• Binnenmilieu en gezondheid
Bouwfysica 4 2011
29
Het begrijpen van het binnenmilieu Mensen op de eerste plaats Al eeuwen is het bewerkstelligen van een gezond binnenmilieu voor architecten, ingenieurs en wetenschappers een punt van aandacht. Gedurende het grootste deel van die tijd heeft de wetenschap zich gericht op het optimaliseren van individuele onderdelen van het binnenmilieu zoals thermisch comfort of luchtkwaliteit. Dat het binnenmilieu meer is dan de som van haar onderdelen en dat de beoordeling van dat binnenmilieu vanuit de mens zou moeten beginnen in plaats van ‘benchmarks’, komt pas de laatste jaren naar voren.
dr.ir. P.M. (Philomena) Bluyssen, TNO, Delft
Al in de eerste eeuw voor Christus beschreef Vitrivius in zijn tien boeken over architectuur hoe belangrijk het binnenmilieu, en vooral binnenluchtkwaliteit, is [1]. De eerste relaties tussen menselijke behoeften en binnenmilieu parameters werden echter pas in het begin van de 20ste eeuw gelegd. Het beheersen van het binnenmilieu met als doel gezonde en comfortabele omstandigheden voor mensen die gedurende meer dan 90% van hun tijd in dat binnenmilieu leven, werken en ontspannen, heeft vooral de laatste honderd jaar veel aandacht gekregen. Maar ondanks al die inspanningen treden gezondheidsproblemen en comfortklachten nog steeds op.
De Egyptenaren, Romeinen en de oude zonnegoden aanbiddende Grieken, erkenden al vroeg het positieve effect van (zon)licht op de gezondheid. Veel later, pas in het begin van 1900, wordt de genezende kracht van zonlicht in de praktijk toegepast. Sanatoria worden gebouwd waar lichttherapie voor mensen met onder andere huidziekten kunnen worden ondergaan. Aan het einde van de jaren tachtig wordt lichttherapie met kunstlicht voor het eerst gebruikt om winterdepressies (Seasonal Affective Disorder - SAD) tegen te gaan. Kunstlicht wordt als techniek al vanaf 1890 toegepast: de ontwikkeling van de eerste elektrische lampen maakt het mogelijk om tot in de late uurtjes door te werken [6].
Geschiedenis Ook al werd scheikunde pas in de 17de eeuw als een wetenschap gezien, vanaf de middeleeuwen realiseert men zich dat lucht in een gebouw goed moet zijn. Was die lucht niet ‘goed’ dan had dat vervelende ziekten tot gevolg of leidde dit tot extreme vormen van onbehaaglijkheid (vieze lucht). Tot het begin van de 19de eeuw wordt de miasma ziektetheorie (inmiddels vervangen door de ziektekiemtheorie, met micro-organismen als de bron van ellende) gebruikt om de verspreiding van ziekten zoals cholera te verklaren [2]. Miasma (Grieks voor verontreiniging) wordt beschouwd als een giftige, stinkende damp of mistwolk die door ontleding ontstane ziekteveroorzakende deeltjes (miasmata) bevat. Ventilatie was dus toen al een belangrijk onderdeel van het binnenmilieu. De discussies over hoeveel ventilatielucht voldoende is om verspreiding van ziekten te voorkomen (zoals cholera, gele koorts, etc.) en hoeveel voldoende is om een adequate behaaglijkheid te garanderen (geen irritante geuren), waren geboren en vinden nog steeds plaats [3]. Het is dan ook geen makkelijk oplosbaar probleem. Aan het einde van de 19de eeuw wordt de factor ‘thermisch comfort’ als onderdeel van de behaaglijkheid van het binnenmilieu geïntroduceerd. Behalve een slechte binnenluchtkwaliteit, kunnen inadequate geventileerde ruimten ook thermische effecten tot gevolg hebben (zowel door bepaalde temperatuur- als vochtigheidscondities) [4, 5].
