Dossier HONGER
Inhoudstafel 0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Inleiding Begrippenkader Probleemanalyse 10 mythes over honger Recht op voedsel Link Millenniumdoelstellingen - Honger MDG 1: recht op voedsel MDG 3: gender MDG 7: milieu MDG 8: partnerschap
0. Inleiding In een wereld waarin zwaarlijvigheid, hartziekten en diabetes door overvoeding uitbreiding nemen en zelfs huisdieren naar de diëtist moeten, streven de World Food Summit en de Millenniumdoelen naar een halvering van de honger tegen 2015. Een contradictio in terminis, maar ook een pure noodzaak, want hoewel wij vandaag de capaciteit hebben om de hele mensheid op een degelijke manier te voeden, lijden honderden miljoenen mensen honger. Droogte, natuurrampen, plagen, ziekten zoals aids en conflicten lijken voor de hand liggende oorzaken voor die mistoestand. Uiteraard dragen al die elementen bij tot voedselonzekerheid, hongersnoden en een onevenwichtige verdeling van voedsel. Ongeveer 60 miljoen mensen, of 7% van alle ondervoeden, hebben hierdoor een voedselonzeker bestaan. Maar in wezen is voedseltekort een structureel probleem. Een probleem van armoede, onvoldoende toegang en pure uitsluiting. Mensen die geen toegang hebben tot land, kunnen geen voedsel verbouwen. Mensen die geen geld hebben, kunnen geen voedsel kopen. De armste landen én meerbepaald hun armste inwoners hadden en hebben weinig in de pap te brokken bij de industrialisering van de landbouw, maar zijn wél, zowel sociaal als fysiek, de eerste getroffenen. Armen hadden en hebben geen stem in de steeds meer door juridische en economische spitstechnologie geschraagde wereldhandel, die vooral bedrijven en hun aandeelhouders op hun wenken bedient. Armen hebben bovendien ook niet de politieke slagkracht of de mogelijkheid tot enige beleidsparticipatie om hun recht op voedsel te doen gelden. Wie dus iets aan het hongerprobleem wil doen moet een duurzamer landbouw- en een eerlijker handelsbeleid voeren, waarin armen gehoord worden, en moet blijven sleutelen aan hun rechtszekerheid.
1. Begrippenkader Voedselonzekerheid Jaarlijks sterven enkele miljoenen mensen een directe hongerdood. Maar voedselonzekerheid is niet enkel een probleem van acute honger. Het gros van de 852 miljoen mensen die honger hebben, is voedselonzeker omdat: -
-
-
ze geen of gebrekkige bestaansmiddelen hebben om zelf voedsel te produceren en/of er een voldoende inkomen uit te halen. Ongeveer de helft van de mensen die chronisch honger lijden, zijn kleinschalige landbouwers, die leven in marginale en moeilijke omstandigheden, en met een gebrekkige toegang tot land, water, krediet en kennis. Bijna één tiende is voor zijn overleving en inkomen rechtstreeks afhankelijk van de natuurlijke hulpbronnen in zijn omgeving (vissers, nomaden, inheemsen,...). een gebrekkig en/of onstabiel inkomen hebben, en dus een gebrekkige koopkracht. Een vijfde van de mensen die voedselonzeker zijn, moet als landarbeider aan de slag, wegens een tekort aan grond. Het aantal mensen dat honger lijdt in de steden is ongeveer even groot: ook zij moeten zich voeden via schamele inkomsten, maar kunnen meestal nog genieten van overheidsmaatregelen die toegang tot voedsel verzekeren (lage voedselprijzen, opvangcentra, ...) een deel van hen, ongeveer 60 miljoen mensen, het directe slachtoffer zijn van rampen, door 1 natuur of mens veroorzaakt. factoren zoals gebrek aan politieke participatie, onderwijs of gezondheidszorg de bovenstaande factoren verergeren en de kwetsbaarheid van mensen doen toenemen om het slachtoffer te worden van honger.
Voedselzekerheid Voedselzekerheid omvat de langetermijndoelstelling om voedselonzekerheid te vermijden voor elk individu. Volgens de definitie die aangenomen werd in Rome op de Wereldvoedseltop in 1996, voldoet voedselzekerheid aan de volgende voorwaarden: voeding moet steeds beschikbaar zijn (zowel aan de productie- als aan de distributiekant), de toegang ertoe moet voor elk individu verzekerd zijn en het voedsel moet voldoende voedzaam zijn (dat wil zeggen dat het genoeg energie en andere noodzakelijke voedingselementen verschaft, veilig is qua voedingskwaliteit en cultureel aanvaardbaar is). Voedselsoevereiniteit Dit begrip is ontstaan uit de bekommernis dat internationale vrijhandel blijkbaar niet leidt tot voedselzekerheid op het lokale en nationale niveau. Parallel met de Wereldvoedseltop in 1996 organiseerde de civiele maatschappij een conferentie ‘Forum for Food Sovereignty’, waar het begrip werd ontwikkeld. Voedselsoevereiniteit betekent dat volkeren, gemeenschappen en landen het recht hebben om een duurzaam beleid te definiëren voor landbouw, werkgelegenheid, visserij, voeding en land, zonder dumping in andere regio’s en zonder schade voor toekomstige generaties. Een duurzaam beleid betekent een beleid dat aangepast is aan de specifieke omstandigheden op vlak van ecologie, economie, sociale en culturele aangelegenheden. Voedselsoevereiniteit is dus in de eerste plaats een politiek begrip: landen hebben beleidsruimte nodig om zelf hun verantwoordelijkheid op te nemen en te beslissen in hoeverre zij willen beroep doen op internationale handel voor hun voedselvoorziening en -vermarkting. Dit impliceert ook het recht om een beleid te voeren dat de schade die veroorzaakt wordt door het beleid van andere landen in te perken. Dit kan bijvoorbeeld door importheffingen op te leggen voor producten die in het land van oorsprong werden gesubsidieerd, of door een verbod in te stellen op de invoer of importheffingen op basis van kwalitatieve criteria die ook binnen het eigen gebied gelden.
1
http://www.unmillenniumproject.org/reports/index_overview.htm
Recht op voedsel Dit begrip is een juridisch begrip: het omschrijft het fundamenteel mensenrecht van iedere persoon om vrij te zijn van honger, door middel van fysieke en economische toegangsmogelijkheden tot adequate voeding. Staten moeten de toegang tot voedsel voor hun burgers respecteren, beschermen en bevorderen. Een staat mag haar burgers niet actief de toegang tot voedsel ontzeggen, en mag ook geen stappen terug zetten in haar beleid om voedsel toegankelijker te maken. Als de middelen ontbreken om hierin vooruitgang te boeken, moet een staat internationale steun zoeken. Als een staat faalt in deze verplichtingen, is er sprake van een schending van het recht op voedsel. Op dat moment kunnen getroffen burgers, of de internationale gemeenschap, op basis van de internationale mensenrechtenakkoorden en de nationale wetgeving waarin het recht op voedsel wordt erkend, een klacht indienen om de situatie recht te trekken. Om het recht op voedsel te realiseren, zijn dus middelen nodig om dit recht af te dwingen bij verantwoordelijke overheden (via wetten, participatieve mechanismen, mensenrechteneducatie, ombudsmensen,...). Zodoende kan het beleid bijgestuurd worden waar nodig, en is de democratische werking van het landbouw- en voedselbeleid verzekerd. Dit begrip wordt verder uitgewerkt in Hoofdstuk 4. Duurzame landbouw Duurzame landbouw is landbouw die zowel economisch rendabel als ecologisch verantwoord, sociaal aanvaardbaar en cultureel ingebed is. Duurzame landbouw heeft als oorspronkelijke en prioritaire functie om de huidige én de toekomstige generaties van voedsel te voorzien, op een manier die de regeneratiecapaciteit van de ecosystemen in rekening brengt. Duurzame landbouw is tevens gebaseerd op solidariteit tussen landbouwers en consumenten in Noord en Zuid, via hun respectievelijke samenwerkingsverbanden en consumptiepatronen. Duurzame voedselproductie vervult ook andere functies, zoals het economisch leefbaar houden van het platteland, het bewaren van een landschapspatrimonium, het onderhouden van natuurlijke hulpbronnen (zoals bodemleven, water, genetische agrodiversiteit,...). Stilaan betekent duurzame landbouw een nieuwe strategische invulling om voedselzekerheid te bereiken. Dumping Dumping betekent dat een land haar producten uitvoert tegen een prijs die lager is dan de volledige productiekost. De gevolgen hiervan op de landbouwmarkt in het zuiden zijn duidelijk: westerse landen zetten – al dan niet onder het mom van voedselhulp – hun gesubsidieerde productieoverschotten tegen spotprijzen af op lokale markten in het zuiden. Tegen deze lage prijzen kunnen de lokale producenten niet concurreren, met toenemende armoede en stadsvlucht tot gevolg. Naast deze economische dumping bestaat er ook nog ecologische en sociale dumping. Ecologische dumping vindt plaats wanneer de productiekosten gedrukt worden ten koste van milieuschade. Als de productiekosten worden gedrukt ten koste van ongeoorloofde arbeidsvoorwaarden, spreken we over sociale dumping. Milieugebruiksruimte Dit begrip verwijst naar de eindige ruimte voor milieugebruik. De ruimte die de natuur in de tijd biedt voor menselijke activiteiten, wordt begrensd door de beschikbare voorraad natuurlijke hulpbronnen, door het tempo van de regeneratie van vernieuwbare hulpbronnen en door de kwaliteit van de natuurlijke hulpbronnen. Op een zeker moment wordt de inhoud van de milieugebruiksruimte op termijn vooral bepaald door de aanwezige regeneratiesystemen, die de druk van de menselijke 2 activiteiten op de natuur compenseren, weerstaan of neutraliseren .
2
Geïnspireerd door Siebert (1982) heeft Opschoor (1987) het begrip milieugebruiksruimte in Nederland geïntroduceerd. Zie o.a. Opschoor J.B. en S.W.F. van der Ploeg (1990), Duurzaamheid en kwaliteit: hoofddoelstellingen van milieubeleid. In: N.J.M. Nelissen (red.), Het milieu: denkbeelden voor de 21e eeuw, Kerckebosh BV, Zeist, pp. 81-124.
