EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 25.07.2001 SG (2001) D/ 290545
Betreft:
Steunmaatregel nr. N 550/2000 – België Groenestroomcertificaten
Bij schrijven van 2 augustus 2000, geregistreerd bij de Commissie op 8 augustus 2000, meldden de Belgische autoriteiten, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, een maatregel aan om de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Bij schrijven van 6 oktober 2000 stelde de Commissie vragen over deze aanmelding. Bij schrijven van 8 november 2000, geregistreerd bij de Commissie op 14 november 2000, antwoordden de Belgische autoriteiten op deze vragen. Bij schrijven van 15 januari 2001 stelde de Commissie bijkomende vragen. Bij brieven van 8 februari 2001, 8 maart 2001, 4 april 2001 en 9 mei 2001 verzochten de Belgische autoriteiten verschillende keren om uitstel voor het beantwoorden van die vragen; de Commissie willigde al deze verzoeken in. Bij schrijven van 11 juni 2001, geregistreerd bij de Commissie op 13 juni 2001, beantwoordden de Belgische autoriteiten de vragen. 1.
BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
Op 29 april 1999 heeft de Belgische federale regering een nationale wet betreffende de Belgische elektriciteitsmarkt aangenomen, met het oog op de implementatie van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit1. Het Vlaams Gewest wil in het kader van haar bevoegdheden deze Belgische federale wet omzetten door de invoering van een maatregel voor het Vlaams Gewest. Het Vlaams Gewest is namelijk bevoegd voor de distributie en het plaatselijk vervoer van elektriciteit op het Vlaamse net waarvan de nominale spanning kleiner of gelijk is aan 70 kV. Het Vlaams Gewest is ook bevoegd voor een rationeel energiegebruik en de bevordering van de milieuvriendelijke energieproductie. De Vlaamse autoriteiten hebben een maatregel voorgesteld met een systeem van groenestroomcertificaten. De duur van deze maatregel is beperkt tot tien jaar. Dit systeem heeft ten doel het aandeel van de duurzame energie en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in de totale Vlaamse elektriciteitsproductie te verhogen. De maatregel zal een bijdrage leveren tot de Belgische toezeggingen inzake de 1
PB L 027 van 30/01/1997 blz. 20.
Zijne Excellentie de Heer Louis MICHEL Minister van Buitenlandse Zaken Karmelietenstraat, 15 1000 BRUSSEL
Wetstraat 200, B-1049 Brussel - België Telefoon: centrale 299.11.11. Telex: COMEU B 21877. Telegramadres: COMEUR Brussel.
vermindering van de CO2-emissies in het kader van het Kyoto-protocol. Tenslotte zal de maatregel bijdragen aan de doelstelling van de Europese Unie om tegen het jaar 2010 een aandeel van 12% duurzame energie in de totale elektriciteitsproductie van de Europese Unie te behalen. Volgens het aangemelde systeem wordt één groenestroomcertificaat uitgereikt aan elektriciteitsproducenten voor elke 1000 kWh (1MWh) stroom die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtinstallaties. Aan het eind van elk jaar moeten alle Vlaamse netbeheerders en elektriciteitsleveranciers (hierna de "verdelers") die stroom kopen van de elektriciteitsproducenten, een minimumaantal groenestroomcertificaten in hun bezit hebben, die zij moeten kopen van de producenten van groene stroom. Door de invoering van een systeem van groene certificaten wordt de markt voor elektriciteit gescheiden van de markt van groene certificaten. De producenten die elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtinstallaties - hierna groene stroom genoemd – opwekken, kunnen hun elektriciteit verkopen op de markt van de normale elektriciteit, terwijl zij de milieugroene waarde van de elektriciteit via een certificaat op een afzonderlijke markt verkopen. Het minimumaantal groenestroomcertificaten komt overeen met een percentage van de totale door de verdelers aan de elektriciteitsverbruikers geleverde elektriciteit. Dit percentage zal worden vastgesteld door de Vlaamse autoriteiten. Het percentage zal jaarlijks groeien van 0,96% in 2001 tot 5% in 2010. In het kader van de maatregel wordt de volgende formule gebruikt om het minimumaantal groenestroomcertificaten per verdeler vast te stellen: C = G x (Ev – Ewkk – Eg) C = het aantal in het jaar n voor te leggen groenestroomcertificaten (uitgedrukt in MWh) G = het minimaal te halen percentage certificaten: - 0,96% in 2001 -1,4% in 2002 -2,05% in 2003 - 3% in 2004 - vermenigvuldigd