzieningen berekenen. Bij het bufferen houden we geen rekening met barrières zoals grote invalswegen.
54
Borgerhout-Intra Muros, het Kiel, Oud-Merksem en Haringrode-Zurenborg zijn vrij goed voorzien. Buiten het tekort in de rand, zien we ook in de wijk Diamant-Stadspark een duidelijk tekort: geen enkele inwoner heeft een voorziening binnen 400 meter wandelafstand.
55
Kaart 10: Locaties districtshuizen, stadskantoren, wooncentra, sociale centra, dienstencentra en bedrijvenloket
56
Kaart 11: Aandeel inwoners dat binnen 400 meter wandelafstand woont van een locatie voor dienstverlening
57
Kaart 12:Aandeel inwoners dat binnen 1 000 meter afstand woont van een locatie voor dienstverlening
58
Een kwaliteitsvolle en klantvriendelijke dienstverlening op maat van en dicht bij iedere burger 4.3.2 Kwaliteit als leidmotief Kwaliteit van de dienstverlening staat bij ons centraal. Door een aantal meetbare kwaliteitsstandaarden voor klantvriendelijkheid en klantgerichtheid te gebruiken, willen we de kwaliteit van onze sociale en administratieve dienstverlening periodiek meten en sturen. Tegelijk willen we onderzoeken hoe onze dienstverlening zo veel mogelijk beantwoordt aan de behoeften van de verschillende klantengroepen. Hiervoor proberen we door een vindplaatsgerichte aanpak de verschillende klantengroepen en hun noden in kaart te brengen. We doen dit in samenwerking met intermediaire organisaties. Tenslotte zorgen we voor professionele medewerkers, een aangepaste infrastructuur en werkinstrumenten die we nodig hebben om de vooropgestelde kwaliteit van de dienstverlening te kunnen garanderen.
4.3.3 Een geïntegreerd dienstverleningsnetwerk van stad en OCMW Samen willen we werk maken van een integratie en een inhoudelijke afstemming van onze dienstverleningnetwerken. Hierbij trachten we onze klanten zoveel mogelijk onmiddellijk voort te helpen of met maximaal 1 doorverwijzing naar de juiste dienst- of hulpverlener toe te leiden. We streven hierbij naar een efficiënte spreiding van een aantal fysieke aanspreekpunten. Bovendien willen we onze klanten vertrouwd maken met andere dienstverleningskanalen. Naast het fysieke loket in de districtshuizen, stadskantoren en OCMW-sociale centra kunnen mensen ook terecht bij het telefonisch en elektronisch loket. Ook onderzoeken we in hoeverre we relevante dienstverlening van andere organisaties zoals mutualiteiten, andere overheden of overheidsbedrijven kunnen aanbieden.
4.3.4 Netwerken van sociale infopunten We bouwen de sociale infopunten verder uit In antwoord op de decretale vraag naar een sociaal huis, is in Antwerpen een netwerkmodel van sociale infopunten uitgewerkt waarbij partners vanuit stad, OCMW en externen bestaande diensten en loketten inzetten. Elke partner levert extra inspanningen om (pro)actief te informeren over en gericht toe te leiden naar allerlei vormen van sociale dienst- en hulpverlening, ongeacht welke organisatie ze levert. Het label sociaal infopunt verbindt de partners met elkaar in een netwerk met een gemeenschappelijk engagement, en verwijst naar deze extra service.
59
Iedereen die samenwerkt rond de sociale infopunten is ervan overtuigd dat het succes ligt in een structurele intensieve samenwerking. We zullen de netwerken dan ook verder uitbouwen voor iedereen die zich op het Antwerpse grondgebied bevindt.
Iedereen vindt de weg naar de juiste informatie en juiste dienst- of hulpverlener Heel vaak weten mensen niet waar ze terecht kunnen met hun vragen over of voor een bepaalde dienst- of hulpverlening. Ze weten soms ook niet op welke manier hun rechten kunnen worden gevrijwaard. Sociale infopunten zijn een goed kanaal om alvast de informatie over wat kan en mogelijk is, op een heldere en begrijpbare manier tot bij hen te brengen. Heel wat organisaties zijn betrokken partij. Ze bieden diensten en hulp aan onder allerlei vormen en via allerlei methodieken. We bekijken op welke manier we elkaars werking kunnen versterken en kunnen samenwerken om de sociaal kwetsbare burger te bereiken en hem toe te leiden naar de acties die binnen de diverse sociale grondrechten worden opgezet. Stad en OCMW nemen een regisseursrol op en waken erover dat de ambitie om met maximum 1 doorverwijzing op de juiste plek te geraken, wordt waargemaakt.
Iedereen kiest zelf de toegang tot het sociale dienstverleningsaanbod Essentieel is dat we informatie op een heldere en begrijpbare manier overbrengen. Even belangrijk als het om kwaliteit gaat, is dat we proactief informeren. Waar nodig beantwoorden we niet enkel de oorspronkelijke vraag, maar geven bijkomende informatie. We koppelen de klant en de informatie aan elkaar. Het sociaal infopunt bevordert de actieve rol van de klant en zorgt ervoor dat hij voldoende informatie heeft om zelf te kunnen beslissen wat hij verder doet. Door de sociale infopunten in bestaande diensten en loketten van allerlei partners en organisaties te organiseren, zorgen we ervoor dat de klant op een zelfgekozen plek terecht kan. Dit kan tijdens de gewone openingsuren of op afspraak. We bekijken of andere informatiekanalen een optie zijn om het bereik te verhogen. Op termijn moet de klant zelf kunnen kiezen hoe hij contact opneemt: aan het loket zelf, telefonisch of per e-mail.
Specifieke klantengroepen leiden we systematisch en structureel toe naar onze sociale dienstverlening In permanent overleg en samenwerking met partners willen we zoeken naar de meest aangewezen manier om de sociaal kwetsbare burger te bereiken. De manier van toeleiding zal wijzigen naargelang de klantengroep die we willen aanspreken. Dit vereist een inzicht in de vragen en noden die leven en in de manier waarop mensen nu al dan niet proberen zelf een oplossing te zoeken. Het vraagt ook een continue doelgroepencommunicatie.
60
Sociale infopunten en hun netwerken functioneren als hefboom Sociale infopunten worden een middel om de kwaliteit van de dienstverlening te verhogen, om de leemtes in de sociale dienst- en hulpverlening op te sporen en weg te werken en om toegang te krijgen tot moeilijk bereikbare burgers en of klantengroepen. Uiteindelijk zullen sociale infopunten een toegangspoort zijn naar de sociale grondrechten. Sociale infopunten stimuleren de samenwerking op wijkniveau tussen diverse partners. Ze doen dienst als motor om te komen tot een gedeelde, transparante en sociale dienstverlening. Ze zijn visueel herkenbaar door het groene label ‘sociaal infopunt’.
4.3.5 Samen werken Een structurele samenwerking is een voorwaarde om ons doel te kunnen waarmaken. Voordeel van zo’n samenwerking is dat er een fijnmazig netwerk van aanspreekpunten ontstaat. Die kunnen informatie en een mogelijke doorverwijzing geven op plekken die de klant al kent. Deelnemende organisaties zetten hun deskundigheid rond bepaalde thema’s of met bepaalde klantengroepen in. Stad en OCMW kunnen voor de netwerken van sociale infopunten nu al rekenen op de loyale medewerking van de Christelijke Mutualiteit (CM), De socialistische mutualiteit (De Voorzorg), de Liberale Mutualiteit, Sowel, het ACV en ACW en de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW) Metropool en De Terp. Dankzij een forum houden de partners op wijk- of districtsniveau elkaar beter op de hoogte van (wijzigingen in) hun dienstverlening. Ze bouwen samen een kennissysteem uit dat alle informatie rond sociale dienstverlening bundelt. Wie partner is in het netwerk, kan beroep doen op dat systeem. Door de methodiek van het sociaal infopunt uit te dragen, verhoogt de kwaliteit van de dienstverlening en creëren we een draagvlak voor meer effectieve ondersteuning van klanten. Per wijk of district nemen de sociale infopunten hun signaal- en detectiefunctie op bij niet of moeilijk oplosbare problemen. Ze zoeken dan naar een specifiek opvangnetwerk. In een constante wisselwerking schakelen we brugfiguren in die in gemeenschappen of wijken een actieve rol opnemen. Omdat deze brugfiguren vertrouwd zijn, kunnen zij de informatie bij moeilijk bereikbare klantengroepen aanreiken. De sociale infopunten zoeken verder aansluiting bij wijkgebonden organisaties die een meerwaarde kunnen zijn voor de werking van het netwerk, of omgekeerd. Het netwerk is nog niet volledig. We blijven zoeken naar partners waarmee we een constructieve samenwerking kunnen opzetten. Het netwerk is voortdurend in ontwikkeling en stoot steeds op nieuwe uitdagingen. De aard en de input van de partners en de wijze van samenwerking zal dan ook steeds wijzigen. We zullen de werking van het netwerk uiteindelijk afstemmen op de behoeften van de klant en de demografische samenstelling van een wijk of district.
61
4.4 Wonen
4.4.1 Omgevingsanalyse De woonsituatie kan een belangrijke impact hebben op de gezondheids-, onderwijsen/of arbeidssituatie. Het aankopen van een (adequate) woning is niet voor iedereen financieel mogelijk. Gezinnen met een lager inkomen doen vaak een beroep op sociale huisvesting, waar ze dan op wachtlijsten terecht komen. Soms richten ze zich tot de private huurmarkt, waar de kwaliteit van de woningen dan weer soms tekort schiet. Volgens de socio-economische enquête (2001) zijn alleenstaanden, alleenstaande ouders en laaggeschoolden in verhouding meer huurder van een woning dan eigenaar10 . Het aandeel personen dat onder de armoedegrens leeft bedraagt 24,6 % bij de huurders, ten opzichte van 12 % bij de eigenaars11. Figuur 23: Verdeling woningen volgens status bewoner, Antwerpen, 2001 100 % 90 %
10 % 2%
70 %
7% 1%
4% 1%
17 %
20 %
7% 2% 31 %
40 %
60 %
8% 2% 38 %
51 %
8% 2%
7% 2%
6% 2%
38 %
33 %
27 %
11 % 2%
41 %
onbekend kosteloos
50 %
huurders 74 %
60 % 48 %
52 %
47 %
52 % 65 % District Wilrijk
District Berchem
District Borgerhout
District Deurne
District Merksem
District Ekeren
Stad Antwerpen
0%
eigenaars
59 %
34 %
10 %
District BerendrechtZandvliet-Lillo
30 % 20 %
74 %
District Hoboken
40 %
District Antwerpen
Percentage
80 %
14 % 2%
District
Bron: FOD Economie, Algemene directie statistiek socio-economische enquête 2001 Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Gemiddeld is 48 % van het woonpatrimonium een eigendom en 40 % wordt gehuurd. Een zeer kleine minderheid verblijft kosteloos. In Berendrecht-Zandvliet-Lillo, Ekeren en Hoboken ligt het aandeel eigenaars iets hoger. In het district Antwerpen ligt het aandeel huurders dan weer hoger, namelijk 51 %. 10 D’Olieslager, T. (2006), Armoede en sociale uitsluiting becijferd in Vranken, J., De Boyser,, K. en Dierckx,D.: Armoede en sociale uitsluiting Jaarboek 2006,Leuven: Acco, pp 387. 11 Zie ook:gegevens rond armoedegrenzen, verzameld door de Universiteit van Antwerpen, OASES http://www.ua.ac.be/download.aspx?c=*OASES&n=21964&ct=016212&e=116185
62
Bij het bevragen van het comfortniveau (Socio-economische enquête 2001) blijken bijna alle Antwerpse woningen voorzien van een badkamer en een wc in de woning. Drie op vier woningen heeft centrale verwarming. Vier op tien woningen is echter niet voorzien van dubbele beglazing en/of dakisolatie. Figuur 24: Aantal woningen/gebouwen op de inventaris leegstand en verwaarlozing, Antwerpen, 2005 Totaal Leegstaand % /verwaarloosd stad Antwerpen 216 738 2 177 1,00 % District Antwerpen 81 149 1 556 1,92 % District Berendrecht-Zandvliet-Lillo 3 755 19 0,51 % District Ekeren 9 082 19 0,21 % District Merksem 18 379 71 0,39 % District Deurne 34 013 86 0,25 % District Borgerhout 18 547 190 1,02 % District Berchem 19 534 83 0,42 % District Wilrijk 17 631 76 0,43 % District Hoboken 14 613 77 0,53 % Bron: stad Antwerpen, Sociale Zaken, Stedelijke Woondienst Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Gemiddeld 1 % van het Antwerpse woonpatrimonium staat leeg, is vervallen, ongeschikt of onbewoonbaar. In figuur 24 zien we dat het district Antwerpen in verhouding het grootste aandeel woningen heeft op de inventaris van leegstand. Deurne en Ekeren daarentegen scoren zeer laag.
63
Figuur 25: Evolutie gemiddelde verkoopprijs appartementen en gewone woonhuizen, Antwerpen, 1990-2006 200 000
Gemiddelde verkoopprijs
180 000 160 000 140 000 120 000 Woonhuizen
100 000
Appartementen, flats, studio's
80 000 60 000 40 000 2 0000 0 1990 1992 1994 1996
1998 2000 2002 2004 2006 Jaar
Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek 1990-2006 Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Figuur 26: Aantal verkochte woonhuizen en appartementen volgens prijsklasse, Antwerpen, 2005 Prijsklasse Woonhuizen Appartementen Aantal % Aantal % Totaal 3 303 100,0 % 3 433 100,0 % < 25 000 € 0 0,0 % 6 0,2 % 25 000 - 50 000 € 63 1,9 % 271 7,9 % 50 000 - 75 000 € 201 6,1 % 550 16,0 % 75 000 - 100 000 € 409 12,4 % 797 23,2 % 100 000 - 125 000 € 500 15,1 % 738 21,5 % 125 000 - 150 000 € 537 16,3 % 437 12,7 % 150 000 - 200 000 € 925 28,0 % 361 10,5 % > 200 000 € 668 20,2 % 273 8,0 % Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek 2005 Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
64
Figuur 27: Haalbare woningprijs volgens jaarlijks netto belastbaar inkomen, Antwerpen, 2005 Inkomen haalbare prijs woning excl. RR/AK 10 000 € 51 198 € 20 000 € 90 910 € 30 000 € 130 766 € 40 000 € 170 621 € 50 000 € 203 858 € Bron: stad Antwerpen, Strategische Coördinatie, Stedelijke Woondienst, Dexia 2005 Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie RR= registratierechten / AK= andere aankoopproducten
In figuur 25 laten we de evolutie van de gemiddelde verkoopprijzen van woonhuizen en appartementen zien. Deze grafiek toont voor Antwerpen een stijgende trend, die na 2001 steiler wordt, vooral voor woonhuizen. Figuur 26 laat het aantal verkochte woningen in 2005 volgens prijsklasse zien. Woonhuizen vallen relatief gezien meer in hogere prijsklassen. Appartementen komen relatief meer voor in de prijsklassen tussen 50 000 en 125 000 euro. In figuur 27 berekenden we welke woningprijs haalbaar is voor welk inkomen. Wanneer we figuren 26 en 27 vergelijken met figuur 19 (fiscale aangiften - zie thema ‘Middelen’), stellen we vast dat de lagere inkomensgroepen in Antwerpen het veel moeilijker hebben om eigenaar te worden. Het aantal woningen in een voor hen aanvaardbare prijsklasse is vrij schaars. Daarbij zeggen we nog niets over de kwaliteit van de goedkopere woningen. Figuur 28: Aandeel sociale woningen, Antwerpen, 2006 25,0 % 20,0 %
Percentage
20,0 %
15,0 % 11,8 %
11,9 %
11,7 % 10,0 %
10,0 % 7,1 % 6,6 % 3,7 % 5,0 %
5,0 %
District Hoboken
District Wilrijk
District Berchem
District Borgerhout
District Deurne
District Merksem
District Ekeren
District BerendrechtZandvliet-Lillo
District Antwerpen
Stad Antwerpen
0,6 % 0,0 %
Regio
Bron: stad Antwerpen, Stadsontwikkeling, Cel Omgevingsinformatie Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
65
In 2006 telt de stad Antwerpen 26 861 sociale woningen, of 11,8 % van het totale woonpatrimonium. In het district Antwerpen is het aandeel sociale woningen in verhouding het grootst, namelijk een op vijf. Daarna volgen Berendrecht-Zandvliet-Lillo (11,9 %) en Hoboken (11, 7 %). Verder uitgesplitst naar buurtniveau zien we de grootste concentratie aan sociale huisvesting op het Kiel, Linkeroever, Luchtbal, een aantal buurten in de Oude Binnenstad en Berchem-Groenenhoek.
66
Kaart 13: Aandeel sociale woningen op buurtniveau, Antwerpen, 2006
67
4.4.2 Een kwaliteitsvolle woning voor iedereen De prijzen op de private huisvestingmarkt blijven stijgen. Er is nood aan sociale woningen en de onthaalhuizen voor mensen in precaire woonsituaties (bijvoorbeeld daklozen of uit huis gezette huurders) slibben dicht. Het woningaanbod is klein, te duur of beantwoordt niet aan de minimale kwaliteitseisen. We erkennen de problemen op de huisvestingmarkt en willen er zorg voor dragen dat iedereen gelijke kansen krijgt.
4.4.3 Betaalbaar wonen Het woningaanbod verhogen Er is nood aan méér woningen in de stad. Daarom willen we ervoor zorgen dat er jaarlijks 1 000 woningen bijkomen, onder meer via publiek-private samenwerking in grote stadontwikkelingsgebieden. Tegelijkertijd ondersteunen we de sociale huisvestingsmaatschappijen in het realiseren van meer sociale koopwoningen.
Het woningaanbod betaalbaar maken De prijzen van huurwoningen in Antwerpen blijven stijgen. We willen actief ingrijpen op de woningmarkt om een goede woning voor meer mensen betaalbaar te maken. Meer huurders moeten een kwaliteitsvolle huurwoning vinden door een actieve promotie van huursubsidies via de wooncentra (de vroegere woonwijzer). Tegelijkertijd zet de stad in op de ondersteuning van de Sociaal Verhuurkantoren (SVK), die woningen op de privémarkt huren en daarna verhuren. Ten slotte zullen we saneringscontracten afsluiten met eigenaars die hun huurwoning willen saneren of hun handelspand willen omvormen naar een woning en willen renoveren. De eigenaar krijgt hiervoor een premie. In ruil hiervoor verhuurt hij zijn woning gedurende negen jaar aan een sociale huurprijs.
Investeren in de woningmarkt Er zijn nog heel wat panden die mits inspanningen terug op de woningmarkt kunnen komen. Een goed voorbeeld hiervan is het bestaande stadspatrimonium. Stadseigendommen die niet nodig zijn voor de werking van de stad, worden opgeknapt en verkocht. Op strategische plekken in Antwerpen worden panden aangekocht en gerenoveerd. Daardoor kunnen ze een rol spelen in de opwaardering van bepaalde buurten. Ten slotte wordt het ‘rollend fonds’ bestendigd door panden te kopen, op te knappen en terug op de markt te brengen tegen de gangbare marktprijzen.
68
4.4.4 Goed wonen Antwerpen als woonstad promoten Antwerpen is een aangename stad om te wonen. Dit moet via allerhande promotionele activiteiten gepromoot worden. In de wooncentra kunnen Antwerpenaren terecht met al hun vragen over wonen.
De woonomgeving verbeteren We werken aan het verbeteren van de woonomgeving. Elke woonbuurt moet een ruim aanbod aan kwaliteitsvolle voorzieningen bieden. We streven naar een goede verspreiding van onderwijs, dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, cultuur- en sportaanbod …
Het woningaanbod verbeteren Het verbeteren van de woonkwaliteit in de sociale en private huurmarkt is een prioritair aandachtspunt. Aan de hand van de Vlaamse Wooncode zetten we in het verleden een integraal en inclusief traject op. Dat bestendigden we en bouwen we uit. Met de proactieve screening van woningen (krotspot) willen we de kwaliteit van de huurwoningen verbeteren. Leegstand en verwaarlozing blijven we aanpakken en waar nodig heffen we een krotbelasting. Saneringscontracten en renovatiecontracten moeten mensen aanzetten en ondersteunen bij hun renovatieplannen.
Sociale huisvesting opwaarderen Door een aantal maatregelen willen we de sociale huisvesting opwaarderen.
We handhaven en verhogen de leefbaarheid en de sociale cohesie in sociale woonwijken. De huisvestingsmaatschappijen moeten voor elke sociale woonwijk een leefbaarheidsplan opstellen dat wordt overlegd met de stad. Bewonersgroepen worden georganiseerd met voldoende aandacht voor structureel overleg zodat zij betrokken worden. Een voorbeeld hiervan is het Platform Antwerpse Huurders.
Politiediensten screenen technisch-preventief de sociale wooncomplexen om het veiligheidsgevoel te vergroten. Daaruit kunnen maatregelen vloeien zoals het plaatsen van vandaalbestendige brievenbussen, het afsluiten van kelders, het voorzien van voldoende verlichting …
We ondernemen actie om sociale woningen een positief imago te geven. Dat kan door gerichte projecten zoals het Dakproject Chicagoblokken. Daar wordt de bovenverdieping ingericht als panoramische ruimte waar vergaderingen, presentaties, cursussen, tentoonstellingen of andere evenementen kunnen plaatsvinden. De locatie biedt een schitterend zicht over de Schelde en de skyline van Antwerpen. Voor scholen kunnen we bijvoorbeeld groepsbezoeken organiseren als educatieve uitstappen.
Alle sociale huisvestingmaatschappijen fuseren tot een maatschappij zodat een centrale sturing mogelijk is, maar met een doorgedreven lokale werking en een verbeterde dienstverlening voor de huurders.
69
4.4.5 Een evenwichtige sociale mix Sociale segregatie bestrijden We bestrijden sociale segregatie door sociale woningen, betaalbare en duurdere huizen zoveel mogelijk te vermengen. Hiervoor worden verschillende woontypologieën in wijken, districten en op stadsniveau geïntegreerd.
Een aangepast toewijzingsbeleid Voor bepaalde sociale wijken en complexen willen we een aangepast toewijzingsbeleid. Op die manier kunnen ook gezinnen met een hoger inkomen aanspraak maken op een sociale woning en kan met behulp van een leefbaarheidplan de sociale cohesie verbeteren. Dit komt het samenleven in diversiteit ten goede. Een praktijkvoorbeeld is het InterGenerationeel project LinkerOever (IGLO-project). Het IGLO-project wil de sociale samenhang tussen verschillende generaties en culturen in de wijk Europark bevorderen. Een nieuwe, sociale infrastructuur moet wonen, zorg, cultuur, maatschappelijke ontplooiing, onderwijs en opvang voor iedereen, toegankelijk maken.
