ANNEX VRAGEN AAN DE RAAD
Vraag nr. 9 van Niall Andrews (H-0087/04) Betreft: Honger in Ethiopië Kan de voorzitter van de Raad meedelen hoe volgens de Raad de internationale gemeenschap moet antwoorden op de bange verwachting - eens te meer - dat in Ethiopië miljoenen mensen binnenkort ernstig honger zullen lijden, ondanks het feit dat de oogst van 2003 waarschijnlijk 60% hoger ligt in vergelijking met die van 2002. Denkt de Raad dat de crisis minder erg zou zijn als Ethiopië meer middelen had om de opslagplaatsen, wegen en ander infrastructuur aan te leggen die nodig zijn om voedseloverschotten te bewaren? Antwoord De afgelopen twintig jaar heeft de EU gewerkt aan strategieën om de voedselzekerheid in Ethiopië te vergroten en is ze een van de belangrijkste donoren van humanitaire en voedselhulp geweest. In dit verband heeft de EU geijverd voor vervanging van externe hulp door interne mechanismen ter waarborging van de voedselzekerheid. De regering van Ethiopië heeft een vijfjarig voedselzekerheidsprogramma opgezet, de Coalition for Food Security (CFS). Dit initiatief is gericht op het wegnemen van de diepere oorzaken van voedselschaarste en op het vervangen van noodhulp door een beleid voor voedselzekerheid op de lange termijn. De EU heeft waardering voor de wijze waarop de Ethiopische regering in het kader van de CFS met belanghebbenden tracht samen te werken bij de aanpak van de grondoorzaken van de voedselschaarste. De EU blijft een toegewijd partner in ontwikkelingssamenwerking en zal proberen met de nodige flexibiliteit bijstand te verlenen om de regering in staat te stellen concreet uitwerking te geven aan haar visie. Om financieringsproblemen te voorkomen is het van groot belang dat de internationale gemeenschap zich concentreert op consequente steun voor CFS-initiatieven en afziet van steun voor geïsoleerde initiatieven. Dat is ook het standpunt van Martti Ahtisaari, de speciale gezant van de Verenigde Naties voor humanitaire zaken in de Hoorn van Afrika. In het verleden is gebleken dat een betere oogst in Ethiopië niet altijd leidt tot een verbetering van de voedselsituatie in het hele land. Zelfs in jaren waarin er sprake is van een overschot zijn er nog gebieden waar voedselschaarste heerst en die dus afhankelijk blijven van hulp. Dit hangt samen met distributieproblemen en een gebrek aan koopkracht. Maatregelen om boeren te stimuleren meer te produceren zijn derhalve onmisbaar. De EU spant zich in om de structurele problemen aan te pakken door via de CFS steun te verlenen aan een beleid dat is gericht op waarborging van de voedselzekerheid op de langere termijn. Tijdens de CFS-vergadering in december vorig jaar heeft de EU er bij de Ethiopische regering krachtig op aangedrongen de CFS-doelstellingen volledig te integreren in het Programma voor duurzame ontwikkeling en armoedevermindering (de armoedebestrijdingsstrategie van Ethiopië). Dit is nodig om dubbel werk en ondoelmatige aanwending van middelen als gevolg van overlapping van beide programma’s te voorkomen en om de koppelingen tussen het voedselzekerheidsbeleid, economische groei en armoedebestrijding ten volle te benutten. De steun die uit hoofde van het Europees Ontwikkelingsfonds verleend wordt aan Ethiopië is gebaseerd op deze langetermijnvisie. Het Nationaal Indicatief Programma voorziet in een “A”- toewijzing (kredieten voor programma’s en projecten) van 384,2 miljoen euro en een “B”- toewijzing (kredieten voor onvoorziene behoeften en bijdragen voor in internationaal verband overeengekomen schuldverlichtingsinitiatieven) van 153,7 miljoen euro. Kernpunten bij deze steun zijn vervoer (herstel en verbetering van het wegennet; 211 miljoen euro), voedselzekerheid (54 miljoen euro) en macroeconomische maatregelen (96 miljoen euro). ***
Vraag nr. 10 van James (Jim) Fitzsimons (H-0088/04) Betreft: Tot schroot verwerken van giftige schepen en nieuwe wetgeving De veilige verwijdering van sloopschepen is een internationaal probleem. Het lot van 4 van de 13 marineschepen van de Nationale defensievloot (NDRF) van de VS die in Hartlepool ingedokt zijn, hangt af van een besluit van het Hooggerechtshof van de VS. De resterende 9 schepen die nog aangemeerd liggen in de James River, staan op de lijst van
6
11/03/2004
de Maritime Authorities van "de 40 slechtste sloopschepen van de NDRF". De problemen betreffen corrosie, de aan boord aanwezige brandstof, asbest en PCB's. In een audit van het Bureau van de inspecteur generaal van het Ministerie van Vervoer wordt opgemerkt dat de milieurisico's die gepaard gaan met de oude, aftakelende schepen van de Maritime Authorities zeer reëel zijn en dagelijks toenemen. De schepen liggen letterlijk te rotten en vallen uiteen in afwachting van hun verwijdering. Sommige schepen zijn zo vervallen dat je met een hamer een gat in de romp zou kunnen slaan.... Kan de Raad, tegen de achtergrond van de problemen die verband houden met de noodzaak om oude schepen op een veilige manier tot schroot te verwerken, meedelen welke nieuwe initiatieven op wetgevingsgebied zijns inziens nodig zijn om te garanderen dat de EU-wateren niet worden gebruikt als giftige snelwegen voor het vervoer van "spookschepen" die bestemd zijn voor de sloop, en is de Raad van mening dat de Conventie van Bazel die de uitvoer van giftig afval uit geïndustrialiseerde landen naar ontwikkelingslanden verbiedt, moet worden gewijzigd? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde weet is de Gemeenschap niet bevoegd op het terrein van de scheepvaart in deze specifieke aangelegenheid. Desalniettemin is de kwestie van de ontmanteling van schepen aan de orde gesteld tijdens de vergaderingen van de Raad Milieu op 27 oktober en 22 december van het vorig jaar. Sommige lidstaten hebben daar gepleit voor snelle passende maatregelen van de EU op economisch en milieugebied en aangedrongen op opheldering van bepaalde juridische aspecten van de kwestie, met name in relatie tot het Verdrag van Basel. Het voorzitterschap, i.c. Dermot Ahern, de Ierse minister verantwoordelijk voor het zeevervoer, heeft deze kwestie en de in dit verband geuite zorgen recentelijk besproken met commissaris de Palacio en de Commissie bij die gelegenheid verzocht passende voorstellen uit te werken. Vooralsnog heeft de Raad geen voorstellen van de Commissie ontvangen. Mocht de Commissie op enig moment een voorstel voorleggen, dan wacht de Raad uiteraard met belangstelling het standpunt van het Europees Parlement af. Het is de geachte afgevaardigde bekend dat de EU op dit gebied nauw samenwerkt met de relevante internationale organisaties, zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de instanties van het Verdrag van Basel. De lidstaten van de EU hebben reeds actief samengewerkt bij een verwante kwestie, het voorstel inzake de instelling van “bijzonder kwetsbare zeegebieden”, waaraan zij hun steun verleend hebben. Dat voorstel behelst de invoering van verplichte controle en rapportage met betrekking tot de zeescheepvaart op vaste routes om ervoor te zorgen dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen door schepen die door bijzonder kwetsbare zeegebieden varen. Verder heeft het Comité voor de bescherming van het mariene milieu (MEPC) van de IMO tijdens zijn 49e vergadering in juli vorig jaar het secretariaat van het Verdrag van Basel opgeroepen alle relevante informatie over deze kwestie aan de partijen ter beschikking te stellen. ***
Vraag nr. 11 van María Izquierdo Rojo (H-0094/04) Betreft: Positie van de vrouw in de plattelandsontwikkeling Welke maatregelen zullen tijdens het Ierse voorzitterschap in het kader van de plattelandsontwikkeling worden genomen om de positie van de vrouw te verbeteren? Antwoord Sinds enkele jaren schenkt de Raad speciale aandacht aan de verbetering van de positie van de vrouw in het kader van de plattelandsontwikkeling. In het antwoord op mondelinge vraag H-0415/03 van de geachte afgevaardigde Rodi KratsaTsagaropoulou over de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de positie van de vrouw in plattelandsgebieden is uiteengezet dat de Raad Landbouw conclusies heeft aangenomen over de waardevolle bijdrage die vrouwen leveren aan de plattelandsontwikkeling. Deze conclusies waren gebaseerd op het memorandum van het Spaanse voorzitterschap en de resultaten van de conferentie over gender mainstreaming die in juni 2002 in Santander (Spanje) heeft plaatsgevonden, op initiatief van het voorzitterschap en de Europese Commissie.Verder werd vermeld dat het Griekse voorzitterschap een debat over werkgelegenheid in plattelandsgebieden in gang had gezet op basis van een werkdocument dat in eerste instantie in juni 2003 door het Speciale Landbouwcomité behandeld was. Na dat debat, waarin ook de kwestie
11/03/2004
7
van het bevorderen van de werkgelegenheid van vrouwen in plattelandsgebieden aan de orde werd gesteld, heeft de Raad Landbouw en Visserij in juli 2003, tijdens het Italiaanse voorzitterschap, een aantal conclusies aangenomen. Die conclusies luidden als volgt: – “Het behoud van de werkgelegenheid in plattelandsgebieden hangt af van de economische activiteit, alsmede in sterke mate van de vestiging van jonge landbouwers en van het scheppen van gunstige voorwaarden voor de aanwezigheid van vrouwen in die streken, en derhalve van de maatregelen die genomen worden om deze twee groepen werkenden te beschermen”; en: – de Raad “verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de conclusies van de Raad Landbouw van 27 mei 2002 betreffende de integratie van het genderperspectief teneinde het proces van economische en sociale samenhang te consolideren door middel van een steeds grotere participatie van vrouwen aan activiteiten op het gebied van de plattelandsontwikkeling.” Ook het Ierse voorzitterschap hecht veel waarde aan versterking van de positie van de vrouw op het platteland. Tijdens een ontmoeting met de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling op 26 en 27 januari 2004 heeft de Ierse minister voor plattelandsontwikkeling, de heer O’Cuiv, onderstreept dat in het plattelandsbeleid aandacht besteed dient te worden aan investeringen in de plattelandseconomie teneinde het niveau van werkgelegenheid en de levensomstandigheden te creëren die nodig zijn om de plattelandsbevolking, en meer in het bijzonder het aandeel daarin van jongeren en vrouwen, op peil te houden. Dat deze zaak prioriteit heeft blijkt ook uit het feit dat het Ierse voorzitterschap op 31 mei 2004 in Westport een conferentie organiseert over verbetering van de levensomstandigheden en de levensstandaard op het platteland in Europa. Daarbij zal speciaal aandacht worden besteed aan gendergelijkheid op het platteland. Voorts zij de geachte afgevaardigde erop gewezen dat de organen die de vergaderingen van de Raad voorbereiden zich thans buigen over het voorstel voor een richtlijn tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten. Wanneer deze richtlijn eenmaal van kracht is, zal een belangrijke stap gezet zijn in de richting van gelijke kansen voor vrouwen en mannen en dus ook voor vrouwen op het platteland. Tot slot zal het Ierse voorzitterschap uiteraard aandacht schenken aan relevante wetgevingsmaatregelen mocht de Commissie die tijdens dit semester voorleggen. ***
Vraag nr. 12 van Esko Olavi Seppänen (H-0095/04) Betreft: Intergouvernementele Conferentie Is Ierland van plan gedurende de periode van zijn voorzitterschap de volgende zitting van de Intergouvernementele Conferentie te organiseren, is het land erin geslaagd duidelijkheid te verkrijgen over de resultaten van de onderhandelingen die de vorige Raadsvoorzitter Italië met elke lidstaat afzonderlijk heeft gevoerd en over hoeveel artikelen van de ontwerpgrondwet is volgens Ierland nog geen overeenkomst bereikt? Antwoord Besluiten over het organiseren van nieuwe zittingen van de Intergouvernementele Conferentie worden genomen op basis van de discussie over het verslag inzake de te verwachten vorderingen dat het Ierse voorzitterschap zal voorleggen aan de Europese Raad van maart aanstaande. In dit verslag zullen de resultaten verwerkt worden van het overleg dat sinds het begin van dit jaar heeft plaatsgevonden tussen het voorzitterschap en een aantal delegaties. Onder het Italiaanse voorzitterschap is een aanzienlijke hoeveelheid werk verricht, waarvan een weergave te vinden is in het document dat is opgesteld na de ministeriële bijeenkomst in Napels (IGC 60 ADD 1 en ADD 2).
