2002/12A
De niet-energetische delfstoffensector in België vanuit de invalshoek van de duurzame ontwikkeling Elektronische handel Nijverheidscompensaties Wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen
Elektronische handel: de toekomstige wet betreffende de juridische aspecten van de informatiemaatschappij. Door: Frédéric BAEYENS, Adjunct-adviseur, Bestuur Handelsbeleid 1. Inleiding ................................................................................... 8 2. Voorstelling van het wetsontwerp .................... 8 2.1. Algemene beginselen en afwijkingen ........... 8 2.2. Informatie en transparantie .................................... 9 2.3. Reclame .................................................................................. 9 2.4. Langs elektronische weg gesloten contracten ........................................................................... 10 2.5. Aansprakelijkheid van de tussenpersonen ... 10 2.6. Uitvoering van het wetsontwerp ..................... 10 3. Besluit .................................................................................... 10
6e jaar
2002
Wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen – Stand van de rechtspraak en de rechtsleer op 1 januari 2001. Naar een evolutie op wetgevend vlak Geneviève Tomson, adjunct-adviseur bij het Bestuur Handelsbeleid – Dienst Distributie Zie blz. 24
Trefpunt economie 12A
Maandelijkse publicatie van het Ministerie van Economische Zaken
http://mineco.fgov.be
Een proefnummer kan schriftelijk aangevraagd worden bij : Bestuur Economische Informatie Trefpunt economie Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel fax : (02) 513 46 57
Nijverheidscompensaties: het verloop van A tot Z Door Kathleen SORS, inspecteur 1. Inleiding ................................................................................ 13 1.1. Achtergrond ...................................................................... 13 1.2. Situatieschets .................................................................. 13 1.3. Definitie van het begrip “compensatie” .... 13 1.4. Voordelen van compensaties ........................... 13 2. Soorten compensaties ............................................ 14 2.1. Directe deelname ........................................................ 14 2.2. Semi-directe compensaties ................................ 14 2.3. Indirecte compensaties .......................................... 15 2.4. Opmerkingen ................................................................... 15 3. Wettelijk kader ................................................................ 15 3.1. Algemeen: Wet van 24 december 1993 ..... 15 3.2. Europees kader voor industriële compensaties .................................................................. 16 3.3. Koninklijk Besluit van 6 februari 1997 ....... 16 4. Missie en werkwijze van het Ministerie van Economische Zaken ...................................... 17 4.1. Het Bestuur Economische Betrekkingen .... 17 4.2. Het Bestuur Economische Inspectie .......... 19 4.3. Werkwijze ........................................................................... 19 4.4. Problemen bij de uitoefening van de controletaken ................................................ 20 5. Enkele cijfers ................................................................... 21 6. Korte evaluatie van het Belgisch systeem van militaire aankopen met compensaties .... 21 6.1. Sterktes ................................................................................ 21 6.2. Zwaktes ................................................................................ 21 7. Europa ................................................................................... 22 7.1. Enkele voorbeelden ................................................... 22 7.2. Parallellen ........................................................................... 23 8. Nabeschouwing ............................................................. 23
Overname van gegevens voor verwerking in andere artikels is toegestaan, mits duidelijke en volledige bronvermelding.
Verantwoordelijke uitgever : H. D'Hondt Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel
600-02
ISSN 1370 - 7213
De niet-energetische delfstoffensector in België vanuit de invalshoek van de duurzame ontwikkeling Door Eric Goemaere, Belgische Geologische Dienst 1. De delfstoffensector in België ............................. 2 2. De duurzame ontwikkeling ..................................... 3 3. De hoofdrolspelers in de DO ................................ 3 4. Delfstoffensector tegenover DO ........................ 4 5. De uitdagingen van de delfstoffensector ..... 5
1
De niet-energetische delfstoffensector in België vanuit de invalshoek van de duurzame ontwikkeling Door Eric Goemaere, Belgische Geologische Dienst; met dank aan de vertaaldienst van het MEZ en de heer Dr. P. LAGA, geoloog-directeur van de Belgische Geologische Dienst, voor de Nederlandse vertaling.
1. De delfstoffensector in België De geschiedenis en de economische ontwikkeling van België zijn sterk verbonden met de ontginning van bouwmaterialen en de bewerking van natuursteen. Observatie van het bouwkundig erfgoed en van de in het landschap nagelaten sporen van ontginningen volstaat om die relatie duidelijk te maken. Geen enkele van de normaal toegankelijke minerale natuurlijke rijkdommen kon ontsnappen aan ontginningspogingen. Steengroeven zorgden voor vele banen in de onmiddellijke omgeving en deden lokale gemeenschappen ontstaan. De sociale, economische en technologische evolutie, de ontwikkeling van het handelsverkeer, eerst lokaal en regionaal en dan grensoverschrijdend, hebben het beeld van de Belgische en Europese delfstoffennijverheid sinds de tweede wereldoorlog sterk veranderd. Die wijziging is gepaard gegaan met een inkrimping van het aantal arbeidskrachten, het geleidelijk verdwijnen van de kleine werkgevers, de mechanisatie van de werven, het sneller vorderen van het ontginningsfront, de industrialisatie van processen en producten, …maar ook ingevolge de vraag naar een constante kwaliteit en het stijgende aanbod van die kwaliteit. De kwaliteit van de producten (certificatie, benorisatie) en de veiligheid en hygiëne op de werkplaats werden gunstig beïnvloed door de technologische evolutie, daarentegen werden de directe tewerkstelling en de verscheidenheid van de aangeboden producten er negatief door beïnvloed. De mijnen (steenkool, ijzererts) zijn sinds lange tijd gesloten en er blijft nog slechts één ondergrondse steengroeve over te Mazy (ontginning van zwarte marmer - in feite een polijstbare kalksteen). Het systeem van de certificatie raakt na de granulaten voortaan ook de sector van de decoratieve stenen (petit granit). Na de tweede wereldoorlog is het aantal ontginningsplaatsen sterk verminderd door het samengaan van steeds machtiger wordende maatschappijen die intussen een internationale uitbreiding hebben aangevat. Door opeenvolgende overnames of fusies, door diversificatie of concentratie op kerntaken zijn verschillende Belgische groepen geëvolueerd tot (of werden overgenomen door) grote groepen die op dit ogenblik leiders zijn op de wereldmarkt en aanwezig zijn op verschillende continenten. De openstelling van de Oostbloklanden voor de markteconomie heeft in 10 jaar tijd een nieuwe uitbreiding van de grote groepen teweeggebracht. Ze hebben de controle over de vindplaatsen overgenomen en de plaatselijke technische installaties gemoderniseerd. Investeringen in de verwerkende industrie zijn van die aard dat zij een beleid op lange termijn vergen. De Belgische delfstoffennijverheid is nauw verbonden met de samenstelling van de ondergrond en zijn geolo-
2
gische geschiedenis. De ondergrond van Vlaanderen bestaat hoofdzakelijk uit losse gesteenten van Tertiaire en Quartaire ouderdom, terwijl in Wallonië de ondergrond uit Paleozoïsche (vaste gesteenten in geplooide lagen) en Mesozoïsche gesteenten (losse en vaste gesteenten in tabulaire gebieden) bestaat. Zand en grind wordt ontgonnen op het continentaal plat in de Noordzee. De geografische spreiding van de grondstoffen is ongelijkmatig en beïnvloedt de ligging van de ontginningen en de delfstoffenverwerkende nijverheid. Het is de enige moderne nijverheidssector waarvan de ligging gebonden is aan de aard van de ondergrond. De Belgische delfstoffen sector bestaat uit drie subsectoren: decoratieve stenen, granulaten en de verwerkende nijverheid (kalk, cement, bakstenen, dakpannen, vuurvaste steen, glas). Decoratieve stenen (in Wallonië) omvatten kalksteen (petit granit, blauwe steen en marmer), kwartshoudende steen (zandsteen, arkose, kwartsiet, schieferige zandsteen, kalkhoudende zandsteen) en leisteen. Al deze materialen worden ontgonnen door KMO’s. Blauwe steen, zwarte marmer en schiefer-zandsteen hebben een afzetmarkt in het buitenland, de andere materialen vindt men vooral terug op regionale markten. De prijzen van de producten worden vooral beïnvloed door de loonkosten. De markt ondervindt een zeer sterke buitenlandse concurrentie, vooral uit landen met een jonge opkomende economie. Die concurrentie geldt zowel voor marmerbewerking als voor vloerbedekkingen in gebouwen en straten. Deze sector is de laatste 40 jaar constant achteruit gegaan, maar lijkt nu een nieuwe dynamiek gevonden te hebben. Dit is te danken aan de voorliefde voor streekeigen materialen en ook aan de vele restauratiewerken, ongetwijfeld gestimuleerd door de opbloei van het cultureel toerisme. Granulaten komen voor als a) vergruisde zandsteen, porfier en kalksteen (Wallonië), b) zand en grind uit alluviale afzettingen - (Vlaanderen en Noordzee) en c) granulaten afkomstig van recyclage van afbraakmaterialen. Omwille van de prijs per ton, wordt de productie niet beïnvloed door buitenlandse concurrentie; uit- en invoer blijft dus beperkt tot de grensgebieden. De ontginners zijn KMO’s, groeperingen van ondernemingen en enkele multinationale producenten van kalk en cement. De prijzen van de producten worden bepaald door de afstand producent-consument en door de beschikbare transportmiddelen. Water- en spoorwegen worden nog steeds te weinig gebruikt. De verwerkende bedrijven zijn alle multinationale ondernemingen voor de productie van kalk (calciumkalk, magnesiumkalk en afgeleide producten Carmeuse en Lhoist), van cement (Obourg-Holcim,
Ministerie van Economische Zaken
CCB-Italcementi en CBR-Heidelberger Zement) en bakstenen (Koramic Building Products). In Vlaanderen zijn er nog enkele onafhankelijke steenbakkerijen. Glasproducenten en fabrikanten van vuurvaste steen ronden het lijstje af. De kalk- en cementindustrie produceert ook vergruisde granulaten en controleert langs die weg ook de betoncentrales. Producten met hoge toegevoegde waarde, zoals witte cement, vuurvaste steen en enkele glassoorten, worden op grote schaal uitgevoerd. De Belgische producenten van bouwmaterialen, m.a.w. de bedrijfssectoren van de bouwnijverheid, zijn verenigd in de Belgische Bouwmaterialenproducenten (BMP). Met een omzet van € 8,67 miljard zijn zij een van de leidende krachten van de Belgische economie. De BMP verenigt 14 verschillende sectoren van industriële bouwmaterialen: beton, hout, ceramiek, plastic, cement, metalen, vezelcementproducten, delfstoffen, staal, baksteen, glas, stortklaar beton, bitumen en cellenbeton. Deze sectoren stellen 60 000 personen tewerk en doen belangrijke investeringen om hun bedrijvigheid in België en de EU in stand te houden en uit te breiden. 40 % van de Belgische bouwmaterialen wordt uitgevoerd. De BMP is lid van de Europese Raad van Producenten van Bouwmaterialen (CEPMC) die een omzet heeft van meer dan € 148,7 miljard.
Het concept DO wordt nu algemeen gebruikt om problemen i.v.m. milieu of ontwikkeling aan te pakken, zowel door internationale organisaties, regeringen, de industriële ondernemingen en ook door NGO’s (niet gouvernementele organisaties). Steunend op teksten met sterk ethische inhoud (zorgplicht voor huidige en toekomstige generaties ) en op opleidings- en sensibilisatieprogramma’s, plaatst DO de wisselwerking tussen milieu en economische ontwikkeling in het middelpunt van de belangstelling. Hoewel het niet nieuw is dat economische ontwikkeling het milieu kan schaden, kan omgekeerd de omvang van de milieuschade de economische ontwikkeling zelf ook enorme schade toebrengen. Het gaat dus over een ware revolutie waarbij milieu en ontwikkeling niet langer twee verschillende uitdagingen zijn, maar waarbij ze onverbiddelijk met elkaar verbonden zijn. Het sociale luik van de DO is evenwel nog weinig ontwikkeld en nog minder op het vlak van ontwikkelingshulp en partnerschap met ontwikkelingslanden.