4.4.6 Toegankelijk wonen in toegankelijke wijken Voor iedereen aangepaste woningen beschikbaar Iedereen kan ondanks ouderdom, ziekte of handicap beschikken over een aangepaste woning of woonzorg-vorm. We moedigen mensen aan advies voor aanpassingswerken aan hun woning in te winnen en voor deze werken premies aan te vragen. We ondersteunen en moedigen alternatieve woonvormen aan zoals kangoeroewonen en beschut wonen voor mensen met een handicap. Om een antwoord te bieden op de toenemende vergrijzing, bouwen we 2 000 nieuwe serviceflats en reorganiseren en moderniseren we de woon-zorgcentra.
Woonwijken met voldoende voorzieningen Mensen met een verminderde zelfredzaamheid willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Het is echter niet voldoende dat ze beschikken over een aangepaste woning, ook de wijk moet de nodige voorzieningen bieden. Daarom bouwt Antwerpen woon-servicezones uit in levensloopbestendige wijken met voldoende aangepaste zorg-, dienst- en welzijnsvoorzieningen. Deze zones hebben, indien nodig: • aangepaste woningen; • winkels voor de eerste levensbehoeften; • recreatieve en culturele voorzieningen op loopafstand; • openbaar vervoer in de nabijheid; • een lokaal dienstencentrum; • ondersteuning van mantelzorg; • 24 op 24 uur zorgondersteuning door zorg op afroep.
70
4.4.7 Meer woonzekerheid Proactief optreden bij dreigende uithuiszetting Voor mensen aan de onderkant van de woonladder is meer woonzekerheid nodig. Heel wat uithuiszettingen kunnen vermeden worden door op tijd in te grijpen. Daarom willen we de preventie opdrijven.
Situatie van dak- en thuislozen verbeteren Door een betere samenwerking met alle partners in de sector zullen we de toeleiding van dak- en thuislozen beter stroomlijnen. Het aanbod aan woonbegeleiding voeren we drastisch op. In elke regio met een grote concentratie aan sociale huisvesting voorzien we een woonbegeleidingsteam. Ook het aanbod aan inloopcentra en nachtopvang breiden we uit. Sociale verhuurkantoren (SVK’s) bieden een alternatief aan mensen die nauwelijks een betaalbare woning kunnen vinden op de private woningmarkt. We ondersteunen de SVK’s in hun rol.
Situatie van woonwagenbewoners verbeteren Woonwagenbewoning is in de Vlaamse Wooncode opgenomen als een specifieke woonvorm. Ook voor de woonwagenbewoners willen we onze verantwoordelijkheid opnemen. De bestaande terreinen en de leefsituatie van de bewoners zullen verbeteren.
4.4.8 Samen werken De Vlaamse Wooncode voorziet uitdrukkelijk dat de steden en gemeenten het overleg moeten organiseren tussen de verschillende woonactoren die actief zijn op het grondgebied. De afgelopen jaren leverde de stad inspanningen om dit overleg te voeren met onder andere: • de sociale huisvestingsmaatschappijen in de koop- en huursector; • de sociale verhuurkantoren; • het Vlaams Woningfonds; • de centra voor algemeen welzijnswerk die voornamelijk actief zijn op het vlak van wonen, welzijn en woonbegeleiding; • het Platform Antwerpse Sociale Huurders. De doelstelling voor de komende beleidsperiode is om de regie voor en coördinatierol van de stad over het woonbeleid uit te bouwen, met bijzondere aandacht voor de verschillende overleg- en inspraakvormen.
71
4.5 Gezondheid
4.5.1 Omgevingsanalyse Iemands gezondheid is bepalend voor zijn individuele ontplooiingsmogelijkheden en zijn positie op de arbeidsmarkt. Het kan de maatschappelijke integratie bevorderen of juist belemmeren. Allerlei factoren bepalen de gezondheidstoestand: biologische (erfelijke) factoren, psychologische factoren, de fysieke en (psycho)sociale omgeving, leefstijl en gedrag en het aanbod aan (preventieve) gezondheidszorg. Gegevens over (de determinanten van) de gezondheidstoestand worden momenteel slechts fragmentair en niet systematisch geregistreerd. Bovendien zijn de data vaak niet beschikbaar voor de stad Antwerpen, niet op stedelijk noch op wijkniveau. Dit maakt het moeilijk om op lokaal niveau een goede diagnose te stellen over problemen die zich in dit domein voordoen. Over leefstijl en gedrag bestaat er zelfs nagenoeg helemaal geen registratie. De uitdaging stelt zich om deze factor in beeld te brengen. Alleen door een bevraging kunnen we volledige en correcte gegevens krijgen. Op basis van de gezondheidsenquête van 2001, maakte de universiteit van Gent een studie met als titel ‘Gezondheid in grote steden’ 12. Deze beschrijft de gezondheidstoestand in achtergestelde (groot)stedelijke gebieden in België. Ze wordt vergeleken met andere gebieden binnen de stad en met niet-stedelijke gebieden. Gelet op de graad van verstedelijking van de studie (inclusief de daarbij horende typische grootstedelijke problematieken), kunnen we het cijfermateriaal doortrekken naar de stad Antwerpen. Hieronder een summiere samenvatting van de belangrijkste resultaten. Op het vlak van de subjectieve gezondheid schatten inwoners in achtergestelde buurten over het algemeen hun gezondheid eerder slecht in. Slechts 69,5 % van de respondenten die in een achtergesteld stedelijk gebied woont, geeft aan in goede gezondheid te leven, tegenover 78,6 % in andere stedelijke gebieden. Dit verschil is significant. In nietstedelijke gebieden bedraagt dit cijfer 76,7 %. Bijna 7 % van de respondenten in achtergestelde stedelijke gebieden geeft aan beperkt te zijn in zijn/haar dagelijkse activiteit, tegenover 4,5 % in ander stedelijk gebied en 5,4 % in niet-stedelijk gebied. Op het vlak van de eigenlijke fysieke gezondheidstoestand hebben respondenten uit achtergesteld stedelijk gebied significant meer last van astma, chronische bronchitis, hartkwalen, hoge bloeddruk, depressie, duizeligheid, migraine, langdurige vermoeidheid, maagzweren of zweren in de dunne darm. Deze klachten die op het eerste zicht fysiek van aard zijn, hangen vrij nauw samen met stress en depressie. Bijkomend wijst onderzoek uit dat kansarmen vaak medische zorgen uitstellen omwille van ontoereikende financiële middelen. De volgende tabel geeft een overzicht.
12
Legiest, E., Willems, S. en De Maeseneer, J. (2004), Gezondheid in grote steden, Gent: Universiteit Gent.
72
Figuur 29: Aandeel respondenten dat medische zorgen uitstelde omwille van financiële redenen Achtergesteld Ander stedelijk Niet-stedelijk Soort zorg stedelijk gebied gebied gebied Medische zorgen 8,9 % 4,4 % 2,7 % Tandzorg 9,5 % 5,3 % 2,5 % Aankoop voorgeschreven 3,0 % 1,7 % 7,0 % geneesmiddelen Aankoop brilglazen 10,9 % 5,2 % 2,7 % Bron: Legiest, E., Willems, S. en De Maeseneer, J. (2004), Gezondheid in grote steden, Gent: Universiteit Gent.
De studie meldt ook interessante gegevens met betrekking tot het gebruik van eerstelijnszorg. In achtergestelde buurten binnen de stad heeft ongeveer 87 % van de respondenten een vaste huisarts. In andere gebieden binnen de stad ligt dit aandeel significant hoger (93 % tot 96 %). De studie wijst eveneens uit dat respondenten uit achtergestelde wijken die geen vaste huisarts hebben, sneller een beroep doen op spoedafdelingen van ziekenhuizen. Zowat 23 % van de respondenten uit deze wijken zegt direct naar de spoedafdeling te gaan,ten opzichte van 5,3 % uit andere gebieden binnen de stad en ten opzichte van 1,2 % uit landelijk gebied. Figuur 30: Gebruik eerstelijnszorg Soort zorg Vaste huisarts Direct contact met spoeddienst
Achtergesteld Ander stedelijk Niet-stedelijk stedelijk gebied gebied gebied 87,5 % 93,3 % 96,3 % 23,7 % 5,3 % 1,2 %
Bron: Legiest, E., Willems, S. en De Maeseneer, J. (2004), Gezondheid in grote steden, Gent: Universiteit Gent.
Voor de eerstelijnszorg hebben we voor de stad Antwerpen tevens per stadswijk het aantal huisartsen in beeld gebracht en vergeleken met het stadsgemiddelde. Gemiddeld zijn er in de stad 1,2 huisartsen per 1 000 inwoners actief (= ratio 1). Als we de specifieke wijken vergelijken ten aanzien van dit gemiddelde krijgen we het overzicht, zoals we kunnen zien op kaart 14. We stellen vast dat de wijken Deurne-Noord, OudMerksem, Diamant-Stadspark, Borgerhout-Intra Muros en Hoboken-Noord-West een lager aantal huisartsen vertonen (ratio= 0.41 – 0.75). De wijken Stuivenberg, Kiel, OudBerchem, de rest van Merksem, Linkeroever en Berendrecht-Zandvliet-Lillo vertonen een beperkt verschil ten aanzien van het stadsgemiddelde (ratio= 0.76 – 0.95). Bij deze oefening zetten we per stadswijk het aantal huisartsen uit ten aanzien van het stadsgemiddelde huisartsen per 1 000 inwoners. De vraag blijft uiteraard wat een goede norm is om het ideaal aantal huisartsen te bepalen13.
13
Volgens het kenniscentrum Statistiek van het Vlaams Agentschap Gezondheid (www.aps.vlaanderen.be), waren er in het Vlaamse gewest gemiddeld 1,6 actieve huisartsen per 1 000 inwoners tussen 2001 en 2005. De Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD) berekende een gemiddelde voor België van 1,5 per 1 000 (www.oecd.org). België en het Vlaamse gewest zitten daarmee bij de hoge uitschieters in vergelijking met het Europese gemiddelde van 0,9 actieve huisartsen per 1 000 inwoners. Uitschieters aan de lage kant zijn Nederland (0,5/1 000) en het Verenigde Koninkrijk (0,6/1 000). Volgens de Nationale Gezondheidsenquête (www.iph.fgov.be) had de Belg gemiddeld 4,5 contacten met zijn huisarts in 2004. Gemiddelde zijn 25 contacten per dag tussen een huisarts en patiënten (huisbezoeken en raadplegingen) mogelijk. Ideaal zou dus zijn als er minstens 1 huisarts per 1 000 inwoners actief is. De richtlijnen van het federale IMPULSEO fonds bevestigt dit. Het fonds hanteert de ratio van 0,9 huisartsen per 1 000 inwoners als ‘prioritaire’ zones voor inplanting van nieuwe huisartsen.
73
Culturele barrières tot de (eerstelijns) gezondheidszorg bepalen mee de toegankelijkheid van het aanbod. Gelet op de toenemende diversiteit binnen onze stad is het opportuun een beeld te krijgen over de diversiteit binnen de eerstelijnszorg, meer bepaald in het huisartsenbestand. De wijken Stuivenberg, Kiel en Linkeroever combineren een groot aantal allochtonen met een minimaal aanbod van allochtone huisartsen. Ook in het ganse district Deurne is het aanbod van huisartsen van allochtone origine praktisch nihil. Oud-Berchem scoort met twee allochtone huisartsen pover. In enkele wijken met een grote diversiteit merken we een meer divers aanbod: Borgerhout-Intra Muros, Diamant-Stadspark en Brederode. Hier zijn er drie huisartsen van allochtone origine actief. In de wijken Haringrode-Zurenborg en Amandus-Atheneum tellen we vijf of meer huisartsen van allochtone origine. In de wijken Diamant-Stadspark en HaringrodeZurenborg zijn de allochtone huisartsen meestal Joods. In de andere genoemde wijken gaat het vooral om Marokkaanse en Turkse artsen (beide vier keer) en telkens twee keer om een zwart-Afrikaanse en Oosteuropese arts.
74
Kaart 14: Ratio huisartsen per 1 000 inwoners ten opzichte van de stad, 2004
75
Onderstaande kaarten geven een overzicht van de locaties van ziekenhuizen, huisartsen, tandartsen en apothekers. Kaart 15: Locaties huisartsen en ziekenhuizen in de stad Antwerpen, 2004
76
Kaart 16: Locaties apothekers en tandheelkundigen in Antwerpen, 2004
77
4.5.2 Iedereen heeft recht op gezondheid Gezondheid is een belangrijke voorwaarde voor de kwaliteit van het leven. Spijtig genoeg is de kans op een goede gezondheid niet gelijk voor alle Antwerpenaren. Dit heeft niet alleen te maken met het lokale gezondheidsbeleid of met de organisatie van de gezondheidszorg. Er spelen ook sociale determinanten mee zoals opleidingsniveau, tewerkstelling, woonomgeving en levensstijl. We stellen vast dat het risico op gezondheidsachterstand groter wordt naargelang iemand zich lager op de maatschappelijke ladder bevindt. Binnen het sociaal grondrecht ‘gezondheid’ willen we er voor zorgen dat iedere Antwerpenaar maximale kansen, stimuli en toegang tot gezondheidszorg op maat krijgt, ongeacht de sociaal-economische status. Met de geformuleerde doelstellingen en speerpunten willen we gelijke gezondheidskansen creëren. Kwetsbare groepen van mensen die naast gezondheids- ook socio-economische problemen ondervinden, geven we verhoogde aandacht. We weten dat veel organisaties een kwalitatief hoogstaande medische dienstverlening aanbieden. Toch kunnen niet alle inwoners van onze stad hierop aanspraak maken. Daarom maakten we in 2006 ook een lokaal gezondheidsbeleidsplan op. Het plan legden we op een participatiedag voor aan alle spelers in het veld. De krachtlijnen van dit plan zijn meegenomen bij de opmaak van het lokaal sociaal beleidsplan.
4.5.3 De weg vinden naar een zorgaanbod op maat We vertrekken vanuit de specifieke individuele behoefte van de klant, in het bijzonder van de kwetsbare groepen.
In de eerste plaats moeten we werk maken van een correcte informatiecampagne over de organisatie van de gezondheidszorg en hoe de voorzieningen juist te gebruiken. Extra aandacht moeten we geven aan de nieuwkomers in onze stad.
We willen de kwetsbare groepen toeleiden naar het meest geschikte aanbod voor hun vraag. De sociale steunpunten gezondheid verlenen informatie en advies en komen tussen bij gezondheidsproblemen, zelfverwaarlozing of slechte hygiëne. De medewerkers staan in voor toeleiding en begeleiding van kansarme buurtbewoners naar de gepaste medische en paramedische diensten. We besteden hierbij de nodige aandacht aan individuele trajectbegeleiding. We schakelen intermediairen of bemiddelaars in en kunnen daarvoor ook lokale, wijkgebonden zorgnetwerken uitbouwen.
De klant moet zijn zelfredzaamheid kunnen versterken. Het is niet langer de zorgverlener die weet wat goed is en autonoom kan beslissen over gezondheid en genezing. De klant moet een verantwoordelijkheidsgevoel krijgen en moet leren hoe met zijn gezondheid om te gaan (zelfzorg). Uiteindelijk moet hij op termijn zelf als kritische zorgconsument de weg kunnen vinden binnen de (eerstelijns)gezondheidszorg. De zorg- en de andere dienstverleners zijn er hooguit om de klant te ondersteunen in zijn zoektocht naar de eigen bestemming op zowel fysiek, psychisch, sociaal als spiritueel gezondheidsvlak.
78
4.5.4 Gezondheidszorg op maat We willen er voor zorgen dat er een aanbod op maat van de klant is, in voldoende mate, in de juiste vorm, op het juiste moment beschikbaar én toegankelijk. Het is zeer belangrijk om de specifieke noden en behoeften van elke doelgroep scherp in beeld te krijgen. Daarnaast willen we ook het bestaande aanbod inventariseren. Door beide aspecten tegenover mekaar te zetten, krijgen we een zicht op wat er ontbreekt binnen het aanbod.
We maken werk van een gezondheidsmonitoring, die ons een heleboel gegevens kan opleveren. We doen dit in eerste instantie op stedelijk niveau, maar idealiter wordt de monitor uitgewerkt op wijkniveau (en in het bijzonder op het niveau van de achtergestelde wijken). Zo krijgen we meer informatie over ziektebeelden die meer voorkomen in achtergestelde wijken binnen de stad. We denken aan gevaarlijke infectieziekten zoals TBC, hepatitis B, HIV … waarvoor dan doelgroepgerichte en/of locatiegerichte acties aangewezen zijn.
Mensen in armoede hebben naast gezondheidsproblemen vaak ook andere, socioeconomische moeilijkheden. Meer nog dan andere burgers hebben zij behoefte aan een vertrouwenspersoon om hun zorgen aan toe te vertrouwen. De huisarts kan deze centrale positie innemen. Maar kwetsbare burgers zijn soms niet vertrouwd met het systeem van een vaste huisarts. Willen we voor elk van deze burgers een vaste huisarts, dan moet er eerst werk gemaakt worden van het structurele tekort in bepaalde wijken. Daarom moeten we voorwaarden creëren om ook aandachtswijken aantrekkelijk te maken zo dat huisartsen zich (opnieuw) in die wijken vestigen en er blijven. Alternatieve vormen van samenwerking tussen huisartsen (al dan niet in combinatie met andere eerstelijnshulpverleners) zoals huisartsengroepspraktijken en wijkgezondheidscentra moeten we ondersteunen.
Door een te hoge werkdruk voeren steeds meer huisartsen een patiëntenstop in. Om dit in de kansarme wijken te voorkomen, moet de administratieve werklast tot een minimum herleid worden. Bestaande administratieve procedures die (hogere of lokale) overheidsdiensten opleggen, moeten transparanter, eenvoudiger en ondersteund worden.
Om de nakende vergrijzing, verwitting en verkleuring te kunnen opvangen, zullen er veel meer handen nodig zijn. We zullen de instroom van een voldoende aantal zorgverleners moeten waarborgen. Een adequaat retentiebeleid is nodig, maar we zullen ook oog moeten hebben voor het aspect diversiteit binnen het personeelsbestand.
Voor patiënten met geestelijke gezondheidsproblemen moeten we een aangepast aanbod creëren (van 0e lijn tot residentiële opvang). In de eerste plaats moeten we de bestaande diensten handhaven. Bijkomend willen we de hiaten in het bestaande aanbod wegwerken, bijvoorbeeld op het vlak van psycho-sociale werking en het aanbod eerstelijnszorg. Belangrijk aandachtspunt is de doorgedreven samenwerking en overleg tussen de diensten van de verschillende lijnen. Innoverende projecten
79
zoals ambulante crisis’zorg’ 14, psychiatrische thuiszorg, nazorgprojecten en activeringsprojecten moeten hun ingang vinden.
Een doelgroepgerichte dienstverlening vraagt deskundigheid van de hulpverleners. De specifieke leefwereld van kwetsbare groepen is vaak onbekend. Kansarmen hebben dikwijls nood aan een luisterend oor waarbij de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon al voldoende is. Het is niet nodig om onmiddellijk medicatie op te starten of een therapeutisch plan op te stellen. De hulpverlening moet soms eerder uitgaan van preventie in plaats van interventie. De zorgverleners moeten vertrouwd worden met het holistisch mensbeeld. We willen dat ze de verschillende facetten van de klant samen in beeld brengen. De complexe meervoudige problematiek wordt dan in zijn totaliteit bekeken en integraal aangepakt. Dit gebeurt met voldoende aandacht voor de zelfverantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de klant. Werken aan empowerment van de klant is een belangrijk uitgangspunt.
4.5.5 Accent op preventief werken
Een platform, samengesteld uit alle relevante actoren geeft het stedelijk preventiebeleid een gezicht. Het wil vooral ondersteuning geven aan intermediairen, doelgroepen en settings. Bij een settinggerichte of milieugerichte aanpak denken we bijvoorbeeld aan een gezond scholenbeleid.
Daarnaast proberen we via wijkgerichte netwerking kwetsbare groepen actief op te sporen: vereenzaamde senioren, drugverslaafden, mensen met geestelijke gezondheidsproblemen …
Door aangepaste doelgroep- en/of vindplaatsgerichte strategieën en acties proberen we de meest kwetsbaren uit de achterstandswijken te sensibiliseren. Met aangepaste methodieken willen we de socio-economische gezondheidsverschillen proactief tot een minimum herleiden. Een kwalitatieve rookstopcursus voor kansarmen, een sensibiliseringsproject rond gezonde voeding (zoals interactieve kooklessen voor kansarme wijkbewoners) behoren tot de mogelijkheden. Maar we denken ook aan het oprichten van sociale restaurants in de verschillende (achtergestelde) wijken. Het project Binnenste Buiten geeft vrouwen die in armoede leven de kans zorg te leren dragen voor zichzelf, zowel langs de binnen- als de buitenkant. Door cursussen wakkeren we er het zelfvertrouwen terug aan of nemen het gevoel 'er niet bij te horen' weg. Er is ook aandacht voor (lichaams)verzorging, kleding...
4.5.6 Financieel toegankelijk
14
We willen financiële drempels verder wegwerken zodat de betaalbaarheid van de noodzakelijke zorg gegarandeerd blijft, ook voor kwetsbare groepen. We denken
Ambulante crisis’zorg’: een ambulant team met deskundigen voor de ‘eerste’ psychische, psychiatrische zorgen, met verhoogde of specifieke aandacht voor kansarme doelgroepen in multiproblem situaties. De geestelijke gezondheidsproblemen worden benaderd binnen de samenhang met andere problemen zoals moeilijkheden met werk, wonen, budget, relaties.
80
hierbij onder andere aan het optimaliseren en verankeren van het systeem van de medische waarborg en het systeem van dringende medische hulp.
Gezinnen met een beperkt inkomen (leefloners of gezinnen met een ander vervangingsinkomen) moeten we aanmoedigen om correct gebruik te maken van de eerstelijnsgezondheidszorg. Huisartsen kunnen (vooral) bij kwetsbare groepen een belangrijke meerwaarde bieden. Als centraal aanspreekpunt kan de huisarts door het globaal medisch dossier een overzicht houden over de klant in al zijn aspecten, rekening houdend met zijn specifieke leefwereld en alle daarmee samenhangende problemen. Maar het is een uitdaging om de kansarme buurtbewoner vertrouwd te maken met het systeem van een vaste huisarts.