met een minimale factor 1,09 van 2005 tot 2009 - 5% in 2010 Ev = de totale hoeveelheid geleverde elektriciteit aan eindafnemers via het Vlaamse distributienet in het jaar n – 1 (in MWh) Ewkk = de totale hoeveelheid door een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie (WKK) geproduceerde elektriciteit waarvan de verdeler de eigenaar is op het ogenblik van de levering aan de eindafnemers in het jaar n – 1 (in MWh) Eg = de totale hoeveelheid groene elektriciteit waarvan de verdeler de eigenaar is op het ogenblik van de levering aan de eindafnemers in het jaar n – 1 (in MWh) Een reguleringsinstantie zal het aantal groenestroomcertificaten per Vlaamse verdeler jaarlijks met behulp van deze formule vaststellen. Deze instantie zal een onafhankelijke instelling zijn. De leden ervan mogen hun functie niet combineren met
2
een politieke functie of een functie of activiteit in de elektriciteitssector en zij mogen geen aandelen of vergelijkbare waardepapieren in de elektriciteitssector bezitten. De reguleringsinstantie zal de echtheid van de groenestroomcertificaten controleren. De groenestroomcertificaten worden afgeleverd wanneer stroom wordt opgewekt uit hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtinstallaties: (1)
Hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen worden in de maatregel gedefinieerd als windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfslagenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties met een vermogen van minder dan 10 MW en biomassa, waarbij biomassa wordt gedefinieerd als producten van de land- en bosbouw, plantaardig afval van de landbouw, bosbouw en voedingsmiddelenindustrie, en onbehandeld houtafval en kurkafval.
(2)
De kwalitatieve warmtekrachtinstallatie (WKK) wordt gedefinieerd als een WKK-installatie die een primaire energiebesparing (PEB) heeft die gelijk is aan of groter is dan 5%. Om de primaire energiebesparing te berekenen, wordt gebruik gemaakt van de volgende formule: PEB = [1- 1/(αQ / ηQ + αE / ηE)] x 100% -
PEB= primaire energiebesparing αE= het elektrisch rendement van de WKK-installatie αQ= het thermisch redement van de WKK-installatie ηE= het elektrisch rendement van de ηQ= het thermisch rendement van de referentieketel
referentiecentrale
– αE en αQ worden berekend op basis van jaargemiddelden van de WKK-installatie; – ηQ is 90% voor een WKK-installatie die haar warmte afstaat onder de vorm van heet water en 80% voor een WKK-installatie die haar warmte afstaat onder de vorm van stoom; – ηE is 55% voor een WKK-installatie aangesloten op een spanningsnet > 15 kV en 50% voor een WKK-installatie aangesloten op een spanningsnet ≤ 15 kV; – WKK-installaties gevoed door kolen kunnen dus als kwalitatieve WKK beschouwd worden indien ze een PEB hebben groter of gelijk aan 5%. De reguleringsinstantie registreert alle groenestroomcertificaten in een centrale databank. Per certificaat worden de volgende gegevens geregistreerd: coördinaten van de eigenaar, productiejaar en -plaats, de gebruikte technologie, het nominaal vermogen, de datum van indienstname van hernieuwbare energietechnologie, het registratienummer en de ontvangen staatssteun voor de productie-installatie. Normaal worden de groenestroomcertificaten aan het eind van het jaar overhandigd aan de reguleringsinstantie gegeven. Door deze overhandiging worden de certificaten uit de markt genomen. De groenestroomcertificaten kunnen evenwel ook op een latere datum worden gebruikt. Zij zijn geldig gedurende vijf jaar. De groenestroomcertificaten worden gekocht van producenten die stroom opwekken uit hernieuwbare bronnen of producenten met kwalitatieve warmtekrachtinstallaties. Deze producenten moeten niet gevestigd zijn in het Vlaams Gewest. De reguleringsinstantie gaat de echtheid van de van buiten het Vlaams Gewest afkomstige groenestroomcertificaten na door de certificaten van oorsprong van de 3
