ACTUARIËLE EN BEDRIJFSTECHNISCHE NOTA van de STICHTING PENSIOENFONDS ANWB
2014 0.
VOORWOORD ....................................................................................................................... 3
1.
INLEIDING .............................................................................................................................. 4
1.1
Het Fonds ...................................................................................................................................4
1.2. Doel van de nota ............................................................................................................................4 1.3.
2.
Algemeen beleidsuitgangspunt .................................................................................................4
ORGANISATIE EN BESTURING ........................................................................................ 5
2.1. De organisatie ................................................................................................................................5 2.2.
Besturing ..............................................................................................................................10
3.
ALGEMENE EXTERNE AANNAMES .............................................................................. 12
4.
DE UIT TE VOEREN PENSIOENREGELINGEN ........................................................... 13
5. HET BELEID ............................................................................................................................ 15 5.1. Het strategische beleid .................................................................................................................. 15 5.2. Het premiebeleid .......................................................................................................................... 19 5.3
Het toeslagenbeleid................................................................................................................ 21
5.4.
Het beleggingsbeleid .............................................................................................................. 22
6.
DE WAARDERINGSGRONDSLAGEN VAN DE BALANS ........................................... 27
7.
SLOTOPMERKINGEN ....................................................................................................... 29
BIJLAGE 1:
ACTUARIËLE GRONDSLAGEN EN ONDERSTELLINGEN ....................... 31
BIJLAGE 2: VERONDERSTELLINGEN EN UITGANGSPUNTEN ALM-STUDIE 2012 34 BIJLAGE 3: DE UIT TE VOEREN PENSIOENREGELINGEN .............................................. 36 BIJLAGE 4: TOESLAGEN........................................................................................................... 46 BIJLAGE 5: VERKLARING BELEGGINGSBEGINSELEN PENSIOENFONDS ANWB .... 48 ABTN 2014 DEFINITIEF
BIJLAGE 6: INVESTMENT BELIEFS....................................................................................... 54 BIJLAGE 7: HERSTELPLAN 2009 - 2013 ............................................................................ 59 BIJLAGE 8: FINANCIEEL CRISISPLAN .................................................................................. 63
ABTN 2014 DEFINITIEF
Blad 3 van 76
0. Voorwoord Dit is de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van de Stichting Pensioenfonds ANWB (“het Fonds”) zoals definitief vastgesteld door het bestuur in de gezamenlijke vergadering van Bestuur en Deelnemersraad van 18 juni 2014 met positief advies van de Deelnemersraad.
De heer J. Groen voorzitter
Mevr. mr. P.C.W.M. Willemssen secretaris
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 4 van 76
1. Inleiding 1.1 Het Fonds De Stichting Pensioenfonds ANWB (het Fonds) is het ondernemingspensioenfonds van de ANWB B.V. Het Fonds verzorgt de pensioenaanspraken voor de (ex-werknemers, voorzover nog slapersrechten aanwezig en) werknemers van ANWB B.V. en de dochterondernemingen van de ANWB B.V. te weten: Logicx Mobiliteit B.V. (Logicx) Unigarant N.V. (Unigarant) inclusief haar dochter Garantex B.V. (Garantex) Medical Air Assistance B.V. (MAA) Pharos Reizen B.V. (Pharos) en: de Stichting Bewegwijzering Nederland en Stichting Inkoopbeheer Nederland (SBN/IBN) de Stichting Pensioenfonds ANWB Onder de ANWB wordt in deze ABTN verstaan de ANWB B.V. en de door de ANWB B.V. in verband met de pensioenaanspraken aangewezen dochterondernemingen en bij de ANWB betrokken stichtingen. Onder Unigarant wordt in deze ABTN verstaan Unigarant NV en Garantex BV. Het geheel van ANWB, Logicx en Unigarant wordt in het vervolg van deze ABTN aangeduid als de “aangesloten werkgevers”. De werkgever is bij het Fonds aangesloten op basis van een uitvoeringsovereenkomst. De uitvoeringsovereenkomst legt onder meer de afspraken ten aanzien van het pensioenreglement, de premie, de financiële relatie, het toeslagbeleid en de omgang met overschotten en tekorten vast. Het Fonds voert de pensioenovereenkomst uit, zoals overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst. Het Fonds heeft uitvoeringsovereenkomsten met de ANWB, Unigarant en Logicx. In de uitvoeringsovereenkomst is overeengekomen dat een aangesloten werkgever het deelnemerschap aanvraagt voor alle personen waarmee hij een arbeidsovereenkomst sluit. Het bestuur van het Fonds is verplicht de desbetreffende personen als deelnemer toe te laten.
1.2. Doel van de nota Het doel van deze nota is om het bestuursbeleid te omschrijven dat wordt gevoerd om de pensioentoezegging te kunnen nakomen. Conform het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet omschrijft de nota de wijze waarop het Fonds de middelen beheert en de pensioenregelingen uitvoert. Met name wordt aangegeven op welke wijze het Fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 95, 126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet. Ook komen aan de orde de organisatiestructuur, de interne controle en de wijze en voorwaarden waarop het bestuur werkzaamheden heeft uitbesteed.
1.3. Algemeen beleidsuitgangspunt Het algemene uitgangspunt van het te voeren beleid is om de pensioentoezegging na te komen en wel tegen zo laag mogelijke, maar stabiele premies en uitvoeringskosten. De pensioenovereenkomst is een zogenoemde uitkeringsovereenkomst. Het beleid is zodanig vastgesteld dat onder een breed scala van omstandigheden de toezegging kan worden nagekomen. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 5 van 76
2. Organisatie en besturing 2.1. De organisatie De organisatie is beschreven naar de situatie vanaf 1 juli 2014. Op dat moment is het bestuursmodel van het Fonds aangepast op basis van de mogelijke keuzes uit de Wet Versterking Bestuur. De organisatie van het Fonds in de eerste helft van het jaar wordt niet meer beschreven. Deze is gelijk aan de situatie in 2013 (zie ABTN 2013). Het organogram van het Fonds is per 1 juli 2014 als volgt
Raad van Toezicht
Bestuur BRAC
Compliance officer
Dagelijks Bestuur
Àccountant Geschillen en Klachtencsie
Vermogensbeheer ANWB B.V.
Verantwoordings -orgaan
Uitbesteding
Uitbesteding
Bestuursbureau
Pensioenadministratie
Vermogensbeheer
Pensioenadministrateur
Fiduciair manager
Financieel administrateur
Herverzekeraar
Certificerend Actuaris Adviserend Actuaris Toezichthouders
Vermogensbeheerders incl overlay management
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 6 van 76
Het doel van het Fonds is ten bate van de deelnemers en hun na te laten betrekkingen uitkering van pensioen te verzorgen alsmede alle handelingen te verrichten die daartoe bevorderlijk zijn. Het Fonds heeft om dat doel te kunnen bereiken een organisatie opgezet waarbinnen de uitvoering van de pensioenregeling en het beheer van het vermogen op een adequate en gecontroleerde manier plaatsvindt. Bestuur Het bestuur bestaat uit zes leden, die door het bestuur worden benoemd met inachtneming van het beginsel van pariteit van werkgevers- en werknemersleden. De drie leden die de werkgever vertegenwoordigen worden benoemd op voordracht van de werkgever. Twee leden worden benoemd, op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in het verantwoordingsorgaan, uit de deelnemers. Een lid wordt benoemd, op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan, uit de pensioengerechtigden, gehoord de Vereniging van Gepensioneerden ANWB. Voor de functies van voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en secretaris in het bestuur wordt een specifieke profielschets opgesteld. Onderdeel van deze specifieke profielschets is de algemene profielschets voor een bestuurder. Deze laatste geldt voor de overige 3 bestuurders. Bij het ontstaan van een vacature bespreekt het bestuur de profielschets met de partij die het recht van voordracht heeft. Hierbij wordt gestreefd naar consensus. Na dit overleg stelt het bestuur de profielschets vast. Het bestuur beoordeelt de voorgedragen kandidaten in relatie tot hun geschiktheid voor deelname in het bestuur gelet op de eisen die DNB en AFM stellen aan bestuursleden van pensioenfondsen. De benoemingsprocedure is vastgelegd in een apart protocol. De voorzitter wordt normaliter aangewezen door de werkgever uit de door de werkgever voorgedragen en het bestuur benoemde leden. De secretaris wordt door het bestuur benoemd uit de twee door het verantwoordingsorgaan voorgedragen en door het bestuur benoemde deelnemers-bestuursleden. In de statuten is de mogelijkheid opengehouden dat de voorzittersfunctie vervuld wordt door een deelnemers-bestuurslid. In dat geval komt de secretaris uit de werkgevers-bestuursleden. Alle bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Herbenoeming is maximaal mogelijk voor twee aansluitende perioden van vier jaar. Het bestuur neemt zijn besluiten bij meerderheid van stemmen in een vergadering, waarbij meer dan de helft van de zittende bestuursleden aanwezig is. Bij staking van stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. De personen die het beleid van het Fonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het Fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers en zorgen ervoor dat deze zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het dagelijkse beleid wordt uitgevoerd door het Dagelijks Bestuur, bestaande uit de voorzitter en de secretaris van het Fonds. . Het bestuur is onder meer verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en het laat zich daarbij bijstaan door de adviezen van de Balans Risico Advies Commissie (BRAC). De fiduciair manager, die daartoe specifieke vermogensbeheerders aanstelt, voert het beleggingsbeleid uit binnen de door het bestuur gestelde richtlijnen. Omdat het dagelijks bestuur en het bestuursbureau als (met een telkens hogere frequentie van dagelijkse betrokkenheid) vooruitgeschoven posten kunnen worden beschouwd van het ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 7 van 76
bestuur, zijn deze organen samen met het bestuur in één blok opgenomen in het organogram. Het Fonds beschikt met betrekking tot het bestuur over een deskundigheidsplan zoals bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 105 lid 3 van de Pensioenwet. Daarnaast is er voor het bestuur een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het Fonds aanwezige informatie en middelen. Bestuursbureau Het bestuursbureau is verantwoordelijk voor het initiëren van en adviseren over het te bepalen beleid en voor het uitvoeren van het door het bestuur van het Fonds uitgezette beleid en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten. Het bestuursbureau staat centraal in de administratieve organisatie en coördineert de samenwerking tussen de afdelingen van de aangesloten werkgevers die bij de uitvoering van de pensioenregelingen betrokken zijn enerzijds en de pensioenadministrateur anderzijds. Het bestuursbureau stuurt, coördineert en controleert daarnaast de werkzaamheden van de externe adviseurs en uitvoerders op gebieden zoals ALM studie, risicomanagement, vermogensbeheer, governance, communicatie etc. Ten aanzien van de aansturing van het vermogensbeheer maakt het fonds gebruik van de afdeling Vermogensbeheer van ANWB BV. Alle communicatie tussen het Fonds en verzekerden verloopt primair via het Bestuursbureau . Communicatie, die direct gerelateerd is aan de uitvoering van de pensioenaanspraken zijn gedelegeerd aan de pensioenadministrateur. Voor het bestuursbureau zijn een directeur en een coördinator pensioenadministratie werkzaam. De taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en rol van het bestuursbureau en haar medewerkers zelf alsmede in verhouding tot het bestuur en het dagelijks bestuur zijn nader uitgewerkt in het Directiereglement. Verantwoordingsorgaan Het Fonds heeft vanaf 1 juli 2014 een nieuw Verantwoordingsorgaan (VO), dat in de plaats is gekomen van de vervallen Deelnemersraad en het oude Verantwoordingsorgaan. De taken en bevoegdheden van het nieuwe VO zijn beschreven in de Wet Versterking Bestuur en als zodanig opgenomen in de statuten van het Fonds. Het VO geeft na afloop van ieder jaar een oordeel geeft over het handelen van het bestuur aan de hand van het (concept) jaarverslag, de (concept) jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van de Raad van Toezicht over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over de beleidskeuzes voor de toekomst. Daarnaast heeft het VO een aantal adviesrechten, zoals ten aanzien van het beloningsbeleid, overdracht van verplichtingen en de inrichting van het intern toezicht . Het VO heeft recht op overleg met het intern toezicht (Raad van Toezicht). Het VO bepaalt zelf de vergaderfrequentie. Het VO en het bestuur vergaderen minimaal twee keer per jaar gezamenlijk. Het Fonds verstrekt het VO desgevraagd alle inlichtinge en gegevens die nodig zijn voor deinvulling van de taak door het VO. Het Fonds beschikt over een reglement verantwoordingsorgaan. Raad van Toezicht (RvT) Het bestuur is verantwoordelijk voor het organiseren van het intern toezicht bij het Fonds. Het bestuur heeft per 1 juli 2014 een Raad van Toezicht ingesteld, die uit 3 externe, onafhankelijke leden bestaat. De taak van de RvT is toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het Fonds. Een belangrijke taak van de RvT is het toezicht op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De RvT legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het VO en de werkgever en in het jaarverslag. De RvT staat het bestuur met raad ter zijde.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 8 van 76
Aan de goedkeuring van de RvT zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van: a. het jaarverslag en de jaarrekening; b. de profielschets voor bestuurders; c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht; d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds; f. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het ontbreken van de goedkeuring van de RvT op een besluit tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan. De RvT meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de RvT, handelt, meldt de RvT het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V. De RvT stelt ook een profielschets op voor de leden van de RvT. . Het Fonds beschikt over een reglement Raad van Toezicht . Geschillen- en klachtencommissie Het Fonds kent een klachten- en geschillenregeling die op de website van het Fonds is gepubliceerd. De Geschillen- en klachtencommissie bestaat uit vier personen: twee leden die zijn aangewezen door het Bestuur van het Fonds en twee leden die zijn aangewezen uit de leden van het Verantwoordingsorgaan . Een "geschil" is een verschil van mening over de toepassing van de statuten of van het pensioenreglement. Bij een "klacht" gaat het niet om de inhoud van de beslissing maar om de wijze waarop een betrokkene door het Fonds is behandeld. Compliance Officer De Compliance officer draagt zorg voor het toezicht op de toepassing door het Fonds van de relevante wet- en regelgeving en de naleving van de toepasselijke codes zoals Code Pensioenfondsen, Code Intern Toezicht en de eigen gedragscode van het Fonds. De Compliance Officer werkt op basis van een Compliance Charter en een Compliance Programma. Het Fonds beschikt over een gedragscode inclusief een integriteitsbeleid en over een klokkenluidersregeling. Balans Risico Advies Commissie (BRAC) Deze commissie bestaat uit minimaal 2 bestuursleden en 2 externe deskundige leden. De BRAC is de adviseur van het bestuur van het Fonds voor het financiële beleid, op het gebied van het balansmanagement , het vermogensbeheer, en het risicomanagement. De BRAC bezit specialistische kennis op deze terreinen. De BRAC adviseert het bestuur op eigen initiatief indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, en tevens op verzoek van het bestuur. De BRAC bereidt beleid op voormelde terreinen voor ten behoeve van het bestuur. Daarnaast monitort de BRAC of het beleid door de uitvoerende partijen is uitgevoerd. De periodieke beleggingsrapportages worden door de BRAC voorzien van commentaar en advies. De BRAC wordt ondersteund vanuit de afdeling Vermogensbeheer van ANWB BV, die voor deze ondersteuning onder supervisie staat van het bestuursbureau. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 9 van 76
Fiduciair Manager Het Fonds participeert in besloten beleggingsfondsen voor gemene rekening (FGR). Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door een fiduciair manager, te weten ING Investment Management (ING IM1), die op haar beurt specifieke vermogensbeheerders selecteert en inzet na goedkeuring van het Fonds. De beleggingen worden bewaard door de custodian van de FGR (de Kasbank). In paragraaf 5.4 wordt de taakverdeling ten aanzien van het vermogensbeheer in het Fonds toegelicht. Het bepaalde in het beleggingsplan en de beleggingsrestricties van het Fonds dienen als kader voor de wijze waarop de fiduciair manager het vermogensbeheer uitvoert. Naast de beleggingsrichtlijnen en restricties worden de beleggingen in een besloten fonds (FGR) beperkt door een maximale risicowaarde uitgedrukt in “tracking errors”. Met behulp van deze kaders kan het Fonds invulling geven aan haar beleggingsbeleid, waarbij risicobeheersing het uitgangspunt is. ING Investment Management beschikt over een ISAE 3402 en een In Control Statement. De FGR zijn juridisch in handen van Stichting Bewaar ANWB en worden beheerd door Stichting Beheer ANWB. Stichting Beheer heeft het feitelijke (beleggings- en risico-) beheer via een contract aan de fiduciair manager, ING IM, uitbesteed na goedkeuring door de participanten. De participanten in de FGR, waarin het Fonds met een aandeel van circa 80%, de grootste is, zijn de feitelijke partijen waarmee en waarvoor de fiduciair manager het vermogensbeheer in de FGR uitvoert.
Vermogensbeheerders Een vermogensbeheerder is een door het Fonds geaccepteerde partij, die onder aansturing van de fiduciair manager een specifiek deel van de beleggingsportefeuille beheert ten behoeve van het Fonds. De vermogensbeheer heeft een contractuele relatie met Stichting Beheer ANWB. Tot de vermogensbeheerder wordt ook gerekend de derde partij, die voor het Fonds de derivaten en/of andere dergelijke producten beheert, waarmee het Fonds het rente- en aandelenrisico afdekt. Met ingang van 1 juli 2013 verzorgt ING IM namens het Fonds de implementatie van het afdekken van het renterisico en het zakelijke waarden risico en het onderpand management, het z.g. overlay management. Strategisch risicomanager Het Fonds heeft per 1 juli 2014 afscheid genomen van Cardano als strategisch risicomanager voor de beleggingen. Met ingang van 1 juli 2014 is deze activiteit overgedragen aan ING IM, de fiduciair manager, die het Fonds adviseert over het afdekken van het renterisico, het zakelijke waarden risico en het inflatierisico. . Vermogensbeheer ANWB BV De afdeling Vermogensbeheer ANWB BV voert ondersteunende activiteiten uit ten aanzien van het vermogensbeheer ten behoeve van het Fonds. De afdeling Vermogensbeheer ANWB BV is primair verantwoordelijk voor i) het toetsen en aanvullen van adviezen van de fiduciair manager en andere adviseurs omtrent het vermogensbeheer van het Fonds en ii) het toezicht houden op de adequate uitvoering van het vermogensbeheer van Fonds door de fiduciair manager, de custodian en anderen c.q. de vermogensbeheerders. Hiermee borgt de afdeling Vermogensbeheer ANWB BV de kwaliteit van aan het Fonds geleverde adviezen en diensten op het gebied van vermogensbeheer voor het Fonds. De activiteiten van de afdeling Vermogensbeheer ANWB BV voor het Fonds worden uitgevoerd onder directe supervisie van het bestuursbureau . 1
Feitelijk is het contract gesloten met een dochter van ING IM, AZL Vermogensbeheer B.V., waar het fiduciair management is ondergebracht ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 10 van 76
Pensioen en financieel administrateur Het Fonds heeft met ingang van 1 januari 2011 zijn pensioenadministratie ondergebracht bij AZL N.V. in Heerlen. AZL verzorgt met ingang van 2011 ook de financiële administratie. AZL is zo de verantwoordelijke voor de opstelling van de jaarrekening, het Actuarieel Verslag van het Fonds en de verslaglegging naar De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). AZL beschikt over een ISAE 3402 en In Control Statement. Het bestuursbureau houdt toezicht op een juiste uitvoering van deze taken door AZL. Omdat AZL een all-round organisatie is op het gebied van pensioenuitvoering maakt het Fonds gebruik van de aanvullende diensten van AZL op het gebied van bestuursondersteuning en communicatie. De bestuursadviseur binnen AZL is de verantwoordelijke coördinator voor alle werkzaamheden door AZL en het eerste aanspreekpunt voor het bestuursbureau.. Herverzekeraar Met ingang van 1 januari 2011 is het Fonds overgegaan op het in eigen beheer houden van de risico’s op overlijden en arbeidsongeschiktheid met een risicoverzekering op stop-loss basis. Deze verzekering is afgesloten bij Nationale Nederlanden N.V. In deze risicoverzekering zijn de risico’s voor kortleven en arbeidsongeschiktheid afgedekt met 1 maal de (fictieve) jaarpremie als eigen risico. Accountant De accountant controleert jaarlijks de onder verantwoordelijkheid van het Bestuur opgestelde jaarrekening. Hij doet dit in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Momenteel is door het Fonds Ernst en Young Accountants als accountant aangewezen. Certificerend actuaris De certificerend actuaris van het Fonds controleert jaarlijks of de technische voorzieningen, conform de grondslagen van het Fonds, juist zijn vastgesteld. Voorts beoordeelt de actuaris of de voorziening pensioenverplichtingen op voldoende prudente grondslagen is berekend en of deze toereikend is ter dekking van het minimum Vereist Eigen Vermogen. Hiernaast beoordeelt hij jaarlijks of de in het Fonds aanwezige middelen toereikend zijn voor een continue dekking van deze minimumvoorziening. Momenteel is door het Fonds AON Consulting als certificerend actuaris aangewezen. Deze certificerend actuaris is onafhankelijk van het Fonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het Fonds. AON Consulting beschikt over een door DNB goedgekeurde gedragscode over de onafhankelijkheid van de certificerend actuaris. Adviserend actuaris De adviserend actuaris adviseert het bestuur op allerlei actuarieel- en pensioengebied en geeft een actuariële verklaring af bij de jaarrekening. Momenteel is AZL adviserend actuaris van het Fonds.
2.2. Besturing Interne besturing Het bestuursbureau stelt een jaarplan op, dat door het bestuur wordt vastgesteld. Hierin worden de beleids- en wettelijk/reglementaire onderwerpen gepland, die in een jaar behandeld dienen te worden in het bestuur, zodat het bestuur in staat is met overzicht al haar taken uit te voeren. In dit jaarplan worden de rapportages op de diverse beleidsterreinen vanuit alle betrokkenen bij het Fonds opgenomen, zodat beleid en controle samenkomen. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 11 van 76
Het bestuursbureau staat centraal in de administratieve organisatie en coördineert de samenwerking tussen enerzijds de afdelingen van de aangesloten werkgevers die bij de uitvoering van de pensioenregelingen betrokken zijn en anderzijds de (pensioen- en financieel)administrateur. Het bestuursbureau is verantwoordelijk voor de aanlevering van de mutaties aan en het toezicht op de (tijdige) verwerking ervan door de pensioenadministrateur.In een Service Level Agreement tussen het Fonds en de pensioenadministrateur zijn afspraken vastgelegd over de wederzijdse informatieverstrekking en dienstverlening. De juistheid van de mutaties en geregistreerde gegevens van de deelnemers wordt getoetst door functionarissen van de concern- en salarisadministratie van de werkgevers, de accountant en de coördinator pensioenadministratie van het bestuursbureau. Daarbij wordt er op toegezien dat ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid de controles uitvoert, waardoor zekerheden worden ingebouwd ten aanzien van de juiste registratie van de gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de verplichtingen. De accountant ziet toe op de juiste en volledige uitvoering van maatregelen met betrekking tot de interne controle. Uitvoering en controle zijn volledig gescheiden. Het bestuursbureau heeft een centrale, regisserende rol in het strategische beleidsproces en het daarop te baseren beleggingsproces. Indien nodig, maar minimaal 1 maal per 3 jaar, wordt een ALM studie uitgevoerd, waarmee de vaststelling van de beleidsdoelstellingen van het Fonds wordt ondersteund en waaruit een strategisch beleggingsbeleid wordt afgeleid. Ook wordt een beleggingsportefeuille geconstrueerd, op grond waarvan de fiduciair manager de opdracht krijgt de beleggingen effectief te beheren. De fiduciair manager zorgt ervoor dat hierbij tot een optimale verhouding van risico’s en beleidsambities wordt gekomen. De uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gemonitord vanuit het bestuursbureau, in samenwerking met de afdeling Vermogensbeheer van ANWB BV en de BRAC. Door het bestuursbureau worden met de ingeschakelde derden afspraken gemaakt over kwaliteit en serviceniveau’s. Het Fonds hanteert het vier-ogen principe, als kwaliteitswaarborg en ter voorkoming van fraude. Inschakeling derde partijen Het interne beheersingssysteem berust op de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en onderlinge verhoudingen van de bij het Fonds betrokken organen en instellingen: Het Fonds heeft met ingeschakelde derden partijen een uitbestedingsovereenkomst en zo nodig een Service Level Agreement gesloten. In de uitbestedingsovereenkomst worden de uitbestede werkzaamheden omschreven en wordt opgenomen dat de derde partij waarborgt dat hij de bij de Pensioenwet gestelde regels en nadere bepalingen die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst van het Fonds in acht neemt bij de uitvoering van de werkzaamheden. In de overeenkomsten met externe partijen zijn onder meer de volgende elementen verwerkt:
Vastgelegd zijn de specifieke werkzaamheden die de uitvoerder verricht voor het Fonds, onder te verdelen in administratieve, financiële, beleggings-, secretariële, actuariële, juridische, risicobeheersings- en overige werkzaamheden.