Financiële toegankelijkheid mag niet louter een statistisch gegeven zijn. Via ervaringsdeskundigen en (wijkgebonden) intermediairen moeten we de maatschappelijke evoluties en de betaalbaarheid van de noodzakelijke zorg permanent volgen. Omdat vanuit maatschappelijk oogpunt preventieve acties sterk aan belang winnen, moet ook de nazorg van aandoeningen die ontdekt werden bij zulke acties, betaalbaar worden. Een voorbeeld is de behandeling voor borstkanker, ontdekt bij een borstkankerscreening.
Meer mensen doen ook een beroep op de geestelijke gezondheidszorg. We moeten er op letten dat ook deze zorg financieel toegankelijk is.
4.5.7 In een vertrouwde omgeving Mensen met beperkte zelfredzaamheid en/of met een verhoogde zorgbehoevendheid moeten in staat zijn om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen in de vertrouwde wijk of buurt.
We willen alle stadswijken uitbouwen tot levensloopbestendige wijken en er woonservice zones inplanten. Dit betekent onder andere een dienstencentrum in iedere wijk. Dit centrum is niet alleen een wijkontmoetingspunt, maar doet ook dienst als aanspreek- of meldpunten voor woonzorg of voor het lokaal overlegplatform voor eerstelijnszorg.
Er moet een voldoende gedifferentieerd zorgaanbod aanwezig zijn. Naast de ‘gewone’ thuiszorg en thuisverpleging denken we aan de noodzakelijke uitbouw van 24uthuiszorg, onder andere via thuiszorgtechnologie. De verschillende vormen van hulpverlening moeten in een continuüm worden aangeboden. Zorgtrajecten optimaliseren we door het principe van naadloze zorg. Het vertrek naar huis vanuit een instelling waar de patiënt verblijft, moet goed worden voorbereid en begeleid. Daarom is meer aandacht nodig voor het ontslagmanagement. Door een zorgplan kunnen we de coördinatie van de zorg optimaliseren. Binnen de aanvullende thuiszorg moeten we de mogelijkheden in het kader van lokale economie verder onderzoeken.
Dienstverlening die het thuisblijven bevordert, wint aan belang. Advies in verband met woningaanpassingen en het gebruik van hulpmiddelen (we noemen het ergowoonadvies), boodschappenhulp, mobiliteitsondersteuning … zijn aspecten die we verder moeten uitbouwen.
81
Er is nood aan voldoende aangepaste en gedifferentieerde woon-zorgvormen in elke wijk. Voorbeelden zijn kangoeroewoningen, serviceflats, alternatieve woonvormen zoals groepswonen voor ouderen … Het ontwikkelen van dergelijke woonvormen moet gebeuren binnen de gezamenlijk goedgekeurde visie rond woon-zorg (‘Ouderen van tel’).
Omwille van de toekomstige vergrijzing en het belang van solidariteit en sociale cohesie (binnen familie, vrienden, buren), moeten we mantelzorg verder actief stimuleren en ondersteunen. Dat kan onder andere door respijtzorg15 uit te bouwen.
De hulpverlening moet meer naar de mensen thuis gebracht worden. We moeten evolueren van een passieve lokets-, aanbods- en haalgerichte zorgverlening naar een meer actieve, breng- en thuisgerichte dienstverlening. Hierdoor voorkomen we ook zorgvermijding en zorgverlamming16. Denken we bijvoorbeeld aan mobiele geestelijke gezondheidszorg.
We moeten permanent de grootte van het aanbod opvolgen. Dat moet de behoeften volgen en alleszins mee evolueren met de vergrijzingsindex.
4.5.8 Een gezond en leefbaar binnen- en buitenmilieu Een gezond en leefbaar binnenmilieu is een belangrijk aandachtspunt bij kwetsbare groepen omdat zij af te rekenen krijgen met minder gunstige sociale factoren zoals een slechte huisvesting, of een ongezonde woonomgeving. Hierrond wensen we een aantal preventieve campagnes op te starten om de kwetsbare groepen individueel te informeren en te sensibiliseren. Verzamelwoede heeft soms tot gevolg dat de woning onhygiënisch en dus ongezond wordt. In dergelijke woningen is hulpverlening soms bijna onmogelijk. Broze senioren met een onaangepaste huisvesting kunnen het moeilijk krijgen bij een hitte- of koudegolf. Er wordt idealiter ook aandacht geschonken aan het niveau van de intermediaire organisaties, vooral diegene die eerstelijnsgezondheidszorg aanbieden. De bedoeling is om hun bijdrage aan milieugerelateerde gezondheidsbevordering die ze vanuit hun reguliere werking leveren, te ondersteunen en te optimaliseren. Zo worden rond de inperking van CO-vergiftiging heel wat mensen bijgeschoold: medewerkers van het
15
Respijtzorg: Beroepskrachten of vrijwilligers nemen hierbij de totale zorg tijdelijk over ter ontlasting van de mantelzorger. Respijtzorg bestaat onder de vorm van thuisopvang, dagopvang, kortdurende opname enzovoort.
16 Zorgvermijders zijn mensen die de zorg niet opzoeken en soms zelfs uit de weg gaan: mensen die in de war zitten, met psychiatrische problemen, schulden of een middelenprobleem. Het zijn meestal sociaal kwetsbaren die een netwerk missen en gemarginaliseerd en uitgesloten zijn. Omdat ze vaak een opeenstapeling van problemen hebben geven zorgvermijders de hulpverleners een gevoel van onmacht. Soms stoppen de hulpverleners dan met hulp aanbieden. We spreken van zorgverlamming. Instellingen geven ‘lastige’ mensen als een hete aardappel aan elkaar door. Zorgvermijding en zorgverlamming versterken elkaar. Door schaalvergroting, drempels, regels, wachtlijsten en procedures is er afstandelijkheid in het werk geslopen waardoor zorgvermijding makkelijk om zich heen kan grijpen. Een concrete alleenstaande oplossing bestaat er momenteel niet. Wel kan de problematiek verzacht worden door doorgedreven overleg tussen de verschillende sectoren en werkingsniveaus.
82
OCMW, ziekenhuizen, de stedelijke woondienst, Logo stad Antwerpen, de gezondheidsdienst, de medisch milieukundige, de integratiedienst, de armoedecel, huisartsen en apothekers. De bijscholing gaat niet alleen over detectie maar ook over het informeren en sensibiliseren van de klanten. Het stedelijk milieu- en woonbeleid zal ook trachten om de gezondheidsnegatieve milieufactoren te beperken door allerhande inspanningen te leveren. Hierover staat meer in het bestuursakkoord.
4.5.9 Afstemming tussen alle actoren Zorg op maat kunnen we alleen realiseren door samenwerking en afstemming tussen alle relevante actoren: de zorgverleners en -organisaties, de zorgvragers, het lokaal bestuur … Gelet op de brede definitie van gezondheid en het grote aantal bepalende determinanten is het cruciaal dat de betrachtingen rond gezondheid een draagvlak vinden bij zowel de klanten als de verschillende zorgverleners.
We bestendigen het stedelijk overleg in functie van regie, samenwerking en afstemming rond de verschillende doelgroepen en bouwen het verder uit. Alle relevante partners (hogere overheden, stad, OCMW, externe partners en doelgroepen) worden betrokken. Zo wordt er bijvoorbeeld rond de middelengebruikers en prostituees een coherent integraal stedelijk beleid uitgewerkt.
De regiegroep Gezondheid brengt alle actoren en doelgroeporganisaties binnen en buiten het beleidsdomein gezondheid samen. De regiegroep denkt na over het stedelijk gezondheidsbeleid. Realisaties van de regiegroep zijn de eerste ontwerptekst van het lokaal gezondheidsbeleidsplan en een participatiedag ‘Samen denken en doen’ rond deze tekst. Vanuit dit raamwerk kan de regiegroep het stedelijk gezondheidsbeleid evalueren en in onderling overleg, afstemming en samenwerking met alle betrokken partners bijsturen in functie van de aanwezige noden en behoeften van de (wijk)bewoners.
We bouwen een geregisseerd stedelijk preventief gezondheidsbeleid uit. Een overlegstructuur die instaat voor netwerking, samenwerking en afstemming met de verschillende lokale initiatieven (waaronder het lokaal gezondheidsoverleg) adviseert het Antwerps stadsbestuur over het lokaal preventief gezondheidsbeleid.
We willen de hulp- en zorgverlening beter verknopen en op elkaar afstemmen. Daarom gaan we stedelijke en wijkgebonden overleg- en afstemmingsfora uitbouwen of optimaliseren. Het gaat hier over samenwerking tussen alle actoren binnen de eerstelijn, maar ook om samenwerking tussen de verschillende niveaus (eerstelijnszorg samen met tweedelijnszorg). Hierbij denken we bijvoorbeeld aan het Samenwerkingsinitiatief Thuiszorg / Samenwerkingsinitiatief Eerstelijnsgezondheidszorg. De coördinatie van (preventieve) eerstelijnsgezondheidszorg (door middel van het zorgplan) zorgt voor een naadloze overgang tussen verschillende vormen van dienstverlening (zorgcontinuüm).
Kansarmen hebben geen of slechts in mindere mate een eigen (in)formeel netwerk. Binnen de achtergestelde wijken is er nood aan lokale verbindingen en zorgnetwerken op maat van de wijk en op maat van de leefwereld van de bewoners. De specifieke problemen van de wijk en de zijn bewoners staan centraal, maar worden
83
(stads)breed benaderd. Binnen de 2060-wijk zorgt het Wijkaanspreekpunt Gezondheid voor het samenbrengen en het liëren van partners. Het heeft met andere woorden een verbindingsfunctie.
Er moet werk gemaakt worden van een horizontale verankering van gezondheid binnen andere beleidsdomeinen zoals stadsontwikkeling, wonen en milieu. Een beleidsdomeinoverschrijdende aanpak is van groot belang. De gezondheidrisico’s veroorzaakt door minder gunstige materiële omstandigheden (bijvoorbeeld woon- en werkomstandigheden) en een ongezonde leefstijl (ongezonde voeding, roken, minder bewegen …) kunnen hierdoor verminderd of zelfs voorkomen worden, denken we aan CO-vergiftiging. Een brede invulling van het wijkgebonden overleg is dan ook een noodzaak.
4.5.10 Samen werken In het verleden besteedden we al in belangrijke mate aandacht aan samenwerking op het vlak van gezondheid. Voorbeelden zijn: Het Platform Ouderenbeleid en ouderenzorg: gezamenlijk schreven we een gedragen visie rond woon-zorg in de beleidstekst ‘Ouderen écht van tel’ (april 2006). In het kader van zo lang mogelijk kwaliteitsvol en gezond thuis wonen, wordt er gewerkt in vier werkgroepen: •
De werkgroep ‘Actieve detectie broze senioren’. We willen permanente aandacht voor de groep die we meestal het moeilijkst bereiken: de ouderen die geen deel uitmaken van een netwerk, geen of weinig beroep doen op professionele of vrijwillige hulpverlening en niet kunnen terugvallen op familiale ondersteuning. De themagroep gaat op zoek naar aangewezen methodieken om deze mensen op te sporen en hen daarna ook daadwerkelijk te ondersteunen, zowel preventief als curatief. Deze doelstelling en opdracht kunnen we alleen realiseren via wijkgerichte netwerking en samenwerking (rond het dienstencentrum). Een eerste concrete actie zetten we op in het district Merksem. Ouderen die pas hun partner verloren, krijgen vanuit het dienstencentrum de vraag of ze een huisbezoek door een vrijwilliger wensen. Een tweede speerpuntactie is de actieve detectie van kwetsbare senioren op het vlak van malnutritie en ondervoeding. Het district Wilrijk fungeert hiervoor als pilootproject.
84
•
De werkgroep ‘Advies Woningaanpassingen’. Deze sluit aan bij de werkgroep 'Woningaanpassingen en gebruik van hulpmiddelen’ die opgestart werd in het kader van de samenwerking lokaal sociaal beleid.
•
De werkgroep ‘Vraag en Aanbod’ die aan de hand van een beschrijvend onderzoek het bestaande aanbod van (niet-)residentiële opvang in beeld bracht. De werkgroepleden zullen verder nadenken over een toekomstige optimale vraaggestuurde dienstverlening door middel van samenwerking en afstemming tussen de verschillende actoren.
Het Verpleegkundig aanspreekpunt is een samenwerking tussen de vijf rust- en verzorgingstehuizen (rvt’s) in Berchem die uitgebaat worden door zowel het OCMW als vzw’s. Verpleegkundigen die werkzaam zijn in de residentiële ouderenvoorzieningen geven advies aan mantelzorgers die thuisverblijvende senioren verzorgen en/of verplegen. Dat advies kan gaan over verzorging, verpleegkundige technieken, hulpmiddelen …
Het zichtbaar steun- en meldpunt voor de mantelzorger in de wijk Sint-Andries – Bourla. Door een gestructureerd samenwerkingsverband of partnerschap tussen het OCMW-dienstencentrum De Oever, het OCMW-rvt De Gulden Lelie en de rvt’s Het Huizeken van Nazareth en Eeckhof (vzw), willen zij ‘betrokken omgeving’ zijn voor de mantelzorger uit de buurt. We organiseren dit project zo dicht mogelijk bij de mensen zelf. Mantelzorgers kunnen er met hun vragen, noden en behoeften terecht. Dit project wil inspelen op de behoeften die door de mantelzorgers zelf zijn geformuleerd en betrekt ze bij de uitwerking ervan.
Het project ‘Mantel-Uit-dag’ waarbij mantelzorgers uit het district Wilrijk voor een dag terecht kunnen voor welness (manicure, pedicure, een lekkere gezonde maaltijd) en informatie met betrekking tot hulpmiddelen, het thuiszorgaanbod en ondersteunende woon-zorgopvangmogelijkheden. Dit project wordt georganiseerd door OCMW Antwerpen, het district Wilrijk en de groep Gasthuiszusters van Antwerpen. Het verloopt in samenwerking met alle thuiszorgdiensten.
Het pluralistisch initiatief ‘Integrale Nachtzorg Antwerpen’ is een gezamenlijk gedragen initiatief van 15 partners uit de thuiszorg en de residentiële sector. Als zwaar zorgbehoevende persoon of als mantelzorger is ondersteuning tijdens de nachturen een welgekomen hulp. De zorgbehoevenden bevinden zich ofwel in een palliatieve of dementerende situatie of zijn langdurige chronisch ziek.
Het project psychiatrische thuiszorg waarbij alle partners die aangesloten zijn bij het Samenwerkingsinitiatief Thuiszorg De Mantel (regio Linkeroever, Zwijndrecht / Burcht) samen nadenken over een gepaste methodiek met betrekking tot de hulp- en dienstverlening bij patiënten met geestelijke gezondheidsproblemen.
De samenwerking tussen lokale dienstencentra, rvt-instellingen (zowel privé als OCMW) en sociale huisvestingsmaatschappijen over personenalarmsystemen.
De samenwerking tussen de thuiszorgdiensten van OCMW Antwerpen en Sociale Familiezorg die bekijkt hoe acute gezinszorg in voldoende mate zou kunnen aangeboden worden.
De samenwerking rond ontslagmanagement. Dit wint steeds meer aan belang. Vanuit de ziekenhuizen wordt er aangedrongen op een intensieve samenwerking. Partners komen samen om na te denken en concrete afspraken te maken zo dat het vertrek uit het ziekenhuis naar de vertrouwde thuissituatie zo goed mogelijk zou voorbereid kunnen worden.
Het zorghotel is een samenwerkingsverband tussen ZNA en OCMW Antwerpen. Na opname of behandeling in het ziekenhuis is er dikwijls nood aan verdere verzorging en/of ondersteuning. Het gaat dan vooral om kwetsbare personen die in een onaangepaste woonsituatie zitten of die geen informeel netwerk van bijvoorbeeld
85
familie en/of mantelzorgers hebben waardoor ze niet direct naar huis kunnen terugkeren. Om ook voor deze doelgroep opvang te organiseren, creëerden de partners binnen het ZNA-ziekenhuis Stuivenberg het zorghotel: ex-patiënten kunnen er in een huiselijke sfeer kortdurend verblijven.
86
Vanuit het wijkgebonden overleg kunnen specifieke noden van kwetsbare groepen in achterstandsbuurten aan lokale of hogere overheden gesignaleerd worden. Om die noden en behoeften per (achterstands)wijk te erkennen is de eerder beschreven gezondheidsmonitor een belangrijk hulpmiddel. Dit stelt ons in staat de gezondheidsstatus op wijkniveau permanent op te volgen om behoeften en aanbod op elkaar af te stemmen. Het is ook een systeem om de effectiviteit van acties en de maatschappelijke effecten van het gevoerde beleid te meten.
4.6 Zinvolle activiteit
4.6.1 Omgevingsanalyse Het is duidelijk dat vooral werklozen, mensen die te kampen hebben met ziekte of invaliditeit of mensen die om een andere reden inactief zijn, meer in financiële armoede terecht komen. Het aandeel individuen dat onder de kansarmoedegrens leeft is in verhouding groter bij werklozen en andere inactieven dan bij de werkenden17. Ook de gezondheidsenquête toont aan dat werkloos of inactief zijn de kansen op bestaansonzekerheid verhoogt. Hier bedraagt het percentage mesen dat bestaansonzeker is bij werklozen 29,5 %, bij de invaliden 21 % en bij de andere inactieven bijna 22 %. De eerste vraag die gesteld moet worden is uiteraard of Antwerpen genoeg aanbod heeft aan jobs. Wanneer we het aantal arbeidsplaatsen afzetten ten opzichte van het totaal aantal inwoners op beroepsactieve leeftijd (18 tot 64 jaar), stellen we vast dat er voor 100 inwoners op beroepsactieve leeftijd 95 jobs zijn. Aangezien zich binnen de populatie op beroepsactieve leeftijd ook niet actieven bevinden zoals studenten, huismoeders of – vaders en mensen met vervroegd pensioen, kunnen we stellen dat er voor iedere Antwerpenaar tussen 18 en 64 jaar theoretisch gezien een job beschikbaar is. In Vlaanderen ligt de werkgelegenheidsgraad gevoelig lager, namelijk 64 %. Figuur 31: Evolutie van de werkgelegenheidsgraad in Antwerpen en Vlaanderen, 19972004
Werkgelegenheidsgraad
110,0
100,0
95,1
95,7
96,4
97,6
98,5
97,4
95,5
90,0 Vlaams Gewest
80,0
Antwerpen
70,0 61,7
62,3
63,2
64,3
64,0
63,7
60,5
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
60,0
50,0 Jaar Bron: DWH AM&SB bij de KSZ, RSZ-DMFA, RSZPPO, RSVZ, RIZIV, CBS, IGSS, OEA, SEE, RVA, VDAB, FOD Economie - ADSEI Bevolkingsstatistieken (Bewerking Steunpunt WSE ism IWEPS). Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
17
Zie ook:gegevens rond armoedegrenzen, verzameld door de Universiteit van Antwerpen, OASES http://www.ua.ac.be/download.aspx?c=*OASES&n=21964&ct=016212&e=116185
87
Ondanks het feit dat Antwerpen een hoge graad van werkgelegenheid kent, ligt de werkzaamheidsgraad (dit is het aantal werkenden op beroepsactieve leeftijd ten opzichte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd) relatief laag en is de werkloosheidsdruk (dit is het aantal niet-werkende werkzoekenden op beroepsactieve leeftijd ten opzichte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd) hoog. Slechts 59 % van de Antwerpenaren tussen 18 en 64 jaar is effectief werkzaam begin 2005, tegenover 67 % van de Vlamingen. Voor mannen ligt de werkzaamheidsgraad hoger dan voor vrouwen: 66 % tegenover 51 %. Bij de niet-EU-populatie is slechts een derde van de personen op beroepsactieve leeftijd aan het werk, bij de Belgen is dit 62 % en bij de EU’ers 50 %. In juni 2007 bedroeg de werkloosheidsgraad voor de stad Antwerpen 12,4 %. Antwerpen is daarmee de slechtste leerling in de klas van de Vlaamse centrumsteden. De gemiddelde werkloosheidsgraad in Vlaanderen bedraagt immers slechts 6 %. De stad telt 25 247 niet-werkende werkzoekenden (nwwz), wat een daling impliceert van 18 % ten opzichte van juni 2006. Vlaanderen tekent een gemiddelde daling van 20,5 % op. Wanneer we de werkloosheidsdruk berekenen en opsplitsen naar een aantal demografische achtergrond-kenmerken, zien we dat jongeren en niet-EU’ers in verhouding meer werkloos zijn. Figuur 32: Werkloosheidsdruk naar geslacht, leeftijd en nationaliteit, Antwerpen, begin 2007 35,0 % 31,2 %
30,0 % 23,6 %
Percentage
25,0 % 20,9 %
20,0 %
16,6 %
15,0 % 10,0 %
12,8 % 9,8 % 10,2 % 9,5 %
11,4 % 8,5 % 9,4 % 7,9 %
Totaal
Geslacht
Leeftijd
Nationaliteit Categorie
Bron: VDAB en stad Antwerpen, District- en Loketwerking, dienst Statistiek Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
88
Rest Wereld
Turkije
Marokko
Rest Europa
EU
Belg
40-64 jaar
25-39 jaar
18-24 jaar
Man
0,0 %
Vrouw
5,0 %
4.6.2 Recht op zinvolle activiteit gekoppeld aan competentieontwikkeling Iedereen heeft recht op arbeid. Dit is een van de zeven sociale grondrechten. In de lijn van het bestuursakkoord 2007-2012 van de stad Antwerpen breiden we dit grondrecht uit tot een recht op zinvolle activiteit. Het begrip zinvolle activiteit gaat ruimer dan arbeid. Zo kunnen we spreken van het recht van een jongere, een bejaarde of een zieke persoon op een zinvolle activiteit. Zoals opgenomen in hetzelfde bestuursakkoord en in het operationeel programma dat er uit voortvloeide, koppelen we dit recht aan het recht op levenslange en levensbrede competentieontwikkeling. De zinvolheid van een activiteit hangt immers nauw samen met de mate waarin ze voor iemand competentieversterkend is. We zien drie contexten waarbinnen iemand zijn of haar recht op zinvolle activiteit kan doen gelden. De eerste twee zijn gerelateerd aan de arbeidsmarkt. De derde context staat er volledig buiten. 1. De context van de arbeidsmarkt zelf. In deze context spreken we van een recht op professionele activering. Dit recht geldt voor iedereen die ingeschakeld kan worden op de arbeidsmarkt. Tegenover dit recht staat de plicht om gebruik te maken van de geboden kansen.
