De uitdaging van energiezuinig en schoon renoveren Ten behoeve van de studiedag “Bouwstenen voor een gezonde energietransitie” in de Aula van TUDelft, 13 sept. 2007 Evert Hasselaar, Onderzoeker duurzaam renoveren en gezond wonen, Onderzoeksinstituut OTB TU Delft,
[email protected]
Aanleiding In de bestaande woningvoorraad kan veel energie bespaard worden. De woningcorporaties streven naar 20% besparing in de komende tien jaar over de sociale huurvoorraad en commerciële marktpartijen over 45% nu en 60-80% in demonstratieprojecten over 20 tot 30 jaar. De maatschappelijke ambities om een bijdrage te leveren aan het klimaatprobleem zijn momenteel hoog! De beoogde besparingsniveaus van 60-80% kunnen niet bereikt worden met meer van hetzelfde. Opschaling van maatregelen van woning- naar blok- of wijkniveau is nodig, waardoor innovatieve technische concepten haalbaar worden. De Passiefhuisstandaard is een voorbeeld van zo’n opschaling. Ook zal er anders samengewerkt moeten worden in de bouw en zullen nieuwe financieringsvormen hun entree moeten doen. Niet in de laatste plaats is aandacht nodig voor de effecten van vergaande energiebesparende maatregelen op de gezondheid van bewoners. Deze bijdrage gaat in op de mogelijkheden om bij renovatie en energiebesparing de gezondheidsen comfortaspecten mee te wegen. Dit houdt in dat energiebesparende maatregelen in het algemeen en technische vernieuwingen van energiezuinige renovaties in het bijzonder worden beoordeeld op de effecten op het binnenmilieu, op gebruiksaspecten en de relatie met gezondheidsrisico. In deze bijdrage wordt ingezoomd op: • De plaats van het binnenmilieu in het strategisch voorraadbeleid; • De relatie duurzaamheid en gezondheid; • Het beoordelen van de gezondheidsprestatie; • Hoge energieambities bij renovatie; • Hoe bewoners bij energiebesparing en renovatieplannen te betrekken.
1. De plaats van het binnenmilieu in Strategisch voorraadbeleid De verzelfstandiging in de jaren 1990 heeft ervoor gezorgd dat corporaties het strategisch voorraadbeleid hebben ontwikkeld. Het strategisch voorraadbeleid omvat ‘alle activiteiten die een woningbeheerder in onderlinge samenhang als onderdeel van een marktgerichte, strategische en integrale visie ontplooit. Deze activiteiten hebben tot doel om de woningvoorraad op kortere en op langere termijn in overeenstemming te houden en/of te brengen met de zich ontwikkelende marktvraag en de bedrijfsdoelen van de verhuurder’. Met onder meer de activiteiten woningverbetering en een gedifferentieerd onderhoudsbeleid stuurt de corporatie de omvang en samenstelling van de woningportefeuille in de gewenste richting. De gemaakte keuzen leiden tot beheerplannen waarin de concrete aanpak van woningen, complexen en woonomgeving staat aangegeven (www.otb.tudelft.nl, toegang 22 aug. 2007). Broeke van het Onderzoeksinstituut OTB heeft een 7-stappenplan ontwikkeld, dat door veel corporaties wordt toegepast. Zie figuur 1 Het basismodel start vanuit de bedrijfsmissie van de corporatie. Vervolgens vindt er een analyse plaats, welke betrekking heeft op externe factoren bijvoorbeeld de woningmarkt, en een interne analyse zoals de woningvoorraad van de corporatie. Op basis van deze analyses worden doelstellingen geformuleerd ten behoeve van de voorraad en de producten van de corporatie. Deze doelstellingen worden bereikt met behulp van de te formuleren strategieën. Nadat de strategieën geformuleerd en getoetst zijn, kunnen beheerplannen gemaakt worden, welke vervolgens worden geïmplementeerd op de voorraad en producten van de corporatie.
1
Onderwerpen die ten aanzien van energie en gezond wonen in de beheersplannen aandacht kunnen krijgen zijn alle kwaliteitsaspecten die beleid of investeringen vragen. Voorbeelden: -de keuze om gezondheidsprestatie van de voorraad te meten en te labellen; -investeringen om tal van gezondheidsrisico’s aan te pakken; -programma’s om veiligheid en sociale kwaliteit van buurten te verbeteren; -de extra aandachtspunten bij het ontwikkelen van energielabels in het kader van EPBD. Fig. 1 Theoretisch basismodel strategisch voorraadbeleid Maatregelen vanuit gezondheid, die aandacht in strategisch voorraadbeleid verdienen: -vervangen van alle afvoerloze geisers; -vervangen van open verbrandingstoestellen in woonvertrekken; -vervangen van ventilatorboxen ouder dan 8 tot 10 jaar, correctie van luchtvolumes; -betegelen van beschimmelde badkamers tot aan het plafond, glad en hard plafond; -aanpakken van geluidsbronnen die gebruik van de voorziening in de weg staan; -inbraakveilige ventilatievoorzieningen in ruimten waar de capaciteit gering is.