Met het concept milieugebruiksruimte kan ook het verdelingsaspect belicht worden: wie krijgt welk deel van de milieugebruiksruimte toegewezen? Vaak ontstaan er conflicten omdat verschillende actoren de milieugebruiksruimte claimen (bijvoorbeeld mijnbouw vs. landbouw). Ook op mondiaal vlak speelt dit verdelingsaspect: de 20 % rijksten ter wereld zijn verantwoordelijk voor ongeveer 80 % van de huidige milieudegradatie, en leggen zo een onrechtvaardig beslag op de milieugebruiksruimte. FAO De Food and Agriculture Organization van de Verenigde Naties, kortweg FAO, werd opgericht in 1945 en is de grootste internationale instelling die zich bezighoudt met het bestrijden van honger in de wereld. Voedselzekerheid is de hoofdbekommernis van de FAO. De instelling streeft m.a.w. naar een toestand waarin alle mensen fysieke en economische toegang hebben tot voldoende, veilig en kwalitatief voedsel, dat een gezond en actief bestaan mogelijk maakt. De opdracht van de instelling is het optrekken van de voedingswaarde, het verbeteren van de landbouwproductiviteit, het verhogen van de levenskwaliteit van de plattelandsbevolking (waar ca 70 % van de armen en slachtoffers van ondervoeding leven) en het bijdragen tot de groei van de wereldeconomie. De FAO biedt alle staten een onafhankelijk forum waar ontwikkelde én ontwikkelingslanden een gelijke stem hebben in onderhandelingen m.b.t. tot het te volgen beleid. De instelling vergaart en verspreidt kennis en informatie die ontwikkelingslanden en landen die zich in een overgangsfase bevinden (Oost-Europa en de gewezen Sovjetstaten) moeten toelaten hun agrarische sector te moderniseren en verbeteren. In 1996 organiseerde de FAO in haar hoofdkwartier in Rome de World Food Summit, het grootse globaal forum over voedselzekerheid ooit. De FAO ging er toen van uit dat het aantal hongerenden in de wereld zonder bijkomende inspanningen van de wereldgemeenschap tegen 2010 wel eens 680 miljoen zou kunnen bedragen (!), waarvan 250 miljoen in Afrika bezuiden de Sahara. De Summit had dus een drastische vermindering van het aantal hongerenden in de wereld tot doel. Aan het einde van de vijfdaagse conferentie ondertekenden alle vertegenwoordigers (staatshoofden en hoge afgevaardigden) de Verklaring van Rome, een actieplan met een aantal verbintenissen en daaraan gekoppelde maatregelen die moeten leiden tot een halvering van de honger in de wereld tegen 2015. De kost van het hele project zou jaarlijks 4 miljard dollar bedragen. In 2002 werd tijdens een herzieningsconferentie – de World Food Summit Five Years Later (WFS: fyl) – de voortgang tot de vastgelegde doelen geëvalueerd en werden verdere maatregelen afgesproken. De conferentie riep op tot meer politieke wil en slagkracht én het uittrekken van bijkomende middelen om voedselzekerheid te garanderen en de honger uit de wereld te helpen. Tijdens deze WFS: fyl werd o.m. een intergouvernementele werkgroep samengesteld die “vrijwillige richtlijnen” moest opstellen om de implementering van het recht op voedsel te bevorderen. O.m. de civiele maatschappij, ngo’s en Jean Ziegler, sinds 2000 bijzonder rapporteur over het recht op voedsel, hadden op deze richtlijnen aangedrongen In november 2004 werden de voluntary guidelines, of vrijwillige richtlijnen, door alle lidstaten aanvaard. Lees meer: http://www.fao.org website van het FAO http://www.fao.org/wfs/index_en.htm The World Food Summit 1996 http://www.fao.org/worldfoodsummit/english/index.html The World Food Summit Five Years Later WTO De WTO werd opgericht in 1995, na de slopende Uruguay Ronde. De internationale instelling is in wezen een uitbreiding van de GATT (General Agreement on Tariffs and Trade). Het voornaamste doel van de GATT was het bevorderen van de wereldhandel door de reductie van importbeperkingen, in de vorm van douanetarieven (de zgn. quota). De vrijhandelsakkoorden van de WTO bepalen dat de handel in agrarische (vastgelegd in het Agreement on Agriculture, of AoA) en niet-agrarische goederen (Non-Agricultural Market Access of NAMA), diensten (General Agreement on Trade in Services of GATS) en intellectuele eigendom (Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights of TRIPS) zo min mogelijk belemmerd mag worden. Eigen markten mogen dus niet “voorgetrokken” worden via invoerbeperkingen, subsidies en andere protectionistische maatregelen.
Het credo van het WTO luidt immers dat het vrijmaken van de handel op lange termijn de wereldeconomie aanzwengelt en dat iedereen daarvan profiteert, niet in het minst de armste landen. De ontwikkelingslanden zouden door het opengooien van hun markten namelijk nieuwe inkomsten genereren, die niet alleen hun eigen economische, maar ook sociale en politieke ontwikkeling stimuleren. Kortom: de maatregelen neergelegd door de WTO zouden de levensstandaard verhogen, de werkgelegenheid verzekeren en de inkomens verhogen. De WTO wordt in die stelling krachtig bijgetreden door een aantal belangwekkende internationale spelers op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, de Wereldbank en het IMF voorop. Op hun aansturen nemen de minst ontwikkelde landen privatisering en liberalisering in hun herstructureringsplannen op, om aanspraak te maken op schuldherschikking en/of leningen. Het Noorden zet zo – met ontwikkelingsgeld als pasmunt – via handelsakkoorden het Zuiden het mes op de keel.
2. Probleemanalyse
Wat is ondervoeding? Ondervoeding kan het gevolg zijn van te weinig eten, maar ook van onevenwichtig eten, waardoor er een tekort is aan bepaalde voedingsstoffen, zoals vitaminen en mineralen. Zo veroorzaakt het tekort aan vitamine A jaarlijks blindheid bij 500.000 kinderen. Dikwijls is deze vorm van ondervoeding verbonden aan een tekort aan voedsel tout court. Onvoldoende toegang tot voedsel brengt een gebrek aan calorieën met zich mee. Deze calorieën worden in het lichaam omgezet in energie. Die is nodig voor de groei, voor lichaamsfuncties, voor fysieke en mentale arbeid en voor weerstand tegen ziektes. De FAO berekende dat men 2.100 kcal per dag nodig heeft om een gezond en actief leven te leiden. Belgen nemen per dag gemiddeld meer dan 3.500 kcal per dag op. Wie heeft honger? Dagelijks lijden honderden miljoenen mensen door honger en ondervoeding. In het recentste verslag van de FAO aangaande voedselzekerheid wordt geschat dat in 2004 maar liefst 852 miljoen mensen wereldwijd ondervoed waren. Hiervan leven 815 miljoen mensen in ontwikkelingslanden, 28 miljoen in 3 transitielanden en 9 miljoen in geïndustrialiseerde landen . Momenteel sterven dagelijks minstens 25.000 mensen aan ondervoeding. Honger en de ziektes die eruit voortvloeien eisen dagelijks meer doden dan AIDS, malaria en tuberculose samen. Jonge kinderen worden vaak het hardst getroffen door ondervoeding. Ongeveer 60% van de jaarlijkse 11 miljoen dode kinderen onder vijf jaar in ontwikkelingslanden is te wijten aan de gevolgen van ondervoeding. Honger en armoede is voornamelijk een ruraal fenomeen en dit zal de komende decennia ook zo blijven. 75% van de armen (minder dan 1 dollar per dag) leven en werken in rurale gebieden en ongeveer 80% van de hongerigen leeft op het platteland. De Millennium Project’s Hunger Task Force heeft een inspanning gedaan om de mensen die honger lijden te typologeren in vier categorieën, gebaseerd op de voornaamste manieren voor het huishouden om aan voedsel te geraken. Ondanks het feit dat hier op wereldvlak geen adequate gegevens over beschikbaar zijn, concluderen ze op basis van demografische, regionale en geografische beschikbare data dat op globaal niveau4: - ongeveer 50% van de mensen die honger lijden uit laag-inkomens boerenfamilies komen; - 22% rurale landlozen zijn en uit lage-inkomens, niet-boerenfamilies komen; - ongeveer 20% uit stedelijke huishoudens komt; - ongeveer 8% herders, vissers en bosafhankelijke huishoudens zijn. Er wordt geschat dat ongeveer 600 van de 852 miljoen mensen die structureel honger lijden, afhankelijk zijn van landbouw(beleid), waarvan het merendeel werkt in de kleinschalige, familiale landbouw. Zij staan onder enorme druk wegens de lage landbouwprijzen en stijgende kosten voor de nodige hulpbronnen (land, zaden, etc.). Hun inkomsten zijn onvoldoende om zichzelf en hun familie van voldoende en kwalitatief voedsel te voorzien. Vrouwen lijden meer honger dan mannen. In tal van ontwikkelingslanden, waar landbouw één van de belangrijkste peilers van de economie is, zijn het nochtans vooral vrouwen die aan landbouw doen. 90% van al het voedsel wordt geproduceerd door vrouwen, 85% van het bewaren, vervoeren en de marketing gebeurt door vrouwen, en 65% van alle processen wordt uitgevoerd door vrouwen. Maar zij beschikken slechts over 10% van het land en hebben toegang tot ongeveer 10% van de diensten en het krediet dat ter beschikking is voor landbouw.
3
FAO, The state of Food insecurity in the World 2004 (SOFI). Monitoring progress towards the World Food Summit and Millenium Development goals: http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/007/y5650e/y5650e00.htm 4 Kracht U., ‘Chapter 5: Whose right to food? Vulnerable groups and the hungry poor’, pp. 119-140, in: ‘Food and Human Rights in Development. Volume 1.’, Intersentia, 2005.