Met betrekking tot een ander aspect van onze omgeving, geluid, realiseerden de oude Grieken en Romeinen zich dat goede akoestische omstandigheden voor een naar spraak of muziek luisterend publiek, binnen of buiten, belangrijk zijn. Om de afstand te verminderen en het geluid beter te kunnen richten, plaatsten zij het publiek op steile heuvels. Niet alle geluid is echter welkom; net zoals slechte lucht kan het iets zijn waar we heel goed zonder kunnen. In de jaren zeventig wordt lawaai of een ongewenste hoorervaring een belangrijk aspect van akoestiek in de praktijk. Lawaai wordt gezien als een vorm van milieuverontreiniging en geluidsbeheersing, en wordt daarmee een belangrijk onderdeel van akoestiek. De bovenbenoemde stress veroorzakende of omgevingsfactoren worden tesamen ook wel als het binnenmilieu bestempeld (zie figuur 1): – Binnenluchtkwaliteit: een verzamelterm voor geur, luchtverontreiniging, ventilatielucht, etc. – Thermisch comfort: afhankelijk van vocht, luchtsnelheid, temperatuur, etc. – Lawaai en/of geluidskwaliteit: lawaai van buiten en binnen, trillingen, etc. – Visueel comfort en/of verlichtingskwaliteit: uitzicht, verlichtingssterkte, helderheidsverhoudingen, reflecties, etc. Deze factoren zijn langzaam via omgevingsgericht ontwerpen in het bouwproces doorgedrongen. Esthetica en
30
4 2011 Bouwfysica
www.nvbv.org
Visueel comfort
worden toegeschreven aan ‘slechte’ binnenmilieu omstandigheden [10]. In 2003 werd aan de hand van gegevens van WHO over ziektelast ingeschat dat ongeveer 11% van de ziektelast in de wereld te wijten is aan ongezonde gebouwen [11]. Dit is een hoog percentage. Ter vergelijking: gebruik van sigaretten, alcohol en drugs vertegenwoordigen samen 9%, slechte voeding 15%.
Lawaai
Aandoeningen en ziekten Thermisch comfort
Lucht kwaliteit
1 Voornaamste binnenmilieufactoren ergonomie, zoals de dimensies en afmetingen van een ruimte, meubels en apparatuur, zijn ook belangrijke onderdelen van het binnenmilieu. Historisch gezien kregen die parameters de meeste aandacht bij het ontwerpen van gebouw. Zonder daar afbreuk aan te doen worden ze toch buiten dit verhaal gehouden. Zoals Hawkes [7] het verwoordde: “The interaction of light and air and sound with the form and materiality of architectural space is of the very essence of architectural imagination.” Rond 1900 maken nieuwe ontdekkingen in natuurwetenschappen ten aanzien van elektriciteit, licht, geluid en vluchtige stoffen, het mogelijk om veel van de binnen milieuaspecten te verbeteren. Maar die nieuwe technologieën, onder andere kunstlicht, verwarming en koeling, brengen behalve nieuwe mogelijkheden ook ‘nieuwe’ gezondheid en comfortproblemen met zich mee. Zoals bijvoorbeeld de veteranenziekte, en later met de introductie van nieuwe materialen, de problemen rond formaldehyde, en in de tachtiger jaren het zogeheten zieke gebouwen syndroom (Sick Building Syndrome). Maar ook in het begin van de 21ste eeuw kondigen zich nieuwe ‘ziekten’ aan die aan het binnenmilieu gerelateerd kunnen zijn, variërend van stress geïnitieerde reacties en klachten [8], COPD (Chronische bronchitis en longemfyseem) tot longkanker [9]. Zelfs zwaarlijvigheid schijnt te kunnen