elektriciteit te controleren. De reguleringsinstantie zal gebruik maken van het kader dat thans wordt ontwikkeld in de verwachte EU-richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteit en hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt2. De Vlaamse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden de verkoop van groenestroomcertificaten te verbieden indien de betrokken, in het Vlaams Gewest uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit wordt uitgevoerd. Verdelers die aan het eind van het jaar niet het minimumaantal groenestroomcertificaten behalen, zijn verplicht aan de Staat een boete te betalen. De doelstelling van het boetesysteem is tweeledig: het creëert een stimulans voor de verdelers om groenestroomcertificaten te kopen, en het biedt een uitweg voor de verdelers wanneer de prijzen van de groenestroomcertificaten te veel zouden stijgen. De Vlaamse autoriteiten willen een markt voor groene stroom invoeren, maar aangezien vraag en aanbod nog niet goed zijn ontwikkeld, vormt het boetesysteem een veiligheidsnet voor de verdelers zodat zij niet te veel betalen voor de ontwikkeling van de productie van groene stroom. De boete bedraagt 2 000 BEF per ontbrekend certificaat in 2001, 3 000 BEF in 2002 en 4 000 BEF in 2003. Vanaf en met inbegrip van het jaar 2004 wordt de boete 5 000 BEF. De boete stijgt dus geleidelijk in de periode 2001 tot 2004. Men zou kunnen aanvoeren dat de boete degressief zou moeten zijn, aangezien de producenten van groene stroom zouden moeten kunnen profiteren van schaalvoordelen in een groeiende markt voor groene stroom. De Vlaamse autoriteiten beweren evenwel dat een niveau onder 5 000 BEF niet voldoende is om de productie van groene stroom te bevorderen. De volgende tabel laat de investeringskosten voor de verschillende soorten groene stroom zien: Hernieuwbare energiebron
Investeringskosten in BEF / MWh
Zonne-energie
20 000 – 25 000
Windenergie offshore
3 000 – 4 000
Windenergie op land
1 800 – 2 600 (alleen in kustgebieden)
Biomassa
4 000 – 5 000 (prijzen zonder externe emissiekosten)
Waterkracht
3 600 – 8 500
De periode 2001-2004 zal een overgangsperiode voor de Vlaamse groene elektriciteitsmarkt zijn. In het begin zullen de minder dure hernieuwbare energie projecten worden gebruikt of ingevoerd. Die projecten kunnen worden gestimuleerd door middel van een relatief lage geldboete. Hoe meer de behoefte aan groene stroom op de Vlaamse markt zal stijgen, hoe duurder deze elektriciteit relatief gezien zal zijn, omdat nieuwe projecten moeten worden ontwikkeld met hoge technische en financiële risico's. Zo zal de beschikbare ruimte voor de ontwikkeling van windenergie op het land in de kustgebieden bij voorbeeld opraken, en de ontwikkeling landinwaarts is beduidend duurder. Daarom hebben de Vlaamse autoriteiten een geldboete met een progressief karakter voorgesteld.
2
Voorstel van de Commissie, gepubliceerd in PB C 311 E van 31.10.2000, blz. 320.
4
De inkomsten uit de geldboeten gaan naar een fonds (het Fonds Hernieuwbare Energiebronnen) dat zal aangewend worden ter ondersteuning van projecten ten gunste van het beleid van de Vlaamse autoriteiten op het gebied van duurzame energie. Het mechanisme van dit Fonds en de voorwaarden met betrekking tot deze projecten zullen in de loop van 2001 worden uitgewerkt. De Vlaamse autoriteiten hebben aangegeven dat het Fonds het onderwerp zal uitmaken van een aparte aanmelding van staatssteun in een later stadium in 2000. Het systeem zal leiden tot een nieuwe afzonderlijke Vlaamse markt van groenestroomcertificaten, naast de bestaande Vlaamse elektriciteitsmarkt. Wanneer de prijzen van de groenestroomcertificaten hoog zijn, vormen zij een stimulans voor de producenten van groene stroom om meer te investeren in groene stroom. De geldboete moet eigenlijk worden beschouwd als een maximumprijs. Wanneer de prijs van de groenestroomcertificaten hoger wordt dan de prijs van de boete is het voor een elektriciteitsverdeler goedkoper om de boete te betalen. De handel in groenestroomcertificaten zal gebeuren via handelsregistratiekantoren, die worden aangeduid door de Vlaamse regering. Deze handelsregistratiekantoren werden nog niet opgericht, derhalve zal de reguleringsinstantie zich in afwachting daarvan zelf bezighouden met de handel in groenestroomcertificaten. Het voorgenomen systeem is niet van toepassing op de totale hoeveelheid elektriciteit die in het Vlaams Gewest wordt geleverd. Een aantal grote elektriciteitsafnemers zijn rechtstreeks aangesloten op het hoogspanningsnet. Dat valt onder de bevoegdheid van de Belgische federale autoriteiten. Het Vlaams Gewest werkt evenwel momenteel met de Belgische federale autoriteiten en de andere Belgische gewesten samen om een nationaal systeem van groenestroomcertificaten op te richten. De Vlaamse autoriteiten zullen het systeem in de loop van het tweede jaar3 evalueren. 2.