2. Wie op beroepsactieve leeftijd is, maar (nog) niet ingeschakeld kan worden op de arbeidsmarkt, heeft het recht op sociale activering. Dit is de tweede context. Sociale activering kan een opstap zijn naar professionele activering. Het einddoel blijft in deze context dus het verwerven van een inkomen. Ook hier geldt het principe dat wie kansen aangeboden krijgt, er ook gebruik van moet maken.
3. De derde context gaat over de levenssferen van iemand buiten de arbeidsmarkt. Het verwerven van inkomen speelt in deze context geen rol. Ook hier heeft iedereen een recht op zinvolle activiteit. In deze context speelt het verhaal van rechten en plichten niet. We zijn ons bewust van de rol die de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) binnen de eerste context speelt. De samenwerkingsovereenkomst tussen de VDAB en de stad Antwerpen (afgesloten op 29 mei 2007) legt de lijnen van het speelvlak vast. Maar VDAB heeft ook een rol in het doorverwijzen naar sociale activering. In de context van een professionele activering speelt ook het onderwijs een belangrijke rol. De samenwerkingsovereenkomst tussen de stad, de VDAB en het onderwijs die in het vooruitzicht gesteld wordt, zal hier bepalend zijn. In het bijzonder voor de ontwikkeling van de sociale economie zal het Agentschap Sociale Economie van de stad Antwerpen een regierol opnemen. Deze rol houdt in: • zoeken naar mogelijkheden voor de ontwikkeling van sociale economie-initiatieven; • zoeken naar mogelijke uitvoerders; • mee opstellen van ondernemingsplannen; • onderzoeken van mogelijke lokale en bovenlokale financieringsmogelijkheden; • opstarten van projecten. Daarnaast heeft het Agentschap ook een actorrol voor het verlenen van diensten aan de stad en haar personeel door middel van zelf ontwikkelde en zelf uit te voeren projecten.
89
De nadruk hier ligt op doorstroom naar de reguliere sector en het invullen van bestaande en toekomstige vacatures bij de stad.
4.6.3 Iedereen die professioneel activeerbaar is, wordt ook effectief geactiveerd In het lokaal sociaal beleidsplan focussen we ons op een aantal initiatieven die gericht zijn op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt (werkzoekenden). De verdere ontwikkeling van de sociale economie en het vraaggestuurde arbeidsmarktbeleid laten we buiten beschouwing. We willen een aantal accenten leggen.
De monitoring van het activerings- en doelgroepenbeleid We willen een expertise uitbouwen rond de mogelijkheid en de mate van activering van de Antwerpse werkzoekenden. We willen een inzicht krijgen in de effecten die de inzet en het gebruik van middelen heeft op het daaraan gekoppelde beleid. Deze expertise moet het beleid in staat stellen om op termijn juiste maatregelen te nemen die werkzoekenden competentiegericht versterken en ze beter bij de vacatures doet aansluiten. Daarom ontwikkelen we een kwantitatief en kwalitatief monitoringsysteem. Een kwantitatieve monitoring meet de aantallen werkzoekenden volgens doelgroep, wijk, per aanbod en type van activerende acties … Kwalitatieve monitoring voeren we aan de hand van onderzoeken: • onderzoek naar behoeften, noden en competenties van doelgroepen; • onderzoek naar de effecten van activeringsmaatregelen en acties; • onderzoek of de uitvoering conform de inhoud van het gevoerde beleid is; • onderzoek naar de inzet van instrumenten en methodieken; • onderzoek naar de klanttevredenheid; • … We stimuleren een verregaande samenwerking tussen de aanwezige actoren op het terrein om te komen tot: • een eenvormige definitie van begrippen (professioneel activeerbaar, sociaal activeerbaar, niet-activeerbaar); • de afstemming van registratiesystemen; • de ontsluiting van databanken; • …
Schoolverlaters zijn een prioritaire doelgroep We zullen intensief werk maken van een betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Ons streefdoel is dat iedere schoolverlater in de stad binnen het jaar een relevante werkervaring opdoet. Om dit te kunnen realiseren zullen we verschillende initiatieven nemen.
90
We richten een schoolverlatersplatform op. Zo’n platform organiseert onder andere de schoolverlatersdagen waarop schoolverlaters meer informatie krijgen over de arbeidsmarkt (hoe inschrijven bij de VDAB, wat zijn zoekkanalen, hoe solliciteren, enzovoort).
Samen met de VDAB maken we werk van een meer preventieve aanpak van schoolverlaters. De VDAB zal ze binnen de maand na het afsluiten van hun schoolcarrière contacteren en vacatures aanbieden. Samen met de VDAB en het onderwijs bekijken we hoe de studie- en arbeidsmarktgerichte oriëntatie op een meer doordachte manier kan gebeuren.
We zullen het bedrijfsleven mobiliseren en ondersteunen (door middel van coaching en mentorship) zodat jongeren meer ingroeikansen krijgen.
Voor de zwakste schoolverlaters bouwen we een pakket van werkervaringsmogelijkheden uit (sociale economie, vrijwilligerswerk, WEP-+ …). Door een onderzoek van het profiel van de schoolverlaters kunnen we tijdig gericht doorverwijzen naar het circuit van professionele of sociale activering.
Laagdrempelige instapbanen Met verschillende partners willen we afspraken maken over het ontwikkelen van laagdrempelige instapbanen. Deze zijn bedoeld voor werkzoekenden die na een doorgedreven screening niet onmiddellijk kunnen worden tewerkgesteld in het normaal economisch circuit (NEC) of het socio-eceonomisch circuit (SEC). De instapbanen hebben een flexibel werkregime en kennen een begeleiding die remediërend kan werken op factoren die het activeringsproces belemmeren. Samen met de relevante actoren op het terrein zullen we voorbereidend onderzoek doen. We gaan:
de behoeften, noden en profielgegevens van hen die gebaat kunnen zijn met laagdrempelige instapbanen onder de loep nemen;
bestaande banen met een laagdrempelige instap bekijken en zoeken waarom tewerkstelling van hoger genoemde mensen niet lukt;
beleidsmaatregelen die ter ondersteuning kunnen worden gebruikt, voorstellen;
...
Daarna ontwikkelen we concepten van laagdrempelige instapbanen met passende begeleidingsmodellen. We gaan met partners zoeken naar opportuniteiten in het lokale jobaanbod om niches in te vullen rekening op een laagdrempelige manier.
Plein aan plein/huis aan huisaanpak In samenwerking met de VDAB onderzoeken we manieren om via vindplaatsgerichte en wijkgerichte strategieën te kunnen doordringen tot de moeilijk bereikbare werkzoekenden. De dienstverlening van VDAB en haar partners moet dichter bij de werkzoekende gebeuren. De stad ondersteunt hierbij de VDAB in haar onderzoek naar goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. De stad zal haar strategische partners betrekken bij het ontwikkelen van het concept en het uitvoeren van die strategieën. Het actieverloop en de resultaten zullen we nauw opvolgen om eventueel tijdig te kunnen bijsturen.
91
Jobobstakels Sommige werkzoekenden ondervinden obstakels om te beginnen aan een job of een opleiding die leidt naar een job. Deze obstakels willen we wegnemen. We steunen en ontwikkelen activiteiten op twee grote gebieden.
We voorzien occasionele kinderopvang (OKiDO) voor werkzoekenden die een opleiding willen volgen of plots aan een job kunnen beginnen. Zij kunnen niet terecht in de reguliere kinderopvang omwille van te lange wachttijden. Op verschillende locaties voorzien we 111 kindplaatsen. Ze worden ontwikkeld en gefinancierd in samenwerking met het OCMW en enkele andere partners zoals PINA en Dienstenthuis.
We gaan een aantal projecten rond mobiliteit uitvoeren. Voorbeelden hiervan zijn het ter beschikking stellen van fietsen en/of snorfietsen aan werkzoekenden of sociale economie-initiatieven, het begeleiden en financieren van werkzoekenden om een rijbewijs B te halen, enzovoort. In de toekomst zullen deze activiteiten in nauwe samenwerking met de dienst Mobiliteit van de stad worden ontwikkeld. Ze hangen samen met de mobiliteitsproblemen rond de nieuwe vestiging voor diensten van de stad en het OCMW, het Bell-gebouw.
Uitgeleerden Nederlands Uitgeleerden Nederlands zijn mensen die onze taal tot op een bepaald niveau onder de knie hebben en niet over de mogelijkheden beschikken om het nog beter te leren. De stad, het OCMW, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB), de Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO) en Centra voor Basiseducatie (CBE) en andere relevante partners ondersteunen onderzoek naar de omvang, de aard en de effecten van uitsluiting die zij ondervinden bij hun opleiding en tewerkstelling. We zullen zoeken naar oplossingen die het leervermogen en de integratie van deze doelgroep kunnen bevorderen.
Arbeidszorg De stad en het OCMW realiseren samen met partners een totaalproject arbeidzorg Antwerpen. Per week zullen we 165 mensen koppelen aan de meest geschikte werkvloer. We richten hiervoor een coördinerende juridische structuur op waarin alle partners deelnemen. We ontwikkelen een visie over de plaats van arbeidzorg in een traject, de fasering van opstart en de wijze van toeleiding.
4.6.4 Iedereen op beroepsactieve leeftijd die (nog) niet professioneel activeerbaar is, heeft recht op sociale activering Gedifferentieerde screening Stad, OCMW, VDAB en alle relevante partners zullen afspraken maken om een eenvormig screeningsinstrument en –procedure te ontwikkelen. Dan komt er duidelijkheid over de definitie en mogelijke interpretatie van activeerbaarheid en bemiddelbaarheid van werkzoekenden. Zo voorkomen we dat verschillende actoren een screening met hetzelfde doel herhalen.
92
Aanbod zorgwerk, vrijwilligerswerk,… Om het recht op sociale activering waar te maken willen we het aanbod vergroten. Vormen van zinvolle activiteit op maat zijn vrijwilligerswerk, ondersteuning bij dagdagelijkse activiteiten enzovoort. Een ander voorbeeld zijn activiteiten waarbij veel tijd gaat naar de psychosociale zorg en begeleiding van de persoon, gekoppeld aan nuttig werk. Bekendmaking aanbod We werken samen aan een betere bekendmaking van het aanbod sociale activering voor alle doelgroepen.
4.6.5 Ook buiten de arbeidsmarkt heeft elke persoon het recht op zinvolle activiteit We garanderen een aanbod van zinvolle activiteiten die ervoor zorgen dat mensen sociaal geïntegreerd zijn en blijven. Om er zeker van te zijn dat we ook minder kansrijke groepen niet uitsluiten in domeinen van het maatschappelijk leven, onderwierpen we alle acties van het lokaal sociaal beleidsplan aan een diversiteittoets. We bekeken ze op mogelijke drempels voor de doelgroepen.
4.6.6 Samen werken Partners van stad en OCMW zijn: • • • • • • • • • •
Antwerk Apga CAW Metropool Elief Instant A Jac plus Kauwenberg Levanto Okidoprojecten Plus Uitzendkrachten
• • • • • • • • •
PSC Open Huis Recht-Op Samenlevingsopbouw Antwerpen vzw VVSG vzw Cas Werkatelier Binnenstad Christelijke Mutualiteiten Socialistische Mutualiteiten VDAB
93
4.7 Onderwijs
4.7.1 Omgevingsanalyse Onderwijs en scholing zijn zeer bepalend voor iemands positie op de arbeidsmarkt en socio-economische situatie en draagt ook bij tot integratie en zelfontplooiing. Een slecht overwogen studiekeuze, een moeilijke schoolloopbaan en/of ongekwalificeerde uitstroom kunnen iemands kansen hypothekeren. We staan eerst stil bij het probleem van ongekwalificeerde uitstroom. Dit is de indicator bij uitstek die aangeeft of een schoolloopbaan geslaagd is of niet. Uitstroom uit het onderwijs zonder diploma (hoger secundair onderwijs) is een van de belangrijkste oorzaken voor iemands verminderde kansen op de arbeidsmarkt (cfr. Gegevens uit de gezondheidsenquête 2001). Gegevens over ongekwalificeerde uitstroom zijn echter niet voorhanden. Met deze analyse willen we benadrukken dat de registratie van dit gegeven nodig is om het onderwijsbeleid uit te zetten. Om de ernst van het probleem toch aan te tonen met cijfers, maken we gebruik van gegevens van de VDAB. We kunnen de opsplitsing maken van de schoolverlaters naargelang werkloosheidsduur en diploma. Figuur 33 geeft aan hoeveel procent van de schoolverlaters, ingeschreven bij de VDAB na een jaar nog werkzoekend is. Deze indicator heeft zijn tekortkomingen, omdat het enkel om schoolverlaters gaat die ingeschreven zijn bij de VDAB en omwille van het feit dat men binnen dat jaar werkloosheid een aantal tijdelijke jobs kan uitgevoerd hebben zonder uitgeschreven te zijn bij de VDAB. Deze gegevens zijn momenteel ook niet beschikbaar op gemeentelijk niveau, waardoor we genoodzaakt zijn om de cijfers te geven op provinciaal niveau. Toch geeft deze indicator een aantal duidelijke resultaten, die waarschijnlijk ook van toepassing zijn op de stad Antwerpen.
94
Figuur 33: Aandeel schoolverlaters per graad en hoofdstructuur, ingeschreven bij de VDAB, dat na 1 jaar nog werkzoekend is, provincie Antwerpen 2006 40,0 % 35,1 % 35,0 %
31,6 %
30,0 %
27,7 %
Percentage
26,1 % 25,0 % 21,1 % 20,0 % 15,0 %
19,8 % 16,7 % 14,9 %
13,3 % 12,3 %
12,0 %
10,3 % 10,0 % 5,0 % 0,0 % Totaal
1e Leertijd DBSO 2e graad graad sec ASO
2e graad BSO
2e graad TSO
2e graad KSO
3e graad ASO
3e graad BSO
3e graad TSO
3e graad KSO
Hoofdstructuur / jaar
Bron: VDAB Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
De grafiek leert ons dat 13 % van de schoolverlaters (hieronder zitten ook schoolverlaters die uit het hoger onderwijs komen), ingeschreven bij de VDAB na een jaar nog werkzoekend is. Opvallend is dat de percentages schommelen tussen 20 % en 36 % bij de schoolverlaters die de 3e graad van het secundair onderwijs niet hebben afgemaakt. De hoogste percentages vinden we bij de schoolverlaters uit de 2e graad Beroepsonderwijs, het deeltijds Beroepsonderwijs, 2e graad KSO en de 1e graad van het secundair onderwijs. Vanaf de 3e graad ligt dit percentage eerder rond het gemiddelde percentage. Deze grafiek wijst er op dat ongekwalificeerde uitstroom problematisch kan zijn en teruggedrongen moet worden. Ook deelname aan het deeltijds beroepsonderwijs lijkt het perspectief op een comfortabele arbeidsmarktloopbaan te verminderen. Als alternatief voor ongekwalificeerde uitstroom wordt vaak gebruik gemaakt van schoolse vertraging. Schoolse vertraging wordt algemeen gezien als een indicator van een moeilijke schoolloopbaan, maar geeft niet noodzakelijk aanleiding tot ongekwalificeerde uitstroom of verminderde kansen in de verdere levensloop. Toch geven we de cijfers in de volgende grafieken mee. In Antwerpen blijkt het probleem van schoolse vertraging relatief groter te zijn dan in Vlaanderen. Met uitzondering van het kunstonderwijs is het verschil tussen de twee regio’s zeer uitgesproken. Zelfs in het algemeen secundair onderwijs is het aandeel leerlingen met schoolse vertragingen in Antwerpen dubbel zo groot als in Vlaanderen. Naar nationaliteit (figuur 35) zien we dat schoolse vertraging (in lager en secundair onderwijs) problematischer is bij inwoners met een vreemde nationaliteit en zeer uitgesproken bij niet-EU’ers.
95
Figuur 34: Aandeel schools vertraagde leerlingen in lager onderwijs en 2e en 3e graad secundair onderwijs naar hoofdstructuur, Antwerpen, 2005-2006 90,0 % 79,1 %
80,0 %
Percentage
70,0 % 60,0 % 57,9 %
60,0 % 45,4 % 49,3 %
50,0 %
36,8 %
40,0 % 27,4 %
30,0 % 20,0 %
23,1 %
15,1 % 11,6 %
KSO 2e en 3e graad
TSO 2e en 3e graad
Stad Antwerpen
Vlaanderen
Stad Antwerpen
Vlaanderen
Stad Antwerpen
Vlaanderen ASO 2e en 3e graad
Stad Antwerpen
Gewoon lager onderwijs
Stad Antwerpen
Vlaanderen
0,0%
Vlaanderen
10,0 %
BSO 2e en 3e graad
Regio / hoofdstructuur
Bron: Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Figuur 35: Aandeel schools vertraagde leerlingen (meer dan 1 jaar schoolse vertraging) naar nationaliteit, Antwerpen, 2005-2006
60,0 %
47,7 %
50,0 %
Percentage
40,0 % 31,2 %
Gewoon lager
30,0 %
20,0 %
Voltijds secundair
17,7 % 16,5 %
13,8 % 9,1 %
10,0 % 5,2 % 2,5 % 0,0 % Totaal
Belg
EU
niet EU
Nationaliteit Bron: Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Naast het probleem van ongekwalificeerde uitstroom en schoolse vertraging, speelt ook de samenstelling van de Antwerpse jongeren- en leerlingenpopulatie een rol bij het uitstippelen van een aangepast onderwijsbeleid. Niet enkel de demografische samenstelling speelt een rol, zeker ook de socio-economische status kan een aangepast onderwijsbeleid vereisen. Zoals het item ‘Vergroening’ reeds aangestipt, neemt het aantal jongeren toe en zien we ook een toename in het aantal jongeren van allochtone
96
afkomst. Ook in het onderwijs neemt de diversiteit toe. Naast het onderwijsniveau en de schoolse vertraging, zijn ook de cijfers rond het aantal leerlingen binnen het Gelijke Onderwijs Kansenbeleid (GOK) relevant. Met deze gegevens wordt op basis van een aantal demografische en sociaal-economische kenmerken geschat hoeveel leerlingen in het Antwerpse onderwijs risico lopen op een moeilijke schoolloopbaan. We registreren volgende kenmerken: • • • • •
De ouders behoren tot de nomadische bevolking. De moeder is niet in het bezit van een diploma secundair onderwijs. De leerling wordt tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsleven opgenomen. Het gezin leeft van een vervangingsinkomen. De thuistaal is een andere dan het Nederlands.
Wanneer een leerling aan een van de vier eerste (zogenaamde) criteria voldoet, wordt deze leerling als GOK-leerling beschouwd. Bijkomend kan men ook scoren op het criterium thuistaal. Deze zogenaamde GOK-tellingen worden georganiseerd in het basisonderwijs en de eerste graad secundair onderwijs. In tegenstelling tot bovenstaande gegevens hebben deze gegevens betrekking op de plaats waar leerlingen naar school gaan en niet op hun woonplaats. Het gaat hier meer bepaald om leerlingen die school lopen in een Antwerpse school, maar dus niet noodzakelijk in Antwerpen wonen. Een andere belangrijke nuance is dat een GOK-leerling niet per definitie een kansarme leerling is. Een leerling die aan één van de criteria voldoet, loopt een groter risico op een moeilijke schoolloopbaan. Het is echter niet zo dat het risico zich ook manifesteert. Figuur 36: Aandeel GOK-leerlingen in het basisonderwijs en de 1e graad secundair onderwijs, Antwerpen, 2005-2006 50,0 % 43,7 %
45,0 % 40,0 %
Percentage
35,0 %
40,8 %
38,4 %
38,3 %
33,9 % 27,9 %
30,0 %
29,6 % GOK
25,0 %
22,0 %
TNN
20,0 % 15,0 % 10,0 % 5,0 % 0,0 % 2002
2005 Basisonderwijs
2002
2005
Secundair onderwijs 1e graad
Hoofdstructuur / jaar Bron: Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
In 2005 is 44 % van de leerlingen in het basisonderwijs een GOK-leerling, in het secundair ligt dit percentage op 38 %. Tegenover 2002 houdt dit voor het basisonderwijs
97
een stijging in met bijna 6 procentpunten, voor het secundair onderwijs met 10 procentpunten. In 2005 stellen we vast dat 40 % van de leerlingen in het basisonderwijs niet het Nederlands als thuistaal heeft (tegenover 34 % in 2002). In de eerste graad van het secundair ligt dit aandeel op 30 % in 2005 (en 22 % in 2002). Gecombineerd met de vaststelling dat het aantal allochtone jongeren in Antwerpen aangroeit, kunnen we stellen dat taalachterstand een knelpunt blijft, al mogen we niet ongenuanceerd stellen dat wie thuis een andere taal dan het Nederlands spreekt, het Nederlands per definitie niet beheerst. Bovenstaande indicatoren geven een schets van de uitdagingen waarvoor het onderwijsveld staat. Naast deze cijfers geven we toch nog de verdeling van de Antwerpse leerlingen over de verschillende onderwijsrichtingen mee. De gezondheidsenquête 200118 geeft aan dat een lager onderwijsniveau de kans om onder de armoededrempel te leven, vergroot. Bij personen met een diploma lager onderwijs, lager secundair, beroepsonderwijs of buitengewoon onderwijs leeft 12 % tot 18 % onder de armoedegrens. Deze cijfers moeten we nuanceren: binnen het BSO zijn richtingen te vinden die veel kansen bieden en het buitengewoon onderwijs wordt ingericht voor jongeren die te maken hebben met diverse problemen, die men niet over één kam mag scheren. Bij mensen zonder een diploma is dit 31 %. Het aandeel personen met een diploma hoger secundair ASO of hoger onderwijs dat onder de armoedegrens leeft, bedraagt hooguit 7 %. Een tweede en belangrijkere reden waarom we deze cijfers meegeven is dat het voor het arbeidsmarktbeleid en eventuele andere beleidsdomeinen (jeugd) niet onbelangrijk is te weten hoe de Antwerpse jongeren verdeeld zijn over de verschillende onderwijsrichtingen. Binnen het arbeidsmarktbeleid is het van belang om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen, waarbij uiteraard de studierichting en de daaraan gekoppelde competenties en kwalificaties een rol spelen. Deze gegevens moeten nog verder genuanceerd worden om deze oefening op correcte wijze uit te voeren. Binnen het Antwerpse basisonderwijs volgt 8,2 % van de leerlingen buitengewoon lager onderwijs, dit is ongeveer twee procentpunten hoger dan het Vlaamse gemiddelde (6,4 %)19.