De verplichting deze werkzaamheden op een efficiënte, zorgvuldige en professionele manier uit te voeren. De verplichting tot geheimhouding van de gegevens van het Fonds en verklaring in te staan voor de deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit van het personeel dat met de uitvoering van de werkzaamheden wordt belast. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 12 van 76
De derde partij wordt, indien nodig, last en volmacht verleend om al datgene te doen wat in het belang van het Fonds en voortvloeiende uit de hem opgedragen taken gewenst, nuttig of noodzakelijk wordt geacht.
Van de fiduciair manager, de vermogensbeheerders en de custodian worden rapportages ontvangen, benodigd voor een adequate beheersing van de risico’s.
Het Fonds beschikt over een uitbestedingsbeleid (in concept gereed) Rapportages Het bestuursbureau rapporteert maandelijks aan het bestuur over de gang van zaken binnen het Fonds via een managementrapportage. Daarin wordt volgens een vast sjabloon aandacht besteed aan ontwikkelingen op allerlei terreinen van het Fonds, waarmee het bestuur inzicht krijgt in interessante/ belangrijke ontwikkelingen binnen de bedrijfsorganisatie van het Fonds. De managementrapportages worden in de bestuursvergaderingen en in de BRAC besproken. De managementrapportages worden ook ter beschikking gesteld aan de Raad van Toezicht en het Verantwoordingsorgaan. De fiduciair manager rapporteert maandelijks aan het bestuur over de uitvoering van het beleggings- en risicobeleid. De BRAC toetst de rapportages aan de beleidsdoelstellingen en beleggingsrichtlijnen en rapporteert haar bevindingen aan het bestuur. Ieder kwartaal rapporteert de administrateur (AZL) aan het bestuur over de voortgang van de administratieve uitvoering en over bijzonderheden daarin. Het bestuursbureau beoordeelt de voortgangsrapportages van de administrateur en rapporteert zijn bevindingen aan het bestuur. De (financiële) jaarverslaglegging van het Fonds komt tot stand onder verantwoordelijkheid van het bestuursbureau met ondersteuning van de externe financiële administrateur (AZL), de accountant en de adviserend actuaris. De externe financiële administrateur ontvangt ten behoeve van de jaarverslaglegging gegevens van onder meer de custodian van het Fonds. De certificerend actuaris toetst of de in de staat J601 vermelde veronderstellingen, de gevolgde methode en gebezigde grondslagen, juist zijn voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen. Tevens beoordeelt de certificerend actuaris of de voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening een toereikende waardering van de balanspost weergeeft. Daarnaast beoordeelt de certificerend actuaris het beleggingsbeleid van het Fonds op het Prudent Person Principe. De accountant toetst of de jaarrekening en de verslagstaten een getrouw beeld geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen per 31 december van het boekjaar. Voorts wordt getoetst of het resultaat over het boekjaar in overeenstemming is met algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van pensioenfondsen. Ook wordt getoetst of is voldaan aan de bepalingen inzake de verslagstaten zoals voortvloeiend uit de Pensioenwet.
3. Algemene externe aannames Bij het vaststellen van de toe te passen actuariële technieken, het beleggingsbeleid en de balanswaardering laat het bestuur zich leiden door de volgende algemene verwachtingen ten aanzien van de onderneming, het deelnemersbestand en de algemene economische omstandigheden.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 13 van 76
Continuïteit van de onderneming Gezien de historie van de onderneming - waaronder het geheel van aangesloten ondernemingen wordt verstaan - en de ontwikkeling van de markten waarin deze opereert is de continuïteitsverwachting hoog. Deelnemersbestand Er wordt geen structurele inkrimping of uitbreiding van het deelnemersbestand voorzien. Het deelnemers bestand zal ten opzichte van het totale verzekerdenbestand (deelnemers inclusief gewezen deelnemers en pensioengerechtigden) gaan afnemen. Daarnaast zal de levensverwachting van het verzekerdenbestand mogelijk toenemen. Het Fonds volgt hiervoor de aanbevelingen van het Actuarieel Genootschap. Daarbij worden correctiefactoren op de sterftekansen toegepast op basis van het CBS inkomensmodel en op basis van de eigen ervaringssterfte, beide meegenomen voor 50%. Algemene economische omstandigheden Het gemiddelde loonniveau zal naar verwachting meegroeien met de algemene loonontwikkeling in Nederland. Zie verder bijlage 2 met de economische veronderstellingen zoals gehanteerd in de ALM studie 2012.
4. De uit te voeren pensioenregelingen Het Fonds voert ten behoeve van de aangesloten ondernemingen sinds 1 januari 2014 een tien tal pensioenregelingen uit, een meer dan in 2013. De nieuwe pensioenregeling in 2014 betreft Regeling D Logicx Mobiliteit. Allen hebben het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. In 2014 hebben alle pensioenregelingen, die geen pensioenrichtleeftijd hebben van 67 jaar te maken met een daarop gebaseerde neerwaartse aanpassing van het opbouwpercentage. Regeling A is van toepassing op werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1951 en krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 31 december 1999 in dienst waren van de ANWB of gebruik maakten van de ANWB-regeling inzake vrijwillig vervroegd uittreden. Regeling A is een eindloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Regeling B is op 1 januari 2000 in werking getreden én geldt voor de werknemer die in dienst van de ANWB is getreden ná 31 december 1999 én voor de werknemer die in dienst van de ANWB is getreden vóór 1 januari 2000, maar geboren is ná 31 december 1950. Per 1 januari 2006 blijven in de regeling opgenomen de werknemers geboren vóór 1 januari 1950. De regeling voorziet op basis van een pensioenrichtleeftijd van 61 jaar in een levenslang ouderdomspensioen, een overbruggingspensioen, een (tijdelijk) nabestaandenpensioen en een wezenpensioen. Regeling C is van toepassing op werknemers die zijn geboren na 31 december 1949 en deelnamen aan pensioenregeling B of aan de pensioenregeling Medical Air Assistance (MAA) en voor werknemers van ANWB die in dienst zijn getreden na 31 december 2005. Regeling C is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling C overgegaan naar regeling D. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling C. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling C is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 14 van 76
Regeling D is vanaf 1 januari 2013 van toepassing op werknemers, die op 31 december 2012 actieve deelnemers waren in regeling C en werknemers, die in dienst van ANWB zijn getreden na 31 december 2012. Regeling D is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 67, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Voor deelnemers aan de in pensioenreglement D vastgelegde pensioenregeling wordt een arbeidsongeschiktheidspensioen verzekerd. (Dit gold ook voor deelnemers aan de eerdere regelingen B en C). Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in zodra de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de WIA en wordt uitgekeerd zolang dit recht bestaat, doch uiterlijk tot de pensioenrichtdatum van 67 jaar. MAA is Medical Air Assistance B.V., een in verband met de pensioenregeling aangewezen dochteronderneming van ANWB B.V. Regeling MAA is gelijk aan regeling C, zoals hierboven beschreven, en van toepassing voor medewerkers van MAA en specifiek helikopter piloten geboren ná 31 december 1949 of in dienst getreden na 31 december 2005. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling MAA overgegaan naar regeling D. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling MAA. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling MAA is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling. Er is ook een gesloten regeling MAA, waarin alleen premievrijere rechten zijn opgenomen, specifiek voor helikopterpiloten geboren vóór 1 januari 1950 in dienst van MAA. Deze pensioenregeling voor helikopterpiloten is gelijk aan regeling B, met uitzondering van de pensioenrichtleeftijd en de periode waarin het overbruggingspensioen wordt opgebouwd. De pensioenrichtleeftijd in deze regeling MAA is 60 jaar. Regeling Unigarant 2000 is van toepassing op het vóór 1 januari 1950 geboren en vóór 1 januari 2006 in dienst zijnde personeel van Unigarant, een in verband met de pensioenregeling aangewezen dochteronderneming van de ANWB B.V. De regeling voorziet op basis van een pensioenrichtleeftijd van 63 jaar in een levenslang oudedagspensioen, een tijdelijk oudedagspensioen, een nabestaandenpensioen en een wezenpensioen. Regeling Unigarant 2006 is van toepassing op het ná 31 december 1949 geboren personeel dat deelnam aan pensioenregeling Unigarant 2000 en voor personeel dat in dienst is getreden ná 31 december 2005. Regeling Unigarant 2006 is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling Unigarant 2006 overgegaan naar regeling Unigarant 2013. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling Unigarant 2006. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling Unigarant 2006 is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling. Regeling Unigarant 2013 is vanaf 1 januari 2013 van toepassing op werknemers, die op 31 december 2012 actieve deelnemers waren in regeling Unigarant 2006 en werknemers, die in dienst van Unigarant zijn getreden na 31 december 2012. Regeling Unigarant 2013 is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 67, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 15 van 76
Regeling Logicx is van toepassing op het personeel van Logicx Mobiliteit dat in dienst is getreden ná 31 december 2006 en vanaf 1 januari 2007 op de medewerkers die reeds op die datum in dienst waren. Het betreft een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Regeling D Logicx Mobiliteit is vanaf 1 januari 2014 van toepassing op werknemers, die op 31 december 2013 actieve deelnemers waren in regeling Logicx en werknemers, die in dienst van de Logicx zijn getreden na 31 december 2013. Regeling D Logicx Mobiliteit is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 67, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. De specifieke inhoud van deze regelingen is te vinden op www.pensioenfondsanwb.nl. Daarnaast zijn ze uitgebreid beschreven in Bijlage 3 Voor de diverse regelingen gold in 2013 een korting op het opbouwpercentage. Deze korting was het resultaat van afspraken tussen de sociale partners in het kader van het herstel van de financiële positie van het fonds, gemaakt in januari 2012. Deze kortingen zijn per 1 januari 2014 komen te vervallen omdat het korte termijn Herstelplan (2009-2013) van het Fonds per 31 december 2013 is beëindigd en een eigen vermogenspositie is bereikt die boven het Minimaal Vereist Eigen Vermogen ligt.
5. Het Beleid 5.1. Het strategische beleid Algemeen Het Bestuur van het fonds bepaalt het strategisch beleid op basis van beleidsvarianten, die door middel van een ALM-studie (normaal eens in de 3 jaar uit te voeren) in kaart worden gebracht. Het strategisch beleid wordt uitgedrukt in een premiebeleid, indexatiebeleid, beleggingsbeleid en risicobeleid. Het algemene beleid van het Fonds is erop gericht een weerstandsvermogen te hebben dan wel te verkrijgen ter grootte van (minimaal) het door DNB vereiste niveau van solvabiliteitsreserve oftewel het (Minimaal) Vereist Eigen Vermogen. De ondergrens is het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV), waaronder sprake is van een dekkingstekort. Daarboven ligt de grens van het Vereist Eigen Vermogen (VEV), waaronder sprake is van een reservetekort. Het weerstandsvermogen wordt gevormd door de middelen die niet nodig zijn voor de dekking van de voorziening nominale pensioenverplichtingen en de overige technische voorzieningen. Het begrip dekkingsgraad (beschikbare beleggingen in percentage van de (nominale) verplichtingen) wordt gebruikt om een grens in percentage van de nominale verplichtingen aan te geven. Het Fonds zal periodiek toetsen hoe de dekkingsgraad van het Fonds zich verhoudt tot de grenzen van het MVEV en het VEV, zoals die op dat moment kunnen worden berekend conform de richtlijnen van DNB. Indien die toets daartoe aanleiding geeft, zal het Fonds een plan van aanpak opstellen c.q. wijzigen om richting het gewenste vermogen te sturen. De ondergrens, die van het MVEV, ligt, conform de vereiste berekeningssystematiek, op een dekkingsgraad van 104,4 %. De grens van het VEV, wel de reservetekortgrens genoemd, is afhankelijk van het door het fonds gevoerde risico- en beleggingsbeleid. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 16 van 76
Naast deze twee grenzen hanteert het fonds in haar beleid een indexatiegrens en een inhaalindexatiegrens. De indexatiegrens geeft aan waarboven 100% van de toeslagverlening op opgebouwde aanspraken als compensatie van de inflatie kan plaatsvinden De inhaalindexatiegrens geeft aan boven welke dekkingsgraad inhaal van gemiste indexaties kan plaatsvinden. De gedefinieerde grenzen/dekkingsgraden worden door het bestuur vastgesteld. De grenzen worden bepaald als percentage van de marktwaarde van de nominale bruto pensioenverplichtingen. De marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen is gelijk aan de VPV berekend met de rentetermijnstructuur en een opslag van 2% voor excassokosten. Deze opslag is per 31 december 2013 verhoogd van 1,5% naar 2%. De marktwaarde van de reële, geïndexeerde pensioenverplichtingen wordt bepaald door de verwachte geïndexeerde uitkeringsstromen te disconteren tegen de rentetermijnstructuur zoals die door DNB gepubliceerd wordt. Het indexatieniveau gehanteerd om de geïndexeerde uitkeringsstromen te bepalen wordt gesteld op de inflatieverwachting. De parameters en grondslagen die bij de berekening van de marktwaarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen gebruikt worden, zijn in bijlage II van deze nota opgenomen. De dekkingsgraad is voor het Fonds meer specifiek te definiëren als: totaal activa -/- depot aanvullingsregeling ao -/- reservering technisch resultaat -/kortlopende schulden) / (marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen + voorziening toekomstige excassokosten + voorziening sterftetrend). Hieronder zijn de gehanteerde grenzen voor 2014, geformuleerd in een nominale dekkingsgraad, in een tabel samengevat.
Inhaalindexatiegrens ) Indexatiegrens
Reservetekortgrens Ondergrens
Grenzen als % van de nominale pensioenGrens (definitie) verplichtingen Grens waarboven inhaal van korting 160% en indexatie mogelijk is Bij een dekkingsgraad boven deze 130% grens wordt in beginsel volledig geïndexeerd Vereist Vermogen (2014) 114,4% Minimaal Vereist Vermogen volgens 104,4% de FTK richtlijnen van DNB
De genoemde grenzen worden periodiek herijkt gegeven de economische omstandigheden. Indien gedurende het jaar het beleid structureel wijzigt, kan het bestuur de grenzen op dat moment herijken. De reservetekortgrens is gelijk aan het Vereist Eigen Vermogen en wordt jaarlijks op 1 januari vastgesteld op basis van de feitelijke beleggingsmix per 31 december ervoor. Bij een voldoende financiële positie streeft het bestuur naar een beleggingsbeleid dat de reële pensioenverplichtingen zo goed mogelijk veiligstelt. Strategisch beleid 2013 Op basis van de ALM-studie 2012 is door het bestuur gekozen voor de meest gunstige beleidsvariant op het punt van risico-rendement verhouding in de beleggingen. Deze variant leidt tot de volgende resultaten over de in de ALM studie beschouwde periode van 15 jaar, uitgaande van een dekkingsgraad van 104,4% per 1-1-2014: ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 17 van 76
Gemiddelde kostendekkende premie (% salaris) Indexatieresultaat Groei dekkingsgraad in 15 jaar naar Gemiddelde kans op onderdekking <90%
21,1% 51,5% 138,0% 1,3 %
De resultaten worden sterk bepaald door het gehanteerde startpunt van de dekkingsgraad van 104,4% per eind 2013 (werkelijke dekkingsgraad was 104,6%), de verwachtingen ten aanzien van de beleggingsresultaten en renteontwikkelingen begin 2012, en de strategische beleggingsmix en de rente- en aandelenafdekking van ieder 50%. In onderstaand beleidskader, dat in november 2012 door het bestuur is vastgesteld, is het beleid van 2013 en later verder samengevat. In de kolommen premie en indexatie is voor de premie en de indexatie aangegeven welk beleid wordt gevoerd bij welke dekkingsgraad. Dekkingsgraad
Inhaalindexatiegrens
Premie
Indexatie
Kostendekkende premie
100% + inhalen kortingen + inhalen gemiste indexatie
160% Kostendekkende premie
Indexatiegrens
100%
130%
Beleggingen
Beleggingsmix aanpassing en risicobudget nader in te vullen als Reservetekortgrens in zicht is
Kostendekkende premie Reservetekortgrens
118,7%
lineair tussen 110% en 130 % Kostendekkende premie
Ondergrens
104,4% Kostendekkende premie + evt. additionele premie conform herstelplan
Geen
52,5 zakelijk 47,5 % vastrentend 50% renteafdekking 50% aandelenafdekking Risico VEV 18,7%
In de kolom indexatie is aangegeven hoe de voorwaardelijke toeslagverlening van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden verloopt vanaf een dekkingsgraad van 110% (0% indexatie) tot een dekkingsgraad van 130% en daarboven (100% indexatie). In de kolom Beleggingen is het strategisch beleggings- en samenhangend risicobeleid samengevat, zoals dat door het bestuur is verwoord naar aanleiding van de uitkomsten van de ALM studie 2012. Het bestuur behoudt zich het recht voor om van dit kader af te wijken als het daar noodzaak toe ziet. Voor de vaststelling van de dekkingsgraad in dit beleidskader wordt de dekkingsgraad op 1 november van het desbetreffende jaar berekend met gebruikmaking van het twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde van de fondsspecifieke rente op basis van de door de DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 18 van 76
Continuïteitsanalyse Aansluitend op de ALM studie 2012 is door het bestuur een continuïteitsanalyse (CA) uitgevoerd. Door middel van een CA wordt de consistentie in het toeslagenbeleid getoetst. Het bestuur oordeelt of er sprake is van consistentie. De CA van eind 2012 laat zien dat de pensioenen voor niet-actieve deelnemers over een horizon van 15 jaar gemiddeld naar verwachting voor circa 67 % gecompenseerd worden voor de prijsinflatie. Daarmee ligt dit vlak onder de algemeen aangehouden richtlijn van 70%. Het Fonds streeft op de lange termijn naar een 100% voorwaardelijke indexatie. Gelet op de gekozen variant uit de ALM studie 2012 is de actuele, meer realistische, ambitie 50%. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de strengere buffereisen, die kunnen voortkomen uit het door de staatsecretaris in april 2014 aangekondigde nFTK, dat met ingang van 1 januari 2015 van kracht zou moeten worden. Herstelplan 2009 – 2013 Het korte termijn Herstelplan 2009 – 2013 is eind 2013 gerealiseerd. De dekkingsgraad is eind 2013 uitgekomen op 104,6%. Gezien het feit dat het Fonds sinds eind 2008 in een situatie van dekkingstekort was (dekkingsgraad 89,6% ultimo 2008) zijn een korte termijn herstelplan 2009-2013 en een lange termijn herstelplan 2009–2024 opgesteld. Op basis van het lange termijn herstelplan 2009-2024 beschikt het Fonds naar verwachting ultimo 2019 over het Vereist Eigen Vermogen (VEV) van 118,7%. Dit VEV-niveau van 118,7% is opgenomen in het Beleidskader 2014 en geeft de risicoruimte aan volgens het Financieel Toezichtskader (FTK), waar het Fonds in het kader van het Herstelplan niet boven mag komen. De feitelijke reservetekortgrens (VEV) voor 2014 komt door het gekozen risicobeleid en de feitelijke beleggingsmix per 31 december 2013 uit op 114,4%. Daarmee blijft het fonds binnen de door het FTK gestelde grens. Bij de bepaling van de maatregelen, die ingezet kunnen worden ingeval van een dekkingstekort, wordt vanaf mei 2012 mede gebruik gemaakt van de beleidslijnen zoals deze zijn uiteengezet in het Financieel Crisisplan. Het Financieel Crisisplan is een beschrijving van maatregelen die het fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstellingen van het fonds in gevaar komt. In bijlage 5 is het Financieel Crisisplan (gedateerd 26 april 2012) opgenomen. Jaarlijkse toetsing strategisch beleid De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt zal ten minste jaarlijks plaatsvinden aan de hand van de door het Fonds, uitvoerders en adviseurs uitgebrachte rapportages. Rapportages over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en over de beleggingsresultaten alsmede het verloop van de dekkingsgraad zullen bovendien per maand plaatsvinden. Bij de beoordeling van de financiële positie van het Fonds wordt uitgegaan van de richtlijnen van het gekozen financieel toetsingskader. Daarnaast wordt bezien in hoeverre het toekomstige rendement naar verwachting toereikend zal zijn voor de financiering van de rekenrente en de indexering van de ingegane pensioenen. Op basis van de ontwikkeling van de uitkomsten in de loop der jaren kan bijstelling van het beleid of de invulling daarvan plaatsvinden.
Jaartoets eind 2013 Eind 2013 is het MVEV van 104,4% per 31 december 2013 bereikt. Op grond hiervan heeft het bestuur op 1 februari 2014 besloten per 1 april 2014 geen algehele korting door te voeren op alle opgebouwde aanspraken van deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 19 van 76
De ontwikkeling van de dekkingsgraad in de jaren vanaf 1 januari 2014 (in de evaluatie per eind 2013) laat zien dat eind 2016 (dan wordt 121,3% geprognotiseerd) al het Vereist Eigen Vermogen uit het lange termijn Herstelplan van 118,7% gerealiseerd kan worden. Aannemende dat met name het gehanteerde beleggingsrendement van 5,8% uit het Herstelplan ook in de jaren 2014 tot en met 2016 gerealiseerd wordt.
5.2. Het premiebeleid Algemeen In de uitvoeringsovereenkomsten met de sponsoren is een zuivere kostendekkende premie overeengekomen. Deze premie bevat de werkgevers- en werknemersbijdrage. De verschuldigde premies worden door de aangesloten werkgevers aan het Fonds betaald. De zuivere kostendekkende premie wordt jaarlijks berekend op basis van de actuariële grondslagen in de ABTN, waarbij wordt uitgegaan van de geldende rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB per 1 januari (in casu 31 december van het voorgaande boekjaar). De kostendekkende premie bestaat uit de volgende componenten: 1. koopsom en premie voor de in het kalenderjaar door de deelnemers verkregen pensioenopbouw; 2. risicopremie voor het nog niet ingekochte nabestaandenpensioen, wezenpensioen en, indien van toepassing arbeidsongeschiktheidspensioen; 3. opslag voor indexering van opgebouwde pensioenaanspraken en indien van toepassing backservice van actieve deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers met een arbeidsovereenkomst; 4. opslag in verband met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; 5. stoploss-premie herverzekeraar; 6. een opslag ter dekking van de lopende uitvoeringskosten met uitzondering van de beleggingskosten; 7. een opslag voor solvabiliteit. De componenten 1 tot en met 3 worden berekend op basis van de actuariële grondslagen. Ad 4. De opslag voor premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid bedraagt, afhankelijk van de pensioenregeling, ca. 3% van de premie voor het ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen. Ad 6. De opslag ter dekking van de lopende uitvoeringskosten is gelijk aan de te dekken kosten in een jaar onder verrekening van de 2% aan excassokosten (vanaf 1 januari 2014 ) die vrijvalt uit de voorziening pensioenverplichtingen door gedane uitkeringen. De opslag wordt over de bij het Fonds aangesloten werkgevers verdeeld aan de hand van de onderlinge aantalsverhoudingen van actieve deelnemers. Ter financiering van de toekomstige uitvoeringskosten wordt met ingang van 1 januari 2014 een excasso-opslag van 2% geheven over de actuariële premies, koopsommen en risicopremies zoals vermeld onder de punten 1. tot en met 4. Ad 7. De solvabiliteitsopslag dient ter financiering van het vereiste vermogen over de nieuwe pensioeninkoop. De opslag voor solvabiliteit is gelijk aan het vereist eigen vermogen per ultimo vorig boekjaar. De opslag in de premie wordt door het Fonds vastgesteld per 1 januari van het jaar, gebaseerd op het vereiste vermogen van 31 december van het voorafgaande jaar. De opslag wordt berekend over de componenten 1 tot en met 4. De solvabiliteitsopslag voor 2014 bedraagt 14,4% ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 20 van 76
Er is geen opslag voor de voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst in de kostendekkende premie opgenomen. Verschuldigde premie Jaarlijks wordt de zuivere kostendekkende premie vastgesteld. Deze vormt de verschuldigde premie in een jaar. Achteraf wordt getoetst of de door werkgever en werknemers betaalde premiebijdrage hiervoor toereikend is geweest. Indien dit niet toereikend is geweest zal de werkgever de betaalde premie aanvullen tot de verschuldigde premie. In de uitvoeringsovereenkomsten is geen bijstortingsplicht vanuit de werkgever opgenomen. De aangesloten werkgevers hebben in de uitvoeringsovereenkomsten het recht voorbehouden hun bijdrage te verminderen of te beëindigen indien ingrijpende omstandigheden daartoe noodzaken.
