0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van
Leer van het huishouden
Pas later werd het een financiële zaak
0.1
Doel van de economische wetenschap
0.1.1 Behoefte Volgens de piramide van Maslow. Rekening houden met groei/sociaal/overlevingsmotieven Def. Behoefte: Een behoefte is het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen (dit heeft een subjectief karakter) Soorten behoeften: - Primaire of noodzakelijke behoeftes (=> voeding, kleding, veiligheid) - Materiële behoeftes (=> auto, openbaar vervoer ) - Immateriële behoeftes (=> onderwijs, ontspanning ) - Collectieve of gemeenschappelijke behoeftes (=> onderwijs, bejaardenzorg, ziekenzorg) - Individuele behoeftes (=> kleding, voeding, huisvesting ) Of de piramide van Maslow: Zelfontplooiing =(groeimotieven) Waardering =(sociale motieven) Sociale behoeften =(sociale motieven) Veiligheid =(overlevingsmotieven) Fysieke behoeften =(overlevingsmotieven) 0.1.2 Schaarse middelen De middelen (goederen en diensten) waarover de consument beschikt om zijn talrijke behoeften te bevredigen, zijn beperkt beschikbaar. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. economisch of schaarse goederen. Def. Schaars middel: Een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ontstaan van het waardeverschijnsel: Schaarsheid duidt niet op de hoeveelheid van goederen en diensten maar op de beperktheid van ons inkomen. We kunnen met ons inkomen niet aan al onze behoeftes voldoen. 0.1.3
Nuttigheid en keuzeprobleem Def. Nut: Goederen en diensten zijn nuttig omdat ze behoeften bevredigen. De behoeftebevrediging (nut) is bij iedereen verschillend. Def. Economisch principe: Het kiezen van de beschikbare middelen, zodat hij een maximale behoeftebevrediging bereikt. Def. Economie: Studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen. !!! Zelftoets pg. 3 !!!
0.2
De productiefactoren
Goederen Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. consumptiegoederen => verbruiksgoederen => gebruiksgoederen (duurzaam) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. investeringsgoederen => kapitaalgoederen (duurzaam) => vlottende investeringsgoederen Def. Consumptie: de aanwending van economische goederen voor niet-productieve doeleinden. Het consumeren gaat gepaard met een besteding van het inkomen. !! lezen pg. 4-5 !! !!! zelftoets pg. 5 !!!
0.3
De methode Inductieve methode Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Als de prijs van een goed stijgt, dan daalt de vraag. Als de prijs van een goed daalt, dan stijgt de vraag. Besluit => er is een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. Deductieve methode Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bij een hogere prijs van een goed, vraagt men minder. Bij een lagere prijs van een goed, vraagt men meer. !! De beste resultaten bekomt men door een combinatie van de twee !! !!! zelftoets pg. 6 !!!
0.4
De ceterus paribus-clausule Def. Ceterus paribus-clausule: Als het overige gelijk is, onder gelijke omstandigheden. Simpel: één element wijzigt, de andere blijven constant.
0.5
Micro, meso, macro-economie Def. Micro: het beschrijven/bestuderen van het gedrag van een individuele huishouding. Vb: bedrijf, persoon Def. Meso: Het beschrijven/bestuderen van verschillende huishoudingen Vb: bedrijfstak, familie, gemeente Def. Macro: Het beschrijven/bestuderen van alle huishoudingen Vb: land, economie op grote schaal, farmaceutische industrie !!! Zelftoets pg.7 !!! !!! pg.7 wat moet je weten !!! !!! pg.8 wat moet je kunnen !!!
1. Consumenten 1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie De consument wil zijn behoeften bevredigen met schaarse middelen MAAR hangt af van Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. voorkeur en budget 1.1.1 De preferenties De preferenties zijn subjectief en afhankelijk van eigen voorkeur: De menselijke behoeften worden bepaald door: - Sociologische factoren: o Gezinsituatie ( alleenstaande met kind of klassiek gezin met kind) o Sociale klasse (upperclass, middleclass, lowerclass) o Religie ( islam => geen varkensvlees) o Woonplaats (platteland => andere gewoontes dan in ’t stad) o Nationaliteit (Belgen => bierdrinkers, Italianen niet) -
Psychologische factoren: o Persoonlijkheid (karakter van de mens: intro/extravert) o Levensstijl (manier waarop mensen hun tijd en geld besteden; snobs; bandwagon-effect) bandwagon-effect => elkaar nadoen o Attitude (mensen hebben een verschillende houding tov. Producten)
Deze preferenties veranderen constant door reclame en leeftijd. Eerste wet van Gossen of wet van het dalend grensnut: naarmate men meer beschikt over een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt. Nut van de laatst toegevoegde eenheid = marginaal nut = grensnut Vb: Voor een consument is het totale nut van drie ijsjes hoger dan het totale nut van 2 ijsjes. MAAR dat het extranut dat het derde ijsje aan het totale nut gaf, minder is dan het extranut van het tweede ijsje. Uitz.: verslavende stoffen, verzamelstukken De wet houdt in : - Het grensnut van een goed stijgt als men er minder van gebruikt - Het totale nut daalt indien er meer eenheden van het goed geconsumeerd worden.
!!! Zelftoets pg. 12 !!! 1.1.2 Budget en prijzen (het opstellen van een budgetlijn) Opstellen van de budgetlijn pg. 12 Def. Budgetlijn: “de lijn der mogelijkheden”, de rechte die de combinaties van twee goederen weergeeft die de consument met een bepaald budget kan aanschaffen, rekeninghoudende met de prijzen van de goederen. Gevolgen van inkomensverandering: - de budgetlijn verschuift evenwijdig naar rechts bij een stijging van het nominale inkomen (in geldeenheden) en gelijkblijvende prijzen van de goederen. - Dus er is een reële toename van het inkomen = toename van de koopkracht Besluit: De budgetlijn verschuift naar rechts bij een stijging van het nominaal inkomen en gelijkblijvende goederen. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. reële toename van het inkomen. Gevolgen van prijsveranderingen - een prijsdaling wijzigt de helling van de budgetlijn. De rechte draait zich naar buiten - bij een prijsstijging draait de rechte naar binnen Besluit: Een prijsdaling of stijging wijzigt de helling van de budgetlijn. !!! Zelftoets pg. 15-16 !!!
1.2
De prijsvraagcurve (vraagcurve) 1.2.1 De afleiding van de individuele vraagcurve De optimale keuze wordt bepaald door preferenties, inkomen en prijzen. De relatie tussen prijs en hoeveelheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. niet constant Alle andere factoren zijn constant ( inkomen, preferenties, prijzen van andere goederen) Oef pg. 16 Besluit: de gevraagde hoeveelheid neemt toe als de prijs van het goed daalt en neemt af als de prijs stijgt. Er bestaat een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed. Daarom heeft de vraagcurve een dalend verloop! Def. Individuele vraagcurve: geeft weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen. Met elke prijs correspondeert een bepaalde gevraagde hoeveelheid. 1.2.2 Verschuivingen van de individuele vraagcurve Onderscheid tussen beweging langs/van de vraagcurve. Beweging langs de vraagcurve: gevolg van een wijziging in de prijs. Verschuiving van de vraagcurve: gevolg van een verandering in het inkomen, de prijs van andere goederen, smaak van de consumenten. Verandering van het inkomen: Besluit: Deze verandering heeft als gevolg een verschuiving van de vraagcurve. - toename Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. rechts - afname Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. links Veranderingen van het preferentieschaal Besluit: Als men meer van het ene wil met hetzelfde budget zal men minder van het andere kunnen kopen Veranderingen in de prijs van andere goederen Besluit: Deze verandering heeft als gevolg een verschuiving van de vraagcurve. - Complementaire goederen: vraag verschuift naar rechts - Substitueerbare goederen: vraag verschuift naar links !!! Zelftoets pg.21 !!! 1.2.3
De collectieve of marktvraagcurve Def. Marktvraag: De totale hoeveelheid die alle consumenten in de markt vragen tegen een reeks van prijzen. Zie figuur pg. 22 Een stijging of daling van de marktvraag kan het gevolg zijn van veranderingen in een aantal factoren: - De grootte en de samenstelling van de bevolking: o Samenstelling => leeftijd, vergrijzing van de bevolking, andere behoeften. o Vb.: vraag naar zorg neemt toe, vraag naar onderwijs neemt af - Het inkomen: o Het inkomensniveau hangt nauw samen met de economische conjunctuur. Laagconjunctuur Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. lager inkomen voor de bevolking Hoogconjunctuur Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. hoger inkomen voor de bevolking - De inkomensverdeling: o Mensen met hoger inkopen, kopen andere goederen en diensten dan mensen met lager inkomen. o Een ongelijke inkomensverdeling leidt tot een ander consumptiepatroon dan een gelijke inkomensverdeling. o Als de overheid streeft naar een rechtvaardiger (gelijker) inkomensverdeling neemt de vraag naar superieure goederen en de vraag naar inferieure goederen af. Dit ten gunste van de goederen die voor iedereen betaalbaar zijn. (groenten, vlees, betaalbare vakanties,…) - De toekomstvooruitzichten: o Ondanks een prijsstijging kan de vraag nog toenemen omdat met een nog hogere stijging verwacht. - De preferenties van de consumenten: o Nieuwe producten oefenen een invloed uit op de preferenties van de consument. o Het toenemend milieubewust zijn leidt tot een grotere vraag naar milieuvriendelijk(ere) goederen. o De vraag kan toenemen omdat de gebruikers zien dat andere consumenten de goederen kopen. (bandwagoneffect) o De vraag kan ook afnemen omdat gebruikers zien dat andere consumenten de goederen kopen. (snobeffect) - Het vermogen: o Naarmate het vermogen stijgt wordt de neiging tot sparen verzwakt. (Pigou-effect) - De prijzen van andere goederen: o Een daling in de prijs van substitueerbare goederen doet de vraag naar het goedkopere middelen stijgen en die naar de duurdere middelen dalen. o Een stijgen in de prijs van complementaire goederen, heeft als gevolgen dat de vraag naar het duurdere goed daalt, maar ook de vraag naar het complementaire goed daalt. Def. Pigou-effect: Door een daling van het algemeen prijsniveau neemt de reële waarde van de liquide middelen toe, waardoor de consumptie stijgt.
