Adres inrichting
Weurtseweg 460A
Nijmegen, 25 februari 2003
WM nr. 31/03
Verzonden, 5 maart 2003
WET MILIEUBEHEER GEDOOGBESCHIKKING
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen; A. OVERWEGINGEN 1. AANLEIDING TOT DE GEDOOGBESCHIKKING Op 4 december 2001 hebben wij een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend naar aanleiding van de aanvraag vergunning d.d. 9 januari 2001 van Container Terminal Nijmegen BV voor een vergunning voor het veranderen van de inrichting en voor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (artikel 8.4, lid 1), ten behoeve van het exploiteren en ondersteunen van overslag- en transportfuncties, meer speciaal het exploiteren van een containerterminal. De inrichting is gelegen aan de Weurtseweg 460A te Nijmegen, kadastraal bekend gemeente Neerbosch, sectie G, nr(s) 803 (gedeeltelijk). Redenen voor de aanvraag vergunning d.d. 9 januari 2001 waren: Het uitbreiden van het huidige bedrijfsterrein ten behoeve van de open overslag van containers, een uitbreiding ten opzichte van het reeds vergunde bedrijfsterrein met een oppervlakte van ca. 10.000 m2. De uitbreiding wordt gevestigd aan de oost- en zuidzijde van het huidige bedrijfsterrein. Het uitbreiden van het aantal containerbewegingen ten opzichte van de vergunde situatie, een uitbreiding van het aantal handlings van 30.000 naar 125.000 per jaar. De vergunning d.d. 4 december 2001 is bekendgemaakt op 19 december 2001 en ter inzage gelegd op 2 januari 2002. De vergunning heeft vervolgens rechtskracht gekregen op 14 februari 2002. In een uitspraak d.d. 12 februari 2003, nummer 200200736/1, van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de vergunning op formele gronden vernietigd. Gezien bovenstaande is met ingang van 12 februari 2003 voor Container Terminal Nijmegen BV wederom de Hinderwetgunning d.d. 29 april 1992, HW Nr 10-91 van kracht. Op korte termijn starten wij de procedure om te komen tot een nieuwe vergunning op basis van de aanvraag d.d. 9 januari 2001. De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal hierbij in acht worden genomen. De procedure zal echter enige maanden in beslag nemen.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
1
2. GEDOOGSITUATIE De vergunning d.d. 4 december 2001 is van kracht geweest in de periode 14 februari 2002 tot 12 februari 2003. Het bedrijf is nu in werking conform de op 9 januari 2001 aangevraagde situatie. Aangezien de vernietiging heeft plaatsgevonden op formele gronden en het mogelijk is deze situatie op basis van de aanvraag d.d. 9 januari 2001 te vergunnen is er sprake van een overgangssituatie zoals is geformuleerd in het "Gezamenlijk Beleidskader met betrekking tot het gedogen van milieu-overtredingen". Gelet op de looptijd van de op te starten vergunningprocedure en de noodzaak om voorwaarden te verbinden aan de huidige bedrijfssituatie menen wij een gedoogbeschikking te moeten afgeven inhoudende het gedogen van de bedrijfssituatie conform de aanvraag 9 januari 2001 en het hieraan verbinden van voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de bijlage van deze gedoogbeschikking. Mits het bedrijf in werking is binnen de grenzen van de gedoogde bedrijfssituatie en de aan de gedoogbeschikking verbonden voorschriften naleeft, zullen wij in het kader van de Wet milieubeheer geen gevolg geven aan onze bevoegdheid tot het uitvoeren van bestuursdwang c.q. het opleggen van een dwangsom op basis van art 125 Gemeentewet jo art 5.22 Awb respectievelijk jo art 5:30 Awb. De gedoogbeschikking is van kracht tot 12 augustus 2003 of zoveel korter als mogelijk is door het van kracht worden van de nieuwe vergunning op basis van de aanvraag d.d. 9 januari 2001.
2. ADVISEURS Als adviseurs zijn over het voornemen tot het afgeven van deze gedoogbeschikking geconsulteerd: de VROM-Inspectie Regio Oost; het Arrondissementsparket Arnhem.
3. MILIEUASPECTEN Door het verbinden van voorwaarden aan deze beschikking zorgen wij ervoor dat er geen milieuhygiënisch ongewenste situaties ontstaan.
4. CONCLUSIES Op grond van bovenstaande overwegingen kunnen de volgende conclusies worden getrokken: a.
Vanuit het belang van de bescherming van het milieu zijn er geen redenen aanwezig om vooruitlopend op het verlenen en van kracht worden van de nieuwe vergunning ingevolge de Wet milieubeheer handhavend op te treden tegen de bedrijfssituatie zoals door Container Terminal Nijmegen BV is aangevraagd op 9 januari 2001.
b.
De gedoogbeschikking is van kracht tot 12 augustus 2003 of zoveel korter als mogelijk is door het van kracht worden van de nieuwe vergunning.
c.
Een en ander heeft geleid tot de voorliggende gedoogbeschikking met de in de bijlage genoemde voorwaarden.
Hierbij dient te worden aangetekend dat Politie en Openbaar Ministerie in het kader van hun strafrechtelijke handhavingsactiviteiten niet aan deze gedoogbeschikking gebonden zijn.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
2
B. BESLUITEN Gelet op het voorgaande en de bepalingen van de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht besluiten wij als volgt. BESLUIT 1.
Vooruitlopend op het verlenen en van kracht worden van de vereiste en aangevraagde vergunning ingevolge de Wet milieubeheer treden wij niet handhavend op tegen de bedrijfssituatie zoals door Container Terminal Nijmegen BV is aangevraagd op 9 januari 2001.
2.
De gedoogsituatie geldt tot 12 augustus 2003 of zoveel korter als mogelijk is door het van kracht worden van de nieuwe vergunning.
3.
Aan de gedoogbeschikking worden de in de bijlage opgenomen voorwaarden verbonden.
college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mevr. dr. G. ter Horst
ir. H.K.W. Bekkers
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
3
BIJLAGE VOORWAARDEN BEHORENDE BIJ DE GEDOOGBESCHIKKING D.D. 25 FEBRUARI 2003
TEN BEHOEVE VAN HET EXPLOITEREN EN ONDERSTEUNEN VAN OVERSLAG- EN TRANSPORTFUNCTIES, MEER SPECIAAL HET EXPLOITEREN VAN EEN CONTAINERTERMINAL, GELEGEN AAN DE WEURTSEWEG 460a TE NIJMEGEN, KADASTRAAL BEKEND GEMEENTE NEERBOSCH SECTIE G NR 803 (GEDEELTELIJK); I
BEGRIPPEN
II
VOORWAARDEN
1.
ALGEMEEN nrs. 1.1 tot en met 1.19.
2.
STUWADOORBEDRIJVEN nrs. 2.1 tot en met 2.30.
3.
GASFLESSEN nrs. 3.1 tot en met 3.20.
4.
TRANSPORTMIDDELEN nrs. 4.1 tot en met 4.14.
5.
AFVALSTOFFEN nrs. 5.1 tot en met 5.10.
6.
AFVALWATER nrs. 6.1 tot en met 6.5.
7.
GELUID- EN TRILLINGHINDER nrs. 7.1 tot en met 7.6.
8.