8
11/03/2004
Tijdens de bilaterale ontmoetingen met de delegaties heeft het voorzitterschap een hele reeks kwesties besproken waarvoor nog geen oplossing gevonden is. Bij veel van deze onderwerpen lijken de lidstaten het in hoge mate eens te zijn over de manier waarop de zaken vlotgetrokken kunnen worden. Van overeenstemming over een onderwerp, op welk terrein dan ook, kan evenwel pas gesproken worden als alle partijen het daadwerkelijk met elkaar eens zijn. ***
Vraag nr. 13 van Olle Schmidt (H-0098/04) Betreft: Vrij verkeer in de EU en mogelijk misbruik van sociale zekerheid 1 Mei 2004 is een gedenkwaardige dag omdat West- en Oost-Europa dan op vreedzame wijze worden herenigd. Hoewel wij ons hierover verheugen, moeten wij onder ogen zien wat er op het gebied van het vrij verkeer kan gebeuren. Gezien de verschillen in welvaart die na de uitbreiding in de Unie zullen ontstaan, kan niet worden uitgesloten dat er mensen zijn die zullen proberen zich in een andere lidstaat te vestigen om te profiteren van het sociale-zekerheidsstelsel in dat land. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat iemand geacht wordt een baan te hebben als hij ten minste 10 uur per week werkt, maar de beloning hiervoor hoeft het eigen levensonderhoud niet te dekken. Een baan van 10 uur geeft momenteel recht op een verblijfsvergunning, en die opent op haar beurt de deur naar het sociale-zekerheidsstelsel van de lidstaten. Als de definitie van werknemer/zelfstandige zodanig wordt gewijzigd dat via de arbeid moet kunnen worden voorzien in het levensonderhoud, kunnen discriminerende overgangsregelingen worden vermeden. Is de Raad voornemens het initiatief te nemen tot een nieuwe definitie van de term werkgever/zelfstandige om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van het sociale-zekerheidsstelsel van de lidstaten en om ervoor te zorgen dat er ten aanzien van de nieuwe lidstaten geen discriminerende maatregelen hoeven te worden genomen? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld bekend is zal het acquis inzake de vrijheid van het verkeer van personen in de nieuwe lidstaten van toepassing zijn vanaf de datum van toetreding. Daarbij geldt evenwel een aantal speciale overgangsbepalingen die zijn neergelegd in het Toetredingsverdrag. Op grond van deze bepalingen kunnen de huidige lidstaten in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 inzake de vrijheid van verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, en tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van onderdanen van de toetredingslanden (met uitzondering van Cyprus en Malta) tot hun arbeidsmarkten te regelen. Het hangt van de aard en strengheid van deze maatregelen af of er al dan niet sprake is van volledige toegang tot de arbeidsmarkt. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na de datum van toetreding, op voorwaarde dat ze de Commissie daarvan vóór het aflopen van bovenvermelde tweejarige periode in kennis stellen. Deze overgangsbepaling kan vervolgens met nog eens twee jaar worden verlengd in lidstaten waar de arbeidsmarkt zonder regulering ernstig verstoord zou raken of zou kunnen raken. Verder mogen Oostenrijk en Duitsland begeleidende maatregelen op nationaal niveau nemen om ernstige verstoringen, of het risico op ernstige verstoringen, in specifieke kwetsbare sectoren van hun arbeidsmarkten op te vangen. Het betreft hier verstoringen die zich in bepaalde regio’s zouden kunnen voordoen bij grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast mogen de lidstaten tot het einde van het zevende jaar na de datum van toetreding toegangsbeperkende maatregelen nemen om de situatie in de getroffen regio of sector te normaliseren. In deze periode zouden de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 dus geheel of gedeeltelijk buiten werking gesteld kunnen worden,. Gedurende de overgangsperiode is het aan de huidige lidstaten om te bepalen onder welke voorwaarden toegang verleend wordt tot hun arbeidsmarkt en dus ook tot hun socialezekerheidsstelsel. Hierbij dient opgemerkt te worden dat onderdanen van de toetredingslanden die op de datum van toetreding legaal werkzaam zijn in een van de huidige lidstaten, gedurende de overgangsperiode toegang hebben tot de arbeidsmarkt van die lidstaat, op voorwaarde dat ze gedurende een ononderbroken periode van minimaal twaalf maanden tot de arbeidsmarkt
11/03/2004
9
van het betrokken land toegelaten zijn geweest. Deze personen hebben echter geen toegang tot de arbeidsmarkten van andere lidstaten waar nationale toegangsbeperkende maatregelen van kracht zijn. In antwoord op de concrete vraag van de geachte afgevaardigde wijst de Raad er tot slot op dat hij enkel kan optreden in de context van een voorstel van de Commissie, en vooralsnog zijn hem geen specifieke voorstellen of maatregelen als bedoeld in de vraag van de geachte afgevaardigde voorgelegd. De Raad benadrukt evenwel dat de werking van de specifieke overgangsbepalingen waarin het Toetredingsverdrag voorziet in de toekomst geëvalueerd zal worden, op basis van een verslag van de Commissie. ***
Vraag nr. 14 van Lennart Sacrédeus (H-0100/04) Betreft: Het verbod om een kruis en dergelijke te dragen en het werk van de EU voor de godsdienstvrijheid in de Unie en in de wereld De Franse nationale vergadering heeft met overweldigende meerderheid besloten om het dragen van grote kruisen, joodse keppeltjes en islamitische hoofddoeken/sluiers te verbieden in het onderwijs. Is het Ierse voorzitterschap van mening dat het verbod op religieuze symbolen van de dominerende godsdiensten in één van de grootste lidstaten van de EU, het werk van de EU voor de godsdienstvrijheid en de andere mensenrechten in de Unie en in de wereld versterkt? Moet het verbod al dan niet gezien worden als een positieve bijdrage tot verdraagzaamheid ten aanzien van de noodzakelijke godsdienstdialoog en het wederzijds spiritueel-cultureel begrip tussen de EU-burgers en tegenover de omgeving? Antwoord De Raad zou de geachte afgevaardigde willen verwijzen naar het antwoord van de Raad tijdens het vragenuur van februari 2004 op mondelinge vraag H-0030/04 van de heer Robert Evans over hetzelfde onderwerp. ***
Vraag nr. 15 van Bill Newton Dunn (H-0102/04) Betreft: Optreden tegen de georganiseerde misdaad op de westelijke Balkan Tot welke maatregelen heeft de Raad besloten op zijn vergadering van 19 februari, afgezien van de oprichting van een groep van deskundigen die over enige maanden verslag moet uitbrengen? Antwoord Voortbouwend op het werk dat eerder is verricht op dit gebied heeft de Raad tijdens zijn vergadering van 19 februari 2004 besloten een groep “Vrienden van het voorzitterschap” in te stellen, die samen met het voorzitterschap en met hulp van de Commissie alle instrumenten zal evalueren die op dit moment gebruikt worden ter bestrijding van de uit de westelijke Balkan afkomstige georganiseerde criminaliteit. De Raad heeft ook aangegeven dat binnen zes maanden een verslag opgesteld dient te worden over de resultaten van dit werk. Het voorzitterschap is voornemens de eerste vergadering van deze groep op korte termijn te beleggen. Zoals de geachte afgevaardigde weet moet dit besluit gezien worden in de bredere context van de follow-up van de Top tussen de EU en de westelijke Balkan die op 21 juni 2003 in Thessaloniki heeft plaatsgevonden. Daar is benadrukt dat georganiseerde criminaliteit en corruptie een ernstige belemmering vormen voor de democratische stabiliteit, de rechtsstaat en de economische ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in de regio, en dat de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en corruptie in de westelijke Balkan een belangrijke prioriteit van de Unie is. ***
10
11/03/2004 Vraag nr. 16 van Barbara O'Toole (H-0106/04)
Betreft: Ongeoorloofde reproductie en vervalsing Ongeoorloofde reproductie en vervalsing zijn voor de Europese creatieve sector een belangrijke reden tot verontrusting. Het is onmogelijk dat Europa de meest mededingingskrachtige kenniseconomie ter wereld wordt als de culturele bedrijfstakken geteisterd worden door ongeoorloofde reproductie. Ongeoorloofde reproductie is een ernstige bedreiging van duurzame digitale diensten in Europa. Schepping, vervaardiging en verspreiding van digitale inhouden is de sleutel tot stimulering van de ontwikkeling en verspreiding van digitale netwerken. Verbetering van de informatiemaatschappij is afhankelijk van de wijdverbreide beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige inhouden in digitaal formaat. Nu de volgende Voorjaarszitting van de Europese Raad aanstaande is, moet er de nadruk op worden gelegd dat de bestrijding van ongeoorloofde reproductie voorrang dient te krijgen in het kader van de tenuitvoerlegging van de agenda van Lissabon. Is de Raad bereid toe te zeggen een heldere en krachtige verklaring waarin ongeoorloofde reproductie en vervalsing worden veroordeeld, op te nemen als deel van de officiële conclusies van de Top? Antwoord De Raad deelt de zorgen van de geachte afgevaardigde over de negatieve effecten van ongeoorloofde reproductie en vervalsing op de mogelijkheden voor innovatie en het concurrentievermogen. Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij heeft onder meer tot doel oplossingen te bieden voor de problemen van deze tijd op het gebied van het auteursrecht in het algemeen, inclusief het auteursrecht in een digitale omgeving. Recentelijk hebben de Raad en het Parlement onderhandeld over het Commissievoorstel voor een richtlijn betreffende de maatregelen en procedures ter waarborging van de intellectuele-eigendomsrechten. Gezien de uitslag van de stemming over het desbetreffende verslag in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 9 maart 2004 mag aangenomen worden dat de procedure spoedig afgerond kan worden. Met de nieuwe richtlijn zal de EU een cruciaal instrument in handen hebben voor de bestrijding van ongeoorloofde reproductie en vervalsing. ***
Vraag nr. 17 van Proinsias De Rossa (H-0109/04) Betreft: Kwijtschelding van schulden Het Europees Parlement heeft een resolutie aangenomen waarin werd aangedrongen op een benadering van de schulden van de ontwikkelingslanden waarin rekening werd gehouden met de humane ontwikkeling (P5_TA(2002)02091). In Europese acties inzake het schuldenvraagstuk is voorgesteld om de toezeggingen die zijn gedaan in Barcelona zodanig te wijzigen dat de draagbaarheid van de schuldenlast ruimhartig wordt benaderd. Betekent dit dat de arme landen hun middelen in de eerste plaats moeten besteden aan uitgaven die gericht zijn op het voldoen aan de millenniumdoelstellingen? Kan het Ierse voorzitterschap het vraagstuk van het verband tussen de schuldenkwijtschelding en de millenniumdoelstellingen op de agenda plaatsen van de in april te houden RAZEB die gaat debatteren over de voortgang die de Unie heeft gemaakt op het terrein van de toezeggingen betreffende de millenniumdoelstellingen? Antwoord Een van de grootste belemmeringen voor de armoedebestrijding op de lange termijn is de zeer hoge schuldenlast van de armste landen. Zoals vastgelegd in de Consensus van Monterrey, die in maart 2002 is aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de leden van de Verenigde Naties, erkent de EU dat duurzame schuldfinanciering een belangrijk element is voor het aantrekken van middelen voor publieke en private investeringen, en dat verlichting van de buitenlandse
1
PB C 131E van 5.6.2003, blz. 167.
11/03/2004
11
schuld een essentieel instrument kan zijn om middelen vrij te maken en vervolgens door te sluizen naar activiteiten gericht op duurzame groei en ontwikkeling. Verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling is een topprioriteit voor de Europese Unie en de gehele internationale gemeenschap. Uit de toezeggingen die tijdens de conferentie van Monterrey door de EU-lidstaten zijn gedaan blijkt dat de Unie in internationaal verband een voortrekkersrol vervult bij de inspanningen om de millenniumdoelstellingen te realiseren. Het belang dat de Unie hecht aan deze kwestie is nog eens onderstreept in de conclusies die de Raad heeft aangenomen na het oriënterend debat in januari 2004. De vorderingen op dit gebied zullen besproken worden tijdens de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van april 2004. Het HIPC-initiatief heeft reeds tot een aanzienlijke schuldverlichting van tal van arme landen geleid. Doel van de Unie blijft ervoor te zorgen dat de landen die in aanmerking komen voor bijstand in het kader van dit initiatief op de lange termijn een draaglijke schuldenlast bereiken en kunnen handhaven, zodat ze hun strijd tegen armoede en voor groei kunnen versterken. De EU heeft meer dan de helft (ongeveer 60 procent) van de financiering van het HIPC-initiatief voor haar rekening genomen. Verder hebben alle lidstaten aangegeven verder te willen gaan dan de HIPC-streefdoelen. Erkend moet worden dat het HIPC-initiatief op macro-economisch gebied niet in alle opzichten resultaat heeft gehad: het heeft positief uitgewerkt ten aanzien van de vermindering van de schuldomvang, maar concrete effecten op de renteontwikkeling zijn nauwelijks aantoonbaar. Het initiatief staat echter wel aan de basis van het concept van een strategie voor armoedebestrijding en heeft ook als katalysator gefungeerd voor een betere en bredere donorcoördinatie. Voorts dient erop gewezen te worden dat naast de verlichting van de schuld aan multilaterale schuldeisers die gerealiseerd is via het HIPC Trust Fund en andere initiatieven, de lidstaten van de EU een aanzienlijke verlichting van de schuld van ontwikkelingslanden op bilateraal niveau mogelijk hebben gemaakt. Zoals gezegd, het doel van de Unie blijft ervoor te zorgen dat de landen die in aanmerking komen voor bijstand in het kader van het HIPC-initiatief op de lange termijn een draaglijke schuldenlast bereiken en kunnen handhaven, zodat ze hun strijd tegen armoede en voor groei kunnen versterken. Verder bekijkt de EU op welke manier de houdbaarheid van schulden op de lange termijn gegarandeerd kan worden voor landen die het HIPC-proces doorlopen hebben en voor alle andere landen met een laag nationaal inkomen. De EU is ervan overtuigd dat houdbaarheid van schulden een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de actoren van het HIPC-initiatief en de donor- c.q. schuldeisende landen. De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 27 april aanstaande zal zich buigen over een tweede voortgangsverslag van de Commissie inzake de toezeggingen waarover de EU tijdens de Europese Raad van Barcelona in 2002 overeenstemming heeft bereikt en in Monterrey een verklaring heeft afgelegd. Een van deze toezeggingen betreft houdbaarheid van schulden in het kader van het HIPC-initiatief. De bijeenkomst van de Raad op 27 april biedt de ministers de gelegenheid de stand van zaken met betrekking tot schuldverlichting te bespreken. De Raad heeft de Commissie uitgenodigd de uitwerking van de acht toezeggingen die de EU in Monterrey heeft gedaan uitgebreid te controleren. Het voorzitterschap is van oordeel dat wijzigingen van de toezeggingen in dit stadium de geloofwaardigheid van deze exercitie zouden aantasten. Bovendien bestaat het gevaar dat alle toezeggingen daardoor weer ter discussie gesteld zouden worden. Dat zou twijfels kunnen oproepen ten aanzien van de standvastigheid van de EU bij het nakomen van de toezeggingen die ze in het kader van de Consensus van Monterrey heeft gedaan. ***
Vraag nr. 18 van Paulo Casaca (H-0110/04) Betreft: Toepassing Verordening (EG) 1954/2003 Artikel 5 van Verordening (EG) 1954/20031 beperkt met ingang van 14 november de toegang tot het uitoefenen van visserijactiviteiten tot de eerste 100 zeemijlen van de EEZ van Macronesië, terwijl artikel 15 van dezelfde verordening de bestaande beperkingen in de gehele EEZ van de Azoren en Madeira verlengt tot aan de inwerkingtreding van de regeling van de Commissie inzake de visserijinspanning of tot 31 juli 2004 indien de regeling niet eerder aangenomen wordt. Over de complementariteit en de coherentie van beide artikelen valt niet serieus te redetwisten. Is de Raad van mening dat de toepassing van deze artikelen van de verordening afhankelijk is van zijn gunstig juridisch advies? 1
PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1.