Deelnemersbijdrage Een deelnemersbijdrage is onderdeel van de afspraken tussen de werkgever en de werknemers. Het bestuur heeft geen zeggenschap over de vaststelling van de deelnemersbijdrage. De deelnemer aan regeling A, B, D of MAA is jaarlijks 8% van zijn pensioengrondslag aan de werkgever verschuldigd. De deelnemersbijdrage is gebaseerd op ter zake gemaakte afspraken in de CAO. De deelnemer aan regeling A die deelnemersjaren bijverzekert, is tussen de 50-jarige en 65jarige leeftijd jaarlijks per bijverzekerd deelnemersjaar 0,5% van zijn pensioengrondslag aan het Fonds verschuldigd. De deelnemer aan regeling B die deelnemersjaren bijverzekert, is tussen de 49-jarige en 61-jarige leeftijd jaarlijks per bijverzekerd deelnemersjaar 0,85% van zijn pensioengrondslag aan het Fonds verschuldigd. Deelnemers die een verzekering afsluiten op grond van het Uitvoeringsbesluit tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen betalen de individueel vastgestelde premie. De werknemer van Unigarant die voor 1 januari 2006 een arbeidsovereenkomst had, is een eigen bijdrage in de pensioenregeling aan de werkgever verschuldigd van 1 %. Voor de werknemer in dienst vanaf 1 januari 2006 geldt per 1 januari 2010 een eigen bijdrage van 5 %. De deelnemer aan regeling D Logicx Mobiliteit is een eigen bijdrage van 6% verschuldigd aan de werkgever. Premie ANWB ANWB is aan het Fonds de zuivere kostendekkende premie verschuldigd. De zuivere kostendekkende premie is opgebouwd uit de componenten 1 tot en met 7 (zoals beschreven onder Algemeen van het Premiebeleid). Daarnaast betaalt ANWB - de bijdragen of premies bedoeld in artikel 17, lid 1 van Reglement A en in artikel 21, lid 1 van Reglement B. Deze bijdragen of premies worden op actuariële basis vastgesteld; - de bijdragen als bedoeld in Bijlage 1 lid 2 van Reglement D. Deze premies worden op actuariële basis vastgesteld. Voor deze regeling geldt financiering op basis van gelijkblijvende premies. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 21 van 76
Premie Unigarant Unigarant is aan het Fonds de zuivere kostendekkende premie verschuldigd. De zuivere kostendekkende premie is opgebouwd uit de componenten 1 tot en met 7 (zoals beschreven onder Algemeen van het premiebeleid). Daarnaast betaalt Unigarant - de bijdragen als bedoeld in Bijlage 1 lid 2 van Reglement Unigarant 2013. Deze premies worden op actuariële basis vastgesteld. Voor deze regeling geldt financiering op basis van gelijkblijvende premies.
Logicx Logicx is aan het Fonds de zuivere kostendekkende premie verschuldigd. De zuivere kostendekkende premie is opgebouwd uit de componenten 1 tot en met 7 (zoals beschreven onder Algemeen van het premiebeleid).
5.3 Het toeslagenbeleid Algemeen De pensioenregelingen worden gekenmerkt door een duidelijke scheidslijn tussen de rechten ten aanzien van toeslagen van actieven en die van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. De actieven hebben over het algemeen een onvoorwaardelijke indexatie, betaald uit de premie, terwijl de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden over het algemeen een voorwaardelijke indexatie hebben, betaald uit het beleggingsrendement. a. Actieve deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers met een arbeidsovereenkomst (onvoorwaardelijke toeslagregelingen) Het bestuur stelt jaarlijks de hoogte van het percentage vast waarmee de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers met een arbeidsovereenkomst per 1 januari worden aangepast. Deze toeslag op opgebouwde aanspraken is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie. Het percentage is voor de middelloonregelingen B, C,D, Unigarant 2000, Unigarant 2006, Unigarant 2013, MAA, Logicx en D Logicx Mobiliteit gelijk aan de algemene loonontwikkeling binnen de aangesloten werkgevers. De indexatie van eindloonregeling A, de backservice, geschiedt op basis van het totaal van de algemene loonontwikkelingen en de persoonlijke periodieke loonsverhoging. De toeslagverlening wordt, zoals aangegeven, ook toegepast voor de arbeidsongeschikte deelnemers met premievrijstelling waarvoor de arbeidsovereenkomst met de werkgever nog bestaat. Hun pensioenaanspraken alsmede de pensioengrondslag waarover de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid wordt berekend, worden tijdens de duur van de premievrije voortzetting en voortzetting arbeidsovereenkomst, in dezelfde mate verhoogd als de pensioenaanspraken voor de actieve deelnemers. Het toeslagenbeleid van het Fonds voor actieve deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers met een arbeidsovereenkomst is te typeren conform de indexatie-categorie F van de toeslagenmatrix (juli 2008). b. Gepensioneerden, gewezen deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers zonder een arbeidsovereenkomst (voorwaardelijke toeslagregelingen) Het bestuur stelt jaarlijks de hoogte van het percentage vast waarmee de opgebouwde en ingegane pensioenaanspraken en de pensioengrondslag van de arbeidsongeschikte deelnemers met premievrijstelling, waarvoor de arbeidsovereenkomst met de werkgever is ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 22 van 76
beëindigd, worden aangepast. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk en wordt met één uitzondering gefinancierd uit het beleggingsrendement. Indien het bestuur besluit tot toeslagverlening, geldt binnen een regeling en indien van toepassing binnen een groep eenzelfde toeslagverlening voor de volgende aanspraken en rechten: - De ingegane pensioenuitkeringen van gepensioneerden. - De premievrije pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers. - De verevende aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen in verband met einde huwelijk of geregistreerd partnerschap - De opgebouwde en ingegane pensioenaanspraken van de deelnemers met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid zonder een arbeidsovereenkomst. - De pensioengrondslag van deelnemers met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid zonder een arbeidsovereenkomst. Voor de voorwaardelijke toeslagregelingen wordt verwezen naar Bijlage 4 Verwerking van toeslagen Een eenmaal toegekende verhoging is onvoorwaardelijk en wordt aangemerkt als verplichting van het Fonds en de contante waarde van de verhogingen zal aan de technische voorziening worden toegevoegd. Het moment van toekenning is bepalend. De verhogingen worden meegenomen bij de vaststelling van de technische voorziening in het jaar waarin het bestuursbesluit is gevallen.
5.4. Het beleggingsbeleid Algemeen Het Fonds beschikt over een verklaring inzake beleggingsbeginselen zoals bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet, zie hiervoor bijlage 3 bij deze ABTN. Het Fonds heeft de uitvoering van het beleggingsbeleid gedelegeerd aan een fiduciair manager. De beleggingsportefeuille is onvoldoende van omvang om eigen deskundigheid met voldoende continuïteitswaarborgen in een afdeling in de uitvoeringsorganisatie onder te brengen. Dit betekent dat wordt afgezien van een beleid dat een zelfstandig dagelijks beheer vergt. Het Fonds participeert in besloten beleggingsfondsen voor gemene rekening (FGR) van Stichting Bewaar ANWB. Hierin participeert ook ANWB BV en een paar van haar dochterbedrijven alsmede een paar Stichtingen (o.a. Vut en Stamrecht). Het vermogensbeheer van deze participanten is uitbesteed aan dezelfde fiduciair manager. De FGR zijn juridisch in handen van Stichting Bewaar ANWB en worden beheerd door Stichting Beheer ANWB. Stichting Beheer heeft het feitelijke (beleggings- en risico-) beheer via een contract aan de fiduciair manager, ING IM, uitbesteed na goedkeuring door de participanten.. De participanten in de FGR, waarin het Fonds met een aandeel van circa 80%, de grootste is, zijn de feitelijke partijen, waarmee en waarvoor de fiduciair manager het vermogensbeheer in de FGR uitvoert. Het Fonds is verantwoordelijk voor de strategische asset allocatie. De strategische asset allocatie wordt uitgewerkt in een Beleggingsplan. In het beleggingsplan worden nadere eisen gesteld aan de wijze waarop de beleggingsportefeuille wordt ingericht. Het Fonds toetst de beleggingsportefeuille aan dit beleggingsplan en het beleggingsplan aan het gekozen beleid op basis van de laatste ALM studie. Deze toetsing geschiedt in eerste instantie door de fiduciair manager van het Fonds. Daarna adviseert de BRAC het bestuur over deze toetsing. Het beleggingsplan wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld aan het begin van het jaar. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 23 van 76
Het beleggingsbeleid heeft een langetermijnhorizon. De strategische verdeling van de portefeuille over de besloten beleggingsfondsen is gebaseerd op de in de ALM studie uitgevoerde berekening van de toekomstige verplichtingen en de financiële positie van het Fonds. De beschikbare gelden van het Fonds dienen op een solide wijze te worden belegd.
Uitvoering beleggingsbeleid Het Fonds belegt in de volgende besloten beleggingsfondsen: 1. Het besloten Matching Vastrentende Waarden Fonds; 2. Het besloten Return Vastrentende Waarden Fonds 3. Het besloten Return Aandelen Fonds ; 4. Het besloten Return Alternatieve Waarden Fonds; 5. Het besloten Geldmarktfonds Elk beleggingsfonds heeft eigen beleggingsrichtlijnen en restricties. De fiduciair manager is verantwoordelijk voor de verdeling van de feitelijke beleggingen over en binnen de beleggingsfondsen conform de, mede door het Fonds opgestelde, beleggingsdoelstellingen, richtlijnen en restricties voor het Fonds en binnen de FGR. De activiteiten van de fiduciair manager als manager van de FGR bestaan uit: - Het selecteren en controleren van vermogensbeheerders; - Het construeren van de beleggingsfondsen door de geëigende vermogensbeheerders te combineren; - het (laten) voeren van de financiële en beleggingenadministratie van de beleggingen; - het bewaken van de beleggingsrestricties en richtlijnen; - het verzorgen van adequate rapportages over de beleggingen met betrekking tot de absolute en relatieve resultaten en risico’s en de kosten van vermogensbeheer. De fiduciair manager is verantwoordelijk voor het door haar uitgevoerde dagelijkse beheer van het beleggings- en risicobeleid van het Fonds. Strategisch beleggingsbeleid Het Fonds bepaalt het strategische beleggingsbeleid middels een ALM-studie. Door middel van de ALM-studie 2012 zijn de uitgangspunten voor het geldende strategische beleggingsbeleid bepaald. Het strategisch beleggingsbeleid wordt ingekaderd door het gekozen risicobudget. Het fonds heeft als voornaamste risicobudget het VEV gekozen dat volgens het Herstelplan 2009 – 2013 118,7% bedraagt. Op lange termijn is het risicobudget dat het Fonds ter beschikking staat bij het opstellen van het strategisch beleid afhankelijk van de (ontwikkeling van de) dekkingsgraad en de wijze van afdekking van beleggingsrisico’s. Voor 2014 is het risicobudget (VEV) op grond van de parameters voor 2014 herrekend naar 114,4 %. Het strategisch beleggingsbeleid is uitgewerkt in het beleggingsplan waarin de neutrale (norm) positie en de speelruimte voor tactisch beheer binnen het opgestelde risicokader zijn vastgesteld. In lijn met de lange termijn beleggingsdoelstelling (stabiele ontwikkeling van het vermogen in de tijd) wordt beoogd de kans op negatieve portefeuillerendementen over een beleggingsjaar beperkt te houden bij behoud van voldoende opwaarts potentieel. De kans op dergelijke negatieve rendementen voor de portefeuille hangt samen met de mogelijkheden en bedreigingen die de kapitaalmarkten op enig moment bieden en de verdeling van de beleggingen in de portefeuille. Om inzicht te krijgen en te behouden in de voor enige periode actuele kans op negatieve rendementen wordt gestuurd op het gekozen risicobudget en tracking-errors voor de verschillende beleggingscategorieën. Hieronder wordt de indeling van de fondsen (FGR) beschreven. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 24 van 76
Matching Vastrentende Waarden Fonds Met de Matching Vastrentende Waarden, die in een van de FGR zijn ondergebracht, wordt beoogd een deel van de beleggingen in lijn te brengen met het verloop van de verplichtingen, zodat deze beleggingen in gelijke richting en omvang reageren op renteveranderingen. Hierdoor wordt de dekkingsgraad ongevoelig voor veranderingen in de rente. Voor zover het Matching Vastrentende Waarden Fonds niet voldoende is om hiermee 50 % van de verplichtingen voor de rentegevoeligheid af te dekken, worden aanvullend rentederivaten (swaps of swaptions) ingezet om de rentegevoeligheid af te dekken tot 50% van de verplichtingen. Tot de beleggingscategorieën in het Vastrentende Waarden Matching Fonds worden gerekend: - Staatsobligaties
Return Vastrentende Waarden Fonds In dit fonds zijn de Vastrentende Waarden ondergebracht, die als doel hebben rendement te genereren voor het Fonds. Tot de beleggingscategorieën in het Return Vastrentende Waarden Fonds worden gerekend: - High Yield obligaties - Investment Grade obligaties - Emerging Market Debts (EMD) Deze beleggingscategorieën hebben in extreme omstandigheden niet hetzelfde risicoprofiel als de verplichtingen. Return Aandelen Fonds en Return Alternatieve Waarden Fonds Deze twee fondsen zijn ingericht om het benodigde rendement te maken ten behoeve van de aangroei van de verplichtingen, die gefinancierd moeten worden uit het rendement van de beleggingen, alsmede om extra rendement te maken voor het mogelijk verlenen van toeslagen. Tot de beleggingscategorieën in het Return fonds worden gerekend: - Aandelen ontwikkelde markten - Aandelen opkomende markten - Aandelen hoog dividend - Aandelen small caps Als beleggingscategorie in het Return Alternatieve Waarden Fonds wordt gebruikt: - Grondstoffen Geldmarkt fonds Er kan ook in een Geldmarktfonds worden geïnvesteerd. Dit fonds kent een lage duratie/looptijd. Beleggingen hierin kunnen worden aangehouden in verband met de benodigde liquiditeit uit hoofde van (rente) derivaten en/ of andere transacties. Tot de beleggingscategorieën in het Geldmarkt fonds worden gerekend: - Kortlopende obligaties Strategische asset allocatie De strategische asset allocatie (norm) en de minimale en maximale weging van de verschillende beleggingen bedragen
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 25 van 76
Matching Portefeuille FGR Geldmarkt Geldmarktbeleggingen FGR Matching Vastrentende Waarden Staatsobligaties AAA / AA Return Portefeuille FGR Return Vastrentende waarden Bedrijfsobligaties IG (Global) Bedrijfsobligaties High Yield (Global) Emerging Market Debt FGR Return Aandelen Aandelen developed Aandelen hoog dividend Aandelen opkomende markten Aandelen small cap FGR Return Alternatieve Waarden Grondstoffen
Pensioenfonds ANWB Norm 0.0% 0.0% 35,0% 35,0%
21,0%
Min 0.0%
Max 5,00% 0.0%
30,0% 29,1%
16,0% 10,0% 6,3% 4,7%
40,0%
26,0%
35,0%
13,7% 9,1% 7,2% 45,0%
21,2% 1,9% 1,4% 3,5% 0.0%
4,0%
40,0%
6,8% 4,0% 2,8%
26,2% 4,2% 3,6% 6,0% 4,0%
5,0% 40,0%
31,7% 7,0% 6,3% 9,0% 9,00%
0.0%
9,0%
Tactisch beleggingsbeleid Het tactische beleid, te weten de verdeling over de verschillende FGR voor zover de risicorichtlijnen en de minimum- en maximumwegingen daar ruimte voor geven, wordt jaarlijks door de fiduciair manager geadviseerd aan de BRAC en aan het bestuur. De BRAC adviseert het bestuur over relevante streefposities. Het bestuur baseert zich bij de beslissingen ten aanzien van het tactische beleid op de adviezen van de BRAC en de fiduciair manager. Het uitvoering van het tactische beleggingsbeleid over de FGR is primair de verantwoordelijkheid van de fiduciair manager. Deze legt hierover verantwoording af aan het Fonds. De uitvoering van het tactische beleggingsbeleid binnen de FGR is ook primair de verantwoordelijkheid van de fiduciair manager. Deze legt hierover verantwoording af de gezamenlijke participanten in de FGR.
Derivaten Derivaten vormen als afgeleide beleggingsinstrumenten geen aparte beleggingscategorie binnen het Fonds. Derivaten worden slechts gebruikt om renterisico’s, marktrisico’s en valutarisico’s af te dekken. Renterisico Het renterisico ontstaat door dat de looptijd van de beleggingen belangrijk afwijkt van die van de verplichtingen. Veranderingen in de marktrente hebben op de verplichtingen mogelijk een veel grotere invloed dan op de beleggingen. Het bestuur heeft het rente risico afgedekt sinds medio 2009. Eind 2010 heeft het Fonds besloten het renterisico voor 50% van de verplichtingen per looptijd segment statisch met swaps af te dekken. De afdekking vindt plaats door een combinatie van receiver swaps en payer swaps. Uitgangspunt hierbij is dat een deel van het renterisico wordt afgedekt met beleggingen via vastrentende beleggingen en het overige renterisico wordt afgedekt met swaps. De afdekking wordt geïmplementeerd door een specialist op het gebied van renterisicomanagement. Bij een afwijking van de rente afdekking buiten de range van 48% – 52 % heeft de derivatenmanager het mandaat per kwartaal de renteafdekking weer op 50% te brengen. De renteafdekking gebeurt onder verantwoordelijkheid van de fiduciair manager. De renteafdekking wordt per kwartaal beoordeeld door de BRAC en het Bestuur. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 26 van 76
In 2012 is de renteafdekking aangepast op de introductie van de rentebepaling op basis van een UFR. De renteafdekking is daarbij geconcentreerd naar het eerste 20-jaarsdeel van de rentecurve met een kleine uitloop over de 20-jaarsgrens heen, conform de opzet van de UFR methodiek. Marktrisico Het marktrisico heeft betrekking op schokken, die kunnen optreden in de waarde van aandelen beleggingen en alternatieve beleggingen. Het Fonds heeft eind 2013 met de strategisch risicomanager de gevoeligheid van de beleggingsportefeuille en derivatenpositie voor de dekkingsgraad bekeken. In het slechtste economische scenario (crisisscenario) zou deze tot 85% kunnen terugvallen. Op grond hiervan heeft het bestuur besloten geen aanpassing in de beleggingsportefeuille aan te brengen, omdat deze ook het noodzakelijk geachte opwaarts herstelpotentieel bevat. Dit wil het bestuur niet kwijt raken. Wel zal, evenals vorig jaar, medio het jaar, omdat de putoptie met de kortste looptijd dan nog circa 7 maanden loopt, beoordeeld worden of deze putoptie tussentijds beter kan worden verkocht en omgezet in een nieuwe putoptie, met weer een 5 jaars looptijd. Dit is gebeurd met de putoptie die in 2013 liep tot februari 2014. Valutarisico Het valutarisico dat wordt gelopen op de aandelenbeleggingen en vastrentende beleggingen wordt waar mogelijk en mits tegen acceptabele kosten volledig afgedekt. Valutarisico’s op aandelen beleggingen in de regio Opkomende Markten worden niet afgedekt (ca. 5%). Valutarisico’s in het Return Alternatieve Waarden Fonds (grondstoffen) worden niet door het Fonds afgedekt. Inflatierisico Het inflatierisico ontstaat door de voorwaardelijke indexatieambitie welke gekoppeld is aan de CPI ontwikkeling. Het fonds heeft in 2012 vastgesteld dat nog geen extra maatregelen nodig zijn om het inflatierisico te beheersen via de beleggingsportefeuille. Overigens blijft het inflatierisico wel minimaal jaarlijks op de agenda staan van de BRAC. Binnen de verschillende pensioenregelingen zijn maxima opgenomen voor de compensatie van het inflatierisico Resultaatsevaluatie Iedere maand rapporteren de fiduciair manager en de custodian aan het Fonds de beleggingsresultaten en of het vermogensbeheer wordt uitgevoerd conform de richtlijnen. In de rapportages van de fiduciair manager wordt de risicorapportage van de beleggingen t.o.v. de verplichtingen meegenomen. De beleggingsrapportages van de custodian zijn leidend. De BRAC beoordeelt deze rapportages en rapporteert zijn bevindingen aan het bestuur. Eind 1e kwartaal 2014 heeft de custodian voor het eerst uitgebreid gerapporteerd over de kosten van vermogensbeheer over 2013. Deze rapportage wordt gecontroleerd door de fiduciair manager. Hiermee kan het Fonds invulling geven aan een steeds betere en afgewogen beheersing van de vermogensbeheerkosten Ten minste eenmaal per jaar evalueert het bestuur de resultaten van het strategisch beleggingsbeleid. Het bestuur baseert zich daarbij op de adviezen van de BRAC alsmede op de door de fiduciair manager verstrekte performance- en risicoresultaten. Het Fonds laat zich in het gehele proces van beoordeling van het beleggingsbeleid en de vermogensbeheerstructuur bijstaan door de afdeling Vermogensbeheer ANWB BV. Daarnaast is de directeur van het bestuursbureau nadrukkelijk hierbij betrokken als dagelijkse operationeel verantwoordelijke.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 27 van 76
6. De waarderingsgrondslagen van de balans Balanswaardering van de beleggingen De beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde, zijnde de beurswaarde dan wel de marktwaarde gebaseerd op de intrinsieke waarde. Derivaten worden gewaardeerd op marktwaarde, te weten de relevante marktnoteringen of, indien die niet aanwezig zijn, de waarde die wordt bepaald met marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Voorzieningen en reserves Het Fonds kent de volgende passiva: Voorziening pensioenverplichtingen (zie paragraaf c) Voorziening excassokosten Depot aanvullingsregeling arbeidsongeschiktheid Toeslagenreserve Algemene reserve Kortlopende schulden De genoemde balansposten worden met uitzondering van de kortlopende schulden hieronder toegelicht. Voorziening excassokosten De excasso reserve bedraagt per eind 2013 2% van de voorziening pensioenverplichtingen..
