10
2. Het sociaal-economisch beleid Een halt aan de groei van het aantal arbeidsongeschikten, een grotere eigen verantwoordelijkheid en meer vrijheid voor gemeenten bij het aan werk helpen van bijstandsgerechtigden en een regeling «Verlofknip» die mensen meer keuzevrijheid biedt bij het combineren van werken, leren en zorgen in de verschillende fasen van hun leven. Dat zijn de drie prioriteiten van het kabinet op het terrein van werk en inkomen. Het terugdringen van uitkeringsafhankelijkheid door het voorkomen van (langdurige) werkloosheid en arbeidsongeschiktheid en door effectieve reïntegratie is om meerdere redenen gewenst. Werken bevordert maatschappelijke integratie, biedt ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en vormt de basis voor inkomensvooruitgang. Meer mensen aan het werk is ook noodzakelijk met het oog op de toekomstige vergrijzing van onze samenleving. Dit vraagt, zeker in het licht van de huidige economische teruggang en de verslechterde internationale concurrentiepositie, om een gezamenlijke aanpak van overheid, sociale partners en samenleving, Daarom is het kabinet er veel aan gelegen om met de sociale partners een meerjarig Sociaal Akkoord te sluiten dat perspectief biedt op herstel van onze concurrentiepositie en behoud van werkgelegenheid. Voor het realiseren van een akkoord met sociale partners heeft het kabinet voor lastenverlichting in 2003 een bedrag gereserveerd van 500 miljoen euro. De sociale agenda van dit kabinet is: ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en maatwerk, sociaal voor wie niet kan en streng voor wie niet wil. Om ruimte te bieden voor eigen verantwoordelijkheid moeten het aantal regels en de bureaucratie sterk verminderen. «Aan het werk, met minder regels», is daarom het motto. sociaal-economische beeld
In de tweede helft van de jaren negentig groeide de economie sterk. Sinds eind 2000 is het tij gekeerd. Onder invloed van de wereldwijde conjuncturele neergang liep ook in Nederland de groei aanzienlijk terug. Een specifiek Nederlands probleem was dat de krapte op de arbeidsmarkt de lonen opdreef. Het gevolg is dat de internationale concurrentiepositie is verslechterd. Hierdoor zal Nederland niet automatisch profiteren van herstel van de internationale conjunctuur. De neergaande conjunctuur vertaalt zich vanaf eind 2001 in toenemende werkloosheid. Het aantal werklozen loopt dit jaar naar verwachting op met ruim 50 000 tot 300 000 en stijgt volgend jaar verder tot 395 000. Het aantal WAO’ers nadert de een miljoen. Ook de stagnatie (in 2001) en daling (in 2002) van het aantal banen en de daling van het aantal vacatures (tweede helft 2001) duiden op de verslechtering van de arbeidsmarkt.