1.3
De elasticiteit van de vraag Er is een onderscheid tussen de prijs, kruiselingse prijs, en inkomenselasticiteit. 1.3.1 De prijselasticiteit van de vraag Def. Prijselasticiteit van de vraag: De verhouding tussen de procentuele (relatieve) verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele (relatieve) verandering van de prijs van dat goed.
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v= Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid Procentuele verandering van de prijs Formulevorm:
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v = Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qv . P0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.P / P0
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qv/ Qv0 =
Qv0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.P
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qv = Q1 – Q0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.P = P1 – P0 !!! Vb. + oplossing op pg. 25!!! Besluit: (tek. Zie pg. 25)
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v = -1 of Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.vFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.= 1 Unitair prijselastische vraag: de prijsverandering leidt tot een evenredige verandering van de gevraagde hoeveelheid.
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v < -1 of Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.vFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.> 1 Prijselastische vraag: De prijsverandering leidt tot een meer dan evenredige verandering van de gevraagde hoeveelheid. -
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v < 0 of Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.vFout! Bladwijzer niet
-1 <
gedefinieerd. < 1 Prijsinelastische vraag: De prijsverandering leidt tot een minder dan evenredige verandering van de gevraagde hoeveelheid.
Er zijn 2 extreme gevallen:
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v =
0 Volkomen prijsinelastische vraag: Prijsverandering zal de vraag weinig of niet beïnvloeden. (brood) => verticale vraagcurve
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.v = - Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Volkomen prijselastische vraag: Prijsveranderingen zijn hier heel gevoelig. (luxegoederen waar de consument een bepaalde prijs wil aan besteden en niets meer) => Horizontale vraagcurve
De hoogte van de elasticiteit hangt af van bepaalde factoren: - Aard van de behoefte: o Het goed is inelastischer naarmate het meer levensnoodzakelijk is. Essentiële goederen heeft men dringend nodig, ongeacht de prijs ervan. - Het aandeel van de uitgaven voor een bepaald goed in het budget van de consument. o Kleine elasticiteit als het aandeel in het budget klein is. (zout) - Het inkomensniveau van de consument: o Hogere inkomensklassen: elasticiteit voor luxegoederen is klein. o Lagere inkomensklassen: elasticiteit voor luxegoederen is groot. - Substitueerbaarheid van het goed: o Meer elastischer als er meer concurrerende goederen bestaan. o De consument kan makkelijk overschakelen naar een ander product - Beschouwde tijdsperiode: o Als de prijs van bepaalde producten die men geregeld aankoopt stijgt, past de consument zich snel aan en remt hij zijn verbruik af. De prijselasticiteit van de vraag is zowel op lange als korte termijn ongeveer gelijk. o Ook omgekeerd. Bij andere goederen (olie) verloopt de aanpassing minder snel.
Fout! Fout! Fout! Bladwijzer niet Bladwijzer niet Bladwijzer niet gedefinieerd.v < -1 gedefinieerd.v = -1 gedefinieerd.v > -1 P P
Omzet Omzet
Omzet is constant Omzet is constant
omzet omzet
!!! Zelftoets pg. 28!!! 1.3.2 De kruislingse prijselasticiteit van de vraag Def. kruislingse prijselasticiteit van de vraag: De verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed x en de procentuele verandering van de prijs van goed y.
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.k =
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qvx/ Qvx0
= Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qvx . Py0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Py / Py0
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Py
Qvx0
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qvx = Qx1 – Qx0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Py = Py1 – Py0 Besluit:
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.k > 0, positieve waarde: Bij substitueerbare goederen: Een prijsstijging van y leidt ertoe dat er meer van goed x zal worden gevraagd. En omgekeerd.
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.k < 0, negatieve waarde: Bij complementaire goederen: Een prijsstijging van y leidt ertoe dat ook minder van goed x zal worden gevraagd. En omgekeerd.
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.k dicht bij 0: Er is geen direct verband tussen de goederen. !!! Vb’n pg28 en 29!!! De kruislingse prijselasticiteit van de vraag brengt de substitueerbaarheid of complementariteit van een goed tot uitdrukking. 1.3.3
De inkomenselasticiteit van de vraag Def. Wet van Engel: Bij een stijging van het inkomen dalen procentueel de uitgaven voor voeding en die van luxegoederen nemen procentueel toe. Def. Engelkromme: (= inkomensvraagcurve) Het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het inkomen van de consument, dit grafisch voorgesteld. Def. inkomenselasticiteit van de vraag: De verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van het inkomen van de consument.
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.y = Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qv . Yy0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y / Y0
Qv0
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qv/ Qv0 =
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qv = Q1 – Q0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y = Y1 – Y0
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.k > 1, inkomenselastische vraag: Als het inkomen stijgt, neemt de vraag naar het goed meer dan evenredig toe. (luxegoederen) Er is een drempelinkomen: Def. Drempelinkomen: Vanaf een bepaald inkomen gaat men pas een luxegoed aankopen.
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.k < 1, inkomensinelastische vraag: Als het inkomen stijgt, neemt de vraag naar het goed minder dan evenredig toe. (voeding, sigaretten) Normaal is de inkomenselasticiteit positief (inkomen en hoeveelheid veranderen in dezelfde zin). Voor inferieure goederen is dit niet. Als het inkomen stijgt, dan daalt de vraag naar deze goederen. (
Fout! Bladwijzer
niet gedefinieerd.k < 0) Dit gebeurt ook omgekeerd. Langdurige werklozen kiezen voor inferieure goederen. Wat is het belang van deze elasticiteitscoëfficiënten? - Voor de consument heeft het niet echt belang, hij handelt naar eigen inkomen en behoeften. Past zich aan als de prijzen en het inkomen veranderen. - Voor bedrijven en overheid is het anders: o Een bedrijf kan zich een idee vormen van wat er gebeurt met zijn verkopen als de prijzen van substituten voor zijn product dalen. o Een bedrijf kan zo het effect nagaan van een verhoging van de indirecte belastingen op zijn verkopen. (accijnzen) o De overheid met welk soort bedrijven het slechter zal gaan als de beschikbare inkomens afnemen. o De overheid kan een idee krijgen van wat er met de opbrengsten van de BTW gebeurt als de tarieven verlagen. o Een bedrijk kan zien aankomen waarop de consumenten het meest bezuinigen als de overheid de tarieven van de inkomstenbelasting verhoogt. o Een bedrijf kan schatten wat er met zijn omzet gaat gebeuren als volgend jaar de inkomens met een bepaald percentage stijgen. !!! zelftoets pg. 31 !!!