De HIV-AIDS epidemie vormt een belangrijke bedreiging voor de strijd tegen honger. Deze epidemie heeft een zeer zware impact op de landbouwkrachten, toegang tot land en landbouwkennis. In de vijf landen in Zuidelijk Afrika die het meest getroffen zijn door AIDS (Zuid-Afrika, Mozambique, Zimbabwe, Botswana en Namibië) wordt het verlies aan landbouwkrachten tegen 2020 geschat op 20-26%. Verlies van land kan een gevolg zijn van de AIDS-epidemie voor vrouwen en kinderen die weduwe of wees worden en afhankelijk zijn van het landbehoud en –erfenis systeem. Het verlies aan kennis over landbouw is het gevolg van de verstoring in de overgang van deze kennis van generatie op generatie. De verkoop van landbouwgronden en –instrumenten kan een strategie zijn om de AIDS-gerelateerde kosten te overleven. Oorzaken van honger Vaak worden volgende oorzaken aangehaald aangaande de hongerproblematiek: • natuurrampen; • droogte; • oorlog; • inefficiënte bewerking van landbouwgronden; • mislukte oogsten; • politieke instabiliteit; • corrupte regeringen; • etc. Zoals hierboven reeds aangegeven, lijden 60 miljoen mensen hierdoor een onzeker bestaan. De voornaamste oorzaak van honger is echter armoede, m.n. het onvermogen om voedsel te kopen wegens een gebrek aan inkomsten. Honger is niet zozeer een probleem van productie en aanbod, maar eerder een probleem van (welvaarts)verdeling en toegang tot voedsel. De mensen die honger lijden, doen dit omdat zij niet in staat zijn om voldoende en kwalitatief voedsel te kopen, enerzijds omdat ze de inkomsten hebben en anderzijds omdat het voedsel niet beschikbaar is wegens een gebrekkige distributie. De huidige scheefgetrokken situatie tussen Noord en Zuid is het gevolg van het oneerlijke en ondemocratische beleidsvormings- en handelssysteem. Bijvoorbeeld: de toegang van boeren en boerinnen tot voedsel hangt sterk af van de prijs die zij voor hun producten krijgen. De toenemende liberalisering, de europese en amerikaanse landbouwsubsidies en het gebrek aan aanbodbeheersing, deden de prijzen voor landbouwproducten de afgelopen twintig jaar voortdurend dalen, waardoor de productiekosten (inclusief arbeid) slechts ten dele worden vergoed. Daarnaast stijgen de kosten van de hulpgrondstoffen (land, zaden, etc.) voortdurend. Dit legt een zeer zware druk op de kleinschalige boeren, die onvoldoende inkomsten hebben om voedsel te kopen en zichzelf en hun familie te onderhouden. Gevolgen van honger Honger, ondervoeding en armoede zijn sterk gelinkt met elkaar. Armoede wordt algemeen aanvaard als zijnde de voornaamste oorzaak voor honger en ondervoeding. Het feit dat honger en ondervoeding niet enkel gevolgen, maar ook belangrijke oorzaken zijn voor armoede, wordt als een mindere evidentie aanzien. De gevolgen van ondervoeding zorgen ervoor dat de capaciteiten van de ondervoeden om uit de armoede te geraken sterk worden aangetast. Honger legt een hele zware last op individuen, gezinnen, gemeenschappen en hele naties en heeft verschillende gevolgen zowel op menselijk als economisch vlak. Ten eerste is er natuurlijk een heel duidelijke humane kost verbonden aan honger en ondervoeding, het legt een zware rem op de fysieke en mentale ontwikkeling van mensen. Belangrijke gevolgen zijn lange termijn schade aan de gezondheid en meer kans op ziekten en een voortijdige dood. Ondervoeding en tekorten aan essentiële vitaminen en mineralen kost jaarlijks meer dan 5 miljoen kinderen het leven. Kinderen worden als eerste het slachtoffer van een voedselschaarste. Omdat kinderen nog aan het groeien zijn, heeft voedselgebrek voor hen de ernstigste gevolgen. Bovendien zijn kinderen vatbaarder voor infecties. In gebieden waar malaria heerst en waar de sanitaire voorzieningen gebrekkig zijn als gevolg van armoede, is de lichamelijke conditie van kinderen nog
kwetsbaarder. Uit verschillende studies is gebleken dat een vermindering van het ondergewicht van kinderen met 5% een vermindering van kindersterfte van 30% met zich mee zou brengen. Naast de humane is er de economische kost van honger. Gezinnen verliezen o.a. potentiële inkomsten omdat gezinsleden wegens de ondervoeding mindervalide worden of sterven. Gehele naties verliezen miljarden dollars aan inkomsten wegens de verloren productie en consumptie. De kosten die direct voortvloeien uit de ondervoeding zijn de medische kosten voor het behandelen van zieke kinderen, moeders, etc. Schattingen duiden aan dat deze kost jaarlijks oploopt tot 30 miljard dollar (vijf keer meer dan het bedrag dat voorlopig in het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria). Daarnaast is er de indirecte kost van verloren productiviteit en inkomsten door de vervroegde dood, invaliditeit, lagere onderwijs- en beroepsmogelijkheden, etc. Schattingen geven aan dat deze indirecte kosten oplopen in de 100-den miljarden dollars. Deze kosten lopen veel hoger op dan de kost om deze kosten te voorkomen. Verschillende studies tonen aan dat elke dollar die geïnvesteerd wordt in doelgerichte interventies om de ondervoeding aan te pakken, kan leiden tot 5 à 20 keer meer ‘voordelen’. Honger en ondervoeding kosten de ontwikkelingslanden jaarlijks om en bij de 500 miljard dollar aan verloren productiviteit, terwijl 25 miljoen dollar per jaar volstaan om de honger in de 15 armste landen ter wereld te halveren. Toch vallen de financiële inspanningen voor de strijd tegen de honger in het niet vergeleken met de megabudgetten die worden uitgetrokken voor “de strijd tegen terreur”. Daarnaast is er het feit dat honger en ondervoeding bijdraagt tot sociale en politieke instabiliteit die strijd tegen de armoede bemoeilijkt. Internationale beloften Op het WFS in 1996 werd de doelstelling vooropgesteld om het absolute aantal mensen dat honger lijdt te halveren tegen 2015 (t.o.v. 1990). Op de Millennium top in 2000 werd een minder ambitieuze doelstelling opgenomen, met name de halvering van de proportie van de mensen die honger lijden tegen 2015. Door de proportie te nemen i.p.v. het absolute aantal wordt de bevolkingsaangroei mee in rekening gebracht. Dit betekent dat het absolute aantal mensen dat aan honger lijdt minder sterk moet dalen bij MDG 1 i.p.v. bij de doelstelling van de WFS. De Millenniumverklaring besteedt een speciale sectie aan mensenrechten, democratie en globaal beleid. Hierbij engageren de ondertekenaars zichzelf tot de bescherming en promotie van burgerlijke en politieke, maar ook economische, sociale en culturele rechten, waaronder het recht op voedsel valt. De Millenniumverklaring biedt aldus een basis om voedsel, honger en armoede in een mensenrechtenbenadering te plaatsen. Evolutie in absolute aantallen en proporties In de periode 1988-1990 leden 786 miljoen mensen honger. Rond dit aantal werd in 1993 de campagne ‘Honger is een aanslag, geen tegenslag’ gevoerd. Sindsdien is het absolute aantal gestegen tot 852 miljoen mensen die honger lijden. Deze cijfers camoufleren echter de grote verschillen tussen de ontwikkelingsregio’s en het schommelende verloop van deze cijfers doorheen de tijd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van enerzijds de evolutie in het absolute aantal mensen dat ondervoed is tussen 1979 en 2002 en anderzijds geeft het ook een beeld van de evolutie in de proportie van de ondervoede mensen t.a.v. de gehele bevolking. Belangrijk hierbij is dat het gaat over de ontwikkelingslanden, de transitie- en geïndustrialiseerde landen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Hier moet ook gezegd dat deze vergelijkingen per regio de verschillen die tussen landen in die regio en de subnationale verschillen natuurlijk niet weergeven. Tabel 1: Aantal en proportie ondervoede mensen in ontwikkelingslanden van 1979-2002. Aantal Ondervoede mensen Proportie ondervoede mensen (miljoen) (%) 197919901995200019791990199520001981 1992 1997 2002 1981 1992 1997 2002 Ontwikkelingsregio’s 920.0 823.8 796.7 814.6 28 20 18 17
Azië en de 727.3 569.2 509.5 519.0 32 20 17 16 Pacifische eilanden Oost-Azië 307.3 198.8 155.1 151.7 29 16 12 11 China 303.8 193.5 145.6 135.3 30 16 12 11 Zuid-Azië 330.6 291.3 287.3 301.1 37 26 23 22 India 261.5 214.5 194.7 213.7 38 25 21 21 Latijns-Amerika & 45.9 59.5 54.8 52.9 13 13 11 10 de Caraïben Nabij Oost- en 21.5 24.8 34.9 39.2 9 8 10 10 Noord-Afrika Sub-Sahara Afrika 125.4 170.4 197.4 203.5 36 36 36 33 Bron: Kracht U., ‘Chapter 5: Whose right to food? Vulnerable groups and the hungry poor’, pp. 119140, in: ‘Food and Human Rights in Development. Volume 1.’, Intersentia, 2005. Op het eerste zicht lijkt het alsof er een aanzienlijke vooruitgang geboekt is bij de terugdringing van het aantal ondervoeden de afgelopen twee decennia, maar een grondige analyse van de cijfers brengt een somberder beeld naar voren. Zo slaagde Azië en de Pacifische gebieden erin om de proportie terug te dringen van 32 naar 16% sinds 1980. Sub-sahara Afrika daarentegen bleef rond het hoge niveau van één derde schommelen, terwijl Latijns-Amerika en de Caraïben alsook Nabij Oost- en Noord-Afrika bleven hangen rond 10%. Stabiele proporties bij een bevolkingsaangroei, betekenen echter een stijging van het aantal ondervoeden in absoluut aantal. Zo steeg het absolute aantal ondervoeden in Latijns-Amerika, Nabijen Oost-Afrika en Sub-Sahara Afrika tussen 1979 en 2002. Als we echter naar het totaal van de ontwikeklingsregio’s kijken, zien we dat het absoluut aantal daalde van 920 miljoen in 1980 naar 824 miljoen begin jaren ’90. Dit is een vermindering van ongeveer 100 miljoen over een periode van 10 jaar. De vijf volgende jaren daalde het aantal met 26 miljoen tot een totaal van 797 miljoen, maar in de volgende vijf jaren steeg het aantal terug tot 815 miljoen in 2000-2002. Tussen 1992 en 2002 is het aantal hongerigen in de ontwikkelingslanden aldus gedaald met 9 miljoen. Deze relatieve daling is echter te ‘danken’ aan de vooruitgang van China en Indië tijdens de eerste helft van de jaren ’90. In die periode verminderde het aantal ondervoede mensen in China met maar liefst 48 miljoen, in Indië was dit 13 miljoen. Ondanks de stijging in de andere ontwikkelingslanden van 34 miljoen, resulteerde dit in 1995 aldus in een daling in het geheel van de ontwikkelingslanden van 26 miljoen. De sterke daling in China en Indië cammoufleerde aldus de stijging in de andere regio’s. Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 was er echter een jaarlijkse stijging van bijna 4 miljoen vast te stellen voor de ontwikkelingslanden. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat China stagneerde en Indië opnieuw een stijging kende van 18 miljoen. Tijdens deze periode (1995-2000) nam in de andere regio’s de stijgingsgraad wel af. Zo vertraagde de ‘aangroei’ van hongerigen in Sub-Sahara Afrika van 5 miljoen naar 1 miljoen per jaar. Maar: sinds 1995 is er dus een blijvende stijging in absolute aantallen over alle ontwikkelingslanden, dit ondanks de gedane beloften in 1996 op de World Food Summit en in de Millenniumverklaring. De stiuatie is het meest verontrustend in Sub-Sahara Afrika, waar het aantal ondervoeden steeg van 125 tot 204 miljoen. Echter, het grootste aantal ondervoeden is te vinden in Azië (64%), gevolgd door Sub-Sahara Afrika (25%), Latijns-Amerika (6%) en Oost- en Noord-Afrika (5%).
Bron:
The state of food insecurity in the world. 2004.FAO. http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/007/y5650e/y5650e00.htm
Omdat honger zo sterk gerelateerd is met armoede is het interessant om hier ook even een overzicht te geven van de evolutie (1990 – 1999) in het aantal mensen dat met minder dan 1 dollar per dag moet rondkomen. Aantal mensen dat met minder dan 1 dollar per dag moet rondkomen (miljoen)
Percentage van alle extreem armen in 1999
1990 1999 Oost-Azie en de Stille Zuidzee 452 260 22,6 (China uitgesloten) 92 46 Europa en Centraal-Azië 7 17 1,4 Latijns-Amerika en de Caraïben 74 77 6,7 Midden-Oosten en Noord-Afrika 6 7 0,6 Zuid-Azië 495 490 42,6 Sub-Sahara Afrika 242 300 26,1 Totaal 1.276 1.151 100,0 (China uitgesloten) 916 936 Bron: Kracht U., ‘Chapter 5: Whose right to food? Vulnerable groups and the hungry poor’, pp. 119140, in: ‘Food and Human Rights in Development. Volume 1.’, Intersentia, 2005. Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat het absolute aantal mensen dat met minder dan 1 dollar per dag moet rondkomen met 40% gedaald is in Oost-Azië en de Stille Zuidzee over de periode 19901999. Indien we echter kijken naar de andere regio’s zien we dat het aantal hier constant is gebleven of zelfs gestegen. Voornamelijk in Sub-Sahara Afrika worden we geconfronteerd met een stijging van 60 miljoen. Maar ook in Europa en Centraal-Azië is het aantal verdubbeld.