STANDPUNT VAN DE BELGISCHE AUTORITEITEN
Volgens de Vlaamse autoriteiten worden er geen overheidsmiddelen aangewend, aangezien de begroting niet wordt aangesproken. Hun eerste conclusie is derhalve dat de maatregel geen staatssteun bevat. De Vlaamse autoriteiten menen ook dat indien de Commissie van oordeel zou zijn dat de maatregel staatssteun zou bevatten, hij voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu4. 3.
BEOORDELING
Wat de toepassing van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag betreft, maakt de Commissie de volgende overwegingen. De door het Vlaams Gewest opgelegde verplichting dat alle Vlaamse verdelers aan het eind van het jaar een bepaald aantal groenestroomcertificaten in hun bezit moeten hebben, zal resulteren in bijkomende inkomsten voor de producenten van groene stroom, om een deel van hun productiekosten te dekken. Aan deze producenten wordt dus een voordeel toegekend. De producenten van groene stroom zijn een specifieke groep elektriciteitsproducenten die actief zijn in de handel tussen de lidstaten. Door het systeem ter zake zal de positie 3
Zoals is vermeld in artikel 23, lid 4, van de maatregel.
4
PB C37 van 03.02.2001, blz. 3.
5
van deze producenten van groenestroom worden versterkt, wat kan leiden tot een wijziging van de marktvoorwaarden voor hun concurrenten. Er moet van worden uitgegaan dat deze versterking die handel ongunstig zal beïnvloeden. Om te beoordelen of de aangemelde maatregel betreffende groenestroomcertificaten staatssteun bevat, moet de Commissie bepalen of er overheidsmiddelen mee gemoeid zijn. De volgende (vereenvoudigde) figuur bevat een samenvatting van de verschillende geldstromen en verplichtingen in het kader van de aangemelde maatregel inzake groenestroomcertificaten:
(2) €
Verdelers A: verplichting
Fonds
(1) €
Staat
C: certificaten
B: certificaten
Groenestroomproducenten
(3) €
Het systeem begint met de door de Staat aan de verdelers opgelegde verplichting om een bepaald aantal groenestroomcertificaten te kopen (verplichting A). Volgens recente rechtspraak van het Hof inzake de PreussenElektra-zaak brengt een aan de particuliere elektriciteitsbedrijven opgelegde verplichting om tegen minimumprijzen elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen af te nemen, geen enkele rechtstreekse of zijdelingse overdracht van staatsmiddelen aan de producenten van dit soort elektriciteit met zich mee5. De verplichting om een bepaalde hoeveelheid groenestroomcertificaten te kopen lijkt vergelijkbaar met de verplichting om tegen minimumprijzen elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te kopen; derhalve zijn in verband met deze verplichting geen staatsmiddelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag gemoeid. De Staat biedt de groenestroomproducenten gratis groenestroomcertificaten aan (B). Deze producenten moeten bewijzen dat zij een bepaalde hoeveelheid groene stroom hebben geproduceerd; zij krijgen dan een daarmee in verhouding staand aantal groenestroomcertificaten. Zij kunnen deze certificaten verkopen aan de verdelers op de (toekomstige) markt van groenestroomcertificaten, dus geeft de Staat hen immateriële activa. De Staat lijkt evenwel geen verlies van inkomsten te aanvaarden door de groenestroomcertificaten gratis aan te bieden. Hij verstrekt alleen een erkend bewijs dat de groene stroom werkelijk werd geproduceerd. Derhalve zijn met betrekking tot de door de Staat aan de producenten verstrekte groenestroomcertificaten geen staatsmiddelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag gemoeid. 5