1.4 Het consumentengedrag in België Sparen: Het gedeelte van het beschikbaar inkomen dat overblijft nadat de consumptieve uitgaven voldaan werden. Daarin zijn de Belgen de beste van de wereld Factoren bepalend voor het spaargedrag op lange termijn: Levenscyclus van modigliani : Model dat de relatie weergeeft tussen het sparen van een persoon, het verloop van zijn toekomstig beschikbaar inkomen en zijn leeftijd - Op jonge leeftijd spaart men weinig omdat het inkomen gering is - Op middelbare leeftijd spaart men het meest omdat het inkomen hoger is en men wel een basis voor de `oude dag` - Bij het pensioen gebruikt men het vroeger aangelegde vermogen om te consumeren
1.5 Meting van de prijzen: Het indexcijfer der consumptieprijzen Def. Indexcijfer: het meet de evolutie van de prijzen bij het verbruik. Het is dan ook een meetinstrument. Def. Indexkorf: Het geheel van goederen en diensten die representatief zijn voor het consumptiepatroon. Lezen !!! Wat moet je weten/kunnen pg. 46 !!! !!! Oefeningen pg. 47-48-49-50!!! OEFENINGEN PAGINA 47-49
2. Producenten 2.1 De bepaling van de optimale productiegrootte Def. Optimale productiegrootte: Dit is de productieomvang waar de winst het grootst is. Def. Winst: De winst van een onderneming is de totale opbrengsten van een bedrijf min de totale kosten van een bedrijf. Def. Productfunctie: De productfunctie geeft het verband weer tussen enerzijds de omvang van de productie en anderzijds de hoeveelheid ingezette productiefactoren. - Korte termijn productfunctie: Men gaat ervan uit dat de productiecapaciteit constant blijft. Dus geen uitbreiding. Men gaat ook na hoe de productie toeneemt, maar dan bij één productiefactor, alle andere factoren blijven hetzelfde. - Lange termijn productfunctie: Alle kosten worden variabel omdat alle productiefactoren ook variabel worden. Men koopt nieuwe machines, breidt uit om de productie te verhogen. 2.1.1 Het kostenverloop Het productieverloop of het verloop van de fysieke productie Def. Totale productie (TP): De opbrengst van de ingezette productiefactoren gedurende een bepaalde tijd. Def. Marginale productie (MP): De meeropbrengst wanneer de hoeveelheid van de variabele productiefactor met één eenheid toeneemt. (ook marginale arbeidsproductiviteit) Def. Gemiddelde productie (GP): Dit is de gemiddelde opbrengst van één eenheid van de variabele productiefactor. (ook gemiddelde arbeidsproductiviteit) Besluit: - Evolutie TP: Het TP neemt toe tot aan een bepaald aantal arbeiders. Het stijgingsritme is niet evenredig. o Eerste fase: de productie stijgt meer dan evenredig o Tweede fase: de productie stijgt minder dan evenredig o Derde fase: er is geen opbrengst meer - Evolutie MP: De productie neemt meer dan evenredig toe Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. de marginale productie stijgt tot een bepaald maximum Later neemt de totale productie minder dan evenredig toe Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. de marginale opbrengst daalt De productie blijft dalen Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. de marginale productie wordt zelfs negatief Formules: MP= Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.TP/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.A (A=arbeiders) TP= som MP GP= TP/A
Verklaring. De wet van de niet-proportionele meeropbrengsten: Er is weinig arbeid die met een constante productiefactor wordt gecombineerd. De inschakeling van extra-eenheden arbeid doet de TP meer dan evenredig stijgen. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. stijgende productiviteit als gevolg van efficiëntere organisatie en arbeidsverdeling. De TP neemt verder toe maar minder dan evenredig omdat de productiviteit afneemt. Dit heeft te maken met het feit dat de productiefactor arbeid variabel is en de productiefactor kapitaal constant blijft. Na verloop van tijd lopen de arbeiders elkaar in de weg. Bij een bepaalde bezetting kan het gebeuren dat het inzetten van extra-eenheid arbeid geen toename meer veroorzaakt van de TP. (Def. Verzadigingspunt) Def. Wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten: het is een ervaringsregel die leert dat, als men aan een constant gehouden productiefactor (grond) achtereenvolgens eenheden van de variabele productiefactor (arbeid) toevoegt, de TP eerst meer dan evenredig en vervolgens minder dan evenredig toeneemt met de variabele productiefactor. De productiekosten Def. Productiekosten: Prijs die men betaald voor de productiemiddelen. (arbeid, grondstoffen, machines,…) De totale constante kosten Een deel van de productiekosten blijft constant op korte termijn. (verzekeringen, huur, loon bedienden,…) Deze gaan pas veranderen wanneer het bedrijf kapitaalgoederen bijkoopt Def. Totale constante kosten: Dit zijn kosten die onveranderlijk blijven binnen de gegeven productiecapaciteit (korte termijn) en veranderen niet met de omvang van de productie. De lijn van de TCK loopt horizontaal. Het is niet omdat ze constant zijn, dat de prijs onder alle omstandigheden hetzelfde blijft. De totale variabele kosten Deze kosten zijn wel afhankelijk van de productie. (grondstofkosten, arbeid) De curve van de TVK heeft een degressief – proportioneel – progressief verloop. Dit verloop hangt samen met het verloop van de TP. Besluit: - Wanneer de TP meer dan evenredig toeneemt, verlopen de TVK degressief stijgend. - Wanneer de TP evenredig toeneemt, stijgen de TVK ook evenredig. (proportioneel) - Wanneer de TP minder dan evenredig toeneemt, verlopen de TVK progressief stijgend.
De totale kosten Def. Totale kosten: De totale kosten en de totale variabele kosten vormen samen de totale kosten. Het verloop van de TVK-curve keert terug bij de TK-curve. De TK-curve ligt ter waarde van de TCK hoger dan de TVK-curve. Dit komt omdat de TCK gelijk blijven en dus geen invloed hebben op de TK-curve. De gemiddelde en marginale kosten Def. Gemiddelde constante kosten: De gemiddelde constante kosten zijn de totale constante kosten gedeeld door de productieomvang. Formule: TCK/Q
Def. Gemiddelde variabele kosten: De gemiddelde variabele kosten zijn de totale variabele kosten gedeeld door de productieomvang. Formule: TVK/Q Def. Gemiddelde totale kosten: De gemiddelde totale kosten zijn de totale kosten gedeelde door de productieomvang. Formule: GTK/Q Def. Marginale kosten: De marginale kosten zijn de extra kosten die ontstaan door de productie met één eenheid uit te breiden. Formule: Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.TK/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Q
Besluit figuur: - De GCK dalen voortdurend als de productieomvang stijgt. Dit komt doordat de TCK op korte termijn ongewijzigd blijven en dus bij elke productietoename over meer producten worden verspreid. - De GVK dalen eerst, maar voorbij een zeker punt stijgen ze. Dit houdt verband met de toe- en afnemende meeropbrengsten. (dus met het progressief en degressief verloop). o In de progressieve fase stijgen de TVK bij een stijging van de bedrijfsdrukte meer dan evenredig. Nu is de marginale toename groter dan het gemiddelde en daardoor stijg het gemiddelde (GVK). o In de degressieve fase stijgen de TVK bij een stijging van de bedrijfsdrukte minder dan evenredig. Wanneer de marginale toename kleiner is dan het rekenkundig gemiddelde, dat het gemiddelde daardoor daalt, ook de variabele kost per eenheid daalt. - Op basis van de wet van de niet-proportionele meeropbrengsten kennen de GTK eerst een dalend en dan een stijgend verloop. De afstand tussen de curven GTK en GVK neemt wel af als de productie groter wordt. Dit hangt samen met het verloop van de GCK. (Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. GTK en GVK = GCK) Wanneer produceert het bedrijf het goedkoopst: Dit gebeurt bij een productieomvang waarbij de GTK het laagst is. -
De MK/E-curve daalt eerst en gaat dan stijgen: Eerste fase: TK verloopt degressief Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. MK verloopt dalend. Tussen eerste en tweede fase: overgang van degressief naar progressief Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. MK bereikt een minimum Tweede fase: TK verloopt progressief Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. MK verloopt stijgend. - De MK-curve gaat door het laagste punt van de GTK-curve en de GVK-curve. Deze samenhang is logisch. Indien de MK lager zijn dan de GTK en de GVK, dalen de GTK en de GVK. En omgekeerd. Als ze niet stijgen/dalen dan moeten GVK en GTK gelijk zijn aan elkaar. Daarom snijden ze elkaar in het minimumpunt. !!! Zelftoets pg. 61-62 !!! 2.1.2
Het opbrengstenverloop Een producent streeft altijd naar winstmaximalisatie. Daarvoor moet men de kosten en de opbrengsten weten. Naast de productiekosten is dus de prijs van het product belangrijk. Er zijn 2 gevallen: - De ondernemer kan tot op een zekere hoogte invloed uitoefenen op de verkoopprijzen (verder hfst3) - De ondernemer kan geen invloed uitoefenen op de verkoopprijzen (nu) In het tweede geval is de prijs een gegeven en kan de ondernemer alleen de prijs beïnvloeden door de geproduceerde hoeveelheid aan te passen. Def. Volkomen concurrentie (volledige mededinging): Markt waar voor een product zeer veel aanbieders en vragers zijn. Niemand kan invloed uitoefenen op het totale marktgebeuren. De prijsafzetcurve is een horizontale rechte omdat er geen relatie is tussen de prijs en afzet. Totale opbrengst Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. TO = P.Q Gemiddelde totale opbrengst Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. GO = TO / Q of (P.Q)/Q = GO Marginale opbrengst Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. bij volkomen concurrentie Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. P = MO =GO 2.1.3 De optimale productiegrootte bij volkomen concurrentie (evenwicht van de producent) De winstmaximalisatie bepalen door combinatie van kosten en opbrengstenverloop. Op twee manieren: - Uit de vergelijking TO met TK o Door het verschil te berekenen van TK en TO vinden we TW (totale winst) Om de winstmaximalisatie te bereiken moet men niet alleen hoge opbrengsten hebben, ook moet men de vooropgestelde productiehoeveelheid realiseren met een minimum aan kosten. De winstmaximalisatie bereikt men bij een productgrootte waar het positief verschil tussen TK en TO het grootst is. Zie tek. pg. 66 - Uit de vergelijking MO met MK Er is winst zodra GTK onder de GO daalt. Waar is de totale winst maximaal? Het is de marginale winst die aantoont of de winst maximaal is. Zolang de MO van een extra-eenheid groter is dan de MK, realiseert de ondernemer op deze eenheid extra winst. Zie tek. pg. 67
2.2 De afleiding van de aanbodcurve 2.2.1 De individuele aanbodcurve Def. Individuele aanbodcurve: we gaan de reactie van de producent na bij een verandering in de prijs van het betrokken goed. Besluit: De aanbodcurve valt samen met het stijgende deel van de MK-curve vanaf het minimum van de GVKcurve. (snijpunt van MK en GVK) Ook rekening houden met de beweging langsheen en verschuiving van de aanbodscurve. Beweging langs de curve: Gevolg van een prijswijziging Verschrijving van de aanbodcurve: gevolg als er bij een constante prijs van het goed een wijziging optreedt in de kostenstructuur. - Verandering WG-bijdragen. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. verschuiving naar rechts - Stijging van olie Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. vermindering aanbevolen hoeveelheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. verschuiving naar links.