meer mensen aan het werk
De verslechterde concurrentiepositie en het grote aantal mensen zonder werk en met een uitkering vragen om concrete maatregelen. Er moet meer ruimte komen voor eigen verantwoordelijkheid van mensen. Regels en administratieve lasten worden verminderd. Daarnaast moet werk meer gaan lonen. Afhankelijkheid van een uitkering wordt ontmoedigd en beperkt. Het kabinet neemt maatregelen tegen de «armoedeval»: het verschijnsel dat een stijging van het bruto inkomen niet of nauwelijks leidt tot een toename van het netto besteedbaar inkomen, of zelfs tot een achteruitgang daarvan, doordat inkomensafhankelijke subsidies wegvallen. Om werk meer lonend te maken, wordt in 2003 de arbeidskorting met 119 euro verhoogd. Tegelijkertijd worden voordelen afgeschaft die werkgevers nu krijgen als zij mensen in dienst nemen tegen een laag loon of mensen die langdurig werkloos zijn (de regelingen SPAK en VLW). Deze regelingen worden in vier jaar gefaseerd afgeschaft. Bijzondere aandacht heeft het kabinet voor de arbeidsdeelname van allochtonen en ouderen. Het wil een jaarlijkse toename van de arbeidsdeelname van allochtonen realiseren van 0,75 procentpunt tot 54 procent in 2005. Om ouderen langer aan het werk te houden wordt onder meer leeftijdsdiscriminatie tegengegaan. Tegelijkertijd
11
krijgen werklozen vanaf 57,5 jaar weer een sollicitatieplicht, te beginnen met degenen die recente werkervaring hebben. Het kabinet zal verder aan werknemers meer ruimte geven om – al dan niet in deeltijd – door te werken na hun 65-ste. Ook moeten werkgevers gaan meebetalen aan de WW-lasten van oudere werknemers om de WW voor werkgevers minder aantrekkelijk te maken als afvloeiingsregeling. Om de prikkel tot werkhervatting bij WW-gerechtigden te vergroten wil het kabinet de zogeheten «vervolguitkering», die volgt op de WW-uitkering die van het loon is afgeleid, beperken tot een jaar. De minder goede economische perspectieven beïnvloeden de koopkracht. De meeste inkomensgroepen gaan er volgend jaar in koopkracht op achteruit. Het kabinet wil de lasten voor volgend jaar evenwichtig verdelen. De laagste inkomensgroepen zijn zo veel mogelijk ontzien, zonder dat dit ten koste gaat van de bestrijding van de armoedeval. Koopkrachtontwikkeling 2003 in procenten
Categorie
algemeen
inclusief nietalgemene lastenverzwaringen*
Inactieven Sociale minima paar zonder kinderen Sociale minima paar met kinderen
– 3⁄4
– 3⁄4
0
– 1⁄2
– 1⁄4
– 1⁄4
AOW alleenstaand
0
0
AOW paar
0
Sociale minima alleenstaand
AOW + 5000 euro paar
0
⁄
12
⁄
– 1⁄2
12
⁄
Actieven Minimumloon paar zonder kinderen Minimumloon paar met kinderen
14
1
0
⁄
– 1⁄2
14
⁄
– 11⁄4
⁄
– 13⁄4
14
⁄
– 1⁄2
⁄
– 1⁄2
Minimumloon alleenstaand
12
Modaal paar met kinderen Paar met kinderen 2 maal modaal
14
Tweeverdiener met kinderen (modaal en 1⁄2 modaal) Tweeverdiener met kinderen (2 maal modaal en modaal)
14
* in 2003 worden enkele lastenverzwarende maatregelen doorgevoerd die niet in het algemene beeld tot uitdrukking komen. Dit betreft met name de afschaffing van het spaarloon, de basisaftrek lijfrente en de feestdagenregeling. Ook het afschaffen van de kindertoeslag in de huursubsidie per juli 2002 werkt door in 2003. De hier genoemde percentages gelden alleen voor mensen die gebruik maakten van deze regelingen.