18
Zie Basisgegevens Armoede en Sociale Uitsluiting: “Armoedegrenzen” op de Website van OASeS: http://www.ua.ac.be/main.asp?c=*OASES 19 Bron: Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs 2005-2006
98
Figuur 37: Verdeling van de leerlingen secundair onderwijs volgens hoofdstructuur, 2005-2006. 100 %
onthaalklas anderstalige nieuwkomers
80 %
Percentage
Buitegewoon secundair onderwijs Deeltijds Beroepssecundair onderwijs
60 %
Beroepssecundair onderwijs Technisch secundair onderwijs
40 %
Kunstsecundair onderwijs Algemeen secundair onderwijs
20 %
0% Vlaanderen
Stad Antwerpen Regio
Bron: Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Wanneer we het secundair onderwijs onder de loep nemen (figuur 37) en vergelijken met Vlaanderen zien we in Antwerpen een oververtegenwoordiging van leerlingen in het buitengewoon onderwijs, het deeltijds beroepsonderwijs, het technisch onderwijs en de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers. Voltijds beroepsonderwijs wordt dan weer relatief minder gevolgd. Indien we per nationaliteitsgroep de verdeling naar hoofdstructuur bekijken, kunnen we besluiten dat niet-EU’ers opvallend meer beroepsonderwijs, deeltijds beroepsonderwijs en buitengewoon onderwijs volgen dan andere groepen. Ze zijn ondervertegenwoordigd in het algemeen en het technisch secundair onderwijs.
99
Figuur 38: Verdeling van de leerlingen secundair onderwijs volgens hoofdstructuur en nationaliteit, Antwerpen, 2005-2006 100 %
80 %
Percentage
onthaalklas anderstalige nieuwkomers Buitegewoon secundair onderwijs
60 %
Deeltijds Beroepssecundair onderwijs Beroepssecundair onderwijs Technisch secundair onderwijs
40 %
Kunstsecundair onderwijs Algemeen secundair onderwijs
20 %
0% Totaal
Belg
EU Regio
Bron: Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
100
niet EU
Gelijke kansen in het onderwijs 4.7.2 Een algemeen onderwijsbeleid voeren In het onderwijs willen we iedereen gelijke kansen bieden. We willen dat iedereen kansen heeft en grijpt om een kwalificatie te halen die leidt tot actief en verantwoord burgerschap, tot brede persoonsvorming en die toegang geven tot het hoger onderwijs en/of de arbeidsmarkt. Voor iedereen in Antwerpen moet het mogelijk zijn zich levenslang en levensbreed te vormen. In de bestuursperiode 2000-2006 nam het netoverschrijdend onderwijsbeleid in Antwerpen een sterke vlucht. We gaan het verder uitbouwen in de huidige bestuursperiode. De uitbouw van het onderwijsluik van het lokaal sociaal beleid wordt zowel inhoudelijk als organisatorisch volledig ingebed in de ontwikkeling van het lokaal onderwijsbeleid. We kiezen voor een algemeen onderwijsbeleid voor alle scholen en lerenden van alle onderwijsnetten. Onze doelstellingen:
een trendsetter blijven in Vlaanderen op het vlak van structurele samenwerking tussen de netten. De netwerking tussen de verschillende onderwijsaanbieders wordt nog steviger door de versterking van al bestaande vormen van netoverschrijdende samenwerking; vernieuwing van onderuit; aantrekkelijk onderwijs aanbieden, onder meer door samenwerking tussen onderwijs en cultuur en sport; een vernieuwd en uitgebalanceerd openluchtaanbod uitbouwen; streven naar het oprichten van kindercampussen20 ; een actief taalbeleid voeren om iedereen (jongeren en ouders) de kans te geven om Nederlands te leren; kinderen vanaf de eerste kleuterklas naar school sturen; het aantal spijbelaars en van de negatieve gevolgen van spijbelen doen dalen; de samenwerking versterken tussen het onderwijs, de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven; hoger beroepsonderwijs organiseren en stageplaatsen creëren; knelpuntberoepen invullen; een competentieplatform ontwikkelen.
Informatie over het onderwijsaanbod Een doordachte studiekeuze is een belangrijke stap naar de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Daarom bieden we de Studie wijzer aan: een volledige, neutrale en upto-date informatiebestand over het onderwijsaanbod. Het is een netoverschrijdend infopunt met website waar iedereen terecht kan met vragen over onderwijs, vorming en
kindercampussen: kinderopvang, kleuterschool, lagere school, buitenschoolse kinderopvang, vakantiewerking … waar kinderen uit de woonbuurt en kinderen van mensen die er komen werken, samen worden opgevangen. 20
101
leren. De Studiewijzer geeft ook voorstellingen op maat aan maatschappelijk kwetsbare groepen.
Een eigentijds en flexibel extra-murosaanbod We ondersteunen op verschillende manieren scholen om met hun leerlingen gebruik te maken van de leerkansen buiten de schoolmuren. Het sociaal fonds voorziet ondersteuning voor individuele leerlingen voor wie de kostprijs van uitstappen te hoog ligt. Daarnaast financieren we een aantal relevante uitstappen voor alle leerlingen van een bepaald leerjaar, bijvoorbeeld een gratis ZOO-bezoek of een haven- en vaarinitiatie. Voor meerdaagse uitstappen staan de extramuros-verblijven open voor scholen van alle netten. Op termijn zullen deze verblijven verzelfstandigen.
Versterking van taal en taalgebruik 40 % van de lagere schoolkinderen spreekt thuis een andere taal dan het Nederlands. Hoewel dit niet per definitie gelijk staat aan sociale uitsluiting, is voor veel kinderen, jongeren en volwassenen onvoldoende kennis van het Nederlands wel een hinderpaal voor volwaardige participatie aan onderwijs. Een plan ‘taal en geletterdheid’ moet een aantal bestaande acties bundelen en versterken zodat onder andere de taal en het taalgebruik bij jonge kinderen en hun ouders verbetert.
Kleuteronderwijs stimuleren Meer dan 95 % van de Antwerpse kleuters is ingeschreven in een school. Tussen de 250 en 300 kleuters echter niet. Er zijn ook kleuters die onregelmatig naar school gaan. Beide groepen verdienen onze aandacht.
2,5 jarigen die nog niet in een kleuterschool zijn ingeschreven Sommige ouders kiezen bewust om kleuters nog niet naar school te sturen wanneer ze 2,5 jaar oud zijn. Het kind wordt misschien nog opgevangen in de kinderopvang of bij grootouders, of de ouders kiezen misschien voor methodeonderwijs waarvoor een hogere instapleeftijd geldt. Maar er zijn ook kinderen van de ouders die geen bewuste keuze maken. Vooral deze laatste groep moeten we bereiken. Veel van deze kinderen wonen in een kansarm gezin. We kunnen ze bereiken via OCMW, Kind en Gezin, het Antwerps Platform voor Generatiearmen, allochtone verenigingen, huisartsen, het Lokaal Overlegplatform Kinderopvang,... Iedereen moet deze ouders aanspreken en hen overtuigen van de noodzaak om hun kind in te schrijven in een school.
Onregelmatige kleuterschoolbezoekertjes Wanneer kleuters de school onregelmatig bezoeken is de eerste betrokkene natuurlijk de school. Zij zijn ook de eerste om in gesprek te gaan met de ouders. Het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) kan als tweede hierin een rol opnemen. Samen met intermediairen kunnen we ook kleuterprojecten opstarten zodat ouders doordrongen worden van het belang van kleuteronderwijs. De intermediairen moedigen we aan om alert te zijn bij hun contacten met gezinnen. Zij zijn diegenen die kleuters vaak thuis vinden. Hierop kunnen zij inspelen.
102
Spijbelen terugdringen Door de opsporing te verbeteren en het spijbelgedrag op stads-, buurt- en schoolniveau op te volgben, willen we zowel het aantal veelspijbelaars als het aantal beginnende spijbelaars terugdringen. We voorzien vormingen over spijbelpreventie en spijbelbeleid voor de Antwerpse scholen en binnen de lerarenopleidingen. Een spijbelfunctionaris ondersteunt, in nauwe samenwerking met de CLB, de preventieve en opvolgingsacties en coördineert waar nodig. Hij registreert gegevens en doet voorstellen voor locale acties.
Instroom en slaagkansen verbeteren Hoe krijgen we een diverse instroom en betere slaagkansen van jongeren in het hoger onderwijs en in de lerarenopleiding? Hoger onderwijs
Om jongeren aan te zetten tot het volgen van hoger onderwijs gebruiken we ondersteunende acties met rolmodellen en methodieken uit het jeugdwerk. We ondersteunen scholen bij het uitbouwen van een studiekeuzebeleid voor de overgang van secundair naar hoger onderwijs. We kunnen ook werk maken van (taal-)verbindings-programma’s. Afgestudeerden uit het secundair onderwijs die nood hebben aan ontwikkeling van hun academische basistaalvaardigheid, moeten van taalondersteuning kunnen genieten. Via netwerkactiviteiten bevorderen we de sociale integratie van jongeren in het hoger onderwijs. Lerarenopleiding
Voor de lerarenopleiding en het leerplichtonderwijs is op jaarlijkse basis een populatie-analyse beschikbaar. Deze analyse gaat in op het profiel van de Antwerpse leerkracht en studenten in de lerarenopleiding. We informeren diverse doelgroepen over de opleiding en het beroep van leerkracht. Om de slaagkansen van studenten te verhogen, zullen we taalen diversiteitprojecten ondersteunen.
Bevorderen van kansen in cultuur en sport Niet alle scholen en jongeren vinden gemakkelijk de weg naar cultuur en sport. Jongeren moeten meer gebruik te maken van de kansen die er zijn, zowel tijdens de schooltijd als in de vrije tijd. Scholen kunnen hierin een belangrijke rol spelen door meer aandacht te geven aan muzische vorming en aan de relatie tussen beweging en gezondheid. We hebben een ruim aanbod om hierin een rol te spelen. Maar er moeten een aantal obstakels worden overwonnen. Scholen moeten het aanbod kennen en weten hoe ze ermee moeten omgaan. Een goede communicatie tussen alle partners is nodig. Ook de vorming voor het aanleren van vaardigheden is noodzakelijk. Een goede relatie met lerarenopleidingen, leerkrachten lichamelijke opvoeding en het verbreden van de mogelijkheden van het deeltijds
103
kunstonderwijs is hiervoor belangrijk. Culturele partners moeten hun aanbod beter afstemmen op onderwijs en jeugd. We zullen de communicatieve en financiële drempels die de toegankelijkheid belemmeren wegwerken.
Netwerken met andere sectoren Antwerpse scholen moeten de leerkansen van de omgeving maximaal gebruiken in de uitbouw van een meer integrale dienstverlening. ‘Brede school’, een onderwijsconcept dat scholen stimuleert om netwerken te vormen met partners uit andere sectoren, is bij uitstek geschikt om dit te stimuleren. We ondersteunen de bredeschoolprojecten verder. Met de verzamelde kennis willen we scholen helpen om hun extra middelen efficiënt in te zetten. Brede school is een concept dat ook weerklank vindt in andere beleidsdomeinen. Daarom willen we initiatief nemen om samen met externe partners een gedeelde visie op brede school te ontwikkelen en regelmatig te overleggen over visie, beleid, ontwikkelingen en activiteiten.
Participatie van kansarme ouders en kinderen Participatie van kansarme ouders en kinderen, al dan niet van Belgische afkomst, staat centraal in vrijwel alle acties binnen het domein onderwijs. Maar er is daarvoor een specifiek beleid nodig. We gebruiken de jarenlang opgebouwde deskundigheid van de medewerkers van het project ‘Kansen in Onderwijs’ om een samenhangend sociaal beleid ontwikkelen voor de Antwerpse (kans)arme leerlingen. Met alle onderwijspartners zoeken we naar samenwerkingsmogelijkheden om de lokale en bovenlokale middelen zodanig in te zetten dat ze een positief effect hebben op de schoolloopbaan van alle Antwerpse leerlingen.
4.7.3
Samenwerken
De vzw Beheersstructuur algemeen onderwijsbeleid Antwerpen (Baobab) beheert de middelen die bovenlokaal en via sponsoring in het algemeen onderwijsbeleid geïnvesteerd worden.
De uitvoerders zijn organisaties die overeenkomsten afsluiten met vzw BAOBAB.
In de Onderwijsraad Antwerpen overleggen vertegenwoordigers van de onderwijsnetten en andere actoren uit het veld van onderwijs en vorming over een brede waaier van onderwijsgerelateerde onderwerpen.
Er zijn twee lokale overlegplatforms (LOP) actief: het LOP basisonderwijs en het LOP secundair onderwijs. Ze zijn decretaal in het leven geroepen en hebben duidelijk omschreven bevoegdheden.
104
4.8 Vrije tijd
4.8.1 Omgevingsanalyse Naast arbeid is ook vrije tijd een structurerend element in iemands leven. Het is niet zozeer bepalend voor het inkomen en voor de opbouw van bepaalde rechten, maar kan wel een belangrijke rol spelen in iemands zelfontplooiing. Daarnaast kan het ook de sociale cohesie bevorderen. Een zinvolle vrijetijdsbesteding, bijvoorbeeld sport, biedt kans op persoonlijke en motorische ontwikkeling, bevordert in sommige gevallen de gezondheid en kan een groepsgevoel creëren. Daarnaast kan het ook de integratie van kansengroepen bevorderen. Gegevens met betrekking tot vrijetijdsbesteding op stedelijk niveau zijn vrij schaars. De stadsmonitor (2006) peilt evenwel naar participatie aan culturele en sportieve activiteiten en lidmaatschap bij vrijetijdsverenigingen. Bijna 70 % van de respondenten bezocht tijdens de 12 maanden voor het afnemen van de vragenlijst minstens 1 keer de bioscoop, 76 % bezocht podiumkunsten (waaronder we toneel, ballet, dans of muziek klasseren) en 76 % bezocht een museum of een historische plaats. Naar achtergrondkenmerken vinden we voor de drie kunstvormen een aantal significante verschillen naargelang leeftijd, gezinssituatie, hoogst behaalde diploma en het uitoefenen van een job. In de drie kunstvormen geldt dat jongeren relatief meer participeren dan ouderen, hooggeschoolden meer dan kortgeschoolden, werkenden meer dan nietwerkenden en dat alleenstaanden minder participeren.
105
Figuur 39: Frequentie actieve sportbeoefening, Antwerpen, 2006 Categorie
N
Totaal 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar >65 jaar Lager onderwijs of minder Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs Alleen Met een partner Met anderen Oefent betaald werk uit Oefent geen job uit
1 003 142 180 170 153 127 229 52 182 248 521 355 487 160 546 457
Nooit
18,6 2,1 7,8 11,8 21,6 24,4 37,6 38,5 32,4 19,8 11,3 24,8 16,6 11,3 10,1 28,9
Een uitzonderlijke keer
% % % % % % % % % % % % % % % %
7,8 8,5 10,0 7,1 9,2 7,1 5,2 5,8 5,5 7,3 9,0 6,8 9,7 4,4 9,7 5,5
% % % % % % % % % % % % % % % %
Maandelijks of meermaals maar per maand 16,3 % 9,2 % 28,3 % 20,6 % 16,3 % 15,7 % 7,9 % 9,6 % 12,6 % 13,7 % 19,4 % 15,5 % 17,2 % 15,0 % 19,8 % 12,0 %
Wekelijks of meer
57,3 80,3 53,9 60,6 52,9 52,8 49,3 46,2 49,5 59,3 60,3 53,0 56,5 69,4 60,4 53,6
% % % % % % % % % % % % % % % %
Bron: Stadsmonitor 2006 Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Wat betreft sport peilt de stadsmonitor naar de mate van sportparticipatie; 81 % van de respondenten deed het voorafgaande jaar actief aan sport, 57 % minstens wekelijks. Opgesplitst naar achtergrondkenmerken zien we dat jongeren meer en frequenter sporten dan ouderen, hoger geschoolden meer dan lager geschoolden, mensen die samenwonen met partner of anderen meer en frequenter dan alleenstaanden en mensen die werken meer dan mensen die geen job hebben. Ook relevant is het lidmaatschap bij verenigingen, namelijk sport-, jeugd-, culturele, socio-culturele vereniging of wijk- of buurtcomité. Ongeveer 28 % van de Antwerpenaren is lid bij een sportvereniging, bij andere soorten verenigingen ligt dit percentage tussen 10 % en 20 %. Bij jeugdverenigingen berekenen we enkel het percentage voor jongeren van 15 tot 24 jaar, wat op 14 % ligt. We zien dat leeftijd verband houdt met lidmaatschap: jongeren zijn meer lid van sportverenigingen, ouderen zoeken het meer bij culturele, socio-culturele en hobbyverenigingen. Naar opleidingsniveau, zien we dat lager opgeleiden in mindere mate lid zijn van sportverenigingen, culturele en socio-culturele verenigingen. Antwerpenaren die geen betaald werk uitvoeren zijn minder lid van sportverenigingen en wijkverengingen. Mogelijk hangt dit laatste samen met leeftijd: deze verenigingen zijn minder populair bij ouderen, die in de meeste gevallen op pensioen zijn.
106
Figuur 40: Lidmaatschap bij verenigingen, Antwerpen, 2006 Lid vereniging Sport Cultuur Sociocultureel Hobby Wijk/buurtcomité Jeugd
N 1 1 1 1 1
001 001 001 001 003 140
Geen lid 72,1 % 82,8 % 83,7 % 88,9 % 91,3 % 85,7 %
lid 27,9 17,2 16,3 11,1 8,7 14,3
% % % % % %
Bron: Stadsmonitor Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Kaart 17 geeft een overzicht van het voorzieningenaanbod in de sector van de vrije tijd: het gaat meer bepaald om sportinfrastructuur, speelterreinen, jeugdruimten en dienstencentra.
107
Kaart 17: Locaties vrijetijdsvoorziening in Antwerpen, 2006
108
4.8.2 Vrije tijd is een recht Antwerpen heeft een rijk cultuurleven, een gevarieerd sportaanbod en een bruisende vrijetijdssector. Maar het ruime aanbod aan vrijetijdsactiviteiten in de stad bereikt een te beperkt deel van onze samenleving. Toch is een kwaliteitsvolle cultuur-, sport- en vrijetijdsbeleving voor iedereen van cruciaal belang voor de leefbaarheid van de stad. Voor de mensen in kansarmoede willen we daarom via het lokaal sociaal beleid een extra inspanning doen. Gemeenschapsvorming, sociale cohesie, diversiteit, participatie, competentie en activering zijn sociale betrachtingen die steeds meer tot de basisdoelstellingen van culturele en sportinstellingen behoren. Ook domeinen als cultuur of sport kiezen niet voor een exclusief categoriaal beleid, maar integendeel voor een integraal beleid. Alle acties die we ondernemen zijn doordrongen van bovenstaande doelstellingen. En ze overlappen met die van het lokaal sociaal beleid. Stad en OCMW trekken beiden aan dezelfde kar: we willen de drempels die de vrijetijdsparticipatie in de weg staan, wegwerken. De basisgedachte is dat vrije tijd en bij uitbreiding dus ook cultuur en sport, een recht van iedereen is. De stad integreerde dat recht dan ook in haar strategische doelstellingen. Het is als volgt omschreven:
In Antwerpen plaatsen we de sportinfrastructuur op de Europese kaart.
Antwerpen houdt van sport en iedereen wordt aangezet om het zelf te doen.
Cultuur in Antwerpen is een recht van iedereen:
•
Iedere Antwerpenaar heeft toegang tot actuele kennis-, informatie- en culturele voorzieningen met bijzondere aandacht voor dienstverlening op maat.
•
Er is een nog betere toegankelijkheid, communicatie en spreiding van culturele activiteiten over de hele stad.
Musea en monumenten maken we toegankelijk voor een groot en divers publiek (bewoners en bezoekers).
Zowel in de culturele als in de sportsector besteden we aandacht aan twee grote sociale beleidslijnen: 1. de mentale, financiële en fysieke drempels voor cultuur- en sportparticipatie verlagen; 2. de cultuur- en sportinfrastructuur in Antwerpen verder uitbouwen en toegankelijk maken.
4.8.3 Cultuurparticipatiedrempels en hoe ze weg te werken Hoewel de doelstellingen van het lokaal sociaal beleid (LSB) in de strategische doelstellingen van cultuur, sport en recreatie geïntegreerd zijn, blijft het sociale aspect zichtbaar waar dat belangrijk is. We formuleerden aparte operationele doelstellingen binnen cultuur om de verankering met het LSB te kunnen monitoren. Méér nog: de cultuurbeleidscel van de stad voert de regie van het LSB en zet daarvoor een voltijdse medewerker in.
109
Een gedetailleerd actieplan brengt de participatiedrempels op het gebied van communicatie, toeleiding en korting in kaart en biedt een antwoord op het verlagen van deze drempels. We zullen meetbare criteria opstellen die de participatiegraad bij de verschillende doelgroepen21 bepalen. Bevindingen stemmen we af op participatiestudies in Vlaanderen en Nederland. Ze leiden tot afspraken die in beheersovereenkomsten met partners worden vastgelegd. Een ander goed voorbeeld van een actie met sociale insteek is de uitbreiding van de doelgroepenwerking vanuit bestaande culturele instellingen. Zo werken de openbare bibliotheken in Antwerpen aan een dienstverlening op maat van verschillende doelgroepen zoals baby’s, peuters en hun begeleiders, senioren, blinden en slechtzienden, kansarmen, anderstalige inwoners, nieuwkomers en gedetineerden.
4.8.4 Van buurtsport in aandachtswijken tot topsport Bestuursakkoorden van de stad en de districten plaatsen sport hoog op de agenda, met expliciete aandacht voor een sociaalgerichte benadering vanuit het lokaal sociaal beleid. Van buurtsport in aandachtswijken tot topsport: het sportbeleidplan heeft oog voor zowel kwetsbare groepen die willen sporten als competitiesporters. We bouwen een aantal basisvoorzieningen uit: • • •
beschikbare sportinfo voor iedereen via een up-to-date databestand; sportantennes in de districten; buurtsport in aandachtswijken.
Door het creëren van bijkomende sportloodsen en gerichte acties ontdoen we de toegang tot stedelijke sportinfrastructuur van sociale en financiële drempels. In samenwerking met clubs, het onderwijs en het OCMW, ontwikkelt de stad bijkomende specifieke sportacties naar kwetsbare groepen. De regiefunctie sport integreren we in de sportdienst van de stad. Deze dienst stimuleert, volgt op en rapporteert de voortgang in functie van onze doelstellingen.