2. De duurzame ontwikkeling
3. De hoofdrolspelers in de DO
Het boek “Silent Spring ” van Rachel CARSON (1962) heeft veel bijgedragen tot de milieubewustwording, die geleidelijk aan invloed heeft gewonnen dankzij wetenschappelijk onderzoek en dagelijkse informatie en ook naar aanleiding van bedrijfsincidenten en -ongevallen. Vervolgens heeft de UNO milieubewustwording aan haar doelstellingen toegevoegd. De daaropvolgende jaren werd het pad geëffend voor een globaal model, dat duurzame ontwikkeling (DO) zou gaan heten, een concept dat nu in elke beleidsstrategie onontbeerlijk is geworden en dat verder reikt dan de lokale microkosmos. Het milieubeleid werd meteen toegepast op de steengroevensector. Dit beleid zorgt voor milieuwetgevingen (vb. MER - milieu effect rapport) die steeds strenger worden onder impuls van de Europese Unie, voor de toepassing van nieuwe kwaliteitsnormen voor de producten en voor het opleggen van normen voor emissie en immissie.
Het beleid van de DO komt op alle geïntegreerde beslissingsniveaus tot stand, van het internationale niveau tot bij de burger. Alhoewel de UNO de delfstoffensector niet specifiek heeft behandeld, kunnen op deze sector en op de sectoren die minerale grondstoffen verwerken sommige overeenkomsten worden toegepast. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht maakt DO deel uit van de doelstellingen van de Europese Unie. Daarbij wordt de economische dimensie van de ontwikkeling benadrukt en de noodzaak om een duurzame economische groei te handhaven met respect voor het milieu en de integratie van de milieubescherming op alle beleidsniveaus: het is een essentieel element om DO in werking te kunnen stellen.
2002
Het verslag uit 1987 van de Wereldcommissie voor Milieu en Ontwikkeling getiteld “Our common future”, beter bekend als het “Brundtland rapport”, definieert de DO als volgt: “een ontwikkeling die beantwoordt aan de behoeften van vandaag zonder de capaciteit van de toekomstige generaties om hun eigen behoeften in te vullen, in gevaar te brengen”. De wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling omschrijft DO enigszins anders: “de ontwikkeling die gericht is op het voldoen van hedendaagse noden zonder deze van de komende generaties in het gedrang te brengen, en waarvan de realisatie een veranderingsproces vergt waarin het
Trefpunt economie 12A
gebruik van hulpbronnen, de bestemming van investeringen, de gerichtheid van technologische ontwikkeling en institutionele veranderingen afgestemd worden op zowel toekomstige als huidige behoeften”. Met de bibliografische referenties kan de lezer meer informatie over DO terug vinden.
In mei 2000 heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd over de “Bevordering van duurzame ontwikkeling in de niet-energetische ontginningsindustrie van delfstoffen” (conferentie van Dresden van 29 mei 2000). De commissie begint met het voorbereidende werk om richtlijnen over dit thema op te stellen. Dit zijn de de eerste stappen naar een benadering van DO op een bedrijfssector. Een efficiënter gebruik van de grondstoffen zal het leitmotiv worden van een thematische strategie ten einde een duurzaam gebruik van de natuurlijke rijkdommen te bevorderen. Kunnen DO en ontginning van natuurlijke minerale rijkdommen, die per definitie niet hernieuwbaar zijn, met elkaar worden verzoend? Daartoe moet vermeden worden dat de huidige vindplaatsen uitgeput raken – door ontginnings- en steenbewerkingstechnieken toe te passen, die het verlies aan grondstoffen beperken –
3
en moeten de potentiële vindplaatsen worden beschermd. Het beheer van de natuurlijke rijkdommen, en dus ook van de minerale rijkdommen, en de ruimtelijke ordening behoren sedert de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 tot de regionale bevoegdheden. Dit beheer steunt zowel op de federale wetgeving en de omzetting van Europese richtlijnen als op regionale decreten die specifiek betrekking hebben op delfstoffen. DO wordt door de overheid in overweging genomen bij arbitrages aangaande het toekomstig grondgebruik, de subsidies bij technologische vernieuwing, het gebruik van vervangingsproducten en het zuiniger ontginnen van niet-hernieuwbare natuurlijke rijkdommen. Het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling wordt gevoerd binnen de grenzen die werden opgelegd door de verdeling van de bevoegdheden tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen. Op het vlak van minerale grondstoffen is het Ministerie van Economische Zaken met name actief via het Fonds voor Zandwinning (in de Noordzee) en door de opdracht van de Belgische Geologische Dienst (nu DWTC KBIN) inzake het beheer van de gegevens i.v.m. de ondergrond en door deel te nemen aan verschillende onderzoeksprogramma’s (geologische kartering, opslag van CO2 in diepe reservoirs, enz) in samenwerking met de Gewesten, de universiteiten en Europese geologische diensten. Het Bestuur Energie promoot het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en behandelt de CO2-uitstoot van de energiesector. Het Staatssecretariaat voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, opgericht in 1999, is bevoegd inzake duurzame ontwikkeling (KB van 7 augustus 1995) en beheert met name de problematiek van de broeikasgassen i.v.m. het Kyotoprotocol. Het ingewikkelde institutionele kader in België inzake leefmilieu bevat meerdere coördinatiemechanismen, zoals de Interministeriële Conferentie Leefmilieu, het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (CCIM), de Interregionale Cel voor het Leefmilieu (IRCEL) en de Groep Noordzee en Oceanen.
4. Delfstoffensector tegenover DO “De groeve, onbekend en onbegrepen” was de titel van een brochure uitgegeven door het Verbond van Ontginnings- en Veredelingsbedrijven van Onbrandbare Gesteenten (Fediex). Allerlei producten in ons dagelijks leven (staal, glas, papier, water, suiker, medicijnen, borden, rubber, verf, gips, …) bevatten talrijke minerale bestanddelen, doch die aanwezigheid is voor de meeste consumenten volledig onbekend.
“De onbeminde steengroeve” is het tweede etiket dat op deze industriële sector kan worden gekleefd omwille van de talrijke specifieke problemen die met deze bedrijfssector gepaard gaan. De steengroeve is ongeliefd omwille van de milieuhinder (lawaai, trillingen van explosies, waterverontreiniging, rook en stof, zwaar verkeer), de in beslagname van ruimte, de beschadi-
4
ging van de wegen, de invloed op de grondwaarde, de wijzigingen aan het landschap en het storten van afval in verlaten steengroeven. Dit alles leidt tot de NIMBY (not in my backyard) en NIMEY (not in my election year)-syndromen. Op lokale schaal zijn de belangen van de steengroeve en van de omgeving tegenstrijdig geworden (cf. de belangenverenigingen van buurtbewoners, de toenemende invloed van buurtgroeperingen en NGO’s, het milieu dat overal ter wereld aan belang wint, het systematisch ondernemen van juridische stappen, de wens om een levenskader te behouden dat strookt met de verwachtingen, de gemeentebesturen, die in stijgende mate rekening houden met de wensen van de medeburgers enz.). De belangenconflicten tussen de omwonende burgers, de producenten van delfstoffen en de overheid worden steeds meer ten voordele van de burgers en ten nadele van de producenten beslecht en dit door toedoen van de gemeentebesturen, van de steeds dwingender wetgeving en van een betere onderlinge communicatie. Aan deze evolutie hangt een prijskaartje, maar de inspanningen, die bedrijven moeten leveren om zich te handhaven of om zich te kunnen uitbreiden, kunnen op hun beurt in een voordeel omgebogen worden door het verbeteren van de communicatiestrategie en van het imago van de onderneming. Steengroeven ontginnen niet-hernieuwbare (geen “gebruik”, maar “verbruik”) natuurlijke rijkdommen en vergen veel energie (kalkovens, klinkerovens, glasovens, baksteenovens). Bovendien komt er door het verhitten van carbonaatgesteenten (kalk- en klinkerovens) en het gebruik van fossiele brandstoffen koolzuurgas (een broeikasgas) vrij. De verwerkende nijverheid staat (via overeenkomsten) achter het Kyoto-protocol en wil de door België aangegane verplichtingen naleven. De positieve maatregelen van de ondernemingen bestaan uit het aanwenden van vervangende brandstoffen, van afval met calorisch vermogen afkomstig van andere ondernemingen (dierenmeel, banden, solventen) en door het wijzigen van hun fabricagetechnieken en het gebruik van industrieel afval als grondstof. Doeltreffender stoffiltertechnieken, geluidsschermen, visuele schermen, vermindering van trillingen bij explosies, beter beheer van de reserves, beheer van het bemalingswater en herinrichting van de sites dragen bij tot het verbeteren van het imago van de ontginningsindustrie. De nieuwe exploitatietechnieken, vaak gedeeltelijk gesubsidieerd door overheidsinstellingen, zorgen ervoor dat de milieunormen worden nageleefd, maar ook dat de ondernemingen kunnen besparen. De ondernemingen volgen een WIN-WIN logica, een bewijs dat de economische ontwikkeling en de bescherming van het leefmilieu gemeenschappelijke belangen hebben. Hopelijk zullen zij dezelfde inspanningen doen in landen waar de milieuwetgeving minder streng is en de sociale bescherming gering. De terreinen van de steengroeven worden aan de natuur teruggegeven, opgevuld met ons afval (inrichtingen voor technische berging) of worden heringericht als waterbekkens, woonzones of zones van economische activiteit, en krijgen zo een andere bestemming na de
Ministerie van Economische Zaken
stopzetting van de ontginning. De sporen die achterblijven na de ontginningsactiviteiten, zoals kalkovens, oude industriële gebouwen, schachtbokken, steenbergen, worden soms geïntegreerd in toeristische attracties (ondergrondse steengroeven van Comblainau-Pont, kelders van Géromont, mijn van BlégnyTrembleur, enz.), ze maken deel uit van ons industrieel erfgoed en kunnen, vreemd genoeg, op die wijze blijven bijdragen tot de economische activiteit.
5. De uitdagingen van de delfstoffensector Het beeld van de ontginningsnijverheid in België vertoont een grote verscheidenheid, zowel wat de aard van het ontgonnen materiaal betreft, als op het vlak van grootte en activiteiten van de ondernemingen. De ontginningsnijverheid past de duurzame ontwikkeling zeer verschillend toe, afhankelijk van de sectoren.
2002
DO is ook een communicatiemiddel en maakt voortaan dus een wezenlijk deel uit van het beleid van grote ondernemingen die economische lange-termijn strategieën ontwikkelen. Zij kunnen het zich niet veroorloven hun activiteit in gevaar te brengen of sancties op te lopen voor het niet-naleven van normen. Daarom bereiden ze zich actief voor: ze lopen vooruit op het halen van de meeste, steeds strenger wordende normen en ze nemen deel aan de sectoronderhandelingen met de bevoegde autoriteiten. Ze genieten Belgische en Europese financiële steun voor hun technologische vernieuwing en maken steeds meer gebruik van actieve communicatie. De ondernemingen, die actief zijn op het vlak van ontginning en de primaire verwerking van de grondstoffen, moeten de hoofdlijnen van hun milieubeleid steeds meer integreren in het economisch beleid en naar verzoening streven met de verantwoordelijke
Trefpunt economie 12A
medespelers in de maatschappij, en dit op lokaal, nationaal, Europees en wereldvlak. De overgrote meerderheid van de ondernemingen in de delfstoffennijverheid bestaat evenwel uit KMO’s. Deze vallen onder de milieuwetgeving (vaak ter gelegenheid van de hernieuwing van hun vergunning) en zijn van mening dat de wetgeving zodanige eisen stelt dat de leefbaarheid van hun onderneming in gevaar wordt gebracht. De ontginningsvergunningen worden steeds moeilijker toegekend en gaan gepaard met verplichtingen waarvoor weinig begrip kan worden opgebracht en die wegen op hun economische rendabiliteit. De kostprijs van een MER-onderzoek vertegenwoordigt een wezenlijk deel van hun omzet. De sub-sector van de decoratieve stenen blijft achteruitgaan en de toekomst lijkt niet verzekerd te zijn voor alle materialen. De restauratie van het bouwkundig erfgoed, de overdracht van knowhow en streekeigenheid van gebouwen vereisen nochtans dat men opnieuw belang hecht aan de lokale bouwsteenreserves. De verscheidenheid aan natuurlijke bouwstenen (geodiversiteit) in België is heel kenmerkend voor ons bouwkundig erfgoed: wij dienen er zorg voor te dragen en reserves aan grondstoffen voor de toekomstige generaties vrijwaren en in stand te houden. Wij kunnen besluiten met de volgende paradox: hoe kan de vraag van de gemeenschap naar een maximale bescherming op het vlak van mens en milieu worden verzoend met de vraag van diezelfde gemeenschap naar een duurzame bevoorrading aan grondstoffen? Het grote probleem van de 21e eeuw zou niet de beperktheid van de natuurlijke rijkdommen (ten minste toch enkele ervan) zijn, zoals de Club van Rome in 1972 voorspelde, maar wel de toegang tot deze bronnen en het recht om ze te ontginnen. Enkel door sociale contracten gebaseerd op het concept van de DO zouden deze vergunningen nog kunnen verkregen worden.