2.2.2
De collectieve of marktaabodcurve Voor de bepaling van het collectieve aanbod is het voldoende de som te maken van alle individuele aanbodcurven bij een gegeven prijs. = Som van alle individuele aanbodcurven bij een gegeven prijs. De collectieve aanbodcurve verschuift als de marginale kosten veranderen. Oorzaken: - Verandering van de productiviteit van de productiemiddelen (verbeterde productietechniek) o Loon blijft onveranderd Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. dalen van loonkosten per eenheid product Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. verschuiving van de MK-curve naar beneden en aanbodcurve naar rechts. - Verandering van prijzen van de productiemiddelen. o Stijgende grondstofprijzen en toename loonkosten Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. MKcurve verschuift naar boven en de aanbodcurve verschuift naar links. - Verandering van het aantal aanbieders. o Door het toename of afname van het aantal bedrijven of aantal aangeboden hoeveelheid van een aantal bedrijven kan de collectieve aanbodcurve verschuiven.
2.3 De prijselasticiteit van het aanbod Def. prijselasticiteit van het aanbod: de mate waarin de aangeboden hoeveelheid van een bepaald goed gevoelig is voor een wijziging in de prijs van dit goed.
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.a =
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qa1/ Qa0 =
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Qa . P0
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.P / P0 gedefinieerd.P
Qa0
Fout! Bladwijzer niet
Besluit (zie pg. 71):
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.a
= + 1 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. unitair prijselastisch aanbod Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. evenredige verandering van de aangeboden hoeveelheid.
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.a > + 1
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. prijselastisch aanbod Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. meer dan evenredige verandering van de aangeboden hoeveelheid
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.a
< + 1 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. prijsinelastisch aanbod Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. minder evenredige verandering van de aangeboden hoeveelheid
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.a
= + Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. er is geen verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid (horizontale)
- Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.a
= 0 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Een prijsverandering heeft geen verandering in de aangeboden hoeveelheid tot gevolg (verticale)
In de praktijk beïnvloeden twee factoren de prijselasticiteit van het aanbod: - De aard van het product Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. landbouwproducten zijn elastischer dan industriële producten. - De beschouwde tijdsperiode Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. de prijselasticiteit is op lange termijn groter dan op korte termijn. !!! zelftoets pg. 73 !!! !!! Oef. 74-76 !!!
3. Prijsvorming 3.1 Markt en marktvormen Begrip markt Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten. Def. Marktvorm: een marktvorm geeft aan op welke wijze men een markt organiseert. - Het aantal marktpartijen: Dit zijn de vragers/aanbieders. In beide gevallen onderscheiden we één, weinig, veel partijen. - De mate van volkomenheid of doorzichtigheid: De markt is doorzichtig als alle partijen op de hoogte zijn van alle marktelementen. De markt is ondoorzichtig als de partijen niet op de hoogte zijn van de marktelementen - Toetredingsmogelijkheden: De markt is open als vragers en aanbieders vrij kunnen toetreden en uittreden. Dit kan bemoeilijkt worden: kapitaal, kennis. - De mate van productdifferentiatie: Als de consumenten de goederen of diensten identiek waarderen zijn de producten homogeen. Dit wil zeggen dat er geen verschil is tussen kwaliteit, service, levertijd, verpakking,… Alleen de prijs zet de consumenten aan tot aankoop. De producenten streven ernaar hun producten te onderscheiden van anderen. Het gaat dan over heterogene goederen.
3.2 De volkomen concurrentie (e-bay) 2.3.1 Kenmerken - Veel vragers en aanbieders Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ze hebben elk maar een klein deel van de markt in handen. Ze kunnen geen invloed uitoefenen op de prijs. Beide partijen zijn prijsnemer. - Volkomen doorzichtig of transparant Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Vragers en aanbieders hebben dezelfde, volledige informatie over de aard van het goed en over de prijs waartegen ze het kunnen kopen en verkopen. - Markt is volledig toegankelijk voor iedereen Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. de aanbieders kunnen op de markt komen/van de markt gaan als ze dat wensen. - Men verhandelt een homogeen product Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. er bestaan geen kwaliteitsverschillen tussen de aangeboden goederen en diensten. De vragers hebben geen andere voorkeur dan de prijsvoorkeur. Als de markt aan deze vier kenmerken voldoet Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. ontstaan van één prijs. Deze marktvorm komt zelden voor. Vb: veilingen, sommige markten (wol, tarwe) Def. Prijsnemer: De prijs op de markt als gegeven aanvaarden. Def. hoeveelheidsaanpasser : prijsnemer omdat ze slechts de hoeveelheid kunnen aanpassen wanneer de markt aan deze 4 kenmerken voldoet ontstaat slechts 1 prijs. 2.3.2 Het marktevenwicht bij volkomen concurrentie Het evenwicht komt tot stand door een wisselwerking tussen vraag en aanbod. Zowel de consument als aanbieder hebben niet de economische macht om het marktgebeuren naar hun hand te zetten. Zie fig. pg. 80 Zolang de collectieve vraag- en aanbodcurve niet verschuiven, blijft de prijs onveranderd. Verschuiving van de collectieve vraagcurve kan veroorzaakt worden door: - Preferenties van de vrager - Prijzen van eigen/andere goederen - Inkomens van de vragers - Het aantal vragers Verschuiving van de collectieve vraagcurve kan veroorzaakt worden door: - De productiviteit (ervaren arbeiders) - De prijzen van de productiviteit - Het aantal aanbieders - technologie Zie fig. pg. 82
2.3.3
Dynamische vraag en aanbodrelaties (spinnenwebtheorema)
Meestal komt de nieuwe evenwichtssituatie pas na een zekere tijd tot stand. Hangt af van de soorten producten. Principe : Het gevolg is een nieuwe prijsstijging, gevolgd door prijsdaling, nieuwe prijsstijging, … Volgen we de pijl op de grafiek , dan zien we dat een nieuw evenwicht pas bereikt wordt na een aantal aanpassingen. Het evenwicht E wordt echter niet altijd bereikt door : - een vernietiging van een gedeelte van het aanbod is - het stockeren van productieoverschotten - overheidsacties Men kan ook ingrijpen in het prijsvormingsproces: - Vernietiging van een gedeelte van het aanbod. - Stockeren van de productieoverschotten - Door overheidsacties (extra belasten)
3.3 De onvolkomen concurrentie Staat veel dichter bij de werkelijkheid en komt dus meer voor. Er worden heterogene goederen verhandeld. (kwaliteitsverschillen, dienstbetoon, reclame zorgen voor verscheidenheid.) Door die verscheidenheid kan de aanbieder wel directe invloed uitoefenen op de markt. De consument is bereidt meer te betalen. Er zijn niet altijd veel aanbieders en vragers. De toetreding wordt bemoeilijkt door de hoge investeringsbedragen. 3.3.1 Het monopolie Kenmerken: - 1 aanbieder en veel vragers - bepaalt zijn prijs alleen zonder rekening te houden met anderen - heeft nooit een onbeperkte economische machtspositie - als de monopolist zijn prijs hoger stelt kopen de consumenten minder van zijn goed. De aanwezigheid van substitutiegoederen stimuleert dit. - Hij moet rekening houden met potentiële concurrentie Soorten - overheidsmonopolie : wettelijk = de overheid neemt de productie van goederen ter hand vb NMBS - natuurlijke monopolie : een bedrijf dat beschikt over bepaalde grondstoffen - feitelijke monopolie : ontstaat door het feit dat een ondernemer erin slaagt alle concurrenten uit de markt te dringen
Het evenwicht van de monopolist : - Hij streeft naar winstmaximalisatie o uitgaan van de totale opbrengsten en totale kosten o uitgaan van de marginale opbrengsten en marginale kosten - Hij kan alleen maar een grotere afzet bereiken als hij een lagere prijs vraagt voor zijn product => afzetcurve verloopt dalend. Deze is identiek met de collectieve vraagcurve. - Als de marginale kosten = 0 dan is de totale omzet maximaal - Vanwege het streven naar winstmaximalisatie wordt er best geproduceerd wanneer MO=MK (punt A). de productieomvang is dan 4 eenheden. Met deze productie komt punt B op de GO-curve(= punt van cournot) overeen met punt C op de GTK-curve.