4.8.5 Hoe bewoners actief laten deelnemen Onze inspanningen zijn erop gericht om meer bewoners gebruik te laten maken van het culturele en sportieve vrijetijdsaanbod in Antwerpen zodat zij actief deelnemen aan het maatschappelijk leven in hun wijk, buurt, district en stad. We hebben hierbij bijzondere aandacht voor minder kansrijke groepen. We hopen een grotere participatie van deze groepen te realiseren door: •
iedereen voldoende te informeren over het aanbod;
•
minder kansrijke groepen naar het aanbod toe te leiden en te activeren;
21 daartoe behoren minstens: 55+ers, jongeren, personen met een handicap en inwoners van andere culturele of etnisch diverse origine
110
•
drempelverlagende acties op te zetten of te ondersteunen;
•
bijkomende arbeidsmogelijkheden te creëren;
•
de cultuur- en sportinfrastructuur en het materiaal zodanig ter beschikking te stellen dat het toegankelijk is voor en gebruikt wordt door meer Antwerpenaren, met bijzondere aandacht voor minder kansrijke groepen;
•
het creëren van bijkomende kansen op vrijetijdsbesteding.
4.8.6 De uitwerking
We gaan alle doelgroepen informeren over het bestaande culturele en sportieve aanbod.
Minder kansrijke groepen leiden we toe naar het sport- en cultuuraanbod. We activeren ze om deel te nemen aan manifestaties uit dat aanbod.
We gaan drempelverlagende acties die de deelname van minder kansrijke groepen realiseren, opzetten of ondersteunen.
De doelgroepenwerking wordt vanuit de bestaande culturele instellingen uitgebreid.
We creëren bijkomende arbeidsmogelijkheden in de sport- en cultuursector.
De cultuur- en sportinfrastructuur moet zodanig uitgebouwd en toegankelijk gemaakt worden dat meer Antwerpenaren, in het bijzonder minder kansrijke groepen, er meer gebruik van maken.
We stellen sport- en culturele infrastructuur en materiaal ter beschikking stellen van de nabije omgeving.
4.8.7 Samen werken Volgende partners zijn betrokken in de werkgroep Vrije tijd, de regiegroep Vrije tijd en de werkgroep Overlegmoment lokaal sociaal beleid: • • • • • • • • • •
JESPO vzw APGA Moussem vzw Kunst en Democratie KIDS vzw de sportraad deFilharmonie Moskee Brederodestraat) Ouderenraad (werkgroep CMO) Vormingplus
•
• • • • • •
Karel de Grote Hogeschool, departement Sociaal Agogisch werk Samenlevingsopbouw de 8cht vzw de stedelijke cultuurraad Open Huis ISB de seniorenraad Stichting Vlaamse Schoolsport
111
4.9 Jeugd
4.9.1 Omgevingsanalyse Kinderopvang is een van de drempels die de toegang tot de arbeidsmarkt belemmert. Alleenstaande ouders kennen, meer dan andere categorieën, een verhoogd risico op armoede kennen. Vooral bij hen is een gebrek aan toegankelijke en betaalbare kinderopvang vaak een probleem. Kinderopvang speelt daarnaast ook een rol in de ontwikkeling van het kind. Figuur 41: Evolutie aantal 0 tot 3-jarigen, Antwerpen, begin 2007 22 000 21 000 20 000
Aantal
19 000 18 000 17 000 16 000 15 000 14 000 13 000 12 000 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Jaar Bron: stad Antwerpen, District- en loketwerking, dienst Statistiek begin 2007 Bewerkingen: stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
We beperken ons hier tot de reguliere voorschoolse kinderopvang. Voor de voorschoolse kinderopvang wordt de zogenaamde Barcelona-norm vooropgesteld: per 100 kinderen van 0 tot 3 jaar zijn er idealiter 33 kinderopvangplaatsen. In 2007 telt Antwerpen 18 684 kinderen in deze leeftijdsgroep. In vergelijking met de vorige jaren is dit aantal sterk toegenomen. Sinds 2002 zijn er ongeveer 3 000 kinderen bijgekomen. Wanneer de Barcelona-norm op dit aantal wordt toegepast zouden er idealiter 6 166 plaatsen voor kinderopvang moeten zijn. Met een reëel aantal plaatsen van 4 115 komen we op een tekort van 2 051.
112
Figuur 42: Aantal voorzieningen en plaatsen in de kinderopvang, afgewogen met Barcelona-norm, Antwerpen, 2007 Type Aantal Voorzieningen 396 Aantal plaatsen 4 115 Aantal plaatsen/100 kinderen 22 Barcelona-norm 6 166 Verschil met Barcelona-norm -2 051 Bron: Kind en Gezin 2007 en stad Antwerpen, Districts- en loketwerking, dienst Statistiek begin 2007 Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
Dit tekort is ook geografisch in kaart gebracht: in Wilrijk, Luchtbal-Schoonbroek, OudBerchem, Groenenhoek (Berchem) en Deurne-Oost wordt de Barcelona-norm gehaald. In alle andere wijken is er een tekort met op kop Borgerhout Intra Muros, DiamantStadspark, Stuivenberg, Deurne Noord en het Kiel.
113
Kaart 18: Tekort aan kinderopvang volgens Barcelona-norm, Antwerpen, 2007
114
Naast het aanbod aan kinderopvang is ook de betaalbaarheid van dit aanbod een belangrijk gegeven. De gesubsidieerde kinderopvangplaatsen, namelijk de diensten voor onthaalouders en de kinderdagverblijven, houden rekening met het inkomen van hun cliënten. De andere organisaties bepalen zelf de prijs. Hierbij is het in principe mogelijk dat zo’n voorziening rekening houdt met het inkomen van de cliënten, maar omdat dit naar alle waarschijnlijkheid een beperkt fenomeen is en er geen gegevens beschikbaar zijn, worden deze voorzieningen onder degenen die geen rekening houden met het inkomen gesorteerd. De kinderdagverblijven en de onthaalouders, aangesloten bij een dienst voor onthaalouders, nemen 70 % van de plaatsen voor hun rekening. Voor twee op de drie plaatsen wordt dus rekening gehouden met het inkomensniveau van de cliënten. Figuur 43: Aantal voorzieningen en capaciteit kinderopvang volgens prijsbepaling Aantal plaatsen Prijs Aantal % Totaal 4 115 100,0 % afhankelijk van inkomen
2 833
68,8 %
bedrag bepaald door organisatie
1 282
31,2 %
Bron: Kind en Gezin 2007 Bewerkingen door stad Antwerpen, Databank Sociale Planning
We bekijken het aantal kinderopvangplaatsen waarbij rekening wordt gehouden met het inkomensniveau per 1 000 kinderen ook op het niveau van de wijken (kaart 19). Bij het voorstellen van deze ratio’s zetten we ook de kansarmoede-index op wijkniveau op kaart, zodat we kunnen visualiseren of de grootte van het aanbod aan kinderopvang ruimtelijk verband houdt met de graad van kansarmoede. Wilrijk telt een aantal wijken met een relatief groot aanbod aan voorzieningen waar rekening gehouden wordt met het inkomen van de cliënten. Ook Bourla-Sint-Andries en Stadhuis-Sint-Jacob in het stadscentrum hebben een relatief groot aanbod. Tot slot heeft ook Luchtbal een vrij hoog aantal gesubsidieerde voorzieningen. Van deze wijken scoren Luchtbal en Bourla-Sint-Andries vrij hoog op de kansarmoede-index. De wijken in Wilrijk scoren dan weer vrij laag op deze index. Andere wijken met een hoge kansarmoedescore, scoren in vergelijking met de stad laag tot gemiddeld voor wat betreft het aantal kinderopvangplaatsen waar het inkomen van de cliënten de prijs bepaalt: bijvoorbeeld Borgerhout Intra Muros en Dam-Eilandje.
115
Kaart 19: Locaties inkomensafhankelijke kinderopvang gerelateerd aan kansarme wijken, Antwerpen, 2007
116
4.9.2 Het stedelijk jeugdbeleid Binnen tien jaar is een kwart van de Antwerpse bevolking jonger dan 25 jaar. Antwerpen moet daarom uitgroeien tot een echte kinder- en jongerenmetropool. We gaan voor deze bevolkingsgroep bijzondere inspanningen doen. In het jeugdbeleidsplan leggen we onze prioriteiten vast. We kozen voor een ‘breed’ jeugdbeleid, in samenwerking met onder meer de domeinen onderwijs, mobiliteit, cultuur, sport, toerisme.
Interactief beleid voeren Het is belangrijk om te weten wat kinderen, tieners en jongeren willen en denken. Ze zijn immers ook burgers van onze stad. Tot nu bleef de georganiseerde inspraak via de stedelijke jeugdraad en de verschillende jeugdraden in de districten, echter beperkt tot een aantal thema’s of dossiers die rechtstreeks verbonden zijn met het jeugdbeleid. Het aantal jongeren dat gebruik maakt van de inspraakmogelijkheden is nog beperkt. Daarom willen we de inspraak naar meerdere thema’s en nieuwe methodieken verbreden zodat meer kinderen en jongeren participeren.
Informeren en creatief gebruik maken van kanalen De jeugddienst (Lerende Stad) zal zich ontwikkelen tot evident aanspreek- of contactpunt voor jeugd en jeugdwerkers die vragen en ideeën hebben. We werken daarvoor een uitgebreid communicatieplan uit. Om meer kinderen en jongeren uit kansengroepen te informeren gaan we naast de vertrouwde kanalen zoals het Jongeren Informatiepunt (JIP) en de website, ook informatie verspreiden via intermediairen. We zullen creatief gebruik maken van allerhande verspreidingskanalen.
Ondersteuning leidt tot diversiteit Er zijn meer dan 250 verschillende jeugdbewegingen en andere jeugdwerkingen 22 actief in onze stad. Toch zijn er kinderen en jongeren die drempels ervaren om deel te nemen , bijvoorbeeld door taalproblemen, een andere cultuur, beperkte financiële mogelijkheden, beperkte mobiliteit, enzovoort. We willen het jeugdwerk ondersteunen in het wegwerken van deze drempels om een bredere diversiteit te krijgen in de deelnemers. Het jeugdwerk bepaalt mee het jeugdvriendelijke imago van onze stad. Het is een belangrijke partner in ons jeugdbeleid.
Veilige en toegankelijke ruimten creëren Kinderen en jongeren moeten zich thuis kunnen voelen in hun stad. Zij hebben er recht op hun eigen ruimte.
22
Onder jeugdwerk verstaan we onder andere: jeugdbewegingen jeugdwerk voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren werkingen voor kinderen en jongeren met een handicap jeugdhuizen Grabbelpas/Swap vakantie- en speelpleinwerking.
• • • • • •
117
Bij de invulling van publieke ruimten, zullen we rekening houden met de wijze waarop kinderen en jongeren een openbare ruimte percipiëren en gebruiken. We gaan verschillende modellen van speelruimteweefsel uittesten. We maken afspraken met ontwerpers om de toegankelijkheid van de speelterreinen voor kinderen met een handicap te verhogen. Het jeugdbeleid is partner bij de ontwikkeling van grote stadsontwikkelingsprojecten zoals het Eilandje. Leuke en aangename woonwijken zijn immers wijken waar ook kinderen en jongeren zich thuis voelen.
Met het oog op een meerjarenplanning tekenen we een masterplan jeugdinfrastructuur uit. We willen voldoende veilige en toegankelijke fuif- en experimenteerruimten. Samen met de districten realiseren we twee lokale jeugdcentra. Het beheer van zo’n centra gaan we optimaliseren. Het in orde brengen van de infrastructuur is een topprioriteit.
4.9.3 Opvoedingsondersteuning Het opvoeden van kinderen wordt gezien als een complexe opdracht, beïnvloed door verschillende factoren. Het is normaal dat ouders en intermediairen zich vragen stellen over hun taak als opvoeder. Het is echter nog vrij recent dat er een maatschappelijke nood is vastgesteld naar ondersteuning. Een aantal maatschappelijke evoluties vergroten deze nood. Een groeiend aantal ouders kan niet meer terecht bij het sociale netwerk (traditionele samenlevingspatronen vallen weg, in de grootstad heerst anonimiteit …) en de samenleving wordt alsmaar complexer. Er is een toenemende diversiteit van gezinsvormen, een toenemende invloed van de media, hogere verwachtingen vanuit de omgeving … Het stadsbestuur is al een aantal jaren actief op het vlak van opvoedingsondersteuning. Het Vlaams decreet van 10 juli 2007 ondersteunt deze inspanningen. Het decreet stelt dat opvoedingsondersteuning een onderdeel uitmaakt van het lokaal sociaal beleid. De Vlaamse overheid wil in de centrumsteden opvoedingsondersteuning zichtbaar maken via een opvoedingswinkel.
Een opvoedingswinkel oprichten Samen met verschillende actoren en ondersteund door de Vlaamse overheid, gaan we in Antwerpen een opvoedingswinkel oprichten. Er komt alvast 1 fysiek aanspreekpunt (front office) waar mensen een antwoord kunnen krijgen op hun opvoedingsvragen. Daarnaast zullen we een steunpunt opvoedingsondersteuning uitbouwen (back office). Dat heeft de opdracht om de expertise te vergroten, de krachten te bundelen en acties op het terrein op elkaar af te stemmen. We richten ons zowel naar ouders als intermediairen en we voorzien ook een aanbod op plaatsen waar ouders komen (zoals in kinderdagverblijven). Opvoedingsondersteuning richt zich naar alle lagen van de bevolking. Voor kansengroepen komt er een aparte aanpak met specifieke acties. We houden rekening met de diversiteit van de bevolking.
118
Informatie verspreiden Informatie is voor het steunpunt opvoedingsondersteuning cruciaal. De verspreiding van informatie zal gebeuren: • via het onthaal van de opvoedingswinkel. We stellen er folders, brochures, literatuur, inhoudelijke pakketten, … ter beschikking. • door intermediairen: kinderdagverblijven, scholen, buurthuizen, …; • via lokale media; • via de kanalen van de stad en die van de netwerkpartners.
Laagdrempelige ondersteuning in kinderdagverblijven Binnen de kinderdagverblijven is er een duidelijke vraag naar laagdrempelige ondersteuning. Soms heerst er opvoedingsonzekerheid en een lichte opvoedingsspanning. Het oprichten van moedergroepen in de kinderdagverblijven is een krachtig middel om tegemoet te komen aan de vragen. Zo kunnen we preventief inspelen op opvoedingsvragen.
4.9.4 Kinderopvang Sinds het Vlaams decreet van 4 mei 2007 zijn de lokale besturen verantwoordelijk voor het lokaal beleid inzake kinderopvang. Hieronder verstaan we alle mogelijke vormen: voorschoolse, buitenschoolse, flexibele en occasionele opvang. Dit beleid moet worden vastgelegd in een beleidsplan kinderopvang, dat deelt uitmaakt van het lokaal sociaal beleid en wordt goedgekeurd door de gemeenteraad. Het decreet voorziet in elke gemeente een adviesraad (het lokaal overleg kinderopvang- LOK) die het gemeentebestuur over het lokaal beleid kinderopvang adviseert. We beklemtonen hier de drie maatschappelijke functies van kinderopvang.
Sociale functie • Kinderopvang bestrijdt de sociale uitsluiting van kansgroepen; • Het bevordert de activering en integratie door ouders kansen te bieden om een opleiding te volgen of te solliciteren; • Het biedt ouders kansen om andere ouders te ontmoeten; • Het biedt ondersteuning aan ouders bij het opvoedproces.
Economische functie: • Kinderopvang maakt het mogelijk voor ouders om gezin en arbeid, opleiding of sollicitatie te combineren.
Pedagogisch: • Kinderopvang wordt beschouwd als een complementair opvoedingsmilieu dat de ontwikkeling van elk kind stimuleert. Het is een sociale leerplek waar kinderen worden gestimuleerd respectvol om te gaan met de grote diversiteit in de omgeving.
Er zijn verschillende vormen van kinderopvang, met zowel stedelijk als niet-stedelijke inrichters): • groepsopvang in gesubsidieerde kinderdagverblijven; • gezinsopvang via de diensten voor opvanggezinnen; • buitenschoolse opvang in initiatieven voor buitenschoolse opvang;
119
• •
opvang tijdens de vakanties; opvang van kinderen in problematische opvoedingsituaties in de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG).
Verhogen van de opvangcapaciteit Door de toenemende vraag naar kinderopvang, onder meer het gevolg van de demografische evolutie, moet het stadsbestuur de opvangcapaciteit verhogen. In veel gevallen zal dat in de dagopvang zijn, maar andere vormen van opvang zullen evengoed onder de aandacht komen. We overleggen hiervoor met alle partners, vooral via het Lokaal Overleg Kinderopvang. Alle doelgroepen (werkenden, niet-werkenden, kansengroepen …) moeten toegang hebben tot kinderopvang. Bij de uitbouw van de opvang zullen we rekening houden met de financiële draagkracht van de verschillende bevolkingsgroepen. We klaren de rol van het niet-stedelijke aanbod verder uit, en de rol van het erkende aanbod dat Kind en Gezin niet subsidieert. We plannen een uitvoerige behoeftepeiling.
Investeren in nieuwe infrastructuur We gaan investeren in nieuwe infrastructuur voor de stedelijke kinderdagverblijven. Het resultaat zullen grotere verblijven zijn. Hiermee verhogen we het bereik, maar in het rationaliseren ook het beheer. Investeren in nieuwe centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG) dichter bij het stadscentrum, kadert in het vergroten van de bereikbaarheid en de actieve betrokkenheid van de beoogde doelgroep. Op lange termijn kunnen we de CKG’s buiten de stad sluiten en verkopen.
Instellingen verzelfstandigen Om onze middelen rationeel in te zetten en de bedrijfszekerheid te versterken, willen we de stedelijke kinderdagverblijven en de CKG’s verzelfstandigen.
4.9.5 Samenwerken
Verschillende niet-stedelijke partners (voornamelijk het jeugdwerk in handen van vrijwilligers en professionelen) voeren het stedelijk jeugdbeleid mee uit.
Kind en Gezin is een belangrijke partner bij de uitvoering van het decreet opvoedingsondersteuning en het beleidsplan kinderopvang.
De niet-stedelijke inrichters van kinderopvang komen in beeld komen bij het ontwikkelen van het kinderopvangbeleid.
120
4.10 Sociale cohesie
4.10.1 Omgevingsanalyse Een goede cohesie in de wijk in de vorm van burgerorganisaties of informele netwerken kan voor de bewoners een belangrijke meerwaarde vormen. Dit heeft een invloed op de sociale situatie van de mensen: men wordt als het ware sterker als men (in geval van tegenslag) terug kan vallen op een hecht netwerk. Daarnaast kan een sterke samenhang ook de veiligheid en de netheid van een buurt vergroten en als gevolg ook de leefbaarheid. Omwille van het vaak informele karakter van het thema, is het relatief moeilijk gegevens te verzamelen over sociale cohesie. De stadsmonitor peilt in dit verband bij de Antwerpenaren naar de volgende items: •
of men de voorgaande twaalf maanden iets gedaan heeft ter verbetering van de buurt of de stad;
•
of men lid is van een wijk- of buurtvereniging.
Figuur 44: Peiling naar activiteiten die men ondernomen heeft om de buurt of de stad te verbeteren, Antwerpen, 2006 Categorie
Totaal 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar >65 jaar Lager onderwijs of minder Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs Alleen Met een partner Met anderen Oefent betaald werk uit Oefent geen job uit
N
1 002 142 180 170 155 127 229 52 182 249 520 356 485 160 544 457
Ja
26,1 21,1 33,9 26,5 35,5 29,1 15,3 21,2 19,8 24,9 29,4 19,9 30,7 26,3 31,3 20,1
% % % % % % % % % % % % % % % %
Nee, maar Nee, en Weet niet misschien in dat zal ik de toekomst ook niet wel gaan doen 26,0 % 47,0 % 0,9 % 35,9 % 43,0 % 0,0 % 28,3 % 36,1 % 1,7 % 35,3 % 37,1 % 1,2 % 23,9 % 40,0 % 0,6 % 24,4 % 46,5 % 0,0 % 13,5 % 70,3 % 0,9 % 25,0 % 53,8 % 0,0 % 15,9 % 62,6 % 1,6 % 26,1 % 47,8 % 1,2 % 29,6 % 40,4 % 0,6 % 23,9 % 55,3 % 0,8 % 24,5 % 43,5 % 1,2 % 35,0 % 38,8 % 0,0 % 30,9 % 36,8 % 1,1 % 20,1 % 59,1 % 0,7 %
Bron: Stadsmonitor 2006 Bewerkingen door stad Antwerpen, Omgevingsinformatie
121
Ongeveer 26 % van de Antwerpenaren heeft een activiteit ondernomen om iets aan de wijk of de stad te verbeteren. Eveneens 26 % zegt dit niet gedaan te hebben, maar heeft wel de bedoeling om zulke activiteit te doen. Ongeveer 47 % van de Antwerpenaren zegt dit niet gedaan te hebben en ook niet te zullen doen. Vooral ouderen melden niets ondernomen te hebben en dit ook in de toekomst niet te doen. Bij de jongere leeftijdscategorieën ligt het aandeel dat geen engagementen neemt of wil nemen lager. Antwerpenaren op beroepsactieve leeftijd nemen in verhouding vaker initiatief. Lager opgeleiden nemen ook minder engagementen op dan hoogopgeleiden, al is het verband niet lineair: mensen met een diploma lager onderwijs of zonder diploma zijn toch vaker actief of geven aan actief te willen zijn dan mensen met een diploma lager secundair. Alleenstaanden zijn minder actief dan mensen die samenwonen met partner of anderen. Tot slot nemen mensen met betaald werk vaker een engagement op dan mensen zonder werk, al hangt deze variabele sterk samen met leeftijd. Wat betreft het lidmaatschap aan wijk- of buurtverenigingen, zagen we bij het thema vrije tijd al dat ongeveer 9 % van de Antwerpenaren lid is van een wijk- of buurtvereniging. Het betreft hier vooral mensen op beroepsactieve leeftijd. Naar scholing zien we geen significant verband.