Er zou geen honger mogen bestaan… Wereldwijd werken ruw geschat 2,5 miljard mensen op één op andere manier in de landbouw. Al die mensen brengen, op grote of kleinere schaal, voedsel voort. Volgens berekeningen van de Wereldvoedselorganisatie FAO van de Verenigde Naties kunnen al die landbouwers samen, rekening houdend met de huidige natuurlijke rijkdommen en technologische voorzieningen, zo’n 12 miljard mensen behoorlijk voeden of “voedselzekerheid bieden”. D.w.z. elke persoon voorzien van 2100 kcal per dag. Dat is dubbel zoveel als zij vandaag de dag hoeven te doen. Zelfs meer behoudende berekeningen spreken nog altijd van voldoende voedsel voor 9 miljard mensen. Als de wereld vandaag alle mensen kàn voeden, is honger duidelijk geen kwestie van tekorten. Voorbeelden van het tegendeel zijn legio en lang niet nieuw. Toen Bangladesh in 1974 met een grote hongersnoodramp kampte, stierven aan de ene kant van het land mensen, terwijl aan de andere kant de voorraden in de graanschuren bleven liggen. Ethiopië voerde tijdens de hongersnood in de jaren de ’80 meer graan uit dan het invoerde. 4/5 van de ondervoede kinderen in het Zuiden leven in landen met een voedseloverschot. 70% van het in de Verenigde Staten geoogste graan is niet (rechtstreeks) voor menselijke, maar voor dierlijke consumptie. Ondanks alle internationale beloften en het feit dat de capaciteiten bestaan om iedereen van voldoende voedsel te voorzien, vermindert het aantal hongerigen niet. Op de Wereldvoedseltop in juni 2002 werd vastgesteld dat de internationale gemeenschap niet op goede weg is om de honger uit de wereld te helpen. De FAO, de wereldvoedselorganisatie, stelde op de slotverklaring van deze top dat 5 er een gebrek is aan politieke wil en aan de nodige financiële inspanningen. In hun slotverklaring van het parallelle ‘Forum for Food Sovereignty’ stellen de ngo’s en de sociale bewegingen dat het niet enkel gaat over een gebrek aan politieke wil, maar dat er tegelijkertijd te veel politieke wil is voor andere beleidsprioriteiten, die in de praktijk het schandaal van de honger nog versterken. Er is nood aan nationaal en internationaal beleid dat mensen toegang geeft tot productiemiddelen of tot een inkomen dat volstaat om de bevolking wereldwijd te voeden. En wel op een zodanige wijze die in overeenstemming is met de draagkracht van de verschillende ecosystemen of de milieugebruiksruimte.
5
FAO (2002a) International Alliance against Hunger. FAO, Rome.
3. 10 Mythes over honger6 Mythe 1: Er is niet genoeg voedsel om iedereen te voeden. Fout: Overvloed, niet schaarste, is de beste term om de voedselvoorziening in de wereld te omschrijven. Er wordt genoeg rijst, tarwe en andere granen geproduceerd om iedereen een dieet van 3500 calorieën te geven, ruim voldoende om van te leven. En daar rekenen we dan nog niet de andere veelgegeten voedselgewassen bij – groenten, bonen, noten, wortelgewassen, fruit, gras omgezet in vlees, en vis. In totaal geeft dat een dagelijks voedselpakket van ongeveer 2 kilo per persoon op deze aardkluit! Het echte probleem ligt aan het feit dat mensen niet genoeg geld hebben om eten te kopen. Of waarom zou India jaarlijks voor meer dan een miljard dollar aan rijst exporteren, terwijl er toch 200 miljoen ondervoeden leven? Zelfs in landen die hongersnoden kennen, is er meestal eten genoeg. Ook tijdens droogtes exporteren de Afrikaanse landen meestal meer voedsel dan ze importeren. Mythe 2: Natuurrampen zijn de oorzaak van de honger Fout: Droogtes, overstromingen of orkanen zijn hoogstens de druppel die de emmer doet overlopen. De meeste mensen leven door continue schendingen van hun recht op voedsel, in een kritieke situatie. De minste tegenslag kan hen over de afgrond tillen. Sociale onrechtvaardigheid maakt hen dus kwetsbaarder voor de grillen van de natuur. In landen waar de sociale zekerheid rechtvaardiger is, veroorzaakt een overstroming bijvoorbeeld veel minder slachtoffers. Voor wie weinig middelen heeft, is het beleid bepalend of je in moeilijke tijden eten hebt of honger lijdt. Vergelijk het met de volgende situatie in het Noorden: als er in de winter mensen sterven van de kou op hun appartementje of op straat, schuiven we de schuld toch ook niet af op de winterkoude zelf? Mythe 3: We zijn met te veel, de aarde kan dit niet dragen Fout: Er is geen bewezen verband tussen bevolkingsdichtheid in een land en het aantal ondervoeden. Vaak is een hoge bevolkingsdichtheid zelfs de garantie voor een duurzaam landbouwsysteem met hoge voedselproductie. Of waarom zouden er in een megaland als Brazilië, met betrekkelijk weinig inwoners, nog altijd zoveel hongerigen zijn? Vruchtbare grond is er genoeg. De landbouwproductie stijgt bovendien in de meeste gebieden nog altijd sneller dan de bevolking, terwijl de snelheid van bevolkingsaangroei gestaag daalt (ook in probleemcontinenten als Afrika: daar heeft een moeder nu gemiddeld nog 5 kinderen, terwijl dat dertig jaar geleden nog 7 kinderen was). Een verdere daling is natuurlijk nodig, maar die zal alleen gebeuren als de arme mensen minder arm worden, m.a.w. bij een gelijkere welvaartsverdeling en meer zekerheid voor families. Land, werk en voedsel zijn cruciaal om dat gevoel van zekerheid te krijgen. Mythe 4: Ofwel een gezond milieu ofwel meer voedsel. Fout: De inspanningen om de hongerigen te voeden zijn niet de oorzaak van de ecologische crisis. De meeste milieuproblemen, misbruiken van ontbossing en pesticiden, worden veroorzaakt door grote bedrijven die landbouwgewassen exporteren (bananen, katoen, veeteelt, snijbloemen...) en niet door de mensen die voor hun eigen levensonderhoud telen. Grote bedrijven zijn in grote mate verantwoordelijk voor de ontbossing en het aanwakkeren van de vraag naar tropisch hardhout en exotisch (niet-seizoens) voedsel. De meeste pesticiden die gebruikt worden in de ontwikkelingslanden zijn bedoeld voor de export van voedsel en spelen een kleine rol in het voeden van de lokale bevolking. Deze bevolking wordt desondanks met de milieu-gevolgen geconfronteerd. Alternatieve manieren om te teelten bestaan. Milieu-bewuste landbouwalternatieven kunnen op lange termijn productiever zijn als de milieu-vernietigende methodes. Mensen hebben veelal de kennis en de technieken om zorg te dragen voor hun land. Mythe 5: De landbouw moet meer voedsel produceren op grote schaal om de honger op te lossen. Fout: Meer produceren betekent niet dat honger wordt opgelost. Grote landeigendommen zijn zelden productiever dan kleine, arbeidsintensieve landbouwbedrijfjes. Met de Groene Revolutie vanaf de jaren ‘60, is de graanproductie in een aantal landen als Indië, en Mexico sterk gestegen, maar het probleem van de honger blijft bestaan in diezelfde landen. 6
- World Hunger: 12 Myths, 2nd Edition, by Frances Moore Lappé, Joseph Collins and Peter Rosset, with Luis Esparza (fully revised and updated, Grove/Atlantic and Food First Books, Oct. 1998). - http://www.fian.be/
Waarom? Omdat de onrechtvaardige verdeling van bestaansmiddelen behouden blijft. Of verergert, want kleinere boeren raken makkelijker in de schulden door alle meststoffen en pesticiden die ze moeten aankopen voor de veeleisende gewassen. Velen verliezen dan ook hun land aan rijkere buren, de overwinnaars. Ook het milieu is een grote verliezer door het toenemend gebruik van chemicaliën. Het is dan ook niet te verwachten dat de tweede landbouwrevolutie die nu door bedrijven gepromoot wordt, met GGO's, dezelfde problemen wel gaat aanpakken. Mythe 6: Grotere boerderijen zijn dringend nodig. Fout:Grote bedrijven zijn veel minder efficiënt dan kleine boeren. Hun totale productie per hectare met duurzame landbouwtechnieken, kan tot vier keer hoger liggen. Rijke boeren met veel goede grond, bewerken nooit al hun land. In Brazilië bijvoorbeeld, ligt 88% van hun grond braak. Kleine boeren die zelf land bezitten, hebben een heel diverse productie, met vaak meerdere gewassen op één akker. Tegelijkertijd leven ook veel meer mensen per oppervlak van de grond: tot maar liefst 20 maal meer. De Wereldbank heeft uitgerekend, dat landhervormingsprogramma's de productie met 10 tot 80% kan doen toenemen. Mythe 7: De vrije markt kan de honger beëindigen. Fout:Een “vrije-markt-is-goed, overheid-is-slecht”- formule zal de oorzaken van de honger nooit kunnen aanpakken. Zulk een opvatting stelt dat men voor het één of het ander moet kiezen, terwijl in elk economisch systeem zowel de overheid als de markt een rol speelt bij de allocatie van grondstoffen en de verdeling van goederen. De markt kan enkel meehelpen bij de uitroeiing van honger wanneer de koopkracht overal even groot is. Hier heeft de overheid een grote rol te spelen, via belastingen, kredieten en landhervormingen. Privatiseringen zijn zeker niet de oplossing. Mythe 8: Vrijhandel is de oplossing voor het hongerprobleem. Fout:De liberalisering van de handel heeft reeds bewezen geen effectief mdidel te zijn om honger te bestrijden. Landen in het zuiden kennen een enorme ongelijkheid. Vaak heeft een kleine minderheid tot meer dan 90% van de gronden in zijn bezit. Deze zijn meestal bestemd voor exportgewassen, zonder oog voor lokale voedselproblemen. Als de rijke consument in het Noorden meer kan betalen dan de arme buur, is het interessanter om te exporteren. In de meeste ontwikkelingslanden is de export gestegen, maar het hongerprobleem is blijven bestaan en op veel plaatsen zelfs verergerd. Terwijl de export van sojabonen in Brazilië sterk steeg – om Japans en Europees vee te voeden - breidde de honger zich uit de de van 1/3 tot 2/3 van de Braziliaanse bevolking. Door de exportgerichte productie van voedsel, wordt de productie van basisvoedsel voor de lokale bevolking weggedrukt. Pikant detail: de inkomsten van deze export, worden door de rijkere mensen vooral gebruikt voor de import van luxegoederen uit het buitenland. Ook aan deze inkomsten hebben de lokale economie en de armen dus niets. Mythe 9: De hongerigen doen zelf geen moeite om uit de problemen te geraken. Fout: overal ter wereld groeit de strijd van de armen om hun rechten op te eisen. In de media worden we nog steeds overspoeld worden met het beeld van arme, hongerige en hulpeloze mensen als het op het hongerprobleem aankomt. Meer en meer bieden armen weerstand tegen de onrechtvaardigheden die er de oorzaak van zijn. De zapatistas in Mexico, de inheemse indianen in Latijns-Amerika, de landlozen in Brazilië, de lage kastes in Indië, etc. Ze willen niet liever dan zichzelf te voeden. Ze moeten er alleen de middelen voor krijgen. Het is verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen om de hindernissen op hun weg naar ontwikkeling weg te nemen, hindernissen daar gezet door grote bedrijven, Wereldbank en het IMF. Mythe 10: Meer ontwikkelingshulp zal de honger de wereld uit helpen. Fout: Buitenlandse hulp kan de status quo enkel versterken, niet veranderen. Ontwikkelingsgeld vloeit eerder naar de bevordering van grootschalige landbouw in handen van de rijkere boeren, dan naar kleine boeren en vrouwen, die de belangrijkste rol vervullen om hun gezin te voeden. De hulp wordt gebruikt ter bevordering van de vrije markt en vrijhandel. Men heeft geconstateerd dat voedselhulp vaak wordt misbruikt ter verrijking van lokale elites en niet diegenen bereikt die echt honger hebben. Voedselhulp ontmoedigt de lokale boeren om te investeren in hun landbouw. Ze veroorzaakt nieuwe voedselgewoontes, waardoor lokale boeren hun traditionele gewassen moeilijker verkocht krijgen. Naast het feit dat voedselhulp als handelsinstrument wordt gebruikt, wordt ze nu ook gebruikt om van overschotten aan GGO's af te geraken en ze gedwongen te introduceren in andere landen.