5
6
Ministerie van Economische Zaken
Bibliografie CNUDDE, C., HAROTIN, J.-J. & MAJOT, J.-P. (1988), Stenen en Marmers van Wallonië. vzw Archieven voor Moderne Architectuur Ed., Brussel, 180 p. DIENST VOOR WETENSCHAPPELIJKE, TECHNISCHE EN CULTURELE AANGELEGENHEDEN (2002), Ondersteunende acties bij het plan voor wetenschappelijke ondersteuning van een beleid gericht op duurzame ontwikkeling, zie ook op: www.belspo.be. DIENST VOOR WETENSCHAPPELIJKE, TECHNISCHE EN CULTURELE AANGELEGENHEDEN (2002), Plannen voor wetenschappelijke ondersteuning van een beleid gericht op duurzame ontwikkeling, zie ook op: www.belspo.be. DIENST VOOR WETENSCHAPPELIJKE, TECHNISCHE EN CULTURELE AANGELEGENHEDEN (2002), Hefbomen voor een beleid gericht op duurzame ontwikkeling, zie ook op: www.belspo.be. ELSEN, J. (1997), Natuursteen. Technische Voorlichting, nr. 205. in samenwerking met het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, 144 p. FEDERAAL PLANBUREAU (1999), Op weg naar duurzame ontwikkeling? Federaal Rapport inzake Duurzame Ontwikkeling. Task Force Duurzame Ontwikkeling. 448 p. Zie andere publicaties op de site van het Federaal Planbureau: www.plan.be. GOUZEE, N., ZUINEN, N. & WILLEMS, S. (1999), De duurzame ontwikkeling een project op wereldschaal. Planning paper nr. 85, Brussel, Federaal Planbureau, 190 p. GULLENTOPS, F. & WOUTERS, L. (1996),Delfstoffen in Vlaanderen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement EWBL, 198 p. MINISTERE DE LA REGION WALLONNE, DIRECTION GENERALE DES RESSOURCES NATURELLES ET DE L’ENVIRONNEMENT (1996), Pierres à bâtir traditionnelles de la Wallonie. Manuel de terrain., 261 p. MINISTERE DE LA REGION WALLONNE, DIRECTION GENERALE DES RESSOURCES NATURELLES ET DE L’ENVIRONNEMENT (2000), Plan d’environnement pour le DD. Activités industrielles et environnement Cahier 7, chapitre 2: Les ressources du sous-sol (zie ook op: environnement.wallonie.be/cgi/dgrne/***). MINISTERE DE LA REGION WALLONNE, DIRECTION GENERALE DES RESSOURCES NATURELLES ET DE L’ENVIRONNEMENT (2000), Riverains de carrières., 81 p. NATIONAAL INSTITUUT VOOR DE STATISTIEK. Nijverheidsstatistieken. STAATSSECRETARIAAT VOOR ENERGIE EN DUURZAME ONTWIKKELING (2000), Federaal Plan voor Duurzame Ontwikkeling 2000-2004. september 2000, 141 p. ZACCAI, E. (1999), Caractéristiques du développement durable: un essai de synthèse.,
Cahiers du Centre d’Etudes du Développement Durable (ULB, IGEAT), Cahier nr. 4, maart 1999, zie ook op: www.ulb.ac.be/igeat/cedd.
Nuttig adres
2002
Dr. Eric Goemaere, Geoloog Belgische Geologische Dienst (*) Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen Jennerstraat 13 1000 BRUSSEL Tel.: +32 2 627 04 05 e-mail:
[email protected] (*) overgeplaatst van het Ministerie van Economische Zaken, Bestuur Kwaliteit en Veiligheid naar de Federale Diensten voor Technische, Wetenschappelijke en Culturele Aangelegenheden, K.B.I.N., K.B. van 12/09/2002.
Trefpunt economie 12A
7
Elektronische handel: de toekomstige wet betreffende de juridische aspecten van de informatiemaatschappij. Door: Frédéric BAEYENS, Adjunct-adviseur, Bestuur Handelsbeleid
1. Inleiding Volgens onderzoeken van de Europese Commissie gebruikt meer dan 50 % van de Europeanen die ouder zijn dan 15 jaar vaak het internet, zowel thuis, op het werk, op school, in openbare gebouwen of op verplaatsing. Bijna 40 % van de gezinnen beschikt thuis over het internet. Hieruit blijkt het belang van de impact van de nieuwe technologieën inzake informatica en communicatie op de gewoonten van de mensen en, vooral op termijn, op hun consumptiegewoonten. Speculanten die dol zijn op “start-ups”, hebben snel het gedacht moeten laten varen dat de zogezegde numerieke revolutie een nieuwe economie met onbeperkte groei zou scheppen. Men moet echter vaststellen dat de elektronische handel stilaan maar zeker een plaats verovert en dat hij zich uiteindelijk zal opdringen als een nieuwe consumptiewijze. Nochtans is de groei van de elektronische handel trager dan verwacht. In 2001 waren er slechts 4 % van de gebruikers die regelmatig on line aankopen deden. Het blijkt dat een groot aantal surfers, die het meest geïnteresseerd waren om on line te kopen, afhaakten omwille van de leverings- en verzendingskosten. Vertrouwen is ook een sleutelfactor. Die is echter nog niet voldoende aanwezig op het netwerk: de terugkerende fenomenen inzake de computercriminaliteit, de georganiseerde “hackers”, de onvoldoende beveiligde betalingen, de problemen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers, … De actualiteit bulkt van wanpraktijken die de gebruikers dan ook niet echt stimuleren om zonder aarzelen voor de “on line bestelling” te kiezen. Daarbij komt de onzekerheid voor de consument om in geval van geschil, in een vluchtig en grensoverschrijdend milieu, een herstel te verkrijgen. Maar de situatie verbetert. Enerzijds evolueert de techniek en komen er beter beveiligde producten en diensten op de markt. Anderzijds ontwikkelen beroeps- en consumentenverenigingen, vaak in overleg, alternatieve mechanismen voor geschillenregeling, wat eveneens het vertrouwen van de gebruikers ten goede komt. Bovendien - en op dit vlak zijn de ontwikkelingen het opvallendst - evolueert het recht en zorgt het voor een meer beveiligde omgeving. Het wetsontwerp betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, voorwerp van dit artikel, draagt duidelijk bij tot het creëren van een beveiligde juridische omgeving. De goedkeuring ervan zal dus heuglijk nieuws zijn.
8
Dit wetsontwerp beoogt de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“richtlijn inzake de elektronische handel”). Het wetsontwerp bepaalt de fundamentele begrippen die de grondslag van de elektronische handel vormen in de schoot van de Europese Unie, legt algemene beginselen vast inzake diensten van de informatiemaatschappij, stelt eisen met betrekking tot informatie en doorzichtigheid op de netwerken, reglementeert de reclame op de netwerken, heft de belemmeringen op voor het sluiten van contracten langs elektronische weg, bepaalt de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden en voorziet tot slot in een vordering tot staking, in controlemaatregelen en in sancties.
2. Voorstelling van het wetsontwerp 2.1. Algemene beginselen en afwijkingen Eén van de fundamentele mechanismen van de richtlijn betreffende de elektronische handel is het opleggen van een clausule van interne markt, krachtens welke het leveren van diensten van de informatiemaatschappij (1) onderworpen is aan het recht van de lidstaat van de Europese Unie waarin de betrokken dienstverlener is gevestigd. Het is evenwel belangrijk te vermelden dat dit principe onder meer niet van toepassing is inzake contractuele verplichtingen voor contracten gesloten met consumenten. In dit verband moet men zich beroepen op de regels vervat in de Conventie van Rome van 19 juni 1980 inzake de wet die van toepassing is op de contractuele verplichtingen. Indien men het basisprincipe van de Conventie (2) toepast op de informatiemaatschappij, geldt over het algemeen de wet aan van de lidstaat waarin de dienstverlener gevestigd is. De wet die door de partijen gekozen werd, mag echter geen afbreuk aan de gebiedende bepalingen om de consument te beschermen, welke deel uitmaken van het recht van het land waar de consument zijn normale verblijfsplaats heeft. Het gaat onder meer om de volgende gevallen: – het sluiten van het contract werd voorafgegaan door een bijzondere aanbieding of een reclame in het land van de consument;
Ministerie van Economische Zaken
– de nodige stappen voor het sluiten van het contract werden gezet in het land van de normale verblijfplaats van de consument. Indien men deze voorwaarden interpreteert in het kader van on line diensten, zou dit moeten leiden tot de toepassing van de wet van de verblijfplaats van de consument (3). Verder stelt het wetsontwerp duidelijk een beginsel van vrijheid van vestiging in voor de toegang tot de activiteit van dienstverlener van de informatiemaatschappij en de uitoefening ervan. Behalve in gebieden die uitdrukkelijk uitgesloten zijn, kan de overheid beperkende maatregelen opleggen voor de vrije dienstverlening ten opzichte van een dienstverlener gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat, volgens een strikte procedure en onder bepaalde voorwaarden. Dit geldt indien de dienst in kwestie vanuit een bepaald perspectief schadelijk is of een ernstig risico tot schade inhoudt (4).
2.2. Informatie en transparantie Het wetsontwerp streeft ernaar de eerlijkheid en de doorzichtigheid te waarborgen van de praktijken op de netwerken. Om het vertrouwen van de gebruikers te winnen, moeten de dienstverleners een reeks inlichtingen geven en geruststellend optreden. Eerst is er een algemene verplichting tot informatie opgelegd aan alle dienstverleners, die ervoor zorgt dat ze hun identiteit, hun activiteit en in voorkomend geval hun prijzen aanduiden. Vervolgens is er in een algemene informatieplicht in het kader van het sluiten van een contract langs elektronische weg, naast de verplichting het nodige te doen om invoerfouten bij het plaatsen van het order te corrigeren en een bericht van ontvangst van het order van de afnemer te versturen. Het is de bedoeling de afnemer van een dienst van de informatiemaatschappij, en in het bijzonder de consument, te informeren en te beschermen. In dat opzicht voert het wetsontwerp een stelsel met twee snelheden in: sommige bepalingen zijn gebiedend voor de betrekkingen met een consument, maar aanvullend voor relaties tussen professionelen. Dit stelsel biedt dus de mogelijkheid om een verhoogd beschermingsniveau te bieden aan de consument en verzekert tegelijkertijd een grote soepelheid in “Business to Business-relaties”. Om de bescherming ten voordele van de consument te versterken, bepaalt het wetsontwerp dat de dienstverlener jegens de consument moet bewijzen dat hij de verplichtingen die de toekomstige wet hem zal opleggen, is nagekomen.
2002
De nadruk dient trouwens gelegd op het niet-afwijkend karakter van deze verordeningen ten opzichte van het aanvullend gemeen recht en de andere wettelijke en reglementaire bepalingen en in het bijzonder de wetten
Trefpunt economie 12A
tot bescherming van de consument. We denken onder meer aan de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, vooral aan het gedeelte over de op afstand gesloten overeenkomsten.
2.3. Reclame Om toe te zien op de bescherming van de consument en de eerlijkheid van de handelspraktijken reglementeert het wetsontwerp ook de reclame op de netwerken. Eerst vermeldt het verscheidene identificatieprincipes die de doorzichtigheid in de marketingpraktijken op het netwerk moeten waarborgen. Op grond van die principes moet degene voor wie de reclame is bestemd, onder meer worden ingelicht over het feit dat het om reclame gaat en over de identiteit van de adverteerder. Het wetsontwerp wil vervolgens één bijzondere vorm van reclame op de netwerken reglementeren, meer bepaald de reclame langs elektronische weg, beter bekend onder de naam “spamming”. Deze reglementering was noodzakelijk omdat het vaak om indringende reclame gaat, die de elektronische brievenbussen overstelpt, tijd- en geldverlies meebrengt voor de geadresseerde en de tussenpersonen die ze moeten verzenden en zelfs voor storingen op het netwerk kan zorgen. Hiertoe moet vóór oktober 2003 de heel recente richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (5) worden omgezet. Deze nieuwe tekst staat het gebruik van elektronische briefwisseling voor elektronische prospectie enkel toe als de afnemers hun voorafgaande toestemming hebben gegeven. In afwijking van dit beginsel heeft de dienstverlener echter geen toestemming nodig als de afnemers klanten zijn en zodra strikte voorwaarden zijn vervuld. Het wetsvoorstel bepaalt tenslotte, voor wat betreft de titularissen van gereglementeerde beroepen, dat ze reclame mogen gebruiken, op voorwaarde evenwel dat de beroepsregels worden nageleefd, inzonderheid inzake de onafhankelijkheid, de waardigheid en de beroepseer alsook het beroepsgeheim en de eerlijkheid ten opzichte van de klanten en de andere leden van het beroep. Het wetsontwerp bevestigt, voor de gereglementeerde beroepen, het algemene principe van het vrije gebruik van reclame in de informatiemaatschappij, maar bouwt een belangrijke beperking in, door de uitoefening van die vrijheid afhankelijk te maken van het naleven van deontologische of beroepsregels. Dit artikel geeft aan de beroepsverenigingen of –organisaties de zorg om te bepalen welke informatie er langs die weg kan worden meegedeeld en, a contrario, om de grenzen vast te leggen die deze principiële vrijheid kunnen beperken.