2. De relatie duurzaamheid en gezondheid Een gezonde woning veroorzaakt minimaal risico voor ongevallen, ziekten of als onacceptabel ervaren hinder bij grote keuzevrijheid in het gebruik. Gezondheidstoetsing is het waarderen van de gezondheidsstatus van de woning. De aspecten van ecologische duurzaamheid zijn energie, materialen, water, bodem en lucht. De nadruk ligt op de invloed op het mondiale ecosysteem en de lange termijn. Gezondheid van bewoners heeft geen eigen plek in ecologische duurzaamheid, maar heeft uiteraard wel een relatie daarmee. Gezondheidsaspecten van bewoners hebben betrekking op hier en nu en de kleine schaal: hun eigen woning. Het verschil tussen woningbeheer en bewoning kan leiden tot conflicten: niet onderkennen van de gebruikskwaliteit van installaties (ventilatievoorzieningen), verkeerd begrip van bewonersgedrag en verschil in opvatting over de verantwoordelijkheid voor binnenmilieuproblemen. Als bewonersklachten niet erkend worden, dan is het risico groot dat de diagnose van problemen verkeerd is, waardoor maatregelen geen effect hebben, bewoners ontevreden blijven en misschien samen met anderen gaan actievoeren etc. Door het verschil te erkennen kan meer op gezamenlijke diagnose en goede communicatie ingezet worden bij woningbeheer. Ecologische duurzaamheid
Gezondheid
Energie, materialen, water, bodem en lucht Mondiaal ecosysteem
Lucht, ongevallen, geluid, sociale interactie Woning en kamers, vanwege blootstelling
2
Toekomstige generaties Rekenmodellen, LCA, voorzorgprincipe Sturing door overheden
Behoeften van huidige bewoners Perceptie naast harde feiten, voorzorgprincipe Sturing door bouwers, verhuurders, bewoners
Tabel 1. De relatie tussen ecologsiche duurzaamheid en gezondheid Woningbeheer Bewoning Strategisch voorraadbeleid stedelijk niveau Gezondheidstoets = labelling Klachten verminderen en vermijden Technische maatregelen Voorlichting Plan verkopen Investeren, verkoopwaarde, huurverhoging
Belang bij eigen woning en locatie Gezondheidstoets = feedback op gebruik Erkenning vank klachten, communicatie Inrichting en stoffering Participatieprocedure, consult aan huis Gebruiksvriendelijkheid, controlemogelijkheden Totale woonlasten, comfort en gezondheid
Tabel 2. De verschillen tussen woningbeheer en bewoning Invloed van de omgeving op gezondheid Bewoners kunnen gezondheidsschade oplopen door vervuilingsbronnen in de bodem, in de lucht en in drinkwater, door bouwmaterialen, door fijn stof en straling. Ook ongevallen veroorzaken een groot aantal woninggebonden ziekten en ongemakken. Ongevallen in en om de woning betreffen vooral vallen, stoten en snijden. De meest voorkomende ongevallen binnenshuis zijn accidentele vallen: hiervoor worden jaarlijks meer dan een kwart miljoen mensen bij de spoedeisende hulpafdelingen behandeld en enkele tienduizenden mensen in het ziekenhuis opgenomen. Het aantal patiënten dat in enige mate ziek wordt door het binnenmilieu in Nederland loopt in de miljoenen. Het aantal sterfgevallen bedraagt enkele tienduizenden per jaar. In de woning is de kans om een ziekte op te lopen het grootst via inademing. Er zijn meer dan tweeduizend stoffen bekend die de binnenlucht in huis kunnen vervuilen. Beruchte bronnen zijn huisstofmijten en schimmels, huisdieren en tabak. Daarnaast kunnen radon, vluchtige organische verbindingen (VOC’s), pollen, insecticiden, kleurstoffen, bak- en braadluchtjes, en oplos- en schoonmaakmiddelen bijdragen aan de luchtverontreiniging. Astma, constitutioneel eczeem, sinusitis, conjunctivitis, rinitis en allergische alveolitis zijn aandoeningen die door een verhoogde concentratie allergenen in het binnenmilieu kunnen ontstaan of verergeren. Longziekten als COPD en longkanker worden veroorzaakt of verergerd door irritantia in de lucht. Longkanker kan ook ontstaan door radon. Bij veteranenziekte en Pontiac-koorts zijn bacteriën de oorzaak. In veel gevallen zijn drie oorzaken aan te wijzen voor het optredende risico: de aanvoer van schadelijke stoffen (straling, gassen, deeltjes of organismen), de verblijfsduur of ontwikkeling van die stoffen in het binnenmilieu, en de geïntensiveerde blootstelling van de mens aan die stoffen. Het oplossen van binnenmilieuproblemen kan zich op elk van deze drie oorzaken richten. Op een congres in September 2006 in Parijs over "Omgeving, epidemiologie en blootstelling” (AFSSET 2006) werd de actuele stand van zaken betreffende onderzoeksresultaten opgetekend. De laatste inzichten over astma wijzen op mogelijke relatie met blootstelling aan bepaalde weekmakers in plastics: die komen in heel veel producten voor, ook in behang en vloerbedekking en speelgoed. Er is aandacht voor de rol van bacteriën in relatie tot allergie, bijvoorbeeld door de gecombineerde effecten van schimmel en bacteriën. Huisstofmijten blijven de onderzoekers bezig houden, waarbij tal van onderzoekers trachten om het effect van saneringsmaatregelen te valideren, omdat hierover verwarrende berichten naar buiten komen: afname van de allergeenconcentratie is niet evenredig met afname van luchtwegklachten. Chemische stoffen spelen naar verwachting een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen naar volwassenheid, en van slechts zeer weinig stoffen is iets over de invloed bekend. Onderzoekers proberen de ontwikkeling van zwaarlijvigheid, van ADHD en allerlei geboorteafwijkingen in verband te brengen met chemische verontreinigingen. Formaldehyde, ozon, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) waaronder weekmakers, zware metalen, lood, insectenverdelgers genieten volop aandacht van onderzoekers. Fijn stof staat in het middelpunt van de belangstelling en de bewijslast over de