4. Recht op voedsel Over het algemeen wordt voedsel beschouwd als een menselijke behoefte: om te overleven, moeten we eten. De rechtsbenadering wil verder gaan: ze beschouwt voedsel als een fundamenteel mensenrecht. Ondanks het feit dat dit recht zowat in de hele wereld wordt erkend, laat de toepassing ervan kennelijk te wensen over. 852 miljoen mensen kunnen dit recht blijkbaar niét doen gelden. Dat recht op voedsel kan geschonden worden en moet daarom beschermd en verdedigd worden. De strijd tegen de honger is een verplichting vanuit de mensenrechtenvisie. Deze wettelijke verplichting is erkend door de meer dan 140 landen die het Internationale Convenant van de Economische, Sociale en Culturele Rechten (ICESCR) hebben ondertekend. In artikel 11 staat met zoveel woorden, dat landhervorming een noodzaak is om aan het recht op voedsel voor iedereen te werken. De mensenrechten zijn een krachtig instrument want ze betekenen een concrete steun voor alle families van landlozen en gemarginaliseerde groepen, die verwikkeld zijn in een strijd met hun regering om hun problemen te erkennen. Landhervorming is wettelijk erkend in vele landen, maar de uitvoering ervan wordt op alle manieren geblokkeerd. Daarom is de mensenrechtenaanpak van de honger (en niet die van voedselhulpprogramma's of internationale vrijhandel), een cruciale sleutel voor de oplossing van het probleem, omdat zij wijst op de rechten van de bevolking en de verplichtingen van de regeringen. Elke regering is verplicht om, naar best vermogen, een prioriteit te maken van het recht op voedsel van zijn onderdanen. Het recht op adequate voeding wordt omschreven als: "Het recht op een regelmatige, permanente en vrije toegang te hebben, direct of via geldelijke aankopen, tot een kwantitatief en kwalitatief voldoende en geschikt dieet. Het voedsel van dit dieet moet overeenkomen met de culturele tradities van het volk waar de consument deel van uitmaakt, en moet een psychisch en fysisch aangenaam en waardig leven mogelijk maken, vrij van angst op individueel en collectief vlak." (Jean Ziegler, eerste rapport over het recht op voedsel, voor de Algemene Raad van de Verenigde Naties) Zoals deze definitie aangeeft, komt het recht op voedsel overeen met de basisingrediënten van de voedselzekerheid: die bestaat maar "wanneer alle mensen, op elk moment, een fysische en economische toegang hebben tot een voldoende dieet, dat gezond en voedzaam is, en dat hen in staat stelt aan hun energiebehoeften en hun voorkeur te voldoen, om zo een actief en gezond leven te leiden." (definitie van de Wereldvoedseltop) Maar het recht om zich te voeden gaat verder. Als een regering zich ertoe verbindt om het in de praktijk om te zetten, door een conventie zoals het Internationaal Verdrag voor de Economische, Sociale en Culturele rechten te ondertekenen, krijgt het een verantwoordelijkheid. Het wordt aansprakelijk tegenover zijn burgerbevolking voor elke schending van de verplichtingen die verbonden zijn aan het respect en de bescherming van het recht op voedsel. Deze benadering toont iets cruciaals aan. Niet elke mens die honger heeft of eraan sterft, is het slachtoffer van een mensenrechtenschending, natuurlijk. Maar in veel gevallen is het dat wel. De hoofdoorzaak ligt in deze gevallen bij de regeringen: omdat zij hun verplichtingen niet nakomen, blijft honger en ondervoeding voortduren voor zovele mensen in onze wereld. Het recht op voedsel is een basisrecht dat neergeschreven staat in een aantal belangrijke internationale verdragen. In 1948 al werd het opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Artikel 25 van de UVRM omschrijft het als volgt: “ Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.”
In 1966 onderschreven 145 staten het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR). Artikel 11 was een preciezere en meer uitgebreide omschrijving van het mensenrecht op voedsel: 1.De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op een behoorlijke levensstandaard voor zichzelf en zijn gezin, daarbij inbegrepen toereikende voeding, kleding en huisvesting, en op steeds betere levensomstandigheden. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen passende maatregelen om de verwezenlijking van dit recht te verzekeren, daarbij het essentieel belang erkennende van vrijwillige internationale samenwerking. 2. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, het fundamentele recht erkennende van een ieder gevrijwaard te zijn tegen honger, nemen zowel zelfstandig als door middel van internationale samenwerking de maatregelen, waaronder mede begrepen bijzondere programma's, die nodig zijn ten einde: (a) De methoden voor de voortbrenging, verduurzaming en verdeling van voedsel te verbeteren door volledige gebruikmaking van de technische en wetenschappelijke kennis, door het geven van voorlichting omtrent de beginselen der voedingsleer en door het ontwikkelen of reorganiseren van agrarische stelsels op zodanige wijze dat de meest doelmatige ontwikkeling en benutting van natuurlijke hulpbronnen wordt verkregen; (b) Een billijke verdeling van de wereldvoedselvoorraden in verhouding tot de behoefte te verzekeren, daarbij rekening houdende met de problemen van zowel de voedsel invoerende als de voedsel uitvoerende landen. Het Algemeen Commentaar nr. 12 m.b.t. de implementatie van de ESCR definieert het recht op voedsel als volgt: “het recht van iedere man, vrouw of kind, individueel of levend in een gemeenschap op fysieke en economische toegang – te allen tijde – tot voldoende voedsel of middelen om voedsel te verwerven, op een menswaardige manier”. De uitvoering van de rechten is in beginsel een verantwoordelijkheid van de soevereine nationale staten. Zij dragen volgende verantwoordelijkheden ten opzichte van hun burgers: •
•
•
de verplichting tot respect van het recht op voedsel: de staat mag de toegang van elk individu tot voedsel niet hinderen. Als een nationale wetgeving dergelijke beperkingen tot gevolg heeft, moet dat zo snel mogelijk rechtgezet worden; de verplichting tot bescherming van het recht op voedsel: de staat moet juridisch optreden tegen derden die burgers de toegang tot het verwerven van voldoende en veilig voedsel verhinderen. Deze bepalingen behelzen o.m. normen op gebied van hygiëne, kwaliteit en etikettering, arbeidsomstandigheden en het beschikken over land. De nationale regelgeving moet volgens deze verplichting ook elk individu beschermen tegen oneerlijke marktpraktijken, zoals het achterhouden van prijsinformatie of het vormen van monopolies; de verplichting tot verwezenlijking van het recht op voedsel: de nationale staat moet kwetsbare groepen in de maatschappij onderkennen en een gepast beleid ontwikkelen dat deze groepen in staat stelt toegang te krijgen tot de voedselproduktie of tot een inkomen. De staat moet, in geval van nood, directe hulp bieden zodat haar bevolking niet van de honger omkomt.
Hoewel 145 landen zoals gezegd dit internationaal verdrag ratificeerden (de Verenigde Staten deden dat overigens niet) en 20 staten het Recht op Voedsel ondertussen in hun grondwet opnamen, laat de implementering ervan nogal eens te wensen over. Om een snellere verwezenlijking van het recht op voedsel alsnog te ondersteunen, stelden een aantal internationale NGO’s, i.s.m. de Bijzondere Verslaggever over het recht op voedsel Jean Ziegler een aantal vrijwillige richtlijnen (voluntary guidelines) op, die eind 2004 werden goedgekeurd. Deze richtlijnen geven de FAO een volmacht om honger aan te pakken vanuit een rechtenperspectief. De richtlijnen zijn een eerste poging van de nationale regeringen om de economische, sociale en culturele rechten te interpreteren en aanbevelingen te formuleren voor de feitelijke uitvoering ervan. Het technisch referentiedocument verschaft overheden en internationale instellingen een aantal instrumenten om het recht op voedsel in de praktijk om te zetten en in te passen in hun voedsel- en landbouwbeleid. Het uiteindelijke doel is de uitvoering van het actieplan van de World Food Summit.