BOVENGRONDSE OPSLAGTANK nrs. 8.1 tot en met 8.17.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
4
I. BEGRIPPEN. In de bij deze gedoogbeschikking behorende voorschriften wordt verstaan onder:
AFGEWERKTE OLIE: In het afvalstadium verkerende smeer en systeemolie als aangegeven in artikel 1 van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Stb. 617,1993). AFVALSTOFFEN: Stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AFVALWATER: Al het water, dat uit de inrichting afgevoerd wordt met het oogmerk zich daarvan te ontdoen. BESTRIJDINGSMIDDEL: Een stof of mengsel van stoffen, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet (Stb. 1962). BEVOEGD GEZAG: Het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen. BRANDBARE STOF: Een stof, die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, ook nadat de ontstekingsbron is weggenomen. BRANDWERENDHEID: de tijd in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens de voor dat bouwdeel geldende NEN-norm. BEWAARPLAATS: Een gesloten ruimte uitsluitend bestemd voor het bewaren van bepaalde goederen. CUR/PBV: Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving/Projectbureau Plan Bodembeschermende voorzieningen. Verzorgt aanbevelingen en richtlijnen op civieltechnisch gebied, onder meer voor bodembeschermende voorzieningen. De afzonderlijke richtlijnen en aanbevelingen worden aanduid als CUR- en/of CUR/PBV-aanbeveling met een volgnummer (bijvoorbeeld: CUR/PBV-aanbeveling 44) en worden uitgegeven door CUR te Gouda. DIN: een door het Deutsches Institut für Normung e.V. (DIN) uitgegeven normpublicatie. De onderscheiden publicaties worden aangegeven door de lettercombinatie DIN en een nummer. DRAAGBAAR BLUSTOESTEL: toestellen die voldoen aan het "Besluit Draagbare Blustoestellen 1986" (Staatsblad 1986, 553).
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
5
EMBALLAGE: Door een of twee personen met eenvoudige hulpmiddelen veilig te hanteren verpakkingen voor vaste stoffen en vloeistoffen: glazen flessen tot 5 l, kunststof flessen en vaten tot 60 l, metalen bussen tot 25 l, stalen vaten of fiberdrums tot 300 l, papieren of kunststof zakken en laadketels. GASFLES: een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder voorzien van een klep- of naaldafsluiter en met een waterinhoud van ten hoogste 150 l. GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN: De bij Algemene Maatregel van Bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465) aangewezen gebouwen of objecten. GELUIDSNIVEAU IN dB(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels. Hierbij wordt onderscheiden naar: Laeq: het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding Meten en rekenen industrielawaai, ILHR-13-01" van maart 1981. LAr,LT: het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, waarbij tevens rekening is gehouden met het karakter van het geluid en met de variaties ten gevolge van verschillende weersomstandigheden (meteocorrectie). Een en ander wordt vastgesteld overeenkomstig de “Handleiding Meten en rekenen industrielawaai” van 1999. Lmax: de beoordeling van kortstondige verhogingen van het equivalente geluidsniveau. Lmax is de hoogste aflezing van de geluidsmeter gemeten in de meterstand "fast". GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN: afvalstoffen als aangewezen in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA)(Stb.1993 nr 617). GIVEG-KEURINGSEISEN: keuringseisen waaraan producten en materialen moeten voldoen om het GIVEG-merk te mogen voeren van het Nederlands Centrum voor Gastechnologie, GASTEC NV te Apeldoorn. KIWA: Keuringsinstituut voor Waterleidingartikelen te Rijswijk (ZH). K-VLOEISTOF: een brandbare vloeistof en/of brandbaar tot vloeistof verdicht gas. Afhankelijk van de dampspanning en het vlampunt vindt een nadere indeling plaats: KO: tot vloeistof verdicht gas of vloeistof met bij 37,8°C een dampspanning boven 98,1 kPa. (Volgens het Besluit Verpakking en Aanduiding van Milieugevaarlijke Stoffen moeten de verpakkingen voorzien zijn van het opschrift "zeer licht ontvlambaar"). K1: vloeistof met een vlampunt lager dan 21°C (bepaald volgens NEN-EN 57) en bij 37,8°C een dampspanning van minstens 35 kPa en hoogstens 100 kPa (bepaald volgens NEN 928), of een verfproduct waarvan het vlampunt lager is dan 21°C. (Volgens het Besluit Verpakking en Aanduiding van Milieugevaarlijke Stoffen moeten de verpakkingen voorzien zijn van het opschrift "licht ontvlambaar").
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
6
K2:
K3:
vloeistof of verfproduct met een vlampunt van 21°C of hoger is, doch lager dan 55°C (bepaald volgens NEN-EN 57). (Volgens het Besluit Verpakking en Aanduiding van Milieugevaarlijke Stoffen moeten de verpakkingen voorzien zijn van het opschrift "ontvlambaar"). vloeistof met een vlampunt van 55°C of hoger (bepaald volgens NENISO 2719), of een verfproduct met een vlampunt van 55°C of hoger (bepaald volgens NEN-EN 57).
LICHT ONTVLAMBARE STOF: een stof, die voldoet aan een of meer van de volgende kenmerken: 1. bij blootstelling aan de lucht bij normale temperatuur kan de temperatuur zonder toevoer van energie stijgen en kan er tenslotte ontbranding plaatsvinden. 2. in vaste toestand kan kortstondige inwerking van een ontstekingsbron leiden tot ontbranding, waarbij de stof na verwijdering van de ontstekingsbron blijft branden of gloeien. 3. in vloeibare toestand ligt het vlampunt beneden 21°C. 4. in gasvormige toestand bij normale druk is de stof met lucht ontvlambaar. 5. bij aanraking met water of vochtige lucht ontwikkelen zich licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid. NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI)te Delft uitgegeven normdocument. De onderscheiden publicaties worden aangegeven door de lettercombinatie NEN en een nummer. Indien de norm een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en vervolgens door het NNI als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm is, is de aanduiding NENEN. Indien de norm een door de International Organization for Standardization opgestelde en vervolgens door het NNI als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm is, is de aanduiding NEN-ISO. NVN: Nederlandse Voornorm. Voorloper van NEN(zie NPR en NEN). ONBRANDBAAR: het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. ONTVLAMBARE STOF: een stof die in vloeibare toestand een vlampunt van ten minste 21°C en ten hoogste 55°C heeft. P-BLADEN: Uitgaven van de Arbeidsinspectie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gericht op veilig werken. Afzonderlijke P-bladen worden aangeduid als P-(volgnummer). REFERENTIENIVEAU: de hoogste waarde van de onder a. en b. genoemde geluidsniveaus, bepaald overeenkomstig de onderzoeksprojecten van de Interdepartementale Commissie Geluidshinder (ICG-onderzoeksprojecten) IL-HR-15-01 en ILHR-22-01: a. het geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf. b. het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door wegverkeersbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeersbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
7
VLOEISTOFDICHTE VLOER: Vloer, die beoordeeld en goedgekeurd is overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44. WBDBO: Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een bouwdeel (wand,vloer of plafond, bepaald overeenkomstig NEN 6068. WONING: een gebouw of deel van een gebouw, dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is bestemd.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
8
II. VOORWAARDEN