12
11/03/2004
Meent de Raad niet dat het de taak van de lidstaten en de Commissie is de door de Raad aangenomen verordeningen toe te passen en dat alleen de bevoegde gerechtelijke instanties een artikel van een verordening nietig kunnen verklaren? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde weet, is het op grond van het Verdrag niet de taak van de Raad om toezicht te houden op de correcte toepassing van de communautaire wetgeving. Verordening (EG) nr. 1954/2003 is op 14 november 2003 van kracht geworden en is rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten. De Raad nodigt de geachte afgevaardigde uit de vraag of de bepalingen die in de vraag worden genoemd door de lidstaten correct worden toegepast voor te leggen aan de Europese Commissie. In dit opzicht onderschrijft de Raad de elementen uit het laatste deel van zijn vraag. ***
Vraag nr. 19 van Gerard Collins (H-0111/04) Betreft: Strijd tegen internationaal terrorisme Kan de Raad, in het licht van de aanhoudende dreiging van het internationaal terrorisme en de georganiseerde misdaad, aangeven wat de belangrijkste maatregelen zijn die in de Europese Unie werden genomen om deze groeiende dreiging aan te pakken en welke nieuwe initiatieven hij nodig acht? Antwoord In de nasleep van de gebeurtenissen van 11 september 2001 heeft de Raad overeenstemming bereikt over een uitgebreid actieplan tegen het terrorisme, waarin de activiteiten van de Europese Unie in alle sectoren worden behandeld. In deze context moet worden opgemerkt dat er veel vooruitgang is geboekt en, met name, dat de Raad de kaderbesluiten betreffende het Europees arrestatiebevel en de gemeenschappelijke definitie van terroristische daden heeft goedgekeurd. Bovendien zijn er overeenkomsten met de Verenigde Staten afgerond betreffende uitlevering en wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Op dit moment herzien de Commissie en de diensten van de Raad het actieplan uit 2001 in het licht van nieuwe ontwikkelingen, in het bijzonder de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie zoals die is goedgekeurd door de Europese Raad. Hoewel er geen sprake is van een specifiek verband met de gebeurtenissen van 11 september 2001, moet ook niet worden vergeten dat Eurojust inmiddels actief is in Den Haag en regelmatig wordt gevraagd om onderzoeken en vervolgingen te coördineren die te maken hebben met terroristische activiteiten binnen de Unie. Bovendien speelt ook Europol een rol op het terrein van terrorisme en zijn er met de VS overeenkomsten gesloten over de uitwisseling van niet-persoonsgebonden en persoonsgegevens. Met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit is ons standpunt dat dit terrein voor de Raad een prioriteit is en dat ook zal blijven. Met name de nieuwe millenniumstrategie inzake voorkoming en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit van 2000 en de tussentijdse herziening van de tenuitvoerlegging hiervan in 2003 vormen een gedetailleerd kader voor de ontwikkeling en verbetering van de internationale samenwerking op dit terrein. Gedurende het Ierse voorzitterschap heeft de Raad zich actief ingezet om te bewerkstelligen dat de georganiseerde criminaliteit in de gehele Unie zo effectief mogelijk kan worden aangepakt. In dat opzicht kan ik melden dat er tijdens de JBZ-Raad van 19 februari 2004 regelingen zijn getroffen om de effectiviteit te evalueren van de bestaande instrumenten en maatregelen ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit uit de Westelijke Balkan. Bovendien heeft het voorzitterschap voorstellen gedaan ter bevordering van de samenwerking tussen de openbare en particuliere sector in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. ***
Vraag nr. 20 van Säid El Khadraoui (H-0113/04)
11/03/2004
13
Betreft: Integratie van het Raadssecretariaat in Brussel De Raad heeft net als de andere Europese instellingen een belangrijke aanwezigheid in Brussel. Raad, Commissie, Parlement en Economisch en Sociaal Comité samen hebben meer dan 25.000 ambtenaren in Brussel. De integratie van deze instellingen in het stadsweefsel vereist een bijzondere aandacht. De Europese Commissie geeft met haar mededeling over haar infrastructuur in Brussel (COM (2003)0755/def.)een aanzet tot een beleidsmatige aanpak van de integratie van de Europese Commissie in Brussel en stelt aldus een voorbeeld voor de andere Europese instellingen. Is de Raad bereid om in navolging van de Commissie een gelijkaardig beleidsplan op te stellen of aan de inspanningen van de Commissie mee te werken? Op welke wijze participeert het Raadssecretariaat in overleg met de Brusselse autoriteiten, zowel gewest als steden en gemeenschappen? Wie vertegenwoordigt het Raadssecretariaat op dit overleg? Welke maatregelen heeft het Raadssecretariaat genomen om tegemoet te komen aan de verplichting voor elke grote werkgever om een bedrijfsvervoersplan op te stellen voor zijn personeel? Bestaat er m.b.t. deze materies overleg met de andere instellingen van de Europese Unie ? Antwoord De Raadsdiensten hebben regelmatig overleg met de Commissie en de andere instellingen over de problemen die verband houden met hun aanwezigheid in Brussel en ze hebben een gecoördineerde aanpak in hun betrekkingen met de Belgische overheid. De Europese instellingen wisselen onderling informatie uit over gebouwen en vervoersplannen, zowel op het niveau van diensthoofden als in het kader van de interinstitutionele werkgroep voor het gebouwenbeleid. De nieuwe behoeften van de Raad op middellange termijn zijn geschat op +66.000 m2 extra kantoorruimte en +92.000 m2 extra kantoorruimte indien de bestaande perifere gebouwen worden vrijgemaakt voor nieuwe kantoren dichtbij het Justus Lipsius-gebouw. Op basis van deze ramingen heeft de Raad in maart 2003 een overeenkomst gesloten om de Lexbuilding (+58.000 m2) in de Wetstraat, 145 te bouwen en te kopen. Samen met de Belgische overheid en de lidstaten beraadt de Raad zich momenteel over de overname en de herstructurering van Blok A van het Residence Palace (momenteel + 35.000 m2) gelegen in de Wetstraat, 155. Op lange termijn zullen de Raadsdiensten dus in drie aangrenzende gebouwen kunnen worden ondergebracht: het Justus Lipsius-gebouw, het Residence Palace en het Lex-gebouw. Dit hergroeperingsplan is besproken met de federale en regionale overheid en is gebaseerd op onder andere het voorstel "Verhofstadt - de Donnea" van het voorjaar 2003. Het overleg met de Belgische overheid heeft plaats binnen de Task Force Brussel-Europa, waar het Raadssecretariaat vertegenwoordigd is door zijn Directeur-generaal Administratie. Wat bedrijfsvervoersplannen betreft merkt het Raadssecretariaat op dat het momenteel aan een dergelijk plan werkt voor het personeel dat in het Justus-Lipsius-gebouw werkt. Voor het personeel van de andere gebouwen zal op termijn een vervoersplan worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 5 februari 2004. ***
Vraag nr. 21 van Brian Crowley (H-0115/04) Betreft: Toekomst van de suikerbietensector in Ierland Bij het uitbrengen van de mededeling over de hervorming van de suikerbietensector, in september jl., heeft commissaris Fishler gezegd het hoog tijd te vinden dat wordt nagegaan hoe de huidige suikersector van de EU in economisch, ecologisch en sociaal opzicht marktgerichter en duurzamer zou kunnen worden. Heeft de Raad gelegenheid gehad voor een diepgaander studie naar de kwesties die met een dergelijke hervorming zijn gemoeid, en zal hij zorgvuldig rekening houden met het economisch belang van de suikerindustrie in Ierland, die de Ierse
14
11/03/2004
boeren van een winstgevende gewasteelt verzekert, belangrijke werkgelegenheid biedt bij de verwerking en in de dienstverlening aan leveranciers en afnemers, en tevens bijdraagt aan de plattelandsontwikkeling? Antwoord De Raad is zich bewust van de aanzienlijke betekenis van de suikersector in bepaalde lidstaten. De Raad herinnert de geachte afgevaardigde eraan dat de Commissie met de mededeling waarnaar hij verwijst voldoet aan de in artikel 50, lid 2, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad vastgelegde toezegging om in 2003 een verslag over de EU-suikerregeling en de vooruitzichten daarvan te zullen indienen. In afwijking van haar behandeling van de andere producten in de mededeling (tabak, olijfolie en katoen) en gezien het complexe karakter van de suikersector, heeft de Commissie eerst een discussie op gang willen brengen over de toekomst van de suikerregeling alvorens met een formeel voorstel te komen, een benadering die reeds is toegepast tijdens de meest recente hervorming van de melksector. Tijdens zijn vergadering van 17 november 2003 heeft de Raad een verkennende gedachtewisseling gehouden over de hervorming van de suikersector en heeft hij het Speciaal Comité landbouw opdracht gegeven de verschillende opties voor deze sector die bepleit worden in de mededeling van de Commissie van september 2003 te blijven onderzoeken. Het Speciaal Comité landbouw zal tijdens een toekomstige vergadering aan de Raad verslag doen van de uitkomsten van dit onderzoek. In het licht van deze discussie zal tegen het einde van het Ierse voorzitterschap een formeel voorstel voor de suikersector worden ingediend. ***
Vraag nr. 22 van Rosa Miguélez Ramos (H-0116/04) Betreft: Tragedie bij het zoeken naar kokkels in de baai van Morecambe (Verenigd Koninkrijk) In de vroege ochtend van 5 februari zijn 20 illegaal werkende jonge Chinezen omgekomen toen zij werden verrast door het opkomend tij bij het rapen van kokkels in de baai van Morecame (Verenigd Koninkrijk) die zeer gevaarlijk is vanwege de snelle tijwisseling en het drijfzand. Het rapen van kokkels op openbaar terrein is door geen enkele Britse overheid geregeld, wat wordt toegejuicht door maffiose organisaties die zich massaal op het schelpen zoeken hebben gestort met gebruikmaking van goedkope arbeid (de arbeiders ontvingen 1 á 2 euro voor werkdagen van negen uur, volgens de pers1, en zij waren niet voorbereid). Er waren geen veiligheidsmaatregelen en het werk was logischerwijze zwart. De laatste jaren heeft de vraag naar kokkels vanuit Nederland, waar zij worden bereid en verder naar elders en vooral Spanje worden verzonden, gezorgd voor een toename van dit soort zwart werk met het gevolg dat in Engeland een hele industrie- en handelsketen voor mensensmokkel en criminele uitbuiting is ontstaan. Welke stappen zal de Raad nemen om te zorgen dat dergelijke verschrikkelijke gebeurtenissen zich niet meer voordoen? Antwoord De Raad beschikt als zodanig niet over specifieke informatie met betrekking tot de tragedie die door de geachte afgevaardigde wordt beschreven. Desalniettemin wil de Raad verklaren dat hij het betreurt dat dergelijke voorvallen kunnen plaatsvinden. De Raad verklaart verder dat hij zich heeft ingezet voor de bestrijding van de uitbuiting van mensen en de bestrijding van illegale binnenkomst in de Unie. Zo heeft hij op 19 juli 2002 het kaderbesluit inzake bestrijding van mensenhandel goedgekeurd, op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn de Raad en de Commissie uiterlijk 1 augustus 2004 de tekst toe te zenden van de bepalingen tot omzetting in hun nationaal recht van de verplichtingen die zijn opgelegd op grond van dit kaderbesluit. Verder heeft de Raad het kaderbesluit van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van de hulp bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf goedgekeurd, alsmede richtlijn 2002/90/EG, van dezelfde datum, tot omschrijving van de hulp bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf. *** 1
The Times, 7 februari 2004, en Le Monde, 13 februari 2004.
11/03/2004
15 Vraag nr. 23 van Ioannis Souladakis (H-0118/04)
Betreft: Scheidingsmuur op Palestijns grondgebied Onlangs is bij het Internationaal Gerechtshof te Den Haag een hoorzitting begonnen over de legitimiteit van de bouw door Israël van een scheidingsmuur op de bezette Westelijke Jordaanoever van Palestina, waarmee de fundamentele rechten van de Palestijnen op vrij verkeer en toegang tot hun eigendommen met voeten worden getreden. Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van deze specifieke hoorzitting bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag? Is de Raad voornemens te interveniëren in het kader van deze hoorzitting en zo ja, op welke wijze? Welke stappen overweegt de Raad te ondernemen om te komen tot een op het internationaal recht stoelende politieke oplossing voor dit probleem, hetzij middels het Internationaal Gerechtshof, hetzij middels een politieke procedure? Antwoord De Europese Unie heeft herhaaldelijk benadrukt dat de bouw van het zogenaamde veiligheidshek op de bezette westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem, en met name het feit dat dit hek de Groene Lijn niet volgt, toekomstige onderhandelingen op het spel kan zetten en de uitvoering van de tweestatenoplossing materieel onmogelijk kan maken. Ik heb het standpunt van de Raad in enig detail uiteengezet in mijn verklaring over deze kwestie aan het Parlement tijdens de plenaire vergadering in februari. Dit standpunt van de EU blijft ongewijzigd en is tevens terug te vinden in de schriftelijke verklaring die Ierland, als voorzitter van de Raad van de Europese Unie, op 30 januari 2004 aan het Internationaal Gerechtshof heeft doen toekomen. In deze verklaring werd verder duidelijk gemaakt dat de EU van mening is dat het voorgestelde verzoek om een advies van het Internationaal Gerechtshof ongepast is. Dit zal namelijk geen bijdrage leveren aan de inspanningen van de twee partijen om de politieke dialoog weer op de rails te krijgen. De EU heeft niet gepoogd in de hoorzitting zelf te interveniëren. Het zogenaamde veiligheidshek is een terugkerende kwestie in EU-verklaringen en politieke contacten met Israël. De voorzitter van de Raad heeft de zaak wederom aan de orde gesteld tijdens zijn ontmoeting met de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken op 27 februari in Dublin. Deze ontmoeting vond plaats in het kader van de inspanningen van de EU om, in samenwerking met haar partners binnen het kwartet (EU, VS, VN en Rusland), de tenuitvoerlegging van de routekaart van het kwartet te bevorderen. ***
Vraag nr. 24 van John Walls Cushnahan (H-0124/04) Betreft: Iraanse verkiezingen In de conclusies van de zitting van de Raad Externe Betrekkingen, die op 23 februari in Brussel is gehouden, over de recente parlementsverkiezingen in Iran heeft de Raad "zijn diepe teleurstelling [geuit] over de vele personen die werd belet zich kandidaat te stellen voor de parlementsverkiezingen van dit jaar…..waardoor een daadwerkelijke democratische keuze door het Iraanse volk onmogelijk werd gemaakt". Is de Raad het niet ermee eens dat het belangrijk is aan de Iraanse autoriteiten een niet mis te verstane boodschap te sturen door alle verdere onderhandelingen over de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en Iran op te schorten totdat Iran een daadwerkelijk democratische weg bewandelt? Antwoord Met de conclusies van de Raad van 23 februari 2004 over de parlementsverkiezingen in Iran heeft de EU een duidelijke en niet mis te verstane boodschap afgegeven aan de Iraanse autoriteiten. Er is sinds juni 2003 niet meer met Iran onderhandeld en er bestaan op dit moment geen afspraken over nieuwe onderhandelingsronden. De EU acht het van belang de kanalen voor het voeren van een dialoog met Iran open te houden. De Europese dialoog met Iran over zijn nucleaire programma heeft immers een beslissende bijdrage geleverd aan de toezeggingen die Iran op dit zeer belangrijke terrein heeft gedaan.
16
11/03/2004
De Raad benadrukt dat de dialoog echter ook moet leiden tot vooruitgang op andere terreinen waarover bij de EU zorgen bestaan, met name de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de strijd tegen het terrorisme, en het Iraanse standpunt over het vredesproces in het Midden-Oosten. De Raad zal de betrekkingen met Iran op 22 maart 2004 onderzoeken, onder meer in het licht van het meest recente verslag over het nucleaire programma van Iran van de directeur-generaal van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), de heer El Baradei, en de resolutie die de raad van beheer van de IAEA tijdens zijn vergadering van 8 tot 10 zal aannemen. ***
Vraag nr. 25 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0131/04) Betreft: Vierde communautair bestek en Griekse regio's van doelstelling 1 Volgens het derde verslag van de Europese Commissie over de economische en sociale cohesie heeft de stijging van het Griekse BBP tot gevolg dat vier Griekse regio's boven de drempel van 75% van het gemiddelde communautaire BIP komen te liggen, te weten Attica (78,1%), Centraal-Griekenland (104,2%), West-Macedonië (75,4%) en de Zuid-Egeïsche regio (83,9%), waardoor zij ook niet meer onder doelstelling 1 zullen vallen. Voorts komen de regio's Centraal-Macedonië (73,6%), de Peleponnesos (70,2%) en Kreta (70,7%) heel dicht bij het percentage van 75% en naar alle waarschijnlijkheid zullen voornoemde regio's dit percentage overschrijden, wanneer de definitieve besluiten worden genomen. Verscheidene van deze regio's worden echter de dupe van een statistisch fenomeen: terwijl het inkomen per hoofd van de bevolking er tamelijk laag blijft, daalt het communautaire gemiddelde als gevolg van de uitbreiding, waardoor deze regio's kunstmatig boven het percentage van 75% komen te liggen. Is de Raad voornemens met een en ander rekening te houden bij het nemen van zijn definitieve beslissingen? Overweegt de Raad de Europese Commissie te verzoeken met nieuwe voorstellen voor concrete steunmaatregelen voor deze regio's te komen, met het oog op een correcte en billijke verdeling van de middelen van het vierde communautair bestek? Antwoord In deze fase kan de Raad nog niet beginnen met het werk aan de verordeningen die betrekking hebben op het toekomstige cohesiebeleid. Naar verwachting zullen de desbetreffende voorstellen in juni/juli 2004 worden gepresenteerd. Op grond van het meerjarenprogramma van de Raad zal, na de presentatie van de wetgevingsvoorstellen door de Commissie, het werk binnen de Raad erop gericht zijn dat de Europese Raad in december 2004 besluiten kan nemen over beginselen en richtsnoeren, hetgeen de Unie in staat stelt om tijdens de Europese Raad van juni 2005 politieke overeenstemming te bereiken. Vervolgens kunnen deze besluiten tegen het einde van dat jaar definitief worden goedgekeurd. Op deze manier kan er gedurende 2006 voorbereidend werk worden verricht met betrekking tot de nieuwe communautaire programma’s, zodat deze vanaf begin 2007 ten uitvoer kunnen worden gelegd. Zoals de geachte afgevaardigde opmerkt bevat het derde verslag van de Europese Commissie over de economische en sociale cohesie, dat overeenkomstig artikel 159, lid 2 van het EG-Verdrag op 18 februari 2004 door de Commissie is goedgekeurd, op hoofdlijnen het standpunt van de Commissie over de nieuwe structuur voor het cohesiebeleid van de EU na 2006. Zoals hierboven vermeld, zal de Raad de voorstellen van de Commissie op dit terrein bekijken zodra hij deze ontvangen heeft. ***
Vraag nr. 26 van Richard Howitt (H-0133/04) Betreft: Voorzitterschapsconferentie inzake "Flexibiliteit en aanpassing aan veranderingen op de werkplek" en industriële herstructurering Kan de Raad, in aansluiting op de onlangs (26 en 27.2.2004) gehouden Voorzitterschapsconferentie inzake flexibiliteit en aanpassing aan veranderingen op de werkplek, de resultaten van deze gedachtewisselingen van opmerkingen voorzien -
11/03/2004
17
met name wat betreft de herstructurering, tegen de achtergrond van de onlangs afgeronde dialoog met de sociale partners en van het tijdschema op basis waarvan deze moeten worden aangepakt tijdens de aanstaande herziening van de richtlijn inzake werknemers? Antwoord 1. De Raad stelt de geachte afgevaardigde op de hoogte van het feit dat hij de uitkomsten van deze conferentie niet besproken heeft. Het voorzitterschap heeft, met steun van de Europese Commissie, een conferentie georganiseerd over “Flexibiliteit en aanpassing aan veranderingen op de werkplek” (Dublin, 26 en 27 februari 2004), die tot doel had de kenmerkende eigenschappen vast te stellen en te benadrukken van ondernemingen die werkgelegenheid en innovatie genereren en vasthouden. Tevens werden er casestudy’s geanalyseerd van succesvolle nieuwe bedrijfs- en organisatiestructuren in Frankrijk, Zweden, Denemarken, Finland, Slovenië en Ierland. Het voorzitterschap is voornemens een verslag te publiceren over het verloop van de conferentie, inclusief de presentaties en de buitengewoon interactieve discussies met vertegenwoordigers van de sociale partners en de bedrijven die een rol spelen in de veranderingsprocessen. 2. Met betrekking tot de eventuele herziening van de richtlijn inzake de Europese ondernemingsraad heeft de Raad begrepen dat de Commissie voornemens is de sociale partners te raadplegen over de wenselijkheid van een herziening van richtlijn 94/45/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, waarbij rekening wordt gehouden met het nieuwe werkprogramma van de sociale partners, met name op het gebied van herstructurering. Dit raadplegingsdocument wordt in mei 2004 verwacht. De Raad kan op dit moment nog niet met zijn werkzaamheden aan deze zaak beginnen, aangezien de Commissie nog geen voorstel heeft ingediend. Om diezelfde reden kan de Raad ook geen tijdschema opstellen voor een dergelijke herziening. ***
VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 37 van Salvador Garriga Polledo (H-0128/04) Betreft: Hervorming van de tabakssector De Europese Commissie heeft twee universiteiten in Italië en Griekenland opgedragen een onderzoek te verrichten naar de mogelijke gevolgen van een gedeeltelijke loskoppeling van de steun aan de tabakssector in de Europese Unie. Kan de Commissie, nu het besluit over de herziening van deze sector voor de deur staat, meedelen waarom zij de resultaten van het genoemde onderzoek die reeds beschikbaar waren, nog niet heeft gepubliceerd? Is zij misschien niet voornemens hiermee rekening te houden tijdens het debat over de hervorming, en zo ja, waarom is dan geld van de Europese belastingbetalers uitgegeven voor het verrichten van een onderzoek dat uiteindelijk nergens voor heeft gediend? Antwoord Overeenkomstig de conclusies van de Raad Landbouw van juni 2003 heeft de Commissie een hervorming voorgesteld van de huidige gemeenschappelijke marktordening voor tabak. Evenals voor andere sectoren is het doel hiervan het concurrentievermogen van Europese producenten te bevorderen, de marktgerichtheid te vergroten, duurzame ontwikkeling te stimuleren en de effectiviteit van de inkomenssteun aan producenten te verbeteren. Verder was het noodzakelijk te reageren op de kritiek die werd geuit door een groeiend aantal politieke leiders en burgers. Om alle directe en indirecte gevolgen van de voorgestelde hervorming in kaart te brengen heeft de Commissie een inleidende economische analyse, alsmede een gedetailleerde uitgebreide effectbeoordeling van de drie opties uitgevoerd en gepubliceerd. Alle belanghebbenden zijn daarvoor geraadpleegd.