Gezien de verslechterde concurrentiepositie acht het kabinet een gematigde loonkostenontwikkeling van groot belang. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de sociale partners. Ook scholing, pensioenvoorzieningen en de financiële positie en premiestelling van sociale fondsen beïnvloeden de ontwikkeling van de arbeidskosten. De pensioenpremies kunnen een risico vormen voor de noodzakelijke matiging van de arbeidskosten. Door de dalende beurskoersen vallen de rendementen van de pensioenfondsen momenteel tegen. Dit legt een druk op de pensioenpremies en daarmee op de arbeidskosten. Jarenlang stonden de premies op een laag niveau, maar na een stijging van ruim 0,5 procent van de loonsom in 2002, stijgen ze volgend jaar naar verwachting
inkomens en loonkosten
12
met gemiddeld 1 procent van de loonsom. De rendementsontwikkeling kan ook consequenties hebben voor de indexering van de pensioenen. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid bij de sociale partners om ook in de toekomst waar mogelijk de indexatietoezeggingen te waarborgen, bij een economisch verantwoorde premiestelling. Het kabinet overlegt met de sociale partners of er in het najaar een nieuw pensioenconvenant kan worden afgesloten om toekomstbestendige pensioenen te waarborgen, zonder dat dit ten koste gaat van een verantwoorde ontwikkeling van de arbeidskosten. Momenteel hebben vooral de WW- en WAO-fondsen overschotten die groter zijn dan nodig is als buffer tegen tegenvallers. Het kabinet streeft naar zowel lastendekkende premies als evenwichtige vermogenssaldi. In verantwoord fondsbeheer passen ook maatregelen die het beroep op de sociale zekerheid kunnen terugdringen. Meer dan nu het geval is zouden op reïntegratie gerichte investeringen uit de fondsen gefinancierd kunnen worden. aanpak fraude
Fraude en misbruik moeten met kracht worden tegengegaan, aldus het kabinet. Speerpunt hierbij is de bestrijding van zwarte fraude, waaronder identiteitsfraude en fraude met sofi-nummers. Probleemloze informatieoverdracht en samenwerking tussen betrokken instanties als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), belastingdienst, gemeenten, Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), Arbeidsinspectie, Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) en beleidsonderdelen van SZW zijn nodig voor succesvolle opsporing. Voor overtreders van de Wet arbeid vreemdelingen wil het kabinet bestuurlijke boetes introduceren. De Arbeidsinspectie kan dan zelf boetes opleggen, waarmee een «lik-op-stuk»-beleid ontstaat zoals nu al het geval is op het terrein van arbeidsomstandigheden.
aanpak van de WAO
Het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) is uitgangspunt bij de herziening van de WAO voor nieuwe gevallen (gezien de loondoorbetalingsplicht van twee jaar, geldt dit vanaf 2005). Alleen volledig arbeidsongeschikten die ook op langere termijn geen uitzicht hebben op werk, krijgen toegang tot de nieuwe WAO. Nieuwe regels voor de toelatingscriteria voor de WAO worden in de eerste helft van 2003 ingediend bij het parlement. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten moeten zoveel mogelijk in staat worden gesteld aan het werk te blijven. Wie niet langer in staat is zijn oude werk te hervatten, zal worden begeleid naar ander werk en heeft ook de plicht ander werk te aanvaarden. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten (meer dan 35 procent) die werken, krijgen deels recht op een loonaanvulling. Niet-werkenden krijgen recht op WW, gevolgd door een IOAW-uitkering (bijstandsuitkering zonder toets op het eigen vermogen). Het kabinet verwacht van deze maatregelen een aanzienlijke beperking van nieuwe WAO-gevallen. Het SER-advies bevat twee kostenverhogende maatregelen: afschaffing van de premiedifferentiatie in de arbeidsongeschiktheidsregelingen («PEMBA-premie») en verhoging van de WAO-uitkering tot 75 procent van het loon. Het kabinet acht voorzichtigheid op zijn plaats en wil daarom, voordat dit kan worden doorgevoerd, de resultaten van de WAO-maatregelen ook eerst daadwerkelijk gerealiseerd zien. Wel hoeven bedrijven met minder dan 25 werknemers per 1 januari 2003 niet langer een gedifferentieerde «PEMBA-premie» te betalen. De eerste stap op weg naar een nieuw stelsel moet zijn te voorkomen dat mensen ziek of arbeidsongeschikt worden. Hierin kan veel verbeterd worden door de veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk te waarborgen en, als werknemers toch ziek worden, vroeg in de ziekteperiode in te grijpen. Om werkgevers aan te sporen echt werk te maken van deze verantwoordelijkheid zal vanaf 1 januari 2003 de loondoorbetalingsverplichting voor werkgevers worden uitgebreid van één jaar naar twee jaar. Pas na die tijd ontstaat eventueel recht op een WAO-uitkering. Ook werknemers worden meer dan nu aangesproken op hun verantwoordelijkheid om snel weer aan het werk te
13
gaan. Daarbij past een beperking van de loonaanvulling in het tweede ziektejaar tot 70 procent van het loon. Het kabinet vraagt de sociale partners hier concreet uitwerking aan te geven. Het kabinet zet de aanpak om door middel van arboconvenanten afspraken te maken over verbetering van de arbeidsomstandigheden de komende jaren voort. Er komen aanvullende afspraken over verzuim en reïntegratie in zeven à tien arboconvenanten, in sectoren waar de risico’s het grootst zijn. Gemeenten krijgen één flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget. Hiervoor wordt tijdig een wetsvoorstel ingediend, zodat het in 2004 in kan gaan. Dit gaat gepaard met een forse vereenvoudiging van regelgeving en met vermindering van administratieve lasten. Doel hiervan is gemeenten meer eigen verantwoordelijkheid en vrijheid te geven bij de inzet van reïntegratiemiddelen. Ook de middelen voor gesubsidieerde banen (WIW-banen en I/D-banen) gaan deel uitmaken van het reïntegratiebudget. Gesubsidieerde arbeid blijft binnen dat budget mogelijk, maar gemeenten bepalen zelf het aantal en de sector van tewerkstelling, waarbij doorstroom naar regulier werk voorop staat. Ook voor het UWV worden de regels vereenvoudigd.