9
2.4. Langs elektronische weg gesloten contracten
2.5. Aansprakelijkheid van de tussenpersonen
Het wetsontwerp voert bepalingen in om de belemmeringen bij het langs elektronische weg sluiten van overeenkomsten op te heffen. Artikel 9, § 1 van de richtlijn betreffende de elektronische handel verplicht de lidstaten immers ervoor te zorgen dat “hun rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt”. In dit verband dienen ze er bijzonder op toe te zien dat de regels met betrekking tot de totstandkoming van contracten geen belemmering vormen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten, noch ertoe leiden dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg zijn gesloten, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn. Volgens de considerans 34 van de richtlijn moet elke lidstaat zijn wetgeving aanpassen indien zij vormvereisten bevat, die het beroep op contracten via elektronische weg kunnen hinderen (…). De richtlijn betreffende de elektronische handel verplicht niet noodzakelijk om die vormvereisten te schrappen, maar wil enkel dat aan die vormvereisten - die verschillende doelstellingen beogen - eveneens via elektronische weg kan worden voldaan.
Voor de bepaling van uniforme principes en criteria betreffende de aansprakelijkheid van de tussenpersonen van het internet, conform de artikelen 12 tot 15 van de richtlijn, voorziet het ontwerp in eigen stelsels van aansprakelijkheid voor vier types van internetactiviteiten: “mere conduit” en het verschaffen van toegang tot de netwerken, tijdelijke opslag in de vorm van caching en hosting. Aangezien het maken en uitgeven van documenten op de netwerken niet onder die bepalingen vallen, behoren ze tot de aansprakelijkheid van gemeen recht. De bepalingen van de richtlijn gelden horizontaal voor alle soorten van geoorloofde documenten en hebben zowel betrekking op de strafrechtelijke als op de burgerlijke aansprakelijkheid. Een opvallend punt is dat de dienstverleners (behalve in specifieke gevallen) geen algemene verplichting tot toezicht hebben. Daar staat tegenover dat ze met de bevoegde overheden moeten samenwerken, zodra ze op de hoogte zijn van overtredingen.
Die vereisten gelden evenwel niet voor de contracten die onder bepaalde categorieën vallen (bepaalde contracten die rechten op onroerende goederen scheppen of overdragen, contracten betreffende het familierecht of het erfrecht, …). Het wetsontwerp zet deze bepalingen van artikel 9 van de richtlijn om. Een artikel gaat over de effectiviteit van langs elektronische weg gesloten contracten. Men heeft twee benaderingen gecombineerd. Enerzijds heeft men voor de meest klassieke formaliteiten een reeks algemene of bijzondere horizontale bepalingen ingevoerd. Hoewel ze niet in alle gevallen een oplossing bieden, gelden ze voor het geheel van de wetgeving en de reglementering. Een eerste algemene bepaling heeft betrekking op formaliteiten in het algemeen, zonder onderscheid naargelang hun aard. Een volgende bepaling is van toepassing op het geschrift, op “handgeschreven” vermeldingen en op de handtekening. De betekenis van deze begrippen wordt uitgebreid. Deze horizontale bepalingen hebben voor de partijen en de rechter tot gevolg dat men vormvoorschriften minder strikt en onafhankelijk van de drager moet opvatten. Anderzijds wordt de Koning een machtiging gegeven om specifieke wijzigingen aan te brengen, indien er een belemmering bestaat voor het sluiten van contracten langs elektronische weg die niet met een transversale bepaling weggewerkt worden. Er is verder in bepaalde uitzonderingen voorzien.
De bepalingen van het ontwerp inzake aansprakelijkheid van de tussenpersonen doen geen afbreuk aan de vorderingen waarbij men de staking of het verbod wil verkrijgen (vorderingen in kort geding, burgerlijke of handelsrechtelijke staking).
2.6. Uitvoering van het wetsontwerp De instrumenten voor de uitvoering van het wetsontwerp zijn klassiek: vordering tot staking, controlemaatregelen en sancties. Ze zijn grotendeels geïnspireerd op de bepalingen waarin de wetgever gewoonlijk voorziet in wetten van economische aard.
3. Besluit Zelfs indien men de opmars van het internet als spectaculair bestempelt, toch kan de maatschappelijke verandering die voortvloeit uit de wijziging van consumptiepatronen tijd vergen. Dit veronderstelt wijzigingen qua organisatie, een mentaliteitsevolutie en een modernisering van de reglementering. Ondanks de weinig bemoedigende aanwijzingen van de laatste tijd moet de gunstige periode van de handel op het internet nog komen. Het is de taak van de overheid die groei te omkaderen en te stimuleren, daar een toegenomen vertrouwen van de gebruikers onontbeerlijk is. Er blijft nog veel te doen zowel op nationaal als op internationaal niveau. Met andere reeds bestaande of geplande instrumenten zal deze wet, wanneer ze van kracht wordt, het wetgevend arsenaal vervolledigen om aldus het vertrouwen in de elektronische handel te wekken.
10
Ministerie van Economische Zaken
Voetnoten (1) (Onder “dienst van de informatiemaatschappij” moet men begrijpen “alle diensten die normaal, tegen vergoeding, op afstand, via elektronische weg en op individueel verzoek van een afnemer van diensten worden verricht”. De uitdrukking “normaal tegen vergoeding” houdt in dat de dienst verstrekt wordt mits er een economische tegenprestatie wordt geleverd (wat zich niet enkel het geval is voor on-line-aankopen). (2) Autonomie van de partijen: toepassing van de wet gekozen door de partijen, en bij gebrek eraan, toepassing van de wet van het land waarmee het contract de nauwste band vertoont. (3) STROWEL Alain, IDEA Nicolas, VERHOESTRAETE Florence, “richtlijn van 8 juni 2000 betreffende de elektronische handel: een juridisch kader voor Internet”, Journal des Tribunaux, nr. 6000 van 17 januari 2001, blz. 133145. (4) Openbare orde, bescherming van de volksgezondheid, openbare veiligheid, bescherming van de consument, inclusief de investeerders. (5) Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 201 van 31 juli 2002, blz. 37-47.
Bibliografie ANTOINE Mireille, CRUQUENAIRE Alexandre, de LOCHT Priscilla, DEMOULIN Marie, GOBERT Didier, LAZARO Christophe, LEROUX Olivier, MONTERO Etienne (2001), Le Commerce électronique sur les rails? Analyse et propositions de mise en oeuvre de la directive sur le commerce électronique, Bruylant, Brussel, 439 blz. DUPLAT M., EWBANK A., GERMAIN J.-F., GISTELINCK V., HERMAND O., PLASSCHAERT E., ROGER FRANCE E., SAERENS P., SPINGAEL B. (2001), Manuel de l’e-entrepreneur. Aspects juridiques de l’e-commerce et de la start up, Uitgeverij Kluwer, Brussel, 306 blz. NUYTS Arnaud, La communautarisation de la convention de Bruxelles. Le règlement 44/2001 sur la compétence judiciaire et l’effet des décisions en matière civile et commerciale, Journal des tribunaux, nr. 6035 van 22 december 2001, Brussel, blz. 913-922. STROWEL Alain, IDEA Nicolas, VERHOESTRAETE Florence, La directive du 8 juin 2000 sur le commerce électronique: un cadre juridique pour l’internet, Journal des tribunaux, nr. 6000 van 17 februari 2001, Brussel, blz. 133-145.
Journal des tribunaux, nr. 6000 van 17 februari 2001, Brussel. VERBIEST Thibault, WERY Etienne (2001), Le droit de l’internet et de la société de l’information. Droits européen, belge et français, Création Information Communications, Larcier, Brussel, 648 blz.
Adviezen van de Raad voor het Verbruik Advies R.V. 205 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel, Brussel, 3 juni 1999. Advies R.V. 206 over de aangewezen middelen om de belemmeringen van het vrije verkeer van commerciële communicaties inzake kortingen te beperken, Brussel, 26 oktober 1999. Advies R.V. 221 over de materies, met betrekking tot de commerciële communicaties, welke een Europese harmonisatie behoeven en die voor welke daarentegen het principe van de wederzijdse erkenning moet worden overwogen, Brussel, 27 juni 2000.
Mededelingen van de Europese Commissie en voorstellen van richtlijnen of verordeningen Mededeling van de Commissie COM (2001)66 over het de elektronische handel en financiële diensten. Mededeling van de Commissie COM (2001)398 van 11 juli 2001 over Europees verbintenissenrecht.
2002
Mededeling van de Commissie COM (2001)546 van 2 oktober 2001 betreffende de verkoopbevordering in de interne markt, voorstel van Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoopbevordering in de interne markt.
Trefpunt economie 12A
11
Conferentieverslagen Verslagen van de conferentie over de Informatiemaatschappij en de sociaal-economische samenhang, Brugge, 13 en 14 september 2001, (2001) Ministerie van Economische Zaken, Brussel.
Wetteksten Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 281 van 23 november 1995, blz. 1-50. Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 144 van 4 juni 1997, blz. 19-27. Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 12 van 16 januari 2001, blz. 1-23. Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“Richtlijn inzake elektronische handel”), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 178 van 17 juli 2000, blz. 1-16. Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 201 van 31 juli 2002, blz. 37-47. Wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekeningen in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 september 2000, blz. 42698-42699. Wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 september 2001, blz. 3307033078.
12
Ministerie van Economische Zaken
Nijverheidscompensaties: het verloop van A tot Z Door: Kathleen SORS, inspecteur
1. Inleiding 1.1. Achtergrond Na de AGUSTA-zaak leek bij de Belgische bevolking de idee te bestaan dat de aankopen van legermaterieel gebeurden bij die leveranciers, die er de meeste steekpenningen wilden tegenoverstellen. Bovendien bestond de indruk dat niet altijd het materieel werd gekozen dat het beste beantwoordde aan de militaire vereisten. Een gevolg van deze zaak was dat er in de jaren 1990 een volledig wettelijk kader werd uitgewerkt inzake overheidsaankopen (in het bijzonder voor militaire aankopen) om de in het verleden begane misstappen te vermijden. In dit artikel willen we de rol schetsen die het Ministerie van Economische Zaken in de huidige procedure speelt. De Besturen Economische Betrekkingen en Economische Inspectie moeten in deze materie immers ook een steentje bijdragen, en het is lang niet voor iedereen duidelijk wat zij juist doen. We zullen weinig of geen voorbeelden uit de praktijk geven, aangezien onze ambtenaren gehouden zijn aan de zwijgplicht. Die is belangrijk omdat ze soms in contact komen met technische informatie die voor de industriële concurrenten van groot belang kan zijn. In concreto zal er nauwelijks cijfermateriaal terug te vinden zijn in deze tekst, evenmin als een uitgebreide opsomming van Belgische bedrijven die betrokken zijn in de productie van legermaterieel.
1.2. Situatieschets Gelet op de hoge techniciteit van het materieel en het belangrijke financieële volume van de defensiebestellingen, kan het feit van de Belgische Strijdkrachten te voorzien van materieel, meewerken aan het in stand houden van een technologische en industriële basis in België, een belangrijk element in de bescherming van de nationale veiligheid.
2002
Eenvoudig gezegd komt het erop neer dat de Belgische industrie- en dienstenwereld omwille van zijn eerder geringe omvang, onvoldoende gewicht in de schaal kan leggen om op wereldvlak een betekenisvolle rol te spelen in allerlei sectoren, waaronder het vervaardigen van militaire uitrusting. Ons landje is namelijk te klein om met betrekking tot de militaire productie op grote schaal mee te dingen naar internationale contracten of zelfs maar een gesofistikeerd productieapparaat op te zetten voor het vervullen van de eigen defensiebehoeften. Vandaar de idee om te trachten een graantje mee te pikken bij de bestelling van nieuw legermaterieel, door compensaties te eisen van de buitenlandse verkoper en zo de Belgische economie en industrie een duwtje in de goede richting te geven.