De menselijke zintuigen zijn onze basisinstrumenten voor het rapporteren of aangeven wanneer wij ons behaaglijk voelen. Daarnaast kunnen deze in sommige gevallen ook gevoelig zijn voor gezondheidsaspecten. Wij drukken dat uit in een soort van acceptatiegraad voor warmte, kou, geur, lawaai, duisternis, flikkeringen, etc. Ten aanzien van gezondheidseffecten zijn niet alleen onze zintuigen betrokken maar het gehele menselijke lichaam. Onder de stress veroorzakende binnenmilieufactoren die in dergelijke behaaglijkheids- en gezondheidseffecten kunnen resulteren, vallen de gepresenteerde omgevingsfactoren maar ook psychosociale factoren (bijvoorbeeld relatie met baas en werkstatus) en persoonsgerelateerde factoren (bijvoorbeeld sekse, roker, genetische eigenschappen, leeftijd, etc.). De door de omgevingsparameters veroorzaakte stimuli voorzien in de input van onze lichamelijke sensaties. Het menselijke lichaam kent drie belangrijke regel- en beheerssystemen: het zenuwstelsel, het immuunsysteem en het endocrien system. Deze creëren zowel mentale (herinneringen, achterdocht, etc.) als fysieke reacties (vechten of vluchten, beschermen, symptomen etc.) [12]. Onze lichamelijke reacties, bewust of onbewust, kunnen afhankelijk van interne stressfactoren variëren in kwaliteit, kwantiteit en in de tijd. Onder interne stressfactoren vallen bijvoorbeeld de met leeftijd afnemende prestatie van de zintuigen en het immuunsysteem, maar ook genetische defecten (bijvoorbeeld kleurblindheid) en psychosociale aspecten (bijvoorbeeld context, persoonlijke ervaringen). In tabel 1 wordt een overzicht gepresenteerd van mogelijke ziekten en aandoeningen in relatie tot de verschillende betrokken delen van het menselijke lichaam bij een
Tabel 1: Een aantal door het binnenmilieu veroorzaakte ziekten en aandoeningen [14] niveau
huid
ogen
oren
neus
ademhalingswegen
discomfort
warm, koud, zweet, tocht
te veel licht, te weinig licht, verblinding, spiegeling, reflecties
storingen, gehoor en verstaanbaarheid problemen
stank, irritatie
hoesten, kuchen kortademigheid
moeheid
moeheid
systemische effecten allergische of irriterende reacties
contact dermatitis, droog, jeukende, rode huid
rood, jeukend, droog gevoel
infectie ziekten
infectie (door bacterie, virus of schimmel)
zelden: droge ogen syndroom
toxische chronische effecten
straling- gerelateerde aandoeningen (zoals zonnebrand)
schade aan het oog, ook door UV licht, cataract vorming (als gevolg van langdurige blootstelling aan infrarood licht)
pijn op borst, piepen verstopte of loopneus, niezen
astma, bronchitis, overgevoeligheid reacties
ontsteking van het inwendige oor
verstopte of loopneus, tijdelijk verlies van reuk
infectie (door bacterie, virus of schimmel), bijv. bronchitis
ernstig en permanent gehoorverlies
permanent verlies van reuk
schade en/of tumoren, bijv. COPD, hart en vaatziekten, longkanker
• Binnenmilieu en gezondheid
Bouwfysica 4 2011
31
Tabel 2: Factoren, parameters, beheersmaatregelen en aandachtspunten in het binnenmilieu [14] thermisch comfort
lichtkwaliteit
akoestiek
luchtkwaliteit
factoren en parameters
temperatuur (lucht en straling), relatieve vochtigheid, luchtsnelheid, turbulentie intensiteit, activiteit en kleding
lichtsterkte, reflectie(s), kleurtemperatuur en kleurweergave index, uitzicht en daglicht frequenties
geluidsniveau(s), frequenties, tijdsduur, absorptie eigenschappen, geluidisolatie, nagalmtijd
verontreinigende bronnen en lucht concentraties, soort stoffen (allergisch, irriterend, kankerverwekkend, etc.), ventilatievoud en efficiëntie
beheersmaatregelen
verwarming, koeling en airconditioning installaties, gebouwontwerp (isolatie, gevel, etc.)