reïntegratie
Het aantal Instroom–doorstroombanen (I/D-banen) wordt in 2003 teruggebracht van 60 000 tot 45 500. Dit kan worden gerealiseerd door 6 500 niet benutte I/D-banen niet in te vullen, een uitstroom te realiseren van 8 000 banen en vrijkomende banen niet opnieuw te bezetten. Het aantal WIW-banen wordt teruggebracht van 31 000 (eind 2001) tot gemiddeld 27 000 in 2003. Gemeenten krijgen een groter belang bij reïntegratie van bijstandsgerechtigden door een maximaal financieel belang en een maximale prikkel. Dit stimuleert gemeenten gerichter te investeren in het aan werk helpen van bijstandsgerechtigden en scherper te controleren op misbruik van uitkeringen. Bij een succesvol reïntegratie- en handhavingsbeleid hoeft de gemeente immers minder uitkeringen te betalen. Ook stimuleert het gemeenten om ontheffingen van arbeidsverplichtingen tot een minimum te beperken. De maatregelen moeten in de komende jaren een besparing opleveren oplopend tot 850 miljoen euro op het geheel van de huidige reïntegratiebudgetten en van 250 miljoen euro op de kosten van de bijstand (op een totaal van 4,5 miljard euro). De besparing op de reïntegratiebudgetten zal voor 80 procent voor rekening komen van de gemeenten. Gemeenten en UWV kunnen in totaal beschikken over een flexibel in te zetten reïntegratiebudget van ruim 2 miljard euro. Het kabinet streeft ernaar dat in 2006 het percentage uitkeringsgerechtigden dat na deelname aan een reïntegratietraject doorstroomt naar een reguliere baan met een kwart is toegenomen. Het gaat hierbij zowel om bijstandsgerechtigden als om WW- en WAO-gerechtigden. In 2003 wordt een regeling «Verlofknip» ingevoerd, een individuele spaarregeling waarmee elke werknemer onbetaald verlof kan financieren. Het kabinet wil hiermee mensen meer keuzevrijheid bieden bij de verdeling van de tijd over werken, leren, zorgen en andere bezigheden. De regeling vervangt de huidige spaarloonregeling en de financiële tegemoetkomingen voor ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. De overheid ondersteunt de regeling «Verlofknip» financieel in de vorm van een vaste bonus van 30 procent over het spaarbedrag die wordt uitgekeerd bij opname van het verlof. De huidige verlofspaarregeling kan worden gebruik als aanvulling op de regeling «Verlofknip». Naar verwachting treedt in 2004 de Wet basisvoorziening kinderopvang in werking. Deze wet regelt dat ouders zelf, afhankelijk van hun inkomen, recht krijgen op een
levensloop en emancipatiebeleid
14
bijdrage voor de kosten van kinderopvang. Dit nieuwe systeem zal bijdragen aan een betere aansluiting van het aanbod op de vraag naar kinderopvang. De nieuwe wet regelt ook de basiskwaliteitseisen van kinderopvang. Deze maatregelen zullen vooral vrouwen over de streep trekken om (weer) te gaan werken. Tegelijk vindt het kabinet het belangrijk dat mannen meer zorgtaken gaan verrichten. Het streven is dat in 2010 40 procent van de mannen onbetaalde arbeid verricht. Een voorlichtingscampagne «Mannen in de hoofdrol» moet mannen inspireren om thuis meer taken te verrichten. Een onderzoek en conferentie in het kader van het