Arrest van het Europees Hof van Justitie van 13 maart 2001, C-379/98
6
Wanneer verdelers groenestroomcertificaten kopen van groenestroomproducenten of handelaars (geldstroom (1) € en verkoop van certificaten C), zijn daarbij geen staatsmiddelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag gemoeid, aangezien deze transacties plaatsvinden op de markt van de groenestroomcertificaten. Wanneer de verdelers een onvoldoende aantal groenestroomcertificaten behalen, moeten zij aan de Vlaamse autoriteiten een geldboete betalen, die in de figuur als geldstroom (2) € is aangegeven. De inkomsten van deze geldboeten gaan naar een Fonds, dat in de nabije toekomst speciaal zal worden opgericht en gecontroleerd door de Vlaamse autoriteiten, om Vlaamse projecten voor de verhoging van de productie van groene stroom te ondersteunen (deze steun is aangegeven als geldstroom (3) € in de figuur). De Vlaamse autoriteiten hebben aangegeven dat de nadere bijzonderheden inzake dit Fonds overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag in een later stadium in 2001 zullen worden aangemeld. De Commissie kan de mogelijke staatssteunaspecten van dit Fonds slechts beoordelen wanneer het Fonds aangemeld zal zijn. Derhalve zal de beoordeling van en de beslissing over het mechanisme van de geldboeten en de ondersteuning van groenestroom projecten in een later stadium plaatsvinden, wanneer de nadere bijzonderheden van het Fonds aangemeld zullen zijn. Derhalve concludeert de Commissie dat de aangemelde maatregel ter zake in beginsel geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag bevat. Indien de maatregel evenwel staatssteun zou bevatten, kunnen de volgende overwegingen in aanmerking worden genomen. De Belgische autoriteiten zijn hun verplichting overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag nagekomen door de steunmaatregel vóór de tenuitvoerlegging ervan aan te melden. De aangemelde staatssteunmaatregel heeft de milieubescherming tot doel. Derhalve zal deze maatregel worden beoordeeld overeenkomstig de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu6, hierna de “milieukaderregeling” genoemd. Ten eerste merkt de Commissie op dat de definitie van hernieuwbare energiebronnen in de aangemelde maatregel verenigbaar is met de definitie in punt 6, paragraaf 8, van de milieukaderregeling. De in de aangemelde maatregel opgenomen definitie van kwalitatieve warmtekrachtinstallaties (WKK) is verenigbaar met de definitie in punt 31 van de milieukaderregeling, aangezien duidelijke voorwaarden worden gesteld aan de primaire energiebesparing. In de punten 61 en 62 van de milieukaderregeling wordt speciale aandacht besteed aan de invoering van systemen van groene certificaten. Daarin is bepaald dat marktmechanismen zoals groene certificaten aan de producenten van energie uit hernieuwbare energiebronnen de mogelijkheid biedt zijdelings baat te vinden bij een gegarandeerde vraag naar de energie die zij produceren, tegen een prijs die boven de marktprijs voor gewone energie ligt. In geval deze regelingen staatssteun behelzen, kunnen zij door de Commissie worden goedgekeurd voor zover de lidstaten kunnen aantonen dat de steun: · onontbeerlijk is om de levensvatbaarheid van de betrokken hernieuwbare energiebronnen veilig te stellen; · in het algemeen geen overcompensatie ten gunste van dergelijke energiebronnen meebrengt; 6
PB C37 van 03.02.2001, blz. 3.