18
11/03/2004
De analyse-instrumenten waarover de Commissie beschikt toonden aan dat het voorstel om de huidige steun te ontkoppelen geen negatieve gevolgen zou hebben voor het inkomen van de betrokken boeren. Aan de andere kant bleek hieruit dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een heroriëntatie op de productie, en dat met name producenten voor wie de marktopbrengsten niet opwegen tegen hun variabele productiekosten zouden stoppen met hun bedrijf. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor de werkgelegenheid in de betreffende regio’s. Met de uitgebreide effectbeoordelingen van de Commissie konden dergelijke gevolgen gemeten worden tot aan de fase van de eerste verwerking. Er zullen ongetwijfeld nog verschillende gevolgen optreden na deze fase, maar het is buitengewoon moeilijk, zoniet onmogelijk, om deze exact te meten. In dit opzicht moet de Commissie zich neerleggen bij de beperkingen van econometrische modellen. De Commissie heeft niet alleen voorgesteld de enkele toeslag per bedrijf geleidelijk te introduceren, maar ook deze introductie vergezeld te doen gaan van een mechanisme – de herstructureringsgelden (205 miljoen euro per jaar) – dat bedoeld is om de fondsen aan te vullen die op dit moment beschikbaar zijn voor maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling in de risicoregio’s. De huidige situatie is dat er geen bewezen econometrisch model voor de tabakssector bestaat op het niveau van de Unie. De Commissie heeft daarom twee teams van universiteiten uit landen die op lidstaatniveau wel beschikken over kwantitatieve modellen gevraagd deze modellen toe te passen op het tabaksbeleid en het voorstel van de Commissie tot volledige ontkoppeling te beoordelen. De Commissie is ervan overtuigd dat deze studies, die vanaf oktober 2004 beschikbaar moeten zijn, waardevol zullen zijn voor de Commissie, aangezien de mogelijke gevolgen van haar voorstellen voor de twee voornaamste tabaksproducerende lidstaten hierin vanuit een ander oogpunt worden bekeken. Kortom, de analyses van de tabakssector zijn uitgevoerd op een wijze die de Commissie ook gehanteerd heeft bij andere sectoren. Dergelijke analyses en effectbeoordelingen zullen dan ook een essentieel onderdeel blijven van het beleidsvormingsproces van de Commissie. ***
Vraag nr. 38 van María del Pilar Ayuso González (H-0129/04) Betreft: Hervorming van de katoensector Het voorstel van de Commissie betreffende de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening in de katoensector betekent niet alleen het verdwijnen van een miljoen directe daglonen in Spanje, het stilleggen van zeshonderd oogstmachines en het verlies van veel indirecte arbeidsplaatsen, maar vormt ook geen echte prikkel voor de aaneensluiting van de sector binnen de beroepsorganisaties. De Commissie stelt voor om producenten die zich bij een beroepsorganisatie willen aansluiten, slechts €10 per hectare extra steun te verlenen. Dit is geen echte prikkel om zich aan te sluiten bij een organisatie die bovendien strenge regels moet vaststellen waaraan alle leden zich verplicht moeten houden. Dit gebrek aan stimulans zorgt dat het merendeel van de producenten er niet het minste belang bij hebben om zich bij genoemde organisaties aan te sluiten. Hoe is het mogelijk dat in de katoensector geen echte versterking van de beroepsorganisatie is gepland om alle voor de sector bestemde steun te beheren, wat de enige manier is om het door de Commissie voorgestelde systeem te laten functioneren? Hoe is het mogelijk dat de Commissie in haar voorstel voor de katoensector overweegt om een landbouwer die zich niet aan de door zijn beroepsorganisatie vastgestelde criteria houdt, wel de gekoppelde steun te verlenen, wat kennelijk een aansporing kan zijn om steun te verkrijgen zonder dat er verder enige zorg voor het gewas tegenover staat? Antwoord Om katoenproducenten en egreneerbedrijven in staat te stellen de kwaliteit te verbeteren en de levering van de geproduceerde katoen te organiseren wordt voorgesteld de instelling te bevorderen van beroepsorganisaties die bestaan uit diverse katoenproducenten en ten minste één egreneerbedrijf.
11/03/2004
19
Deze beroepsorganisaties zullen regels moeten opstellen over bepaalde aspecten van de leveringscontracten tussen de teler en het egreneerbedrijf, met als doel een kwaliteitsniveau te bereiken dat is afgestemd op de lokale economische en milieutechnische omstandigheden en waarnaar vraag is op de markt, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de egreneerbedrijven. Het voorstel van de Commissie voorziet in de verplichting goede landbouwkundige en milieutechnische praktijken te hanteren, met name totdat de katoenplant volwassen is. Om die reden kan de gekoppelde steun niet voor niets verstrekt worden. De extra steun van tien euro per hectare voor het lidmaatschap van een beroepsorganisatie is toereikend om de administratieve kosten die hiermee gemoeid zijn te dekken. Het is in het belang van de producent om lid te zijn van een organisatie die bedoeld is om te garanderen dat egreneerbedrijven katoen van goede kwaliteit afnemen tegen een gepaste speciale prijs. Een producent die geen lid is krijgt die prijstoezegging van het egreneerbedrijf namelijk niet. Om die reden kan het lidmaatschap van de beroepsorganisatie van gezamenlijk belang zijn voor de telers en de egreneerbedrijven, zonder dat er behoefte bestaat aan extra steun uit de communautaire begroting. ***
Vraag nr. 45 van Esko Olavi Seppänen (H-0096/04) Betreft: Europees Chemicaliënagentschap Op de Top van Brussel in december 2003 werd beslist het Europees Chemicaliënagentschap te vestigen in Finland. Welk tijdschema hanteert de Commissie in deze en blijft de beslissing geldig om ook de op dit ogenblik in Italië gevestigde onderzoekscel naar Helsinki te verhuizen? Antwoord De Commissie werkt aan verschillende activiteiten die nodig zijn om de soepele tenuitvoerlegging te garanderen van de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH). Deze activiteiten omvatten onder meer het voorbereiden van de begeleiding van ondernemingen, lidstaten en de Commissie in verband met een aantal belangrijke technische kwesties, evenals het in kaart brengen en voorbereiden van de noodzakelijk stappen voor het opzetten van het Europees Chemicaliënagentschap, met inbegrip van de ontwikkeling van een nieuw informatietechnologie (IT)-systeem en het werven van het benodigde personeel. Het is in deze vroege fase van de medebeslissingsprocedure niet mogelijk het precieze tijdspad met betrekking tot een definitieve beslissing over REACH te voorzien. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie te Ispra biedt werk aan naar schatting 1600 personen, die zich bezig houden met een breed scala aan onderzoeksgerelateerd werk. Het Europees Chemicaliënbureau, dat op dit moment een rol vervult die vergelijkbaar is met die van het Europees Chemicaliënagentschap, maakt deel uit van dit centrum. De functies van het Europees Chemicaliënbureau zullen in de toekomst worden overgenomen door het agentschap. Dit besluit zal echter geen gevolgen hebben voor de andere taken van Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en dit zal dan ook gevestigd blijven te Ispra. ***
Vraag nr. 46 van Juan Manuel Ferrández Lezaun (H-0099/04) Betreft: Algemene evaluatie van het Nationaal Hydrologisch plan voor de Ebrodelta De Spaanse regering heeft een verzoek om communautaire financiering ingediend voor de omlegging van de Ebro in het kader van het Spaans Nationaal Hydrologisch Plan. De Commissie heeft laten weten dat zij aan het eind van dit semester een algemene evaluatie van dit project zal verrichten. De Commissie heeft tevens onderstreept dat een algemeen plan voor de Ebrodelta moet worden opgesteld alvorens het project wordt uitgevoerd, om na te gaan wat de mogelijke gevolgen van de omlegging zijn voor het ecosysteem van de delta, en om in overeenstemming met de kaderrichtlijn voor het waterbeleid mogelijke schade te voorkomen.
20
11/03/2004
Kan de Commissie meedelen wanneer zij het door de Spaanse regering goedgekeurde algemene plan voor de Ebrodelta denkt te ontvangen? Zal de Commissie de algemene evaluatie van het project verrichten indien zij het plan nog niet heeft ontvangen? Antwoord Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikt, en zoals uiteengezet in het verslag van de voorzitter over de technische vergadering van oktober 2003 inzake de omlegging van de Ebro, zal het wetenschappelijke en technische werk dat noodzakelijk is voor de voltooiing van het gedetailleerde beschermingsplan voor de Ebrodelta nog enige tijd in beslag nemen. Dit komt doordat er uitvoerige studies, monitoringprogramma’s en metingen moeten worden uitgevoerd om tot een gedetailleerd begrip te komen van de hydrologische, chemische en biologische situatie van de delta en de benedenloop van de Ebro. Alleen wanneer men over deze informatie beschikt, is het mogelijk een beheerprogramma te ontwerpen ter bescherming van de benedenloop en de delta. De Commissie heeft tevens begrepen dat, ten gevolge van veranderingen in de organisatorische en administratieve regelingen die getroffen zijn in verband met de ontwikkeling van het beschermingsplan voor de Ebro en de delta, dit plan nu geïntegreerd zal worden in het beheerplan voor het stroomgebied van de Ebro en niet als een op zichzelf staande actie ten uitvoer zal worden gelegd. De Commissie beoordeelt momenteel de financieringsverzoeken die door de Spaanse autoriteiten zijn ingediend in verband met de voorgestelde omlegging van de Ebro. Deze financieringsverzoeken gaan vergezeld van uitgebreide documentatie, inclusief een milieueffectbeoordeling van de gehele omlegging. De Commissie heeft nog geen besluit genomen over deze financieringsverzoeken. ***
Vraag nr. 47 van Hedwig Keppelhoff-Wiechert (H-0114/04) Betreft: Milieuovertreding bij de zuiveringsinstallatie te Dublin De grote zuiveringsinstallatie te Dublin is met aanzienlijke subsidiebijdragen van de Europese Unie aangelegd. Nu bereiken mij berichten dat deze installatie niet aan de vereiste milieunormen beantwoordt of zelfs in strijd is met de geldende milieuwetgeving. Onbehandeld zuiveringsslib wordt door de verantwoordelijke Ierse instanties illegaal in de Ierse zee bij Dublin geloosd. De capaciteit voor de behandeling van afvalwater en zuiveringsslib wordt volgens mijn berichten duidelijk overschreden, de installatie is klaarblijkelijk te klein opgezet. De lozing geschiedt door extra ingebouwde pijpleidingen. Omdat het lozingspunt zich stroomafwaarts bevindt van de plaats waar monsters worden genomen, laten de analyses van het gezuiverde afvalwater nauwelijks enige vervuiling zien. De hoeveelheden geloosd zuiveringsslib zou gemakkelijk kunnen worden vastgesteld, aldus mijn informant, indien het gegenereerde zuiveringsslib met het behandelde zuiveringsslib werd vergeleken. Kan de Commissie meedelen welke maatregelen zij zal nemen ter controle van de installatie en vervolgens het Europees Parlement op de hoogte stellen van de resultaten die controle? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde betreft een van de voornaamste bedreigingen van de kwaliteit van de communautaire wateren, te weten het lozen van afvalwater. Het lozen van afvalwater uit de regio Dublin is jarenlang een bron van zorg geweest. Dit probleem is echter opgelost en op het moment wordt er voldaan aan de zuiveringsnormen die zijn vastgelegd in de relevante EU-wetgeving, namelijk de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. De nieuwe waterzuiveringsinstallatie werd in april 2003 voltooid en bedrijfsklaar gemaakt, en is in juni 2003 officieel geopend. De installatie biedt een hoog zuiveringsniveau, waarbij niet alleen sprake is van biologische zuivering, maar ook van stikstofverwijdering en ultraviolette ontsmetting van het gezuiverde afvalwater. Op deze manier wordt rekening gehouden met de milieukenmerken van Dublin Bay. De bouw van de installatie is financieel ondersteund door communautaire fondsen. Met betrekking tot het zuiveringsslib bestaat er bindende EU-wetgeving die de lozing van dergelijk slib in rivieren of kustwateren verbiedt. De nieuwe zuiveringsinstallatie in Dublin heeft voldoende capaciteit om het slib dat ontstaat tijdens het zuiveringsproces te behandelen.