122
Onderstaande kaart geeft een overzicht van de verschillende ontmoetingsruimten of locaties die als ontmoetingsruimte fungeren. Kaart 20: Locaties ontmoetingsruimten in Antwerpen, 2005
123
4.10.2 Harmonieus samenleven In een diverse stad zijn burgers en verenigingen medeverantwoordelijk voor de sociale cohesie. Dit is de basis van ons beleid. In onze samenleving stellen we een evolutie van gezagshuishouding naar onderhandelingshuishouding vast. Door het groeiende individualisme en de toename van de keuzevrijheid worden bewoners en verenigingen steeds meer aangesproken op hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Daarom moet iedereen over de nodige competenties en instrumenten beschikken om harmonieus te kunnen samenleven in onze grootstad. Met iedereen bedoelen we: alle Antwerpenaren ongeacht hun socio-economische situatie, etnisch-culturele herkomst, gender, leeftijd, handicap of geaardheid. Maar ook bewonersgroepen, netwerken, verenigingen, organisaties en het stadsbestuur zelf moeten de deskundigheid en middelen hebben om te kunnen participeren. Deze participatie is een wisselwerking waarbij de stad initiatieven van bewoners en verenigingen ondersteunt en waar mogelijk ook aan deelneemt. De stad moet haar bewoners de mogelijkheden bieden om hun rol zo optimaal mogelijk te spelen. Het beleid rond sociale cohesie is ingebed in het sociaal beleid. Er worden extra inspanningen gedaan naar kansengroepen en het versterken van de capaciteiten van de meest kwetsbaren in onze samenleving krijgt hierin voorrang. We willen inspelen op drie grote pijlers: 1. We creëren ruimte voor ontmoeting. Dit wil zeggen dat we openbare ruimtes, pleinen en gebouwen die toegankelijk zijn voor iedereen, ter beschikking stellen. Op deze manier ondersteunen we de verenigingen, bewonersgroepen en hun engagement. 2. We stimuleren gemeenschapsvorming. Door gerichte acties op te zetten of te ondersteunen kunnen we het samenleven in een diverse stedelijke context bevorderen. 3. Levensbeschouwing. Iedere Antwerpenaar moet, binnen de geldende wetten en normen, de eigen levensbeschouwing kunnen beleven mits zij respect hebben voor de andergelovige en niet gelovige medeburgers.
4.10.3 Ruimte voor ontmoeting Ruimte voor ontmoeting bieden, betekent in de eerste plaats de nodige infrastructuur voorzien. Concreet stellen we gebouwen ter beschikking van alle bewoners, ongeacht of ze nu al dan niet georganiseerd zijn. In eerste instantie kijken we naar de stedelijke ontmoetingscentra, buurthuizen, culturele (en) ontmoetingscentra en OCMW-dienstencentra. Daarnaast ook naar parochiezalen, moskeeën, seniorenlokalen, scholen of jeugdlokalen. Die infrastructuur moeten we voor iedereen fysiek toegankelijk maken. Bewoners moeten pleinen en straten kunnen gebruiken voor buurtfeesten en allerlei activiteiten.
124
In 2012 willen we elf stedelijke ontmoetingscentra hebben. Op dit moment (september 2007) zijn het er drie: Het Oude Badhuis, Merksem-Dok en het Stadsmagazijn. In de nabije toekomst gaan we verder met Top Hat en Atlas. Daarna streven we naar verdere uitbreiding van het netwerk van ontmoetingsplaatsen over het ganse grondgebied van de stad. Met de realisatie van elf centra die telkens ingebed zijn in een ruim netwerk van lokale actoren, willen we de ontmoetingskansen vergroten. Om de sociale integratie in de buurt te versterken, realiseert elk centrum een eigen aanbod dat gericht is op het bereiken van een divers publiek dat zowel bestaat uit buurtbewoners als externen. De ontmoetingscentra willen in de eerste plaats een plek voor iedereen zijn en aanwezig in elke wijk. Zo kunnen mensen elkaar ontmoeten, verenigingen en bewonersgroepen kunnen er terecht voor vergaderingen, feesten en andere activiteiten.
4.10.4 Stimuleren van gemeenschapsvorming Mensen verschillen van elkaar in leeftijd, sekse, etnische afkomst, seksuele voorkeur, sociaal-economische positie of levensbeschouwing. Samenleven in een grootstad betekent omgaan met deze verschillen en de drempels wegwerken. We willen daarom onderlinge ontmoetingen en interactie stimuleren. Als mensen actief dingen samen doen, leren ze immers makkelijker om hun verschillen te overbruggen. We creëren instrumenten en doen beroep op de competenties van individuen, bewonersgroepen en verenigingen om de interactie aan te gaan. Waar het initiatief niet van onderuit wordt genomen, zetten we zelf initiatieven en evenementen op touw om de gemeenschapsvorming en het samenleven in diversiteit te versterken.
De regie bij ondersteuning van bewonersgroepen en verenigingen opnemen We voorzien specifieke steun voor verenigingen en bewonersgroepen om te werken aan gemeenschapsvorming en duurzame, minder evidente interactie met anderen. Hiervoor ontwikkelden we al een aantal instrumenten die veelvuldig worden ingezet. We ondersteunen zowel bewoners die initiatieven nemen om elkaar te ontmoeten als buurtgebonden initiatieven. Hiervoor komen zowel activiteiten in de ontmoetingscentra in aanmerking, als initiatieven van bewonersgroepen zoals Opsinjoren. We investeren in competentiebevordering. Dan denken we aan het begeleiden van processen van inspraak, bemiddeling, netwerkvorming … In de toekomst zullen we wel een aantal nieuwe accenten leggen. Door het groeiende succes van Opsinjoren dringt een verdere uitbreiding van het aanbod zich op. Daarnaast moet binnen de vertrouwde werking meer aandacht gaan naar het bereiken van specifieke kansengroepen. Investeren in mensen is nodig. Waar er behoefte is en het haalbaar en wenselijk lijkt, willen we bewonersgroepensecretariaten oprichten. Wat deze secretariaten moeten aanbieden, zal sterk afhangen van de lokale noden. We verhogen en moedigen het aantal
125
verknopende activiteiten aan (gericht op niet-evidente ontmoetingen). Tenslotte zullen we ook investeren in bemiddelingstechnieken voor en door bewoners. Daar waar er noden zijn en vragen rijzen waaraan de stedelijke overheid zelf niet tegemoet kan komen, blijft samenwerking met partners aangewezen. Via vooraf onderhandelde afspraken die we opnemen in resultaatsverbintenissen, kan de stad haar eigen dienstverlening gevoelig uitbreiden.
Aandacht voor de effecten van grote stadsontwikkelingsprojecten op het wonen en leven in de stad Via een gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak ontwikkelt de stad een duurzame ruimtelijke structuur die aantrekkelijk is voor haar bewoners en bezoekers. Maar naast de noden die de burger heeft aan fysieke realisaties, heeft hij ook behoefte aan interactie, samenwerkingsverbanden en netwerken. Stadsontwikkelingsprojecten zijn van nature complex, vaak van lange duur en ingrijpend. Bewoners voelen zich al snel geen betrokken partij meer. Vanuit de stedelijke sociale planningscel moet de aandacht voor het sociaal weefsel en het samenleven gegarandeerd worden, zowel tijdens het planningsproces als tijdens de uitvoering en de opvolging na de realisatie. De bijdrage die de sociale planning levert zal verschillen per fase en per gebied. Waar het samenleven problematischer verloopt, zullen we vaak meer aandacht moeten besteden aan de sociale impact van de ruimtelijke ingrepen. Waar we ruimtelijke ingrepen doen, kunnen we twee instrumenten inzetten. 1. Door sociale planning gaan we na wat de effecten zijn van grote ruimtelijke ingrepen op het sociaal weefsel in de wijken en buurten. Naast analyse is er ook ruimte voor ondersteuning van het sociale weefsel, zowel voor, tijdens als na afronding van deze ingrepen. Hierbij gaat specifieke aandacht naar de positie van kansengroepen die binnen het omschreven gebied wonen en leven.
2. Door programma’s rond ‘leven in een stad in verandering’ betrekken we de bewoners actief bij de realisatie van de stadsprojecten en bij hun veranderende leefomgeving.
Activiteiten ontplooien op pleinen waar het samenleven niet makkelijk verloopt In die activiteiten staan ontmoeting, respect en verdraagzaamheid centraal. Het gaat om een open aanbod, gericht naar alle gebruikers van het plein, maar in eerste instantie naar kinderen en jongeren omdat zij het meest op de pleinen aanwezig zijn.
4.10.5 Aandacht voor verschillende levensbeschouwingen We willen een levensbeschouwelijk beleid voeren met aandacht voor de zes door het ‘decreet erediensten’ erkende geloofsgemeenschappen. We geven deze levensbeschouwingen een plaats in onze stad en stimuleren inter-levensbeschouwelijke ontmoeting en dialoog.
126
Samen met de geloofsgemeenschappen zal het stedelijke secretariaat voor levensbeschouwing en dialoog Cordoba jaarlijks een programma realiseren met zowel eigen initiatieven als initiatieven van anderen die de diversiteit op dat vlak zichtbaar maken. Dit betekent dat de erkende levensbeschouwingen hun feesten kunnen organiseren in Antwerpen als ze zich houden aan de geldende wetten en normen en ze respectvol omgaan met anders- of niet-gelovigen. We zullen een vergunningsstelsel voor gebouwen uitwerken en bekijken hoe infrastructuur gemeenschappelijk gebruikt kan worden. Gebouwen die niet langer voor een eredienst gebruikt worden, moeten een herbestemming krijgen. We hebben aandacht voor de inrichting van een ruimte die door diverse levensbeschouwingen kan gebruikt worden. Bij de organisatie van het islamitische offerfeest en andere levensbeschouwelijke feesten bieden we ondersteuning. Ten slotte wensen we Cordoba uit te bouwen als een kenniscentrum, aanspreekpunt, adviesorgaan en stimulans voor levensbeschouwelijke dialoog.
127
4.11 Samenwerking Al in het lokaal sociaal beleidsplan 2006-2007 waren krachtlijnen voor het organiseren van meer samenwerking opgenomen: •
Afstemming van beleidsplanning en –uitvoering tussen stad en OCMW, met bijhorende managementinstrumenten.
•
Een aanpak en verantwoordelijkheden per beleidsveld.
•
Samenwerking met de districten als het over gedecentraliseerde bevoegdheden gaat.
•
Efficiëntieverhoging door meer logistieke samenwerking.
•
Regie door de lokale overheid, met de mogelijkheid om verschillende typen regisseurs te definiëren23, zodat voor elk beleidsveld een ‘passende’ regie kan groeien.
•
Een actieve rol voor particuliere instellingen en burgers.
•
Een pact met Vlaanderen.
Veel van deze krachtlijnen hernemen we, soms aangepast aan hoe de situatie ondertussen is geëvolueerd en aan de dynamiek van de nieuwe bestuursploeg. We bouwen dus voort op wat in gang is gezet, maar binnen het nieuw beleidskader dat wordt gevormd door het Antwerps bestuursakkoord 2007-2012.
4.11.1 Synergie tussen stad en OCMW Het Antwerps bestuur kiest voor een verdere synergie tussen stad en OCMW.
Een belangrijk nieuw gegeven is dat Antwerpen sinds 2007 de combinatie maakt van het schepenambt sociale zaken en het voorzitterschap van het OCMW. Dat biedt veel mogelijkheden voor de algemene coördinatie van het sociaal beleid en voor de afstemming tussen stad en OCMW.
Door de ruime scope van het lokaal sociaal beleidsplan blijven verschillende schepenen verantwoordelijk voor verschillende thema’s, maar de schepen voor Sociale Zaken / Voorzitter van het OCMW neemt een coördinerende en voortrekkersrol.
Stad en OCMW gebruiken een gezamenlijke planningsmethodiek voor de vertaling van het bestuursakkoord in concrete doelstellingen en acties. Voor alle thema’s die moesten uitgewerkt worden, duidden we trekkers aan binnen stad of OCMW. Zij brachten gemengde werkgroepen samen die doelstellingenbomen opstelden: van strategisch naar concreet. De gegevens werden ingebracht in een gedeelde digitale toepassing die ook opvolging nadien mogelijk maakt. In een tweedaagse workshop brachten we al het materiaal samen, voerden we inhoudelijke discussies, verdeelden
23
PARTNERS+PRÖPPER, Lokale regie uit macht of onmacht? Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie, Vught, 2004.
128
taken en maakten afspraken over verdere planning. Het geleverde werk diende als basis voor de opmaak van dit lokaal sociaal beleidsplan.
De gesprekken over samenwerking van logistieke diensten zijn gestart en op sommige terreinen zelfs ver gevorderd. Er is beslist tot gezamenlijke huisvesting in het toekomstig administratief centrum ‘den Bell’. Dit geldt ook voor inhoudelijke departementen.
De samenwerking situeert zich ook op het meer operationele vlak. Toch gaan we niet voor een blinde samenvoeging van stad en OCMW. Bij verdere stappen zullen we telkens afwegen of samensmelting zinvol is en een meerwaarde biedt, zowel inhoudelijk als vanuit managementoogpunt.
4.11.2 Het lokaal bestuur coördineert De lokale overheid kan en wil het sociaal beleid niet alleen voeren. Veel spelers op het sociale veld zijn autonome organisaties, vaak rechtstreeks gesubsidieerd door hogere overheden. Zij vertonen een grote verscheidenheid: van stevige professionele organisaties die sterk en vaak bovenlokaal georganiseerd zijn, tot kleine plaatselijke vrijwilligersorganisaties. De regierol voor de lokale overheid – een van de kerngedachten uit het decreet op lokaal sociaal beleid – is daardoor tegelijkertijd belangrijk en moeilijk. Als meest ‘burgernabij’ bestuursniveau is de lokale overheid goed geplaatst om de regierol op te nemen, maar de sturingspotentie is beperkt. Niet alleen hebben partners hun autonomie, het lokale bestuur is ook niet de enige regisseur: hogere overheden sturen zelf rechtstreeks (en vaak sterker dan de lokale overheid) via regelgeving en budgetten en hanteren daarbij eigen planningen. Het stadsbestuur wil de regie rond het sociaal beleid voeren op twee manieren24. •
Alle andere actoren als volwaardige partners betrekken in het besluitvormingsproces: social-profit, non-profit en burgerinitiatieven. Uiteindelijk beslist de gemeenteraad over het stedelijk sociaal beleid.
•
De uitvoering van de beleidsbeslissingen toewijzen aan de organisatie die in prijs en kwaliteit de beste partner is. Gelijkwaardigheid en financiële transparantie staan voorop. De stad wil ook zelf aanwezig blijven om voeling te houden met de werking op het terrein en om monopolievorming tegen te gaan.
Partners zijn dus mede-denkers en mede-uitvoerders. Politiek-bestuurlijke afstemming is elementair voor een geloofwaardige en werkbare regie. Met ‘de regisseur’ bedoelen we daarom de tandem politiek verantwoordelijke – ambtelijke opdrachthouder. Voor elk van de thema’s willen we een passende regie, in functie van de gegeven context. We gaan er dan ook van uit dat ‘de regierol’ niet bestaat. Elk thema kent immers andere actoren, schalen, structuren, een andere historiek en dynamiek. Dat betekent dat de regie verschillend mag en moet zijn per thema.
24
Stad Antwerpen, bestuursakkoord 2007-2012, artikels 437 en 438
129
De regierol kan ook veranderlijk zijn in tijd. We houden dan ook niet strikt vast aan ‘een model’. Daar staat tegenover dat partners wel duidelijkheid vragen over hoe de regierol per thema zal worden ingevuld. Een heldere positionering creëert immers realistische verwachtingen. Partners krijgen een beter zicht op de engagementen van het bestuur, wat tot een groter vertrouwen leidt. Per thema zal de regisseur daarom geregeld een analyse moeten maken van zijn positie en op basis daarvan ambities formuleren en een strategie bepalen25. Thematische verschillen sluiten niet uit dat er ook overkoepelende spelregels zijn voor regisseurs. Minimaal zal elke regisseur: •
zijn beleidsveld analyseren en evoluties opvolgen;
•
visievorming stimuleren, overleg organiseren, gezamenlijke beleidslijnen formuleren;
•
acties definiëren en een taakverdeling onderhandelen;
•
afspraken maken en die formaliseren;
•
de voortgang opvolgen en aandacht hebben voor nieuwe behoeften;
•
evalueren en rapporteren.
4.11.3 Externe partners hebben eigen inbreng In het vorige lokaal sociaal beleidsplan kondigden we een gefaseerde aanpak aan om te komen tot een gestructureerd lokaal sociaal beleidsoverleg. Een werkgroep van deskundigen zou de overgangsfase begeleiden. In de praktijk riepen we twee structuren in het leven: een beperkte tijdelijke adviesraad en een meer uitgebreide klankbordgroep. Daarnaast waren er overlegfora per beleidsveld.
Overkoepelende samenwerking Eind 2006 formuleerde de tijdelijke adviesraad zijn eindadvies. Het bevatte volgende krachtlijnen :
Een adviesstelsel met sterk uitgebouwde fora in de verschillende beleidsvelden, aangevuld met een beleidsveldoverschrijdend adviesforum, zonder een hiërarchische relatie tussen beide. Het beleidsveldoverschrijdende adviesforum opnieuw opzetten als een tijdelijke structuur (maximum twee jaar), met zowel externe partners als ambtenaren zodat deskundigheid en draagvlak kunnen gecombineerd worden.
Behoud van de klankbordgroep en verruiming ervan door kandidaten zich te laten inschrijven.
Gevolg gevend aan dit advies richtten we een werkgroep ‘samenwerking en overleg’ op waarin de tijdelijke adviesraad is opgenomen. Maar ook andere partners maken deel uit van de werkgroep.
25
De kapstokken, die worden aangereikt door Partners+Pröpper, kunnen daarbij helpen.
130
Deze werkgroep moet: •
een gerichte samenwerking rond de sociale grondrechten tussen stad, OCMW en externe partners mogelijk maken, vertrekkend vanuit een wederzijds engagement en op basis van duidelijke afspraken.
•
ervoor zorgen dat er binnen alle relevante thema’s aandacht gaat naar samenwerking en overleg vanuit sociaal beleid.
Hiervoor gebeurt een horizontale toetsing van de relevante thema’s uit het bestuursakkoord. Dit houdt het volgende in: •
Een kwaliteitscontrole van de samenwerkingsverbanden, aan de hand van bepaalde indicatoren die de werkgroep nog moet uitwerken.
•
Een draaiboek voor het opmaken van en omgaan met adviezen uitwerken.
•
Kijken naar samenwerking vanuit een helikopterperspectief.
Sinds september 2007 bespreekt de werkgroep thema per thema. In het voorbereidende traject tot dit lokaal sociaal beleidsplan noteerden we enkele bevindingen van deelnemers aan de werkgroep ‘samenwerking en overleg’. Als positieve punten kwamen naar boven:
Er zijn geen inhoudelijke tegenstrijdigheden tussen de doelstellingen van het bestuursakkoord en de eigen beleidslijnen.
Er is een grote bereidheid om samen te werken rond beleidsvoorbereiding en – uitvoering.
Er is vertrouwen in de samenwerking met de stad en het OCMW.
Aandachtspunten om te vermijden in de toekomst zijn:
De planopmaak kende een te krappe timing voor de interne organisatie van externe partners.
Een gezamenlijk beleid vereist meer dan input leveren in werkgroepen.
Er is nood aan: • communicatie over de regierol per thema; • inhoudelijke kapstokken; • een duidelijke planning; • duidelijk opdrachthouderschap (overkoepelend voor sociaal beleid en per thema); • duidelijke overlegorganen met externe partners (overkoepelend en per thema); • een eenduidige terminologie.
Samenwerking per thema Net als de tijdelijke adviesraad stelt de werkgroep dat samenwerking en overleg van onderuit moeten groeien en dat dus het overleg binnen de thema’s belangrijk is. Daarom waren de werkgroepen ter operationalisering van het bestuursakkoord voor het luik sociaal beleid gemengd: stad, OCMW en externe partners.
131
Op 7 maart 2007 brachten we alle deelnemers aan de werkgroepen sociaal beleid samen op een startmoment. Daarna overlegden zij per thema de doelen voor de volgende jaren. We willen tijdens de looptijd van dit lokaal sociaal beleidsplan een overlegforum per thema behouden. De werkzaamheden zullen dus ook door de werkgroep ‘samenwerking en overleg’ worden gevolgd. De werkgroep zal ook bekijken op welke manier de klankbordgroep al dan niet nog een rol kan opnemen in de toekomst.
4.11.4 Bewoners betrekken via stedelijk wijkoverleg De bewoners van de stad vormen de doelgroep van het sociaal beleid. Maar zij zijn ook belangrijke signaalgevers en nemen soms een expertrol op. Omwille van het schaalniveau van Antwerpen kiezen we voor georganiseerde vormen van bewonersbetrokkenheid. Adviesraden, zowel op stedelijk als op districtsniveau, kunnen formele adviezen uitbrengen rond bepaalde thema’s of vanuit specifieke doelgroepen. We nodigden alle adviesraden uit om advies uit te brengen bij de opmaak van dit lokaal sociaal beleidsplan. Via het stedelijk wijkoverleg kunnen bovendien thema’s die een impact hebben op wijkniveau, worden behandeld.
4.11.5 Afstemming tussen besluitvormers en adviesgevers Op 15 september 2007 legden we de voorlopige versie van dit lokaal sociaal beleidsplan voor aan de leden van: •
de gemeenteraad;
•
de districtscolleges;
•
de raad voor maatschappelijk welzijn;
•
de besturen of een afvaardiging van volgende stedelijke adviesraden: ADOMA, AROSA, GECORO, Stedelijke jeugdraad, Stedelijke cultuurraad, Stedelijke sportraad, Onderwijsraad Antwerpen, Adviesraad personen met een handicap, Antwerpse ouderenraad, Lokaal Overleg Kinderopvang, Lokaal Overleg Opvoedingsondersteuning;
•
een afgevaardigde per district van: de lokale jeugd-, cultuur-, sport- en seniorenraad;
•
de klankbordgroep lokaal sociaal beleid;
•
externe partners uit de overlegfora per thema.
Tijdens dit overlegmoment konden ze zowel plenair als per thema nog vragen stellen en opmerkingen geven. Na 15 september hadden de districtscolleges en de adviesraden nog enkele weken tijd om bedenkingen in te brengen, op basis van de presentatie die we ter beschikking stelden.
132
5 Bijlage: Reacties van de externe partners op dit plan Op 15 september 2007 organiseerden we een overlegmoment voor alle verenigingen en organisaties die op een of andere manier betrokken zijn bij het sociaal beleid van de stad Antwerpen. Aan hen vroegen we om hun reacties op het ontwerp lokaal sociaal beleidsplan zoals dat toen werd gepresenteerd, te formuleren. Van verschillende organisaties en verenigingen en ook individuele burgers kregen we reacties op het plan. In de mate van het mogelijke hielden we al rekening met algemene opmerkingen. De werkgroepen konden omwille van tijdsgebrek de commentaren op de verschillende thema’s niet meer bespreken. In overleg met de organisaties die specifieke bemerkingen formuleerden, nemen we ze daarom integraal als bijlage bij dit plan op. De werkgroepen houden wel rekening met de opmerkingen tijdens de verdere besprekingen.