lichtsterkte verdeling, integratie van kunst- en natuurlijk licht, daglicht inval
akoestische beheersing, passieve geluidbeheersing, actieve geluidbeheersing
bronbeheersing, ventilatie systemen, onderhoud, luchtreiniging, activiteit beheersing
aandachtspunten
dynamische effecten, adaptatie, integratie installaties met gebouw (gevel, vloer en plafond), energiegebruik
daglicht inval, relatie tussen thermisch comfort en energie gebruik, gezondheidseffecten en beheersing
lange duur gezondheidseffecten, trillingen, mate van ergernis
interpretatie en detectie, secondaire verontreiniging (binnenlucht chemie en microorganismen), (fijn) stof, energie gebruik
bepaalde binnenmilieufactor. Psychologische of mentale effecten zijn niet meegenomen in dit overzicht omdat deze moeilijk toe te kennen zijn aan één bepaald zintuig. Het niet in staat zijn om een bepaalde situatie te verwerken, bewust of onbewust, kan een aantal verschillende ziekten en aandoeningen tot gevolg hebben die meestal niet één op één aan omgevingsfactoren toe te wijzen zijn. Daarnaast worden die effecten hoogstwaarschijnlijk beïnvloedt door psychosociale en persoonlijk gerelateerde factoren [13]. In feite vormen ze samen met de systemische effecten een categorie op zich, die door alle drie de regelen beheerssystemen van het lichaam worden beïnvloed en vice versa.
Beheersing van het binnenmilieu In de vorige eeuw werd beheersing van het binnenmilieu gezien als het voorkomen of genezen van waarneembare fysieke effecten voor elk van de afzonderlijke factoren apart. Hierbij werd gewerkt met modellen die oplossingen vinden voor thermisch comfort, licht-, geluid- en luchtkwaliteit. Deze modellen nemen voornamelijk lichame lijke condities mee en beschouwen slechts één factor tegelijk. Veel beheersmaatregelen gericht op individuele onderdelen van het binnenmilieu zijn ingevoerd om mogelijke ziekten en aandoeningen van het menselijk lichaam te minimaliseren of zelfs te voorkomen (zie tabel 2). Pas in de laatste decennia van de 20ste eeuw worden pogingen ondernomen via epidemiologische studies om het binnenmilieu holistisch te benaderen. De wetenschappelijke benadering van het beheersen van het binnen milieu, oftewel de evaluatie en creatie van een gezond en behaaglijk binnenmilieu, ontwikkelt zich van een onderdeelgericht naar een ‘bottom-up’ holistische benadering waarbij de verschillende onderdelen simpelweg bij elkaar worden opgeteld [15]. Concepten en instrumenten voor het beoordelen van de prestatie van de gebouwde omgeving, gebouwen, bouwdelen of specifieke aspecten van gebouwen ontwikkelen zich rap. Nieuwe methoden voor het onderzoeken van de kwaliteit van het binnenmilieu vanuit verschillende invalshoeken worden geïntroduceerd [16]. Maar toch blijven de beheersmaatregelen gericht op aparte onderdelen
van dat binnenmilieu. Klachten en problemen met dat binnenmilieu verdwijnen niet. De in gebruik zijnde normen en richtlijnen zijn veelal volgens de traditionele ‘bottom-up’ benadering tot stand gekomen [15]. Die benadering bestaat uit de volgende stappen: – Stap 1: identificatie van bronnen en andere factoren van invloed. – Stap 2: definitie van dosiseffect relaties. – Stap 3: bepalen van limietwaarden voor erkende gevaarlijke of verstorende verontreinigingen en stimuli. – Stap 4: assimileren of integreren van alle factoren zodanig dat tevredenheid van de eindgebruiker wordt bereikt. Behalve voor gezondheidsbedreigende stimuli, maakt de complexiteit en het aantal binnenmilieu parameters evenals het gebrek aan kennis, een prestatiebeoordeling met slechts limietwaarden voor enkelvoudige parameters moeilijk. En zelfs zonder enige betekenis. De meeste normen zijn gebaseerd op gemiddelde gegevens en negeren het feit dat gebouwen, individuen en hun activiteiten behoorlijk kunnen verschillen en continue aan verandering onder hevig zijn. Daar komt bij dat niet elke persoon op dezelfde manier iets ontvangt, waarneemt en reageert. Dit ligt aan fysieke, fysiologische en psychologische verschillen, maar ook aan verschillende persoonlijke ervaringen, context en situaties waarin men zich kan bevinden of heeft bevonden. Wanneer men zowel het enorme aantal binnenmilieu stimuli als het gebrek aan een solide wetenschappelijke basis beschouwt, dan lijkt het eigenlijk bijna onmogelijk om de laatste en complexe integratiestap te nemen.