3
invloed op hart- en vaatziekten, op longziekten en mogelijk kanker stapelen zich op. De chemische samenstelling van het stof en ook de grootteverdeling van de deeltjes lijken van belang te zijn. Uitlaatgassen van auto's veroorzaken gezondheidseffecten, maar ook luchtvervuiling die over vele kilometers wordt verspreid, bijvoorbeeld nikkelstof of cadmiumstof uit hoge schoorstenen en rook van grote bosbranden. Loodconcentraties in het milieu nemen af, maar kunnen in het lichaam van onderzochte personen nog steeds toenemen. Veel stof dat zich in woningen genesteld heeft bevat allerlei verontreinigingen die gevaar voor de gezondheid kunnen opleveren. Tot zover de stand van zaken op de conferentie (AFSSET 2006). Bij de beoordeling van risico’s kan men zich op specifieke kenmerken (indicatoren) richten. Welke indicatoren toetsen? De belangrijkste indicatoren zijn per kamer weergegeven. Slaapkamer 1. geringe permanente ventilatie tijdens het slapen door zwakste schakel: luchttoevoer en luchtafvoer; 2. oud matras (ouder dan 5 jaar) met daarin veel opgehoopte allergenen van de huisstofmijt; 3. schimmel door permanent hoge vochtigheid op de relatief koudste plaatsen. Woonkamer 1. emissie van vocht, radon en vervuilde lucht uit de kruipruimte via kieren in de vloer en rondom kozijnen, met name bij houten vloeren op houten balklaag, met verwarmingsleidingen in de kruipruimte en op een vochtig bodempakket; 2. overbezetting met piekvervuiling tengevolge van mensen en daarmee verbonden woonactiviteiten; 3. tabaksrook of bij niet-roken: fijn stof van buiten in combinatie met fijn stof van binnen. Keuken 1. emissies van afvoerloze geiser, maar ook de verspreiding van aerosolen door het braden, bakken en frituren en van vuile oppervlakken; 2. schimmels uit de biobak en via de keukenkastjes en openingen in de vloer uit de kruipruimte; 3. ongevalrisico van snijden, branden, vallen. Badkamer 1. uitglijden en vallen op gladde vloer; 2. Legionella uit de douchekop en in naar gelang de warmwater buffervoorraad groter is; 3. levende of dode schimmels op wanden en plafond. Werkkamer of hobbykamer 1. chemische emissies (het totaal aan vluchtige organische verbindingen) door kluswerk, hobby, speelgoed, apparatuur in combinatie met slechte ventilatie; 2. lichamelijke problemen door slechte ergonomie met kans op ongevallen; 3. stress en concentratieproblemen door comfortproblemen: te koud of te warm, tocht en door verstoring (geluid, privacy). Verkeersruimten 1. steile trappen met weinig voetruimte en weinig ondersteuning; 2. hinder van obstakels in loopruimten bij slechte verlichting; 3. ontoegankelijkheid bij verminderde mobiliteit, in combinatie met te weinig aanpassingen door middel van hellingbanen, leuningen of handgrepen. Relatie tussen energiebesparing en gezond binnenmilieu Energie heeft in gebouwen grote (vaak veruit de grootste) invloed op de duurzaamheidskwaliteit. Energiebesparing en binnenmilieu hangen nauw met elkaar samen. Enerzijds kunnen energiebesparende maatregelen het binnenmilieu verslechteren, anderzijds zijn energiebesparende maatregelen vaak nodig om problemen met het binnenmilieu weg te werken. Voorbeelden van negatieve relaties zijn:
4
• • • • •
kierdichting, ook tengevolge van spouwvulling langs kozijnen, vermindert de ongewilde ventilatie en kan de werking van natuurlijke kanalen verstoren; door isoleren kunnen koudebruggen ontstaan en dezen verhogen het risico van schimmelvorming; nieuwe installaties kunnen meer geluidsoverlast geven; bij het vervangen van open toestellen door gesloten toestellen vermindert de trek door de woning, met als gevolg minder in- en ex-filtratie; warmwatertoestellen kunnen het legionellarisico verhogen, als de watertemperatuur niet lang genoeg boven 60 graden Celsius is.
Soms zijn flankerende maatregelen nodig, die een "onterecht" laag energiegebruik corrigeren. Denk bijvoorbeeld aan het verhogen van de tapwatertemperatuur bij legionella risico of het verhogen van de ventilatie om meer verontreinigingen in de lucht af te voeren. De energiebesparende maatregelen die tevens het binnenmilieu kunnen verbeteren verdienen veel aandacht. Voorbeelden zijn: - condensatie bestrijden met buitenisolatie; - vocht en NOx bestrijden door de afvoerloze geiser te vervangen; - vocht uit kruipruimte verminderen met bodemisolatie en afdichten van kieren; - radonemissie uit de kruipruimte tegengaan met vloerisolatie en kruipruimteventilatie; - geluidhinder verkleinen met dubbel glas; - legionellavrije warmwatervoorziening door bewuste keuze van een warmwatertoestel; - frisse lucht dankzij HR-ventilatie met verhoogde capaciteit; - tegelijk met de keukengeiser loden leidingen vervangen. Onderhoud en energiebesparende maatregelen kunnen elkaar eveneens versterken: - bij het vervangen van dakbedekking dakisolatie verbeteren (cyclus 15 -20 jaar); - bij kozijnvervanging of onderhoud van ramen isolatieglas plaatsen (cyclus 25-30 jaar); - een gevelschilderbeurt combineren met glasisolatie (cyclus 5 tot 7 jaar); - bij herstel van houten vloeren vloerisolatie toepassen en kierdichting verbeteren; - bij ketelvervanging een HR-combiketel plaatsen en afvoerloze geiser verwijderen; - bij vervanging van versleten ventilatoren HR-ventilatoren toepassen; - een groot-onderhoudsbeurt combineren met schilisolatie en flankerende maatregelen, zoals het aanpakken van koudebruggen en het verbeteren van het afzuigsysteem. Overruimte is cruciaal Naast ruimte voor het verbeteren van de geluidskwaliteit is het vinden