1. ALGEMEEN. 1.1 Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, NEN-, NEN-ENof NEN-ISO-norm, wordt bedoeld de laatst uitgegeven versie van deze norm voorafgaand aan de datum, waarop het voorschrift gedoogbeschikking van kracht geworden is, met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Voor zover het voorschrift betrekking heeft op voor genoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten, betreft het de versie van de norm, die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. 1.2 Het bedrijf zorgt voor een voldoende instructie van de eigen personeelsleden en ingeschakeld personeel van derden over de op hun werk toepasselijke voorschriften. Deze zorg leidt tenminste tot het verstrekken van een schriftelijke instructie aan alle leidinggevende personen binnen het bedrijf. De verstrekte instructie moet door de betrokkenen op verzoek getoond kunnen worden aan de toezichthoudende ambtenaar. In de inrichting dient daartoe, tijdens de werktijden, altijd ten minste één leidinggevende persoon aanwezig te zijn. Deze persoon dient tevens bekend te zijn met de bestaande veiligheidsmaatregelen, om in geval van een onveilige situatie direct de vereiste maatregelen te kunnen treffen. 1.3 De inrichting als geheel, alsmede de afzonderlijke installaties en onderdelen daarvan, moeten schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren. 1.4 Het aantrekken van insecten, muizen, ratten en ander ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet een milieuhygiënische verantwoorde en doelmatige bestrijding plaatsvinden. 1.5 Ingrijpende onderhouds-/reparatiewerkzaamheden met inbegrip van de bijbehorende voorbereidingsactiviteiten in het bedrijfsproces, die afwijken van de normale bedrijfsvoering, moeten tenminste twee weken van tevoren gemeld worden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de uitvoering van deze werkzaamheden. 1.6 De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010 en mag geen storingen in consumentenelektronica of in het tele- en datacommunicatieverkeer veroorzaken. In een ruimte met gasontploffingsgevaar moet de daar aanwezige elektrische installatie bovendien voldoen aan NEN 3410. Voor de uitvoering van de elektrische installatie moet publicatie P-182 van de Arbeidsinspectie, getiteld “Gevarenzoneindeling met betrekking tot gasontploffingsgevaar” worden toegepast. De opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen en de elektrische pomp in de tank-container worden geclasificeerd als zone 2 als bedoeld in de NEN 3410.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
9
1.7 De verlichtingsinstallatie moet zodanig zijn uitgevoerd, dat bij duisternis een behoorlijke oriëntatie binnen de inrichting mogelijk is en de normale werkzaamheden, waaronder begrepen controlewerkzaamheden, kunnen worden verricht. Daarbij mag de aangebrachte of gebezigde verlichting geen directe lichtstraling naar woningen van derden of andere hinderlijke lichtinval veroorzaken in de onmiddellijke omgeving van de inrichting. 1.8 De gasinstallatie van het kantoor moet voldoen aan de voorschriften gesteld in NEN 1078 voor zover deze norm op de installatie van toepassing is. Gasgestookte toestellen, die na 1 januari 1996 zijn geplaatst, dienen voorzien te zijn van een CE-keurmerk; oudere toestellen dienen GIVEG goedgekeurd te zijn. 1.9 Bij de telefoontoestellen in de inrichting moet op een duidelijk zichtbare plaats een actuele lijst zijn aangebracht met telefoonnummers van personen en diensten die bij brand en/of ongevallen moeten worden gealarmeerd. 1.10 De resultaten van in deze gedoogbeschikking voorgeschreven metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen moeten bewaard worden tot aan het beschikbaar komen van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle, doch minimaal 5 jaar. De betreffende resultaten dienen te worden bewaard in het milieulogboek en dienen ter inzage worden gehouden voor het bevoegd gezag. 1.11 Onverminderd het voorgaande voorschrift, dient jaarlijks voor 1 april een totaal overzicht van het afgelopen kalenderjaar aan het milieulogboek te worden toegevoegd met betrekking tot: • Het energiegebruik op de wijze als hierna aangegeven in het hoofdstuk energiebeleid; • De vrijgekomen afvalstoffen zoals hierna aangegeven in het hoofdstuk afvalstoffen; • Het grondstoffengebruik in het productieproces; • Het aantal transporten die hebben plaatsgevonden van en naar de inrichting; Van deze transporten dienen de volgende gegevens bekend te zijn: naam en adres van de transporteur; datum van aankomst of vertrek; gewichtshoeveelheid van de transport-eenheid; de gekozen aan- of afvoerroute. • Het watergebruik (grondwater en leidingwater) uitgedrukt in zowel m3 als in kosten, onderverdeeld in facilitair watergebruik en productiegerelateerd watergebruik. 1.12 De gebouwen en het open terrein van de inrichting dienen buiten werktijd voor onbevoegden te zijn afgesloten; Het open terrein dient hiertoe te zijn omgeven met een hekwerk van stevig metaalvlechtwerk danwel anderszins met een hoogte van ten minste 2 meter; Ter plaatse van aanwezige muren met eenzelfde hoogte danwel watergangen met een breedte van ten minste 2 meter en een diepte van ten minste 80 cm kan het hekwerk achterwege blijven.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
10
1.13 Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet wordt bemoeilijkt of belemmerd. 1.14 Op of nabij de op de aanvraag-tekening met “b.b = brandblusmiddel” aangegeven plaatsen moet een poederblusser aanwezig zijn, elk met een inhoud van ten minste 6 kg ABC-poeder. Ter plaatse van de “opslagcontainer dieselolie” en “reparatiecontainer/gasopslag” moeten elk een poederwagen aanwezig zijn met een inhoud van ten minste 50 kg ABC-poeder. Ter plaatse van de “calamiteitenbak” moeten 2 stuks van dergelijke poederwagens aanwezig zijn. 1.15 De blusmiddelen moeten onbelemmerd kunnen worden bereikt en steeds tot onmiddellijk gebruik gereed zijn. Ze moeten ten minste éénmaal per jaar worden gecontroleerd op hun goede werking. Het onderhoud van draagbare blusmiddelen moet overeenkomstig de NEN 2559 geschieden. De brandslanghaspels moeten worden onderhouden overeenkomstig de NEN-EN 671 – 3. 1.16 Het bedrijf zorgt éénmaal per 5 jaar voor een inspectie waarbij de aangebrachte bodembeschermende voorzieningen worden beoordeeld op vloeistofdichtheid conform CUR/PBV Aanbeveling nr. 44 door een inspecteur, die voldoet aan de eisen gesteld in het KIWA/PBV-rapport WF 9801. Tevens worden de aangebrachte bodembeschermende voorzieningen éénmaal per jaar visueel op gebreken gecontroleerd en voor - zo nodig - gerepareerd, dan wel vervangen. De rapportages van inspectie en onderhoud worden opgenomen in het milieulogboek.
1.17 Uiterlijk één maand na beëindiging of bedrijfsinterne verplaatsing van afzonderlijke potentieel bodembedreigende bedrijfsactiviteiten, en na algehele bedrijfsbeëindiging, dienen de bodem en het grondwater onder de inrichting te zijn onderzocht. Dit onderzoek kan zich beperken tot de delen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Van deze activiteiten is het redelijkerwijs niet uit te sluiten, dat deze na het van kracht worden van de vergunning bodemverontreiniging veroorzaken. De resultaten van het onderzoek dienen binnen twee maanden, nadat het onderzoek is uitgevoerd, schriftelijk te worden overgelegd aan het bevoegd gezag. 1.18 Het in 1.17 bedoelde onderzoek dient te worden uitgevoerd conform NEN 5740, uitgaande van de onderzoeksstrategie voor 'verdachte locaties'. Voor zover een historisch onderzoek deel uitmaakt van het onderzoek dient dit te voldoen aan NVN 5725. Voorafgaand aan de uitvoering dient de onderzoeksopzet ter goedkeuring overlegd te worden met het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan daarbij nadere eisen stellen.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
11
1.19 De bedrijf draagt zorg voor een optimalisatie van de energie-inzet in de bedrijfsvoering. Als basis hiervoor dient een registratie bijgehouden te worden met een bewaartermijn van 10 jaar, die tenminste inzicht geeft in het energiegebruik voor de verbruikscategorieën: - ruimteverwarming ten behoeve van kantoor; - Verlichting, werkplaats- en kantoorvoorzieningen en huishoudelijk gebruik; - Productieproces m.b.v. containerbrugkranen; - Productieproces m.b.v. containerheftrucks. Het energiegebruik door de productieprocessen dienen zowel absoluut als per eenheid product aangeleverd te worden. Bij de productieprocessen dient het energiegebruik ook in verband gebracht te worden met de stand der techniek binnen de bedrijfstak.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