Depot aanvullingsregeling ao Op verzoek van ANWB houdt het Fonds een depot voor aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor medewerkers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn in beheer voor ANWB. Toeslagenreserve De toeslagenreserve betreft het per 31 december 2004 door Unigarant ingebrachte indexatiedepot. Uit deze reserve worden de pensioenen uit hoofde van het Unigarantpensioenreglement van het Fonds, ingegaan of premievrij gemaakt vóór 1 januari 2000, geïndexeerd. Met ingang van 1 januari 2005 wordt jaarlijks rendement toegevoegd of onttrokken aan deze reserve op basis van het beleggingsrendement van het Fonds. De jaarlijkse indexatielasten van de pensioenen welke zijn ingegaan of premievrij gemaakt vóór 1 januari 2000 worden aan deze reserve onttrokken, voor zover de stand van de reserve dat toelaat. Er zullen verder geen overige dotaties aan de reserve worden gedaan. Algemene reserve Deze reserve dient voor de financiering van voorwaardelijke indexaties en het dekken van andere algemene risico’s. De hoogte van de algemene reserve mag niet negatief zijn. Jaarlijks wordt, nadat de voorziening pensioenverplichtingen en alle overige technische voorzieningen en reserves op een voldoende peil zijn gebracht, het resultaat van het Fonds ten gunste dan wel ten laste van de algemene reserve gebracht. De berekening van de voorziening pensioenverplichtingen Bij de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen wordt rekening gehouden met actuariële grondslagen en onderstellingen,die in bijlage 1 gespecificeerd worden. Kansstelsels De Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV) wordt met ingang van 31 december 2013 ten behoeve van de jaarrekening per balansdatum 31 december berekend op basis van de AG Prognosetafel 2012–2062 met een correctie gebaseerd op deels het inkomensmodel van het ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 28 van 76
CBS en deels de eigen ervaringssterfte van het Fonds. Eind 2013 was de gewichtsverhouding tussen deze twee correcties 50% - 50%. De correctiefactoren voor de “Medeverzekerde man “ en “Medeverzekerde vrouw” zijn gelijk aan die van de “Hoofdverzekerde man” respectievelijk “Medeverzekerde vrouw”. Aanpassing van de grondslagen vindt plaats zodra nieuwe prognosetafels beschikbaar zijn dan wel iedere twee jaar afhankelijk van de evaluatie van de eigen correctiefactoren van het Fonds. De eerste evaluatie zal plaatsvinden op basis van de resultaten per eind 2014.. Voor de tarieven van het nabestaandenpensioen zijn partnerfrequenties in acht genomen (onbepaalde partner). Rekenrente De VPV wordt berekend aan de hand van de rentetermijnstructuur zoals die maandelijks door DNB gepubliceerd wordt. Sinds eind 2011 wordt de rentetermijn structuur voor een bepaalde maand door DNB bepaald als het gemiddelde van de actuele rentetermijnstructuur van die maand en die van de twee maanden ervoor (dus een driemaands gemiddelde). Sinds eind september 2012 wordt de rentetermijnstructuur bepaald door de marktrente tot het 20e jaar en daarna op basis van een berekende rente op basis van een Ultimate Forward Rate in het 60e jaar van 4,2%. Voor de berekening van de verplichtingen wordt weer een driemaands gemiddelde van deze UFR rentetermijnstructuur gebruikt. Berekeningswijze De netto voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan de contante waarde van de per de balansdatum reglementair opgebouwde pensioenaanspraken. De contante waarde van de toeslagen toegekend tot en met 1 januari na de balansdatum is in de voorziening pensioenverplichtingen opgenomen met uitzondering van de indexaties toegekend aan de actieve deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers met een arbeidsovereenkomst per 1 januari na de balansdatum. Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van een overlijden wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. Voor ingegane wezenpensioenen wordt voor de vast te stellen VPV sterfte verwaarloosd. Met niet ingegaan wezenpensioen wordt rekening gehouden door een opslag van 3% op het latent NP mee te nemen. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers wordt de contante waarde van de toekomstige pensioenopbouw in de voorziening pensioenverplichtingen opgenomen zonder revalideringskansen. De pensioenen zijn continu betaalbaar verondersteld. De voorzieningen worden post voor post vastgesteld. In de voorziening pensioenverplichtingen is een voorziening voor uitvoeringskosten opgenomen welke per eind 2013 2% bedraagt van de netto voorziening pensioenverplichtingen. Risicobeleid Het belangrijkste risico dat de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen bedreigt, is het beleggingsrisico, waaronder begrepen het renterisico en zakelijke waarden risico. Andere financiële risico’s betreffen: - Het inflatierisico; - Veroudering van het deelnemersbestand, waardoor de gemiddelde kostprijs van de pensioeninkoop stijgt; - Het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico. Naast verzekeringstechnische risico’s onderkent het bestuur de aanwezige niet-verzekeringstechnische risico’s. Deze risico’s betreffen onder andere de afhankelijkheid van de uitbesteding zoals beschreven in paragraaf 2.2. van deze ABTN.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 29 van 76
Periodiek worden aan de hand van het FIRM-model van DNB en de thema’s, die in focus zijn van DNB de voor het Fonds relevante risico’s door het bestuur geïnventariseerd. Indien noodzakelijk worden aanvullende maatregelen getroffen voor risicobeheersing. Het risico met betrekking tot indexering wordt opgevangen door de jaarlijkse bepaling van de toeslag, op basis van de aanwezige dekkingsgraad. Vanwege de voorwaardelijkheid van de indexering wordt bij een lage dekkingsgraad geen of een beperkte toeslag toegekend. De redenen waarom gemeend wordt dat het gekozen beleid een onverminderde uitvoering zoveel mogelijk bevordert Het bestuur heeft met het gekozen beleid en de gekozen “technische” beleidsuitgangspunten getracht de kans, dat het Fonds langdurig aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, zo groot mogelijk te maken. In de paragraaf strategisch beleid is beschreven hoe het Fonds de financiële ontwikkeling van het Fonds prognosticeert en monitort en welke maatregelen er genomen zijn voor de verbetering van de financiële positie van het Fonds. In de paragraaf beleggingsbeleid is beschreven hoe het renterisico, het markt risico (= zakelijke waarden risico), valuta risico en inflatierisico worden behandeld door het Fonds. Ten aanzien van het langleven risico heeft het bestuur met de keuze eind 2012 voor de AG Prognosetafel 20122062 gekozen voor een voorzichtige grondslag. Daarbij worden sinds eind 2013 correctiefactoren op de sterftekansen toegepast op basis van de het CBS inkomensmodel en de fondsspecifieke ervaringssterfte, beide voor 50% meenemend. De uitgangspunten inzake de sterftekansen worden eens in de 2 jaar geëvalueerd. Voor het kortleven risico en het arbeidsongeschiktheidsrisico heeft het Fonds zich verzekerd bij Nationale-Nederlanden met een stop-loss contract voor 5 jaar vanaf 1 januari 2011. Hiermee is een eventueel negatief technisch resultaat op sterfte en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid herverzekerd. Het Fonds heeft alleen het risico boven de reguliere premie verzekerd. Met alle in deze paragraaf genoemde risicomaatregelen meent het bestuur een prudent beleid te voeren gericht op een verantwoord tempo van verbetering van de dekkingsgraad.
7. Slotopmerkingen Deze actuariële en bedrijfstechnische nota beschrijft het Fonds naar de situatie per 1 juli 2014 voor wat betreft het besturingsmodel. Voor het overige beschrijft de ABTN het Fonds naar de situatie van 1 januari 2014. Wijzigingen vinden plaats door middel van een wijzigingsblad of door het vervangen van een bijlage, tenzij het bestuur meent dat een volledig nieuwe actuariële en bedrijfstechnische nota noodzakelijk is. Voor 2014 is gekozen voor een volledige vernieuwing van de ABTN.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 30 van 76
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 31 van 76
BIJLAGE 1: Actuariële grondslagen en onderstellingen 1.
Sterfte
Mannen De sterftekansen voor de mannen zijn vanaf eind 2012 ontleend aan de AG prognosetafel 2012-2062. Daarbij worden correctiefactoren op de sterftekansen toegepast op basis van het CBS inkomensmodel en op basis van de eigen ervaringssterfte, beide meegenomen voor 50%. De correctiefactoren voor de “Medeverzekerde man “ zijn gelijk aan die van de “Hoofdverzekerde man”. De Technische Voorziening (TV) op balansdatum wordt berekend uitgaande van het startjaar behorende bij de balansdatum. Vrouwen De sterftekansen voor de vrouwen zijn vanaf eind 2012 ontleend aan de AG prognosetafel 2012-2062 Daarbij worden correctiefactoren op de sterftekansen toegepast op basis van het CBS inkomensmodel en op basis van de eigen ervaringssterfte, beide meegenomen voor 50%. De correctiefactoren voor de “Medeverzekerde vrouw “ zijn gelijk aan die van de “Hoofdverzekerde vrouw”. De TV op balansdatum wordt berekend uitgaande van het startjaar behorende bij de balansdatum. Kinderen De sterftekansen van de kinderen aan wie een wezenpensioen wordt uitgekeerd zijn verwaarloosd. 2.
Rekenrente
De TV wordt berekend aan de hand van de rentetermijnstructuur zoals die maandelijks door DNB gepubliceerd wordt. Vanaf december 2011 is dit een driemaands gemiddelde van de laatste 3 actuele rentetermijnstructuren, waaronder de actuele rentetermijnstructuur van de betreffende maand. Vanaf september 2012 is het driemaands gemiddelde van de rentetermijnstructuren gebaseerd op de UFR methodiek. De TV op balansdatum wordt berekend aan de hand van het driemaands gemiddelde van de rentetermijnstructuur op balansdatum. 3.
Gehuwdheid of partnerschap
Voor de partnerfrequenties wordt uitgegaan van een tabel die voor mannen oploopt van 0,488 op leeftijd 22 tot 0,946 op leeftijd 31 en daarna gelijk blijft. Voor vrouwen loopt de tabel eerst op van 0,667 op leeftijd 22 tot 0,985 op leeftijd 25 en daalt vervolgens vanaf leeftijd 31 tot 0,737 op leeftijd 65 en ouder. De partnerfrequenties zijn niet van toepassing op ingegane pensioenen. In verband met het verzekerd zijn van het uitruilrecht geldt op de vroegst mogelijke pensioenleeftijd een partnerfrequentie van 1. Hieronder is de betreffende tabel opgenomen. Partnerfrequenties
Leeftijd Mannen
Vrouwen
20 21
0,368 0,518
0,249 0,368
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 32 van 76
22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
4.
0,488 0,607 0,756 0,856 0,886 0,866 0,896 0,916 0,936 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946 0,946
0,667 0,806 0,975 0,985 0,985 0,985 0,985 0,985 0,985 0,985 0,955 0,946 0,936 0,926 0,916 0,906 0,906 0,906 0,906 0,896 0,896 0,896 0,896 0,896 0,886 0,886 0,886 0,886 0,866 0,876 0,866 0,856 0,836 0,836 0,836 0,826 0,806 0,796 0,796 0,776 0,766 0,756 0,746 0,737
Kosten
Uit de voorziening voor uitvoeringskosten valt jaarlijks met ingang van 2013 2% van de uitkeringen vrij ter dekking van de uitbetalingskosten. Daarnaast worden de jaarlijkse uitvoeringskosten in rekening gebracht bij de aangesloten werkgevers als onderdeel van de premie. 5.
Arbeidsongeschiktheid
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 33 van 76
Het Fonds hanteert, afhankelijk van de regeling, een opslag van ca. 3% op de, met de opslagen voor excasso- en administratiekosten vermeerderde, netto premie voor de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. 6.
Leeftijdsvaststelling
De leeftijden zijn in maanden nauwkeurig vastgesteld, waarbij is aangenomen dat de verzekerde is geboren op de eerste dag van de maand waarin de geboortedatum valt. Bij de vaststelling van het tarief voor de financiering van het nabestaandenpensioen wordt ervan uitgegaan dat een mannelijke hoofdverzekerde in alle gevallen drie jaar ouder is dan zijn vrouwelijke echtgenote of partner en dat een vrouwelijke hoofdverzekerde in alle gevallen drie jaar jonger is dan haar mannelijke echtgenoot of partner. 7.
Technische Voorziening
De Technische Voorziening is gelijk aan de contante waarde van de per de balansdatum reglementair opgebouwde pensioenaanspraken. De contante waarde van de toeslagen per 1 januari na de balansdatum is in de technische voorziening opgenomen. Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van een overlijden wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de technische voorziening. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers wordt de contante waarde van de toekomstige pensioenopbouw in de technische voorziening opgenomen zonder rekening te houden met revalidatie. Met latent wezenpensioen wordt rekening gehouden door een opslag van 3% op het latent NP mee te nemen.
8.
Verhouding mannen: vrouwen bij sekseneutrale omrekenfactoren
De omrekenfactoren voor uitstel, vervroeging en uitruil zijn gebaseerd op de verhouding mannen: vrouwen gewogen naar aanspraken zoals volgt uit het deelnemersbestand (70:30). De actuariële grondslagen en vooronderstellingen worden iedere twee jaar opnieuw geëvalueerd.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 34 van 76
BIJLAGE 2: Veronderstellingen en uitgangspunten ALM-studie 2012
Veronderstellingen ten aanzien van de bestandsontwikkeling ANWB • Het aantal medewerkers (FTE) blijft constant; • De standaard vertrekkans (zie tabel 1); • Toetreding vindt plaats volgens tabel 2; • Verondersteld wordt dat 50% van de nieuwe toetreders man is en 50% vrouw; • Er vinden geen waardeoverdrachten plaats in het model • Arbeidsongeschiktheidskansen: landelijke tabel 2009 o.b.v. WIA in- en uitstroom in jaren 2006–2008 (zie tabel 3.) • Overlevingskansen volgens deze ABTN; • Algemene salarisstijging: volgens looninflatie • Individuele promoties volgens tabel 4. Unigarant • Het aantal medewerkers (FTE) blijft constant; • De standaard vertrekkans (zie tabel 1); • Toetreding vindt plaats volgens tabel 2; • Verondersteld wordt dat 50% van de nieuwe toetreders man is en 50% vrouw; • Er vinden geen waardeoverdrachten plaats; • Arbeidsongeschiktheidskansen: landelijke tabel 2009 o.b.v. WIA in- en uitstroom in jaren 2006 – 2008 (zie tabel 3.) • Overlevingskansen volgens deze ABTN; • Algemene salarisstijging: volgens looninflatie • Individuele promoties volgens tabel 4.
Veronderstellingen ten aanzien van de economische omgeving (gemiddelde over 15 jaar) Prijsinflatie Looninflatie
2,1% 2,1%
1-jaars rente nominaal 10-jaars rente nominaal 30-jaars rente nominaal Zakelijke waarden (geometrisch rendement)
Tabel 1. vertrekkansen
Tabel 2. toetredingskansen
2,9% 3,7% 3,9% 6,3%
Tabel 3.AO-Kansen
Tabel 4.
WIA 2009
Mannen / kansen zoals gebruikt in vrouwen ALM-studie 2012
Mannen / vrouwen
kansen zoals gebruikt in ALM-studie 2012
Leeftijd
Leeftijd
ANWB
ANWB
Unigarant
Leeftijd
Man
Salarispromoties Individueel
Vrouw
Leeftijd
Mannen / vrouwen
Unigarant
20
0,164
0,156
20
-
20
0,000254623 0,000495244
20
6,00%
21
0,160
0,155
21
0,090
0,090
-
21
0,000254623 0,000495244
21
6,00%
22
0,156
0,154
22
0,045
0,045
22
0,000254623 0,000495244
22
6,00% ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 35 van 76
23
0,152
0,152
23
0,045
0,045
23
0,000254623 0,000495244
23
6,00%
24
0,148
0,150
24
0,045
0,045
24
0,000254623 0,000495244
24
6,00%
25
0,144
0,147
25
0,040
0,040
25
0,000677693 0,001352625
25
4,50%
26
0,140
0,144
26
0,040
0,040
26
0,000677693 0,001352625
26
4,50%
27
0,136
0,141
27
0,040
0,040
27
0,000677693 0,001352625
27
4,50%
28
0,132
0,137
28
0,040
0,040
28
0,000677693 0,001352625
28
4,50%
29
0,128
0,133
29
0,040
0,040
29
0,000677693 0,001352625
29
4,50%
30
0,124
0,134
30
0,030
0,030
30
0,000677693 0,001352625
30
3,00%
31
0,124
0,135
31
0,030
0,030
31
0,000677693 0,001352625
31
3,00%
32
0,120
0,134
32
0,030
0,030
32
0,000677693 0,001352625
32
3,00%
33
0,116
0,133
33
0,030
0,030
33
0,000677693 0,001352625
33
3,00%
34
0,112
0,130
34
0,030
0,030
34
0,000677693 0,001352625
34
3,00%
35
0,108
0,125
35
0,030
0,030
35
0,001105410 0,001639296
35
2,00%
36
0,100
0,120
36
0,030
0,030
36
0,001105410 0,001639296
36
2,00%
37
0,088
0,120
37
0,030
0,030
37
0,001105410 0,001639296
37
2,00%
38
0,080
0,119
38
0,030
0,030
38
0,001105410 0,001639296
38
2,00%
39
0,074
0,117
39
0,030
0,030
39
0,001105410 0,001639296
39
2,00%
40
0,068
0,117
40
0,020
0,020
40
0,001105410 0,001639296
40
1,00%
41
0,064
0,116
41
0,020
0,020
41
0,001105410 0,001639296
41
1,00%
42
0,060
0,113
42
0,020
0,020
42
0,001105410 0,001639296
42
1,00%
43
0,056
0,111
43
0,020
0,020
43
0,001105410 0,001639296
43
1,00%
44
0,052
0,107
44
0,020
0,020
44
0,001105410 0,001639296
44
1,00%
45
0,048
0,102
45
0,020
0,020
45
0,002432406 0,003978295
45
0,00%
46
0,044
0,097
46
0,020
0,020
46
0,002432406 0,003978295
46
0,00%
47
0,040
0,101
47
0,020
0,020
47
0,002432406 0,003978295
47
0,00%
48
0,040
0,095
48
0,020
0,020
48
0,002432406 0,003978295
48
0,00%
49
0,038
0,098
49
0,020
0,020
49
0,002432406 0,003978295
49
0,00%
50
0,034
0,091
50
0,015
0,015
50
0,002432406 0,003978295
50
0,00%
51
0,030
0,083
51
0,015
0,015
51
0,002432406 0,003978295
51
0,00%
52
0,026
0,074
52
0,015
0,015
52
0,002432406 0,003978295
52
0,00%
53
0,022
0,065
53
0,015
0,015
53
0,002432406 0,003978295
53
0,00%
54
0,018
0,054
54
0,015
0,015
54
0,002432406 0,003978295
54
0,00%
55
0,014
0,042
55
-
-
55
0,002985003 0,002957399
55
0,00%
56
0,010
0,043
56
-
-
56
0,002985003 0,002957399
56
0,00%
57
0,006
0,030
57
-
-
57
0,002985003 0,002957399
57
0,00%
58
0,004
0,015
58
-
-
58
0,002985003 0,002957399
58
0,00%
59
-
-
59
-
-
59
0,002985003 0,002957399
59
0,00%
60
-
-
60
-
-
60
0,002985003 0,002957399
60
0,00%
61
-
-
61
-
-
61
0,002985003 0,002957399
61
0,00%
62
-
-
62
-
-
62
0,002985003 0,002957399
62
0,00%
63
-
-
63
-
-
63
0,002985003 0,002957399
63
0,00%
64
-
-
64
-
-
64
0,002985003 0,002957399
64
0,00%
65
-
-
65
-
-
65
0,000000000 0,000000000
65
0,00%
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 36 van 76
BIJLAGE 3: De uit te voeren pensioenregelingen Het fonds voert ten behoeve van de aangesloten ondernemingen een zevental pensioenregelingen uit. Allen hebben het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. De regelingen zijn beschreven in Pensioenreglement A, Pensioenreglement B, Pensioenreglement C, Pensioenreglement D, Pensioenreglement MAA, Pensioenreglement Unigarant 2000, Pensioenreglement Unigarant 2006, Pensioenreglement Unigarant 2013 en Pensioenreglement Logicx Mobiliteit Pensioenreglement D Logicx Mobiliteit Hierna worden de regelingen aangegeven met regeling A, regeling B, regeling C, regeling D, regeling MAA, regeling Unigarant 2000, regeling Unigarant 2006, Unigarant regeling 2013 en regeling Logicx en D Logicx Mobiliteit, uitgebreid samengevat. Regeling A Regeling A is van toepassing op werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1951 en krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 31 december 1999 in dienst waren van de ANWB of gebruik maakte van de ANWB-regeling inzake vrijwillig vervroegd uittreden. Regeling A is een eindloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen (weduwe-, weduwnaars- en partnerpensioen) en wezenpensioen. Het pensioensalaris is gelijk aan het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld en eindejaarsuitkering dat bij een volledig dienstverband zou gelden. De toeslag voor het geüniformeerde personeel van de wegenwacht wordt geacht begrepen te zijn in het vaste bruto maandsalaris. De hiervoor bedoelde toeslag is voor wisseldiensten vastgesteld op 12½% en voor continudiensten op 18½% van het maandsalaris. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioensalaris verminderd met de franchise. De franchise is gebaseerd op 10/7 maal de AOW-uitkering voor gehuwden en bedraagt € 23.864,- per 1 januari 2014 . De franchise volgt de ontwikkeling van de AOW-uitkering. Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen bedraagt 1,75% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar. Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering wordt per doorgebracht deelnemersjaar een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen toegekend ter grootte van 1,75% van de laatste pensioengrondslag echter met inachtneming van de in de vorige volzin genoemde reductie. Voor de laagste functiegroepen geldt in 2014 een verhoogd opbouwpercentage van 1,95% dan wel 1,85%. Overgangsregeling in verband met vervallen Vut Iedere deelnemer die geboren is in 1950 heeft recht op een prepensioen. Het jaarlijkse prepensioen bedraagt 80% van het in 2005 vastgestelde pensioensalaris. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 37 van 76
Het prepensioen gaat in op de prepensioendatum en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende op prepensioen de 65-jarige leeftijd bereikt, doch uiterlijk tot en met de laatste dag van de maand waarin de rechthebbende op prepensioen overlijdt. Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen (weduwe-, weduwnaars en partnerpensioen) is gelijk aan 80% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 80% van het premievrije of ingegane ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder weduwe- of weduwnaarspensioen toegekend. Er wordt geen bijzonder partnerpensioen toegekend. Wezenpensioen Het wezenpensioen voor actieve deelnemers is gelijk aan 1/12e van het pensioensalaris vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Bijverzekeren deelnemersjaren De deelnemer heeft bij het bereiken van de 50-jarige leeftijd het recht verkregen deelnemersjaren bij te verzekeren indien, rekening houdend met eventuele deeltijdpercentages, de som van het aantal daadwerkelijk bij het Fonds doorgebrachte deelnemersjaren, de nog bij het Fonds tot de 65-jarige leeftijd te bereiken deelnemersjaren en de uit waardeoverdracht verkregen deelnemersjaren minder dan 40 bedraagt. De helft van het aantal ontbrekende deelnemersjaren kan worden bijverzekerd tot een maximum van 7½. Aanvullend nabestaandenpensioen De deelnemers kunnen via het Fonds een aanvullend nabestaandenpensioen verzekeren ter compensatie van het ANW-hiaat. De voorwaarden staan in het Uitvoeringsbesluit tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Arbeidsongeschiktheidspensioen Met ingang van 1 januari 2004 kent de pensioenregeling een arbeidsongeschiktheidspensioen als aanvulling op een WAO of WIA uitkering. Regeling B Regeling B is op 1 januari 2000 in werking getreden én geldt voor de werknemer die in dienst van de ANWB is getreden ná 31 december 1999 én voor de werknemer die in dienst van de ANWB is getreden vóór 1 januari 2000, maar geboren is ná 31 december 1950. Per 1 januari 2006 blijven in de regeling opgenomen de werknemers geboren vóór 1 januari 1950.2 De regeling voorziet op basis van een pensioenrichtleeftijd van 61 jaar in een levenslang ouderdomspensioen, een overbruggingspensioen, een (tijdelijk) nabestaandenpensioen en een wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen
2
Voor werknemers geboren ná 31 december 1949 die deelnamen aan reglement B én voor werknemers die ná 31 december 2005 in dienst zijn getreden geldt vanaf 1 januari 2006 de pensioenregeling zoals beschreven in pensioenreglement C.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 38 van 76
De pensioengrondslag is gelijk aan het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld en eindejaarsuitkering dat bij een volledig dienstverband zou gelden verminderd met de franchise. De franchise is voor het jaar 2013 gesteld op € 14.665, -. De franchise volgt de algemene loonontwikkeling bij de ANWB. Het ouderdomspensioen bedraagt per deelnemersjaar 1,75% van de pensioengrondslag plus 1,75% van de eventuele onregelmatigheidstoeslag. Tot de 50-jarige leeftijd is het eindloonsysteem van toepassing, na de 50-jarige leeftijd het geïndexeerdmiddelloonsysteem. Voor de onregelmatigheidstoeslag geldt altijd het geïndexeerdmiddelloonsysteem. De verworven aanspraken van deelnemers van 50 jaar en ouder worden jaarlijks per 1 januari geïndexeerd op basis van de algemene loonsverhoging bij de ANWB over het afgelopen jaar. Overbruggingspensioen Het volledige overbruggingspensioen bedraagt 70% van de franchise plus een compensatie van de in de loonheffing vervatte premies die na de 65-jarige leeftijd niet meer verschuldigd zijn. Vanaf de 49-jarige leeftijd wordt gedurende 12 jaar jaarlijks 1/12e deel van het volledige overbruggingspensioen (vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage) opgebouwd. Nabestaandenpensioen Nabestaandenpensioen is gedurende het deelnemerschap op risicobasis verzekerd. Het bedraagt na ingang 50% van het salaris tot de nabestaande 65 jaar oud wordt en daarna 49% van de pensioengrondslag. Bij uitdiensttreding wordt een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen omgezet in nabestaandenpensioen. Na omzetting bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen. Wezenpensioen Wezenpensioen is gedurende het deelnemerschap op risicobasis verzekerd. Het bedraagt 1/12e deel van het salaris. Na uitdiensttreding bedraagt het wezenpensioen 14% van het premievrije ouderdomspensioen. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien geen nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd. Bijverzekeren deelnemersjaren De deelnemer die op 31 december 1999 werknemer was van de ANWB heeft bij het bereiken van de 49-jarige leeftijd het recht verkregen deelnemersjaren bij te verzekeren indien, rekening houdend met eventuele deeltijdpercentages, de som van het aantal daadwerkelijk bij het Fonds doorgebrachte deelnemersjaren, de nog bij het Fonds tot de 61jarige leeftijd te bereiken deelnemersjaren en de uit waardeoverdracht verkregen deelnemers jaren minder dan 36 bedraagt. De helft van het aantal ontbrekende deelnemersjaren kan worden bijverzekerd tot een maximum van 7½. Aanvullend nabestaandenpensioen De deelnemer kan via het Fonds een aanvullend nabestaandenpensioen verzekeren ter compensatie van het ANW-hiaat. De voorwaarden staan in het Uitvoeringsbesluit tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen. Keuzemogelijkheden De deelnemer heeft de volgende keuzemogelijkheden: Pensioeningang tussen 55 en 70 jaar. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 39 van 76
Op de pensioendatum: nabestaandenpensioen geheel of gedeeltelijk inruilen voor ouderdomspensioen. In deeltijd met pensioen. Variabele uitkering: eerst gedurende vijf of tien jaar een verhoogd ouderdomspensioen en daarna een verlaagd ouderdomspensioen of andersom. Als afgeweken wordt van de standaardregeling dan worden voor de berekening van de pensioenbedragen sekseneutrale omzettingsfactoren toegepast. Overgangsbepalingen De overgangsbepalingen in regeling B hebben betrekking op de deelnemers die op 31 december 1999 werknemer waren van de ANWB. In de tot 1 januari 2000 geldende pensioenregeling was de minimum toetredingsleeftijd 25 jaar en de pensioenleeftijd 65 jaar. Regeling B kent geen minimum toetredingsleeftijd en een pensioenrichtleeftijd van 61 jaar. Daardoor is voor de desbetreffende categorie deelnemers het aantal opbouwjaren met vier afgenomen. Ingevolge de overgangsbepaling wordt tussen de 49-jarige en 61-jarige leeftijd jaarlijks een extra aanspraak op ouderdomspensioen toegekend ter grootte van 0,5833% van de pensioengrondslag, verminderd met 0,1458 procentpunt voor ieder jaar tot maximaal vier dat de desbetreffende deelnemer op 31 december 1999 jonger was dan 25 jaar. Verder wordt in de overgangsbepalingen het per 31 december 1999 opgebouwde nabestaandenpensioen gegarandeerd. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Arbeidsongeschiktheidspensioen Met ingang van 1 januari 2004 kent de pensioenregeling een arbeidsongeschiktheidspensioen als aanvulling op een WAO of WIA uitkering. Regeling C Regeling C is van toepassing op werknemers die zijn geboren na 31 december 1949 en deelnamen aan pensioenregeling B of aan de pensioenregeling MAA en voor werknemers die in dienst zijn getreden na 31 december 2005. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling C overgegaan naar regeling D. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling C. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling C is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling.