van ruimte voor installaties cruciaal voor de haalbaarheid van energieambities in de voorraad. De ruimte moet vergroot kunnen worden: samenvoegen van kamers, zolder als slaapruimte, een uitbouw, balkon bij een kamer betrekken en een nieuw balkon toevoegen, portiek gebruiken en daarvoor een galerij met liftontsluiting toepassen. De lift wordt hooggewaardeerd en trekt veel renovatieplannen met ambitie over de streep: de (energievretende) lift als kansenvergroter. Emissie en de veiligheid van verbrandingstoestellen Bij verbranding van gas, olie, steenkool, hout of ander materiaal ontstaan gassen en in veel gevallen ook roetdeeltjes. De samenstelling van de verbrandingsgassen hangt af van het verbrande materiaal. Vrijwel altijd wordt CO2, NOX en water gevormd, en in mindere mate SO2, roet en andere componenten. Wanneer deze stoffen in de binnenlucht terechtkomen, verhoogt dit het risico van longkanker en verergeren astmatische klachten. Het koken op gas of het gebruik van geisers zonder afvoer is een directe bron van verbrandingsgassen. Open cv-ketels hebben wel een afvoer maar betrekken hun lucht uit de bewoonde ruimte. In geval van ongunstige wind of mechanische afzuiging (afzuigkap, centraal) elders in huis kan een onderdruk ontstaan die de luchtstroom in het toestel omdraait. Nu vindt verbranding van lucht met een laag zuurstofgehalte plaats, dat wil zeggen onvolledige verbranding, en deze lucht wordt de woning binnengeleid.
5
Ook bij niet (regelmatig) onderhouden apparaten, van het open of gesloten type, kunnen risico’s op emissie naar het binnenmilieu ontstaan. Suggestie ten aanzien van cv - onderhoud: zet veiligheidsbeleid op voor alle open toestellen in keukens en op de overloop van bewoonde zolders en in kasten die niet goed belucht worden. Dit is beter veiligheidsbeleid dan iedere anderhalf jaar een monteur met een score van 14-16 ketels per dag een woning in te sturen, slecht te rapporteren en vervolgens geen analyse op die rapporten te plegen. Effectiviteit van de ventilatie De ventilatievoorzieningen in Nederlandse huizen gebouwd na 1992 zijn minimaal van Bouwbesluit niveau. Op dit moment betekent het dat de voorzieningen aanwezig zijn om een luchtverversing van 0.9 l/m2s (ongeveer een ventilatievoud van 1) te bereiken. In de praktijk blijkt dat 80% of meer van de woningen dit niet haalt. Mechanische voorzieningen vallen binnen drie jaar sterk terug in capaciteit en worden vanwege geluid op laag niveau of uit gezet. De aanwezige roosters of klepraampjes worden dichtgelaten, terwijl deze continu geopend zouden moeten zijn. De effectieve ventilatie die veelal in het stookseizoen bereikt wordt ligt tussen een ventilatievoud van 0,2 en 0,6. Op momenten dat te weinig verse luchttoevoer aanwezig is, worden systemen in huis die afhankelijk zijn van luchttoevoer gestoord in hun werking (verbrandingstoestellen). De bewoners worden nu blootgesteld aan snel oplopende concentraties verontreinigde lucht (namelijk alle emissies van bronnen binnenshuis: verbrandingsgassen, formaldehyde en andere materiaalemissies, stofdeeltjes, en eventueel ook radon uit de kruipruimte). De benodigde ventilatiehoeveelheid is afhankelijk van vochtbronnen, van de intensiteit van bewoning, van aanwezige huisdieren en overige vervuilingsbronnen. Bij ernstige binnenmilieuproblemen is bijna altijd sprake van structurele gebreken aan de woning. Desondanks zijn dan vaak soortgelijke woningen aan te wijzen, waar bijvoorbeeld geen vochtproblemen voorkomen. Dit heeft dan meestal te maken met een gunstige wijze van bewonen: geringe bezettingsgraad, lage vochtbelasting, veel thuis waarbij langdurig wordt gestookt en langdurig op de juiste wijze wordt geventileerd. Wanneer niet wordt geventileerd komt dit bij voorbeeld omdat de inbraakveiligheid dit niet toelaat of de ventilatie teveel geluidsoverlast veroorzaakt. Nieuwe 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
beoordelingscriteria voor ventilatievoorzieningen per kamer (VE) een toevoer en afvoer basisventilatie afhankelijk van gebouwgegevens de capaciteit in de badkamer verdubbelt als er geen toevoer van buiten is piekventilatie van 42 l/s in de keuken is onderdeel van de vaste voorzieningen ventilatie ondersteunt koeling in de zomernachtsituatie ventilatie ondersteunt energiezuinige en tochtvrije werking in de stookperiode geluidsproductie van voorzieningen in VE gemeten 28 resp 32 dB(A) per VE met toezicht van bewoners spuien de voorzieningen zijn per VE regelbaar door de bewoners, met meerdere fijninstellingen in het bijna-dicht gebied 10. de capaciteit moet aan de wettelijke eisen blijven voldoen
Ad 1. Dit is de hoeksteen van de kwaliteitssprong. Centrale systemen mogen wel, maar de capaciteit wordt per ruimte beoordeeld. Dus geen rekentruucjes die niet in overeenstemming met de natuurkundige wetten zijn en in de praktijk niet werken. Dwarsventilatie voldoet aan de eis van toevoer en afvoer, mits deze ruimte aan twee gevels met een opening grenst. De overstroomvoorziening via een kier onder de deur voldoet niet aan de eis, wel een rooster in de deur of wand of een bedienbare opening boven de deur. Ad 2. De basiseis is afhankelijk van de kierdichtheid van een ruimte, dus niet van het gebouw. De kierdichtheid wordt bepaald aan de hand van kierlengte van openingen en van doorvoeren door de buitenschil. Dus voldoende basisventilatie in de woonkamer met twee gevels en twee buitendeuren en te openen roosters en ramen, maar onvoldoende in een slaapkamer met een draai-kiepraam. In de slaapkamer moet dus een extra voorziening voor basisventilatie komen.