11/03/2004
21
De Commissie heeft contact opgenomen met de verantwoordelijke Ierse autoriteiten en is niet op de hoogte van problemen bij het functioneren van de nieuwe zuiveringsinstallatie; noch heeft zij klachten ontvangen van burgers of van de Ierse gemeenschap van non-gouvernementele organisaties. Toch zal de Commissie, evenals in vergelijkbare gevallen, in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag controleren of er voldaan wordt aan de milieuwetgeving en indien noodzakelijk gepaste actie ondernemen. ***
Vraag nr. 48 van Caroline Lucas (H-0120/04) Betreft: Structuurfondsmiddelen voor de La Breña-dam in Spanje en de Iberische lynx In december 2003 heeft de Commissie besloten in te stemmen met medefinanciering, ten bedrage van 80 miljoen euro, voor een uitbreiding van de La Breña-dam in de buurt van Cordoba in Spanje. Niettemin had de Commissie een maand voor dit besluit in een antwoord (18.11.2003) op vraag E-2966/03 verklaard dat zij een inbreukprocedure was gestart in verband met dit project, teneinde te waarborgen dat de communautaire milieuwetgeving correct zou worden toegepast. Het vergroten van de dam zal een reservoir, La Breña II, doen ontstaan dat vier keer groter is dan het huidige en dat midden in een Natura 2000-gebied (de rivier de Guadiato) ligt. Dit gebied is niet alleen van belang voor de dieren die er leven, maar ook als corridor voor de twee laatste populaties van de Iberische lynx in Spanje. Hoe is het mogelijk geweest dat er is ingestemd met medefinanciering voor dit project terwijl er sprake was van mogelijke inbreuken op de communautaire wetgeving? Wat was de status van de inbreukprocedure op het moment dat het besluit over medefinanciering werd genomen? Op welke wijze heeft de Commissie gewaarborgd dat de communautaire milieuwetgeving correct is toegepast in deze zaak? Antwoord In reactie op diverse klachten heeft de Commissie een inbreukprocedure ingeleid in verband met het stuwdamproject La Breña II. Overeenkomstig artikel 226 van het EG-Verdrag werd er in oktober 2000 een schriftelijke aanmaning verstuurd aan Spanje. Deze aanmaningsbrief was gebaseerd op niet-nakoming van artikel 6 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. In reactie op de aanmaningsbrief hebben de Spaanse autoriteiten volledige informatie verschaft over dit project en hebben zij de Commissie op grond van artikel 6, lid 4 van richtlijn 92/43/EEG gevraagd een advies uit te brengen. Er werd verzocht om dit advies vanwege de mogelijke gevolgen die dit project heeft voor het Natura 2000-gebied “Sierra de Hornachuelos”, waar een prioritaire soort voorkomt, namelijk de Iberische lynx. De Commissie zal hierover naar verwachting in de komende weken een beslissing nemen. Het gebied in kwestie, dat aan de rand van het Natura 2000-gebied ligt, wordt niet gezien als een gebied dat van groot belang is voor de lynx en het project zal, zoals gesuggereerd wordt, geen obstakel betekenen voor migratie tussen de verschillende lynxenpopulaties. Het ondergelopen gebied van 626 hectare beslaat circa 1 procent van het gebied, dat een totale oppervlakte heeft van zo’n 60.000 hectare. Bovendien worden er substantiële compensatiemaatregelen genomen die zouden moeten opwegen tegen marginale gevolgen waarvan eventuele sprake zou kunnen zijn. Verder is het belangrijk te benadrukken dat het pakket compensatiemaatregelen is goedgekeurd door het biologisch onderzoeksstation van het nationaal park Doñana, de vakgroep ecologie van de universiteit van Cordoba, de regionale bevoegde milieuautoriteit, evenals door de werkgroep voor de Iberische lynx, die in het leven is geroepen door het Spaanse ministerie van Milieu. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat de communautaire wetgeving in dit geval wordt nageleefd: ten eerste door een aanmaningsbrief te verzenden en ten tweede door dit dossier grondig te beoordelen in het kader van de verzoeken aan de Commissie om advies en communautaire financiering. De inbreukprocedure is op het moment gestaakt, in afwachting van goedkeuring van het reeds genoemde advies van de Commissie. ***
22
11/03/2004 Vraag nr. 49 van John Bowis (H-0122/04)
Betreft: Milieu-effectbeoordelingen Hoeveel milieu-effectbeoordelingen (MEB's) zijn er in elk van de lidstaten uitgevoerd? Hoeveel projecten zijn er opgeschort in afwachting van verbeteringen zoals vereist in de desbetreffende MEB's en in welke lidstaten? Antwoord Krachtens de richtlijn betreffende de milieu-effectbeoordeling (MEB) van bepaalde openbare en particuliere projecten zijn de lidstaten niet verplicht statistieken bij te houden over het aantal MEB’s dat zij uitvoeren. De meest recente cijfers waarover de Commissie beschikt zijn de schattingen uit haar verslag van 2003 aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing en de doeltreffendheid van de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 85/337/EEG als gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG)1, dat geraadpleegd kan worden op de website van het directoraat-generaal Milieu2. Hierin wordt gesuggereerd dat er in de Unie als geheel tussen de 11.500 en 15.000 MEB’s per jaar worden uitgevoerd, het merendeel in Frankrijk, Zweden, Griekenland en Duitsland. Deze schattingen kunnen te laag zijn omdat het vooral voor lidstaten met gedecentraliseerde of federale staatsstelsels moeilijk kan zijn alle MEB’s op hun grondgebied te registreren. Er moet een MEB worden uitgevoerd voordat er toestemming wordt verleend voor een project: de vraag naar het opschorten van projecten in afwachting van verbeteringen is normaal gesproken dus niet aan de orde. Wanneer de Commissie financieringsaanvragen voor projecten in overweging neemt (bijvoorbeeld voor financiering uit het cohesiefonds of het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) zorgt zij ervoor dat er een passende MEB heeft plaatsgevonden voordat zij een besluit neemt over de financiering. ***
Vraag nr. 50 van Marco Cappato (H-0076/04) Betreft: Test van CAPPS II en schending van de EU-wetgeving betreffende privacy en gegevensbescherming Uit documenten die de burgerrechtenorganisatie EPIC krachtens de Amerikaanse wet op vrijheid van informatie heeft verkregen, blijkt dat de Amerikaanse luchtvaartmaatschappij Northwest Airlines, die vluchten tussen de belangrijkste Amerikaanse en Europese steden inlegt, de gegevens van miljoenen passagiers aan NASA heeft bekend gemaakt in het kader van een groots opgezet datamining-experiment. De bekendmaking van deze gegevens houdt een schending in van het privacybeleid van Northwest Airlines, en het feit dat NASA deze gegevens verzamelt en gebruikt, is mogelijkerwijs in strijd met de Amerikaanse federale wet op privacy. Krachtens de Europese wetgeving is de bekendmaking van persoonlijke informatie voor doeleinden die geen verband houden met de oorspronkelijke verzameling van deze gegevens verboden. Is de Commissie op de hoogte van deze schending van de Europese en Amerikaanse wetgeving? Weet de Commissie of deze gegevens EU-burgers betreffen en of ze ook PNR-data bevatten? Wanneer zal de Commissie deze kwestie bij de bevoegde Amerikaanse instanties aankaarten? Is de Commissie niet van mening dat wegens het huidige Amerikaanse privacybeleid (overdracht van persoonsgegevens aan NASA, creatie van CAPPS II, unilaterale initiatieven inzake passagiersgegevens die in strijd zijn met de EU-wetgeving), de VS niet als "adequaat" kan worden beschouwd met betrekking tot de EU-richtlijnen, zoals ook de Franse nationale commissie voor informatica en vrijheden (CNIL) en andere nationale instanties voor de bescherming van de privacy, alsook voorvechters van het recht op privacy reeds hebben verklaard? Antwoord De Commissie heeft informatie over mogelijke bekendmakingen gezien uit dezelfde bronnen als de geachte afgevaardigde. Als deze documenten correct zijn en als dergelijke bekendmakingen ook persoonsgegevens betreffen die in de Unie zijn verkregen, dan zou dit inderdaad in strijd zijn met de hiervoor geldende gegevensbeschermingsregels, maar het is uiteraard noodzakelijk de feiten in veel meer detail te onderzoeken om dit met zekerheid te kunnen vaststellen. De vragen die moeten worden gesteld zijn onder meer: wie de gegevens precies bekend heeft gemaakt; of de “bekendmaker” onder de communautaire wetgeving viel op het moment dat de gegevens bekend werden gemaakt; zoniet, of de doorgifte van de
1 2
COM(2003)334 definitief http://www.europa.eu.int/comm/environment/eia/home.htm
11/03/2004
23
gegevens aan de “bekendmaker” door de voor verwerking verantwoordelijken die onder de communautaire wetgeving vielen plaatsvond overeenkomstig de communautaire wetgeving; en nog veel meer. Het inwinnen van dergelijke gedetailleerde informatie is echter niet de taak van de Commissie, maar van de gegevensbeschermingsautoriteiten in de lidstaten. De bevoegde gegevensbeschermingsautoriteiten zijn in dit geval de autoriteiten die een rol spelen bij de specifieke vluchten waar het om gaat (de Britse autoriteit is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor gegevens die zijn verzameld over een vlucht tussen Boston en Londen-Gatwick, en de Nederlandse autoriteit voor gegevens die zijn verzameld over een vlucht tussen Boston en Amsterdam. Vanwege de banden van Northwest met de KLM lijkt het waarschijnlijk dat de Nederlandse gegevensbeschermingscommissaris de verantwoordelijke autoriteit is en de Commissie heeft er dan ook voor gezorgd dat deze autoriteit beschikt over alle informatie waarover zij zelf beschikt). De Commissie roept haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 16 december in herinnering. Hierin wordt onder andere aangekondigd dat de Commissie de procedures start die zijn vastgelegd in richtlijn 95/46/EG voor een vaststelling door de Commissie dat er een “passend beschermingsniveau” wordt geboden voor de gegevens van persoonlijke aard in de bestanden van vliegtuigpassagiers (PNR) die naar het Bureau Douane en Grensbescherming van de Verenigde Staten worden doorgezonden. De Commissie is niet van mening dat de zaak rond Northwest Airlines hierover vragen doet rijzen. Ten eerste hebben de feiten waarom het gaat betrekking op het jaar 2001 en de Commissie is ervan overtuigd dat er sindsdien veel veranderd is. Met name de mate waarin men zich binnen de Amerikaanse regering bewust is van het belang rekening te houden met de privacyzorgen van hun Europese partners is gedurende grofweg het afgelopen jaar onmiskenbaar toegenomen. Ten tweede heeft het voorgestelde onderzoek naar het beschermingsniveau betrekking op het Bureau Douane en Grensbescherming, een onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid. Dit ministerie is binnen de overheid een soort pionier wat betreft zaken op privacygebied omdat het Amerikaanse Congres binnen het ministerie de functie van Chief Privacy Officer heeft gecreëerd, die verantwoording moet afleggen aan het Congres. De Commissie is er verder van overtuigd dat minister Ridge zich buitengewoon inzet om gehoor te geven aan onze zorgen op het gebied van privacy. Desalniettemin lijken de verschillen tussen de EU en de Verenigde Staten in de benadering van privacy en gegevensbescherming te blijven bestaan. Hierdoor zal dit een terrein blijven waarop waakzaamheid, voortdurende samenwerking en dialoog, evenals zorgvuldig beheer geboden is. ***
Vraag nr. 51 van Bernd Posselt (H-0080/04) Betreft: Bovengrondse ontginning van bruinkool in de Tsjechische Republiek Na de toetreding tot de EU op 1 mei 2004 plant de Tsjechische Republiek in Noord-Bohemen de ontginning van bruinkool in dagbouw opnieuw te intensiveren, wat niet alleen tot afbraak van twee dorpen en meerdere kerken en kastelen leidt, maar ook tot een grotere grensoverschrijdende aantasting van het milieu als gevolg van grotere emissies door de elektriciteitscentrale. Een en ander heeft protest van Tsjechische milieuactivisten uitgelokt. Wat onderneemt de Commissie tegen dit problematische milieubeleid en hoe bevordert zij een schone energiewinning in de kandidaatlanden? Antwoord De ontginning van bruinkoolmijnen in dagbouw en het vervolgens verbranden van de gewonnen bruinkool in thermische elektriciteitscentrales heeft uiteraard gevolgen voor het milieu. De communautaire wetgeving heeft tot doel de bescherming van het milieu te verenigen met de behoeften op het gebied van energieproductie, teneinde bij te dragen aan duurzame ontwikkeling. Er worden gedetailleerde milieueffectbeoordelingen uitgevoerd van bruinkoolmijnen en burgers hebben de mogelijkheid deel te nemen aan de uitwerking van bepaalde plannen en programma’s op milieugebied. Verder zijn er grote inspanningen verricht om het land in een natuurlijke staat terug te brengen nadat er bruinkool is gewonnen. De Tsjechische Republiek heeft zich veel inspanningen getroost om dit te bereiken en is over het algemeen zeer succesvol geweest bij de bestrijding van luchtverontreiniging. In de periode tussen 1990 en 2001 is de uitstoot van alle gemeten verontreinigende stoffen aanzienlijk gedaald, variërend van 35 tot 91 procent. Deze dalingen zijn hoofdzakelijk het gevolg van ontzwavelingsmaatregelen en de afname van de productie. Tegelijkertijd heeft de Tsjechische Republiek de relevante
24
11/03/2004
communautaire wetgeving om de emissies in de lucht te beperken volledig omgezet in nationale wetgeving en deze ten uitvoer gelegd. De Tsjechische Republiek heeft met name grote inspanningen verricht om de bruinkoolverbrandingsinstallaties aan te passen aan de eisen die zijn vastgelegd in de richtlijn inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties. Aan alle eisen in de richtlijn wordt voldaan, met inbegrip van het nationaal schema voor de vermindering van de uitstoot, dat in februari 2004 door de Tsjechische regering is goedgekeurd. Het plan heeft tot doel de uitstootvolumes die worden geproduceerd door de 111 grote elektriciteits- en verwarmingsinstallaties vóór 2008 met in totaal 20.000 ton terug te dringen, en de uitstoot van stikstofoxiden vóór 2016 radicaal te verminderen. De buurlanden worden op de hoogte gesteld van en geraadpleegd over grote stookinstallaties die naar verwachting aanzienlijke grensoverschrijdende gevolgen zullen hebben, op basis van de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) en de wetgeving ten aanzien van de milieueffectbeoordeling, die eveneens volledig in nationale wetgeving is omgezet en ten uitvoer wordt gelegd. Met name op basis van de MER-richtlijn kunnen de waarschijnlijke nationale en grensoverschrijdende milieugevolgen van voorgestelde nieuwe mijnbouwoperaties in overweging worden genomen en kan men tot de conclusie komen dat er eventueel beperkende maatregelen noodzakelijk zijn. De Tsjechische Republiek heeft zich verbonden tot de strategie van de Unie voor duurzame energiebronnen, die voorziet in een verdubbeling van het aandeel van duurzame energie in de bruto binnenlandse energieconsumptie van de Unie tussen 1997 en 2010 (van 6 naar 12 procent). In 2002 produceerde de Tsjechische Republiek slechts ongeveer 4 procent van zijn elektriciteit uit duurzame energiebronnen, voornamelijk door middel van waterkracht. De regering is vastbesloten de toezegging uit het toetredingsverdrag na te komen om in 2010 8 procent van de elektriciteitsproductie op te wekken uit duurzame energiebronnen. Tot slot moet worden benadrukt dat besluiten die betrekking hebben op de totale keuze van de “energiemix” van de lidstaten niet onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. Toch zorgt de Commissie er als hoedster van het Verdrag voor dat de communautaire milieuwetgeving volledig wordt nageleefd. De Commissie moedigt de nieuwe lidstaten – evenals de huidige lidstaten – dan ook aan om zoveel mogelijk gebruik te maken van duurzame productiemethoden voor de opwekking van energie. ***
Vraag nr. 52 van Mary Elizabeth Banotti (H-0081/04) Betreft: Etikettering van levensmiddelen Is de Commissie zich bewust van het feit dat vele kleine ondernemingen in Ierland en het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke moeilijkheden ondervinden wegens het zogenaamde proces van "gold-plating", waardoor de EU-wetgeving bij omzetting onnodig streng wordt gemaakt, wat mogelijkerwijs te wijten is aan de oorspronkelijke opstelling van de wetgeving? Ik verwijs hierbij naar de EU-richtlijnen betreffende de etikettering van levensmiddelen. Antwoord De Commissie heeft geen klachten ontvangen van belanghebbenden uit de Britse of Ierse levensmiddelenindustrie over overregulering met betrekking tot de etikettering van levensmiddelen. De algemene wetgeving betreffende de etikettering van levensmiddelen1 stelt eisen aan de etikettering om consumenten informatie te verstrekken over de objectieve kenmerken van producten, zoals de benaming waaronder het product wordt verkocht, de ingrediënten, de hoeveelheid en de houdbaarheid. Duidelijke, ondubbelzinnige en accurate etikettering is een essentieel instrument voor het informeren van consumenten over de ingrediënten en andere kenmerken van levensmiddelen, met inbegrip van voedingsaspecten, indien gepast. Het zou de Commissie verbazen als hier gesuggereerd werd dat de behoeften van consumenten in dit opzicht niet van doorslaggevend belang zouden zijn. In het belang van de consument heeft de Commissie nieuwe wetgeving voorgesteld over de vermelding van ingrediënten en allergenen en heeft zij de goedkeuring hiervan door de Raad en het Parlement bewerkstelligd1. 1 Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, PB L 109 van 6.5.2000.