De richtlijnen reiken regeringen een uiteenlopende reeks actiepunten aan die het creëren van een veilige voedselsituatie bevorderen, waarin hun burgers zich op een menswaardige manier kunnen voeden, of waarin zij op overheidsmaatregelen kunnen terugvallen wanneer dat niet het geval is. Zij kunnen ook gebruikt worden om de bestaande ontwikkelingsstructuren te versterken en te verbeteren, m.n. op sociaal en menselijk niveau, door “entitlements” (de aanspraak op land, voedsel, bestaansmiddelen) van mensen naar het voorplan te halen. Voor de instellingen die zich bezighouden met landbouw en voedsel, zoals de Wereldvoedselorganisatie, betekenen zij een eerste stap tot de integratie van mensenrechten in hun werkzaamheden. Ten slotte zijn de richtlijnen een bijkomend instrument om honger en armoede te bestrijden en de Millenniumdoelen te behalen. Ondertussen werken verschillende NGO’s (o.w. Fian) aan een Facultatief Protocol bij de IVESCR. Dit protocol zou de afdwingbaarheid van de ESCR moeten verstevigen en individuele burgers de mogelijkheid bieden klacht neer te leggen wanneer hun rechten geschonden worden. Met de afdwingbaarheid van rechten op staatsniveau is bovendien niet het hele rechtsprobleem opgelost. De nationale overheden zagen hun invloed de laatste tien jaar o.m. terugdringen door bedrijven en multinationals, die niet aansprakelijk zijn en door hun internationaal optreden onsnappen aan elke overheidscontrole. Zij zien zich overigens gesteund door de WTO, die “overheidsbemoeienissen”, of die nu sociaal, economisch of cultureel zijn, vaak als een belemmering van de handelsvrijheid interpreteert, en landen desgewenst sancties kan opleggen. De huidige instellingen en rechtsinstrumenten, die geen sanctiemogelijkheden hebben t.o. van private actoren, zijn op dat vlak ontoereikend. De grenzen van het recht op voedsel worden hiermee grondig verlegd. Een probleem dat – o.m. door Bijzonder Verslaggever Jean Ziegler – recent meer en meer wordt aangekaart, en alweer een heel nieuwe benadering vereist. Lees meer: http://www.runic-europe.org/nederlands/humanrights/socecocult.html Nederlandstalige versie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/a_cescr.htm International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights, 1966 http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/385c2add1632f4a8c12565a9004dc311/3d02758c707031d58025677 f003b73b9?OpenDocument General Comment 12. The right to adequate food (Art.11) United Nations Committee on Economic, Social and Cultural Rights, 1999 http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/DOCREP/003/W3613E/W3613E00.HTM The Rome Declaration http://www.fao.org/worldfoodsummit/english/newsroom/focus/focus6.htm What is the right to food? FAO-WFS:fyl, 2002 http://www.fao.org/docrep/meeting/009/y9825e/y9825e00.htm toegangspagina voor The Right to Food: Voluntary Guidelines to support the progressive realization of the right to adequate food in the context of national food security http://www.righttofood.org voedselrechtensite http://www.fian.be website van FIAN België http://www.fian.org/fian/index.php?option=com_frontpage&Itemid=1 website van FIAN International (FoodFirst Information and Action Network) http://www.hrw.org goede rechtensite van Human Rights Watch http://www.vormen.org/informatie/Voedsel/index.html Voedsel- en rechtenpagina’s van de vzw. Vormen http://www.somo.nl site van de Nederlandse Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen http://www.un-ngls.org/cso/cso7/Backgr1webEn.pdf Planting the Rights Seed: A human rights perspective on agriculture trade and the WTO (Institute for Agriculture and Trade Policy, 2005) http://www.unhchr.ch/html/menu2/7/b/mfood.htm site over de Bijzondere Verslaggever van het Hoger Commissariaat van de Mensenrechten http://www.righttofood.org site van de Bijzondere Verslaggever over het recht op voedsel http://www.fao.org/docrep/meeting/009/y9825e/y9825e00.htm toegangspagina voor The Right to Food: Voluntary Guidelines to support the progressive realization of the right to adequate food in the context of national food security http://domino.un.org/UNISPAL.NSF/0/8b7c45f04d0ca15f85256fc50072cdcc?OpenDocument klacht van UN Watch n.a.v. Jean Zieglers kritiek op Caterpillar in Israël
5. Link Thema Recht op Voedsel - Millenniumdoelstellingen In september 2000 legden de VN op hun Algemene Vergadering een Millenniumverklaring af. De 191 lidstaten beloven daarin om tegen 2015 armoede en ongelijkheid uit de wereld te helpen. Om deze strijd te concretiseren, werden 8 doelstellingen (MDG’s, Millennium Development Goals), 16 streefdoelen en 48 indicatoren opgesteld. - MDG 1: uitbannen van extreme armoede en honger - MDG 2: verwezenlijken van universeel basisonderwijs - MDG 3: bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en empowerment van vrouwen - MDG 4: verminderen van kindersterfte - MDG 5: verbeteren van gezondheid van moeders - MDG 6: bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere ziekten - MDG 7: waarborgen van de duurzaamheid van het milieu - MDG 8: ontwikkelen van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling Het behalen van MDG 1 is een absolute noodzaak om alle Millenniumdoelstellingen te kunnen verwezenlijken. Zo stelt ook het meeste recente rapport (2005) van de Wereldvoedselorganisatie (FAO). Als we niet zéér dringend werk maken van de strijd tegen honger, stelt het FAO, dan zal het behalen van de andere doelstellingen zeer moeilijk tot zelfs onmogelijk zijn. Ondervoede kinderen gaan later of helemaal niet naar school. Zij leren ook minder goed omdat de ondervoeding een zware aanslag pleegt op hun fysieke en mentale ontwikkeling (MDG 2). Ondervoeding is één van de voornaamste gevolgen van de bestaande ongelijkheid tussen mannen en vrouwen (MDG 3), maar is er tegelijk ook een oorzaak van. Vrouwen lijden meer honger dan mannen, ondanks het feit dat ze een veel groter aandeel in de voedselproductie hebben. Dit ondermijnt hun gezondheid en hun kansen op een eigen verdere ontwikkeling en empowerment. Ook wat de gezondheid van voornamelijk jonge kinderen en vrouwen betreft, speelt ondervoeding een grote rol (MDG 4, 5 en 6). Het gevecht tegen honger zal gewonnen of verloren worden op het platteland, waar de ontwikkeling van lokale familiale landbouw een hoge prioriteit moet krijgen. Een gezond milieu (MDG 7) is zeer belangrijk voor de duurzaamheid van de voedselproductie en omgekeerd is een ecologisch duurzame voedselproductie zeer belangrijk voor het milieubehoud. Ook de band met MDG 8 is overduidelijk. De internationale gemeenschap draagt de verantwoordelijkheid en plicht om via een eerlijk handels-, landbouw- en ontwikkelingsbeleid de strijd tegen armoede en honger aan te gaan en het recht op voedsel te waarborgen. Vier van de acht doelstellingen in het bijzonder zijn belangrijk in het kader van het recht op voedsel(soevereiniteit) en duurzame landbouw: MDG1, MDG 3, MDG 7 en MDG 8. De link tussen elk van deze doelstellingen en voedselzekerheid worden in volgende hoofdstukken toegelicht. - MDG 1 richt zich op het uitroeien van extreme armoede en honger. Het aantal mensen dat honger lijdt en moet overleven met minder dan één dollar per dag, moet tegen 2015 gehalveerd zijn. Maar de huidige cijfers geven aan dat de toestand nagenoeg onveranderd is gebleven ten opzichte van 1990. - MDG 3 behandelt de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hebben overal ter wereld het grootste aandeel in de voedselproductie, maar lijden toch het meeste honger. Omdat net vrouwen zulk een belangrijke rol in de voedselproductie spelen, is de versterking van hun positie essentieel in de strijd tegen honger. - MDG 7 focust op het waarborgen van een duurzaam milieu. Ecologische duurzaamheid wordt hier echter verengd tot natuurlijke hulpbronnen, veilig drinkbaar water en krottenwijken. Het behoud van natuurlijke hulpbronnen is dan nog eens verengd tot het landareaal dat bedekt is door bossen en het aantal beschermde gebieden. Het belang van landbouwgronden wordt hier over het hoofd gezien. Het ecologische aspect van ontwikkeling wordt niet in de andere doelstellingen geïntegreerd, terwijl ecolandbouw ook voor het bereiken van MDG 1 zeer belangrijk is. - MDG 8 verwijst naar het bouwen aan een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling dat zich inspant voor een verhoging van de ontwikkelingshulp, een open en eerlijk handels- en financieel systeem, een oplossing van het schuldenvraagstuk en een overdracht van nieuwe technologieën. In het kader van deze visietekst is de verwijzing naar een open en eerlijk handelssysteem van zeer groot belang. Het probleem bij MDG 8 is dat bij deze doelstellingen geen concrete indicatoren en deadline vooropgesteld zijn.
6. MDG 1: Honger halveren MDG 1 stelt het uitbannen van extreme armoede en honger voorop. Dit werd opgesplitst in 2 streefdoelen: (1) tussen 1990 en 2015 halveren van het deel van de bevolking met een inkomen van minder dan één dollar per dag; (2) tussen 1990 en 2015 halveren van het deel van de bevolking dat honger lijdt. Wat het streefdoel over honger betreft, werden er twee indicatoren naar voor geschoven om de evolutie (t.o.v. 1990) te meten: • De prevalentie van ondergewicht bij kinderen onder de vijf jaar; • Het deel van de bevolking dat minder dan de minimaal noodzakelijke energetische waarde uit voedsel krijgt. De vooruitgang wat betreft ondervoeding van kinderen jonger dan vijf jaar (indicator 1) gaat te traag. Voor de periode 1990-2002 is het percentage kinderen onder vijf jaar dat ondergewicht lijdt gedaald van 32% naar 28%. Meer dan 150 miljoen kinderen in de ontwikkelingslanden hebben ondergewicht, waaronder bijna de helft van alle kinderen in Zuidelijk Azïe. In Sub-Sahara Afrika nam het aantal kinderen met ondergewicht tussen 1990 en 2003 toe, van 29 miljoen tot 37 miljoen. Oostelijk Azië liet wel een aanzienlijke vooruitgang optekenen, met een afname, gedurende dezelfde periode, van 24 tot 10 miljoen. Deze globale cijfers bedekken echter de sterke verschillen die er bestaan tussen de landen onderling. Hoewel honger – gemeten volgens de tweede indicator – percentagegewijs is afgenomen sinds 1990, is er nauwelijks reden tot juichen. Het aandeel mensen dat niet over het nodige voedsel beschikt om aan de gemiddelde dagelijkse behoefte te voldoen, is in de gemeten periode 2000-2002 gedaald met 3% ten opzichte van 19901992 (van 20% naar 17%). Deze daling is in alle regio’s terug te vinden, behalve in Oceanië en het Aziatische gedeelte van het GOS. De vooruitgang is tussen 1997 en 2002 echter opvallend vertraagd en het absolute aantal ondervoede mensen is tijdens deze periode zelfs toegenomen. NoordAfrika 1990 2002 5 4
Sub-Sahara Afrika 1990 2002 35 33
LatijnsAmerika 1990 2002 13 10
ondervoed % Bron: Sachs, 2005, “Investing in Development” .