Trefpunt economie 12A
Verder werd er in een aantal Europese landen, waaronder het onze, een inkrimping van het leger doorgevoerd. Dit heeft tot gevolg dat voor de defensie-industrie in deze landen zowel de thuismarkt als de traditionele exportmarkt kleiner geworden is. Een uitloper van deze beslissing is dat er internationaal een overcapaciteit van militair materieel aanwezig is. Bijgevolg is het logisch dat de nationale overheden ervoor kiezen om een protectionistisch beleid te voeren inzake de nationale aankopen van militair materieel. Dit zijn de twee redenen waarom er voor buitenlandse aankopen van militair materieel compensatie verlangd wordt. Concreet betekent dit dat er wordt voorzien dat de buitenlandse leverancier voor een contractueel vastgelegd percentage of bedrag aankopen van (bij voorkeur hoogtechnologisch) materieel of diensten moet plaatsen in Belgische bedrijven.
1.3. Definitie van het begrip “compensatie” Volgens de Association pour la Compensation des Echanges Commerciaux (ACECO) is de definitie van het begrip “compensatie”: “la compensation est une opération commerciale par laquelle le vendeur s’engage à réaliser, dans le pays de son client, des achats, des transferts, des services ou toute autre opération en échange d’une vente qui n’est obtenu qu’à cette condition”. Het verlenen van compensaties berust op het handelsprincipe dat uitwisseling van goederen of diensten slechts gebeurt wanneer beide partijen er een wederzijds en evenwichtig voordeel uit kunnen halen. In deze tekst wordt onder de term “industriële compensaties” of “nijverheidscompensaties” concreet verstaan: de contractuele verplichting van een leverancier van militair materieel om een industriële activiteit in België te verzekeren (via onderzoek en ontwikkeling, coproductie, aankopen van materieel of diensten, …).
1.4. Voordelen van compensaties Er zijn een aantal redenen waarom er gebruik wordt gemaakt van compensatieverplichtingen bij het uitschrijven van overheidsopdrachten voor de aankoop van onder andere nieuw legermaterieel, en waarom beide partijen ervoor te vinden zijn dat er compensaties worden gevraagd. Vanuit commercieel oogpunt gezien, laat de compensatie de verkoper toe om te verkopen in sommige landen die, omdat zijzelf te weinig eigen industrie hebben, technologische reciprociteit eisen onder de vorm van offsetbestellingen.
13
Het financiële luik is eveneens belangrijk, aangezien de verkoper een financiering van zijn verkopen vindt (meestal op lange termijn) en tevens in het bezit van vreemde valuta gesteld wordt.
ter economische compensatie te verdelen over deze drie categorieën. Voor buitenlandse opdrachtgevers die onze Belgische industrie niet altijd kennen, is dit vaak geen gemakkelijke opgave.
Voor de aankoper van de militaire goederen (in dit geval is dat de overheid, meer bepaald Landsverdediging) gelden meer macro-economische overwegingen.
2.1. Directe deelname
Vanuit commercieel oogpunt gezien, vergemakkelijkt de overheid de distributie en export van de Belgische goederen doordat de afnemer (contractant / buitenlandse leverancier) zelf instaat voor de commercialisering van de Belgische industrie-producten. Om zijn compensatieverplichting te kunnen invullen, voert hij immers bij zijn eigen dochterbedrijven of partners promotie ter bevordering van de afname van Belgische waren. Op financieel vlak gaat het strikt genomen om een verkoop aan het buitenland zodat er vreemde deviezen ons land binnenkomen. Aangezien er contractueel wordt vastgelegd dat de goederen of diensten evenwaardig moeten zijn aan de bestelde goederen, bestaat de mogelijkheid voor de Belgische industrie om dankzij de compensatieverplichting tegen relatief lage kosten bepaalde nieuwe technologieën te ontwikkelen die zij ook in de binnenlandse productie kan benutten. Vaak gebeurt het immers dat bij een bestelling voor een nieuwe ontwikkeling vanwege de buitenlandse opdrachtgever de onderzoeksen ontwikkelingskosten op technologisch gebied eveneens mogen gefactureerd worden. De knowhow die voor deze ontwikkeling werd opgedaan, kan dan ook toegepast worden voor andere productielijnen. Op deze manier blijven de Belgische bedrijven compatibel met hun buitenlandse concurrenten. In België houden zich immers nog maar een vijftal bedrijven exclusief bezig met de productie van militair materieel. De overige productiebedrijven kenmerken zich door hun “duale karakter”, dit wil zeggen dat hun productie zowel voor burger- als militaire doeleinden kan aangewend worden (bijvoorbeeld beeldschermen die verschillende gebruiksmogelijkheden hebben). De lokale tewerkstelling die het invullen van de compensatieverplichting met zich meebrengt, betekent dan weer een belangrijke sociale factor. Zoals reeds eerder vermeld, gaat het vaak om hoogtechnologische producten of om diensten die een hoge mate van specialisatie vragen van de arbeidskrachten.
2. Soorten compensaties Er zijn drie categorieën van economische tegenprestaties vanwege de buitenlandse inschrijver: directe participatie, semi-directe compensaties en indirecte compensaties. De onderschrijvers zijn vrij om hun voorstellen
14
Onder het begrip “directe deelname” wordt verstaan: de deelname van de Belgische nijverheid aan de productie, leveringen en studies die het onderwerp uitmaken van het contract en enkel bestemd zijn voor Belgische behoeften. Deze participatievorm is uiteraard te verkiezen omdat hij als voordeel heeft goed gedefinieerd te zijn. Verder laat hij aan de nationale industrie toe om: 1. technisch mee te werken aan de realisatie van de opdracht (onderzoek en ontwikkeling); 2. technisch in de mogelijkheid te worden gesteld om mee te werken aan de (gedeeltelijke) productie, montage of assemblage; 3. de nodige kennis van de producten te verwerven om in de toekomst zelf de herstellingen of onderhoudstaken aan het materieel uit te voeren; 4. vanaf de ondertekening van het contract betrokken te worden bij de uitvoering ervan. Bovendien maakt het contract duidelijk melding van de in België uit te voeren werkzaamheden (aantal eenheden, kwaliteit, waarde) en kan de stand van zaken continu nagegaan worden. Het nadeel van de directe participatie ligt in het feit dat de productieseries vaak beperkt zijn, hetgeen financiële aflossingsproblemen en onderbrekingen van de lastenplannen met zich meebrengt.
2.2. Semi-directe compensaties Onder deze term wordt verstaan: de deelname van de Belgische nijverheid aan de productie, leveringen en studies van materieel, identiek of gelijkaardig aan en voor dezelfde toepassingen als degenen die het onderwerp uitmaken van het contract en dit om te voldoen aan de vraag van een buitenlandse klant. Met andere woorden: de productie is niet bestemd voor Belgische behoeften. Het technologisch niveau van de semi-directe compensaties is op zijn minst gelijkwaardig aan dit van de directe deelname, maar de bestellingen geplaatst in het kader van semi-directe bestellingen hebben als voordeel dat ze verspreid zijn over grotere series omdat ze niet enkel beperkt zijn tot de Belgische noden. Het nadeel is dan weer dat deze compensaties voor hun concretisering afhankelijk zijn van de Belgische verkopen op derde markten, wat een zeker risico inhoudt.
Ministerie van Economische Zaken
2.3. Indirecte compensaties Onder het begrip “indirecte compensatie” wordt verstaan: de deelname van de Belgische nijverheid aan de productie of leveringen van andere uitrustingen of dienstenprestaties dan deze die het onderwerp vormen van het contract. De voordelen van dit type van compensaties liggen in het feit dat de bestellingen om te voldoen aan de compensatieverplichtingen, niet gebonden zijn aan de markt van legermaterieel. Voorts betekenen bestellingen in het kader van indirecte compensaties voor de Belgische nijverheid een ontegensprekelijke nieuwe en/of bijkomende zakenstroom. Indirecte compensaties hebben echter ook een aantal nadelen zoals het feit dat de bestellingen meestal afhangen van de aankoopbehoefte van derden tijdens een bepaalde periode, van de buitenlandse concurrentie en van de op dat moment geldende marktvoorwaarden en –omstandigheden. Een ander belangrijk nadeel is dat het compensatiekarakter van de bestellingen niet altijd precies kan bepaald worden. Het is soms moeilijk om het oorzakelijke verband tussen de plaatsing van de bestelling bij de Belgische industrie en de compensatieverplichtingen van de leverancier aan te tonen. Zoals hoger aangegeven, wordt er met betrekking tot de indirecte compensaties een onderscheid gemaakt tussen nieuwe zakenstromen en toename van reeds bestaande zakenstromen. Een nieuwe zakenstroom houdt in dat de Belgische onderneming uitrustingen, producten of dienstenprestaties gaat leveren die vroeger niet werden geleverd in haar zakenstromen met de buitenlandse opdrachtgever of met de buitenlandse ondernemingen die voor rekening van de opdrachtgever optreden. Dit houdt voor de Belgische firma een nieuwe technologische ontwikkeling in, of brengt het gebruik van een nieuwe productietechnologie met zich mee, of nog maakt een investering in productie-gereedschap noodzakelijk. Een bijkomende zakenstroom houdt in dat het zakencijfer van de Belgische onderneming verhoogd wordt, vergeleken met de omzetcijfers van de drie voorgaande jaren.
2.4. Opmerkingen Het begrip “nijverheidscompensatie” kunnen we samenvatten als een bestelling van uitrustingen of dienstenprestaties geplaatst bij een Belgische onderneming door de leverancier of door buitenlandse ondernemingen die voor zijn rekening optreden, en die beantwoordt aan de drie volgende voorwaarden:
2002
1. een bestelling die zonder de economische clausule in het contract normaliter zou geplaatst zijn bij een buitenlandse onderneming;
Trefpunt economie 12A
2. uitrustingen of dienstenprestaties waarvan de verwezenlijking in de Belgische nijverheid beroep doet op hooggekwalificeerde arbeid of vooruitstrevende technologieën en die bestemd zijn om aan de behoeften van een buitenlandse klant te voldoen; 3. een bestelling die op ondubbelzinnige wijze een nieuwe of bijkomende zakenstroom betekent voor de Belgische nijverheid. Voor alle duidelijkheid: investeringen worden niet aanvaard als economische compensatie. De inschrijvers moeten hun compensatievoorstellen verspreiden over de drie bovenvermelde categorieën en stellen eveneens een procentuele spreiding over de drie gewesten voor. Voor de Belgische industrie is het natuurlijk interessanter indien zij deelneemt aan: – de ontwikkeling van het materieel dat wordt aangekocht door Landsverdediging. Het is technologisch het meest interessant wanneer de nijverheid kan deelnemen aan de onderzoeks- en ontwikkelingsfasen, waarbij elke partner verantwoordelijk is voor een volledig onderdeel van het te produceren materieel (directe participatie); – de geïntegreerde productie van het materieel dat wordt aangekocht door Landsverdediging. Deze vorm van gemeenschappelijke productie biedt de mogelijkheid om het totale fabricagevolume te verdelen naargelang de waarde van de nationale behoeften van de participerende landen. Elke nationale industrie krijgt zo de kans om te produceren in het belang van de industriële partners en de klanten (semi-directe compensatie). De economische verbintenissen moeten binnen een bepaalde termijn uitgevoerd worden en de inschrijver zal een boete moeten betalen wanneer een gedeelte niet uitgevoerd wordt. De economische weerslag wordt beschouwd als vervuld binnen de vastgelegde termijn, indien de bestellingen betaald zijn aan de Belgische firma.
3. Wettelijk kader 3.1. Algemeen: Wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. Wanneer een overheidsdienst een aanneming van werken, leveringen of diensten uitschrijft, moet dit gebeuren volgens de manier zoals die is weergegeven in de wet van 24 december 1993 betreffende overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten (BS van 22.01.1994). Ook de aankopen van legermaterieel vallen onder deze regeling.
15
Overheidsopdrachten worden gegund “na mededinging en op een forfaitaire grondslag” door aanbesteding of offerteaanvraag (artikel 13) en in een aantal gevallen bij onderhandelingsprocedure (artikel 17). De keuze van de gunningswijze bepaalt hoe de opdracht zal toegewezen worden.
firma bij een offerteaanvraag niet onderhandelbaar, evenmin als het technische aanbod bij het Ministerie van Landsverdediging. Het Ministerie van Economische Zaken kan enkel toelichtingen of verduidelijkingen vragen over de ingediende offerte.