11/03/2004
25
Daarnaast heeft de Commissie het Parlement en de Raad vorig jaar een voorstel doen toekomen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen.2 Bovendien heeft de commissaris die verantwoordelijk is voor gezondheid en consumentenbescherming namens de Commissie het initiatief genomen tot een herziening van de wetgeving betreffende etikettering. ***
Vraag nr. 53 van Brian Crowley (H-0097/04) Betreft: Sluiting van een internationaal verdrag inzake wapenhandel in 2006 In oktober 2003 hebben Amnesty International, Oxfam en IANSA (International Action Network on Small Arms) gezamenlijk in bijna 50 landen de "wapencontrolecampagne" gelanceerd om te proberen het stijgende aantal dodelijke slachtoffers en het toenemende lijden, veroorzaakt door wapengeweld, een halt toe te roepen. Zal de Commissie de inspanningen van deze organisaties om de wapenhandel adequaat te controleren steunen en zal zij actief de sluiting van een verdrag inzake wapenhandel in 2006 ondersteunen? Antwoord De Commissie kan niet anders dan de inspanningen toejuichen van de non-gouvernementele organisaties die proberen de reglementering van de wereldwijde handel in wapens te verbeteren. Oxfam, Amnesty International en het International Action Network on Small Arms (IANSA) hebben op krachtdadige wijze de ernstige maatschappelijke gevolgen van conventionele wapens duidelijk gemaakt. Met hun systematische en onvermoeibare werk zijn deze en andere NGO’s erin geslaagd zowel regeringen als de publieke opinie ontvankelijk te maken voor hun boodschap. De Commissie begrijpt de zorgen van de geachte afgevaardigde, evenals de zorgen van al diegenen die ernaar streven de maatschappelijke gevolgen van de wapenhandel te verminderen. Zoals de geachte afgevaardigde weet is de Commissie, samen met andere internationale organisaties en NGO’s, regelmatig betrokken bij de aanpak van de gevolgen van ongepaste wapenverkopen. De Commissie draagt, via de uitvoering van specifieke projecten, ook bij aan het verminderen van destabiliserende concentraties van wapens overal ter wereld. Desondanks valt de uitvoer van conventionele wapens niet onder de communautaire wetgeving. De lidstaten hebben tot nu toe, op basis van artikel 296 (ex-artikel 223) van het EG-Verdrag, de wapenhandel uitgezonderd van de werkingssfeer van de verdragsbepalingen. De Commissie begrijpt de logica achter een internationaal verdrag om de controle op conventionele wapens te versterken. Om die reden was de Commissie, als onderdeel van bredere inspanningen van de Unie, een groot voorstander van de goedkeuring van een internationale gedragscode betreffende wapenuitvoer gebaseerd op de baanbrekende regeling van de Unie uit 1998. ***
Vraag nr. 54 van Lennart Sacrédeus (H-0101/04) Betreft: Meer abortussen dan geboortes in Roemenië In 2003 werden in Roemenië 170.000 zwangerschappen afgebroken door middel van abortus, maar er werden slechts 162.000 kinderen geboren. Dit houdt in dat er in Roemenië meer abortussen gepleegd werden dan dat er kinderen geboren werden, hetgeen een buitengewoon somber resultaat is voor de menselijke waardigheid in een kandidaat-land dat tot de Europese Unie wil toetreden.
1 Richtlijn 2003/89/EG tot wijziging van Richtlijn 2000/13/EG met betrekking tot de vermelding van de ingrediënten van levensmiddelen, PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15-18 2 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, COM (2003) 424 van 16.7.2003
26
11/03/2004
Wat onderneemt de Commissie tijdens de toetredingsonderhandelingen met Roemenië om het land te steunen bij het terugdringen van het ongelofelijk hoge abortuscijfer en zo meer ongeboren kinderen het recht op leven te gunnen? Antwoord Het ministerie van Volksgezondheid heeft aangekondigd dat het aantal abortussen in Roemenië in de eerste negen maanden van 2003 hoger lag dan het aantal geboorten. In vergelijking met voorgaande jaren daalde het aantal abortussen echter. Sinds december 1989 heeft het Roemeense ministerie van Volksgezondheid zich ingespannen om de reproductieve gezondheid van vrouwen te verbeteren en het aantal abortussen terug te dringen. De tenuitvoerlegging van een programma voor gezinsplanning en seksuele voorlichting, en de productie van lokaal vervaardigde anticonceptiemiddelen zijn prioriteiten voor het ministerie. Het percentage abortussen is sinds 1989 aanzienlijk gedaald, maar blijft hoog. De kwestie van reproductieve gezondheid is als zodanig geen onderwerp binnen het toetredingsproces. Wel zijn in het kader van het programma van de Unie voor de civiele maatschappij diverse projecten ondersteund om de toegang tot diensten op het gebied van gezinsplanning en de hulp aan zwangere vrouwen te verbeteren. In het kader van het programma van de Unie voor kinderbescherming zijn diverse centra voor moeders en kinderen gefinancierd. ***
Vraag nr. 55 van Nuala Ahern (H-0103/04) Betreft: Basisnormen voor de veiligheid van nucleaire installaties Welke specifieke procedures heeft de Commissie aangenomen om te verzekeren dat de communautaire basisnormen voor de veiligheid worden gerespecteerd met betrekking tot de nucleaire installaties in La Hague en Sellafield? Hoe gaat de Commissie na of de opwerkingsactiviteiten in deze centrales kunnen leiden tot radioactieve besmetting van het water, de bodem of de lucht van andere lidstaten? Antwoord De Commissie maakt gebruik van alle macht waarmee zij is bekleed om na te gaan of er wordt voldaan een de basisnormen voor de veiligheid van nucleaire installaties in de gehele Gemeenschap, met inbegrip van de installaties die expliciet genoemd worden. Krachtens artikel 35 van het Euratom-Verdrag zijn de lidstaten verplicht die voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de niveaus van radioactiviteit in het milieu voortdurend te monitoren en om ervoor te zorgen dat de basisnormen worden gerespecteerd. De Commissie heeft recht op toegang tot deze nationale voorzieningen, zodat zij de werking en efficiëntie ervan kan controleren. De Commissie ontvangt regelmatig informatie over de resultaten van deze voortdurende milieumonitoring, zoals is vastgelegd in artikel 36 van het Euratom-Verdrag. Deze informatie stelt de Commissie in staat op de hoogte te blijven van het niveau van radioactiviteit waaraan het publiek wordt blootgesteld en te controleren of er wordt voldaan aan de basisnormen voor de veiligheid. Op basis van deze informatie publiceert de Commissie jaarlijkse monitoringverslagen. De Commissie controleert – in haar hoedanigheid van hoedster van de Verdragen – of de nationale wetgeving voldoet aan alle relevante bepalingen, met name aan de basisnormen voor de veiligheid. Indien de basisnormen voor de veiligheid in de praktijk niet correct worden toegepast, kan de Commissie ook zelf een onderzoek instellen en, indien nodig, actie ondernemen tegen de betreffende lidstaat. Een dergelijk initiatief wordt normaal gesproken ontplooid na klachten waarbij de Commissie op de hoogte wordt gesteld van vermeende niet-nakoming, maar de Commissie kan ook op eigen initiatief optreden, op basis van de kennis waarover zij beschikt. Te dien einde onderzoekt de Commissie alle informatie die erop zou kunnen wijzen dat er sprake is van overtreding van de basisnormen voor de veiligheid. De adviezen die de Commissie krachtens artikel 37 van het Euratom-Verdrag uitbrengt hebben betrekking op de vraag of het ingediende project naar verwachting zal leiden tot radioactieve besmetting van het water, de bodem of de lucht van een andere lidstaat. De adviezen over de opwerkingsactiviteiten in Sellafield en La Hague, waren, evenals voor andere
11/03/2004
27
installaties, gebaseerd op de algemene gegevens met betrekking tot de plannen die door de nationale autoriteiten van respectievelijk het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zijn verschaft, overeenkomstig artikel 37 en de bepalingen in de aanbevelingen van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging hiervan. Deze adviezen werden uitgebracht na raadpleging van de groep onafhankelijke deskundigen die genoemd wordt in artikel 31 van het Euratom-Verdrag. ***
Vraag nr. 56 van Antonios Trakatellis (H-0104/04) Betreft: Metro van Thessaloniki: fouten en wijzigingen in de aankondiging van het project - toepassing van de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten Twaalf jaar nadat de offertes voor de concessie voor het project van de metro van Thessaloniki zijn ingediend en de inschrijvingsprocedure door de Griekse overheid werd nietig verklaard, krijgt de hele zaak een nieuwe wending door de bekendmaking van de aankondiging van de gegunde opdracht. In het Publicatieblad van de EG (TED, reeks S van 11/02/2004) werd bekendgemaakt dat wegens een fout van de Commissiediensten de procedure als 'open' was gekenmerkt en als zodanig in het PB S van 06/01/2004 was gepubliceerd, terwijl het eigenlijk 'gesloten' moest zijn, zoals blijkt uit het oorspronkelijke document van 29.12.2003 van de Attiko Metro. Met welk rechtvaardiging is de procedure gewijzigd van 'open' naar 'gesloten'? Wie heeft de bewuste fout gemaakt en wat is de reden hiervoor? Hoe kan het dat de bepalingen van de aankondiging worden gewijzigd nadat de aankondiging is gedaan? Kan het dat een project gegund wordt aan een organisatie of een maatschappij (Attiko Metro)zonder inschrijvingsprocedure en dat dus aannemers worden uitgesloten, aangezien bij een gesloten procedure alleen die aannemers een offerte mogen indienen die daartoe worden uitgenodigd door de opdrachtgevende dienst? Is de Griekse wetgeving in overeenstemming met het communautair recht (richtlijn 93/37/EEG1), en welke maatregelen zal de Commissie, als hoedster van het communautair recht, tot slot nemen om dit recht te doen toepassen? Antwoord Bij schrijven van 29 december 2003 heeft Attiko Metro, de aanbestedende dienst voor de procedure in verband met de bouw van de metro van Thessaloniki, het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen een aankondiging toegezonden van de aanbesteding van de bouw van het betreffende project, waarbij gebruik wordt gemaakt van een niet-openbare procedure Deze aankondiging werd op 6 januari 2004 gepubliceerd in het Publicatieblad. Nadat de aanbestedende dienst een exemplaar van de gepubliceerde aankondiging had ontvangen, kwam Attiko Metro erachter dat, door een fout van het Bureau voor officiële publicaties, de aankondiging gepubliceerd was in de rubriek van het Publicatieblad die gereserveerd is voor openbare procedures, terwijl de aanbesteding in kwestie bedoeld was als een nietopenbare. Attiko Metro heeft het Bureau voor officiële publicaties daarom uitdrukkelijk verzocht deze fout te herstellen. Op 11 februari 2004 werd er in het Publicatieblad een rectificatie gepubliceerd, ter vervanging van de eerder gepubliceerde aankondiging. Hierbij werd verklaard dat de fout het gevolg was van een vergissing van het Bureau voor officiële publicaties. Er is dus niets veranderd aan de procedure of aan de voorwaarden; de publicatiefout is via een rectificatie hersteld. Attiko metro – een aanbestedende dienst en geen bouwbedrijf – is bij wet aangewezen door de Griekse staat, die al zijn bevoegdheden als verantwoordelijke voor het ontwerp, de bouw, de organisatie, de administratie en de ontwikkeling van de stedelijke treinnetwerken in de departementen Attica en Thessaloniki aan deze dienst heeft overgedragen. Om die reden had Attiko metro de bevoegdheid om de procedure in kwestie te starten en het betreffende contract te ondertekenen, waardoor de dienst projecteigenaar werd en verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Om die reden kan Attiko metro in dit specifieke geval overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten optreden als aanbestedende dienst. De dienst dient deze wetgeving toe te passen op alle procedures die onder de communautaire wetgeving inzake overheidsopdrachten vallen, waarvan in het kader van dit project gebruik wordt gemaakt. In richtlijn 93/37/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken is in artikel 7, lid 4 vastgelegd dat de aanbestedende diensten voor het plaatsen van opdrachten voor de uitvoering van werken gebruik kunnen maken van de openbare of van de niet-openbare procedure. Om die reden beschikte Attiko metro over de discretionaire bevoegdheid om de niet-openbare procedure te gebruiken. In dit opzicht moet worden opgemerkt dat op de niet-openbare procedure de publiciteitsregels van toepassing zijn, aangezien aanbestedende diensten verplicht zijn een aankondiging te publiceren om hun voornemen hiertoe kenbaar te maken (artikel 1
PB L 199 van 9.8.1993, blz. 54
28
11/03/2004
11, lid 2). Bovendien is de keuze van de aannemers die uitgenodigd worden om zich in te schrijven niet arbitrair. Deze keuze is namelijk gebaseerd op objectieve kwalitatieve selectiecriteria die van tevoren bekend worden gemaakt in de relevante aankondiging en de aanbestedingsdocumenten die betrekking hebben op de kwalificaties van de gegadigden (artikel 22, lid 1). Richtlijn 93/37/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken is op correcte wijze omgezet in Griekse wetgeving en de Commissie draagt, in haar hoedanigheid van hoedster van het Verdrag, zorg voor de correcte toepassing ervan, waarbij zij gebruik maakt van de middelen die haar op grond van het Verdrag, in het bijzonder artikel 226, ter beschikking staan. ***
Vraag nr. 57 van Yasmine Boudjenah (H-0105/04) Betreft: EU-verbintenissen voor Doha voor de handelsaspecten van intellectuele eigendom Volkomen in tegenspraak met de internationale overeenkomsten en de verbintenissen die de Verenigde Staten en de Europese Unie aangegaan zijn op de ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Doha, oefenen de Verenigde Staten enorme druk op Marokko uit om het een vrijhandelsakkoord op te dringen dat bijzonder nadelige gevolgen voor de volksgezondheid en de beschikbaarheid van geneesmiddelen zou hebben. In Doha is de toezegging gedaan dat de overeenkomst over de handelsaspecten van intellectuele eigendom (TRIPS) geïnterpreteerd en uitgevoerd mag worden in het voordeel van het recht van de lidstaten om de volksgezondheid te beschermen en meer in het bijzonder te zorgen dat geneesmiddelen voor eenieder beschikbaar zijn. De verplichting om de beschermingsduur van een octrooi uit te breiden over de 20 jaar die voorgeschreven zijn door de Wereldhandelsorganisatie, het soort bepalingen dat voorgesteld wordt om de beschermingsduur van octrooien op geneesmiddelen te verlengen, is doodgewoon misdadig tegenover de Marokkaanse bevolking. Denkt de Commissie werkeloos te blijven toezien op die verbreking van beloften? Vindt ze niet dat de druk die uitgeoefend wordt immoreel is en catastrofale gevolgen heeft, maar ook illegaal is gezien de verbintenissen waar de industrielanden zich in Doha op vastgelegd hebben? Dreigt de toestand geen gevaarlijk precedent te vormen? Antwoord De Unie heeft zich in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) publiekelijk verbonden tot strikte naleving van de Verklaring van Doha, zowel wat betreft multilaterale en bilaterale betrekkingen als technische samenwerking. Voorts heeft ze de andere leden van de WTO en de terzake bevoegde internationale organisaties plechtig opgeroepen hetzelfde te doen.1 Vanuit die gedachte heeft de Unie actie ondernomen toen bepaalde leden aan Nepal en Cambodja zodanige voorwaarden voor toetreding tot de WTO wilden opleggen dat daarmee de Verklaring van Doha voor deze nieuwe leden zou komen te vervallen. Dankzij het optreden van de Commissie zijn deze voorwaarden uit het toetredingsprotocol geschrapt (in het geval van Nepal) dan wel van hun effect ontdaan door een tijdens de toetreding aangenomen verklaring (in het geval van Cambodja). De Commissie is uiteraard niet bevoegd zich te mengen in de bilaterale onderhandelingen tussen soevereine leden van de WTO. De Commissie beschikt niet over enige informatie omtrent het door de geachte afgevaardigde genoemde geval, daar de onderhandelingen vertrouwelijk zijn. Het standpunt van de Commissie is evenwel helder: zij is van oordeel dat de Verklaring van Doha dient te worden gerespecteerd en zij verwerpt iedere poging tot ondermijning van het recht van de leden van de WTO om aan deze verklaring uitvoering te geven. ***
Vraag nr. 58 van Astrid Thors (H-0108/04) Betreft: Vermindering van de omvang van de Gemeenschapswetgeving 1
Mededeling van de Europese Gemeenschap aan de Raad van de TRIP’s-Overeenkomst van 24 juni 2003 – IP/C/W/402
11/03/2004
29
Op 6 december 2001 publiceerde de Commissie een mededeling over de vereenvoudiging en verbetering van de Gemeenschapswetgeving. De Commissie gaf daar als doel aan, de hoeveelheid Gemeenschapswetgeving vóór januari 2005 met 25% te willen verminderen. Hoe zijn de werkzaamheden ter vermindering van de hoeveelheid Gemeenschapswetgeving gevorderd en hoe zijn de vooruitzichten voor het bereiken van het doel van een vermindering met 25% t/m januari 2005? Antwoord Het verminderen van de omvang van de Gemeenschapswetgeving is een van de voornaamste doelstellingen van het initiatief “Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire” van de Commissie van februari 20031. In dit initiatief wordt een van de acties ten uitvoer gelegd uit het actieplan van de Commissie “Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving” uit juni 20022. In haar mededeling van februari 2003 heeft de Commissie een allesomvattend en ambitieus plan uiteengezet om zowel de omvang van de wetgeving te verminderen als de Gemeenschapswetgeving toegankelijker en gebruiksvriendelijker te maken. De specifieke acties om de omvang van de wetgeving te verminderen omvatten onder meer het consolideren, codificeren en intrekken of achterhaald verklaren van wetsteksten. Destijds was de inschatting van de Commissie dat alleen al het codificatieprogramma, na de geplande voltooiing tegen het einde van 2005, een vermindering zou opleveren van het acquis communautaire met 35.000 bladzijden van het Publicatieblad. Een hoeveelheid van 22.500 bladzijden komt ter vergelijking overeen met de doelstelling van een vermindering met 25 procent, welke werd vastgelegd in de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad van Laken in december 20013. In oktober 2003 heeft de Commissie een eerste voortgangsverslag gepresenteerd over het initiatief “Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire”4. Hoewel de Commissie melding maakte van toereikende vooruitgang met betrekking tot een hele reeks acties, moest zij tegelijkertijd toegeven dat er zich vertragingen voortdeden bij de tenuitvoerlegging van enkele acties ten gevolge van, onder meer, de noodzaak middelen vrij te maken voor prioritaire taken als de vertaling en publicatie van het acquis communautaire in de talen van de toetredende landen. Toch heeft de Commissie er alle vertrouwen in dat de corrigerende acties die zij in 2003 heeft genomen gedurende 2004 en 2005 substantiëlere vooruitgang mogelijk zullen maken. De Commissie zal in april 2004 een tweede voortgangsverslag uitbrengen en tegen het einde van het jaar zal er een definitief uitvoeringsverslag worden gepresenteerd. De Commissie is voornemens tegen die tijd een vollediger overzicht te presenteren van de resultaten die gedurende een aantal jaren zijn geboekt en de gevolgen daarvan in termen van de vermindering van de omvang van de Gemeenschapswetgeving. ***