7
· de producenten die energie uit hernieuwbare bronnen produceren, niet demotiveert om hun concurrentiekracht te verhogen; · beperkt is tot een periode van 10 jaar. Hieronder beoordeelt de Commissie de vier bovengenoemde voorwaarden. 3.1. Levensvatbaarheid van de betrokken hernieuwbare energiebronnen De Vlaamse autoriteiten hebben de marktvoorwaarden voor groenestroomproducenten in het kader van de aangemelde maatregel vastgesteld op basis van een diepgaande studie die werd opgesteld door een commissie van academische specialisten, AMPERE genaamd7. Dit verslag werd in november 2000 voorgesteld. In opdracht van de Belgische regering heeft deze commissie onder andere het verschil berekend tussen marktprijs en productiekost voor groene stroom in België in vergelijking met de conventionele energieproductie. Bij de vergelijking van de verschillende prijzen merkte de AMPERE-commissie vier punten op: 1. Een nadeel voor de meeste producenten van groene stroom is dat de standaard terugleververgoeding voor deze soort elektriciteit lager is dan de terugleververgoeding voor conventionele elektriciteitscentrales. De conventionele centrales hebben altijd een reservecapaciteit, terwijl bijvoorbeeld windmolens afhankelijk zijn van het weer, wat onzekerheid creëert inzake hun reservecapaciteit. Dit resulteert in een gemiddeld prijsverschil van 0,6 BEF/kWh, of bijna 45% van de productiekosten van conventionele energie (1,31 BEF/kWh). 2. Bij de vergelijking van conventionele elektriciteitscentrales met centrales die groene stroom produceren, dienen ook de externe milieukosten te worden meegerekend. De externe milieukosten voor conventionele elektriciteitscentrales zijn veel hoger dan de externe milieukosten voor groenestroom centrales. Deze kosten worden echter momenteel niet in de prijs opgenomen. 3. De productiekosten van de verschillende methoden van groenestroomproductie worden vergeleken met het best beschikbare alternatief, de relatief dure stoom- en gasturbine (STEG). Indien de vergelijking gemaakt wordt met het gemiddelde fossiele productiepark, zijn de prijsverschillen groter. 4. Zonne-energie werd uitgesloten van deze berekening, omdat deze hernieuwbare energiebron zeer veel duurder is. De AMPERE-commissie berekende dat het verschil tussen de marktprijs en de productiekost voor groene stroom in België tussen 1,4 en 2,7 BEF/kWh ligt. Zonder een systeem van groenestroomcertificaten zou de Vlaamse markt van groenestroomproductie niet levensvatbaar zijn. De becijferde prijsverschillen liggen in de buurt van het bedrag van de geldboeten die de Vlaamse verdelers moeten betalen indien zij niet genoeg groenestroomcertificaten hebben. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat er een levensvatbare markt voor groenestroomcertificaten bestaat, die zal bijdragen tot de ontwikkeling van groenestroomproductie.
7
AMPERE: Commissie voor de Analyse van de Middelen voor Productie van Elektriciteit en de Reëvaluatie van de Energievectoren. Het verslag had geen titel.
8
De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat de aangemelde maatregel van wezenlijk belang is om de levensvatbaarheid van de betrokken hernieuwbare energiebronnen te verzekeren. 3.2. Globale overcompensatie voor hernieuwbare energie De Vlaamse autoriteiten hebben verzekerd dat het systeem van de groenestroomcertificaten niet zal leiden tot een globale overcompensatie van de extra kosten voor groene stroom. Zij hebben de mogelijke globale overcompensatie beoordeeld uit het oogpunt van de lange termijn. De verdelers zullen enkel de aankoop van groenestroomcertificaten verkiezen indien de prijs daarvan in een voldoende mate lager is dan het bedrag van de geldboeten. De steun die de producenten zullen krijgen zal derhalve normaal nooit hoger zijn dan het bedrag van de boeten. In de eerste jaren van het systeem is het evenwel mogelijk dat de verdelers de groenestroomcertificaten kopen tegen een hogere prijs dan het bedrag van de toe te passen boete, aangezien de certificaten vijf jaar geldig zijn en de boeten in de daaropvolgende jaren zullen stijgen (van 2000 tot 5000 BEF/MWh). Deze certificaten zullen dan aan het eind van het jaar niet aan de reguleringsinstantie worden overhandigd, maar door de verdeler of een handelaar worden behouden als een zekerheid voor het (de) volgende jaar (jaren). Het is niet duidelijk in welke mate dit zal gebeuren, maar het mechanisme van het voorgenomen systeem maakt dit mogelijk. De kans bestaat dus dat de producenten in de eerste jaren veel meer steun zullen ontvangen dan de Vlaamse autoriteiten verwachten. Dat zou leiden tot een verhoogde steunintensiteit. Deze mechanismen zijn evenwel inherent aan de invoering van een marktmechanisme voor groenestroomcertificaten. De Commissie erkent het feit dat de prijzen zullen worden beïnvloed door vraag en aanbod. De Vlaamse autoriteiten zullen het systeem evalueren in de loop van het tweede jaar. Artikel 24 van de aangemelde regeling geeft de Vlaamse autoriteiten de mogelijkheid om te bepalen welke groenestroomcertificaten in aanmerking komen om te voldoen aan het aan de verdelers opgelegde vereiste aantal groenestroomcertificaten. Dit artikel werd opgenomen om het systeem te kunnen aanpassen in geval van een dreigende overcompensatie. De Vlaamse autoriteiten hebben de Commissie verzekerd dat het systeem op passende wijze zal worden aangepast wanneer overcompensatie wordt verwacht. De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat de aangemelde maatregel in het algemeen niet leidt tot overcompensatie ten gunste van producenten van groene stroom. 3.3. Demotivatie van producenten die energie uit hernieuwbare bronnen produceren om hun concurrentiekracht te verhogen Aangezien het aangemelde systeem globaal niet leidt tot overcompensatie voor groene stroom, zal de demotivatie van producenten die energie uit hernieuwbare bronnen produceren om hun concurrentiekracht te verhogen, beperkt blijven. Verwacht wordt dat over een paar jaar een grote Europese markt voor groene certificaten zal ontstaan8, waar er een sterke concurrentie zal heersen. 8
Er wordt gewerkt aan een kader voor groene certificaten in het licht van de komende EU-richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt.