project «Werkende vaders, zorgende mannen» moeten bijdragen aan de ontwikkeling van beleid op dit punt. In het voorjaar van 2003 worden de resultaten van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling gepresenteerd. In het kader van deze regeling zijn sinds 1999 140 experimenten gehouden die de combinatie tussen arbeid en zorg moeten vergemakkelijken. In 2003 wordt een visitatiecommissie ingesteld die nagaat in hoeverre de departementen erin slagen emancipatievraagstukken te integreren in het reguliere beleid («gender mainstreaming»). economie
De overheid moet zorgen voor goed functionerende markten in binnen- en buitenland en voor duidelijke spelregels die het vertrouwen in de economie versterken. Ook moet de overheid zorgen voor goede publieke voorzieningen en borging van de belangen van de consument. Tegelijk moet voldoende ruimte worden geboden aan een ondernemend, dynamisch en innoverend Nederland. De minister van Economische zaken wordt verantwoordelijk voor telecommunicatie en het beleid ten aanzien van de kabelsector en de digitalisering van de ether. Deze samenbundeling van beleid geeft de mogelijkheid om invulling te geven aan de hoge ambities van de kenniseconomie en netwerksectoren. Een andere gunstige ontwikkeling is dat in de Europese Unie een Raad voor de Concurrentiekracht en een Raad voor Vervoer, Energie en Telecom zijn opgericht.
telecommunicatie
Voor telecommunicatie zijn nieuwe Europese richtlijnen gepubliceerd ten aanzien van Open Network Provision (ONP). Deze richtlijnen beogen het waarborgen van de (universele) dienstverlening, een goede prijs-kwaliteitverhouding en open toegang tot netwerken. Daarnaast wordt de privacy geregeld en wordt de transparantie in de tarieven vergroot. De richtlijnen moeten voor juli 2003 worden geïmplementeerd. Daarnaast wordt op het gebied van de kabel komend jaar het Kabelwetsvoorstel afgerond en geïmplementeerd. Dit wetsvoorstel bespoedigt het opleggen van eventuele toegangsverplichtingen tot de kabel, zodat de OPTA marktanalyses kan maken. Zodra de nieuwe ONP kaders ingevoerd zijn, kunnen op basis van deze marktanalyses maatregelen aan de sector worden opgelegd. Een andere belangrijke operatie is de efficiëntere verdeling van de analoge en digitale radiofrequenties. Hierdoor neemt het bereik voor (commerciële) omroepen fors toe. Ook wordt daarmee de concurrentie tussen de verschillende infrastructuuraanbieders vergroot en de keuzevrijheid van de consument bevorderd. De bestuursrechter in Rotterdam heeft op 24 juli 2002 bepaald dat de overheid de radiofrequenties voor een periode van acht jaar moet veilen en dat per 1 februari 2003 de zenders hun plek in de ether moeten kunnen innemen. In het Strategisch Akkoord spreekt het kabinet de voorkeur uit voor een vergelijkende toets. Daarom heeft het kabinet besloten het frequentiebesluit te wijzigen. Op dit moment ligt er een verzoekschrift bij de bestuursrechter om de voorlopige herziening van 24 juli te herzien. Daarnaast worden komend jaar ook de frequenties voor digitale radio verdeeld en vindt de verdere uitrol van digitale ethertelevisie plaats.