3.1.3. Onderhandelingsprocedure Er zijn verschillende vormen van aanbesteding, offerteaanvraag en onderhandelingsprocedure.
3.1.1. Aanbesteding Aanbestedingen zijn “openbaar” wanneer ze geschieden met inachtneming van de regels van bekendmaking die de Koning bepaalt. Wanneer de aanbesteding openbaar is, worden de offertes geopend in het openbaar (artikel 14, 1°). De aanbesteding wordt “beperkt” genoemd indien zij gebeurt met inachtneming van de bekendmaking-regels bepaald door de Koning en wanneer enkel die aannemers, leveranciers of dienstenverleners geraadpleegd worden, die de bevoegde overheid geselecteerd heeft. Alleen zij die geraadpleegd zijn, mogen aanwezig zijn bij de opening van de offertes (artikel 14, 2° al.). De prijzen worden bij opening van de offertes afgekondigd. Indien de bevoegde overheid beslist de opdracht toe te wijzen, dient deze bij openbare of beperkte aanbesteding toegewezen te worden aan de inschrijver die de laagste regelmatige offerte indiende, op straffe van een forfaitaire schadeloosstelling vastgesteld op 10 % van het bedrag zonder belasting op de toegevoegde waarde van deze offerte. Voor het bepalen van de laagste regelmatige offerte, houdt de bevoegde overheid rekening met de aangeboden prijzen en met de andere berekenbare gegevens die met zekerheid haar uitgaven zullen verhogen (artikel 15).
3.1.2. Offerteaanvraag Deze kan, net als een aanbesteding, openbaar of beperkt zijn. In beide gevallen wordt de opdracht toegewezen aan de inschrijver die de voordeligste regelmatige offerte indient, rekening houdend met de gunningcriteria, vermeld in het bestek of eventueel in de aankondiging van de opdracht. Behalve wanneer in het bestek anders vermeld wordt, kan de aanbestedende overheid varianten in overweging nemen die door de inschrijvers voorgesteld werden. Deze moeten de minimumvoorwaarden vervullen die in het bestek vermeld staan en aan de voor hun indiening gestelde eisen voldoen. Indien er een compensatievereiste is opgenomen in het bestek (in toepassing van het KB van 06.02.1997 – zie lager), is het economische aanbod van de inschrijvende
16
De overheidsopdracht geschiedt “bij onderhan-delingsprocedure” wanneer de aanbestedende overheid meerdere aannemers, leveranciers of dienstenverleners van haar keuze raadpleegt, over de voorwaarden van de opdracht onderhandelt met één of meer van hen (art. 17, §1), en de opdracht geeft aan de inschrijver die zij heeft gekozen. Indien er een compensatievereiste is opgenomen in het bestek (in toepassing van het KB van 06.02.1997 – zie lager), is, benevens het technische aanbod, ook het economische aanbod van de inschrijvende firma onderhandelbaar.
3.2. Europees kader voor industriële compensaties: artikel 296, § 1, b van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Artikel 296, § 1, b van het Verdrag van Rome bepaalt: “elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmaterieel; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden”. Met uitzondering van de op de lijst vermelde materialen, wordt het binnen de Europese Unie niet toegelaten af te wijken van de gemeenschapsregels op de overheidsopdrachten. Voor de toekenning van opdrachten die geen betrekking hebben op “wapenen, munitie en oorlogsmaterieel” mag dus geen rekening worden gehouden met een voorstel van industriële compensaties.
3.3. Koninklijk Besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, §3 van de wet van 24.12.1993 van toepassing is (gewijzigd door het KB van 06.12.2001) Artikel 1 stipuleert dat de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn op de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 296, §1, b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is. In toepassing van dit KB kan de Ministerraad indien nodig beslissen dat rekening wordt gehouden met “overwegingen die verbonden zijn aan de versterking van het
Ministerie van Economische Zaken
economisch of technologisch potentieel van het land en die verenigbaar zijn met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geconcretiseerd in de vorm van nijverheidscompen-saties”. Het basisprincipe voor de vaststelling van het gewicht van de gunningcriteria, is dat er een puntenschaal wordt opgesteld waarin al de relatieve gewichten worden vermeld van de verschillende criteria die in aanmerking worden genomen. De gewogen waarde van het economische criterium, m.a.w. van de compensaties, mag nooit hoger zijn dan 15 % van het geheel van de criteria. Deze nijverheidscompensaties hebben betrekking op de studie, inrichting, ontwikkeling, gemeenschappelijke productie of productie van leveringen of diensten die bij voorkeur van hoogtechnologische aard zijn (artikel 2, §1). De opdrachten waarvoor voorgesteld kan worden om een clausule van nijverheidscompensaties in te voegen, moeten één van de bedragen bereiken of overschrijden, bepaald in artikel 2 van het KB van 14.10.1996 betreffende het voorafgaande toezicht en de overdracht van bevoegdheid inzake de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en inzake de toekenning van concessies voor openbare werken op federaal niveau. Indien er nijverheidscompensaties voorzien zijn, kán de inschrijver ook een economische offerte indienen. Hij is dus niet verplicht dit te doen. Dient hij die wel in, dan is hij natuurlijk gehouden aan de uitvoering ervan. In dat geval moet hij zijn offerte voor de levering enerzijds, en de offerte betreffende de nijverheidscompensaties anderzijds onder twee afzonderlijke, gesloten omslagen gelijktijdig verzenden (artikel 2, §4 van het KB van 06.02.1997). De offertes met de voorstellen voor de nijverheidscompensaties worden onmiddellijk doorgestuurd naar de Minister van Economische Zaken, Bestuur Economische Betrekkingen, Dienst Defensie en Technologie. Hier worden de offertes nagekeken op kwalitatief en kwantitatief vlak en worden er, in het geval van een offerteaanvraag eventueel toelichtingen of aanpassingen gevraagd, en in het geval van een onderhandelingsprocedure onderhandelingen gevoerd over de economische offerte. Het Ministerie van Landsverdediging beoordeelt de militair-technische offertes op hun waarde, en informeert het Ministerie van Economische Zaken over de op administratief en eventueel technisch vlak nietaanvaardbare offertes.
2002
Van al de aldus weerhouden offertes wordt er dan door het Ministerie van Landsverdediging een gemotiveerde en afgewogen rangschikking opgemaakt die al de financiële, technische en operationele aspecten van de ingediende offertes weergeeft.
Trefpunt economie 12A
Indien deze rangschikking uitmondt in (technisch-militaire) offertes die een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen (m.a.w. die zich binnen een marge van 10 % bevinden), wordt de door de inschrijvers eventueel voorgestelde weerslag in aanmerking genomen voor de beoordeling van de offertes, en dit met het in het bestek vermelde gewicht. Op basis van de hieruit voortspruitende rangschikking, beslist de Minister van Landsverdediging, na instemming van de Ministerraad, aan wie de opdracht wordt gegund (art. 1 § 6). Wanneer er in het contract dat uiteindelijk met deze firma wordt afgesloten, een compensatiebeding staat, dan wordt ook een boeteclausule opgenomen. Dit wil zeggen dat de leverancier bij niet-naleving van de industriële compensaties een boete moet betalen. Tien procent van het beloofde compensatiebedrag moet als minimum aanvaardbaar bedrag vastgelegd worden en gedekt zijn door een bankwaarborg, invorderbaar op eerste aanvraag. Deze bankwaarborg wordt progressief vrijgegeven à rato van de realisatie van de compensatiebestellingen. Elke opdracht waarvoor een industriële compensatieclausule is voorzien, moet dus voorgelegd worden aan de Ministerraad. Deze voorlegging moet gebeuren zowel in het stadium van het voorafgaandelijke akkoord (om de procedure voor de opdracht uit te schrijven en om het relatieve gewicht van het economische gedeelte in de evaluatieprocedure te bepalen) als in het stadium van de toewijzingsbeslissing.
4. Missie en werkwijze van het Ministerie van Economische Zaken 4.1. Het Bestuur Economische Betrekkingen Ten einde de uitvoering van het K.B. van 06.02.1997 op administratief vlak op een vloeiende wijze uitvoerbaar te maken, hebben de toenmalige Ministers van Landsverdediging en van Economie een conventie ondertekend die de procedures vastlegde, die de Administraties van beide Ministeries moeten volgen. De huidige Minister van Landsverdediging heeft deze conventie echter opgezegd, en de onderhandelingen betreffende een nieuwe overeenkomst zitten in het slop. Hetgeen volgt geeft dan ook de toestand weer zoals zij bestond onder de vorige conventie. Een eventueel nieuwe overeenkomst zal sommige regels bevatten, die afwijken van wat hierboven vermeld is. Wanneer binnen het Ministerie van Landsverdediging wordt beslist over te gaan tot een aankoop van legermaterieel, en wanneer het eisenpakket is geformu-
17
leerd, vraagt dat Departement aan het Ministerie van Economische Zaken, Bestuur Economische Betrekkingen (BEB) om te beoordelen of er compensaties gewenst zijn, en welke, in voorkomend geval, het ermee samenhangende gewicht is. De opdracht van dit Bestuur komt erop neer België te vertegenwoordigen en te laten gelden in de Europese en internationale economische context, en voor de Belgische economische en industriële wereld een gesprekspartner en coördinator te zijn op het vlak van de federale staat. Deze opdracht kadert hiermee in de algemene doelstelling van de nijverheidscompensaties. Het Ministerie van Economische Zaken wil dus de nationale industrie zo goed mogelijk betrekken in grote militaire projecten. De dienst die zich hiermee specifiek bezighoudt, is de dienst Defensie en Technologie (BEB - DT), onderdeel van de afdeling Coördinatie van het federale beleid binnen het Bestuur Economische Betrekkingen. Het BEB - DT vervult de volgende taken: • het voert de onderhandelingen over en het beheer van economische compensaties inzake militaire opdrachten; •
het zorgt voor de follow-up van die dossiers inzake technologisch onderzoek, die door de federale instanties worden gecoördineerd;
•
en het neemt deel aan het onderzoek van de economische aspecten van het bewapeningsbeleid.
Na advies van Economische Zaken betreffende het verbinden van economische weerslag aan een militaire opdracht en betreffende het gewicht van dit criterium, wordt het volledige dossier door de Minister van Landsverdediging ter goedkeuring voorgelegd aan de Ministerraad. Wanneer de Ministerraad ermee instemt, wordt in het uit te schrijven lastenboek een economische clausule opgenomen, die de vereisten en voorwaarden schetst waaraan de economische weerslag dient te voldoen. Nadat de bedrijven hun offertes hebben ingediend, worden die door het Ministerie van Landsverdediging beoordeeld op hun administratieve conformiteit en de militair-technische evaluatiecriteria. Parallel hieraan worden de economische offertes van de weerhouden inschrijvers door het BEB – DT beoordeeld op de in het bestek vermelde criteria, zoals bijv. de ernst, de verdeling en het technologische gehalte van de voorgestelde compensaties. De evaluatie van de economische offertes behoort tot de exclusieve bevoegdheid van het Ministerie van Economische Zaken, dienst BEB - DT. Concreet komt de opdracht van deze dienst neer op het onderzoeken en beoordelen op de kwaliteit en kwantiteit van de ingediende en weerhouden offertes voor de nijverheidscompensaties. Eventueel kunnen de inschrijvers worden uitgenodigd om hun offerte toe te lichten of - indien het om een onderhandelingsprocedure
18
gaat - erover te onderhandelen. In dat geval kunnen zowel de aard als het volume besproken worden. Bij de evaluatie van de economische offerte door het BEB - DT wordt rekening gehouden met de volgende gunningcriteria: 1. het technologisch niveau van de economische compensatievoorstellen; 2. de nauwkeurigheid van de inhoud van de economische offerte; 3. de akkoorden afgesloten met de Belgische nijverheid; de omvang van de boete bij niet-uitvoering van de economische weerslag (minimum 10 % van de niet-uitgevoerde weerslag); 4. het volume van de compensatie volgens type (direct, semi-direct, indirect, nieuwe zakenstroom, bijkomende zakenstroom); 5. de uitvoeringsperiode van de economische weerslag; 6. de geloofwaardigheid van de offerte en de inschrijver. Het eerste punt van de gunningcriteria vraagt wat uitleg: het technologische niveau van de economische tegenprestaties en hun vooruitzichten voor de toekomstige ontwikkeling van de onderneming zijn prioritaire elementen in de evaluatie van de offerte, omdat de industriële compensaties eerder als een hulpmiddel van technologische politiek en ontwikkeling moeten bekeken worden en niet vanuit het oogpunt van verbetering van handelsbalans of tewerkstelling. Ook het punt “volume van de compensatie naargelang het type” vergt wat meer uitleg. De buitenlandse contractant doet, afhankelijk van de mogelijkheden die hij heeft, een voorstel m.b.t. het (minimum)-percentage aan Belgische toegevoegde waarde en de procentuele verdeling over de verschillende compensatievormen. Het Ministerie van Economische Zaken legt per categorie of globaal geen minimum percentage op, maar laat de inschrijver vrij zijn offerte op te stellen op die manier die hij het meest voordelig acht voor de Belgische economie. Verder maakt de “geloofwaardigheid” van het dossier eveneens een bepalend element uit. De appreciatie hiervan wordt onder meer gebaseerd op de nauwkeurigheid van het dossier en het bestaan, de aard en de inhoud van de met de Belgische industrie afgesloten akkoorden. Ook de manier waarop de onderschrijver eventuele vroegere verbintenissen is nagekomen, kan een rol spelen. De economische offertes die niet voldoen aan de bepalingen worden niet weerhouden. De gewogen rangschikking van het Ministerie van Economische Zaken wordt aan de Minister van Landsverdediging meegedeeld, die de beoordelingen van de
Ministerie van Economische Zaken
beide ministeries samenvoegt. Uiteindelijk formuleert de Minister van Landsverdediging zijn voorstel aan de Ministerraad.