6
Ad 3. Langdurige afvoer van vocht is de enige remedie tegen schimmel (afgezien van reinigbare oppervlakken). Met buitenlucht is dat in de stookperiode gemiddeld dubbel zo effectief als met vochtige warme binnenlucht. Ad 4. Kooklucht en vocht zo snel mogelijk afvoeren, voordat het zich verspreid door de woning. Geen eisen aan geluid Ad 5. Per VE een vv => 2,5 realiseren zonder inbraakrisico en regeninslag Ad 6. Dus er moet iets aan warmteterugwinning worden gedaan. Vraagsturing lijkt gezien de basiseis niet toegestaan in de slaapkamers in de nacht, wel om rekening te houden met afwezigheid en met kleine huishoudens. Nader uitwerken! Ad 7. De nachtelijke geluidniveaus moeten extreem laag zijn. Overdag kan een iets hoger niveau worden geaccepteerd. Niveaus mogen gerelateerd worden aan het achtergrondniveau. Ad 8. Spuivoorziening blijft zoals die nu is. Ad 9. Regelbaarheid is hoeksteen vanuit bewonersbeleving gezien. Zie verschil dag-nacht-zomerwinter-thuis-afwezig. Ad 10. Capaciteitsterugval is een gegeven, waarmee rekening moet worden gehouden via overwaarde bij oplevering en via reinigen en inregelen in de gebruiksperiode. Ik ben voor een toetsmoment per 5 jaar, evt per 10 jaar samen met het energiecertificaat. De slaapkamer en huisstofmijt Kussens, matrassen en ook dekbedden vormen een ideale omgeving voor de huisstofmijt. Ook het slaapkamertapijt is vaak een mijtenbron. Dagelijks worden menselijke huidschilfers als voedsel aangeleverd, en gedurende de nachtelijke uren wordt een hoge vochtigheid gecreëerd door transpiratie en ademen. Bovendien kan de huisstofmijt zich in vochtiger diepe zones terugtrekken, wanneer het oppervlak wordt gelucht. Kort luchten is onvoldoende gebleken om het bedmateriaal voldoende te drogen. Het omhullen van kussens en matrassen met allergeendichte hoezen is redelijk effectief, de dure hoezen worden door ziektekostenverzekeraars vaak vergoed. Om de groei-explosie van de zomermaanden te keren en de populatie uit te roeien, moet de koude winterperiode gebruikt worden: drie maanden lang goed ventileren en gelijkmatig continu verwarmen om het binnenmilieu in slaapkamers dermate droog te maken, dat de huisstofmijt uitdroogt (luchtvochtigheid lager dan 45%) (van Nes 1993). Echter, juist in de winter worden ramen en roosters vaak dicht gehouden. Ook eventuele extra vochtbronnen dienen te worden vermeden. Dit betekent: de was buiten drogen of een wasdroger met afvoer gebruiken, en bij het douchen goed ventileren en consequent de binnendeur dicht houden. Van groot belang is de toename van allergeen materiaal: poepjes, dode mijten. De concentratie neemt ook als de mijtenpopulatie in de winter verdwijnt jaarlijks steeds verder toe, zodat een oud matras bijna altijd overvol zit met allergeenbevattend stof. Vervangen van matrassen en kussen (omdat deze de belangrijkste besmettingsbronnen zijn) ) is de enige remedie. Legionellaproblematiek 5% van de koudwater systemen is besmet, dus wat kan er gebeuren in buffers? Wat voor buffers zijn in het bestand aanwezig en wat is het temperatuurverloop over een gemiddelde week. Bedenk dat zonneboilers alleen bij stagnatie doorwarmen, maar bij dagelijks douchen zelden boven de 55 o C uitkomen. Boilers van warmtepompen warmen eenmaal per week bij de sensor tot 58 of 60 oC op, onderin de tank kan de temperatuur op 45 oC blijven steken. Als de na-verwarming uit slaat is de temperatuurgelaagdheid snel verdwenen en zakt de temperatuur bij de sensor beneden 50 oC. De kritieke punten in woningen zijn alle plaatsen waar gedurende langere tijd water staat met een temperatuur tussen 20 en 60oC. Dit betreft voorraadtoestellen met een watervoorraad, die op temperaturen op of rond 60oC wordt gehouden en die een niet uniforme temperatuurverdeling hebben; en verder gaat het om dode takken van leidingen, en lange of geïsoleerde leidingen (waaronder doucheslangen) die minder frequent worden gebruikt. In de praktische uitvoering van detaillering en systeeminregeling worden opnieuw risicoverhogende aspecten gezien: - uit oogpunt van energiebesparing wordt de temperatuur van tapwater verlaagd tot onder 60°C; in vloeren met vloerverwarming of cv-leidingen zijn waterleidingen opgenomen; waterleidingen lopen in schachten naast cv-leidingen, warmwaterleidingen of warme luchtkanalen. - voorraadtoestellen zijn niet in staat om gedurende langere tijd tapwater boven 60°C te leveren, en worden daarna tot of onder 60°C opgewarmd;
7
-
zonneboilersystemen bevatten gebruikswater dat buiten de zomermaanden nauwelijks warmer wordt dan 45°C, waarbij de naverwarming door de lage temperatuur of de korte verblijfstijd niet in staat is om eventuele bacteriën effectief te doden. koperen waterleidingen die bacteriostatisch werken, worden verdrongen door kunststof; hierop kan zich een dikkere biofilm en meer Legionella ontwikkelen.