3.3.2 Het oligopolie = enkele aanbieders en veel vragers. - Komt vooral voor in de industriemarkten. - Aantal aanbieders is gering Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. groot % aandelen Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Ze kunnen de marktprijs beïnvloeden. Homogeen oligopolie : als oligopolisten met hetzelfde product op de markt komen Heterogeen oligopolie : als ze verschillen goederen aanbieden. Beperkingen bij toetreding markt (nieuwe aanbieders): - Het ingewikkelde karakter van de productiemethode dat geheim wordt gehouden en veelal wettelijk beschermd wordt tegen nabootsing door een patent - Grote investeringen die nodig zijn om de productie efficiënt te laten verlopen Def. Kartelvorming: Als de aanbieders de handen in elkaar slaan. Def. Benedenwaartse prijsstarheid: een prijsstijging bij alle oligopolisten omdat de samenwerking formeel wordt vastgelegd in een akkoord om de concurrentie te beperken. Als één producent de prijs verlaagd komt er een prijzenoorlog van en dit is niet goed voor alle bedrijven. Def. Non-price competition : concurreren met andere instrumenten dan de prijs vb kwaliteit, service, levertijd, 3.3.3 De monopolistische concurrentie = komt het meest voor, veel aanbieders maar de producten zijn heterogeen. Productdifferentiatie : ontstaat doordat elke producent zijn product een eigen imago geeft en zodanig een eigen markt creëert voor zijn product. - Dalende prijsafzetcurve - Vermogen tot prijszetting is kleiner - Als de prijs te hoog wordt, zullen de klanten sterk uitwijken naar verwante producten van de concurrentie Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. prijsafzetcurve elastischer (kleinere helling). - Er is een vrije toe- en uittreding : als er bij de evenwichtsprijs producten zijn die winst maken, treden nieuwe aanbieders toe en breiden bestaande bedrijven zich uit waardoor er een daling is van evenwichtsprijs.
4. Macro-economische grootheden 4.1 De economische kringloop 4.1.1 Gesloten economie zonder overheid - Geen betrekkingen met het buitenland - Geen overheidstussenkomst - Geen sparen - Geen productie van investeringsgoederen
1 2
De gezinshuishoudingen GHH verstrekken arbeid(productieve diensten) aan de bedrijfshuishoudingen BHH. Dit bieden zijn aan op de arbeidsmarkt De BHH voegen de productiefactoren (arbeid, kapitaal en natuur) samen tot productie van consumptiegoederen en diensten. Deze goederen bieden zij de gezinshuishoudingen aan via de markt voor de consumptiegoederen
1 + 2 vormen de goederenstroom in de economie en zorgen voor de geldstroom 3 4
In ruil voor arbeid krijgen de GHH van de BHH een inkomen of loon = Ygb De gezinshuishoudingen besteden hun volledige inkomen aan de aankoop van consumptiegoederen = Cgb
Def. Product (P): De totale waarde van goederen en diensten die gedurende 1 jaar zijn geproduceerd. Def. Bestedingen (B): De totale uitgaven die gedurende 1 jaar naar de producenten vloeien. Def. Inkomen (Y): Het bedrag dat gedurende 1 jaar verdiend is voor productieve prestaties. Bij gesloten economie : Inkomen = Y = YGB Bestedingen = B = CGB Product = P = CGB
4.1.2
= Cgb (omdat men niet spaart)
Gesloten economie zonder overheid - Geen betrekkingen met het buitenland - Geen overheidstussenkomst - Met sparen - Wel productie van investeringsgoederen
1
Leveren van productieve diensten (arbeid) aan de BHH. Deze prestaties houden niet alleen het aanbieden van arbeid in maar ook kapitaal en dat onder vorm van eigen vermogen of vreemd vermogen. De GHH kunnen onroerende goederen ter verhuring aanbieden aan de BHH 2 Productie van consumptiegoederen aangeboden aan de gezinshuishoudingen via de markt voor consumptiegoederen 3 In ruil voor de productieve prestaties krijgen de GHH van de BHH een inkomen dat niet alleen bestaat uit loon maar ook uit dividend, rente en pacht 4 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 5 Aanwenden van een interne financieringsbron door de bedrijven. nl afschrijvingen 6 Doorvoeren van vervangingsinvesteringen 7 De ondernemingen reserveren een gedeelte van hun gerealiseerde winst. Deze reserves vormen de nettobesparingen van de BHH. Om uitbreidingesinvesteringen en voorraden te financieren, gebruiken de ondernemingen spaargelden van de gezins- en bedrijfshoudingen 8 Doorvoeren van netto – investeringen 9 Stromen van spaargelden van gezinnen naar geld en kapitaal markt 9a. en er zijn stromen terug 9b 10 Bedrijven betrekken financieringsmiddelen bij of via de geld – en kapitaalmarkt 10a en betalen ook weer terug 10b Bruto-investeringen = Ibr: - Vervangingsinvesteringen = Iv: om bepaalde bestaande kapitaalgoederen te vervangen DOOR : o Economische slijtage o Technische slijtage - Netto-investeringen = In o Uitbreidingsinvesteringen = Iu: Dienen om de bestaande productiecapaciteit te verhogen o Voorraden= Is: ontstaan doordat de gezinnen een deel van de voortgebrachte consumptiegoederen niet aankopen. Afschrijvingen = D = depreciaties : Interne bron die de vervangingsinvesteringen financiert. Def. Bruto toegevoegde waarde: verschil tussen de marktprijs van de produceerde goederen en diensten van derden en de waarde van de ingekochte grond- en hulpstoffen en diensten van derden, vb: water elektriciteit. Def. Netto toegevoegde waarde: Bruto toegevoegde waarde min de afschrijvingen. 4.1.3
Gesloten economie met overheid
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
De GHH stelle productieve diensten ter beschikking van de bedrijven en van de overheid. In ruil hiervoor krijgen ze een komen Yg van de bedrijven en van de overheid Ygo (1a) Consumptieve bestedingen van de gezinnen Cgb Aankopen consumptiegoederen en diensten door de overheid bij de bedrijven Cob Aanwending afschrijvingsgelden ter financiering van vervangingsinvesteringen. Financiering van de netto-investeringen door het spaargeld van gezinnen, bedrijven en overheid De GHH betalen directe belastingen aan de overheid Tdg De BHH betalen directe belastingen aan de overheid Tdb Doorstorten van de indirecte belastingen door de bedrijven aan de overheid Ti Verstrekken van subsidies door de overheid aan de ondernemingen Tsub Inkomensoverdrachten van de overheid naar de gezinnen Tr (vb kindergeld, ziekte-uitkering, werkloosheid, …) RSZ-bijdragen van de gezinnen (11a) en de bedrijven (11b) naar de overheid Stromen van spaargeld van gezin naar geld en kapitaalmarkt(12a) en stromen van vb krediet terug (12b) Bedrijven betrekken financieringsmiddelen via de geld- en kapitaalmarkt (13a) en betalen terug (13b) De overheid schakelt de geld- en kapitaalmarkt in (14a) en er is ook een stroom terug (14b)
Def. collectieve goederen en diensten : gratis aangeboden door de overheid/gemeenschap Def. Overheidsconsumptie (=Co) : waarde van collectieve goederen en diensten bruto toegevoegde waarde v/d overheid: Netto toegevoegde waarde + afschrijvingen van de overheid - Directe belastingen = personenbelastingen - Indirecte belastingen = vennootschapsbelastingen, BTW, accijnzen Def. Parafiscale ontvangsten: Andere bronnen van inkomsten. Bv.: RSZ bijdragen Def. subsidie: Steun van de overheid aan bedrijven Def. Nettoloon: Brutoloon – RSZ – bedrijfsvoorheffing 4.1.4
Open economie
1.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
De GHH stellen productieve diensten ter beschikking van bedrijven, overheid en buitenland. In ruil krijgen ze inkomen Yg van bedrijven Ygb en overheid Yob en van het buitenland Xy. dit zijn primaire inkomens omdat ze worden verdiend door productie. Consumptieve bestedingen van gezinnen Cgb Aankopen consumptiegoederen en diensten door de overheid bij de bedrijven Cob Aanwending afschrijvingsgelden ter financiering van vervangingsinvesteringen. Financiering van de netto-investeringen door het spaargeld van gezinnen, bedrijven en overheid De GHH betalen directe belastingen aan de overheid Tdg De BHH betalen directe belastingen aan de overheid Tdb Doorstorten van de indirecte belastingen door de bedrijven aan de overheid Ti Verstrekken van subsidies door de overheid aan de ondernemingen Tsub Inkomensoverdrachten van de overheid naar de gezinnen Tr (vb kindergeld, ziekte-uitkering, werkloosheid, …) RSZ-bijdragen van de gezinnen (11a) en de bedrijven (11b) naar de overheid Betaling van de uitgevoerde goederen en diensten door het buitenland X(export) Betaling van de ingevoerde goederen en diensten aan het buitenland M (import) Niet-ingezetenen ontvangen een vergoeding in ruil voor hun productieve prestaties aan België My Er stromen spaargelden van gezinnen naar deze geld- en kapitaalmarkt (15a) en er stromen kredieten terug (15b) Bedrijven betrekken financieringsmiddelen via de geld- en kapitaalmarkt (16a) en betalen ook weer terug (16b) Ook de overheid schakelt de geld en kapitaalmarkt in (17a) en er is ook een stroom terug (17b) Twee geldstormen met het buitenland. Heeft ons land een tekort met het buitenland Sw dan wordt kapitaal overgedragen van het buitenland naar onze geld en kapitaalmarkt (18a). als ons land een overschot heeft – Sw dan wordt er kapitaal overgedragen van onze geld en kapitaalmarkt naar het buitenland (18b)
Def. bruto binnenlands product : Registreert de bruto toegevoegde waarde die ontstaat op het Belgische grondgebied Def. bruto nationaal product: Met de bruto toegevoegde waarde die ontstaat door de productiefactoren arbeid en kapitaal die eigendom zijn van Belgische ingezetenen.