Oceanië 1990 25
2002 27
GOS (Europa) 1990 2002 4 4
GOS (Azië) 1990 2002 18 27
Sub-sahara Afrika heeft nog altijd het hoogste aantal ondervoeden, maar liefst één derde van haar bevolking lijdt structureel honger. In absolute aantallen is er nagenoeg niets veranderd ten opzichte van 1990, wat met een totaal van ca. 204 miljoen mensen die aan ondervoeding lijden, hoogst onrustwekkend blijft. Het niveau van ondervoeding is in Noord-Afrika procentueel bijna hetzelfde gebleven sinds 1990. In Oceanië is het aandeel gestegen met 2% en in het Aziatisch deel van de GOS is er echter een significante stijging te bemerken van maar liefst 9%. Uit het rapport van Sachs blijkt dat enkel Latijns-Amerika ‘on track’ is om MDG 1 te halen in 2015. Westelijke Azië en Aziatisch GOS scoren het slechtst, aangezien hun aantal blijft stijgen. Afrika scoort ook slecht omdat er een stagnatie is, maar geen daling en net dit continent heeft het meeste nood aan eeng rondige kentering. Oost, Zuid-Oost en Zuidelijk Azië scoren matig met een ‘progress, but lagging’. Lees meer: http://www.un.org/millenniumgoals/mdg2004chart.pdf Millennium Development Goals Progress Report (UN Department of Economic and Social Affairs, 2004) http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/docrep/007/y5650e/y5650e00.htm openingspagina van The State of Food Insecurity in the World 2004. Monitoring progress towards the World Food Summit and Millennium Development Goals (FAO, 2004) http://www.unmillenniumproject.org/documents/MDG%20Book.pdf The Millennium Development Goals Report 2005 (United Nations Department of Public Information, 2005)
http://www.mdgender.net/upload/monographs/SW-ENG-Advance-2005.pdf Advance Social Watch Report 2005: Unkept Promises (Social Watch, 2005) http://www.unmillenniumproject.org/documents/Hunger-lowres-complete.pdf Halving Hunger: It can be done (UNDP Millennium Project Task Force on Hunger, 2005) ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/meeting/009/j5259e/j5259e00.pdf FAO and the Challenge of the Millennium Development Goals: The Road Ahead (FAO, 2005)
7. MDG 3: Gendergelijkheid MDG 3 verwijst naar de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en ‘empowerment’ van vrouwen. Meer concreet stelt het bijhorende streefdoel dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op alle onderwijsniveaus moet weggewerkt worden. De bijhorende indicatoren zijn: • De verhouding tussen jongens en meisjes in het basis-, secundair en tertiair onderwijsniveau; • De verhouding tussen mannen en vrouwen in de leeftijd van 15-24 jaar die kunnen lezen en schrijven; • Het deel van de vrouwen dat niet in de agrarische sector in loondienst werkt; • Het deel van de zetels in het nationaal parlement dat in hangen is van vrouwen. MDG 3 richt zich aldus voornamelijk op de gelijke kansen in het onderwijs. De derde indicator richt zich wel op de werksituatie van vrouwen, maar spreekt niet over de versterking van de positie van de vrouwen die wel in de agrarische sector werken. Vrouwen hebben overal ter wereld het grootste aandeel in de voedselproductie, maar lijden toch het meeste honger. In ontwikkelingslanden zijn zij verantwoordelijk voor 60 tot 80 % van de landbouwproductie. Studies tonen bovendien aan dat vrouwen gunstiger omspringen met de opbrengsten die zij genereren dan hun mannelijke collega’s; het gemeenschapsnetwerk dat mee profiteert is veel uitgebreider. Toch wordt hun bijdrage in de voedselzekerheid vaak onderschat of genegeerd. Vrouwen zijn de voornaamste producenten van hoofdgewassen (tarwe, maïs, rijst) ter wereld. Zij zaaien, wieden, bemesten, oogsten en dorsen de oogsten. Geschat wordt dat zowat 90 % van het voedsel voor de armen op het platteland door vrouwen aangeleverd wordt. Hun bijdrage in de productie van secundaire gewassen zoals peulen en groenten is mogelijk nog groter. Deze gewassen leveren essentiële voedingsstoffen en zijn vaak de enige voedselbronnen in “magere” seizoenen of bij mislukte oogsten. Vrouwen in het Zuiden hebben doorgaans een grote know how wat betreft plantengoed en worden algemeen beschouwd als natuurlijke bewakers van de biodiversiteit. Ook na de oogst hebben vrouwen een grote inbreng: zij zijn verantwoordelijk voor het verzamelen, stockeren, be- en verhandelen van de oogstopbrengst. Conflicten, arbeidsmigratie van mannen naar de stad en aids/hiv hebben de landbouw in het Zuiden nog verder “vervrouwelijkt”. Ondanks de almaar prominentere rol die vrouwen in de landbouw spelen, zijn zij vaak de laatsten die genieten van economische groei en ontwikkeling. Op beleidsniveau wordt de landbouwer nog altijd overwegend gezien als een man. Vrouwen kunnen zich nauwelijks laten horen op dit belangrijk niveau van beleidsvorming, ontwikkelingsplanning en het leveren van landbouwdiensten. Daardoor raakt ook hun toegang tot land en natuurlijke rijkdommen, kredieten (afgezien van microkredieten), technologie en opleidingen die hun kennis en productiecapaciteiten kunnen verhogen, behoorlijk beperkt. Om het werkelijke potentieel van vrouwen m.b.t. landbouw en voedselzekerheid naar waarde te schatten, is er duidelijk nood aan gendergevoelige gegevens én een goede interpretatie ervan. Participatie op alle niveaus en capaciteitsopbouw van vrouwen zijn onontbeerlijk voor het garanderen van voedselzekerheid in het Zuiden. En pure noodzaak als de wereld de Millenniumdoelen en de doelen van de World Food Summit – halvering van het aantal hongerenden in de wereld – wil behalen. Op de VN-top in september 2005 werd de visie op gender alvast breder dan de aanvankelijk enge focus op onderwijs. In de verklaring van deze top wordt gelijke toegang tot productieve middelen en hulpbronnen zoals land, krediet en technologie als een prioriteit opgenomen. Dit betekent een erkenning van de belangrijke rol die vrouwen spelen in de voedselproductie. Hoe zich dit in de praktijk gaat vertalen, valt nog af te wachten. Het actieplan 2002-2007 van de Wereldvoedselorganisatie (de verdere uitwerking van het Plan of Action for Women in Development 1996-2001) integreert genderaangelegenheden en vrouwenparticipatie in haar projecten en algemene werking. Het plan bevordert gendergelijkheid op het gebied van: •
toegang tot voldoende, veilig en aan de normen van voedzaamheid beantwoordend voedsel;
• • •
toegang tot, controle over en beheer van natuurlijke rijkdommen en ondersteunende landbouwdiensten; participatie in processen van beleidsvorming en –beslissingen op alle niveaus van de landbouw en plattelandssector; werkgelegenheid op en rondom de bouwlanden.
Lees meer: http://www.mdgender.net http://www.fao.org/Gender/gender.htm genderpagina’s van de Wereldvoedselorganisatie http://siteresources.worldbank.org/INTGENDER/Publications/20169280/gendermdg.pdf Gender equality & the Millennium Development Goals Word Bank, 2003 http://www.mdgender.net/upload/monographs/SW-ENG-Advance-2005.pdf Advance Social Watch Report 2005: Unkept Promises (Social Watch, 2005) http://www.wedo.org/files/common_ground.pdf Common Ground: Women’s Access to Natural Resources and the United Nations Millennium Development Goals (Women’s Environment & Development Organisation/WEDO 2003 http://www.fao.org/sd/dim_pe1/pe1_050202a1_en.htm Monitoring the Millennium Development Goals from a rural perspective (FAO Gender and Development Service, 2005) http://www.fao.org/documents/show_cdr.asp?url_file=/DOCREP/005/Y4311E/Y4311E00.HTM openingspagina Gender and Law: Women’s rights in agriculture (FAO, 2004) http://www.fao.org/WAICENT/(FAOINFO/SUSTDEV/2002/PE0103_en.htm openingspagina Gender. Key to Sustainability and Food Security. Plan of Action 2002-2007 (FAO, 2003) http://www.dgdc.be/documents/nl/strategienotas/landbouw/cvo_agriculture_nl.pdf Advies Commissie Vrouwen & Ontwikkeling/CVO over de strategienota “Landbouw en voedselzekerheid” van DGOS, 2003
8. MDG 7: Duurzaamheid van het Milieu MDG 7 focust op het waarborgen van een duurzaam milieu. Ecologische duurzaamheid wordt hier echter verengd tot natuurlijke hulpbronnen, veilig drinkbaar water en krottenwijken. Het behoud van natuurlijke hulpbronnen is dan nog eens verengd tot het landareaal dat bedekt is door bossen en het aantal beschermde gebieden. Het belang van landbouwgronden wordt hier over het hoofd gezien. Een gezond milieu is echter zeer belangrijk voor de duurzaamheid van voedselproductie. Het ecologische aspect van ontwikkeling wordt tevens niet in de andere doelstellingen geïntegreerd, terwijl ecolandbouw ook voor het bereiken van MDG 1 zeer belangrijk is. De huidige voedselproductie legt een zeer zware hypotheek op het milieu. De meest vruchtbare landbouwgronden komen meer en meer in handen van enkele landbouwers, waardoor de kleine boeren verdrongen worden naar de onvruchtbare gronden. Hierdoor zijn ze gedwongen om deze gronden zeer intensief te bewerken. Dit heeft bodemerosie tot gevolg. Nochtans zou het fout zijn de concluderen dat de kleine boeren de grootste bedreiging vormen voor het milieu. Zij zijn altijd de grootste bewakers geweest van het milieu. De grootste bedreigingen in de landbouwproductie komen van de industrialisering van deze productie. Het overmatig gebruik van waterbronnen, het verlies van gronden door erosie en vervuiling, het verlies van biodiversiteit en de vernietiging van agroecosystemen, overmatig gebruik van pesticiden, intensieve veeteelt en overbevissing zijn allemaal het gevolg van de vrije markt en de lage prijzen. Het gebruik van ggo’s levert een sterke bijdrage tot deze ontwikkelingen. De industriële landbouw levert door direct energieverbruik (verwarming van serres en stallen) en indirect energieverbruik (productie en import van kunstmest en veevoer) een bijdrage tot de broeikasgassen. De inschatting van het effect van de klimaatswijziging voor de landbouw begint men nu pas ernstig te nemen. Een belangrijke oorzaak van de opwarming van de aarde is het grote energieverbruik. Vandaag wordt zeer veel voedsel over en weer verplaatst, met vliegtuigen, vrachtwagens en schepen. De energie die we uit ons voedsel halen, staat vaak niet in verhouding tot de energie die de verplaatsing kost. Bovendien gaat het vooral om eindige energie. Er wordt veel onnuttig transport georganiseerd. Een goed voorbeeld daarvan is de melkhandel. Tussen 1961 en 1999 vervijfvoudigde de melkexport wereldwijd. Heel wat landen voeren zowel in als uit: allemaal nodeloze extra voedselkilometers. Een nieuwe vestiging van een supermarkt gaat steevast gepaard met het verdwijnen van lokale winkels. De afstand die afgelegd wordt naar de winkel is daardoor bijvoorbeeld in Groot-Brittannië verhoogd met 60% tussen 1975 en 1990. Al deze milieukosten worden niet geïnternaliseerd, de ecologische voetafdruk van de koopkrachtige minderheid van de wereldbevolking groeit onevenredig. Er worden te weinig middelen voorzien voor plattelandsontwikkeling. 85 % van het Europese landbouwbudget gaat naar inkomenssteun, terwijl slechts 15 % gereserveerd wordt voor plattelandsontwikkeling. Van die 15 % gaat vervolgens maar een klein deel naar milieumaatregelen binnen de landbouw. Het belang van het milieu inzake landbouw wordt internationaal nog te zwaar onderschat. Lees verder: http://unstats.un.org/unsd/mi/mi_goals.asp overzicht van de Millennumdoelen, streefdoelen en indicatoren (zie Doel 7) http://www.worldbank.org/data/wdi2005/wditext/Section1.htm overzichtspagina van hoofdstuk 1 van de World Development Indicators 2005, met uitgebreide data en statistieken voor alle Millenniumdoelen (Wereldbank, 2005) http://www.11.be/index.php?option=content&task=view&id=1645 11.11.11-pagina’s over duurzaam milieu en klimaatverandering http://www.vodo.be website van VODO, Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling http://europa.eu.int/comm/agriculture/envir/index_nl.htm Landbouw- en milieupagina’s van de Europese Gemeenschap http://www.kuleuven.ac.be/stedula/index_nl.php?lang=nl site van het Vlaamse Steunpunt Duurzame Landbouw (Stedula) http://www.worldwatch.org/features/food voedselpagina’s van The Worldwatch Institute http://www.i-sis.org.uk/SACI.php pagina’s rond duurzame landbouw van ISIS/Institute of Science in Society