Vraag nr. 59 van Gerard Collins (H-0112/04) Betreft: Associatieovereenkomst van de EU met Syrië De onderhandelingen over een associatieovereenkomst van de Europese Unie met Syrië inzake de handel bevinden zich in een vergevorderd stadium. Kan de Commissie aangeven wat de vermoedelijke einddatum van deze gesprekken is en welke kwesties het afronden van de onderhandelingen nog kunnen vertragen? Antwoord De onderhandelaars van Syrië en de Commissie hebben in december op een technisch niveau overeenstemming bereikt over alle kwesties die verband houden met de overeenkomst. De noodzaak blijft bestaan om op politiek niveau overeenstemming te bereiken over het politieke hoofdstuk van de tekst, met name over de bepalingen inzake non-proliferatie, aangezien enkele lidstaten hun zorgen hebben geuit over de tekst die door de onderhandelaars is overeengekomen. 1
COM (2003) 71 definitief en SEC (2003) 165 COM (2002) 278 definitief 3 COM (2001) 726 definitief 4 COM (2003) 623 definitief en SEC (2003) 1085 2
30
11/03/2004
De Commissie beschouwt een associatieovereenkomst als het belangrijkste economische en politieke instrument voor veranderingen in Syrië. Hiermee wordt tevens een kader geschapen voor een politieke dialoog over kwesties van zorg, zoals non-proliferatie, terrorisme en mensenrechten. Om die reden blijft de Commissie zich inzetten voor een oplossing van deze kwestie. De Commissie acht het niet opportuun om onder deze omstandigheden een einddatum vast te stellen voor ondertekening van een overeenkomst. Als hiervoor interesse bestaat, kan de Commissie een briefing over de onderhandelingen organiseren voor de leden van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid. ***
Vraag nr. 60 van Rosa Miguélez Ramos (H-0117/04) Betreft: Tragedie bij het zoeken naar kokkels in de baai van Morecambe (Verenigd Koninkrijk) In de vroege ochtend van 5 februari zijn twintig illegaal werkende jonge Chinezen omgekomen toen zij werden verrast door het opkomend tij bij het rapen van kokkels in de baai van Morecame (Verenigd Koninkrijk) die zeer gevaarlijk is vanwege de snelle tijwisseling en het drijfzand. Het rapen van kokkels op openbaar terrein is door geen enkele Britse overheid geregeld, wat wordt toegejuicht door maffiose organisaties die zich massaal op het schelpen zoeken hebben gestort met gebruikmaking van goedkope arbeid (de arbeiders ontvingen 1 á 2 euro voor werkdagen van negen uur, volgens de pers1, en zij waren niet voorbereid). Er waren geen veiligheidsmaatregelen en het werk was logischerwijze zwart. De laatste jaren heeft de vraag naar kokkels vanuit Nederland, waar zij worden bereid en verder naar elders en vooral Spanje worden verzonden, gezorgd voor een toename van dit soort zwart werk met het gevolg dat in Engeland een hele industrie- en handelsketen voor mensensmokkel en criminele uitbuiting is ontstaan. Zal de Commissie met een initiatief komen om te zorgen dat dergelijke verschrikkelijke gebeurtenissen zich niet meer voordoen? Antwoord De tragische gebeurtenis van 5 februari 2004 herinnerde ons aan en wees ons op de gevaren die verbonden zijn met de uitbuiting van illegale arbeid, hetgeen een ernstige vorm van mensenhandel is. Tegelijkertijd heeft deze gebeurtenis te maken met het probleem van zwartwerk, waarbij werknemers geen bescherming of rechten genieten. Met betrekking tot de mensenhandel heeft de Commissie reeds gepleit voor harmonisatie van het nationale strafrecht en de strafrechtelijke procedures van de lidstaten om het fenomeen breed aan te pakken. Op 21 december 2000 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd met de titel “Bestrijding van mensenhandel en bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie; twee voorstellen voor kaderbesluiten”. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de Raad op 19 juli 2002 het kaderbesluit inzake bestrijding van mensenhandel goedgekeurd. De wet heeft niet alleen betrekking op mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting maar ook op uitbuiting op arbeidsgebied, met inbegrip van ten minste gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Het kaderbesluit omvat een gemeenschappelijke definitie van strafbare feiten die verband houden met mensenhandel, alsmede bepalingen over sancties, de aansprakelijkheid van en sancties tegen rechtspersonen, en strafrechtelijke procedures. In het besluit wordt speciale aandacht geschonken aan kinderen als slachtoffers van mensenhandel. Op grond van artikel 10 van dit kaderbesluit dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om vóór 1 augustus 2004 aan het kaderbesluit te voldoen. De Raad zal uiterlijk 1 augustus 2005, op basis van een schriftelijk verslag van de Commissie, beoordelen in hoeverre de lidstaten het kaderbesluit respecteren. Naast het proces van wettelijke harmonisatie zijn ook communautaire financiële programma’s, zoals AGIS, belangrijke instrumenten om beleid, praktijken en samenwerking in de strijd tegen de mensenhandel te ontwikkelen, versterken en evalueren. Met het oog op verdere activiteiten op het niveau van de Unie geeft de Commissie veel prioriteit aan de verklaring van Brussel betreffende preventie en bestrijding van mensenhandel, waarin ook aandacht wordt besteed aan mensenhandel met het oog op uitbuiting op arbeidsgebied. Op 25 maart 2003 heeft de Commissie een groep deskundigen 1
The Times, 7 februari 2004, en Le Monde, 13 februari 2004.
11/03/2004
31
op het gebied van mensenhandel opgezet. Op basis van een verslag van de groep deskundigen en in het licht van verdere ervaringen aangaande het kaderbesluit zal de Commissie besluiten nemen over eventuele verdere maatregelen ter bestrijding van mensenhandel met het oog op de uitbuiting van arbeid. Het probleem van zwartwerk wordt sinds 2001 aangepakt in de Europese werkgelegenheidsstrategie. De Commissie benadrukt de noodzaak van beleidsmaatregelen die gericht zijn op het omzetten van zwartwerk in reguliere arbeid. In de nieuwe richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid1 wordt het omzetten van zwartwerk in reguliere arbeid beschouwd als een van de tien prioriteiten. De lidstaten moeten “brede acties en maatregelen ontwikkelen en uitvoeren, bestaande uit een combinatie van vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat, afschaffing van belemmeringen en verschaffing van de nodige prikkels in de belasting- en uitkeringsstelsels, een betere wetshandhaving en de toepassing van sancties. Zij moeten de nodige inspanningen op nationaal en EU-niveau leveren om de omvang van het probleem en de op nationaal niveau bereikte vooruitgang te meten.” De nationale acties voor het omzetten van zwartwerk in reguliere arbeid zijn beoordeeld op basis van de nationale actieplannen (NAP’s), die in oktober 2003 werden toegezonden aan de Commissie. Over deze beoordeling werd verslag uitgebracht in het gezamenlijke ontwerp-werkgelegenheidsverslag, dat in januari 2004 door de Commissie werd gepresenteerd2. Diverse lidstaten maakten in hun NAP’s melding van speciale maatregelen die gericht zijn op buitenlandse arbeidskrachten of illegale immigranten. De nadruk werd gelegd op illegale immigranten. Zo omvatten de plannen verbeteringen van het registratieproces voor arbeidsmigranten en werden de sancties verzwaard voor werkgevers die arbeidskrachten zonder werkvergunning inhuren. In het NAP van het Verenigd Koninkrijk voor 2003 werd geen melding gemaakt van dit soort acties, hoewel er diverse maatregelen in aan de orde kwamen om een einde te maken aan zwartwerk. Deze bestonden onder meer uit hervormingen van de belasting- en uitkeringsstelsels, preventieve acties, sancties, voorlichtingscampagnes en het opzetten van diverse interdisciplinaire teams ter bevordering van de coördinatie tussen de relevante autoriteiten voor betere controle op zwartwerk, onder andere via de uitwisseling van gegevens. De Commissie zal de actie van de lidstaten in het kader van de Europese werkgelegenheidstrategie blijven volgen. Tot besluit heeft de Commissie sinds haar mededeling over dit onderwerp3 uit 1998 twee belangrijke studies laten uitvoeren naar zwartwerk. In de eerste, gepubliceerd in 2002, wordt verslag uitgebracht over de effectiviteit van de diverse beleidsmaatregelen4. De tweede studie, die nog loopt, is gericht op het meten van zwartwerk, de situatie in de toetredende landen, het genderaspect en goede praktijken. De studie zal gedurende het eerste halfjaar van 2004 worden afgerond. ***
Vraag nr. 61 van Ioannis Souladakis (H-0119/04) Betreft: Scheidingsmuur op Palestijns grondgebied Onlangs is bij het Internationaal Gerechtshof te Den Haag een hoorzitting begonnen over de legitimiteit van de bouw door Israël van een scheidingsmuur op de bezette Westelijke Jordaanoever van Palestina, waarmee de fundamentele rechten van de Palestijnen op vrij verkeer en toegang tot hun eigendommen met voeten worden getreden. Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van deze specifieke hoorzitting bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag? Is de Commissie voornemens te interveniëren in het kader van deze hoorzitting en zo ja, op welke wijze? Welke stappen overweegt de Commissie te ondernemen om te komen tot een op het internationaal recht stoelende politieke oplossing voor dit probleem, hetzij middels het Internationaal Gerechtshof, hetzij middels een politieke procedure? Antwoord Het standpunt van de Europese Unie is dat zij onderkent dat het noodzakelijk is dat Israël maatregelen neemt om zijn burgers te beschermen tegen terroristische aanslagen; zij heeft echter haar ernstige zorgen uitgesproken over de route die is gehanteerd bij de plaatsing van de veiligheidsbarrière. Deze route overschrijdt de “groene lijn” met een ruime marge en heeft geleid tot de confiscatie van Palestijns grondgebied. Dit leidt tot aanzienlijke moeilijkheden voor de Palestijnse bevolking, inclusief problemen ten aanzien van de toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, water en landbouwgrond.
1
Besluit van de Raad van 22 juli 2003 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, PB L 197 van 5.8.2003 COM (2004) 24 definitief van 27.1.2004 3 COM (1998) 219 4 http://europa.eu.int/comm/employment_social/employment_analysis/work_report_en.htm 2
32
11/03/2004
Tegelijkertijd wordt met de route van de afscheiding een schadelijk politiek signaal afgegeven, daar ze de uitvoering van de tweestatenoplossing fysiek onmogelijk kan maken. Met betrekking tot de kwestie van de hoorzitting voor het Internationaal Gerechtshof begrijpt de Commissie de zorgen die de lidstaten hebben geuit over de betrokkenheid van het Internationaal Gerechtshof in deze zaak. De Commissie is niet voornemens te interveniëren in de hoorzitting. Vooruitkijkend naar de maatregelen die, in het kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Israël, genomen zouden kunnen worden heeft de Commissie bij vele gelegenheden haar zorgen geuit over de route van de scheidingsmuur. Zij heeft deze zorgen ook gedeeld met de Verenigde Staten, die vergelijkbare zorgen hebben geuit. Overeenkomstig de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over deze kwestie heeft de Unie Israël opgeroepen te stoppen met de bouw van de afscheiding in de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, en deze terug te draaien. De Commissie heeft begrepen dat Israël overweegt de route van de afscheiding deels te wijzigen om bepaalde sociale en economische gevolgen van de afscheiding te verlichten. De Commissie zal alle acties op dit gebied nauwlettend blijven volgen. ***
Vraag nr. 62 van Sarah Ludford (H-0123/04) Betreft: Het pijpleidingsproject Bakoe-Tiflis-Ceyhan De lidstaten van de EU en de Europese Gemeenschap zijn aandeelhouders in de Europese Bank voor de wederopbouw en ontwikkeling, die $ 150 miljoen heeft gestoken in het oliepijpleidingsproject van British Petroleum (BP) in de zuidelijke Kaukasus (het pijpleidingsproject Bakoe-Tiflis-Ceyhan). Het project werd onlangs opnieuw bekritiseerd in een recent artikel in de Sunday Times van 15 februari 2004, waarin wordt beweerd dat BP zowel aanzienlijke aanbestedingsfraude als potentieel grote milieuschade heeft verborgen. De laag die wordt gebruikt om de naden van de pijpleiding tegen lekken te dichten vertoont naar verluidt gebreken en reeds in november 2003, vóór de goedkeuring van de fondsen van de EBWO, werden blijkbaar scheuren gevonden. Vindt de Commissie ook niet dat BP zijn wettelijke verplichting heeft verbroken om alle risico's van "belangrijke negatieve gevolgen" te melden? Welke maatregelen denkt de Commissie te treffen, opdat de Gemeenschap en de lidstaten hun invloed bij de EBWO aanwenden om ervoor te zorgen dat deze aantijgingen tot op de grond worden uitgezocht en dat de EBWO, indien zij waar blijken te zijn, haar financiële steun voor het pijpleidingproject Bakoe-Tiflis-Ceyhan opschort? Antwoord De raad van bestuur van de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (EBWO), waarbinnen de Europese Gemeenschap vertegenwoordigd wordt door de Commissie, heeft op 11 november 2003 een lening goedgekeurd van 105,8 miljoen euro ten gunste van het pijpleidingsproject Bakoe-Tiflis-Ceyhan (BTC). Een verdere lening van 105,8 miljoen euro werd goedgekeurd voor rekening van de deelnemers. Ook de directeuren van de EBWO werden op 20 februari 2004 op het artikel van 15 februari 2004 in de Sunday Times geattendeerd, middels een brief van een groep non-gouvernementele organisaties (NGO’s). In reactie op de beschuldigingen en zorgen die door de directeuren werden geuit, heeft het management van de EBWO de volgende verklaringen verschaft: Met betrekking tot de beschuldiging dat BP aanzienlijke aanbestedingsfraude verborgen heeft: BTC heeft aan het begin van het project tegenover de bank bevestigd dat het zal voldoen aan een reeks gedetailleerde aanbestedingsregels die door de EBWO zijn geëvalueerd. De beschuldigingen over een belangenconflict in verband met de aanbesteding dateren van eind 2002 en begin 2003. Er werd een onafhankelijke BP-audit uitgevoerd. Alle beschuldigingen zijn grondig onderzocht en ongefundeerd gebleken. Omdat er geen schending van de aanbestedingsregels werd geconstateerd, was BTC niet verplicht de EBWO op de hoogte te stellen van het verslag of het onderzoek. Met betrekking tot de beschuldiging van potentieel grote milieuschade: De aangebrachte coating wordt veelvuldig gebruikt in Noord-Amerika en Europa. BTC en BP hebben referenties gekregen van een aantal van de voornaamste afnemers die het product gebruiken. Alle respondenten waren positief en geen van hen gaf aan last te hebben van ontwerpfouten. Naar aanleiding van het artikel in de Sunday Times heeft de onafhankelijke technicus van de voornaamste kapitaalverstrekkers de beschuldigingen geanalyseerd en bevestigd dat de coating die wordt gebruikt om de naden van de pijpleiding tegen
11/03/2004
33
lekken te dichten technisch superieur is aan andere gebruikte coatings en dat BTC gebruik maakt van de meest geavanceerde en geschikte technologie. De problemen die zijn geconstateerd bij het uitvoeren van routinetests naar de kwaliteit waren het gevolg van verkeerd gebruik van het product in koud weer en hadden niets te maken met het product zelf. BTC is gestopt met het aanbrengen van de coating in koud weer en er zijn procedures opgesteld om de gescheurde lagen rond de naden van de pijpleiding, welke in Georgië en Azerbeidzjan zijn geconstateerd, te repareren; deze procedures zijn de afgelopen maand met succes doorlopen. Het aanbrengen van coatings is van oudsher een terrein waarop de deskundigen aanzienlijk met elkaar van mening verschillen. De zaak is uitgebreid besproken door de kapitaalverstrekkers en hun consultants en de EBWO blijft ervan overtuigd dat BTC de kwestie op een verantwoordelijke en volstrekt professionele wijze aanpakt. In Turkije gebruikt BOTAS in het kader van het Lump Sum Turnkey Contract een ander product. De onafhankelijke technicus zal deze kwestie nogmaals analyseren gedurende zijn reguliere monitoringbezoek in het voorjaar en zal in zijn daaropvolgende verslag ingaan op de kwaliteit en betrouwbaarheid van de gebruikte coating. Hierbij moet men bedenken dat het verslag van Derek Mortimore voltooid werd in 2001. De heer Mortimore is niet betrokken geweest bij de inspectie van de pijpleiding zelf, maar heeft alleen adviezen verstrekt over de diverse technologieën die er bestaan op het gebied van coatings voor pijpleidingen. De bouw van de BTC-pijpleiding is pas in mei 2003 begonnen, lang nadat de opdracht van de heer Mortimore was afgerond. De scheuren in de naden verschenen pas in november 2003 en daar is adequaat op gereageerd. Mochten zich kostenoverschrijdingen voordoen om verdere complicaties met de coating te verhelpen, dan zijn de sponsoren (op basis van de deelnemersovereenkomst) verplicht meer kapitaal te verstrekken. Met betrekking tot de beschuldiging dat BP zijn wettelijke verplichting heeft verbroken om alle risico’s van “belangrijke negatieve gevolgen” te melden: BTC heeft de EBWO, noch de andere kapitaalverstrekkers of relevante ministeries op de hoogte gesteld van de technische problemen met het materiaal voor de coating en de specifieke aanbrenging daarvan. De beoordeling en het testen van naden is een routineonderdeel van het bouwproces van een pijpleiding. Alleen als een probleem mogelijk (en na onderzoek) een belangrijk negatief gevolg zou kunnen hebben voor het project is BTC verplicht dit te melden aan de kapitaalverstrekker en zijn technici. De haarscheurtjes in de coating hebben geen belangrijke negatieve gevolgen gehad voor het project. Het is onvermijdelijk dat zich technische problemen voordoen tijdens de bouw van een groot en veeleisend project. In de documentatie bij de lening zijn vereisten opgenomen ten aanzien van regelmatige technische analyses door onafhankelijke deskundigen, evenals een uitgebreide voltooiingsgarantie. Om de technische voltooiingstest in 2005 te doorstaan en kwijting te verkrijgen voor de door de sponsoren gegarandeerde lening moet de voltooide pijpleiding voldoen aan de hoogste internationale normen, waarvoor goedkeuring vereist is door de onafhankelijke technici van de kapitaalverstrekkers. BTC is verplicht technische problemen te melden die belangrijke negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor de voltooiing van het project. Op het moment voldoet BTC aan de verslagleggingseisen die zijn vastgelegd in de financieringsovereenkomsten.” Op dit moment ziet de Commissie, samen met de lidstaten zoals die zijn vertegenwoordigd in de raad van bestuur van de EBWO, geen reden om vraagtekens te plaatsen bij de bovenstaande verzekeringen van het management van de EBWO. ***
Vraag nr. 63 van John Walls Cushnahan (H-0125/04) Betreft: Tolheffing in Ierland Volgens een recent bericht van de Ierse krant, de Irish Examiner, is de Ierse regering voornemens tol te heffen op een aantal wegen in Ierland. Een van de plaatsen waar tolheffing zal worden ingevoerd, is volgens de krant de Jack Lynchtunnel in het graafschap Cork. Is de Commissie, gezien het feit dat een groot deel van de middelen voor de aanleg van deze tunnel afkomstig was uit de structuurfondsen van de EU, van opvatting dat het passend is dat de Ierse regering een dergelijke tolheffing invoert? Antwoord Het specifieke communautaire wetsinstrument voor het heffen van belastingen, tolgelden en gebruiksrechten is richtlijn 1999/62/EG1. Deze richtlijn is bedoeld voor zware vrachtvoertuigen van ten minste twaalf ton. Tolgelden kunnen verschuldigd zijn voor het gebruik van autosnelwegen of vergelijkbare andere meerbaanswegen, evenals voor het gebruik van bruggen, tunnels en bergpaswegen.