5. Nationaal inkomen en werk-gelegenheid 5.1 Inleiding De economische kringloop onderzoekt de relaties tussen de verschillende huishoudingen in evenwicht. Het nationaal inkomen beschouwen we niet langer als een statisch gegeven maar als een dynamisch geheel.
5.2 De macro- economische consumptie en spaarfunctie De grootte van de consumptie is afhankelijk van de beslissingen van de consumenten. Statistische onderzoeken wijzen uit dat er een pos. verband is tussen het nationaal inkomen en consumptie. !!! Een stijging van het inkomen leidt tot een toename van de consumptieve bestedingen. !!! tabel pg. 128 Def. Gemiddelde consumptiequote: gedeelte van het nationaal inkomen dat men consumeert. (c=C/Y) Def. Gemiddelde spaarquote: Gedeelte van het nationaal inkomen dat men spaart. (s=S/Y) Def. Marginale consumptiequote: Geeft aan in welke mate de consumptieve bestedingen veranderen. (cm=Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.C/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y) Def. Marginale spaarquote: Geeft aan in welke mate de besparingen veranderen als het inkomen verandert. (sm=Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.S/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y) 5.2.1 Een eenvoudige consumptie- en spaarfunctie C = cm . Y Tabel pg. 130 Besluit: - Er wordt niet gespaard en niet geconsumeerd als er geen inkomen is. Tekenen van grafiek: Je kiest een punt. Vul die in in de functie. Vb.: voor Y kies je 150 en C = 2/3Y C = 2/3 . 150 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 100 S = 1/3 . 150 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 50 Voor cm = Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.C/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 200-100 / 300-150 = 2/3 Besluit: C/Y = Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.C/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y en S/Y = Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.S/Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Y c = cm en s = sm 5.2.2 Uitbreiding van de consumptie en spaarfunctie met autonome consumptie Def. autonome consumptie: een deel van de consumptie is onafhankelijk van het inkomen Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. als Y = 0, bestaat er toch een consumptie om aan de levensnoodzakelijke behoeften te voldoen. C = cm . Y + Caut. !! Caut altijd in miljarden !! Besluit: - De gemiddelde consumptiequote is lager - De verhouding Caut/Y wordt steeds kleiner als het inkomen stijgt. - De gemiddelde consumptiequote is steeds groter dan de marginale consumptiequote omdat Caut/Y > 0. 5.3
De investeringsfunctie De grootte van de investeringen is afhankelijk van de investeringsbeslissingen van de producenten. Producenten maken de vergelijking van de kosten en de opbrengsten die de investering meebrengt. Def. Autonome investeringen: Het zijn investeringen die geen rechtstreeks verband houden met de aangroei van het nationaal inkomen. Iaut Zie tabel pg. 133
5.4 Het evenwichtsinkomen 5.5 Wijziging van de consumptie en/of investeringsneiging 5.6 De investeringsmultiplicator 5.7 De werkgelegenheid 5.7.1 De hoogte van het nationaal in komen en tewerkstelling Def. Deficit spending: De overheid moet investeren. De overheid schakelt werklozen in om de vraag naar consumptie te doen stijgen. Y (=NNP) = P . T Met P = algemeen prijsverschil Met T = fysieke omvang van de geproduceerde goederen Besluit: Bij een gegeven nationaal inkomen stijgt de effectieve vraag: Er zijn 2 situaties denkbaar: - Overbesteding: Er is een tekort aan arbeidskrachten Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. onze economie streeft naar evenwicht Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. stijging van het nationaal inkomen door prijsstijgingen. - Onderbesteding: De effectieve vraag is te klein om volledige tewerkstelling te realiseren Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Er ontstaat een toestand van werkloosheid en ongebruikte productiecapaciteit. Def. Bestedingsevenwicht: = de ideale situatie Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. de situatie waar de effectieve vraag zorgt voor full employment. Een verdere groei van het nationaal inkomen is onmogelijk. !! voorbeeld oef. Pg. 146 !! !!! Zelftoets pg. 148!!! 5.7.2 De werkloosheid: soorten en oorzaken Conjuncturele werkloosheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Daling van de vraag naar arbeiders. Verandering aan de vraagzijde van de economie. Structurele werkloosheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Structurele factoren aan aanbodzijde veroorzaken werkloosheid. Invoer arbeidssparende machines, groei beroepsbevolking, fusies, … Frictiewerkloosheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. nieuw werk
Iemand verandert van werk en vindt niet direct
Seizoenswerkloosheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Maatschappelijke of natuurlijke omstandigheden zorgen voor een arbeidsplaats. Éénmaal het seizoen valt de job weg. Verdoken werkloosheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Op het eerste gezicht niet werkloos. Het zijn personen die hun plaats op de arbeidsmarkt slechts ten dele of nog niet hebben ingenomen. Een werknemer
die een job beneden zijn diploma uitoefent, een werkneemster die deeltijds werkt terwijl ze eigenlijk voltijds wil werken,… Technische werkloosheid Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Brand, bestellingen die tijdelijk zeer sterk teruglopen.
Werkloosheid ten gevolge van overmacht.
6. Geld, monetair beleid & inflatie Het geld Functies: • Ruilmiddel • Waardemeter • Beleggingsmiddel • Kredietmiddel Historische ontwikkeling v.h. geld Chartaal geld: Munten & bankbiljetten vormen samen het chartale of stoffelijke geld Munten: • Standaardmunten: nominale = intrinsieke (= eigelijke) waarde • Tekenmunten: intrinsieke < nominale waarde Wet van Gresham: slechte munt verdrijft goede munt • Pasmunten: intrinsieke waarde < nominale waarde, beperkte betaalkracht Representatief papiergeld: • Goldsmith’s notes • dekkingscoëfficiënt 100% Fiduciair geld: • Bankiers doen aan geldcreatie • Dekkingcoëfficiënt goud < 100% • Inverwisselbaar voor goud • Ruil of verkeersvergelijking van Fisher M.V = P.T Money Velocity = Price Trade Conventioneel papiergeld: • Dekking in goud < 100% • Niet langer inwisselbaar in goud • = papieren standaard of nominalisme • Overheid verplicht de burgers het geld te aanvaarden Giraal geld: Sinds de jaren ’60 vervangen papieren girale betalingen het klassieke chartale betalingsverkeer • = onmiddellijk opvraagbaar tegoed bij een kredietinstelling • Papieren girale betalingen vervangen het klassieke chartale betalingsverkeer • Crediteren = vermeerderen van rek • Nu meer elektronisch betalingsverkeer o Domiciliering o Betaalkaarten = debetkaarten o Kredietkaart o Protonkaart Het quasi geld: Is niet onmiddellijk beschikbaar omdat het voor een bepaalde termijn werd toevertrouwd aan een kredietinstelling • = niet onmiddellijk beschikbaar, staat vast bij een kredietinstelling
• • • • •
= korte termijn- en spaardeposito’s vrij snel en omzetbaar M1 : chartaal geld, deposito’s in zicht M2 = M1 : deposito’s met vast looptijd < 2 jaar M3
Geldsubstitutie: • Omzetten van chartaal geld in giraal geld (of omgekeerd) zonder dat de maatschappelijke geldhoeveelheid wijzigt Geldschepping of –creatie: • Elke handeling waarbij de maatschappelijke geldhoeveelheid in een land aangroeit • Emissie v. biljetten dor ECB • Uitgifte munten door de CB • Overschot in de lopende betalingen met buitenland of kapitaalinvoer • Kredietverstrekkingen van de banken aan bedrijven, gezinnen, overheid
Inflatieverschijnsel: • • •
Inflatie = aanhoudende algemene prijsstijging v.d. consumptiegoederen Inflatie% Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. indexcijfer Indeling = o sluipende of kruipende inflatie < 3% o galopperende inflatie > 10% o hyperinflatie > 20%
Oorzaken van inflatie: 1. Conjunctureleoorzaken = vraag > productiecapaciteit = vraaginflatie = bestedingsinflatie = demand pull inflation 2.