http://www.twnside.org.sg/access.htm pagina’s rond biodiversiteit van het Third World Network http://www.wervel.be site van Wervel, Werkgroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde Landbouw http://www.unep-wcmc.org site van de United Nations Environment Programme/World Conservation Monitoring Service, met o.m. informatie over biodiversiteit http://www.fao.org/ag/magazine/0504sp3.htm Good agricultural practices and SARD. FAO's programmes for sustainable agriculture and rural development are responding to new challenges and targets... (FAO, 2005) http://www.ddh.nl/duurzaam/landbouw/shiva openingspagina van het boek De armoedige levensvisie van het rijke Westen (Vandana Shiva e.a.) http://www.ddh.nl/duurzaam/landbouw/terreinwinst openingspagina van het boek Terreinwinst. Hoe kleine boeren uit het Zuiden hun landbouw terugveroveren (Joop Landman, 2004) http://www.ddh.nl/duurzaam/landbouw/duisteremachten openingspagina van het boek Duistere machten. Cargill en andere agro-concerns bedreigen de boeren, de wereld, ons eten (Jan Paul Smit e.a., 2000) http://www.biodiv.org/programmes/socio-eco/incentives/lib-trade.asp Impact of Trade Liberalization on Agricultural Biodiversity (Convention on Biological Diversity, 2005) openingspagina
9. MDG 8: Partnerschap MDG 8 verwijst naar het bouwen aan een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling dat zich inspant voor een verhoging van de ontwikkelingshulp, een open en eerlijk handels- en financieel systeem, een oplossing van het schuldenvraagstuk en een overdracht van nieuwe technologieën. In het kader van deze visietekst is de verwijzing naar een open en eerlijk handelssysteem van zeer groot belang. Het probleem bij MDG 8 is dat bij deze doelstellingen geen concrete indicatoren en deadline vooropgesteld zijn. De liberalisering van de wereldhandel heeft de laatste decennia, en zeker de voorbije tien jaar, een hoge vlucht genomen. Zowat alles is handelswaar geworden. De omzetvergroting van de economie is een doel op zich geworden Volgens de neoliberale doctrine is economische groei immers de sleutel tot de welvaart. Onder invloed van een aantal belangrijke internationale handelsakkoorden is o.m. het landbouwlandschap razendsnel veranderd. Het landbouwbeleid in de wereld is geëvolueerd van een lokaal en nationaal georganiseerd productiebeleid naar een mondiaal handelsbeleid. ste Landbouwgewassen worden in de 21 eeuw niet meer beschouwd als producten voor eigen gebruik, om de nood van de plaatselijke bevolking te lenigen, maar als internationale handelswaar. Het huidige landbouwbeleid drijft m.a.w. niet op voedselzekerheid of levensonderhoud, maar op omzet en concurrentie. De in Genève gevestigde Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation of WTO) is de grote roerganger van die concurrentiedoctrine. Uitgangspunten van de WTO zijn het bevorderen en vrijmaken van internationale handel, het beslechten van handelsconflicten en het bewaken van de gesloten handelsakkoorden. De akkoorden zijn bindend en gaan in vele gevallen boven nationale en regionale regelgeving. Ontwikkelingslanden plooien in grote getale – vaak op aandringen van Wereldbank, IMF en andere internationale instellingen – hun nationaal beleid naar de normen van de WTO, om leningen en schuldherschikkingen te bekomen. Maar de inderdaad stevig uitgedijde mondiale handelsomzet en de vrijgemaakte wereldmarkt hebben armoede en honger niet bepaald naar de geschiedenisboeken geholpen. Het rijke Noorden profiteert, enkele grote landen in ontwikkeling zoals Brazilië, China en India maken een ontzagwekkende groei door, maar de armsten blijven arm en leiden honger. Ondanks een aantal “voorzieningen” voor de armste landen binnen de handelsakkoorden, is de WTO dan ook vooral een zaak van rijke landen met veel vertegenwoordigers, die vooral de taal spreken van machtige multinationals. De rijke landen nemen op internationaal handelsvlak op zijn minst gezegd een hypocriete houding aan. Aan de ene kant eisen zij van de armste landen een vrijmaking van de handelsmarkt en opheffing van importbeperkingen. Aan de andere kant bevoordelen zij hun eigen industrieën, grotendeels de exportgerichte agro-industrie, via allerhande rechtstreekse en onrechtstreekse subsidies. Regio’s die zich dat kunnen veroorloven, zoals de Europese Unie, voorzien in subsidies om die lage prijzen voor de eigen landbouwers te compenseren. Inmiddels zijn deze landbouwers echter afhankelijk geworden van deze subsidies, wegens de almaar dalende prijzen. Andere regio’s klagen deze subsidies terecht aan als oneerlijke concurrentie: de gesubsidieerde producten kunnen landbouwers in andere regio’s uit de markt prijzen wanneer ze aan dumpingprijzen geëxporteerd worden. Daarenboven gaan een proportioneel groot deel van de subsidies naar grote landbouwbedrijven en de verwerkende en exporterende bedrijven. Kleinschalige bedrijven, die het meeste potentieel inhouden om aan een duurzame landbouw te werken, krijgen de kruimels waardoor ze stelselmatig uit de sector dreigen te vallen. Hoewel de WTO in theorie een wereldforum is waarin alle lidstaten een stem hebben, kunnen de hoofdzakelijk van landbouw afhankelijke minst ontwikkelde landen weinig invloed doen gelden. In de praktijk moeten de ontwikkelingslanden met minimale middelen en vertegenwoordiging in Genève opboksen tegen stevig uitgeruste delegaties uit het Noorden, die bij elke belangrijke beslissing bovendien experts kunnen overvliegen. Gevolg is dat de meeste beslissingen, hoezeer ze ook het Zuiden aanbelangen, boven hun hoofden genomen worden. Tien jaar na de oprichting is almaar duidelijker voor wie de WTO de meeste vruchten heeft afgeworpen. Het vrijmaken van markt heeft vooral de transnationale corporaties in de Verenigde Staten en Europa geen windeieren gelegd. De multinationals uit het rijke Noorden vonden dank zij de grotendeels in eigen rangen uitgedokterde en naar hun vertegenwoordigers in de WTO door-
gelobbyde – en overigens bindende – maatregelen tegen alle mogelijke handelsbelemmeringen, ruimschoots hun weg naar de markten in het Zuiden. Onderzoek wijst ondertussen meer en meer uit dat de armste landen absoluut niet gebaat zijn bij de liberalisering van de handel, die nauwelijks rekening houdt met geratificeerde rechtenverdragen, met sociale structuren en met milieu- en gezondheidsaspecten. In het kader van de strijd tegen honger en het behalen van MDG 1 is het hoogst noodzakelijk dat er dringend werk gemaakt wordt van MDG 8, met name open en eerlijk handels- en financieel systeem. Lees meer: http://www.11.be/index.php?option=content&task=view&id=229 WTO-dossier, samengesteld door 11.11.11 http://www.11.be/downloads/wtodossierjulipakket.pdf De WTO aanvaardt een “julipakket”: Voorlopige tussenstand van de Doharonde nog steeds in het voordeel van het Noorden (Marc Maes, 2004) http://www.11.be/index.php?option=content&task=view&id=2324 Inzet voor Hong Kong 2005, de volgende WTO top (11.11.11, 2005) http://www.wto.org/english/tratop_e/agric_e/agric_e.htm landbouwpagina’s van de WTO http://www.globalinfo.nl Goede Nederlandstalige site over WTO, economische liberalisering en globalisering http://www.focusweb.org/main/html website van Focus on the Global South http://www.twnside.org.sg website van het Third World Network, met o.m. veel info rond handel en de WTO http://www.stelling.nl/trouble kritisch Nederlandstalig WTO e-zine http://www.agtradepolicy.org portaal over landbouw, duurzame ontwikkeling en internationale handel. Van het International Centre for Trade and Sustainable Development http://www.wervel.be site van Wervel, WErkgroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde Landbouw http://www.vredeseilanden.org/wto_guide/index.htm Information package WTO and Food Security (NGO Consortium on food security, sustainable agriculture and trade, 2005) http://www.foei.org/trade/activistguide on-line gids over vrijhandel van Friends of the Earth International http://www.maketradefair.com/en/assets/geneva.pdf From Development to naked self-interest: The Doha Development Round has lost its way (Oxfam International, juli 2005) http://www.oxfam.org.uk/what_we_do/issues/trade/downloads/bp72_rice.pdf Kicking down the door. How upcoming WTO talks threaten farmers in poor countries (Oxfam International – Make Trade Fair, april 2005) http://www.tradeobservatory.org/library.cfm?RefID=48532 WTO Agreement on Agriculture: A Decade of Dumping (Institute for Agriculture and Trade Policy, 2005) http://www.christian-aid.org.uk/indepth/506liberalisation/Economics of failure.pdf The economics of failure. The real cost of 'free' trade for countries. (Christian Aid, 2005) http://www.oaklandinstitute.org/?q=node/view/159 Inequity in Agricultural Trade: The Marginalization of Devoloping Countries and their Small Farmers (The Oakland Institute, 2005) http://www.globalternatives.nl/file/214 Aanklacht tegen de WTO, met het oog op de mensenrechten op voedsel en levensonderhoud (XminY Solidariteitsfonds/Wemos, 2005) http://www.coalitievooreerlijkehandel.nl/EerlijkeHandelFolder.pdf Op weg naar een duurzaam resultaat in Hong Kong Coalitie voor Eerlijke handel, 2005 http://www.un-ngls.org/cso/cso7/Backgr1webEn.pdf Planting the Rights Seed: A human rights perspective on agriculture trade and the WTO (Institute for Agriculture and Trade Policy, 2005)