Kruipruimte Kritieke lekken in de vloer zijn het kruipruimteluik, de meterkast en andere plaatsen waar zich doorvoeren van gas, elektra of cv bevinden. Het kruipruimteluik kan worden geïsoleerd of vervangen door een steenachtig luik met kierdichting. Ruim ventileren van de kruipruimte naar de buitenlucht blijft een belangrijke eise, ook nadat met schelpen of chips is geïsoleerd. De plaatsing van ventilatieroosters ten opzichte van het maaiveld, van de vloer, van compartimenten in de kruipruimten en met name ook de dwarsventilatie beïnvloeden de effectiviteit van de ventilatie. Een adequate kruipruimteventilatie heeft een ventilatievoud van 0,5 of ongeveer 10-15 m3 per uur. Geluidhinder Akoestische kwaliteit is cruciaal voor het beoordelen van de vraag of woningen tot een hoog kwaliteitsniveau gerenoveerd kunnen worden. Voor verbetering van de geluidsisolatie tussen verticaal gelegen woningen is voldoende plafondhoogte nodig. Dat vindt je niet altijd, meestal wel. Bij verbetering van de glasisolatie (triple glas) neemt de behoefte aan isolatie met buren toe: dat kost ruimte. Is die er wel? Bednek dat de belangrijkste wens van bewoners bij renovatie is meer ruimte of betere ruimtebeleving. Energiebesparing vraagt veel meer ruimte voor installaties: een zonnebuffer, een wtw-unit, kanalen, een cv ketel. Koude vlakken: condensvorming en schimmel De meest voorkomende condenserende oppervlakken in de woning zijn: -Enkele glasvlakken, vooral achter gordijnen; -Koudebruggen: doorgestorte lateien of balkons, metalen kozijnen en ramen, gevels met gedeeltelijk onderbroken binnenisolatie of spouwisolatie, cementbruggen in spouwmuren, onvoldoende spouwdiepte boven de funderingbalk, doorbrekingen van de spouwconstructie bij deuren op de begane grond; -Relatief koude oppervlakken in natte ruimten: het plafond en de buitengevel van de badkamer, op de plaats waar gedoucht wordt; -Relatief koude vlakken in normaal verwarmde woon- en slaapvertrekken: achter de kast tegen de koude buitengevel, achter en onder het bed dat tegen de muur staat, in volle kledingkasten. Soms ontstaat overlast door condensatie op de koudwater leiding. Lekwater van condens op ramen, dat van de vensterbank afstroomt, veroorzaakt leksporen en soms ook schimmelplekken. Kozijnen kunnen door condens gaan rotten, dat wil zeggen: ze worden aangetast door houtrotschimmels, die ook aanleiding kunnen geven tot allergische reacties. Na enige tijd met voldoende vocht kunnen de schimmels sporen vormen. Deze variëren in grootte van 1 micrometer tot maximaal 0,2 millimeter. Vooral de kleinere sporen geraken gemakkelijk in de lucht, blijven daarin vrijwel permanent zweven en kunnen zodoende worden ingeademd. Er kunnen allergische reacties optreden en onder voor schimmels minder gunstige omstandigheden worden ook toxische producten gevormd, die carcinogeen zijn. De muffe geur die door schimmelsporen wordt afgegeven en de verkleuring van wand- en inrichtingmaterialen kunnen psychische depressies versterken. Schimmelvorming duidt op het langdurig optreden van hoge vochtigheid. Meestal is voldoende voedingsbodem voor schimmelgroei aanwezig, tenzij oppervlakken goed te reinigen zijn en dit ook met regelmaat gebeurt. Gladde, niet-poreuze en nat afneembare oppervlakken zijn daarom geschikt ter voorkoming van schimmelgroei. Ook andere gezondheidseffecten zullen bij hoge vochtigheid meer optreden, zoals reumatische klachten. Gebruik van de woning door de bewoners De combinatie van een bepaalde woning, met installaties en materiaalgebruik, en de aard van de bewoning, aantal bewoners, leeftijd en cultuur, bepaalt in belangrijke mate of inderdaad gezondheidsproblemen zullen ontstaan. Dit betekent dat de gezondheidsaspecten van een woning alleen kunnen worden bepaald in samenhang met zijn bewoners.
8
Factoren die het gezondheidsrisico kunnen vergroten zijn: 1-veel douchen; 2-was drogen in huis, of het gebruik van een condenswasdroger; 3-langdurig of zonder deksel koken (hangt samen met kookcultuur); 4-inrichting met dik tapijt, zware kleden en kleedjes, textielbehang; 5-intensieve bewoning (veel mensen vaak thuis); 6-huisdieren, grootte en aantal, harig of gevederd, plaats van nachtverblijf of bak voor uitwerpselen; 7-weinig schoonmaakonderhoud; 8-extreem gebruik van schoonmaakmiddelen, geurverspreiders, cosmetica, hobbymaterialen; 9-incidentele bewoning en verwarming of ventilatie (b.v. alleen ‘s avonds en ‘s nachts thuis); 10-niet continu gelijkmatig verwarmen van slaapkamers, weinig ventileren; 11-het gebruik van afvoerloze bijverwarmingsapparaten (olie, gas) of een open haard; 12-roken. De oorzaken achter bepaald bewonersgedrag kunnen heel verschillend zijn. Het koken in open pannen is vooral cultureel bepaald, evenals het houden van huisdieren en ook de inrichting van de woning; niet ventileren kan worden veroorzaakt door overdreven energiebewustzijn, vanwege kostenbesparing, om geluidoverlast te voorkomen, uit veiligheidsoverwegingen (inbraak) of vanwege fysieke onmogelijkheid: ouderen zullen minder vaak hoge raampjes open en dicht kunnen doen. Dit geeft aan dat bij het uitvoeren van alle energie- en gezondheidskundige maatregelen de individuele mens met zijn leeftijdsbeperkingen en cultuureigen gedrag als doelgroep in gedachten moet worden gehouden.