Structurele oorzaken = verhoogde kosten voor de productie = kosteninflatie = aanbodinflatie = cost push inflation Oorzaak: loonkosten: • wage drift • Olieprijs • Doorlopende strijd tussen sociale klassen
3.
Monetaire oorzaken *ruilverhouding van Fisher: Money velocity = trade price Oorzaak *expansie v.d. geldstroom
Gevolgen van inflatie: • Daling v.d. export, toename van de import • Aantasten rentabiliteit v.d. ondernemingen • De reële kost v.h. kapitaal neemt toe • Daling van de koopkracht van lonen • Verzwaring van progressief belastingstelsel • Daling koopkracht v.d. financiële activa • Voor de schuldenaars is inflatie voordelig • Lopende inkomsten v.d. overheid Deflatie: • = daling v.h. algemene prijspeil • = negatief voor de economie o Consumenten stellen aankopen uit o Producenten stellen investering uit Werkloosheid stijgt Depressie
Mensen die geld geleend hebben moeten meer terugbetalen
o
7. Het internationale betalingsverkeer 7.1 Wisselmarkt Hier wordt de hoogte van de wisselkoers bepaald. De markt is niet gebonden aan een geografische plaats. Synoniem = valutamarkt • • • 7.1.1
Wisselkoers = een bepaalde ruilverhouding tussen de valuta’s Aankoopkoers of biedkoers = is de prijs die de banken willen betalen voor valuta’s die hen worden aangeboden. Verkoopkoers of laatkoers = de prijs waartegen de banken valuta’s verkopen
De hoogte van de wisselkoers De vraag naar en het aanbod van vreemde valuta’s Huishoudingen van de eurozone oefenen bv. de vraag uit naar allerlei vreemde valuta’s om betalingen te verrichten: - De invoer van goederen en diensten van buiten de eurozone - Primaire inkomens naar buiten de eurozone - Inkomensoverdrachten naar buiten de eurozone - Het aankopen van aandelen of obligaties van buiten de eurozone door ingezetenen van de eurozone - Investeringen buiten de eurozone van ingezetenen van de eurozone Huishoudingen van buiten de eurozones vragen euro om betalingen te verrichten i.v.m: - De uitvoer van goederen en diensten van de eurozone naar buiten de eurozone - Primaire inkomens van buiten de eurozone - Inkomensoverdrachten van buiten de eurozone - Het aankopen van euroaandelen of obligaties door niet-ingezetenen van de autozone - Investeringen in de eurozone door niet-ingezetenen van de eurozone Hoe ontstaat de wisselkoers? - Ze voldoet aan de waarden van volkomen concurrentie: - Zeer veel importeurs en exporteurs, beleggers en investeerders die individueel niet de macht hebben om de wisselkoers te beïnvloeden door de omvang van vraag of van aanbod te vergroten of te verkleinen - De wisselmarkt is volledig toegankelijk; na bemiddeling van een wisselagent; voor iedereen die vreemde valuta’s wil kopen of verkopen - De wisselmarkt is doorzichtig of transparant omdat de banken onderling verbonden wijn via een snel en wereldomvattend communicatiesysteem - Elke vreemde valuta is een volkomen homogeen product aangezien een USD die men koopt bij een bank A volkomen identiek is aan een USD die men koopt bij bank B
Bij deze figuur is er vraag naar dollars (hoe meer de vraag hoe lager de wisselkoers). Men gaat minder dollars aanbieden naarmate de koers van de dollar lager is.
Hoe ontstaat de evenwichtskoers? Is het snijpunt van de vraag en aanbodcurve (punt E) Hierbij is de vraag en aanbod gelijk aan elkaar
Factoren die de vraag en het aanbod van vreemde valuta`s bepalen Welke factoren spelen een rol bij de in- en uitvoer en welk gevolg heeft een wijziging op de wisselkoers van de vreemde valuta? 1. de vraagzijde : de prijsontwikkeling binnen en buiten de eurozone
-
vb. de inflatie in de eurozone = beperkter dan in het V.K., vb in de eurozone 2% en in het V.K. 2,8%. gevolg : Britse producten worden duurder waar door de exporteurs uit de eurozone hun producten gemakkelijker afzetten in het V.K, waardoor de aanbodcurve naar rechts verschuift. Hierdoor krijgen de britse exporteurs het moeilijker om in de eurozone te verkopen. => gevolg : vermindering van de import van de eurozone uit VK en de vraagcurve verschuift naar link Nieuw evenwicht E2 ontstaat en dat de wisselkoers van de GBP daal van P1 naar P2. de GBP is dus door grotere inflatie in het verenigd koninkrijk in waarde gedaald. o We zeggen : dat de GDP gedeprecieerd is t.o.v de EURO of o Dat de EURO is geapprecieerd t.o.v de GBP
2.
veranderingen van de voorkeur van consumenten
-
op een bepaald ogenblik wijzigt de consument zijn voorkeur in de eurozone ten voordelen van producten die wij invoeren uit het VK. De gestegen import aanvraag betekent een stijging van de vraag naar GBP waardoor de vraagcurve naar rechts verschuift. Dit geeft aanleiding tot een stijging van de wisselkoers of depreciatie van de EUR t.o.v de GBP
3.
de veranderingen in het inkomensniveau
veronderstel dat het inkomensniveau in Zwitserland reeel dubbel zo snel aangroeit als in de eurozone. Vb met 2% en in de eurozone tegen 1%. hierdoor stijgt de vraag naar goederen en diensten in Zwitserland meer dan in de eurozone. Maar de eurozone voert meer goederen in uit Zwitserland, wat een stijging van de vraag CHF geeft. Maar Zwitserland voert in verhouding nog meer in uit de eurozone wat een stijging van het aanbod geeft van CHF GEVOLG : er is een appreciatie van de EURO t.o.v de CHF 4.
de rentevoeten binnen en buiten de eurozone
vb. de rentevoeten stijgen in de VS wordt het interessant om in de VS te beleggen. Als men geen rekening houdt met de verhouding van de rentevoeten. om deze beleggingen door te voeren moeten we de USD aankopen waardoor de vraag stijgt. De vraagcurve van de USD verschuift hierdoor naar rechts anderzijds zien de Amerikaanse beleggers die van plan waren in de euro zone te beleggen van deze plannen af waardoor er in de eurozone minder USD wordt aangeboden en de aanbodcurve verschuift naar links. GEVOLG : de USD is geapprecieerd t.o.v. de EUR
5.