15
In de afgelopen jaren is in de energiesector de liberalisering ingezet. Inmiddels zijn zowel de grootgebruikers als de middelgrote bedrijven vrij om hun eigen leverancier te kiezen voor zowel gas als elektriciteit. De markt voor groene elektriciteit is vrijgegeven, zodat alle consumenten nu zelf kunnen kiezen tussen aanbieders van duurzame elektriciteit.
energie
Het is in het belang van de consument om op verantwoorde wijze door te gaan met de liberalisering van de energiemarkt. Energiebedrijven zullen consumenten dan beter gaan bedienen. Per 1 oktober 2003 wordt de energiemarkt volledig geliberaliseerd. Dit betekent dat iedere Nederlander dan vrij is om zijn eigen leverancier te kiezen. De overheid zal daaraan strikte eisen stellen en de belangen van de consument, zoals continuïteit, veiligheid en kwaliteit scherp in het oog houden. De voorbereidingen voor een uitgebreide voorlichtingscampagne zijn inmiddels gestart. Hierbij worden de ervaringen die zijn opgedaan met de opening van de groene markt meegenomen. In de Europese markt moeten ook energiebedrijven de mogelijkheid hebben zich te versterken om de concurrentieslag aan te gaan. Publieke belangen als duurzaamheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid moeten tegelijkertijd wel worden gewaarborgd. Zeer belangrijk bij de liberalisering van de energiemarkt is dat de zekerheid dat voorzieningen worden geleverd, ook op lange termijn gegarandeerd is. EZ start hiervoor een marktmonitoringsysteem waarmee inzicht wordt verschaft in de ontwikkelingen van de energiemarkt. Dit systeem zal medio 2003 operationeel zijn. Daarnaast wordt bekeken of aanvullend beleid nodig is om het aanbod van elektriciteit en de capaciteit en de kwaliteit van de netten te waarborgen. Ook worden de kosten en baten van voorzieningszekerheid in beeld gebracht zodat duidelijk wordt welke gevolgen de voorzieningszekerheid heeft voor zowel de Nederlandse energieproductie als voor de natuur, het milieu en de ruimtelijke ordening. Voor Nederland is het erg belangrijk dat ondernemers nieuwe producten, diensten en technologieën ontwikkelen en in de markt zetten. Innovatie is de sleutel tot de kenniseconomie en een hogere arbeidsproductiviteit. Op dit gebied dreigt Nederland echter achterop te raken bij het Europese gemiddelde en de aansluiting met de wereldtop te missen. Hierdoor loopt onze ambitie gevaar om in 2010 tot de kopgroep van Europa te behoren. Innoveren is een zaak voor ondernemers. De overheid kan dit echter wel stimuleren, met name waar het gaat om het toepassen en verspreiden van kennis uit universiteiten, het beschermen van kennis met octrooien, het ondersteunen van doorbraaktechnologieën en het aantrekken van kennisintensieve bedrijven uit het buitenland. Daarnaast bevordert het kabinet een goede deelname van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen aan Europese onderzoeks- en innovatieprojecten.
innovatie
Een kenniseconomie vraagt om een goed opgeleide beroepsbevolking die zich voortdurend kan en wil bijscholen. De overheid dient de voorwaarden te creëren die ondernemende mensen in staat stelt om hun inspanningen en creativiteit zo goed mogelijk in te zetten.
menselijk kapitaal
Onderhoud van menselijk kapitaal is vervolgens de sleutel tot het verhogen van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit. Kennis veroudert relatief snel, ouderen zullen langer actief moeten blijven op de arbeidsmarkt en collectieve arrangementen zullen steeds meer op het individu worden toegesneden. Werknemers moeten meer prikkels ervaren om in de eigen employability te investeren. Ook moeten zij voldoende variatie kunnen aanbrengen in de combinatie van werk en leren. Het kabinet zal het komende jaar besluiten of Persoonlijke Ontwikkelingsrekeningen ingevoerd en geïmplementeerd kunnen worden. Dit zijn fiscaal gefaciliteerde, geblokkeerde spaarrekeningen, waarop werkgevers en werknemers storten en die de werknemers kunnen gebruiken voor scholing.