Regeling C is een middelloonregeling waarin toezeggingen zijn gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld en eindejaarsuitkering dat bij een volledig dienstverband zou gelden verminderd met de franchise. Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen is gelijk aan 70% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het premievrije of ingegane ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 40 van 76
ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder nabestaandenpensioen toegekend. Wezenpensioen Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Aanvullend nabestaandenpensioen De deelnemer kan via het Fonds een aanvullend nabestaandenpensioen verzekeren ter compensatie van het ANW-hiaat. De voorwaarden staan in het Uitvoeringsbesluit tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Arbeidsongeschiktheidspensioen De pensioenregeling kent een arbeidsongeschiktheidspensioen als aanvulling op een WAO of WIA uitkering. Overgangsbepalingen De overgangsbepaling in regeling C heeft betrekking op de deelnemers die geboren zijn ná 31 december 1949 en deelnamen aan pensioenregeling B. Voor zover nodig en fiscaal passend worden premievrije aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen toegekend, te financieren en op te bouwen over een periode van 15 jaar of zo veel eerder dat de deelnemer 61 jaar wordt. Regeling D Regeling D is van toepassing op werknemers, die tot en met 31 december 2012 deelnamen aan pensioenregeling C of aan de pensioenregeling MAA en voor werknemers die in dienst zijn getreden na 31 december 2012 bij ANWB of MAA. Regeling D is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 67, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld en eindejaarsuitkering dat bij een volledig dienstverband zou gelden verminderd met de franchise. De franchise is voor het jaar 2014 gesteld op € 13.449, -. De franchise volgt de AOW ontwikkeling. Het ouderdomspensioen bedraagt per deelnemersjaar 2,15% van de pensioengrondslag plus 2,15% van de eventuele toeslagregeling. Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen is gelijk aan 70% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het premievrije of ingegane ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder nabestaandenpensioen toegekend. Wezenpensioen Het wezenpensioen voor actieve deelnemers is gelijk aan 14% van het ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 41 van 76
wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Aanvullend nabestaandenpensioen De deelnemer kan via het Fonds een aanvullend nabestaandenpensioen verzekeren ter compensatie van het ANW-hiaat. De voorwaarden staan in het Uitvoeringsbesluit tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Arbeidsongeschiktheidspensioen De pensioenregeling kent een arbeidsongeschiktheidspensioen als aanvulling op een WAO of WIA uitkering. Regeling MAA Regeling MAA is van toepassing op de helikopterpiloten geboren vóór 1 januari 1950 in dienst van Medical Air Assistance B.V., een in verband met de pensioenregeling aangewezen dochteronderneming van de ANWB. De pensioenregeling van de helikopterpiloten is gelijk aan regeling B, met uitzondering van de pensioenrichtleeftijd en de periode waarin het overbruggingspensioen wordt opgebouwd. De pensioenrichtleeftijd in regeling MAA is 60 jaar. Jaarlijks wordt vanaf de 49-jarige leeftijd gedurende 11 jaar 1/11e deel van het volledige overbruggingspensioen opgebouwd. De overgangsbepalingen uit regeling B zijn niet van toepassing op de deelnemers aan regeling MAA. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling MAA overgegaan naar regeling D. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling MAA. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling MAA is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling.
Helikopter piloten geboren ná 31 december 1949 of in dienst getreden na 31 december 2005 maken deel uit van de pensioenregeling zoals beschreven in pensioenreglement C. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling C overgegaan naar regeling D. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling C. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling C is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling. Regeling Unigarant 2000 Regeling Unigarant 2000 is van toepassing op het vóór 1 januari 1950 geboren en vóór 1 januari 2006 in dienst zijnde personeel van Unigarant, een in verband met de pensioenregeling aangewezen dochteronderneming van de ANWB. De regeling voorziet op basis van een pensioenrichtleeftijd van 63 jaar in een levenslang oudedagspensioen, een tijdelijk oudedagspensioen, een nabestaandenpensioen en een wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld dat bij een volledig dienstverband zou gelden en indien ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 42 van 76
van toepassing vermeerderd met een dertiende maand, verminderd met de franchise. Regeling Unigarant 2000 is met ingang van 1 januari 2014 een gesloten regeling Het geïndexeerd-middelloonsysteem is van toepassing. De verworven aanspraken van actieve deelnemers worden jaarlijks per 1 januari verhoogd op basis van de algemene loonontwikkeling bij Unigarant. Tijdelijk ouderdomspensioen Het jaarlijkse tijdelijk oudedagspensioen bedraagt € 788,81 (niveau 2006) maal het aantal pensioenjaren tussen de 43-jarige en 63-jarige leeftijd. Het hiervoor genoemde bedrag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de algemene loonontwikkeling bij Unigarant. Nabestaandenpensioen Nabestaandenpensioen is gedurende het deelnemerschap op risicobasis verzekerd. Het bedraagt 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij uitdiensttreding kan op verzoek van de deelnemer een deel van het opgebouwde oudedagspensioen worden omgezet in nabestaandenpensioen. Na omzetting bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het oudedagspensioen. Wezenpensioen Wezenpensioen is gedurende het deelnemerschap op risicobasis verzekerd. Het bedraagt 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Keuzemogelijkheden De deelnemer heeft de volgende keuzemogelijkheden: Pensioeningang tussen 55 en 70 jaar. Op de pensioendatum: nabestaandenpensioen geheel of gedeeltelijk inruilen voor ouderdomspensioen. Als afgeweken wordt van de standaardregeling dan worden voor de berekening van de pensioenbedragen sekseneutrale omzettingsfactoren toegepast. Overgangsbepalingen De deelnemers die op 31 december 1999 werknemer waren van Unigarant krijgen premievrije aanspraken op basis van de tot 1 januari 2000 geldende pensioenregeling, met dien verstande dat de pensioenleeftijd op 63 in plaats van 65 wordt gesteld. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Regeling Unigarant 2006 Regeling Unigarant 2006 is van toepassing op het ná 31 december 1949 geboren personeel dat deelnam aan pensioenregeling Unigarant 2000 en voor personeel dat in dienst is getreden ná 31 december 2005. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de actieve deelnemers in regeling Unigarant 2006 overgegaan naar regeling Unigarant 2013. De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling Unigarant 2006. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling Unigarant 2006 is met ingang van 1 januari 2013 een gesloten regeling. Regeling Unigarant 2006 is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 43 van 76
Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld dat bij een volledig dienstverband zou gelden en indien van toepassing vermeerderd met een dertiende maand, verminderd met de franchise. Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen is gelijk aan 70% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het premievrije of ingegane ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder nabestaandenpensioen toegekend. Wezenpensioen Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Overgangsbepalingen De overgangsbepaling in regeling Unigarant 2013 heeft betrekking op de deelnemers die geboren zijn ná 31 december 1949 en deelnamen aan pensioenregeling Unigarant 2000. Voor zover nodig en fiscaal passend worden premievrije aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen toegekend, te financieren en op te bouwen over een periode van 15 jaar of zo veel eerder dat de deelnemer 63 jaar wordt. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Regeling Unigarant 2013 Regeling Unigarant 2013 is van toepassing op werknemers, die tot en met 31 december 2012 deelnamen aan pensioenregeling Unigarant 2006 en voor werknemers die in dienst zijn getreden na 31 december 2012 bij Unigarant. Regeling Unigarant 2013 is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 67, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld dat bij een volledig dienstverband zou gelden en indien van toepassing vermeerderd met een dertiende maand, verminderd met de franchise. De franchise is voor het jaar 2014 gesteld op € 12.202 ,-. De franchise volgt de AOW ontwikkeling. Het ouderdomspensioen bedraagt per deelnemersjaar 2% van de pensioengrondslag plus 2% van een eventuele 13e maand uitkering. Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen is gelijk aan 70% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het premievrije of ingegane ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder nabestaandenpensioen toegekend. Wezenpensioen Het wezenpensioen voor actieve deelnemers is gelijk aan 14% van het ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 44 van 76
wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Regeling Logicx Regeling Logicx is vanaf 1 januari 2007 van toepassing op het personeel van Logicx met een minimum leeftijd van 21 jaar. Met ingang van 1 januari 2014 zijn de actieve deelnemers in regeling Logicx overgegaan naar regeling D Logicx Mobiliteit. De tot en met 31 december 2013 opgebouwde aanspraken van de betrokken actieve deelnemers blijven achter in regeling Logicx. Op deze aanspraken van actieve deelnemers blijft de onvoorwaardelijke indexatie van toepassing zolang het dienstverband met de werkgever duurt. Regeling Logixc is met ingang van 1 januari 2014 een gesloten regeling. Regeling Logicx is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 65, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld dat bij een volledig dienstverband zou gelden verminderd met de franchise. -. De franchise volgt de AOW ontwikkeling. Het ouderdomspensioen bedraagt per deelnemersjaar 2,25% van de pensioengrondslag. Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen is gelijk aan 70% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het premievrije of ingegane ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder nabestaandenpensioen toegekend. Wezenpensioen Het wezenpensioen voor actieve deelnemers is gelijk aan 20% van het nabestaandenpensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Aanvullend nabestaandenpensioen De deelnemer kan een aanvullend nabestaandenpensioen verzekeren ter compensatie van het ANW- hiaat. De voorwaarden staan in het Addendum tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Kortingsbepaling De reglementen bevatten een kortingsbepaling. Deze bepaling houdt in dat pensioenaanspraken waarvoor nog premie verschuldigd is, gekort kunnen worden wanneer de premiebijdragen niet voldoende zijn voor de financiering van de pensioenregeling.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 45 van 76
Regeling D Logicx Mobiliteit Regeling D Logicx Mobiliteit is vanaf 1 januari 2014 van toepassing op het personeel van Logicx met een minimum leeftijd van 21 jaar, die tot 31 december 2013 deelnamen aan regeling logicx en aan deelnemers, die na 31 december 2013 in dienst zijn gekomen bij Logicx Mobiliteit BV. Regeling D Logicx is een middelloonregeling waarin toezeggingen worden gedaan voor levenslang ouderdomspensioen ingaande op leeftijd 67, levenslang nabestaandenpensioen en wezenpensioen. Levenslang ouderdomspensioen De pensioengrondslag is gelijk aan 12 maal het vaste bruto maandsalaris vermeerderd met het overeengekomen vakantiegeld dat bij een volledig dienstverband zou gelden verminderd met de franchise. De franchise is voor het jaar 2014 gesteld op € 13.449 ,-. De franchise volgt de AOW ontwikkeling. Het ouderdomspensioen bedraagt per deelnemersjaar 2,15% van de pensioengrondslag.
Nabestaandenpensioen Het levenslang nabestaandenpensioen is gelijk aan 70% van het verzekerde ouderdomspensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het premievrije of ingegane ouderdomspensioen. Bij echtscheiding wordt een bijzonder nabestaandenpensioen toegekend. Wezenpensioen Het wezenpensioen voor actieve deelnemers is gelijk aan 20% van het nabestaandenpensioen. Na beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden verhoudt het wezenpensioen zich tot het laatstelijk verzekerde wezenpensioen als het premievrije of ingegane ouderdomspensioen tot het laatstelijk verzekerde ouderdomspensioen. Aanvullend nabestaandenpensioen De deelnemer kan een aanvullend nabestaandenpensioen verzekeren ter compensatie van het ANW-hiaat. De voorwaarden staan in het Addendum tijdelijk aanvullend nabestaandenpensioen. Arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap (gedeeltelijk) premievrij voortgezet. Kortingsbepaling De reglementen bevatten een kortingsbepaling. Deze bepaling houdt in dat pensioenaanspraken waarvoor nog premie verschuldigd is, gekort kunnen worden wanneer de premiebijdragen niet voldoende zijn voor de financiering van de pensioenregeling.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 46 van 76
BIJLAGE 4: Toeslagen Het Fonds heeft de volgende voorwaardelijke toeslagregelingen: Regelingen B,C,D,MAA, Logicx en D Logicx Mobiliteit De pensioenaanspraken en –rechten worden jaarlijks op 1 januari verhoogd. Het percentage van de verhoging is voor de regelingen B, C, D, MAA, Logicx en D Logicx Mobiliteit gebaseerd op de stijging van de afgeleide Consumenten Prijsindex voor alle huishoudens, gepubliceerd door het CBS, met als referentieperiode juli van het voorgaande jaar en juli van het lopende jaar (direct voorafgaand aan de maand januari waarin de toeslag wordt verleend) met een maximum van 4%. De backservice in regeling A is gebaseerd op de algemene loonsverhoging en de persoonlijke periodieke loonsverhoging in enig jaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks of en in hoeverre de pensioenrechten en -aanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De voorwaardelijke toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd. Het toeslagbeleid van het Fonds voor deze regelingen is te typeren conform categorie D1 van de toeslagenmatrix (juli 2008). Regelingen Unigarant i. Groep gepensioneerden, gewezen deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers, waarvoor het dienstverband is beëindigd vóór 1 januari 2000 De pensioenaanspraken en –rechten van deze groep worden jaarlijks per 1 juli verhoogd. Het percentage van de verhoging is voor deze groep gebaseerd op het stijgingspercentage van de algemene loonontwikkeling, gepubliceerd door het CBS, met als referentieperiode januari van het voorafgaande jaar tot januari van het lopend jaar (direct voorafgaande aan de maand juli waarin de toeslag wordt verleend), met een maximum van 3 %. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks of en in hoeverre de pensioenrechten en -aanspraken worden aangepast. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt niet gefinancierd uit het beleggingsrendement. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is een reserve (“reserve toeslagen”) gevormd, waaraan geen financiële middelen meer worden toegevoegd. De voorwaardelijke toeslag zal ieder jaar worden verleend zolang deze reserve daar toereikend voor is. Het toeslagbeleid van het Fonds voor deze regeling is te typeren conform categorie D4 van de toeslagenmatrix (juli 2008). ii. Groep gepensioneerden, gewezen deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers waarvoor het dienstverband tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2004 is beëindigd De pensioenaanspraken en –rechten van deze groep worden jaarlijks per 1 januari verhoogd. Het percentage van de verhoging is voor deze groep gebaseerd op het stijgingspercentage van de algemene loonontwikkeling gepubliceerd door het CBS, met als referentieperiode oktober van het voorgaande jaar tot oktober van het lopende jaar (direct voorafgaande aan de maand januari waarin de toeslag wordt verleend). Het bestuur beslist evenwel jaarlijks of en in hoeverre de pensioenrechten en -aanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslag is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. Deze voorwaardelijke toeslag wordt gefinancierd uit het beleggingsrendement. Het toeslagbeleid van het Fonds voor deze regeling is te typeren conform categorie D1 van de toeslagenmatrix (juli 2008). iii. Groep gepensioneerden, gewezen deelnemers en arbeidsongeschikte deelnemers waarvoor het dienstverband na 1 januari 2004 is beëindigd De pensioenaanspraken en –rechten van deze groep worden jaarlijks per 1 januari verhoogd. Het percentage van de verhoging is voor deze groep gebaseerd op het stijgingspercentage van de afgeleide Consumenten Prijsindex voor alle huishoudens gepubliceerd door het CBS, met als referentieperiode oktober van het voorgaande jaar en oktober van het lopende jaar (direct voorafgaande aan de maand januari waarin de toeslag wordt verleend) met een maximum van 4%. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks of en in ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 47 van 76
hoeverre de pensioenrechten en -aanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslag is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. Deze voorwaardelijke toeslag wordt gefinancierd uit het beleggingsrendement. Het toeslagbeleid van het Fonds voor deze regeling is te typeren conform categorie D1 van de toeslagenmatrix (juli 2008).
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 48 van 76
BIJLAGE 5: Verklaring Beleggingsbeginselen Pensioenfonds ANWB
Verklaring inzake de beleggingsbeginselen Stichting Pensioenfonds ANWB
1. Inleiding Op grond van de Europese pensioenfondsenrichtlijn zijn Nederlandse pensioenfondsen sinds 8 februari 2006 verplicht om een “verklaring inzake de beleggingsbeginselen” (verklaring) op te stellen.3 De in de Europese Richtlijn opgenomen bepalingen komen sterk overeen met de bepalingen in de Pensioenwet. Na iedere belangrijke wijziging het beleggingsbeleid, of ten minste om de drie jaar, wordt deze verklaring herzien. Deze versie geeft de situatie weer vanaf 1 januari 2014. Het hoofddoel van de Stichting Pensioenfonds ANWB is het zorgen voor een solide en betaalbaar pensioen voor haar deelnemers. Het beleggen van het vermogen dat het Fonds onder beheer heeft, is daar een belangrijk onderdeel van. In deze verklaring worden de achtergronden bij het beleggingsbeleid van het Fonds omschreven, zodat duidelijk wordt dat het Fonds de betaalde pensioenpremies zorgvuldig belegt. Deze verklaring wordt op verzoek beschikbaar gesteld aan deelnemers en andere belanghebbenden. Daarom is, in overeenstemming met de aanbevelingen in de Handleiding Verklaring inzake de beleggingsbeginselen, uitgegeven door de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), gekozen voor een toegankelijk en niet te technisch document. Deze verklaring is ook te vinden op de website van het Fonds: www.pensioenfondsanwb.nl. 2. Organisatie 2.1 Het Fonds Stichting Pensioenfonds ANWB is een Fonds dat zelfstandig de risico’s draagt die uit zijn reglementen voortvloeien. Het Fonds biedt (ex-)medewerkers van de ANWB, Logicx Mobiliteit, Medical Air Assistance, Pharos, Unigarant en haar dochter Garantex, exmedewerkers bij IBN en SBN en de medewerkers bij Stichting Pensioenfonds ANWB een inkomensvoorziening bij pensionering, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het Fonds beschermt de belangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden bij het Fonds. 3
Richtlijn 2003/41/EG van het Europese Parlement en de Raad van 3 juni 2003 ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 49 van 76
2.2 Organisatie Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de gevoerde pensioenregelingen, inclusief het beleggingsbeleid, en neemt daartoe de besluiten. Het bestuur van het Fonds heeft een Balans Risico Advies Commissie (BRAC) benoemd en een fiduciair manager aangesteld. Op voordracht van de fiduciair manager zijn externe vermogensbeheerders aangesteld en een of meerdere derivaten managers. De taakverdeling tussen het bestuur, de BRAC, de fiduciair manager en de vermogensbeheerders en de derivaten managers is als volgt: -
-
-
-
-
-
Het bestuur stelt het beleggingsraamwerk en latere wijzigingen daarvan vast; het beleggingsraamwerk betreft de strategische asset allocatie en het rendementrisicoprofiel, waartoe is besloten op basis van een ALM studie, en de uitwerking daarvan in een concreet beleggingsplan, -restricties en risico afdekkingen middels derivaten. De fiduciair manager adviseert het Fonds over de opzet van het beleggingsplan en de inrichting van de beleggingsportefeuille. De fiduciair manager houdt daarbij het rendement-risico profiel en de investment beiefs van het fonds in het oog. De fiduciair manager adviseert over de aanstelling van externe vermogensbeheerder en de derivaten manager en de aan hen mee te geven doelstellingen en restricties Het bestuur beslist over de het beleggingsplan, de inrichting van de beleggingsportefeuille, de aanstelling van de externe vermogensbeheerders en derivaten managers na ingewonnen advies hierover bij de BRAC. ; De vermogensbeheerders en de derivatenmanagers voeren de aan hen verstrekte opdrachten binnen de opgegeven restricties uit volgens het risicoprofiel van het Fonds De BRAC adviseert het bestuur over het strategisch beleid en daarmee samenhangende beleggingsbeleid, controleert de opzet van de governance en de uitvoering van het beleggingsbeleid en adviseert over de bijdrage hiervan aan het strategische beleid van het Fonds. De BRAC monitort de uitvoering door de vermogensbeheerders en de derivaten managers aan de hand van de door de fiduciair manager verstrekte rapportages en brengt verslag uit aan het bestuur.