Interacties De binnenmilieuparameters - thermisch comfort, lucht-, geluid- en lichtkwaliteit - worden beschreven met kwantitatieve indicatoren, uitgedrukt in getallen en/of ranges van getallen waarvan wordt aangenomen dat die acceptabel zijn voor mensen. Deze indicatoren zijn echter alleen maar geldig indien een duidelijke relatie, liefst statistisch relevant, is aangetoond tussen de parameter in kwestie en een bepaald gezondheid of comfort effect, en bovendien
32
4 2011 Bouwfysica
www.nvbv.org
wanneer de interacties met andere parameters bekend zijn (figuur 2). Interacties vinden plaats op allerlei niveaus en soms ook op meerdere niveaus tegelijk. Interacties vinden plaats tussen parameters onderling (zoals bijvoorbeeld het effect van zonlichtinval op de temperatuur in een ruimte, die weer een toename van emissies van materialen kan veroorzaken) maar ook tussen mensen, tussen onderdelen van een gebouw of zelfs in de externe omgeving. Die interacties hebben op hun beurt weer interacties met elkaar, zoals tussen de mens en het gebouw (openen van een raam of een deur wanneer het te warm is) of tussen mens en parameter (het instellen van de temperatuur van de verwarming of koeling).
Top-down benadering Een andere manier van het beheersen van het binnen milieu dan het slechts beschouwen van de parameters apart, zonder rekening te houden met interacties of met fysiologische, psychologische en andere verschillen en veranderingen in de tijd, is dus aan te bevelen. Daarom wordt voorgesteld het binnenmilieu als een systeem te beschouwen (tabel 3) en system engineering toe te passen analoog aan de top-down methode die door bijvoorbeeld de ruimtevaartindustrie wordt gebruikt [17]. In die benadering zijn de subsystemen (componenten) zeker belangrijk, maar kan het systeem alleen maar functioneren indien alle subsystemen met het totale systeem worden geoptimaliseerd, of dat nu aan gezondheid, comfort of duurzaamheid is gerelateerd. Die top-down benadering maakte ruimte voor een holistische en integrale beheersing van het binnenmilieu tijdens de gehele levenscyclus, van initiatie tot afbraak. Holistisch betekent hier gericht op de eisen van de eindgebruiker, zodanig dat alle aspecten en interacties tussen eindgebruiker en omgeving en andersom, worden meegenomen. Naast deze top-down benadering is er behoefte aan een risicobeoordeling waarbij de traditionele bottom-up benadering naast de top-down benadering wordt gebruikt. Een voorbeeld is een risicobeoordeling die gebruik maakt van duidelijk identificeerbare relaties tussen bepaalde gebouweigenschappen of gebruikerspatronen en zelfgerapporteerde of geobserveerde gezondheidsklachten [18]. Wanneer relaties tussen bepaalde gebouweigenschappen (maatregelen) en (gezondheids)klachten bekend zijn, wordt het mogelijk om nieuwe of andere richtlijnen en beoordelingsmethoden te bepalen (prestatie indicatoren en criteria).