12
2. STUWADOORBEDRIJVEN.
2.1 Op het terrein van de inrichting mogen alléén de navolgende gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (volgens indeling gevarenklassen VLG/ADR): Klasse 2, samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen; Klasse 3, brandbare vloeistoffen; Klasse 4.1, brandbare vaste stoffen; Klasse 4.2, voor zelfontbranding vatbare stoffen; Klasse 4.3, stoffen, die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen; Klasse 5.1, stoffen, die de verbranding bevorderen (oxiderend werkende stoffen); Klasse 5.2, organische peroxiden; Klasse 6.1, giftige stoffen; Klasse 6.2, walgingwekkende of gevaar voor besmetting opleverende stoffen; Klasse 7, radio-actieve stoffen, mits wordt voldaan aan de voorschriften en bepalingen, zoals gesteld in de Kernenergiewet; Klasse 8, bijtende stoffen. 2.2 Op en nabij het opslaggedeelte brandgevaarlijke begroeiing of moeten kort worden gehouden en onkruidbestrijdingsmiddelen is
voor gevaarlijke stoffen mag géén opslag aanwezig zijn; het onkruid en gras het gebruik van brandgevaarlijke niet toegestaan.
2.3 De toe- en afvoerroutes naar en van de laad- en losplaatsen, en het opslaggedeelte voor gevaarlijke stoffen moeten zodanig duidelijk zijn aangeven en een veilige route garanderen voor de daarvan gebruikmakende voertuigen. Behoudens in noodsituaties mogen geen andere routes door voertuigen met gevaarlijke stoffen worden gebruikt. 2.4 In en op het opslaggedeelte van gevaarlijke stoffen mogen géén overtapof ompakwerkzaamheden plaatsvinden. 2.5 Het opslaggedeelte van gevaarlijke stoffen moet regelmatig worden gecontroleerd op lekkages of beschadiging van de aanwezige (tank)containers. 2.6 De (tank)containers en geparkeerde voertuigen waarvan wordt geconstateerd dat hierin/hierop lekkende emballage aanwezig is, moeten worden verplaatst naar een uitsluitend daartoe ingericht terreingedeelte. Dit terreingedeelte moet: a. duidelijk zijn gemarkeerd of duidelijk door borden zijn aangegeven; b. te allen tijde goed bereikbaar zijn; c. zijn voorzien van een vloeistofdicht vloeroppervlak, dat bestand is tegen eventueel aanwezige gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen. Voorzieningen moeten zijn getroffen om te voorkomen dat gemorste gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen in de bodem, in de openbare riolering of in het oppervlaktewater kunnen geraken.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
13
2.7 In de inrichting mogen slechts die gevaarlijke stoffen worden op- en over geslagen, die krachtens de Wet gevaarlijke stoffen voor het vervoer zijn toegelaten. 2.8 De verpakkingen van gevaarlijke stoffen moeten voldoen aan de verpakkingsvoorschriften zoals omschreven in het ADR danwel in de IMDGcode. 2.9 De verpakkingen van opgeslagen gevaarlijke stoffen moeten zijn voorzien van de gevaarsetiketten overeenkomstig de bepalingen in de ADR danwel de IMDG-code. 2.10 Tankcontainers moeten, met uitzondering van inwendig gereinigde tankcontainers, ten minste voldoen aan de voorschriften, zoals omschreven in aanhangsel B.1b van bijlage B van het ADR. 2.11 Containers moeten voldoen aan de voorschriften, zoals omschreven in bijlage B van de ADR. 2.12 De vloer van een containeropslagplaats, waar gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen, moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en verhard materiaal. Een vloer moet voldoende stabiliteit bieden en geëgaliseerd zijn afgewerkt. 2.13 De (tank)containers moeten zodanig worden geplaatst, dat etiketten zichtbaar blijven. 2.14 De open containers, waarin zich niet waterdicht verpakte gevaarlijke stoffen of bestrijdingsmiddelen bevinden dienen tegen inregenen te zijn beschermd. 2.15 De (tank)containers met gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen moeten zodanig zijn opgesteld, dat ze te alle tijde voor inspectie bereikbaar zijn en kunnen worden afgevoerd naar de calamiteitenplaats. De (tank)containers met gevaarlijke stoffen moeten tegen aanrijding zijn beschermd. 2.16 Op een open container mag geen andere container worden gestapeld, tenzij de containers door middel van nokken worden gekoppeld. De tankcontainers geladen met stoffen van klasse 2 en 8 (zie voorschrift 2.1), die ingevolge de ADR geëtiketteerd moeten zijn met het etiket 6.1, dienen op het maaiveld te worden geplaatst; Deze containers dienen ten minste 5 meter verwijderd te blijven van (tank)containers met brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden, alsmede van (tank)containers met brandbare gassen. Voor het overige dient het stacken (stapelen) van (tank)containers met gevaarlijke stoffen van de verschillende klassen overeenkomstig bijlage 2 van de Leidraad voor de vergunningverlening voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen bij stuwadoorsbedrijven plaats te vinden.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
14
2.17 De koelcontainers moeten met betrekking tot aan te houden afstanden voldoen aan de voorschriften voor containers met gevaarlijke stoffen van klasse 3; de eventueel aanwezige elektrische bedrading van koelcontainers moet explosieveilig zijn uitgevoerd. 2.18 In de inrichting mag, behoudens kantines en kantoren, niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn, anders dan voor eventuele noodzakelijke herstelwerkzaamheden, mits voor elk zodanig geval een schriftelijk bewijs van de bedrijfsleiding aanwezig is waaruit blijkt dat de bedoelde werkzaamheden op dat ogenblik zijn toegelaten. 2.19 In de inrichting moeten voldoende middelen aanwezig zijn om in geval van een incident met gevaarlijke stoffen en dito afvalstoffen onmiddellijk de nodige maatregelen te kunnen nemen. Onder deze middelen worden onder meer begrepen: adembescherming, waarbij gebruik wordt gemaakt van universeel toepasbare filterbussen of van perslucht; beschermende kleding, rubber- of plastic handschoenen en laarzen; overmaatse vaten; vatensleutels en bondels, bezem en schop; reparatiemiddelen, zoals kunstharspasta, kleefband en plastic zakken; materiaal om rioolputten af te dekken; een handbediende vatenpomp met slangen, waarmee op eenvoudige wijze de inhoud van een vat of een can kan worden overgepompt; mechanische afdichtingsstoppen ten behoeve van lekkende afsluiters van tankcontainers; opvangbakken van een chemicaliënbestendige kwaliteit, welke onder containers geplaatst kunnen worden; absorptie- en neutralisatiemiddelen, zoals; a. droog zand; b. vermiculiet met een hoeveelheid van ten minste 200kg; c. soda met een hoeveelheid van ten minste 200 kg; d. natriumbisulfiet met een hoeveelheid van ten minste 250 kg; e. caustic soda of natronloog met een hoeveelheid van ten minste 80 liter; f. chloorbleekloog of calciumhypochloriet met een hoeveelheid van ten minste 50 liter; g. spiritus met een hoeveelheid van ten minste 25 liter; h. azijnzuur (15%) met een hoeveelheid van ten minste 15 liter. 