9
3.4. Duur van de maatregel De Vlaamse autoriteiten hebben de duur van de maatregel beperkt tot 10 jaar. De Commissie concludeert derhalve dat de maatregel in overeenstemming is met de punten 61 en 62 van de milieukaderregeling. Volgens de cijfers in het voormelde verslag van de AMPERE-commissie, is de kostprijs voor WKK-elektriciteit aanzienlijk hoger dan de marktprijs voor gewone elektriciteit, ongeacht de energiebron ervan9. Bovendien zijn WKK's niet winstgevend, zelfs rekening houdend met de verkoop van de geproduceerde warmte. De aangemelde regeling is derhalve ook in overeenkomst met punt 66 van de milieukaderrichtlijn, aangezien de definitie van kwalitatieve warmtekrachtinstallaties (WKK) voldoet aan de voorwaarden van punt 31 van de kaderregeling. De productiekost voor WKK is immers hoger dan de marktprijs ervan, en de steun is onontbeerlijk, rekening houdend met de kosten en de inkomsten die het gevolg zijn van de productie en de verkoop van de warmte en de elektriciteit. Om een inbreuk tegen de regels betreffende de interne markt te vermijden, hebben de Vlaamse autoriteiten zich ertoe verbonden om invoerders van elektriciteit de mogelijkheid te geven aan te tonen dat zij groene stroom hebben ingevoerd. Voor de in aanmerking komende verdelers die kunnen bewijzen dat zij ingevoerde groene stroom hebben gekocht, zal bij de berekening van het aantal verplicht te kopen Vlaamse groenestroomcertificaten, rekening worden gehouden met dit feit. De reguleringsinstantie controleert de oorsprong van de groene certificaten die afkomstig zijn van buiten het Vlaams Gewest. De reguleringsinstantie zal waar mogelijk het kader gebruiken dat momenteel wordt ontwikkeld in de komende EU-richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt10. Voorts is overleg gaande tussen de Vlaamse autoriteiten en de autoriteiten van andere lidstaten, in het bijzonder Nederland en Luxemburg, om overeenkomsten inzake de wederzijdse erkenning van groenestroomcertificaten ten uitvoer te leggen. Tenslotte hebben de Vlaamse autoriteiten zich ertoe verbonden de verkoop van Vlaamse groenestroomcertificaten te verbieden wanneer de betrokken, in het Vlaams Gewest geproduceerde groene stroom wordt uitgevoerd, en dit tot het tijdstip waarop de voormelde wederzijdse erkenning van groenestroomcertificaten van kracht wordt. Derhalve concludeert de Commissie dat het aangemelde systeem in overeenkomst is met de EU-regels inzake de interne markt. 4.
CONCLUSIE
De Commissie heeft besloten dat de aangemelde maatregel betreffende de groenestroomcertificaten in beginsel geen steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag is. Zelfs indien de maatregel in tegenstelling tot de hierboven gemaakte conclusie staatssteun zou bevatten, is hij verenigbaar met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst aangezien hij voldoet aan de voorwaarden van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. 9
Zie tabellen 16 en 17 op blz. 105 en 106 van de samenvatting van het verslag; de cijfers zijn afkomstig uit de gegevensbank Markal.
10
Voorstel van de Commissie bekendgemaakt in het PB C 311 E van 31.10.2000, blz. 320.
10
In geval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet worden mogen bekendgemaakt, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen 15 werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u ermee instemt dat dit schrijven in zijn geheel wordt gepubliceerd. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Overheidssteun Jozef II-straat, 70 B-1000 Brussel Faxnummer: 32.2. 296.12.42 Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie Mario MONTI Lid van de Commissie
11