Onderzoek en ontwikkeling Voor het definiëren van een menselijk binnenmilieu model is er duidelijk behoefte aan een testprocedure
2 Voorbeelden van interacties op verschillende niveaus [15] waarmee effecten en reacties van mensen op verschillende binnenmilieu omstandigheden in de tijd kunnen worden bepaald. Ten aanzien van eten zijn we opgevoed om te communiceren wat we lekker vinden. Binnen bepaalde grenzen kunnen we de kok laten weten wat we willen in termen zoals zout, zoet, bitter en zuur. In een huis, of eigenlijk voor de functie wonen, zijn we veel minder onderlegd. In de meeste gevallen worden we met een bestaand huis of ontwerp geconfronteerd en moeten we onze eisen binnen die voorwaarden proberen in te vullen. Aan de andere kant kunnen de meeste mensen niet goed aangeven hoe hun fysieke en mentale behoeften, laat staan eisen, eruit zien (dit geldt overigens ook voor bepaalde eisen ten aanzien van eten). Dit maakt prestatie op aanvraag door de eindgebruiker moeilijk realiseerbaar. Er bestaat vaak een discrepantie tussen wat mensen ons vertellen dat ze nodig hebben en wat hun gedrag ons aangeeft. Of wat ze ons vertellen wat de oorzaak is van bepaalde klachten en wat het echte probleem is. De oorzaak kan worden gevonden in de manier waarop wij onze omgeving beoordelen (perceptie), de manier waarop wij op onze omgeving reageren (gedrag) en de manier waarin wij zelf geloven dat we reageren. Dit zijn verschillende processen. Het begrijpen van deze processen op fysiologisch en psychologisch niveau is daarom belangrijk voor het modelleren of voorspellen van menselijk gedrag. Nieuwe technieken (biosensing en biomonitoring) uit andere vakgebieden zijn nodig om gedrag en fysieke reacties via observatie en meten van zowel positieve als negatieve effecten van stimuli, te kunnen begrijpen. Het moet worden benadrukt dat effecten van klimaat verandering maar ook veranderende eisen van eindgebruikers (zijn niet hetzelfde als 100 jaar geleden) niet mogen worden vergeten. Die zullen zeer zeker gevolgen hebben voor het ontwerp van gebouwen, de gebruikte materialen, en de benodigde facilitaire diensten en beheerssystemen. Tot aan de 19de eeuw was het binnenmilieu voor de meeste mensen slechts een plek om te
Tabel 3: Een systeem voor duurzaam gezondheid en comfort (gebaseerd op Bluyssen, 2009 [14]) de mens
binnenmilieu
beheersing
holistische en integrale top-down benadering
prestatie indices die alle gezondheids- en comfortaspecten meenemen
een duurzaam binnenmilieu dat een hoog basisniveau voor gezondheid en comfort garandeert
prestatie op afroep, anticipatie op wensen en eisen tijdens verschillende activiteiten en in de tijd
eindgebruiker gericht, multidisciplinair, levenscyclus oriëntatie, duurzaam
• Binnenmilieu en gezondheid
3 Kostenopbouw van een kantoorgebouw [19] schuilen, om te slapen en te eten. In de toekomst zal echter het omhulsel van het gebouw meer dan ooit de verschillende functies van een gebouw moeten kunnen integreren, waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden die klimaatverandering met zich meebrengt (bijvoorbeeld energiebesparing) en tegelijkertijd wordt voorzien in de comfort en gezondheidseisen van de eindgebruikers. We moeten onszelf behoeden voor de fouten die in de jaren tachtig gemaakt werden. Energiebesparing is een nobele zaak, maar de gevolgen voor gezondheid en de daarmee gemoeide kosten zijn niet te overzien als dit niet in overleg wordt uitgevoerd. Laten we niet vergeten dat de grootste kostenpost van het gebruik van een kantoorgebouw de salarissen van het personeel zijn (zie figuur 3). Energiegebruik voor verwarming en ventilatie is nog steeds slechts een fractie daarvan. Het is dus veel belangrijker om de gezondheid en tevredenheid (en daarmee de productiviteit) van het personeel op orde te houden, dan om te bezuinigen op de kostenpost voor verwarming en energie. Dus het tegelijkertijd besparen van energie en het creëren van een gezond en comfortabel binnenmilieu is meer dan alleen het bewerkstelligen van een efficiënt