2.20 De gemorste gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen moeten zo snel mogelijk geabsorbeerd en opgeruimd. Voor het opruimen van gemorste gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen moeten duidelijk leesbare instructies in de inrichting aanwezig zijn. 2.21 De gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte gemorste gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen moeten als gevaarlijk afval worden behandeld. 2.22 In de inrichting moet een calamiteitenplan aanwezig zijn. Dit plan moet ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
15
2.23 Bij een opslaggedeelte voor gevaarlijke stoffen moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebracht van de veiligheidshandelingen, die als eerste bij ongevallen moeten worden uitgevoerd en de alarmregeling. 2.24 Het personeel dat toegang heeft tot dit gedeelte moet deskundig zijn met betrekking tot de aard en de gevaarsaspecten en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Deze personen moeten voldoende op de hoogte zijn van het calamiteitenplan. 2.25 In de inrichting moet van de gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen een register worden bijgehouden. Het register moet ten minste van iedere partij de volgende gegevens bevatten: de naam, klasse (en eventueel cijfer) en het UN-nummer van iedere stof, zoals genoemd in het ADR/VLG of de IMDG-code; de hoeveelheid en aantal colli van de stof; de aanduiding van de lokatie van opslag; het aanvangstijdstip en tijdstip van beëindiging van de opslag (dag en maand); Het register moet te allen tijde ter inzage liggen en bereikbaar zijn voor een controlerend ambtenaar namens het bevoegd gezag en de brandweer. 2.26 Er moeten een informatiesysteem en/of naslagwerken aanwezig zijn, welke ten minste recente informatie verschaffen over: de eigenschappen van gevaarlijke stoffen; het bestrijden van de gevolgen van onregelmatigheden met gevaarlijke stoffen. 2.27 In de inrichting dient een calamiteitenveiligheidsploeg aanwezig te zijn onder leiding van een deskundig persoon, die te allen tijde bij onregelmatigheden met gevaarlijke stoffen, direct adequate maatregelen treft, die erop gericht zijn de gevolgen van deze onregelmatigheden te beperken. De calamiteitenploeg dient regelmatig, doch ten minste éénmaal per jaar, met de veiligheidsmiddelen te oefenen. 2.28 De binnen de inrichting werkzame personen, die ingevolge hun functie direct of indirect zijn betrokken bij verladingswerkzaamheden van gevaarlijke stoffen en bestrijdingsmiddelen, moeten zodanig schriftelijk zijn geïnstrueerd, dat zij op de hoogte zijn van: a. de eigenschappen met betrekking tot nadelige gevolgen voor het milieu van de betreffende stoffen; a. de in acht te nemen maatregelen voor het veilig en op de juiste wijze van werken met de betreffende stoffen; c. de te treffen maatregelen voor het bestrijden van gevaarlijke of voor de omgeving hinderlijke situaties, waarbij de betreffende stoffen betrokken (kunnen) zijn. 2.29 Nabij het opslaggedeelte van gevaarlijke stoffen moet een gelegenheid voor het wassen van handen, een douchegelegenheid en een oogspoeldouche of oogspoelstation aanwezig zijn.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
16
2.30 Kleding moet kunnen worden gewisseld in een kleed- en wasruimte die voldoet aan het gestelde in publicatieblad P-30 “Bouwen en inrichting van bedrijfsruimten”, zevende druk, 1983.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
17
3. GASFLESSEN 3.1 Gasflessen, -cylinders en drukhouders mogen uitsluitend worden bewaard in de daartoe ingerichte opslagplaats. De ondergrond van de bewaarplaats moet bestaan uit onbrandbaar materiaal (beton of straatbetonstenen) en op of boven het peil van het omliggende terrein worden gehouden, terwijl langs de grondslag voldoende ventilatie moet zijn gewaarborgd. 3.2 De totale waterinhoud van de gevulde en lege flessen, cylinders en drukhouders in de werkplaats-container mag niet meer dan 200 liter acetyleen en 125 liter zuurstof bedragen en in de bewaarplaats mogen zich geen flessen bevinden met een waterinhoud groter dan 25 liter. 3.3 De gassen acetyleen en zuurstof dienen, apart van elkaar, soort bij soort te worden opgeslagen, waarbij de gassen worden ondergebracht in afzonderlijke compartimenten. 3.4 De flessen moeten op ten minste 3 meter afstand van gebouwen of een erfscheiding zijn geplaatst, tenzij de naar de flessen gekeerde gebouwwand(en), danwel de erfscheiding bestaan uit onbrandbaar materiaal of een constructie met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten, bepaald overeenkomstig de NEN 6069. Ramen, deuren en/of andere openingen in een dergelijke gebouwwand moeten, horizontaal ten minste 3 meter van de bewaarplaats verwijderd zijn, beide afstanden in het vlak van de wand gemeten. 3.5 Indien de flessen tegen weersinvloeden worden beschermd door een dak, moet dit van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd. 3.6 De bewaarplaats moet buiten bereik van onbevoegden worden gehouden door hekwerk op ten minste 2 meter afstand van de flessen. De deur van dit hekwerk moet zodanig met slot en sleutel worden afgesloten dat deze aan de binnenzijde, zonder gebruikmaking van een sleutel of ander los voorwerp, kan worden geopend. De toegang tot deze deur moet zijn vrijgehouden.
3.7 Binnen het hekwerk en een afstand van 2 meter rond het hekwerk mag (mogen): a. Geen vuur of een oppervlak met een temperatuur van meer dan 350oC aanwezig zijn, waardoor een eventueel aldaar aanwezig gasmengsel zou kunnen worden ontstoken; b. Niet worden gerookt; c. Geen licht ontvlambare materialen zijn opgeslagen; d. Geen flessen worden geopend. 3.8 Bij de bewaarplaats moet met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift zijn aangebracht: "ROKEN, VUUR EN OPENEN VAN FLESSEN VERBODEN".