16
Ten slotte worden de kenniseconomie en het innovatievermogen bedreigd door een groeiend tekort aan geschoold technisch personeel. Vooral de vraag naar technici, bepaalde ICT-ers en R&D-personeel blijft groot. Het kabinet werkt aan het wegnemen van deze knelpunten door het verbeteren van in- en doorstroom in bèta/technische vakken, meer creatieve samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en het vergemakkelijken van tijdelijke immigratie van schaars hoogopgeleid personeel. vestigingsklimaat
De beschikbaarheid van voldoende goede bedrijfslocaties van de juiste kwaliteit is essentieel voor een internationaal concurrerend vestigings- en ondernemingsklimaat in Nederland. Dit betekent dat bedrijventerreinen goed bereikbaar moeten zijn, voldoen aan de eisen van ondernemers en deel uitmaken van een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Zeker een zesde deel van het huidige areaal voldoet niet meer aan de eigentijdse eisen. Het vestigingsmilieu in steden en regio’s moet aantrekkelijk zijn voor activiteiten die een hogere arbeidsproductiviteitsgroei stimuleren. Het starten en doorgroeien van een onderneming wordt momenteel onnodig moeilijk gemaakt door allerlei belemmeringen. Dit gaat ten koste van het productief vermogen van de economie. Het kabinet werkt hier op verschillende manieren aan. Zo wordt de Faillissementswet ingrijpend gemoderniseerd om tijdig ingrijpen bij falende ondernemingen te bevorderen. Dit vermindert de schade bij een faillissement en verbetert de kansen voor een sanering. Uiterlijk in 2004 is het Bedrijvenloket landelijk operationeel, waar o.a. alle informatie en formulieren rondom het starten van ondernemingen worden verstrekt. Regelzucht en bureaucratie moeten over de volle breedte van het beleid worden teruggedrongen. Het bedrijfsleven wordt hierbij nauw betrokken. De minister van Economische Zaken zal zo spoedig mogelijk de Tweede Kamer een Plan van Aanpak aanbieden gericht op een reductie van 25% van de administratieve lasten in 2006 ten opzichte van 1994. Ook wil het kabinet bedrijven meer ruimte bieden om te kunnen ondernemen. Onnodige regelzucht vormt daarvoor een hindernis, zowel wat betreft het aantal regels als het woud aan subsidies. Het kabinet gaat daarom onnodige regelgeving afschaffen en snijden in het aantal subsidies. Tegelijkertijd moet de overheid de doeltreffendheid van haar handelen laten toenemen. Daarbij dient de focus gericht te zijn op de overheidstaken die voor burgers en bedrijven het belangrijkst zijn: het verbeteren van de prestaties van de overheid als wetgever en handhaver, als marktmeester, als bestuurder en als dienstverlener. Met deze omslag gaat dit kabinet voortvarend aan de slag door een operatie «Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf» te starten.
export
Voor de concurrentiepositie van Nederland blijft het van groot belang internationaal vrije handel te bevorderen. Landen moeten hun grenzen openen en op de internationale markten moet sprake zijn van eerlijke concurrentie. Belangrijk daarvoor is dat de onderhandelingen in het kader van de Wereld Handelsorganisatie (WTO) vóór 2005 succesvol worden afgerond. Hoog op de agenda bij deze onderhandelingen staan de verdere liberalisering van met name de dienstensector en de agrarische sector, versterking van de WTO als spil van het wereldhandelsstelsel en integratie en toegang van ontwikkelingslanden in dit stelsel. In aanvulling op dit streven naar vrijhandel probeert het kabinet een level playing field te creëren door Nederlandse exportbedrijven die worden geconfronteerd met valse concurrentie door staatssteun van andere landen in bepaalde gevallen te ondersteunen, en door buitenlandse bedrijven die zich in Nederland willen vestigen een zo gelijk mogelijk aantrekkelijk vestigingsklimaat te bieden als elders in Europa.