en duurzame gevel. Het beheersen van de binnenmilieuparameters blijft belangrijk. Deze beheersing zal met bewuste en onbewuste eisen van de verschillende eindgebruikers bij verschillende activiteiten rekening moeten houden. De mogelijkheden hiervoor kunnen variëren van volledig centraal geregeld tot individueel handmatige controle van een individu’s eigen persoonlijke omgeving (bijvoorbeeld prestatie op aanvraag, aanpasbaarheid en flexibiliteit). Sensors en signalen die menselijke behoeften en gedrag anticiperen kunnen hierbij belangrijk zijn. Echter, men moet zich realiseren dat sensors niet meer zijn dan systemen die bepaalde signalen meten. Indien de parameters of indicatoren van een bepaalde wens of eis onbekend zijn, dan zal het moeilijk worden om een sensor aan te wijzen die in de controle kan voorzien. Zonder kennis van oorzaak en effect is een indicator niet meer dan een gok. Uiteindelijk willen we ons allemaal het liefst als een vis in gezond en comfortabel water voelen. Maar we weten ook allemaal hoe veranderlijk en onbekend dat water kan zijn. n
Bronnen [1] Rowland, I.D., Howe, T.N., 2007, Vitruvius: Ten books on architecture, Cambridge University Press, Cambridge, UK, ISBN 978-0-521-00292-9
Bouwfysica 4 2011
[2] Madigan, M., Martinko J., Parker, J. (eds), 2005, Brock Biology of Microorganisms, 11th ed., Prentice Hall, ISBN 0131443291, New Jersey, USA [3] Billings, J.S., 1883, ‘Ventilation and Heating’, The engineering record [4] Billings, J.S., Mitchell, S.W., Bergey, D.H., 1898, ‘The composition of expired air and its effects upon animal life’, Smithsonian Contributions to Knowledge, Washington, USA [5] Janssen, J.E., 1999, ‘The history of ventilation and temperature control, the first century of air conditioning’, ASHRAE Journal, October, pp. 48-70 [6] Encyclopaedia Brittanica, 1991, Macropaedia vol. 23, 15th edition, ‘Chapter light pp. 1-28 and chapter lighting and lighting devices’, pp. 29-38, ISBN 0-85229529-4, Chicago, USA [7] Hawkes, D., 2008, The environmental imagination, technics and poetics of the architectural environment, ISBN 978-0-415-36087-6, Routledge, Taylor & Francis group, UK [8] EU, 2007, ‘Improving quality and productivity at work: Community strategy 2007-2012 on health and safety at work’, COM(2007) 62 final, Brussels, Belgium [9] Oliveira Fernandes, E. de, e.a. 2008, EnVIE: Co-ordination Action on Indoor Air Quality and Health Effects, Project no. SSPE-CT-2004-502671, final report [10] Bonnefoy, X.R., e.a. 2004, ‘Review of evidence on housing and health’, Fourth Ministerial Conference on Environment and Health, Budapest, Hungary, 23-25 June 2004 [11] Smith, K.R., 2003, The global burden of disease from unhealthy buildings: preliminary results from a comparative risk assessment, Healthy Buildings 003, Singapore [12] Kapit, W., Macey, R.I., Meisami, E., 2000, The physiology coloring book, 2nd edition, ISBN 0-321-03663-8, Benjamins/Cummings Science publishing, CA, USA [13] Taylor, J., 2006, The mind, A user’s manual, John Wiley & Sons, Ltd., England, ISBN 0-470-02222-1 [14] Bluyssen, P.M., 2009, The Indoor Environment Handbook, How to make buildings healthy and comfortable, Earthscan, London, UK, ISBN 9781844077878 [15] Bluyssen, P.M., 2008, ‘Management of the indoor environment: from a component related to an interactive top-down approach’, Indoor and Built Environment, vol. 17, issue 6, 483-495 [16] Bluyssen, P.M., 2010, ‘Towards new methods and ways to create healthy and comfortable buildings’, Building and Environment, vol. 45, issue 4, 808-818 [17] Blanchard, B.S., 2004, System engineering management, third edition, John Wiley & Sons, Inc., ISBN 0-471-29176-5, New Jersey, USA [18] Roulet, C.-A., Bluyssen, P.M., Cox, C. and Foradini, F., 2006, ‘Relations between perceived indoor environment characteristics and well-being of occupants at individual level’, Proceedings of Healthy Buildings 2006, Lisbon, Portugal, vol. 3, 163-168 [19] Clements-Croome, D. (ed.), 2000, Creating the productive workplace, E & FN Spon, London, UK
33