veranderingen in de productiviteit
als vb de productiviteit van de bedrijven in de eurozone sneller stijgt dan de zweden betekent dit dat onze producten goedkoper worden. hierdoor stijgt de importaanvraag vanuit zweden dus een stijging van het aanbod SEK anderzijds krijgen de zweedse exporteurs het moeilijker hun producten in de eurozones te verkopen wat leidt tot een vermindering van de import van de eurozone in zweden en tot een verschuiving van de vraagcurve naar SEK naar links. GEVOLG : er is een depreciatie van de SEK t.o.v. de EURO
8. Het internationale handelsverkeer 8.1 Betekenis en beschrijving van het Belgisch handelsverkeer 8.1.1 Internationale context de België speelt een belangrijke rol in de wereldexport en import. Ze staan voor import en export op de 10 plaats. De invoer- en uitvoerquote Def. Invoerquote: geeft de verhouding weer van de waarde van de invoer van goederen en diensten tov de waarde van het BBP tegen marktprijs. m = M/BBPm . 100 Def. Uitvoerquote: geeft de verhouding weer van de waarde van de uitvoer van goederen en diensten tov de waarde van eht BBP tegen marktprijs. x = X / BBPm . 100 De openheidsgraad Def. Openheidsgraad: de beschikbare middelen wat een land zelf heeft geproduceerd (BBP) en wat het land heeft ingevoerd aan goederen en diensten. x’ = X/BBPm + M . 100 8.1.2 De internationale handel van België 2001-2004 Globale resultaten Intrastat-stelsel de handel met EU-handel intracommunautaire handel. Alle ondernemingen die bij de intra-EU-handel betrokken zijn verplicht om mee te werken. Extrastat-stelsel de handel met niet-EU-handel op de grond van douane-doc. De waarde van de goederen is steeds de prijs aan de grens van België
Def. Dekkingscoëfficiënt de positie van de handelsbalans kan men uitdrukken in dekkingscoëfficiënt. Dat is de waarde van de goederenuitvoer in procenten van de goederen invoer. Geografische oriëntaties van de buitenlandse handel van België Tabel pg. 242 EX!! Welke zijn onze drie belangrijkste klanten: - Duitsland - Frankrijk - Nederland Sectorale oriëntaties van de buitenlandse handel van België Het grootste deel van de invoer bestaat uit machines en toestellen. Het grootste deel van de export bestaat uit chemische producten, vervoermateriaal. De Nettoruilvoet Def. Nettoruilvoet: (= terms of trade) de verhouding van eenheidswaarden van in- en uitvoer. Nettoruilvoet = Indexcijfer van de eenheidswaarden bij uitvoer . 100 Indexcijfer van de eenheidswaarden bij invoer
8.2
De werking van het systeem van vrij internationaal handelsverkeer 8.3 Handelspolitiek 8.4 De evolutie van het internationale handelsverkeer na de Tweede Wereldoorlog 8.5
9. conjunctuur en economische groei = Opeenvolging van een periode van snellere en tragere economische groei. (soms daling) Hoogconjunctuur als we boven de trend zitten Laagconjunctuur als we onder onze trend zitten (fig. 268
9.1)
Expansiefase Boom Recessie Depressie Slump Economisch herstel
ab b bc cd d e
de groeivoet neemt toe hoogtepunt de groeivoet dalen maar zijn nog steeds groter dan de trend de groeivoeten dalen zodanig dat ze lager worden dan de trend dieptepunt de groeivoet begint te stijgen
Indicatoren van de economische activiteit: - Geeft inzicht in de fluctuaties van de economie. - Stelt verschillende problemen: o Zegt niets op de manier waarop het tot stand komt o Bevat alleen goederen die in geld is uitgedrukt o Zegt niets over het gebruik ervan Groen BBPm: BBPm dat gecorrigeerd is voor de verandering van den kwaliteit van het leefmilieu. o Informatiegag: men publiceert de statistiek van het BBP als de periode al een tijdje voorbij is Andere indicatoren: Vereisten: - Het moet verband houden met het economisch gebeuren - Het moet conjunctuurgevoelig zijn - De informatie hierover moet snel ter beschikking zijn vb.: werkloosheidspercentage, in- en uitvoer, investeringen, prijzen, particuliere consumptie en overheidsconsumptie. Voorlopende indicatoren (leading) Begonnen woongebouwen Invoer van goederen in volume Vertragende indicatoren (lagging) Investeringen Niet-werkende werkzoekenden Gelijklopende indicatoren (coïncidente) Uitvoer van goederen in volume Elektriciteitsverbruik Synthetische conjunctuurindicatoren Verscheidene gegevens worden in één reeks verwerkt. Onderscheid tussen: - Vertrouwensindicatoren - Kwantitatieve indicatoren Vertrouwens- of klimaatindicator - Conjunctuurbarometer van de Nationale Bank van België - Maandelijkse conjunctuurenquêtes bij 5000 bedrijfsleiders - Geeft beeld van het psychologisch klimaat - Heeft een voorspellend karakter
Index van het Europese consumentenvertrouwen: - Telefonische enquête bij 1500 consumenten - Geeft beeld bij consumentengedrag vooral tussen verschil bij pessimistische en optimistische consumenten - Antwoorden op volgende vragen: o De economische situatie in België o De werkloosheid in België o Financiële situatie van de gezinnen o Het sparen van de gezinnen Gemengde synthetische indicator Zowel kwantitatieve als klimaatsindicatoren. Vb.: OESO ( loopt 9 maand voorop)
9.2 De economische groei 9.2.1 Begrip Het is een langetermijn begrip. Groeivoet van het reële BBPm !!!! EX !!!! 9.2.2 Determinanten van de groeibeweging - Bevolkingsgroei: bepaald het aantal arbeidskrachten, maar ook de vraag naar goederen en diensten - Kapitaalvorming: investeringen vormen niet alleen een deel van de totale vraag naar goederen en diensten maar veroorzaken ook een uitbreiding van het kapitaalgoederenvoorraad. - Technische ontwikkeling: hierdoor verhoogt de productiviteit van de kapitaalgoederenvoorraad. Dit maakt het mogelijk met eenzelfde bedrag aan ingezette kapitaalgoederen een hogere productie te realiseren. - Onderwijs: investeringen in menselijk kapitaal. Hierdoor verhoogt de kwaliteit en bijgevolg ook de productiviteit van de tewerkgestelde werkkrachten. 9.2.3 De voor en nadelen van economische groei Voordelen: - Algemene stijging van de reële inkomens - Toename van het aantal beschikbare producten - Technologische vooruitgang Nadelen: - Uitputting van de grondstoffenreserves - Milieubedoezeling Rapport van de Club van Rome: - Is te pessimistisch o Heeft een regulerende werking op de prijzen o Rationeler energieverbruik o Vervangingsproducten
10. de overheid 10.1 Inleiding Door het samenleven van mensen ontstaat nood aan tussenkomst (interventie) van de overheid. Soorten: - directe interventie: o Via dwingende reguleringen: Gebodsbepalingen (belastingen betalen,…) Verbodsbepalingen (niet moorden,…) -
Indirecte interventie: o Belastingheffing o Subsidies
Pre-Keynesiaanse periode: - Evenwicht met het overheidsbudget - Enkel geld uitgeven als men het had - Het aangaan van schulden wees erop dat een volksverhuizing boven zijn stand leefde - Het aangaan van schulden legde een hypotheek op de toekomst waar de volgende generaties verplicht zijn de schulden af te lossen. Keynesianisme wijzigt de vorige opvatting: - Begroting moest niet in evenwicht zijn - Keurde aangaan van schulden goed - Overheidsuitgaven waren mogelijk zonder dat men middelen van de economie onttrok - Dit leidde tot enerzijds buitensporige overheidsuitgaven en anderzijds tot een sterk oplopende overheidsschuld De vraag naar overheidsinterventie wordt bepaald door een aantal determinanten - De groei van het inkomen - De demografische ontwikkeling - De openheid van een economie Het aanbod van overheidstussenkomst wordt bepaald door het gedrag van politici. De vormen waarin overheidsinterventie kan voorkomen zijn: - Allocatieve functie: de productie van collectie goederen en diensten - Herverdelingsfunctie: primaire inkomens herverdelen - Stabilisatiefunctie: het beheersen van de conjuncturele en structurele ontwikkeling van de economie
10.2 Doelstellingen van de economische politiek -
Verhoging van de economische groei: streven naar volledige tewerkstelling, naar een stijging van het algemene welvaartspeil, naar verbetering van de kapitaalvorming van een land Een rechtvaardige verdeling van het nationaal inkomen over de gehele bevolking door geleidelijke vermindering van de inkomensverschillen Een evenwicht op de betalingsbalans bv. Door het laag houden van de uitvoerprijzen om de uitvoer te bevorderen.
Onbehaaglijke driehoek van de economische politiek Scan foto p286 Pijl 1: -
-
Pijl 2: -
De overheid kan de economische groei stimuleren door het uitvoeren van openbare werken Door de grotere vraag van de overheid neemt niet alleen de tewerkstelling toe maar neemt; via het investeringsmultiplicatoreffect, het inkomen meer dan evenredig toe. o Verhoging van consumptie o Uitbreidingsinvesteringen of acceleratorprincipe als capaciteit volzet is Door de verhoging van de werkgelegenheid nemen de looneisen toe. o Hierdoor ook eisen voor loonsverhoging in sectoren met geringere productiviteit (wage drift) zo moeten ze de hogere loonkosten opvangen door deze te verrekenen in de verkoopprijzen van de producten o Productiviteitsinflatie die belemmert een rechtvaardige verdeling van het inkomen omdat ze enerzijds de inkomens met een vaste nominale waarde aantast en anderzijds de inkomens aantast die niet of slechts gedeeltelijk geïndexeerd worden.
Streven naar hogere economische groei verstoort het evenwicht op de betalingsbalans. Door de hogere welvaart neemt de consumptie toe; niet alleen van in het binnenland geproduceerde goederen en diensten maar ook van uit het buitenland ingevoerde goederen.
Def. Conjunctuurpolitiek: De overheid streeft ernaar de conjuncturele schommelingen zoveel mogelijk af te zwakken. DAAROM Moet men structuurpolitiek invoeren met als doeleinden: - Verbetering van de uitrusting van de economie door investeringen in o.a. de bedrijfven te stimuleren - Verhoging van de welvaart - Bescherming van het milieu - Beperking van het verbruik van goederen en diensten afkomstig uit de uitputbare natuurlijk hulpbronnen - Behouden van het evenwicht op de betalingsbalans - Voldoende hoog niveau van tewerkstelling - Voldoende bezitsspreiding - Bewaren van de koopkracht van het geld - Rechtvaardige verdeling van het inkomen
10.3 Vormen van economische politiek 10.4 De overheidsfinanciën
Mogelijke vragen examen: - Teken de meest eenvoudige kringloop, zonder overheid, met overheid, open economie + uitleg.