De BRAC komt ten minste eenmaal per drie maanden bijeen. Periodiek (in ieder geval eens per jaar) bespreekt de BRAC met het bestuur het gehele beleggingsraamwerk en de behaalde resultaten. Dit beleggingsraamwerk vindt zijn weerslag in de opdrachten en beleggingsrichtlijnen voor de fiduciair manager, voor de vermogensbeheerders, die het beleggingsbeleid uitvoeren, en voor de derivatenmanagers, die het derivaten beheer uitvoeren. Minimaal eenmaal per jaar geeft de certificerend actuaris zijn oordeel over het beleggingsbeleid en de beleggingsrestricties in het kader van de beoordeling van de toepassing van het Prudent Person Principle door het bestuur. Het bestuur en de BRAC zijn gebonden aan een gedragscode.
3. Beleggingsbeleid Het Fonds belegt de ontvangen middelen ten behoeve van de financiering van een deel van de aangroei van de opgebouwde aanspraken en ten behoeve van de toeslagverlening, die uit het beleggingsrendement wordt gefinancierd. Het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het Fonds. Daarbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die in het Financieel Toetsingskader (FTK) ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 50 van 76
aan het beleggingsbeleid en risicomanagement gesteld worden. De Nederlandse Bank (DNB) houdt hierop toezicht. 3.1 Doel van het beleggingsbeleid Het Fonds belegt en beheert het pensioenvermogen in het belang van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden van het Fonds. Het doel van het beleggingsbeleid van het Fonds is het behalen van een zo goed en stabiel mogelijk rendement op het belegde vermogen binnen een aanvaardbaar risicoprofiel. Er wordt, zowel voor de portefeuille op totaalniveau als voor elke beleggingscategorie afzonderlijk, gestreefd naar rendementen, na aftrek van de vermogensbeheerkosten, die boven de rendementen van de corresponderende benchmark liggen. Er wordt bij het bepalen van het beleggingsbeleid rekening gehouden met de rechten en verplichtingen van het Fonds, de solvabiliteitseisen en de investment beliefs (inclusief afspraken over Maatschappelijk Verantwoord Beleggen) van het Fonds. De investment beliefs zijn opgenomen als Bijlage 6 in de ABTN. De activa worden zodanig belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel worden gewaarborgd. 3.2 Beleggingsraamwerk Een Asset Liability Management (ALM) studie geeft inzicht in de samenhang tussen mogelijke ontwikkelingen van bezittingen (assets) en pensioenverplichtingen (liabilities) en daarmee verbonden kansen en risico’s. Een ALM-studie wordt periodiek uitgevoerd in samenwerking met externe consultants. Op grond van allerlei mogelijke beleidsvarianten, die getoond worden in een ALM-studie, maakt het bestuur, na advies van de BRAC en de fiduciair manager, een beleidskeuze voor het strategische (financiële) beleid voor het Fonds. Onderdeel daarvan is ook de keuze voor een strategisch beleggingsbeleid en risicoprofiel voor het Fonds. Vanuit de relatie tussen het premie-, indexatie- en beleggingsbeleid wordt een verplichtingen benchmark gedefinieerd, wordt het extra rendement vastgesteld dat wordt nagestreefd voor de toeslagverlening en het risicobudget dat het Fonds daartoe ter beschikking staat. Het risicoprofiel wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten en verplichtingen van het Fonds, zowel op korte als op lange termijn. De resultante van al deze keuzes vormen de uitgangspunten voor het beleggingsraamwerk. Het algemene beleggingsraamwerk gaat in op periodiek vast te stellen normen (en bandbreedtes) betreffende: Verdeling over beleggingscategorieën; Valutabeleid; Samenstelling vastrentende portefeuille; Samenstelling aandelenportefeuille; Gebruik derivaten; Inhoud rapportages. Dit houdt in dat er normverdelingen worden afgesproken voor de verdeling van het vermogen over verschillende beleggingscategorieën. Ten behoeve van optimalisering van het rendement of het voorkomen van additionele trading mag er worden afgeweken van deze strategische normverdelingen, op voorwaarde dat het binnen vastgestelde marges gebeurt. Ook deze marges worden idealiter bepaald op basis van de ALM-studie. 3.4 Risicobeleid De risico’s die het Fonds loopt, worden zorgvuldig bewaakt. Een ALM-studie geeft inzicht in de risico’s die te maken hebben met de samenhang tussen beleggingen en verplichtingen. Doelstelling hiervan is om, naast premie- en indexatiebeleid, een risico budget voor de beleggingen vast te stellen. Uit dit risicobudget wordt een strategisch beleggingsbeleid afgeleid (normwegingen per beleggingscategorie). Ook aanvullende maatregelen zoals overlay portefeuilles worden hierbij in acht genomen: - invulling beperking renterisico: een deel van het renterisico wordt afgedekt met obligaties ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 51 van 76
-
invulling derivatenbeleid: een resterend deel van het renterisico kan afgedekt worden met swaps en swaptions invullingen zakelijke waarden risico: het zakelijke waardenrisico kan afgedekt worden met putopties.
3.5 Strategisch beleggingsbeleid Per 1 januari 2014 houdt het Fonds de volgende strategische normverdeling van haar vermogen over de verschillende beleggingscategorieën aan:
Matching Portefeuille FGR Geldmarkt Geldmarktbeleggingen FGR Matching Vastrentende Waarden Staatsobligaties AAA / AA Return Portefeuille FGR Return Vastrentende waarden Bedrijfsobligaties IG (Global) Bedrijfsobligaties High Yield (Global) Emerging Market Debt FGR Return Aandelen Aandelen developed Aandelen hoog dividend Aandelen opkomende markten Aandelen small cap FGR Return Alternatieve Waarden Grondstoffen
Pensioenfonds ANWB Norm 0.0% 0.0% 35,0% 35,0%
21,0%
Min 0.0%
Max 5,00% 0.0%
30,0% 29,1%
16,0% 10,0% 6,3% 4,7%
40,0%
26,0%
35,0%
13,7% 9,1% 7,2% 45,0%
21,2% 1,9% 1,4% 3,5% 0.0%
4,0%
40,0%
6,8% 4,0% 2,8%
26,2% 4,2% 3,6% 6,0% 4,0%
5,0% 40,0%
31,7% 7,0% 6,3% 9,0% 9,00%
0.0%
9,0%
Met het Matching Vastrentende Waarden Fonds , wordt beoogd een deel van de beleggingen in lijn te brengen met het verloop van de verplichtingen, zodat deze beleggingen in gelijke richting en omvang reageren op renteveranderingen. Hierdoor wordt de dekkingsgraad ongevoelig voor veranderingen in de rente. Voor zover de matching portefeuille niet voldoende is om 50 % van de verplichtingen hiermee voor de rentegevoeligheid af te dekken, worden aanvullend rentederivaten (swaps of swaptions) ingezet om de rentegevoeligheid af te dekken tot 50% van de verplichtingen. Het Return Aandelen Fonds en het Return Alternatieve Waarden Fonds dienen om het benodigde rendement te maken ten behoeve van de aangroei van de verplichtingen, die gefinancierd moeten worden uit het rendement van de beleggingen, alsmede om extra rendement te maken voor het mogelijk maken van het verlenen van toeslagen 4. Uitvoering 4.1 Uitbesteding Het Fonds heeft het beheer van de beleggingen uitbesteed aan een fiduciair manager. De fiduciair manager adviseert de BRAC en het bestuur over de aanstelling van externe vermogensbeheerders voor het daadwerkelijke vermogensbeheer en stuurt de gekozen externe vermogensbeheerders aan. Het bestuur bepaalt de ruimte voor het tactisch beleggingsbeleid, waarbinnen de fiduciair manager en de externe vermogensbeheerders mogen opereren. De bezittingen worden zodanig belegd dat de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de totale portefeuille worden gewaarborgd. De beleggingen worden bewaard door een custodian. 4.2 Rapportage en verantwoording Maandelijks rapporteert de fiduciair manager de totale performance van het Fonds. Deze performance wordt ook in deelcategorieën uitgesplitst: naar regio, naar beleggingscategorie, ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 52 van 76
naar individueel fonds. Zo kan de herkomst van het rendement gemonitord worden, en kan er per onderdeel ingegrepen worden in geval van ondermaatse prestaties. Naast de performance rapporteert de fiduciair manager ook de actuele samenstelling van de portefeuille, de transacties en de positie van de portefeuille en haar onderdelen ten opzichte van de afgesproken normwegingen, bandbreedtes en tracking-errors. Ook wordt gerapporteerd over de kosten, het voldoen aan de investment beliefs en de afspraken inzake het Maatschappelijk Verantwoord Beleggen. Tegenover de rapportage van de fiduciair manager staat de rapportage van de custodian, die de beleggingen bewaart. Voor de financiële verantwoording in de officiële jaarstukken en aan DNB is deze rapportage leidend. Door deze rapportage is er een extra controle op de rapportage van de fiduciair manager. 5. Corporate Governance 5.1 Maatschappelijke Verantwoord Beleggen Het Fonds is zich bewust van haar langjarige maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zij hecht daarom grote waarde aan maatschappelijk verantwoord beleggen en heeft hiervoor uitgangspunten geformuleerd. Zij is ervan overtuigd dat financieel en maatschappelijk rendement goed kunnen samengaan. Bij het beleggen wordt bewust rekening gehouden met de zogenaamde ESG-factoren: Environment (milieu), Social (maatschappij) en Governance (goed bestuur van de onderneming). Het Fonds heeft de ambitie om de UNPRI te onderschrijven en hierna te handelen. Onderdeel van de UNPRI is alleen beleggen in bedrijven, die handelen in de geest van Global Compact Principles van de Verenigde Naties. Dit onderdeel van UNPRI wordt al toegepast door het Fonds. De Global Compact Principles hebben betrekking op vier hoofdthema’s, uitgewerkt in tien principes: Mensenrechten Bedrijven ondersteunen en respecteren de bescherming van internationaal vastgelegde mensenrechten; en Zorgen ervoor dat zij niet medeplichtig zijn aan misstanden op het gebied van mensenrechten. Arbeidsnormen Bedrijven handhaven de vrijheid van vereniging en de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen; en de eliminatie van alle vormen van gedwongen en verplichte arbeid; en de effectieve afschaffing van kinderarbeid; en de eliminatie van discriminatie met betrekking tot werk en beroep. Milieu Bedrijven hanteren het voorzichtigheidsbeginsel met betrekking tot milieukwesties; en ondernemen initiatieven om grotere verantwoordelijkheid op milieugebied te bevorderen; en stimuleren de ontwikkeling en verspreiding van milieuvriendelijke technologieën. Anti-corruptie Bedrijven zouden alle vormen van corruptie, inclusief afpersing en omkoping, tegen moeten gaan. Deze tien principes vinden hun oorsprong vinden internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele verklaring inzake de rechten van de mens, VN verdrag tegen corruptie en de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling. Het Fonds onthoudt zich van beleggingen die verboden zijn op grond van Nederlands en internationaal recht. 5.2 Instrumenten ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 53 van 76
Stembeleid De Nederlandse Corporate Governance Code (‘Code Tabaksblat’) beveelt aan dat pensioenfondsen verslag uitbrengen van het stembeleid op de algemene vergadering van aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen. Het Fonds hecht er waarde aan dat op aandeelhoudersvergaderingen ESG criteria aandacht krijgen. Het Fonds ziet vanwege haar omvang voor haar zelf geen rol weggelegd voor een eigen specifiek stembeleid. Uitsluiting Het Fonds belegt niet in bedrijven die niet handelen in de geest van de Global Compact Principles van de VN. Daarnaast belegt het fonds niet in bedrijven die betrokken zijn bij de ontwikkeling van controversiële wapensystemen of bij de verschaffing van diensten voor de ontwikkeling, het gebruik en onderhoud van deze systemen of bij controversiële wapenhandel”. Het Fonds hanteert hiervoor een uitsluitingenlijst. Engagement/Betrokkenheid Het Fonds heeft op haar agenda staan om in lijn met haar maatschappelijke relevantie en de Ambitie 20|20 van ANWB Groep (haar sponsor) te onderzoeken of het wenselijk is een deel van haar vermogen te beleggen in ondernemingen die een bijdrage leveren aan maatschappelijke thema’s uit de ANWB Ambitie 20|20, zoals verkeersveiligheid, duurzame mobiliteit, recreatie dichtbij en vangnet onderweg. Deze engagement gedachte dient nog onderwerp te worden van onderzoek. 6. Gedragscode Het Fonds zorgt ervoor dat bij de personen die belast zijn met de (uitvoering) van het beleggingsbeleid geen sprake is van belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen. Deze personen zijn gebonden aan de door het Fonds opgestelde gedragscode. Deze gedragscode voldoet aan de eisen die DNB en de AFM hieraan stellen. Het Fonds heeft een compliance officer die toeziet op de juiste naleving van de gedragscode.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 54 van 76
BIJLAGE 6: Investment Beliefs
Inleiding Investment beliefs beschrijven op een heldere en beknopte wijze de uitgangspunten voor het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds ANWB (hierna: Fonds). De investment beliefs, ook wel beleggingsbeginselen, vormen daarmee de basis of de filosofie voor de inrichting van het vermogensbeheer, de verdeling van het belegd vermogen over de verschillende beleggingscategorieën en beleggingsstijlen en de beheersing van beleggingsrisico’s. Investment beliefs De verplichtingen vormen het uitgangspunt voor de inrichting van de beleggingsportefeuille De beleggingen van het Fonds worden daar waar relevant in samenhang met de structuur van de verplichtingen beheerd met als uitgangspunt dat het balansrisico in lijn is met de risicohouding van het Fonds. De strategische asset allocatie is de bepalende factor in het risicoprofiel De strategische asset allocatie heeft de grootste impact op het risicoprofiel en het rendement van de beleggingen. De strategische asset allocatie bepaalt voor ongeveer 80% het rendement. Het is derhalve van groot belang dat de strategische asset allocatie wordt afgestemd op de structuur van de verplichtingen (de passiva zijde van de balans). Het nemen van beleggingsrisico wordt beloond op lange termijn Het Fonds gelooft dat het nemen van beleggingsrisico op lange termijn beloond wordt in de vorm van een additioneel rendement ten opzichte van het risicovrije rendement. Dit additionele rendement wordt de risicopremie genoemd. De risicopremie is niet voor elk beleggingsrisico gelijk en deze premie verandert door de tijd heen. Diversificatie loont om risico’s te reduceren Door het spreiden van de beleggingsportefeuille over verschillende beleggingscategorieën, stijlen en regio’s die een niet-perfecte onderlinge samenhang in termen van risico en rendement vertonen kan het risico/rendementsprofiel van de totale portefeuille worden verbeterd. De onderlinge samenhang tussen de verschillende beleggingscategorieën kan door de tijd heen en in extreme marktomstandigheden veranderen. De beoogde diversificatie kan hierdoor wijzigen en er kunnen zogenaamde staartrisico’s optreden. Om deze redenen wordt ook dit aspect actief gemonitord. Valutabeleid wordt ingezet om risico’s te reduceren Valutakoersen zijn door de tijd heen slecht voorspelbaar en modelleerbaar. Het Fonds gelooft daarom niet in de toegevoegde waarde van actief beheer op valutaposities. Om de volatiliteit van de totale portefeuille en daarmee de volatiliteit van de solvabiliteit te beperken dekt het Fonds vreemde valuta posities in een bepaalde mate af. Actief beheer loont in inefficiënte financiële markten Niet alle financiële markten zijn efficiënt. Door het gericht inzetten van een actief beleggingsbeleid kan geprofiteerd worden van marktinefficiënties op diverse beleggingscategorieën. Het Fonds kiest er daarom voor om in bepaalde inefficiënte markten actief beheer te voeren en op deze manier een hoger rendement dan het (passieve) marktrendement te behalen.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 55 van 76
Derivaten worden alleen gebruikt om risico’s te reduceren Derivaten mogen alleen gebruikt worden voor efficiënt portefeuillebeheer en om risico’s te verminderen, zoals het valutarisico en het renterisico. Derivaten worden niet ingezet voor speculatief gebruik. De uitvoering van derivaten transacties dient begeleid te worden door een partij met voldoende expertise op dit gebied. Het bestuur van het Fonds moet in de gelegenheid zijn of gesteld worden om alle derivaten transacties en posities nauwgezet te kunnen monitoren. Het gebruik van derivaten is toegestaan mits de producten een integraal onderdeel vormen. Maatschappelijk verantwoord beleggen vormt een onderdeel van de bepaling en uitvoering van het beleggingsbeleid Het Fonds is zich bewust van haar langjarige maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zij hecht daarom grote waarde aan maatschappelijk verantwoord beleggen en heeft hiervoor uitgangspunten geformuleerd. Zij is ervan overtuigd dat financieel en maatschappelijk rendement goed kunnen samengaan. Bij het beleggen wordt bewust rekening gehouden met de zogenaamde ESG-factoren: Environment (milieu), Social (maatschappij) en Governance (goed bestuur van de onderneming). Het Fonds wil voorkomen dat gelden terechtkomen bij ondernemingen die handelen in strijd met internationale wet en regelgeving en principes die het Fonds hanteert. Het Fonds heeft de ambitie om de algemeen door de Verenigde Naties vastgestelde minimale maatschappelijke normen voor verantwoord beleggen (UNPRI) te onderschrijven. Daarnaast verwacht zij dat de vermogensbeheerders waarmee het fonds samenwerkt de UNPRI ook erkennen en onderdeel van hun ondernemingsbeleid, beleggingsbeleid, strategie, cultuur en dagelijkse gang van zaken maken. De organisaties dienen ondertekenaars te zijn van de UNPRI of duidelijk te maken dat dit op afzienbare tijd zal plaats vinden. Hieronder zijn de zes principes van de UNPRI weergegeven: 1) 2) 3)
4) 5) 6)
Verantwoord beleggen is een integraal onderdeel van het beleggingsproces Geef als aandeelhouder actief invulling aan ESG onderwerpen in de dialoog met bedrijven Bedrijven waarin geïnvesteerd wordt dienen te handelen in de geest van de Global Compact Principles van de Verenigde Naties (VN). In deze Global Compact Principles hebben de VN de belangrijkste standaarden vastgelegd ten aanzien van mensenrechten, arbeid, milieu en corruptie. Promoot het gebruik van de ‘principles for responsible investment’ Trek gezamenlijk op om zo de effectiviteit van de ‘principles for responsible investment’ te vergroten Doe verslag van de activiteiten en vorderingen aangaande de ‘principles for responsible investment’
Bovengenoemde uitgangspunten vertaalt het fonds in algemene termen door rekening te houden met: - respect voor kernrechten van de mens; - niet schuldig maken aan kinderarbeid; - onthouden van betrokkenheid bij dwangarbeid; - onthouden van vormen van corruptie; - onthouden van vormen van milieuvervuiling; - geen betrokkenheid bij de ontwikkeling van controversiële wapensystemen (waaronder clusterbommen, kernwapens en nucleaire wapens), bij verschaffing van diensten voor de ontwikkeling, het gebruik en onderhoud van deze systemen of bij controversiële wapenhandel; - respect voor algemeen aanvaarde ethische beginselen die gelden in een menswaardige samenleving. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 56 van 76
Onderdeel van de UNPRI is alleen beleggen in bedrijven, die handelen in de geest van Global Compact Principles van de Verenigde Naties (zie punt 3) op pagina 54). Dit onderdeel van UNPRI wordt al toegepast door het Fonds. De Global Compact Principles hebben betrekking op vier hoofdthema’s, uitgewerkt in tien principes: Mensenrechten Bedrijven ondersteunen en respecteren de bescherming van internationaal vastgelegde mensenrechten; en Zorgen ervoor dat zij niet medeplichtig zijn aan misstanden op het gebied van mensenrechten. Arbeidsnormen Bedrijven handhaven de vrijheid van vereniging en de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen; en de eliminatie van alle vormen van gedwongen en verplichte arbeid; en de effectieve afschaffing van kinderarbeid; en de eliminatie van discriminatie met betrekking tot werk en beroep. Milieu Bedrijven hanteren het voorzichtigheidsbeginsel met betrekking tot milieukwesties; en ondernemen initiatieven om grotere verantwoordelijkheid op milieugebied te bevorderen; en stimuleren de ontwikkeling en verspreiding van milieuvriendelijke technologieën. Anti-corruptie Bedrijven zouden alle vormen van corruptie, inclusief afpersing en omkoping, tegen moeten gaan. Naast deze uitgangspunten worden ook nationale en internationale beginselen en codes bij de beslissingen betrokken. Voor Nederland geldt in het bijzonder de ‘Code Tabaksblat’. Tot slot wil het Fonds bijdragen aan een bredere bewustwording van de noodzaak en mogelijkheden van duurzaam ondernemen. Hieronder staat beschreven hoe het Fonds meer gedetailleerd invulling wil geven aan maatschappelijk verantwoord beleggen. Er wordt ingegaan op de relatie met sponsoren wordt betrokken, de instrumenten die hiervoor gehanteerd worden en hoe de gewenste uitvoering gemonitord en gecontroleerd wordt. Relatie met sponsoren Het Fonds is het pensioenfonds van de ANWB Groep en ANWB B.V. Bij de uitgangspunten voor het maatschappelijk verantwoord beleggen neemt het Fonds de uitgangspunten van ANWB groep mede in overweging. Ambitie 20|20 en statuten van ANWB B.V. De maatschappelijke relevantie van de ANWB Groep is vastgelegd in de ANWB statuten en geconcretiseerd in de ANWB Ambitie 20|20. Hierin staat onder andere dat de ANWB beoogt om met al haar activiteiten waarde toe te voegen aan zowel de samenleving, haar leden als de organisatie zelf (‘win-win-win’-principe). De ANWB stelt dat de buitenwereld van de ANWB als maatschappelijke organisatie verwacht dat de ANWB alles op een verantwoorde wijze doet. Voor de ANWB is een verantwoorde wijze: sociaal, duurzaam en veilig: - Sociaal: activiteiten zijn menselijk en betaalbaar - Duurzaam: alle activiteiten zijn maatschappelijk verantwoord, hebben kwaliteit, leveren duurzaam financieel resultaat en zijn schoon en niet ontwrichtend. - Veilig: alle producten en diensten zijn vrij van risico’s, zowel aan de productiekant als aan de gebruikerskant
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 57 van 76