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
18
3.9 Binnen de bewaarplaats en daarbuiten tot een afstand van 2 m mag uitsluitend elektrische verlichting toegepast worden. De elektrische installatie binnen het aangegeven gebied dient te voldoen aan de eisen voor elektrisch materieel in ruimten met gasontploffingsgevaar (NEN 3125, NEN-EN 50014 tot en met NEN-EN 50020, NEN-EN 50028 en NEN-EN 50039). 3.10 Bij het stapelen van flessen in staande toestand mogen niet meer dan drie lagen flessen op elkaar zijn geplaatst, doch alleen als de constructie van de flessen verticaal stapelen toelaat; bij het stapelen van flessen in liggende toestand mogen niet meer dan zes lagen op elkaar zijn gelegd. De vaste stand, dan wel vaste ligging van de flessen moet zijn verzekerd. 3.11 Alle gasflessen moeten zijn voorzien van de opschriften als vermeld in het Reglement betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) onder randnummer 2218; de opschriften moeten goed leesbaar worden gehouden. 3.12 De flessen moeten zijn voorzien van het door Stoomwezen B.V. erkende keurmerk voor flessen voor gebruik binnen Nederland. Voor flessen zuurstof dient de goedkeuring blijkens de ingeponste datum niet ouder te zijn dan 5 jaar, voor acetyleendissous 10 jaar. Indien voor het verlopen van de keuringsdatum de uitwendige toestand van een fles zodanig is dat aan de deugdelijkheid moet worden getwijfeld, dient de fles ter herkeuring te worden aangeboden aan Stoomwezen B.V. 3.13 Openingen voor het vullen en ledigen van flessen moeten zijn voorzien van een door Stoomwezen B.V. voor het desbetreffende gas goedgekeurd type afsluiter. De afsluiters moeten stevig bevestigd zijn en regelmatig op goede werking getest worden. 3.14 De flessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvan de naam op de fles is aangebracht. De flessen, welke in vorm en/of afmetingen sterk gelijken op blustoestellen, mogen in geen geval rood zijn geschilderd. 3.15 Beschadigde en/of lekke flessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "DEFECT", respectievelijk "LEK" De nodige maatregelen dienen te worden getroffen om brand- en/of ontploffingsgevaar te voorkomen. 3.16 De niet aan een vaste plaats gebonden flessen moeten zijn geplaatst op een flessenwagen en buiten werktijd/gebruik in de werkplaats-container aanwezig zijn. 3.17 Indien de temperatuur van een acetyleendissousfles oploopt, moeten terstond maatregelen worden getroffen om het gevaar van explosie zoveel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door de fles met water af te koelen.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
19
3.18 De flessen moeten tijdens gebruik ten minste 2 meter van open vuur verwijderd worden gehouden en niet blootgesteld worden aan stralende warmte. Zij moeten zoveel mogelijk verticaal zijn geplaatst, zodanig, dat zij niet kunnen omvallen; terwijl de flessen met hun appendages tegen beschadiging moeten zijn gevrijwaard en bij brand snel moeten kunnen worden afgevoerd. 3.19 Tijdens het in gebruik zijn van een fles moet de sleutel voor het openen en sluiten op de afsluiter aanwezig zijn; van een niet in gebruik zijnde fles moet de afsluiter zijn dichtgedraaid. Tussen het gasdrukreduceertoestel van een acetyleendissousfles en de slang moet een vlamdover aanwezig zijn van een door de Arbeidsinspectie goedgekeurde type. 3.20 Een brander en de verbindingsslang daarvan met de fles moeten, wanneer zij niet in gebruik zijn, over een nabij de flessen geplaatst slangenzadel gehangen worden; de slangen moeten met slangklemmen zijn bevestigd aan de brander en aan de flessen.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
20
4. TRANSPORTMIDDELEN (STALLING, ONDERHOUD, HERSTEL EN BEDRIJFSVOERING) 4.1 Het schoonmaken van onderdelen met behulp van een vloeistof moet geschieden in een afgesloten bak of vat, danwel in een speciaal reinigingssysteem, waarbij de vloeistof wordt gecirculeerd en in een gesloten vat wordt bewaard. De totale ontvettingsinstallatie moet worden geplaatst in een vloeistofdichte bak. 4.2 De vloeistofdichte vloeren van de was- en opstelplaats voor tankende voertuigen moeten van onbrandbaar en oliebestendig materiaal zijn vervaardigd. De vloeren moeten afwateren op een of meer schrobputten of afvoergoten, die zijn aangesloten op de bedrijfsriolering en vloeistofdicht aansluiten op de vloer. Doorvoeren van kabels of leidingen moeten vloeistofdicht zijn afgewerkt. Indien zich onder de vloer een andere ruimte bevindt (inclusief kruipruimte) moet de vloer tevens gasdicht zijn uitgevoerd. 4.3 De vloeistofdichte verharding bij de brandstofpomp moet zich aan de opstelzijde voor voertuigen uitstrekken over een afstand van minimaal de lengte van de afleverslang + 1 m, met een minimum van 5 m, en aan de aan de zijde waar zich geen tankende motorvoertuigen kunnen opstellen tot op een afstand van 1 m vanaf de pomp. Tevens dient de bodem onder de pomp(en) vloeistofdicht te worden uitgevoerd. 4.4 De opslag van oude accu's moet geschieden in een zuurbestendige en tegen inregenen beschermde vloeistofdichte bak. Het opladen van accu's dient te geschieden op een goed geventileerde plaats. 4.5 De stalling van (defecte) voertuigen, waarbij het risico van vloeistoflekkage bestaat, moet plaatsvinden op een vloeistofdichte vloer. 4.6 Het wassen van motorvoertuigen met stoom of water al dan niet onder verhoogde druk mag alleen plaatsvinden op de daarvoor bestemde (was)plaats uitgevoerd met een vloeistofdichte vloer. 4.7 De branderinstallatie van de hogedrukreiniger moet zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat over het gehele regelbereik een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen. De brander moet tevens voorzien zijn van een vlambeveiliging. Als brandstof mag slechts gasolie, lichte stookolie of petroleum worden gebruikt. De brandstof moet zijn opgeslagen in een tank van ten hoogste 50 liter, die constructief deel uitmaakt van de hogedrukreiniger. De brandstoftank moet van een doelmatige constructie zijn en zodanig zijn afgeschermd, dat de inhoud onder bedrijfsomstandigheden geen hogere temperatuur kan krijgen dan 40°C. De brandstoftank mag voor ten hoogste 95% worden gevuld.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
21
4.8 De afleverinstallatie moet zodanig zijn ingericht, dat a. slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van de vulafsluiter vloeistof kan worden afgeleverd; b. de vulafsluiter automatisch wordt gesloten, zodra de tank waaraan wordt afgeleverd, vrijwel is gevuld; c. de vulafsluiter ook automatisch wordt gesloten bij een lichte schok, bijvoorbeeld ten gevolge van vallen. De vulafsluiter mag slechts zijn voorzien van een vastzetinrichting wanneer de afleverinstallatie niet toegankelijk is voor het publiek. Voorts moet de installatie - indien geen toezicht wordt gehouden - zijn afgesloten, zodat onbevoegden haar niet in werking kunnen stellen. 4.9 Op de afleverinstallatie moeten een hoofdschakelaar, waarmee de elektrische installatie geheel kan worden uitgeschakeld, en een schakelaar voor de elektromotor van de pomp zijn aangebracht. Het doel van de schakelaars en de schakelstanden daarvan moeten duidelijk zijn aangegeven. Aan de afleverinstallatie mogen geen contactdozen (stopcontacten) zijn aangebracht. 4.10 De omkasting van de afleverinstallatie en de tankcontainer waarin deze zich bevindt moet voldoende zijn geventileerd om ophoping van brandbare gasmengsels te voorkomen. Tevens moet de uitsparing in de omkasting, waarin de vulafsluiter van de afleverslang in ruststand wordt geborgen, gasdicht zijn uitgevoerd. 4.11 Bij het afleveren van brandstof mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. De motor van het voertuig, waaraan wordt afgeleverd, moet uitgeschakeld zijn. Nabij de afleverinstallatie moeten duidelijk zichtbaar het veiligheidssignaal "VUUR, OPEN VLAM EN ROKEN VERBODEN" (pictogram overeenkomstig NEN 3011) en een tekstbord met "MOTOR AFZETTEN" zijn aangebracht. 4.12 De afleverinstallatie mag niet zijn opgesteld binnen 4 meter van een (riool)put of een andere laag gelegen ruimte; de horizontale afstand van de afleverinstallatie tot het dichtstbijzijnde punt van de ondergrondse tanks moet ten minste de lengte van de afleverslang + 1 meter bedragen, met een minimum van 4 meter. 4.13 Nabij de afleverinstallatie moet een poederblustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg bluspoeder. 4.14 De verbrandingsmotor van een vorkheftruck moet zodanig zijn afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. De motor moet tevens voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat en mag alleen in werking zijn voor zover dit voor het laden, het lossen en het rijden noodzakelijk is.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
22
5.