5.1
Het Antwerps Platform voor Generatiearmen (APGA) en de verenigingen
‘Wij werkten intensief mee in een aantal werkgroepen, waar we in goede verstandhouding tot zeer concrete operationele doelstellingen zijn gekomen. We verbazen ons er dan ook over dat de uitwerking van een aantal grondrechten in het ontwerp zeer algemeen zijn weergegeven. We zijn vooral ongerust omdat ook de waarden en visie nog breed zijn en op een aantal cruciale punten zelfs niet uitgeklaard. De keuzes die hier nog gemaakt moeten worden, zullen grotendeels bepalen welke concrete invulling de algemene plannen zullen krijgen. Zoals het er nu uitziet kan alles nog wit maar ook nog zwart worden. Uitgangspunten (bestuursakkoord), waarden en krachtlijnen en visie-elementen Zaken evolueren en een nieuwe maatschappelijke context vergt ook andere discussies en nieuwe oplossingen vergt. Er moet over een aantal punten opnieuw of nog gepraat worden en we zijn zeker bereid om mee zaken in vraag te stellen, bij te sturen, vanuit andere invalshoeken te bekijken … We pleiten er wel uitdrukkelijk voor om de verantwoordelijkheid van de hulpvrager te blijven bekijken in een context van een samenleving die uitsluiting genereert. Reeds jaren wordt in het brede armoedeveld de analyse gemaakt vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij pleiten voor een emancipatorische aanpak van individuen, maar het opnemen van persoonlijke verantwoordelijkheid betekent niet dat personen individueel verantwoordelijk zijn voor de tekorten die onze samenleving genereert. Armoede is eerst en vooral uitsluiting.
133
Het is wellicht een goed idee om in een maatschappelijk debat met de verschillende spelers van het lokaal sociaal beleid een aantal zaken uit te klaren en oog te hebben voor de belangen van de verschillende betrokken partijen. Deze discussie mag dan niet enkel een filosofische en abstracte discussie zijn maar moet vooral oog hebben voor praktische werkbaarheid en consequenties voor cliënten en dienstverleners. We kijken dan vooral naar de uitwerking van een aantal andere principes, waar vooral de maatzorg belangrijk wordt: • een combinatie van rechten, verantwoordelijkheden en competenties; • het recht om te mislukken; • van risicodrijvers tot hefbomen; • preventie (of de vraag wanneer kennis tot gedragsverandering leidt?). In de werkgroepen werd ook gepleit om minstens voor de wettelijk voorziene rechten de groep mensen zonder papieren ook werkelijk te vermelden. We kunnen deze mensen en hun problemen niet wegzwijgen, bovendien zijn zij nog meer dan andere armen het slachtoffer van uitsluiting en uitbuiting.
Grondrechten
Recht op wonen Bij luik wonen (slides 55-63) zijn een aantal zaken in deze presentatie verdwenen. Zijn een aantal punten hier niet opgenomen omdat ze eerder thuishoren in de uitvoering van het bestuursakkoord? De logica is ons niet duidelijk. De fusie van sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM) zal de komende jaren een beslissende rol spelen. We pleiten er voor om de rol die de SHM spelen in de toegang tot een betaalbare, kwaliteitsvolle woning hier expliciet te vermelden. De invulling van waardevolle sociale huisvesting wordt in het plan te eng vertaald naar veiligheid en leefbaarheid. We missen ook de rol van de sociale verhuurkantoren. Ze kunnen het woningaanbod voor kansarme groepen vergroten, ze hebben een positief effect op de prijssetting in de huurmarkt, ze geven inbreng vanuit de ‘social sector’ die op die manier een stevige vinger aan de pols houdt en mee evoluties, problemen … kan signaleren. Waarom is er bij woonbegeleidingen altijd een opwaarts traject dat de mensen moeten volgen ... Ze zijn dakloos, ze kunnen gaan slapen in de Biekorf, daarna gaan ze naar een opvangcentrum (met handelingsplan en beperkt in duur), daarna moeten ze dus richting alleen wonen (graag met hulp en begeleiding maar wederom in functie van problematieken). En wat gebeurt er dan in vele gevallen van eenzaamheid ... Ze worden dakloos omwille van schulden. Waarom geen maatschappelijk oplossingsmodel waar het beleid eens zoekt naar opvang op maat of met andere woorden een woonladder waar mensen zonder druk in een wooncommune kunnen blijven wonen.
Recht op rechtshulp en schuldbemiddeling De doelstellingen en acties betreffende het thema/grondrecht ‘Recht op rechtshulp en schuldbemiddeling’ zijn ambitieus, doch blijven vaag.
134
Schuldbemiddeling Laagdrempeligheid, preventie en zelfredzaamheid zijn drie kernwoorden bij de aanpak van de schuldproblematiek, opgenomen in het beleidsplan 2008 – 2013. Hoe deze woorden tot uitvoering zullen worden gebracht, komt enkel aan bod in de doelstellingen omtrent de sociale infopunten, het betrekken van de scholen bij preventiemaatregelen en het verhogen van de capaciteit van schuldhulpverlening. Hoe, waar, wanneer en welke middelen er tegenover staan, blijft onduidelijk waardoor we de komende jaren sterk zullen moeten opvolgen wat ermee zal gebeuren. We hopen dat het steeds terugkerende tekort aan middelen niet de enige bepalende factor wordt bij het vaststellen van prioriteiten. •
Het verhogen van de capaciteit van schuldhulpverlening is een goede zaak. Momenteel is er namelijk geen aanbod budgetbegeleiding voor externen binnen de stad Antwerpen! Hopelijk maakt ook dat deel uit van het preventieve, laagdrempelige en zelfredzame luik.
•
Daaraan gekoppeld is het jammer dat de geoperationaliseerde doelstelling uit de voorbereidende werkgroep ‘om niet enkel voor eigen klanten, maar voor iedereen schuldhulpverlening aan te bieden’ niet is opgenomen in het beleidsplan.
•
Ook betreffende ‘nazorg om herval te voorkomen’ is niets opgenomen binnen het plan. Nochtans kwamen ook deze zaken aan bod binnen de voorbereidende werkgroep.
•
De specifieke aandacht voor uithuiszettingen is opgenomen bij de aandachtspunten van recht op wonen. De link met schuldhulpverlening mag niet uit het oog verloren worden.
•
Het volstaat niet de consument te wijzen op gevaren van kopen op krediet, wanpraktijken dienen ook gesignaleerd aan de hogere overheid. (Er is onder andere het voorbeeld van een groepslid dat reclame in de bus kreeg voor een Visa-kaart. Deze persoon heeft geen rekening en geen inkomsten. Toch krijgt hij een Visa-kaart waarmee hij gedurende een aantal maanden 1 250 euro per maand heeft kunnen opgebruiken.)
•
Het is belangrijk om vorming te organiseren (hou er rekening mee dat veel mensen niet kunnen lezen of schrijven), het is even belangrijk om voldoende aandacht besteden aan het verzelfstandigen van mensen gedurende de schuldhulpverlening. Mensen die gedurende 5 jaar geen enkele verantwoordelijkheid over hun inkomen of uitgaven hebben gehad, kunnen onmogelijk van de ene op de andere dag de financiële verantwoordelijkheid voor al hun schulden aan. Binnen de drie maanden hebben deze mensen terug schulden. Het is belangrijk dat doorheen het hulpverleningsproces meer inzicht en verantwoordelijkheid wordt gegeven en dat hiervoor ondersteuning voorzien is.
Toegang tot rechtshulp: Visie: Bij toegang niet enkel laagdrempelig en betaalbaar, maar gebruik maken van de 6 B’s. Doorverwijzing op maat (sociale rechtshulpverlening). Tijdens al de werkgroepen hebben we gesproken over het nut en het verschil tussen 0e en 1e lijnshulpverlening, doch hiervan is niets terug te vinden in het beleidsplan.
• • •
135
Doelstellingen en acties: • Permanentie voor rechtshulp OK, maar hoe zit het met bekendmaking? • Rol sociale infopunten, taakinvulling idem als individuele ondersteuner. Samen zoeken naar verschillende oplossingen voor het probleem en samen met hulpvrager op stap gaan tot hij bij de juiste persoon komt.
Recht op middelen Ontwikkeling van nieuwe bijstandsnorm koppelen aan een inspanningsverbintenis en niet aan een resultaatsverbintenis. Om mee te nemen in bredere discussie: hoe ver is activering op te leggen, het verbinden van verplichtingen aan extra steun …
Aandacht voor preventie gezondheid, schoolparticipatie, opvoedingsondersteuning … is enkel mogelijk/zinvol als hier voldoende personeelstijd tegenover staat.
Projecten die werken aan zelfwaardegevoel hebben nood aan begeleiding door een ervaringsdeskundige. Werken aan zelfwaardegevoel leidt tot ‘hoogtes’ maar brengt ook ‘dieptes’ mee.
Nood aan vorming maatschappelijk werkers + beeldvorming.
Actief op zoek naar behoeftige Antwerpenaren: oog voor situatie van mensen die een ander statuut hebben en net niet onder de leefloongrens vallen. Veel werkzoekenden zijn er op vlak van toegang tot een aantal rechten slechter aan toe dan leefloners.
Recht op cultuur De A-kaart (vrijetijdskaart die toegang tot cultuur/sport/vrije tijd gemakkelijker moet maken) is volledig verdwenen uit het plan. Hier wordt al vier jaar over nagedacht, onderzocht en in geïnvesteerd. APGA was een van de eerste organisaties die uitdrukkelijk een kortingssysteem vroeg zonder stigmatisering van kansengroepen. De A-kaart was daar een prima antwoord op. Deze kaart is een belangrijk middel om de toegang tot cultuur/sport/vrije tijd voor kansarme groepen te vergemakkelijken en aangepaste en doelgroepgerichte communicatie te bevorderen. Wij vragen dat de A-kaart alsnog wordt gerealiseerd, zoals vermeld in het bestuursakkoord en dat er gezocht wordt naar de nodige financiële middelen om dat waar te maken.
Recht op gezondheid Graag nog aanvullingen in verband met de aandacht voor psychische problemen (van 0de lijn tot residentieel). •
Samenwerking en overleg tussen de diensten van de verschillende lijnen is hier nodig.
•
Diensten en organisaties moeten bekend zijn bij en toegankelijk voor mensen in armoede.
•
Een aangepaste methodiek is nodig: personeel moet deskundig zijn, ook kennis van armoede hebben.
•
Er is nood aan ambulante crisiszorg.
136
•
Financiële toegankelijkheid voor alle kwetsbare groepen.
•
Acties vaste huisarts ook voor gezinnen met vervangingsinkomen anders dan het leefloon.’
Diane Moras Antwerps Platform Generatiearmen
137
5.2
ACW-Antwerpen
Reactie van ACW-Antwerpen naar aanleiding van het ontwerp lokaal sociaal beleidsplan 2008-2013 van de stad Antwerpen Samen verantwoordelijkheid opnemen voor een sociaal beleid in onze stad Het lokaal sociaal beleidsplan 2008-2013 van de stad Antwerpen is er. ACW-Antwerpen heeft de nood aan dergelijk plan altijd onderschreven. Wij vinden het uitermate belangrijk dat het sociale beleid in een stad als Antwerpen planmatig en allesomvattend aangepakt wordt. Deze planmatige aanpak moest voor ons vooral ook een meerwaarde worden op vlak van samenwerking. De stad, het OCMW en de zogenaamde derden (die we in het vervolg van deze reactie partners noemen) dienen elkaar te vinden om hun verschillende en aanvullende initiatieven op elkaar af te stemmen. Voor een deel zijn deze verwachtingen ingelost. ACW-Antwerpen wil oprecht zijn waardering uitdrukken over wat er gerealiseerd is bij het opmaken van dit plan. Toch neemt dit niet weg dat we ook heel wat vragen hebben. Kritieken ook. Want laat het duidelijk zijn dat we niet steeds dezelfde visie delen. Participatie versus centralisme Zoals in het bestuursakkoord, en ook nu weer in dit plan staat, wil de Antwerpse overheid samenwerken met de partners. Wij zien het ook zo. De complexiteit van een stad als Antwerpen is van die aard dat een overheid niet enkel op zichzelf kan rekenen. Bovendien is ACW-Antwerpen ervan overtuigd dat een beleid dat door velen gedragen wordt, ook een beter beleid is. Ondanks de vermelde intenties in het lokaal sociaal beleidsplan zien we van die samenwerking in de praktijk niet altijd evenveel. We merken dat een zeker centralistisch denken op het terrein nog altijd de bovenhand haalt op een degelijk participatief proces. In sommige voorbereidende werkgroepen is zeker goed werk geleverd, al zien we de resultaten hiervan niet altijd terug in het uiteindelijke plan. Andere werkgroepen kwamen minder gemakkelijk tot een resultaat. Nog andere kwamen gewoon niet samen. Of werd niet iedereen uitgenodigd. Onduidelijkheid alleszins. Vooral het ontbreken van een goed samengestelde, degelijke en onafhankelijke adviesraad die het overzicht behield is voor ACW-Antwerpen een smet op dit plan. Een overheid met een beetje zelfvertrouwen moet de dialoog met een onafhankelijke adviesraad aandurven en moet daar de meerwaarde van in zien. Rol van de overheid In het plan neemt de overheid verschillende rollen op. Zowel die van actor, die van regisseur als die van subsidiegever. Dit is niet altijd even duidelijk. We verwijzen hier graag naar Lerende Stad, een bedrijfseenheid die er ons inziens veel beter in slaagt om deze rollen gescheiden te houden, om hier een transparante organisatievorm rond te ontwikkelen en dus ook een transparant beleid hierrond te voeren.
138
Wij pleiten er voor om zo minimaal mogelijk de rol van actor op te nemen. Als deze rol toch moet worden opgenomen dan bij voorkeur in een samenwerking met de partners. Daarnaast is het een gemiste kans dat de districten niet meer betrokken zijn bij zowel de opmaak als bij de uitvoering van dit plan. De decentralisatie kwam er onder andere om het beleid dichter bij de mensen te brengen. De persoonsgebonden thema’s, zoals sociaal beleid, zijn beleidsthema’s bij uitstek om dit te realiseren. Zo bestaan er in districten reeds initiatieven, zoals bijvoorbeeld het welzijnsoverleg, die in dit plan niet genoemd worden. Ook worden er geen linken gemaakt met adviesraden uit de districten rond jeugd, ouderen, cultuur en sport. We hopen uitdrukkelijk dat bij de uitwerking van dit plan de districten meer serieus genomen worden. Visie Wij hebben de indruk dat dit sociaal beleidsplan te veel uitgaat van mensen die hun leven zelf vlot in handen kunnen nemen. We denken dat een lokaal sociaal beleidsplan er vooral moet zijn voor mensen die dat net niet kunnen. Het moet zeker één van de doelstellingen zijn om mensen daar in te laten groeien, om hen, met een moeilijke term, te empoweren. Maar ook dat is niet zaligmakend. Bijvoorbeeld bij zwaar zorgbehoevende ouderen kan dat niet de bedoeling zijn. Daar moeten we als samenleving zorgen dat zij menswaardig verder kunnen leven. Ook voor mensen in armoede is dit niet altijd een evidentie. Het verwondert ons dan ook dat het individuele schuldmodel nog altijd niet uit dit soort plannen verdwenen is. Wij spreken liever over een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wetende dat, als wij die verantwoordelijkheid opnemen, individuen zeker bereid zullen zijn om zelf ook verantwoordelijkheid op te nemen. Positief is dat dit plan van de grondrechten vertrekt. Dat is een keuze die start vanuit de vaststelling dat deze grondrechten nog lang niet voor iedereen bereikt zijn en dat zowel de overheid als de partners hier een verpletterende verantwoordelijkheid hebben. Tot slot, hoe moeilijk ook om dit in een plan op te nemen, mag er niet voorbijgegaan worden aan de vele duizenden mensen die hier zonder papieren leven. Zij hebben ook rechten, moeten volop betrokken worden bij het zoeken naar menswaardige oplossingen om hen al dan niet in België volwaardig deel te laten zijn van de samenleving. En intussen moeten zij onderdak, onderwijs, gezondheidszorg … krijgen. We vinden dat een lokaal sociaal beleidsplan van Antwerpen hier ruimte voor moet scheppen. Nog een aantal bedenkingen per grondrecht Recht op wonen Dit wordt de grote uitdaging van het lokaal sociaal beleid de komende zes jaar. We zien dat het met het woonbeleid in Antwerpen niet altijd de juiste kant uitgaat. Door de, overigens terechte, renovatie van sociale woningen vermindert de capaciteit en vermeerdert de huurprijs. Het is duidelijk wie daar de dupe van wordt. Mensen die in armoede leven worden zo meer en meer verplicht hun ‘heil’ te gaan zoeken op de privé-markt. Met als gevolg dat ze veel betalen voor kwalitatief minderwaardige woningen. We mogen niet geloven dat de randgemeenten de problemen die eigen zijn aan een stad kunnen opvangen (niet dat ze hun verantwoordelijkheid niet moeten opnemen). Als stad moeten we verder aan capaciteitsopbouw doen door zowel te investeren in sociale koopwoningen, sociale huurwoningen als via de sociale verhuurkantoren (SVK).
139
De rol van de SVK’s wordt allicht nog te veel onderschat. SVK’s kunnen het woningaanbod voor kansarme groepen vergroten, een positief effect hebben op de prijszetting in de huurmarkt. Daardoor verhoog je de betrokkenheid van de partners. Ten slotte, kan je er vanuit sociaal oogpunt niet genoeg ingezet worden op bewonersparticipatie. Recht op recht Rechtshulp is niet makkelijk om te vragen. Dat wordt in het plan duidelijk erkend. De taal die in rechtsmiddens gebruikt wordt is voor iedereen die hier niet alle dagen mee te maken heeft een vreemde, ver van het leven staande taal. Voor mensen die minder gemakkelijk lezen is ze ronduit onbegrijpelijk. Vooral de schuldbemiddeling baart ons zorgen. Momenteel moeten mensen te lang wachten voor zij hier in geholpen worden. Iedereen die om schuldbemiddeling vraagt moet direct kunnen geholpen worden. Recht op middelen De intentie om het aantal sociale restaurants fors uit te breiden is zeer goed. Hier vinden we elkaar zeer nadrukkelijk bij de uitvoering. Voor de rest kunnen we de intenties naar doorgedreven betrokkenheid van de doelgroep alleen maar bijtreden. Gezondheid Hier herhalen we onze bezorgdheid voor de mensen zonder papieren erg nadrukkelijk. We treden de intenties bij. Sociale cohesie en ontmoeting Dit is het beleidsdomein bij uitstek om particuliere initiatieven te ondersteunen. Zou het bijvoorbeeld niet veel verstandiger zijn om de bestaande ontmoetingscentra die in handen zijn van het middenveld te ondersteunen en af te spreken deze voldoende open te stellen voor iedereen in plaats van zelf (veel te veel) geld te pompen in nieuwe stedelijke ontmoetingscentra? Dienstverlening De komst van de sociale infopunten juichen we toe. We pleiten dan ook onomwonden voor de verdere uitbouw hiervan. We vragen aan de overheid wel om hier een coachende rol in op te nemen. Voldoende vorming en ondersteuning zijn erg belangrijk voor de tientallen loketbedienden. Er moet zeker voldoende ruimte zijn voor eventuele bijsturingen. Recht op zinvolle activiteit Het grondrecht ‘recht op arbeid’ wordt uitgebreid naar ‘recht op zinvolle activiteit’, met verwijzing naar het bestuursakkoord. De huidige tekst in het ontwerp lokaal sociaal beleidsplan blijft hierover heel beknopt en vaag. Daarom willen we dit graag verduidelijkt zien. Activering is in principe het terrein van VDAB en RVA. Wij nemen aan dat, onder andere via samenwerkingsovereenkomsten, de stad één en ander kan faciliteren. Indien daar nog andere facetten van optreden vanwege de stad worden bedoeld (mee optreden in de activeringsprocedures, of …) hadden wij graag vernomen waaraan wordt gedacht.
140
Onder ‘zinvolle activiteit buiten context werk’ verstaan we dat men het activeringswerk wil uitbreiden naar vrijwilligerswerk. We verwachten dat dit positief bedoeld wordt, met name om mensen ‘geactiveerd’ te krijgen. Maar dit dient te gebeuren met oog voor het bestaande vrijwilligerswerk dat door verenigingen en organisaties reeds wordt ingevuld. De opgesomde accenten behoren ongetwijfeld tot de prioritaire lijst van aan te pakken knelpunten. Volgens ons tonen ze ook aan dat de stad hier een belangrijke faciliterende opdracht heeft. Het lijkt ons bijgevolg evident dat de stad hierin ook de regie opneemt. Het punt ‘plein aan plein/huis aan huisaanpak’ uit de opsomming vraagt nog wel een verduidelijking naar wat hiermee juist wordt bedoeld. Recht op vrije tijd We kunnen dit stuk volgen. We begrijpen ook dat er voor het ‘jeugdluik’ gekeken wordt naar het jeugdbeleidsplan van de stad. Dat vinden we zeer goed. Toch dringen we aan op het nodige overleg en wederzijdse stimulansen. Uitgestoken hand Het is nooit te laat. ACW-Antwerpen nodigt de verantwoordelijke politici voor dit plan graag uit om in gesprek te gaan. Omdat we ervan overtuigd zijn dat we vanuit onze dagdagelijkse praktijk zinvolle suggesties kunnen doen, om een aantal bedenkingen te formuleren, om de uitvoering mee richting te geven. Het verheugt ons dat we als partners uitgenodigd worden op overlegfora die de uitvoering van het plan verder kunnen opvolgen en adviseren. We hopen daar echt als gelijkwaardige partners mee verder werk te kunnen maken van een sociaal beleid in Antwerpen. Tot slot hopen we dat deze adviesronde serieus genomen wordt. Dat betekent dat er aan de verschillende adviesraden vragen gesteld worden over dit plan, dat ze de nodige tijd krijgen om hier werk van te maken én dat er een bereidheid is om met de adviezen daadwerkelijk rekening te houden. Dit alles onder het motto ‘samen verantwoordelijkheid opnemen voor een sociaal beleid in onze stad’. Annemie Verhoeven Verbondssecretaris ACW-Antwerpen
141