3. Het beoordelen van de gezondheidsprestatie Bij het ontwikkelen van gezondheidstoetsing bepalen drie keuzes de strategie. De eerste keuze betrof het onderscheiden van de "lege" woning en bewoning. Deze keuze leidde tot beter onderscheid naar de invloed van woningkenmerken, respectievelijk van bewonersgedrag op problemen met het binnenmilieu. De tweede keuze was om de woning te zien als een verzameling binnenklimaten voor iedere ruimte afzonderlijk. Dit heeft in combinatie met de blootstelling per kamer een nieuw kijk gegeven op de slaapkamer ten opzichte van de badkamer en de woonkamer. De derde keuze was om de bewoners centraal te stellen en problemen niet alleen te zien als technische problemen, maar mede als problemen die voortkomen uit (gebrek aan) communicatie: het ontkennen van problemen, het niet willen toegeven aan terechte klachten, het voeren van strijd om maatregelen af te dwingen en tevens het aanpakken van woongedrag dat door verhuurders verantwoordelijk wordt gehouden voor problemen. Communicatie en van daaruit overleg en onderhandeling over verbeteringen, is de essentie van een beheerproces dat (mede) gericht is op gezond wonen. Uiteraard is het van belang dat ook bewoners kritischer worden ten aanzien van eigen gedrag. Daarom is de toets als leerinstrument opgezet. Vanuit het principe dat (eigenaar-)bewoners en verhuurders leren door te doen, dat inzicht actie stimuleert en dat beter overleg over klachten of risico’s bijdraagt aan de juiste keuze van maatregelen, is onderzoek gedaan naar instrumenten om de gezondheidsprestatie van individuele woningen te evalueren. De eisen waaraan zo'n "gezondheidstoets" zou moeten voldoen zijn geformuleerd en tal van voorbeelden zijn onderzocht naar opzet, methode en nut voor de praktijk. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van een drietal toetsen die in het kader van dit onderzoek samen met anderen zijn ontwikkeld: de Toetslijst Ventilatie met de Woonbond, de EPA-plus-gezondheidstoets samen met TU-Eindhoven en de Woonbond en vervolgens de Toetslijst Gezond en Veilig Wonen samen met SBR en de Woonbond. In de Toetslijst Gezond en Veilig Wonen zijn de belangrijkste resultaten van het onderzoek naar gezond wonen verwerkt. De toets is uitgebracht (in september 2005, via www.toetslijstgezondwonen.nl) in een versie voor consumenten en in oktober 2006 in een versie voor professionals (uitgave SBR). De ervaringen die zijn opgedaan in de testfasen met deze toetslijsten hebben geholpen om de lijst van indicatoren te verscherpen, te verkorten en gebruiksvriendelijker te maken.
9
4. Voorwaarden voor renovatie met hoge energieambitie Grootste knelpunten bij renovatie met hoge energieambitie: • Bij zeer ingrijpende renovatie is een leegstaand gebouw nodig en daarvoor moet eerst een omvangrijk herhuisvestingsproject zijn afgesloten • Het vinden van voldoende installatieruimte • Het vinden van ruimte voor meer apparaten in keuken en badkamer • Ruimte voor een juist verloop van toe- en afvoeren, b.v. luchttoevoerkanalen naar de gevel • Geluidsisolatie tussen woningen en van apparaten inclusief inblaasventielen inclusief ruimte (ook hoogte) opofferen voor geluidsisolatie. Participatie is nodig om steun van bewoners te ontwikkelen voor nieuwe technologie, voor een nieuw uiterlijk van de woningen en verandering van de indeling. De invloed van bewoners op de toepassing van moderne energietechnologie is nodig. Belangrijke vragen die vanuit ervaringen met (klachten van) bewoners zijn geformuleerd: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat gebeurt in de zomer, wat gebeurt ‘s nachts, wat bij afwezigheid overdag? Passen de maatregelen bij alle behoefteprofielen van verschillende bewonersgroepen? Is de oplossing flexibel in gebruik en ook aanpasbaar bij verbouwingen of ander gebruik? Welke onderhoudsaandacht is nodig, vergt dit specifieke expertise en dus hogere kosten? In hoeverre kan de bewoner beoordelen of technieken goed werken en de diagnose stellen bij problemen?