Bovengenoemde zaken zijn voor de ANWB de basis van hun bestaan en hun dagelijkse bedrijfsvoering. Het Fonds bekijkt in hoeverre zij in haar invulling van maatschappelijk verantwoord beleggen bovenstaande uitgangspunten van de ANWB Groep mee kan nemen. De instrumenten Uitsluiting Het Fonds belegt niet in bedrijven die niet handelen in de geest van de Global Compact Principles van de VN. Daarnaast belegt het fonds niet in bedrijven die betrokken zijn bij de ontwikkeling van controversiële wapensystemen of bij de verschaffing van diensten voor de ontwikkeling, het gebruik en onderhoud van deze systemen of bij controversiële wapenhandel”. Het Fonds hanteert hiervoor een uitsluitingenlijst. Specifiek uitsluiting van bedrijven betrokken bij clustermunitie Vanaf 1 januari 2013 geldt een wettelijk verbod op het (laten) uitvoeren van transacties, het verstrekken van leningen of verwerven van niet vrij verhandelbare deelnemingen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie, distributie of verkoop van clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan. De handhaving van het verbod heeft plaats vanaf 1 januari 2013. Eenmaal per jaar wordt, na overleg tussen de AFM, brancheorganisaties en marktpartijen, een indicatieve lijst van betrokken ondernemingen gepubliceerd en aangepast. Het Fonds (de Stichting) zal erop toezien dat niet belegd wordt in bedrijven op deze lijst. Hiertoe zal de periodieke lijst door het Fonds (de Stichting) gedeeld worden met haar vermogensbeheerders, vergezeld van het verbod om in de betreffende ondernemingen te beleggen. In de uitbestedingsovereenkomst met de vermogensbeheerder is geregeld de wijze waarop de vermogensbeheerder invulling geeft aan dit verbod. Het wettelijk verbod geldt overigens niet voor transacties in door derden beheerde beleggingsinstellingen en indices waarbij de producenten van clustermunitie en of daarbij betrokken ondernemingen, minder dan 5% van de waarde van die beleggingsinstelling of index vertegenwoordigen. Het Fonds wil deze beleggingen evenwel ook uitsluiten Stembeleid Het Fonds hecht er waarde aan dat op aandeelhoudersvergaderingen ESG criteria aandacht krijgen. Het Fonds ziet vanwege haar omvang voor haar zelf geen rol weggelegd voor een eigen specifiek stembeleid. Engagement/Betrokkenheid Het Fonds heeft op haar agenda staan om in lijn met haar maatschappelijke relevantie en de Ambitie 20|20 van ANWB Groep (haar sponsor) te onderzoeken of het wenselijk is een deel van haar vermogen te beleggen in ondernemingen die een bijdrage leveren aan maatschappelijke thema’s uit de ANWB Ambitie 20|20, zoals verkeersveiligheid, duurzame mobiliteit, recreatie dichtbij en vangnet onderweg. Deze engagement gedachte dient nog onderwerp te worden van onderzoek Monitoring uitvoering instrumenten In 2013 hanteert het Fonds alleen het instrument van uitsluiting. De uitsluitingenlijst is overhandigd aan en wordt bijgehouden in samenwerking met de fiduciair manager. Deze heeft ook als opdracht continu te monitoren of er direct of indirect belegd worden in bedrijven, die zijn uitgesloten. Op het moment dat dit geconstateerd wordt dient deze belegging te worden beëindigd. Risicomanagement is een integraal onderdeel van het beleggingsproces Het managen van beleggingsrisico’s is een bepalend kader voor het genereren van rendementen. Beleggingsrisico’s bepalen in een bepaalde mate of de beoogde beleggingsdoelstellingen behaald kunnen worden. Indien voldaan is aan de basis van risicobeheersing en risicomanagement, kunnen binnen de randvoorwaarden de beleggingen geoptimaliseerd worden. Belangrijke risicomaatstaven hierbij zijn scenario’s, ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 58 van 76
de kansen dat een bepaald scenario zich voordoet en de mate van verlies die kan optreden als een bepaald scenario zich voordoet. Ieder beleggingsproduct of beleggingsinstrument is transparant en begrijpelijk. Het Fonds vindt dat zij moet kunnen begrijpen hoe de beleggingsproducten dan wel beleggingsinstrumenten in elkaar zitten. Van complexiteit is sprake wanneer het bestuur van het fonds de werking ervan niet begrijpt en derhalve de monitoring activiteit niet kan waarmaken. Ter ondersteuning van de begrijpelijkheid en transparantie van de verschillende beleggingsproducten en –instrumenten vindt het bestuur van het Fonds dat het te allen tijde mogelijk moet zijn om de beleggingsposities tot op positieniveau in de portefeuilles inzichtelijk te hebben. Beleggingskosten zijn transparant en wegen mee in keuzes die gemaakt worden bij de invulling van de beleggingsportefeuille De kosten van vermogensbeheer hebben direct invloed op het behaalde rendement. De kosten staan vast, echter de verwachte rendementen zijn onzeker. Om grip te krijgen en te houden op beleggingskosten dienen deze duidelijk te worden omschreven. Daarnaast kunnen de kosten van vermogensbeheer vergeleken worden met een institutionele benchmark voor vermogensbeheerkosten. Vergoedingen aan vermogensbeheerders dienen doelgericht te worden ingezet. Dit betekent dat een hoge vergoeding gelijk dient te staan aan exceptionele kwaliteiten en/of een hoge outperformance. Governance Taken en verantwoordelijkheden zijn helder belegd Een duidelijk governance framework zorgt voor een goede scheiding van taken en verantwoordelijkheden. Het bestuur van het Fonds wordt op het gebied van balansrisico’s en het beleggingsbeleid ondersteund door een advies commissie. Het bestuur van het Fonds wil met het samenbrengen van zowel risico- en rendementsdoelstellingen in de advies commissie bewerkstelligen dat beslissingen weloverwogen worden genomen. Tevens wil het bestuur van het Fonds hiermee de kans vergroten dat de gestelde doelen worden bereikt. Het balansrisico van het Fonds wordt gemonitord. Het management van de beleggingen wordt via een fiduciaire manager uitbesteed aan externe managers. Het bestuur van het Fonds ziet toe op de gemaakte keuzes van de fiduciair manager en zij monitort de fiduciair manager en de prestaties van de externe managers.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 59 van 76
BIJLAGE 7: Herstelplan 2009 - 2013 Herstelplan 2009 -2013 stichting Pensioenfonds ANWB relatienr. 3691
Ontwikkelingen 2008 Het Fonds is in 2008 in een situatie van een reservetekort en een dekkingstekort gekomen. De dekkingsgraad per 31 december 2008 bedroeg 89,8 % tegen 141,4 % per eind 2007. Het vereiste eigen vermogen per 31 december 2008 bedraagt 23,3 % op basis van de feitelijke beleggingsmix en de feitelijke afdekking van het renterisico. Besloten is vanaf 2009 het renterisico volledig te gaan afdekken. De timing van de implementatie is dekkingsgraad en marktrente afhankelijk. De feitelijke beleggingsmix per 31 december 2008 kent een onderweging van zakelijke waarden ten opzichte van de strategische mix. De strategische mix bestaat voor 42,5% uit zakelijke waarden, voor 47,5% uit vastrentende waarden en voor 10 % uit complementaire waarden. Het vereiste eigen vermogen op basis van deze strategische beleggingsmix in combinatie met een volledige afdekking van het renterisico bedraagt 18,7% per 31 december 2008. Dit is het niveau waar het fonds binnen 15 jaar naar toe dient te groeien. Het dekkingstekort per ultimo 2008 is ontstaan door meerdere oorzaken. Een belangrijke oorzaak is de ontwikkeling van de rente termijn structuur, die de pensioenverplichting fors heeft doen stijgen. Daarnaast zijn de beleggingsresultaten ook voor ons fonds sterk negatief geweest. In de tweede helft van 2008 is een start gemaakt met het afdekken van het renterisico. Deze maatregel heeft daarom in 2008 maar tijdelijk kunnen bijdragen aan het in stand houden van een hogere dekkingsgraad. Hoewel van beperktere betekenis voor de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2008 zijn per 1 juli 2008 door ANWB BV de jaarlijkse storting van € 1.060.000 en van 1,25 % van de loonsom stopgezet (beide maatregelen uit het herstelplan 2003-2010). De 1,25 % is met ingang van 1 juli 2008 weer toegevoegd aan het loon van de deelnemers. Onderstaand een kwantitatieve typering van de oorzaken van het dekkingstekort aan, met daarbij de gerealiseerde parameters. ∆ Dekkingsgraad (oorzaken voor mutaties) 2008
Jaar
2008
%
Premie M1 ∆%punt
Uitkerin Indexerin g M2 g M3 ∆%punt ∆%-punt
RTS M4 ∆%punt
Overrend e- ment Overig M5 M6 ∆%∆%-punt punt
141,4
-,04
1,5
-26,2
-36,7
DG primo
0,0
10,2
DG ultimo % 89,8
Realisatie van parameters
Jaar 2008
Feitelijk e premie % 13,3
Indexatie actieve deenemer s % 2,8
Indexatie gewezen deelnemers en gepensioneerden % 1,0
Beleggings rendement % -22,5
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 60 van 76
Herstelplan 2009 - 2013 De volgende beleidsmaatregelen maken onderdeel uit van dit herstelplan. Premiebeleid Met de belangrijkste sponsor, ANWB BV, zijn de volgende afspraken gemaakt. ANWB BV stelt vanaf 2009 een doorsneepremie van 15,1% (i.p.v. 14,3%) van de loonsom beschikbaar (oorspronkelijk beoogd niveau 2010), en aanvullend daarop een bijdrage in 2009 van 14,3 mln tot de vereiste kostendekkende premie, alsmede een extra herstelbijdrage van 2 mln een extra herstelbijdrage van 2 mln per jaar over de periode 2010 t/m 2013. voor zover noodzakelijk wordt een aanvulling op de doorsneepremie betaald tot het kostendekkende niveau (geprognosticeerd op circa 11 mln in de periode 2010 t/m 2013) Unigarant NV en Logicx Mobiliteit BV zullen gedurende de periode 2009 – 2013 naar rato aan het herstel van de dekkingsgraad van het Fonds bijdragen. Uitgangspunt voor de beleidsmaatregelen was dat sponsoren, actieve deelnemers en gepensioneerden/gewezen deelnemers evenwichtig in het herstel zouden bijdragen. Doordat er met sociale partners geen overeenstemming over herstelbijdragen kon worden bereikt dragen actieve deelnemers niet in het herstel bij. De werkgever heeft zijn additionele herstelbijdrage op deze naar haar mening onevenwichtigheid afgestemd en draagt niet verder bij dan tot het bereiken van het minimaal vereist vermogen. In het herstelplan is er verder conform de richtlijnen van DNB van 3% looninflatie in de periode 2010-2013 uitgegaan hetgeen in de periode 2011 t/m 2013 leidt tot een aanvullende storting tot de kostendekkende premie. Cijfermatig zien de premiebijdragen er op miljoenen afgerond als volgt uit. Bijdragen model (* € 1.000)
Reguliere premie4 Aanvulling tot KDP VPLovergangsregeling/overig Aanvullende herstelbijdrage Bijdragen werkgevers Deelnemersbijdragen Bijdragen totaal
8,00%
2009 24.000 14.000
2010 24.000 11.000
2011 25.000 10.000
2012 25.000 11.000
2013 25.000 12.000
4.000
4.000
4.000
4.000
3.000
2.000 44.000
2.000 41.000
2.000 41.000
2.000 42.000
2.000 42.000
8.000 52.000
8.000 49.000
8.000 49.000
9.000 51.000
9.000 51.000
Indexatiebeleid Gepensioneerden en gewezen deelnemers ontvangen tijdens de herstelperiode geen indexatie. Samenhangend met onze indexatiestaffel zal er in principe geen indexatie van gepensioneerden en gewezen deelnemers plaatsvinden zolang de dekkingsgraad niet boven de 110 % is gestegen. Beleggingsbeleid
4
Doorsneepremie 15,1% ANWB en kostendekkende premie Unigarant en Logicx ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 61 van 76
In dit herstelplan is o.b.v. de feitelijke beleggingsmix van 34,8% aandelen, 45,8% vastrentend, 14,0 complementair, 5,2% geldmarkt en 0,2 liquide de volgende set van parameters toegepast. Vooronderstellingen rendement Vastrenten d % 4,5
Zakelijke waarden % 7,5
Complementair % 6,0
Geldmar kt % 1,0
Totale mix % 5,8
Deze vooronderstellingen passen binnen het Besluit parameters. Wat betreft de allocatie van de beleggingsmix zijn wij uitgegaan van de werkelijke positie per ultimo 2008 met een onderweging van de zakelijke waarden en daarom niet van de strategisch verdeling uit de ABTN. Afhankelijk van de ontwikkeling van de risicograad zal tot een terugkeer naar de strategische mix worden overgegaan. Overige maatregelen Het bestuur zal de ontwikkeling van de dekkingsgraad monitoren in relatie tot het herstelpad uit het herstelplan en de uitkomsten hiervan periodiek met de sponsoren en werknemersvertegenwoordigers delen. Indien de ontwikkeling van de dekkingsgraad aan het eind van enig jaar onvoldoende is en een verbetering er niet is of lang op zich zal laten wachten, zal met de sociale partners overleg worden gevoerd over eventuele aanvullende maatregelen. Indien alle maatregelen er niet toe leiden dat het fonds eind 2011 op of boven het herstelpad zit zal in overeenstemming met de ministeriële regeling van 6 maart 2009 moeten worden overgegaan tot het korten van de (opgebouwde)rechten. Toelichting van het bestuur op het herstelplan Het bestuur heeft na afwijzing van eerdere herstelplannen door de vakbonden in overleg met de sponsoren dit voorliggend herstelplan opgesteld. Dit herstelplan omvat herstelmaatregelen die het bestuur met ANWB BV en aangesloten dochters overeen is gekomen. Aangezien de regelingen gestand worden gedaan en er geen extra bijdragen van werknemers worden gevraagd is instemming van werknemersvertegenwoordiging hiervoor niet nodig. Met de Deelnemersraad is dit herstelplan besproken evenals voorgaande varianten. De Deelnemersraad sprak zich eerder uit voorstander van het eerste plan te zijn waarbij 3,3% loonruimte als herstelmiddel wordt ingezet. Aangezien de ANWB en werknemersvertegenwoordiging hierover geen overeenstemming konden bereiken kon het bestuur die voorkeur niet overnemen. De deelnemersraad gaf een negatief advies over het thans voorliggende herstelplan. Het bestuur kan niet anders dan dit advies naast zich neer te leggen aangezien er geen andere middelen voor herstel beschikbaar zijn. Uitgangspunt bij de keuze van de beleidsmaatregelen is geweest dat sponsoren, actieve deelnemers en gepensioneerden/gewezen deelnemers evenwichtig in het herstel bijdragen en het herstelplan recht doet aan solidariteit over generaties. De extra bijdrage van de ANWB5 en het niet indexeren van de gepensioneerden/gewezen deelnemers tijdens het korte termijn herstelplan leidt niet tot de gewenste evenwichtige bijdrage door belanghebbenden. Daarnaast draagt in 2009 de ANWB BV € 15,3 mln (aanvulling tot kostendekkende premie plus € 1 miljoen door de vervroegde verhoging van de doorsneepremie) extra bij in de reguliere premie. De kansen en risico’s van dit herstelplan liggen vooral in de ontwikkeling van de rentetermijnstructuur, de ontwikkelingen op de financiële markten en de mate waarin 5
Unigarant en Logicx dragen gedurende 5 jaar naar rato bij. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 62 van 76
wij er in slagen het beleggingsbeleid te laten bijdragen aan het herstel. Het bestuur is van oordeel dat met dit herstelplan een realistische en concrete aanpak is gekozen. Het herstel laat volgens de planning een gestage ontwikkeling zien. Het herstelplan is financierbaar, rechtmatig en administratief uitvoerbaar. Het Bestuur van het ANWB Pensioenfonds,
dhr. Mr. G.H.N.L. van Woerkom Voorzitter
dhr. Ir. S. Venema Secretaris
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 63 van 76
BIJLAGE 8: Financieel Crisisplan
Stichting Pensioenfonds ANWB Financieel crisisplan
Datum: 26 april 2012
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 64 van 76
0. Inleiding Stichting Pensioenfonds ANWB (hierna: het fonds) dient, als onderdeel van de beschrijving van de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem, in de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) van het fonds een financieel crisisplan op te nemen. Dit staat in de Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen van De Nederlandsche Bank (hierna: beleidsregel).6 Het financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die het fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het fonds in gevaar komt. Op grond van de beleidsregel moet het financieel crisisplan de volgende elementen bevatten: Welke financiële situatie(s) bij het fonds duidt het fonds aan als een crisissituatie(s), Bij welke dekkingsgraad kan het fonds er zonder korten niet meer uitkomen, Welke maatregelen staan ter beschikking om de dekkingsgraad te verhogen, In welke mate kunnen de maatregelen ingezet worden, Wat is het financiële effect van de maatregelen, Hoe wordt op evenwichtige wijze rekening gehouden met de belangen van de verschillende belanghebbenden, Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd over het financieel crisisplan, Wat is het besluitvormingsproces als het financieel crisisplan moet worden uitgevoerd, Op welke wijze wordt het financieel crisisplan op actualiteit getoetst. In de hiernavolgende hoofdstukken komen bovenstaande elementen aan de orde zoals die zijn uitgewerkt door het bestuur van het fonds. Doel en kader van het financieel crisisplan Het doel van het financieel crisisplan (met de inhoud zoals in de inleiding hiervoor beschreven) is dat het bestuur beter is voorbereid op een crisissituatie en kan worden voorkomen dat er in de drukte van een crisis mogelijkheden over het hoofd worden gezien. Het is gericht op hoe in de toekomst om te gaan met crisissituaties. De concrete maatregelen die het bestuur zal nemen in geval van een crisissituatie zullen echter altijd afhankelijk zijn van de aard van de crisis en de feiten en omstandigheden op dat moment. Het plan is dan ook geen draaiboek. 1. Crisissituatie Het fonds voert de pensioenregelingen uit van ANWB BV en de aan haar gelieerde dochters, van Logixc Mobiliteit BV en Unigarant NV. Uitgangspunten van de financiële opzet van de pensioenregelingen zijn: dat de jaarlijkse opbouw van de pensioenaanspraken kan worden gefinancierd uit de premies dat de opgebouwde en toekomstige pensioenaanspraken van deelnemers hun koopkrachtwaarde zoveel mogelijk behouden door jaarlijkse ophoging hiervan op basis van de toegekende algemene loonsverhoging aan de actieve deelnemers; de hiervoor benodigde premie wordt betaald uit de premie dat afhankelijk van de dekkingsgraad, de opgebouwde pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden jaarlijks, door middel van toeslagen, kunnen worden verhoogd met de ontwikkeling van de prijzen met een maximum van 4 %; de financiering hiervan komt uit de beleggingsrendementen, die het fonds weet te behalen. 6
Staatscourant 9 december 2011, nr. 22350 ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 65 van 76
Deze toeslagen mogen volgens het beleidskader, geheel of gedeeltelijk betaald worden indien de nominale dekkingsgraad zich bevindt boven de 110%. Het fonds is een ondernemingspensioenfonds. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is geen bijstortingsplicht voor de werkgever overeengekomen in geval van een tekort bij het fonds. Wel is bepaald dat dan in overleg wordt getreden. Het is de ambitie van het bestuur de toeslag van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden volledig te indexeren. Het bestuur onderscheidt in het kader van dit crisisplan de volgende situaties. fase 1: als de dekkingsgraad onder het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) komt is er sprake van de eerste fase van een crisis. Het MVEV is per 1-1-2012 104,4 %. fase 2: als de dekkingsgraad zodanig laag komt te liggen dat een herstel uit een situatie van dekkingstekort niet mogelijk is zonder aanvullende maatregelen is er sprake van een tweede fase van crisis. De dekkingsgraad is dan onder de z.g. kritische dekkingsgraad grens gekomen (zie par. 2.2.). verder is er sprake van een crisis als het bestuur van mening is dat de situatie zodanig is dat sprake is van een crisis dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de dekkingsgraad boven het Vereist Eigen Vermogen ligt maar in korte tijd hard daalt. Met het financieel crisisplan is het fonds voorbereid op een situatie van dekkingstekort, waarin tijdig herstel binnen de gestelde termijn van 3 jaar niet (meer) haalbaar is. Het bestuur heeft met dit plan vooraf nagedacht over hoe te handelen als een dergelijke situatie zich voordoet. Het bestuur heeft voor de situatie van een dekkingstekort het proces en de maatregelen benoemd, die dan in principe aan de orde zouden moeten komen. Het plan richt zich dus vooral op een situatie van dekkingstekort. Structurele bewegingen zoals langer leven en daling van de rente maken geen onderdeel uit van dit beleid. Tot slot zijn er situaties die geen directe financiële gevolgen hebben, maar het fonds evenwel kunnen treffen. Voorbeelden hiervan zijn een bestuurscrisis, een operationele crisis of het wegvallen van de werkgever. Ook deze situaties maken geen onderdeel uit van dit plan. 2. Kritische dekkingsgraad Als de dekkingsgraad zodanig laag komt te liggen dat een herstel uit een situatie van dekkingstekort niet mogelijk is zonder aanvullende maatregelen dan is het fonds onder de kritische dekkingsgraad gekomen. Het bestuur beschouwt een situatie van dekkingstekort gelijktijdig met een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad als de tweede fase van een crisissituatie. Er zijn dan extra maatregelen nodig om binnen de daarvoor staande termijn te kunnen herstellen. Met extra wordt bedoeld maatregelen, die buiten het reguliere premie- en indexatiebeleid vallen. Met termijn wordt bedoeld een hersteltermijn van 3 jaar. De kritische dekkingsgraad zal per kwartaal gemonitord worden. Aan het eind van ieder jaar zal opnieuw worden vastgesteld op basis van de dan geldende economische omstandigheden, regelgeving en beleid van het fonds hoe de situatie zich ontwikkeld heeft en of het fonds zich onder de kritische dekkingsgraad bevindt. En of voor het volgende jaar weer aanvullende maatregelen nodig zijn. Tevens wordt de kritische dekkingsgraad bij beleidswijzigingen opnieuw vastgesteld.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 66 van 76
3. Maatregelen Hieronder zijn de maatregelen weergegeven die het bestuur effectief kan inzetten of initiëren (bij de werkgever) om de dekkingsgraad te verhogen of om te voorkomen dat een dekkingsgraad verder wegzakt richting de kritische grens. Van onvoldoende herstel is sprake als de dekkingsgraad, in een situatie van dekkingstekort, onder de kritische dekkingsgraad is gedaald. Maatregelen zijn dus niet nodig als het beoogde herstel met het huidige beleidskader binnen het tijdspad van het crisisplan wordt gehaald. Maatregel 1: bijstorting door werkgever (voorwaardelijk) Het fonds kan de werkgever verzoeken om bij te storten. Als deze maatregel wordt ingezet dan geldt voor de werkgever het volgende. In de CAO is de werkgever met de werknemersorganisaties overeengekomen dat de financiering van een eventuele bijstorting onderwerp van gesprek is tussen de werkgever en de werknemersorganisaties. Hiermee wordt beoogd de lasten van een bijstorting te delen tussen de werkgevers en de werknemers. Een eventuele bijdrage van ex-deelnemers en gepensioneerden valt hier buiten, daar dit een bevoegdheid is van het bestuur. Dit overziend stelt het bestuur vast dat het bestuur niet zelf maatregelen met betrekking tot actieve deelnemers en de werkgever kan inzetten en dat feitelijk alleen de maatregelen van korten van bestaande rechten aan het bestuur ter beschikking staan. Daarentegen is de aanpak vanuit dit crisisplan er wel op gericht de werkgever en werknemersorganisaties tijdig te informeren over een verwachte crisissituatie, zodat met een grote kans en tijdig een beroep gedaan kan worden op het inzetten van maatregel1. Maatregel 2: aanpassen beleggingsbeleid Het bestuur heeft ook gekeken naar het aanpassen van het beleggingsbeleid als maatregel om de dekkingsgraad te verhogen. Het bestuur zal in geval van een crisis op dat moment bezien of het beleggingsbeleid (dat op dat moment geldt) mogelijkheden biedt om de dekkingsgraad te verhogen. Die kans wordt klein geacht, Daarom wordt van deze maatregel een geringe bijdrage verwacht in geval van een crisis. Maatregel 3: uniform korten Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is een noodmaatregel die verbonden is aan strikte regelgeving uit de Pensioenwet. De herstelkracht van korten is substantieel en kan alleen worden ingezet om uiteindelijk, nadat alle andere maatregelen zijn ingezet, in een gegeven plan periode op het Minimaal Vereist Eigen Vermogen uit te komen. Een uniforme korting met een bepaald percentage levert een stijging van de dekkingsgraad op met hetzelfde percentage bij een dekkingsgraad van om en nabij de 100%. Het fonds hanteert uniform korten als uitgangspunt bij korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Deze worden met een gelijk percentage verminderd. Daarmee worden deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in gelijke mate geraakt. Dit uitgangspunt kan worden gemotiveerd vanuit oogpunt van solidariteit. Als het goed gaat met het fonds profiteert iedereen hiervan, in slechte tijden geldt het omgekeerde. Het effect van uniform korten pakt voor de verschillende groepen echter anders uit. Pensioengerechtigden merken een korting direct door koopkrachtverlies. Voor actieve en gewezen deelnemers wordt het koopkrachtverlies uitgesteld en bestaat de mogelijkheid dat de korting ongedaan wordt gemaakt voordat het pensioen in gaat. Indien uniform wordt gekort staat het ongedaan maken van deze maatregel hoog in de volgorde van ongedaan maken van de maatregelen uit dit crisisplan. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 67 van 76