1 Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, PB L 187 van 20.7.1999
34
11/03/2004
Hierbij moet benadrukt worden dat lidstaten die tol heffen op vrachtvoertuigen lichter dan twaalf ton en op passagiersvoertuigen niet hoeven te voldoen aan de bepalingen die zijn vastgelegd in richtlijn 1999/62/EG, aangezien dergelijke voertuigen buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Of er tol geheven wordt op deze voertuigen is een kwestie van subsidiariteit, waarbij de lidstaten efficiëntere beslissingen kunnen nemen door rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden, mits zij zich houden aan de algemene beginselen van het Verdrag, zoals non-discriminatie en proportionaliteit. Wat de voertuigen betreft waarop de richtlijn betrekking heeft, moeten de gewogen gemiddelde toltarieven gerelateerd zijn aan de kosten voor de aanleg, de exploitatie en de uitbreiding van het betrokken infrastructuurnet. De wijze van financiering verandert niets aan het tolbedrag of de toepasselijkheid ervan. Om de transparantie van tolgelden verder te ontwikkelen en het beginsel dat “de gebruiker betaalt” in de praktijk te brengen heeft de Commissie in juli 2003 een voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen1. Dat voorstel heeft betrekking op alle vrachtvoertuigen zwaarder dan 3,5 ton die gebruik maken van de wegen van het trans-Europese netwerk (TEN). Een belangrijk element van dit nieuwe voorstel is het verhypothekeren van de inkomsten, waardoor de vervoerssector en de gebruikers nog meer profiteren. Wat betreft de steun van de Unie voor het project is er tijdens de bouwfase geen subsidie verstrekt uit het cohesiefonds of het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Voorzover de Commissie weet zijn alle kosten voor de bouw betaald uit de nationale overheidsbegroting. De Commissie heeft in 1993 wel een subsidie uit het cohesiefonds verstrekt ter ondersteuning van de planning, het ontwerp en de aankoop van de grond voor de tunnel. Die subsidie werd uiteindelijk vastgesteld op 6 miljoen euro, gebaseerd op de totale subsidiabele kosten van 7,2 miljoen euro. De volledige subsidie werd in 1996 uitgekeerd. De Commissie is over het algemeen voorstander van publiek-private partnerschappen voor infrastructuurvoorzieningen. Het is niet ongebruikelijk dat er communautaire subsidies worden verstrekt aan projecten die gefinancierd worden uit infrastructuurheffingen/tolgelden. Indien dergelijke heffingen voorzien zijn, worden de subsidies berekend aan de hand van een analyse waarin rekening wordt gehouden met de kosten van de investering en de inkomsten die zullen worden gegenereerd. ***
Vraag nr. 64 van Karin Riis-Jørgensen (H-0127/04) Betreft: Onderzoekactiviteiten in de EU De Deense eerste minister heeft voorgesteld de kredieten die in de EU ter beschikking staan voor onderzoek te verhogen van de huidige € 4 mrd tot in totaal € 8 mrd zodat Europa de doelen in de strategie van Lissabon kan verwezenlijken. Het plan omvat o.m. voorstellen om een groter deel van de gezamenlijke begroting te bestemmen voor de gemeenschappelijke onderzoekprogramma's en om een gezamenlijk Europees fonds voor fundamenteel onderzoek op te zetten. De kredieten kunnen redelijkerwijs worden betrokken uit werkelijke hervormingen van het landbouwbeleid en door de kredieten uit de structuurfondsen uitsluitend te bestemmen voor de sectoren waar zij het meest nodig zijn, zodat deze posten een minder groot deel van de gezamenlijke begroting uitmaken. Hoe staat de Commissie tegenover deze voorstellen om de onderzoeksinspanning op te voeren en tegelijkertijd de programma's uit hoofde van de structuurfondsen op wezenlijke onderdelen te herzien en de regelingen voor landbouwsubsidies af te bouwen? Antwoord Een aanzienlijke stijging van de communautaire investeringen in onderzoek, een verdere hervorming van het cohesiebeleid, en de voortzetting van het opnieuw vormgeven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn inderdaad drie kenmerken van de voorstellen van de Commissie voor de begroting van de Unie voor de periode 2007-2013, zoals die zijn gepresenteerd in haar mededeling over de volgende financiële vooruitzichten.
1
COM(2003) 448 definitief van 23.7.2003, 2003/0175 (COD)
11/03/2004
35
Deze drie kenmerken moeten niet gezien worden in puur boekhoudkundige termen. Zij zijn intern nauw verwant, maken deel uit van een samenhangend politiek project en ademen dezelfde geest: het optimaal gebruik maken van de financiële middelen van de Unie door deze middelen gericht in te zetten op die terreinen die van het grootste belang zijn voor de toekomst van de uitgebreide Unie en toe te wijzen via de meest efficiënte instrumenten. In dit kader is het binnen de voorstellen ter ondersteuning van het concurrentievermogen, de economische groei en de werkgelegenheid van de Unie een hoofdprioriteit om van de Unie een goed presterende kenniseconomie te maken, zoals wordt voorzien in de agenda van Lissabon. Om die reden moet naast onderwijs en innovatie ook het onderzoeksbeleid van de Unie versterkt worden, waarbij de inspanningen geconcentreerd moeten worden op vijf assen die overeenkomen met de vijf voornaamste structurele kwesties op dit terrein: het bevorderen van creatief en uitmuntend Europees onderzoek door afzonderlijke teams te ondersteunen die op Europees niveau op concurrerende basis zijn geselecteerd; het versterken van onderzoekscapaciteiten door ondersteuning van infrastructuren die van belang zijn voor het Europese onderzoek en meer steun te geven aan de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen; het stimuleren van publiek-private partnerschappen op terreinen die zowel van openbaar als industrieel belang zijn; het creëren van Europese expertisecentra door middel van netwerken en gezamenlijke projecten op laboratoriumniveau; en het verbeteren van de coördinatie van nationale en regionale onderzoeksprogramma’s en nationaal en regionaal beleid. Voor de lopende planningsperiode, 2000-2006, wordt de financiering uit de structuurfondsen voor onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van O&O-infrastructuur en -apparatuur alsmede regionale innovatiestrategieën, innovatieclusters en projecten op het terrein van technologieoverdracht, geschat op bijna 10 miljard euro voor doelstelling 1-regio’s en ruim 2 miljard euro in doelstelling 2-regio’s. Voor de toekomst en als onderdeel van een convergerende ontwikkeling wordt, overeenkomstig de oriënteringen in het derde verslag over de economische en sociale cohesie “Een nieuw partnerschap voor cohesie: convergentie, concurrentievermogen en samenwerking”, voorgesteld de structuurfondsen te heroriënteren op de prioriteiten van Lissabon en Göteborg, met inbegrip van onderzoek en ontwikkeling en innovatie, voor alle Europese regio’s en voor territoriale samenwerkingsprogramma’s. Wat betreft de landbouw wordt in het voorstel van de Commissie volledig rekening gehouden met het financiële kader voor markt- en rechtstreekse steun voor de periode 2007-2013 voor de uitgebreide Unie, dat is vastgesteld door de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van Brussel van oktober 2002. Al deze voorstellen moeten geplaatst worden in de context van een voorgestelde algehele stijging van de begroting van de Unie, die ons in staat stelt tegemoet te komen aan de behoeften van een Unie die bestaat uit 25 of meer lidstaten in een “gemondialiseerde” wereld. ***
Vraag nr. 65 van Niall Andrews (H-0130/04) Betreft: Hervorming van de Commissie en EU-burgers De Commissie heeft op 9 februari jongstleden het laatste in een reeks van voortgangsverslagen over haar hervormingen goedgekeurd. Dit verslag bevatte onder meer toezeggingen in verband met krachtiger maatregelen om de onregelmatige praktijken bij EUROSTAT aan te pakken, nieuwe voorstellen voor het Europese fraudebestrijdingsbureau OLAF en richtsnoeren voor "klokkeluiden". Is de Commissie van opvatting dat de hervormingen die zij doorvoert daadwerkelijk positieve effecten zullen hebben voor de Europese burgers? Kan de Commissie meedelen hoe zij op dit moment denkt over het creëren van nieuwe taken voor de Commissie na de uitbreiding? Steunt de Commissie het aanstellen van afzonderlijke Commissarissen voor kinderen, stedenbeleid, kunst, sport en sociale insluiting? Antwoord Het doel van het hervormingsproces dat de zittende Commissie ter hand heeft genomen is de instelling om te vormen tot een modern bestuursorgaan van de hoogste kwaliteit. De administratieve en financiële maatregelen die reeds genomen of op handen zijn hebben tot doel de capaciteit van de Commissie om een effectieve openbare dienst te leveren aan de Europese burgers te optimaliseren. De tien commissarissen die op 1 mei zullen toetreden tot de Commissie zullen volwaardige leden van het college zijn en volledig deelnemen aan het besluitvormingsproces. Elke nieuwe commissaris zal gekoppeld worden aan het werk van een
36
11/03/2004
van de huidige commissarissen om hun integratie in het werk van de Commissie te vereenvoudigen. Er worden gedurende de ambtstermijn van deze Commissie geen veranderingen verwacht in de portefeuilleverdeling tussen de commissarissen. ***
Vraag nr. 66 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0132/04) Betreft: Vierde communautair bestek en Griekse regio's van doelstelling 1 Volgens het derde verslag van de Europese Commissie over de economische en sociale cohesie heeft de stijging van het Griekse BBP tot gevolg dat vier Griekse regio's boven de drempel van 75% van het gemiddelde communautaire BIP komen te liggen, te weten Attica (78,1%), Centraal-Griekenland (104,2%), West-Macedonië (75,4%) en de Zuid-Egeïsche regio (83,9%), waardoor zij ook niet meer onder doelstelling 1 zullen vallen. Voorts komen de regio's Centraal-Macedonië (73,6%), de Peleponnesos (70,2%) en Kreta (70,7%) heel dicht bij het percentage van 75% en naar alle waarschijnlijkheid zullen voornoemde regio's dit percentage overschrijden, wanneer de definitieve besluiten worden genomen. Verscheidene van deze regio's worden echter de dupe van een statistisch fenomeen: terwijl het inkomen per hoofd van de bevolking er tamelijk laag blijft, daalt het communautaire gemiddelde als gevolg van de uitbreiding, waardoor deze regio's kunstmatig boven het percentage van 75% komen te liggen. Is de Commissie voornemens met een en ander rekening te houden en zo ja, welke initiatieven overweegt zij te nemen? Is zij van mening dat, in afwachting van de definitieve besluiten, concrete steunmaatregelen voor deze regio's moeten worden genomen met het oog op een correcte en billijke verdeling van de middelen van het vierde communautair bestek? Antwoord In het derde verslag over de economische en sociale cohesie – goedgekeurd op 18 februari 2004 – zet de Commissie de voorstellen uiteen voor de hervorming van het cohesiebeleid na 2006. De Commissie stelt voor om bij het bepalen van de subsidiabiliteit van een regio uit hoofde van de volgende generatie convergentieprogramma’s, de opvolgers van doelstelling 1, gebruik te maken van het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaard (KKS). De Commissie stelt voor dat subsidiabele regio’s overeen moeten komen met het niveau NUTS II, dit wil zeggen regio’s met een BBP per inwoner dat lager is dan 75 procent van het gemiddelde van de uitgebreide Europese Unie. Het statistische effect van de uitbreiding vloeit voort uit de toename van het aantal lidstaten van 15 tot 25, waardoor het gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking met ongeveer 12,5 procent zal dalen. Hierdoor kan het gebeuren dat, zonder dat er iets verandert in hun objectieve omstandigheden, het BBP per inwoner in een aantal regio’s van de huidige Unie in de uitgebreide Unie zou stijgen tot boven de grenswaarde van 75 procent, terwijl zij hieronder zouden zijn gebleven in de Unie van vijftien. In de voorstellen die zijn opgenomen in het derde verslag over de economische en sociale cohesie wordt specifiek stilgestaan bij de regio’s die getroffen worden door dit statistische effect, waarbij wordt aanbevolen deze regio’s te behandelen op een manier die een steunniveau oplevert dat “hoger is dan in 1999 in Berlijn werd vastgesteld voor de regio’s van de huidige generatie waarvoor de steun uit hoofde van doelstelling 1 afloopt”. ***