Een verkenning van technologieën bij zeer energiezuinige renovatie levert een volgend overzicht van plussen en minnen op, waarbij overigens de plus van energiekostenbesparing als standaardopmerking is weggelaten, evenals de min van kosten. De plussen en minnen betreffen de gebruiksaspecten voor de bewoners. maatregel isolatiepakketten van 15-25 cm dikte drievoudige beglazing hoge kierdichtheid toename houtskeletbouw gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning
geautomatiseerde vraaggestuurde ventilatie op basis van CO2 sensoren voorbehandeling van ventilatielucht in bodembuizen verwarming via ventilatielucht collectieve systemen voor verwarming en warmtapwatervoorziening
plus
min
Nieuw aanzicht, geringe temperatuurverschillen van oppervlakken Geluiddicht, geringe oppervlaktetemperatuurverschillen Gering tochtrisico
Ruimtebeslag, verlies historische kwaliteit van gevels
Snel in temperatuur aanpasbaar vaste hoeveelheid verse lucht zonder tocht per kamer gegarandeerd geen aandacht nodig voor de regeling
Toename gehorigheid van andere bronnen: apparaten, buren Basisventilatie ontbreekst, alle ventilatie is afhankelijk van gebruik en kwaliteit van voorzieningen Geringe thermische massa maakt temperatuurbeheersing moeilijk Geluidlekken tussen vertrekken en geluid productie van ventilatoren, stofpieken, vervuilde verse lucht; compenserende voorzieningen voor de nacht en zomer nodig, extra onderhoudslast filters en kanalen Geen basisventilatie bij afwezigheid, CO2 is niet altijd de grootste vervuiler, capaciteit voldoet al snel niet bij 2 slapers in slaapkamer of bij bezoek
extra voorverwarming in het koude seizoen en enige koeling in de zomer
Vervuiling van de verse lucht in vochtige en stoffige bodembuizen, onderhoudslast
geen ruimtebeslag van verwarmingselementen
Geringe capaciteit maakt regelsnelheid gering, extra (snelle) verwarming lijkt onmisbaar
bron buitenshuis, gering ruimtebeslag binnen
Verschuiving verhouding variabele kosten naar vaste kosten, valkuil van “niet meer dan anders” principe
10
warm tapwater via zonneboiler warm tapwater via een warmtepompboiler vloer- of wand verwarming en koeling op basis warmtepomp pv-dakintegratie gebruik regenwater voor toiletspoeling nieuwe verlichtingsmethoden Procesmatige aspecten initiële meerkosten, lagere toekomstige woonlasten leasing van componenten
neutraal
Legionellarisico na stagnatie in winter, ruimtebeslag buffervat
neutraal
Legionellarisico, ruimtebeslag buffervat, risico geluidhinder van compressiepomp of ventilator
comfortabele warmte, geen zichtbaar ruimtebeslag
Enige beperking in gebruik of afwerking, minder snel regelbaar
neutraal neutraal
Controle werking, onderhoudsproblemen Vervuiling sanitair, ruimtebeslag buffer, onderhoud
geen voordelen
Keuze lichtkleur nog beperkt
plus
min
toekomstwaarde
Risico hoger, financiering moeilijker, vergt besparingen elders
gemak
Hogere lasten dan bij eigen financiering
5. Hoe bewoners bij energiebesparingsplannen en renovatieplannen te betrekken Participatieprocedures Zo nu en dan, en bijna iedere woningbeheerder kan daarover meepraten, wordt er een parel ontwikkeld: een renovatieproject waarbij alles goed valt, soms pas na jaren van acties tegen of van mislukte plannen. Het geheim: het plan krijgt in hoofdlijnen de steun van bewoners. Er is een hoge en gezamenlijk gedeelde ambitie. De bewonersvertegenwoordigers zetten zich in om andere bewoners over de streep te trekken. Ieder volgt een individuele respectabele benadering, met deurgesprekken en huisbezoeken. Een adviseur beveelt het volgende aan: per corporatiemedewerker per jaar 20 tot 50 huisbezoeken. Daar kan geen enquête naar tevredenheid en naar woonwensen tegenop. Een goede communicatiestrategie: bij de mensen thuis, zonder cultuurverschillen met buren, zonder de altijd gehoorde spreekbuizen en dwarsliggers, maar verbale en non-verbale contacten, die de beeldvorming wederzijds drastisch kan veranderen. Individuele huisbezoeken zijn vaak succesvol: bewoners worden goed gehoord en binnen de context van hun vertrouwde omgeving, zij bepalen deels de agenda. Participatie is tevens het voorkomen van uitsluiting van deelname aan beïnvloedingsprocessen door de keuze van de juiste communicatietechnieken. Participatie leidt tot hogere eigenwaarde, vermindering van het gevoel slachtoffer te zijn, en zij worden medeverantwoordelijk voor ontwerpkeuzes, waardoor zij later anders zullen omgaan met mogelijke bouwfouten of verkeerde keuzes. Er is positieve invloed van het proces op de sociale samenhang in de buurt, wat betreft blijvers.
11
Literatuur Hasselaar E., Koren L.G.H., 2001, Het Energie Prestatie Advies en gezondheidsaspecten Onderzoeksinstituut OTB, Delft; Hasselaar E., 2001, Hoe gezond is de Nederlandse woning, Delft, uitgave DUP telefoon 0152783254, ISBN 90-407-2257-9, 211 pagina’s Hasselaar E., Cüsters J., 2003, De schimmel voorbij. Aanpak van vochtproblemen in complexen met geshunte natuurlijke ventilatiekanalen. Uitgave Olympusgroep te Amsterdam, 118 pagina’s, prijs en beschikbaarheid op aanvraag: 020-4939945 Hasselaar, E. and Koren, L.G.H., 2001. Het energieprestatieadvies en gezondheidsaspecten. Delft. op verzoek verkrijgbaar bij het OTB, als pdf file, 60 pagina’s zonder bijlagen. Klunder, G., F. Meijer, 2000, 'Duurzaam renoveren van naoorlogse portiekwoningen' 84 blz./ISBN 90-407-2032-0. Straub A., 2001, Technisch beheer door woningcorporaties in de 21e eeuw. Professioneel, klantgericht en duurzaam, Delft, uitgave DUP telefoon 015-2783254, ISBN 90-407-2157-2, 323 pagina’s; Broeke, van der, R.A., Strategisch voorraadbeleid van woningcorporaties, 1998
12