Er is dus logischerwijze een nauwe samenwerking tussen de inspecteurs en controleurs van het BEI en het BEB - DT.
De naleving van de compensatieclaims door de contractant wordt eveneens door ambtenaren van Economische Zaken geverifieerd. Deze maken deel uit van de gespecialiseerde diensten van een ander Bestuur: de Economische Inspectie.
4.3. Werkwijze
4.2. Het Bestuur Economische Inspectie Het BEI bestaat uit drie afdelingen: • Organisatie en Coördinatie, belast met de interne logistieke ondersteuning van het Bestuur (dienst administratie) en de coördinatie en theoretische ondersteuning (dienst documentatie en informatie); •
Gespecialiseerde Diensten (verdeeld in drie secties), belast met specifieke onderzoeken en de coördinatie ervan over het ganse grondgebied van België, opgesplitst naar de specialiteiten: EU-verordeningen, federale wetgevingen en industriële controles;
•
Regionale Directies, belast met het controlewerk op het terrein.
Binnen de afdeling Gespecialiseerde Diensten is de “sectie C” belast met het nazicht van de verplichtingen betreffende de deelname van de Belgische industrie aan het vervaardigen van defensiematerieel en betreffende de compensatiebestellingen die voortvloeien uit de contractuele overeenkomsten waarvan sprake. Daarnaast voert ze ook boekhoudkundige controles uit van de uurtarieven, van toepassing in de contracten van het European Space Agency toegewezen aan de Belgische industrie, en die van Non Recurring Costs in de Belgische bedrijven die meewerken aan de ontwikkeling van Airbusvliegtuigen. De 10 personeelsleden die deel uitmaken van de sectie C zijn gescreend en in het bezit van een NATOclearance, aangezien zij in contact kunnen komen met zeer gevoelige en vertrouwelijke informatie. Telkens wanneer de contractant, in uitvoering van het economische compensatiecontract, een bestelling plaatst bij een Belgische firma of wanneer er plannen zijn om een (nieuw) product te bestellen, is de opdrachtgever verplicht de (geraamde) waarde van deze bestelling te laten weten aan het BEB - DT. Binnen het Ministerie van Economische Zaken is het BEB - DT dus de eerste contactpersoon van de buitenlandse opdrachtgevers.
2002
Sectie C van de Economische Inspectie voert in opdracht van het BEB - DT de boekhoudkundige controles uit in de Belgische bedrijven en rapporteert vervolgens aan deze dienst, die op zijn beurt een voorstel ter aanvaarding of weigering voorlegt aan de Minister van Economische Zaken.
Trefpunt economie 12A
4.3.1. Wanneer controleren? Telkens wanneer de buitenlandse contractant het BEB - DT op de hoogte stelt van een aankoop van materieel in een Belgische onderneming, wordt er vanwege het BEB - DT aan de sectie C de opdracht gegeven om in die Belgische onderneming een controle uit te voeren. Wanneer de buitenlandse opdrachtgever de intentie heeft om in België te bestellen in uitvoering van zijn compensatieverplichtingen, kan hij vragen aan de Minister van Economische Zaken (BEB - DT) of de voorziene bestellingen in aanmerking kunnen komen om aan zijn compensatieverplichtingen te voldoen. Er wordt dan vooraf een onderzoek ingesteld door de mensen van de sectie C waarna de Minister, op basis van het verslag, al dan niet een voorafgaandelijk akkoord toestaat. Eens er een bestelling werd geplaatst in een Belgische onderneming en zolang deze bestelling nog niet volledig afgewerkt is, wordt er zesmaandelijks nagegaan of er nieuwe leveringen gedaan zijn. Dit gebeurt aan de hand van de factureringen. Op basis van de informatie uit de controleverslagen zal de Minister van Economische Zaken ofwel zijn beslissing ter aanvaarding of weigering van de economische compensatievoorstellen bekendmaken (bij aankoop of voorafgaandelijk akkoord), ofwel alle zes maanden de balans opmaken van de uitvoering van de economische verbintenissen om dan eventueel de door de leverancier gedeponeerde bankgarantie te verminderen (controle aan de hand van facturen).
4.3.2. Wat controleren? Naar aanleiding van de controles worden de volgende elementen uitdrukkelijk onderzocht door het BEI en vermeld in de rapportering aan het BEB – DT: 1. de bestelling: nagaan of de opgegeven bestelling effectief werd geplaatst bij de Belgische firma ofwel nagaan of de opgegeven omzet werd gerealiseerd; 2. het Belgisch aandeel: nagaan van het aandeel van de productie dat in België wordt gerealiseerd; 3. de regionale spreiding over Vlaanderen, Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Wallonië; 4. de nieuwheid van het product: onderzoeken of het een nieuwe zakenstroom of een verhoging van een reeds bestaande zakenstroom betreft; 5. de tewerkstelling: uitdrukken van de prestaties en de benodigde uren voor de productie in directe manuren per regio;
19
6. het technologisch niveau: beschrijven van de producten/systemen, hun toepassing/ bestemming (m.a.w. een omschrijving van het militaire project); 7. facturering: nagaan van alle facturen betreffende de bestellingen - deze waarde geldt als basis voor de definitieve afrekening van de naleving van de compensatieverplichtingen; 8. het compensatiekarakter: aanvaarden of verwerpen van het compensatievoorstel van de buitenlandse contractant.
4.4. Problemen bij de uitoefening van de controletaken Tijdens deze controles worden de ambtenaren van de Inspectie soms geconfronteerd met enkele problemen, inherent aan de uitoefening van hun job. De controles gebeuren immers in privé-bedrijven die soms nogal weigerachtig staan tegenover een ambte-
20
naar die commerciële en financiële documenten komt nakijken. Verder veroorzaakt de controle in de onderneming een bijkomende werklast omdat dossiers en boekhoudkundige gegevens moeten verzameld en voorbereid worden. Voor het nauwgezet uitvoeren van hun taak zijn de ambtenaren dus afhankelijk van de goodwill van de firma. Het contract met de overheid voorziet echter dat indien de controleambtenaren hun nazicht in de firma niet kunnen uitvoeren, het voorstel niet als compensatie aanvaard wordt. Door dit drukkingsmiddel ervaren de controleambtenaren in de praktijk weinig problemen. De druk wordt nog verhoogd door het feit dat het bedrijf een grotere omzet kan halen omdat van overheidswege compensatieverplichtingen werden opgelegd aan de buitenlandse contractant. Die had deze orders, zonder compensatieverplichting, evengoed in een dochterfirma of een buitenlandse firma kunnen plaatsen.
Ministerie van Economische Zaken
Een ander lastig punt is de opdracht van de controleambtenaren om ook het technologische niveau van de bestelde producten te evalueren. Indien het een uiterst hoogtechnologisch product betreft, is dit vaak moeilijk. Dit euvel wordt dan opgelost door het feit dat er meestal documentatie bestaat over deze of gelijkaardige producten en er beroep kan worden gedaan op de technisch geschoolde ambtenaren bij het BEB - DT. Aangezien het technische aspect slechts één onderdeel van de ganse controleprocedure uitmaakt, valt dit probleem in de praktijk nogal mee.
nië en Brussel eerder de luchtvaart- en wapenindustrie terug te vinden.
5. Enkele cijfers
6. Korte evaluatie van het Belgische systeem van militaire aankopen met compensaties
In het totaal werden er tot op heden al in meer dan 350 legerprogramma’s economische clausules opgenomen, de materieelaankopen van de Rijkswacht vóór haar demilitarisatie inbegrepen. Voor bepaalde grote programma’s (met een waarde van ongeveer 25 miljoen euro en meer) met economische weerslag moet er een regionale spreiding gerespecteerd worden over Vlaanderen, Brussel en Wallonië. De streefcijfers die door de regering worden vooropgesteld zijn in het algemeen van de grootteorde van 54 à 56 % voor Vlaanderen, 34 à 36 % voor Wallonië en 9 à 12 % voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Per programma blijkt dit moeilijk haalbaar aangezien elk landsgedeelte zo zijn eigen industriële specialiteiten heeft. Over een aantal programma’s verspreid, zijn deze percentages echter wel haalbaar. In de periode van 1983 tot 2000 werd voor 119,2 miljard Belgische frank (of 2,955 miljard euro) materieel aangekocht voor het leger. In ruil werden door de buitenlandse contractanten beloftes gedaan om voor 91,9 miljard frank (2,28 miljard euro) compensatiebestellingen in België te plaatsen, zijnde 77 % van het totale aankoopbedrag. Van deze beloofde 77 % compensaties werd er tot eind 2000 64,3 % gerealiseerd. Wanneer de regionale spreiding van de beloofde compensatiebestellingen onder de loep wordt genomen, komt de voorgestelde verdeling te voorschijn: 55,1 % Vlaanderen, 11,8 % Brussel, 33,1 % Wallonië. Van de effectief gerealiseerde compensaties is de procentuele verdeling 53,9 % voor Vlaanderen (41,3 miljard BEF/1,02 miljard euro), 13,1 % voor Brussel (10,1 miljard BEF/250 miljoen euro), en 33 % voor Wallonië (25,3 miljard BEF/630 miljoen euro). Vlaanderen is de koploper voor wat betreft de indirecte compensaties met een aandeel van bijna 81 %. Brussel en Wallonië scoren vooral sterk op het vlak van de directe compensaties (resp. 21,6 % en 37,5 %).
2002
De verklaring hiervoor is te vinden in de aard van de industrie in elk van de deelgebieden. Waar Vlaanderen eerder hoogtechnologisch materieel levert, is in Wallo-
Trefpunt economie 12A
Tijdens de controles in de Belgische bedrijven die ingeschakeld worden door de buitenlandse contractant, wordt eveneens het effect op het vlak van tewerkstelling nagegaan. Volgens berekeningen van het Ministerie van Economische Zaken bedraagt het aantal directe werkuren als gevolg van compensatiebestellingen in de periode van 1970 tot en met 2000 ongeveer 150 miljoen.
6.1. Sterktes Het feit dat controleambtenaren van Economische Zaken zelf in de bedrijven de controles gaan uitvoeren, is een unicum. In geen enkel van de ons omringende landen wordt de bepaling van het nationale aandeel, het technologische karakter van de bestelling, het nakomen van de compensatieverplichting door de (buitenlandse) contractant, … van zo nabij opgevolgd. In vele landen die werken met compensatieverplichtingen, wordt de opvolging overgelaten aan de bedrijfssector zelf. Een ander sterk punt is dat contractueel wordt vastgelegd dat er door de contractant een bankwaarborg ten bedrage van 10 % van de beloofde compensatiewaarde moet worden vastgelegd. Deze bankgarantie wordt verminderd à rato van de verwezenlijking van de beloofde compensaties. Indien de compensatieverplichtingen dus niet volledig nageleefd worden, kan de Belgische Staat nog altijd 10 % van de niet-ingevulde compensatie recupereren.
6.2. Zwaktes De consultaties en onderzoeken die in de wetgeving voorzien zijn, geven de indruk dat de te volgen procedure voor de legeraankopen en de nijverheidscompensaties een tijdrovende en ingewikkelde aangelegenheid is, maar de ervaring heeft geleerd dat het correct toepassen van de conventie tussen beide Ministeries GEENSZINS een verlenging van de procedures inhoudt voor het Ministerie van Landsverdediging. Voor contracten van meer dan 11 miljoen euro wensen de politieke verantwoordelijken dat er een regionale spreiding terug te vinden is in de plaatsing van de compensatiebestellingen, een verschijnsel dat inherent is aan de Belgische staatsstructuur. Deze ratio’s worden in de praktijk nageleefd zodat er zelden communautaire problemen zijn inzake de regionale verdeling. De industrietypes in de drie gewesten zijn immers zo uiteenlopend dat er geen onderlinge conflicten kunnen optreden in de concurrentiepositie die zij innemen.