AFVALSTOFFEN (INCLUSIEF GEVAARLIJK AFVAL)
5.1 De in de inrichting vrijkomende afvalstoffen, kantoorafval, hout, plastic, touw en papier (verpakkings- en stopmateriaal) moeten zo vaak als nodig is (doch tenminste één maal per maand) uit de inrichting afgevoerd worden en in afwachting daarvan binnen de inrichting worden opgeslagen in (een) doelmatige afsluitbare afvalcontainer(s) van onbrandbaar materiaal. 5.2 De afvalstromen van de inrichting dienen bij opslag gescheiden te worden in: gevaarlijk afval (o.a. afgewerkte olie, verf- en oplosmiddelenafval, kca); afzettingen uit olie- en slibafscheiders; overig bedrijfsafval (kantoorafval, hout, plastic, touw en papier). 5.3 De in de inrichting vrijkomende afvalstoffen, waarvoor in deze gedoogbeschikking geen specifieke inzamelvoorschriften zijn gesteld, moeten dagelijks na beëindiging van de werkzaamheden worden verzameld en opgeslagen. 5.4 In de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen mogen niet met elkaar of met andere afvalstoffen worden ge- of vermengd. 5.5 In de inrichting mag niet meer dan 550 liter afgewerkte olie in vaten worden bewaard. De gezamenlijk hoeveelheid van andere gevaarlijke afvalstoffen dan afgewerkte olie mag niet groter zijn dan 600 liter. 5.6 Vaten met afgewerkte olie moeten door etikettering of andere merktekens te allen tijde duidelijk als zodanig herkenbaar zijn. De opslag en etikettering van andere gevaarlijke afvalstoffen dan afgewerkte olie moeten plaatsvinden volgens de eisen gesteld in CPR 15-1 'Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage' voor de daarmee naar aard en samenstelling overeenkomende stoffen. 5.7 Het vaatwerk met afgewerkte olie moet geplaatst zijn in een oliebestendige vloeistofdichte bak. De inhoud van deze bak dient tenminste gelijk te zijn aan de inhoud van het grootste daarin geplaatste vat, vermeerderd met 10 % van de gezamenlijke inhoud van de overige vaten. 5.8 De opslag van afgewerkte olie, verf- en oplosmiddelenafval, kca moet, ter voorkoming van regenwater en andere neerslag in de vloeistofdichte bak, worden geplaatst in de tank-container. 5.9 Van de gevaarlijke afvalstoffen (inclusief afgewerkte olie), die uit de inrichting afgevoerd worden, wordt in het milieulogboek (zie voorschrift 1.12) een registratie bijgehouden, die tenminste bevat: De datum van verwijdering uit de inrichting; De verwijderde hoeveelheid (kg en/of l);
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
23
-
De gebruikelijke benaming, de aard en de samenstelling van de afvalstoffen; Het bijbehorende afvalstroomnummer (geldt niet voor afgewerkte olie); Naam en adres van de ontvanger /verwerker en de vervoerder.
Aan de registratieplicht kan ook worden voldaan door het bewaren van het Omschrijvingsformulier (OG-formulier) en het ontvangst/accepatieformulier (B1-formulier).
5.10 Het productieproces en de andere bedrijfsactiviteiten dienen zo uitgevoerd te worden, dat zo min mogelijk afvalstoffen geproduceerd worden.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
24
6.
AFVALWATER.
6.1 Het bedrijfsriool-afvoersysteem dient deugdelijk en lekvrij geconstrueerd te zijn, regelmatig gecontroleerd te worden op gebreken en in een goede staat van onderhoud te verkeren. Boomgroei en struiken met zware wortelvorming op of nabij het riool moeten worden voorkomen. 6.2 De zettingsgevoelige onderdelen en aansluitingen (leidingen onder inritten /passages zwaar verkeer, muur- en gevelpassages, aansluitingen op putten) in het riool dienen geregeld te worden gecontroleerd op lekkages. Voor zover dit vanuit putten of kelders mogelijk is, kan volstaan worden met een jaarlijkse visuele inspectie. Niet visueel te controleren zettingsgevoelige punten dienen eens per 10 jaar te worden afgeperst, dan wel inwendig met een camera te worden geïnspecteerd. Een actueel overzicht van de aanwezige zettingsgevoelige punten en de bevindingen van de inspecties worden bijgehouden in het milieulogboek. 6.3 De controle- en bemonsteringsputten, alsmede olie- en slibafscheiders dienen goed toegankelijk te zijn en te allen tijde geopend te kunnen worden voor controle en onderhoud. 6.4 De inlaat van afscheiders voor vluchtige minerale vloeistoffen moet zijn uitgevoerd als stankslot, zodat vorming van explosieve gasmengsels in het buizenstelsel zoveel mogelijk wordt voorkomen. 6.5 Een olie- en/of slibafscheider moet, zo dikwijls als dit voor de goede werking noodzakelijk is, worden ontdaan van olie- en/of slibafzetting. Alvorens de afscheider na onderhoud en lediging weer in bedrijf wordt gesteld, dient deze gevuld te worden met schoon water, totdat dit door de uitlaat naar het riool stroomt.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
25
7.
GELUID- EN TRILLINGHINDER
7.1 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT )in dB(A), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, installaties en verrichte activiteiten, mag op de volgende controlepunten niet meer bedragen dan: Omschrijving, positie, meethoogte
Ldag in dB(A)
Lavond in dB(A)
Lnacht in dB(A)
Pastoor van de Marckstraat 47, 5m*
43
44
44
Scheidingsweg 5 , 5m*
33
33
29
Uiterwaarden noordoost, beoordelingspunt 33, 5m* (einde krib)
44
45
40
Dijk noordwest, beoordelingspunt34, 5m* (einde weg bij bocht in de dijk)
49
50
48
•
dagperiode: tussen 07.00 en 19.00 uur.
• •
avondperiode: tussen 19.00 en 23.00 uur nachtperiode: tussen 23.00 en 07.00 uur.
De posities * zijn weergegeven in figuur 1 (pagina 23). 7.2 Indien controle op of berekening van de in voorschriften vastgelegde geluidsniveaus plaatsvindt, moet dit geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999; ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden. 7.3 Gedurende het laden / lossen mag de motor van het desbetreffende voertuig niet in werking zijn, tenzij de motor voor het laden en / of lossen zelf nodig is. 7.4 Gedurende het laden en / of lossen moet een in werking zijnde autoradio van het desbetreffende voertuig zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 7.5 Alle apparaten en toestellen, welke een vaste opstelling hebben en die geluid- of trillinghinder naar de omgeving kunnen veroorzaken, moeten zijn opgesteld met toepassing van doelmatige trillingsisolatoren, dan wel zijn opgesteld op een tenminste daaraan gelijkwaardige wijze. Er mag bij deze apparaten en toestellen geen enkele starre verbinding aanwezig zijn tussen de apparaten en toestellen enerzijds en enig vast onderdeel van het gebouw anderzijds. 7.6 Het gebruik van radio's, akoestische signalering en omroepinstallaties is slechts toegestaan indien deze geluidsbronnen buiten de inrichting niet waarneembaar zijn boven het normale geluid van de inrichting.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
26
8.