Maatregel 4: gedifferentieerd korten Indien naar mening van het bestuur een groep teveel wordt geraakt door toepassing van uniform korten naast andere maatregelen, dan kan het bestuur besluiten om het herstel te bewerkstelligen door eerst gedifferentieerd te korten. Indien deelnemers bijvoorbeeld door de maatregelen onder 3.2 en 3.3 al bijdragen in het herstel van het fonds kan het fonds besluiten tot een gedifferentieerde korting ten laste van de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. De verhouding kan ook omslaan ten gunste van pensioengerechtigden en gewezen deelnemers indien aan hen bijvoorbeeld lange tijd geen toeslag is verleend. Het bestuur bekijkt over een langere tijd van herstel of de twee genoemde groepen in evenwichtige maten hebben bijgedragen aan het herstel tot dan toe, rekening houdend met de omvang van de twee groepen in het geheel van het fonds. Sinds het invoeren van de herstelplannen in 2003 heeft de bijdrage van de deelnemers voorgelopen op de bijdrage van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Vandaar dat gedifferentieerd korten in dit crisisplan als mogelijkheid is meegenomen. Bij het ongedaan maken van een maatregel van gedifferentieerde korting staat deze boven het ongedaan maken van de uniforme korting. 4. Maatregelen ongedaan maken Het bestuur beschouwt het beëindigen van een maatregel als ongedaan maken en het met terugwerkende kracht ongedaan maken van een maatregel als repareren. De in hoofdstuk 3 genoemde maatregelen worden in beginsel bij een verbetering van de dekkingsgraad ongedaan gemaakt. Of hiertoe wordt overgegaan hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden van dat moment. Hierbij komen de volgende maatregelen in aanmerking: Gedifferentieerd korten (maatregel 4) Uniform korten (maatregel 3) Bijstortingen van de werkgever (maatregel1) en hogere deelnemersbijdragen, indien die er zijn, zijn maatregelen die naar de mening van het bestuur een blijvend financieringskarakter hebben. Ze kunnen wel beëindigd worden maar lenen zich niet goed om gerepareerd te worden. De volgorde van het ongedaan maken van genomen maatregelen is in beginsel gelijk aan bovengenoemde volgorde. Bij een uniforme korting komt eerst het opheffen van de korting van de ingegane rechten van de pensioengerechtigden aan de orde en vervolgens het opheffen van de korting van de pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers. Bij een gedifferentieerde korting komt binnen de groep van pensioengerechtigden en gewezen deelnemers het opheffen van de korting op de pensioengerechtigden op de eerste plaats. Het bestuur hanteert voor het ongedaan maken van maatregelen de volgende volgorde en staffel als richtlijn: Dekkingsgraad >minimaal vereiste dekkingsgraad (104,4%): Korting van pensioenen (dus herstel hiervan voor de toekomst): Eerst de gedifferentieerde korting (maatregel 4) ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 68 van 76
Vervolgens de uniforme korting (maatregel 3) minimaal vereiste dekkingsgraad + 5%(109,4% < dekkingsgraad ≤ vereiste dekkingsgraad + 10%(131,7%): Inlopen van gemiste uitkeringen pensioengerechtigden (ontstaan vanwege maatregel 3 of 4) Het ongedaan maken van hogere deelnemersbijdragen, waarvan de geplande duur nog niet verstreken is Het mogelijk inlopen van toeslagachterstanden bij gewezen deelnemers en pensioengerechtigden blijft gebeuren (volgens het huidige beleidskader) bij een dekkingsgraad > 160%. Indien op basis van een verbetering van de dekkingsgraad delen van eerdere maatregelen zijn teruggedraaid en/of gerepareerd, en direct daarna het fonds toch weer in een crisissituatie terecht komt zal het bestuur er op letten dat door de nieuwe en nog lopende maatregelen de diverse belanghebbenden niet onevenredig worden geraakt. De dekkingsgraad mag door het ongedaan maken van een genomen maatregel niet zakken tot onder de minimaal vereiste dekkingsgraad. De peildatum voor de dekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad over de 6 maanden voorafgaand aan 1 januari van een jaar. De hierboven aangegeven grens van 131,7% (vereiste dekkingsgraad van 121,7 % (afgeleid van het Vereist Eigen Vermogen + 10%) is gebaseerd op het Vereist Eigen Vermogen van 1 januari 2011. 5. Toetsing maatregelen aan evenwichtige belangenafweging In artikel 105, lid 2 van de Pensioenwet is opgenomen dat het bestuur bij het bepalen van het beleid op evenwichtige wijze rekening moet houden met de belangen van alle bij het fonds betrokken groepen. Dit geldt ook voor het financieel crisisplan. Aspecten die hierbij van belang zijn: Op welke groepen heeft een maatregel impact en in welke mate? Is er voldoende evenwicht tussen de gevolgen en de herstelkracht van een maatregel? Hoe een maatregel ongedaan te maken als er weer sprake is van herstel? Wat zijn de effecten van een maatregel op de solidariteit? Het bestuur heeft bij het opstellen van het financieel crisisplan rekening gehouden met bovenstaande aspecten. In het hiernavolgende wordt hier nader op ingegaan. Voor het antwoord op de vraag of er evenwicht is tussen de impact van de maatregelen en de herstelkracht is eerst van belang vast te stellen welke maatregelen effectief ingezet kunnen worden. Een bijstorting door de werkgever is zeer effectief. Overleg met en toestemming van de werkgever is nodig alvorens de bijstorting als maatregel kan worden ingezet. Inbreng vanuit de actieve deelnemers is het resultaat van onderhandelingen tussen de sociale partners. Als dit zich voordoet zal dit worden getoetst aan een evenwichtige belangenafweging. Korten op bestaande pensioenaanspraken heeft grote herstelkracht. Met de uniforme kortingsmaatregel worden deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in gelijke mate geraakt. Dit kan worden gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van solidariteit. Korten pakt echter anders uit voor de verschillende groepen. Gepensioneerden merken dit ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 69 van 76
direct. Deelnemers en gewezen deelnemers hebben meer kans dat de korting ongedaan wordt gemaakt. Daarom wordt de mogelijkheid open gehouden van gedifferentieerde korting. Gedifferentieerde korting kan op twee manieren ingevuld worden afhankelijk van de te maken belangenafweging. Indien de deelnemers al bijdragen door bepaalde maatregelen kan gedifferentieerde korting voor alleen pensioengerechtigden en gewezen deelnemers een optie zijn. Indien de deelnemers niet extra bijdragen kan een gedifferentieerde korting van alleen de deelnemers een optie zijn, gelet op het bovenstaande. 6. Communicatie over genomen maatregelen In dit hoofdstuk staat de communicatie van het financieel crisisplan. Dit maakt onderdeel uit van het communicatieplan van het fonds. De daarin vastgelegde uitgangspunten zoals duidelijke en begrijpelijke communicatie vormen ook de basis voor de communicatie omtrent het beleid bij dekkingstekort. Doelgroepen De primaire doelgroepen zijn de actieve deelnemers, de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden. De communicatie richt zich op deze drie doelgroepen. Hierna te noemen ‘de belanghebbenden’. Doelstellingen De belanghebbenden tijdig, duidelijk en begrijpelijk informeren over de crisissituatie, de maatregelen, het waarom van de maatregelen en de gevolgen ervan voor de belanghebbenden. Tijdig informeren Zodra het financieel crisisplan definitief is, informeert het fonds de belanghebbenden over het, voor een deel gewijzigde, beleid (communicatiefase 1). Op het moment dat het fonds constateert dat het zich in een crisissituatie bevindt, dan start communicatiefase 2: de belanghebbenden, maar ook de werknemersorganisaties, worden proactief over de crisissituatie en het proces geïnformeerd. Zodra de besluitvorming over de te nemen maatregelen heeft plaatsgevonden, informeert het fonds de belanghebbenden binnen een week over de maatregelen (communicatiefase 3). Het fonds bereidt proactief de communicatie voor om de communicatie tijdig te kunnen realiseren. Als de situatie bij het fonds zodanig is, dat maatregelen ongedaan gemaakt kunnen worden, dan start communicatiefase 4. Het fonds informeert de belanghebbenden binnen een week na de definitieve besluitvorming over het ongedaan maken van maatregelen. Daarna, en tussen communicatiefase 3 en 4, blijft het fonds de belanghebbenden regelmatig informeren over de ontwikkeling van de financiële situatie van het fonds (communicatie fase 5). Centrale boodschap “De financiële situatie van uw pensioenfonds staat er financieel niet goed voor. Het herstelt niet zoals verwacht. Het is belangrijk dat de financiële situatie verbetert, voor behoud van een pensioenregeling zoals we die nu kennen. Dan kunnen wij u naar de toekomst toe een goed pensioen blijven bieden. Daarbij vindt het bestuur het belangrijk dat alle partijen een bijdrage leveren. Ook van u vragen we een bijdrage.” Het hiervoor genoemde is de centrale hoofdboodschap op het moment dat het bestuur besluit tot aanvullende herstelmaatregelen. In bijlage A staat per communicatiefase de boodschap weergegeven. Communicatiemiddelen Het fonds beschikt over een set aan communicatiemiddelen. Huidige middelen voor alle belanghebbenden: Huidige middelen alleen voor deelnemers: - Helpdesk - Personeelsbladen ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 70 van 76
- Website - Intranet (via werkgever) - Brief - Pensioenoverzicht (UPO) Een nieuwsbrief met een frequentie van twee a driemaal per jaar is in ontwikkeling Het medium en de boodschap moeten in evenwicht zijn. Bijvoorbeeld een brief aan alle belanghebbenden is een formeel en redelijk zwaar instrument. Dat zet het fonds alleen in als de boodschap eveneens redelijk formeel en zwaar is, hetgeen in het geval van onvoldoende herstel zo is. Zeker op het moment dat er sprake is van korten op pensioenaanspraken en pensioenrechten. Communicatie en inzet middelen Bij onvoldoende herstel zijn diverse scenario’s / combinaties van maatregelen mogelijk en iedere maatregel heeft betrekking op bepaalde doelgroepen. Het fonds kiest ervoor om alle belanghebbenden gelijktijdig met dezelfde boodschap, op dezelfde wijze en op hetzelfde moment te informeren. Dit doet het fonds onder andere om alle belanghebbenden te laten zien dat iedere groep een steentje bijdraagt en dat de pijn evenwichtig is verdeeld. De maatregelen 3 en 4 hebben betrekking op het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten en dat is voor belanghebbenden zeer ingrijpend. Het vraagt extra communicatie-inspanningen om de belanghebbenden goed te informeren. Het fonds kan in een dergelijke situatie ervoor kiezen andere dan bovengenoemde communicatiemiddelen te gebruiken. Bijvoorbeeld een bijeenkomst. Bijeenkomsten bieden de mogelijkheid de dialoog met de belanghebbenden aan te gaan en geven de ruimte voor het stellen van vragen. Ook zou het fonds in overleg kunnen gaan met de werkgever om een bijlage bij de salarisspecificatie te voegen. Het pensioenoverzicht is ieder jaar het belangrijkste communicatiemiddel. De effecten van de maatregelen 3 en 4 komen terug in het pensioenoverzicht. Op het moment dat sprake is van deze maatregelen wil het fonds het eerstvolgende pensioenoverzicht waarin die effecten zichtbaar zijn, zo snel als de administratie dat mogelijk maakt, verstrekken aan de belanghebbenden. Met in de voorloopbrief uitleg daarover. In bijlage A een gedetailleerd overzicht van de communicatiefasen, de inhoud van de communicatie, de boodschap per fase en de inzet van de middelen. Media Het fonds informeert de belanghebbenden binnen een week nadat besluitvorming over de maatregelen heeft plaatsgevonden. Zodat ze informatie niet via andere kanalen, zoals de media, kunnen vernemen. Zeker op het moment dat er sprake is van korten. Want als belanghebbenden die informatie via de media vernemen kan hun vertrouwen worden geschaad. Verder hanteert het fonds in de communicatie een passief mediabeleid. Het bestuur van het fonds wijst van tevoren een woordvoerder aan. Anderen, zoals bestuursleden en de medewerkers van de uitvoeringsorganisatie, zeggen niets en verwijzen journalisten naar de woordvoerder. Het bestuur van het fonds bereidt proactief ook een passief persstatement voor. Zo kunnen vragen goed beantwoord worden, zonder dat het fonds zelf de pers opzoekt. Planmatige aanpak Zodra sprake is van onvoldoende herstel en dit plan in werking treedt, wordt een tijdelijk team geformeerd dat de lead heeft voor de uitvoering en eventuele bijsturing van de communicatie. Het team bestaat uit een of twee bestuursleden, de woordvoerder, een communicatieadviseur en (zeker in geval van maatregel 1) een afvaardiging van de werkgever. Het team start met het tegen het licht houden van deze communicatie uitgangspunten in relatie tot de actuele situatie. Want dat kan vragen om aanpassingen en/of verdere detaillering. Ook maakt het team afspraken over het tijdspad gekoppeld aan de communicatiefasen. Het team houdt het bestuur op de hoogte. ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 71 van 76
Toetsing en evaluatie Het fonds hecht aan duidelijke en begrijpelijke communicatie. De teksten van de brieven worden vooraf getoetst bij enkele belanghebbenden. De reacties worden secuur gevolgd en telkens getoetst op de noodzaak tot (re)actie. Tussentijds wordt het geheel aan communicatie geëvalueerd in samenhang met de vragen van deelnemers, website statistieken en andere beschikbare gegevens. Dit kan leiden tot tussentijdse aanpassingen in de communicatie. Achteraf wordt de totale communicatie geëvalueerd. 7. Besluitvormingsproces Op grond van de statuten worden besluiten van het bestuur bij meerderheid van stemmen genomen waarbij ten minste de helft van de bestuursleden plus één aanwezig moet zijn. Dit besluitvormingsproces geldt ook voor een besluit tot toepassing van onderhavig financieel crisisplan. Het bestuur komt binnen 2 weken bijeen op initiatief van een van de bestuursleden of een van de adviseurs, maar in elk geval als blijkt dat de dekkingsgraad, die maandelijks wordt vastgesteld, voor de eerste keer niet uitkomt boven de minimaal vereiste dekkingsgraad óf in een situatie van dekkingstekort onder de kritische dekkingsgraad geraakt. De initiatiefnemer draagt zorg voor het informeren van de bestuursleden en adviseurs en organiseert een vergadering. Het bestuur stelt zich op de hoogte van de situatie, neemt besluiten en zet de benodigde acties uit. De Raad van Toezicht en het Verantwoordingsorgaan zullen binnen een week na de genoemde bijeenkomst van het bestuur in een gezamenlijke vergadering met het Bestuur geïnformeerd worden over de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Jaarlijkse toetsing actualiteit financieel crisisplan bij dekkingstekort Het bestuur toetst eenmaal per jaar of het financieel crisisplan bij een situatie van dekkingstekort nog voldoende actueel is. Daarnaast kan het bestuur het plan gedurende het jaar aanpassen.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Met opmaak: Lettertype: Vet
Blad 72 van 76
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 73 van 76 BIJLAGE A: Communicatie en inzet middelen per fase Communicatiefase
Informeren over
Centrale boodschap
Inzet middelen
Fase 1: definitief financieel crisisplan, te hanteren ingeval van crisis, gereed
Het beleidsplan ingeval van crisis
“Het herstel van de financiële positie van het fonds liep eind 2011 achter op het tijdpad van het herstelplan. Nu zijn extra herstelmaatregelen genomen, maar het onzeker of het nu geplande herstelpad gerealiseerd kan worden. Dit is zo omdat de koersen van de aandelen en de hoogte van de rente daarop invloed uitoefenen. Daarom heeft bestuur van het fonds een financieel crisisplan opgesteld. We willen u informeren over de inhoud daarvan”
Brief naar belanghebbenden
“De financiële situatie van uw pensioenfonds herstelt niet goed genoeg. Het bestuur van het fonds bekijkt op dit moment welke maatregelen genomen moeten worden. (Optioneel: we proberen alles op alles te zetten om korten te voorkomen.) U hoort ….. van ons.”
Brief naar belanghebbenden
“De financiële situatie van uw pensioenfonds herstelt niet zoals verwacht. Het is belangrijk dat de financiële situatie verbetert, voor behoud van een pensioenregeling zoals we die nu kennen. Dan kunnen wij u naar de toekomst toe een goed pensioen blijven bieden. Daarbij vindt het bestuur het belangrijk dat alle partijen een bijdrage leveren. Ook van u vragen we een bijdrage.”
Brief naar alle belanghebbenden (in geval van korten uiterlijk een maand voordat de korting plaatsvindt)*
Fase 2: onvoldoende herstel (voorafgaand aan de besluitvorming over nieuwe maatregelen)
Financiële situatie van het fonds Herstelpad vs.herstelplan Mogelijke maatregelen en de betekenis ervan voor de belanghebbenden De zwaarte van de maatregelen en de wegingen van het bestuur
Website Q&A’s
Website Q&A’s
Procesinformatie Fase 3: besluitvorming over maatregelen (binnen een week na besluitvorming)
Financiële situatie Herstelpad vs. herstelplan De maatregelen die genomen zijn, wat betekent dit voor u (doelgroepspecifiek) en het waarom van die besluitvorming Gevolgen van de maatregelen en in het bijzonder voor de hoogte van het pensioen Evenwichtige verdeling van de pijn over de doelgroepen
Website Intranet met link naar de website Q&A’s Aanvullend in geval van korten: Bijeenkomst: optioneel
Verwachtingen toekomst
Extra informatie (op de voorloopbrief van het) pensioenverzicht **
Gevolgen voor waardeoverdracht
Bijlage bij de salarisspecificatie (ingeval van extra bijdrage van deelnemer)
Procesinformatie Fase 4: Ongedaan maken van de maatregelen
Financiële situatie van het fonds is verbeterd. Herstelpad vs. herstelplan
“De financiële situatie is verbeterd. Het fonds gaat de genomen maatregelen ongedaan maken.”
Brief Website Q&A’s
Ongedaan maken van de genomen maatregelen, wat betekent dit voor u en in het bijzonder voor de hoogte van het pensioen Gevolgen voor waardeoverdracht
Fase 5: Regelmatige en structurele communicatie over de financiële situatie
Financiële situatie van het fonds
“De financiële situatie is gezond / blijft krap / ….
Website (maandelijkse update dekkingsgraad)
ABTN 2013 DEFINITIEF BIJLAGE A: Communicatie en inzet middelen perWij fase* Op het moment dat besloten wordt * Herstelpad vs.herstelplan houden de vinger aan de Intranet (4x per jaar een nieuwsbericht
pols en houden u op de hoogte.”
met een link naar website van het fonds, financiële situatie)
Blad 74 van 76
*Op het moment dat besloten wordt tot maatregel 3 of 4 dan is er sprake van korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Daarbij geldt de verplichting dat alle belanghebbenden minimaal een maand voor de korting schriftelijk geïnformeerd worden over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken en de pensioenrechten. ** Het fonds heeft een herstelplan. In het pensioenoverzicht, in de startbrief en in de stopbrief is daar, conform d e informatieverplichtingen, informatie over opgenomen. Als het fonds maatregel 3 of 4 neemt, dan heeft dat effect op de pensioenen. De uitleg daarover voegt het fonds, voor de belanghebbenden die het betreft, toe aan de informatie die al in het pensioenoverzicht staat.
ABTN 2013 DEFINITIEF
Blad 75 van 76
BIJLAGE B: Situatie per eind 2011 De dekkingsgraad per eind 2011 bedroeg 90,8%. Het fonds heeft laten berekenen tot welke niveau de dekkingsgraad in 3 jaar zelfstandig zou kunnen stijgen, gegeven de uitgangspositie van 1 januari 2012. Hierbij zijn de parameters van het herstelplan 2009 – 2013 gehanteerd inclusief het hierin opgenomen verwacht beleggingsrendement van 5,8%. De dekkingsgraad zou 3 jaar later, per 31 december 2014, uitkomen op 106,1%. Op grond van deze uitkomst zou gesteld kunnen worden dat het fonds per 1 januari 2012 zich weliswaar in een situatie van een dekkingstekort bevindt maar niet in de tweede fase van een crisissituatie, n.l. onder de kritische dekkingsgraad waaruit het zich niet binnen een termijn van drie jaar zou kunnen herstellen zonder extra herstelmaatregelen, buiten die van het Herstelplan 2009 -2013. Waarom dan toch extra herstelbijdragen afgesproken eind 2011/begin 2012? Specifiek voor de situatie van eind 2011 is dat de te hanteren hersteltermijn slechts 2 en geen 3 jaar is; dit vanwege het lopende Herstelplan 2009 – 2013. Zonder maatregelen zou de dekkingsgraad vanuit de beginpositie van 90,8% (per eind 2011) binnen 2 jaar/aan het eind van 2013 uitgekomen zijn op 101,1%. De dekkingsgraad komt 3,3%-punt lager uit dan de benodigde 104,4 %. De kritische dekkingsgraad per eind 2011 zou zodoende meetkundig bepaald kunnen worden op: 90,8% + 3,3% = 94,1% Indien DNB per eind 2011 geen driemaands gemiddelde had gehanteerd voor de RTS zou het fonds eind 2011 een dekkingsgraad gehad hebben van 87,8% en zou de kritische dekkingsgraad per eind 2011 91,1% bedragen hebben.
BIJLAGE C: ABTN 2013 DEFINITIEF
Opmerking [HvD1]: En dit kan misschien ook weg. Het lange termijn plan erin?
Blad 76 van 76
Concreet pakket van maatregelen, genomen begin 2012, vanwege het per 1 januari 2012 onder de kritische dekkingsgraad geraakt zijn van het fonds en het niet kunnen herstellen tot 104,4% per eind 2013 zonder deze set van maatregelen. 1. De bijdrage van de huidige werknemers De opbouw van de pensioenaanspraken van de huidige werknemers wordt als volgt verlaagd, in ieder geval in 2012 en afhankelijk van de financiële vooruitzichten eind 2012 mogelijk ook in 2013: voor deelnemers in de A regeling wordt de opbouw verlaagd van 1,75% naar 1,60% voor deelnemers in de B regeling wordt de opbouw verlaagd van 1,75% naar 1,60% voor deelnemers in de C regeling wordt de opbouw verlaagd van 2,25% naar 2,05% voor deelnemers in de Unigarant 2000 regeling wordt de opbouw verlaagd van 2,00% naar 1,80% voor deelnemers in de Unigarant 2006 B regeling wordt de opbouw verlaagd van 2,25% naar 2,05% Wat betekent deze verlaging? Een voorbeeld voor de medewerker in C regeling: Stel u heeft een salaris van € 40.062. U bouwt dan pensioen op over dit salaris minus de franchise (in 2012: € 13.062), dus over € 27.000. U bouwt in 2012 0,2 % minder op (2,25% 2,05 %). Dit betekent dat u later na uw pensionering 0,2% * € 27.000 minder pensioenuitkering per jaar ontvangt. Dit is een bedrag van € 54 bruto per jaar of een bedrag van € 4,50 bruto per maand. Voor de andere regelingen kunt u de berekeningen op dezelfde wijze maken. 2. De extra bijdrage van de werkgevers De werkgevers betalen in 2012 en 2013 maximaal 2/3e deel van de gevraagde bijdrage van € 32,5 miljoen, dus maximaal € 21,5 miljoen aan het fonds. Dit zal gebeuren in 3 termijnen, op basis van de dekkingsgraad op 3 peildata. Op basis van de peildatum per einde 2011 zal ANWB voor het jaar 2011 € 7,2 miljoen bijdragen in 2012. De volgende peildatum is 31 december 2012. Indien de dekkingsgraad van het pensioenfonds dan onvoldoende is zullen de werkgevers wederom € 7,2 miljoen betalen. De 3e en laatste peildatum ligt in 2013 (datum nader te bepalen). Indien de dekkingsgraad van het pensioenfonds dan nog steeds onvoldoende is zullen de werkgevers de laatste termijn van € 7,1 miljoen betalen. 3. De bijdrage van de gewezen deelnemers/pensioengerechtigden Dat staat nog niet vast. Het bestuur moet nog beslissen met hoeveel procent de pensioenaanspraken per 1 april 2013 omlaag gaan. Dit besluit valt begin 2013 en is afhankelijk van hoe het pensioenfonds er eind 2012 financieel voor staat. De huidige verwachting is 1,1%. Het besluit is dus pas begin 2013 definitief.
ABTN 2013 DEFINITIEF