21
7. Europa
7.1.3. Spanje
Ook de andere EU-landen nemen in hun aankoopcontracten van defensiematerieel compensatieclausules op. In wat nu volgt hebben we getracht voor zes ervan een bondig overzicht te maken van de toepassing van economische compensaties voor wat betreft het doel, de mate van participatie, de waarde boven dewelke nijverheidscompensaties worden gevraagd en de voorziene boeteclausule indien de verplichtingen niet worden nageleefd. Met deze voorbeelden willen we de diversiteit van de nationale reglementeringen illustreren. Daarna bespreken we enkele gelijkenissen die in de nijverheidscompensaties in Europa terug te vinden zijn.
In Spanje hebben de compensaties als doel de deelname van het Spaanse bedrijfsleven te bevorderen, bij te dragen tot de werkgelegenheid, de mogelijkheid te verkrijgen om het militaire materieel in Spanje te onderhouden, en technologie te verwerven.
7.1. Enkele voorbeelden
7.1.4. Zwitserland
7.1.1. Denemarken
De Zwitsers beogen met de compensaties het verkrijgen van de mogelijkheid om onderhoud in eigen beheer te kunnen uitvoeren.
Met de compensatieclausules tracht Denemarken op lange termijn handelsrelaties op te bouwen tussen de Deense defensie-industrie en de buitenlandse luchtvaart- en defensieproducenten. Er ontstaat een industriële compensatieverplichting indien het contract meer dan 25 miljoen Deense kronen (= ongeveer 3.355.000 euro) bedraagt. Voor contracten die hoger zijn dan 100 miljoen DKK (= ongeveer 13,42 miljoen euro) worden er voorwaardelijke contracten ondertekend met de Deense bedrijven voor minimaal 30 % van de contractwaarde. Er is compensatie voor 100 % van de contractwaarde. Bij niet-naleving van de verplichting wordt de leverancier bij wijze van sanctie uitgesloten van inschrijving op alle nieuwe programma’s voor het Deense leger, totdat de voorwaarden van het oorspronkelijke akkoord worden bereikt.
7.1.2. Nederland In Nederland hebben de industriële compensaties als doel de Nederlandse industriële basis te verbeteren door bij te dragen aan de technologische vooruitgang. Dit wordt gerealiseerd door de technologische bekwaamheden te vergroten, het kwaliteitsniveau te verbeteren, de markten uit te breiden en tewerkstelling te creëren. Er ontstaat een industriële compensatieverplichting indien het contract meer dan 2,5 miljoen euro bedraagt. Ook hier is er compensatie vereist voor 100 % van de contractwaarde, waarvan 20 % in kleine en middelgrote ondernemingen en waarvan 30 % van de voorstellen moet vastliggen bij de ondertekening van het offsetcontract. Bij niet-naleving van de verplichting, indien de offsetverplichting niet gerealiseerd werd binnen de contractuele uitvoeringsperiode (nooit meer dan 10 jaar), wordt de verplichting verhoogd met een fractie van het niet-gerealiseerde deel.
22
Er wordt vooraf niets vastgelegd inzake de hoeveelheid compensatie, wanneer compensatie gevraagd wordt, … Er wordt wel een boeteclausule opgenomen in het compensatiecontract, maar er wordt geen bankwaarborg gevraagd.
Er wordt compensatie bedongen boven de 8,5 miljoen Zwitserse frank ( of 12,71 miljoen euro). Er wordt voor 100 % compensatie verlangd; een bod daarboven wordt niet gewaardeerd. Zwitserland aanvaardt een buitenlands aandeel van maximaal 49 %, d.w.z. dat minimum 51 % van de bestellingen die in Zwitserland geplaatst zijn, ook in dat land moeten gefabriceerd worden. Er wordt wel een boeteclausule in het contract opgenomen, maar in de praktijk is er nog geen gebruik van gemaakt omdat de verplichtingen steeds worden nagekomen.
7.1.5. Verenigd Koninkrijk De Britten zien in de compensaties een mogelijkheid om Buitenlandse (vooral Amerikaanse) ondernemingen aan te moedigen om met Britse firma’s samen te werken. De Britten willen niet dat hun overzeese aankopen van legermaterieel belemmerd worden door compensatiebeslommeringen en trachten daarom steeds te onderhandelen over wederzijdse akkoorden. Het UK plaatst slechts 10 % van zijn grote uitrustingscontracten overzees (meestal in de US). Een industriële participatie wordt beoogd wanneer het contractbedrag de 10 miljoen pond (ongeveer 16 miljoen euro) overschrijdt. Er is niets bekend over het minimale compensatiepercentage. Er is niets bekend over een boeteclausule.
7.1.6. Portugal Voor de Portugezen hebben compensaties als doel de technologische ontwikkeling van de Portugese industrieën te bevorderen en hen de mogelijkheid bieden om actief deel te nemen aan de internationale industriële structuur.
Ministerie van Economische Zaken
Er wordt economische compensatie gevraagd indien het aankoopbedrag boven de 3 miljoen euro ligt. Portugal hecht blijkbaar een groot belang aan het compensatieluik in de onderhandelingen voor de aankoop van legermaterieel, aangezien in sommige aankoopdossiers het gewicht van de compensaties 24 % bedraagt. Er is niets bekend over een boeteclausule.
7.2. Parallellen Alle landen die het systeem van compensaties toepassen, streven daarmee nationale doelen na: de eigen industrie versterken of laten deelnemen aan de productie van hoogtechnologisch materieel. In de meeste landen wordt daarbij traditioneel prioriteit gegeven aan directe participatie. De nadruk van de nationale overheden verschuift echter meer en meer naar technologie-overdracht naar de eigen industrie. Er is met andere woorden een verschuiving waar te nemen van directe naar meer indirecte compensaties. De minimumdrempel van het aankoopbedrag waarboven automatisch compensaties worden gevraagd, varieert nogal sterk tussen de diverse landen. Eens die drempel overschreden, vragen de meeste landen 100 % compensatie. Er zijn evenwel sterke verschillen met betrekking tot de aanvaarding van het percentage buitenlands aandeel in de compensatieverplichting, waardoor het volledige compensatiebedrag soms vlugger wordt bereikt. Een meerderheid hanteert een systeem van periodieke rapportering, met boeteclausules voor niet-naleving van de verplichtingen. In de meeste landen bestaat een gestructureerd overleg tussen de overheid en de industriële wereld. Voor alle duidelijkheid vermelden we nog dat de invloed van de aangeboden economische compensatie slechts een secundaire rol speelt. De keuze van het eigenlijke materieel primeert. Slechts indien er twee concurrenten zijn met een vergelijkbaar product, kan het compensatievoorstel een doorslaggevende rol spelen.
8. Nabeschouwing
2002
De nijverheidscompensaties stonden eind 2000 en tijdens de eerste helft van 2001 in de actualiteit wegens een voorstel van de regering om ze af te schaffen.
Trefpunt economie 12A
De Belgische industrie protesteerde hier fel tegen. Een volledige afschaffing van de economische weerslagen zou volgens de betrokken bedrijven de Belgische nijverheid benadelen tegenover de concurrentie in de andere Europese landen. Zij vragen immers nog wel nijverheidscompensaties aan buitenlandse contractanten. De gevolgen voor de Belgische industrie zouden zich op langere termijn duidelijk laten voelen. Indien er totaal geen economische weerslagen meer zouden worden geëist, zou men met een aantal factoren (nadelig voor de Belgische industrie en voor haar concurrentiepositie) rekening moeten houden: · de Europese landen die compensaties vragen, hebben geen intenties om het systeem van nijverheidscompensaties af te schaffen. België zou dus het enige Europese land geweest zijn dat zijn eigen industrie benadeelde door geen compensaties meer te vragen; ·
de Belgische (defensie-)industrie zou in een concurrentieel nadelige positie geplaatst worden, aangezien de buitenlandse contractanten niet meer verplicht zouden zijn om in België producten te bestellen of nieuwe ontwikkelingen te laten uitvoeren. Het technologische potentieel van ons land zou op die manier gefnuikt worden;
·
daar waar er meer en meer Europese toenadering komt om een gemeenschappelijke defensie-industrie en -politiek uit te bouwen, zou de mogelijkheid bestaan dat de Belgische nijverheid door de opgelopen achterstand slechts een tweederangsrol zou gaan bekleden.
Dat waren de argumenten die de industrie ten berde bracht, waarop de regering de lichtelijk aangepaste regeling uitwerkte die we in dit artikel schetsten. Wat de toekomst ook brengt in verband met de nijverheidscompensaties, er zal getracht moeten worden om een visie en strategie uit te werken om tot een beleid te komen dat de Belgische industriële en economische ontwikkeling niet benadeelt ten opzichte van die in de overige Europese landen. De praktijk leert ons immers dat een belangrijk deel van de Belgische industriële omzetten door compensaties wordt gerealiseerd. Er bestaat veel kans dat deze strategie in een Europees kader zal gevormd en uitgevoerd worden. Ook in deze materie werken de EU-landen immers steeds nauwer met elkaar samen, wat onder meer tot uiting komt in de oprichting van OCCAR, een instantie om militaire aankopen gezamenlijk te laten verlopen
23
Wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen – Stand van de rechtspraak en de rechtsleer op 1 januari 2001. Naar een evolutie op wetgevend vlak … Samenvatting van het stagewerk van Geneviève Tomson, adjunct-adviseur bij het Bestuur Handelsbeleid – Dienst Distributie Indiening stagewerk: Januari 2001 De oorspronkelijke bedoeling van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen was te verhinderen dat handelsvestigingen (kleinhandelsbedrijven) op ongecontroleerde wijze zouden worden ingeplant, zonder evenwel de concurrentie te blokkeren. De sector van de distributie is vandaag de dag echter grondig geëvolueerd, wat voornamelijk te wijten is aan de openstelling van de Europese grenzen: België trekt niet alleen nieuwe distributieketens aan maar ook zijn grensoverschrijdende - net over de grens maar toch buiten onze landsgrenzen - aankopen mogelijk. De wet van 1975 is blijkbaar in de ogen van velen onvolledig, pover van inhoud en achterhaald. Ze zou achterlopen op de evolutie van de sector die ze verondersteld wordt te regelen. Deze wettekst vormt immers een intrinsieke bron van voortdurend conflict tussen enerzijds de verdedigers van een letterlijke en restrictieve interpretatie ervan met als argument dat het een administratieve politionele wet betreft, en anderzijds degenen die de wil van de wetgever inroepen om de wet toe te passen op de procedures die door deze eerste groep werden ingesteld om daaraan te ontsnappen. Deze eindverhandeling heeft tot doel:
– de wettelijke basiscriteria duidelijk voor te stellen, zodat men een beter inzicht krijgt in de controversen die eruit voortvloeien; – een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de jurisprudentie die momenteel (januari 2001) over deze materie voorhanden is; – na te gaan wat de voornaamste leemten zijn in de huidige wettekst en waarvoor een oplossing moet worden gezocht, onder meer op basis van de jurisprudentie, de rechtsleer, de parlementaire vragen en de verschillende denkpistes die totnogtoe naar voor werden gebracht, maar ook op basis van mijn eigen analysewerk. Noteer evenwel dat tijdens het opstellen van dit stagewerk door het Kabinet van de Minister van Economie een voorontwerp werd voorgesteld tot wijziging van de betrokken wet. Hoewel het ontwerp nog ter bespreking lag op het ogenblik waarop het stageverslag werd ingediend, bevat dit verslag toch de voornaamste punten ervan. Het ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 1975 werd goedgekeurd door de Ministerraad van 22 februari 2002. Hierin wordt onder meer een sterkere vertegenwoordiging voorzien van de gewesten binnen het Sociaal-Economisch Comité voor de distributie, alsook een aanzienlijke verkorting van de proceduretermijnen.
Trefpunt economie: praktische inlichtingen Trefpunt economie wordt toegezonden aan alle belangstellenden. Alle suggesties, vragen of bijkomende inlichtingen kunnen gericht worden aan de Redactieraad op volgend adres: Trefpunt economie Ministerie van Economische Zaken Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel Fax: (02) 513 46 57 e-mail:
[email protected]
24
Ministerie van Economische Zaken