BOVENGRONDSE TANKOPSLAG
8.1 De stijfheid en de sterkte van een tank moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming bij zetting/verzakking van de steunpunten, of door overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen. De vloeistofdichtheid moet onder alle omstandigheden zijn verzekerd. De constructie van tanks moet voldoen aan NEN 3350 en de opslagruimte van K3-producten in tanks moet voldoen aan de CPR 15-2, paragraaf 4.2.2 (1991). De tank moet worden opgesteld in de daartoe ingerichte en in de aanvraag omschreven tank-container. Deze tank-container dient tevens dienst te doen als opslag voor reserve-onderdelen, olieën, vetten, verf en afgewerkte olie. 8.2 De ondersteunende constructie van de tank moet uit onbrandbaar materiaal bestaan. Tanks, leidingen en appendages moeten mechanisch sterk en vloeistofdicht zijn en voldoende beschermd worden tegen beschadiging en corrosie. De vaste en flexibele verbindingen van leidingen moeten onder alle omstandigheden even sterk zijn als de rest van de leiding. Bij zetting van de tank of de leidingen mogen geen voor het leidingwerk schadelijke mechanische spanningen kunnen optreden. Koperen leidingen moeten elektrisch zijn geïsoleerd van de tank. 8.3 De toelaatbare maximale gebruiksduur van de tank blijft beperkt tot 15 jaar mits de tank is voorzien van doelmatige afsluitbare openingen waardoor het inwendige wandoppervlak in voldoende mate kan worden onderzocht (voorschrift 4.1.5. van CPR 9-6). Van de inspectie en meting moet een bewijs binnen de inrichting worden bewaard in het eerder genoemde milieulogboek. 8.4 De ontluchtingsleiding moet een inwendige diameter hebben van tenminste de helft van de inwendige diameter van de vulleiding, met een minimum van 30 mm. De ontluchting van inpandige tanks moet met een rechtstreekse verbinding op de buitenlucht geschieden. De ontluchtingsleiding moet stevig zijn bevestigd, uitmonden in de buitenlucht en tegen inregenen zijn beschermd. De uitmonding van de ontluchtingsleiding moet zich op een zodanige plaats bevinden, dat ontwijkende gassen zich niet kunnen verzamelen in een besloten ruimte, niet kunnen uitstromen nabij schoorstenen of openingen in gebouwen en geen stankoverlast veroorzaken. 8.5 In elke aansluiting op een tank beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een metalen afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel is gesloten. De zich direct tegen de buitenwand van de tank bevindende verbindingsstukken en de appendages beneden het hoogste vloeistofniveau moeten van staal zijn vervaardigd. Leidingen die beneden het hoogste vloeistofniveau zijn aangesloten en waarin door hevelwerking product uit de tank kan stromen moeten zijn voorzien van een antihevel voorziening.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
27
8.6 Tanks die geconstrueerd zijn volgens de NEN 3350 moeten zijn voorzien van een vloeistofaanwijzer of peilinrichting. De vloeistofaanwijzer of peilinrichting moet zodanig zijn ingericht, dat het uitstromen van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, onmogelijk is. 8.7 De gasolietank, het vulpunt, de olieën, de vetten, verf en afgewerkte olieën moeten zijn omgeven door een vloeistofdichte opvangbak met een inhoud ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks danwel vaten. 8.8 De opvangbak(ken) moet(en) voldoende weerstand kunnen bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk. Zo nodig moet de bak gefundeerd zijn. De constructie van een stalen opvangbak moet voldoen aan de KIWA Beoordelingsrichtlijn BRL-K792. 8.9 Bij het vullen of aftappen van tanks dient de werkwijze er op gericht te zijn morsen en/of overvulling te voorkomen. Hierbij wordt tenminste: de vloeistofinhoud voorafgaand aan het vullen bepaald; de tank tot maximaal 95 % gevuld; de vulslang direct na het afvullen afgekoppeld; de vulleiding met een goed sluitende dop of een afsluiter afgesloten. 8.10 Voor het in gebruik nemen van een tank en de leidingen of na een grote reparatie moet de vloeistofdichtheid van installatie door een beproeving moet worden aangetoond. Deze door of namens het KIWA uit te voeren beproeving moet geschieden door de tank en de leidingen af te persen met een overdruk van 30 kPa met lucht. 8.11 Iedere tank moet tenminste éénmaal per jaar op de aanwezigheid van water worden gecontroleerd. Eventueel aanwezig water moet worden verwijderd en afgevoerd. 8.12 Wanneer een tank definitief buiten gebruik wordt gesteld moet de tank worden geledigd en schoongemaakt door een tanksaneerder die door KIWA is gecertificeerd overeenkomstig BRL-K902 (REIS). 8.13 Van de in dit hoofdstuk aangegeven controles, metingen, beproevingen of inwendige inspecties moeten de bevindingen worden vastgelegd in een milieulogboek, dat in de inrichting aanwezig moet zijn en te allen tijde aan een door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar moet kunnen worden getoond. 8.14 Indien de tank-container binnen 10 meter van andere gebouwen, een opslag van brandbaar materiaal of een erfscheiding ligt dan moeten de wanden en de deuren van de tank-container een brandwerendheid (WBDBO) hebben van 60 minuten en de dakconstructie een WBDBO hebben van 30 min.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
28
8.15 In de tank-container mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op de daarvoor geschikte plaatsen moet met duidelijk leesbare letters met een hoogte van ten minste 50 mm, het opschrift: "ROKEN VERBODEN" of een overeenkomstig genormaliseerd veiligheidsteken volgens de norm NEN 3011 zijn aangebracht. 8.16 Verwarming van de opslagruimte, mag slechts geschieden door verwarmingstoestellen, waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden gebracht met de opslagruimte. In de tankcontainer mogen geen apparaten of andere objecten aanwezig zijn met een oppervlaktetemperatuur van meer dan 150oC.
8.17 Beneden het bij lekkage hoogst mogelijke niveau van een als opvangbak uitgevoerde opslagruimte mogen geen elektrische aansluitingen of schakelaars zijn aangebracht.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
29
Een exemplaar van deze gedoogbeschikking zal worden gezonden aan de direct belanghebbende: Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460 A, 6541 BE NIJMEGEN; Voorts zal een exemplaar van deze beschikking worden gezonden aan: -
de VROM-Inspectie Regio Oost, Postbus 136, 6800 AC ARNHEM; het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, Postbus 9090, 6800 GX ARNHEM; Brandweer Nijmegen, Postbus 31081, 6503 CB NIJMEGEN; het Arrondissementsparket Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM ARNHEM de politie Regio Gelderland Zuid, Postbus 9109, 6500 HL NIJMEGEN Rijkswaterstaat, directie Oost Nederland, Postbus 9070, 6800 ED ARNHEM; het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten Beuningen, Postbus 14 6640 AA Beuningen; het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Overbetuwe Dorpsstraat 67 6661 EH Elst;
Tevens zal de beschikking worden bekendgemaakt door: a. b. c.
ter inzage legging in het Open Huis aan de Korte Nieuwstraat 6 alhier; publicatie van de kennisgeving in het huis-aan-huisblad de Brug; toezending van de kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen in de directe omgeving van de inrichting.
De aandacht wordt er op gevestigd dat: -
-
-
-
Binnen zes weken na verzending en terinzagelegging kan door de exploitant van de inrichting, of een andere belanghebbende, een bezwaarschrift tegen de gedoogbeschikking worden ingediend bij het College van Burgemeester en Wethouders. Bezwaren dienen schriftelijk te worden gericht aan Burgemeester en Wethouders, doch dienen te worden gezonden aan de directeur van de Directie Grondgebied, Postbus 9105, 6500 HG NIJMEGEN. Voor degenen, die bezwaar hebben aangetekend bestaat de mogelijkheid een voorlopige voorziening aan te vragen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dit vereist. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet gericht worden aan de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Bij het verzoek dient een afschrift van het bezwaarschrift te worden gevoegd. Aan het vragen van een voorlopige voorziening zijn kosten in de vorm van griffierechten verbonden.
Gedoogbeschikking Container Terminal Nijmegen BV, Weurtseweg 460A Wmnr 31-03
30