Ook zijn er waarnemingen gedaan aan het muunverk zelf, zoals een schietsleuf, stortkokers en rioleringen. Deze laatste elementen dateren uit de 18de en 19de eeuw. In het industriële tijdperk zijn veel oude gebouwen vervangen door lelijke fabrieken en dergelijke. Tegenwoordig weten we beter met onze oude binnensteden om te gaan, en laten we dan ook hopen dat er op de plek van de Spruitfabrieken huizen komen te staan die de oude sfeer in onze stad zullen doen herleven.
ZUTPHEN IN DE MIDDELEEUWEN: EEN ARCHEOLOGISCHE VRAAG STELLING 11. door P. Bitter In dit artikel probeer ik een overzicht te geven van de ideeën die er bestaan over middeleeuws Zutphen vóór de 14de eeuw. Het betreft hoofdzakelijk hypothesen, gebaseerd op de vroegste plattegronden van Zutphen (in de 16de eeuw), aangevuld met enkele waarnemingen die bij de opgraving van 1946 en bij diverse latere riolerings- en bouwwerkzaamheden werden gedaan. Theorieën naar aanleiding van de plattegrond van Zutphen. Reeds 109 jaar geleden herleidde Mr Eyck van Zuylichem een oude stadskern uit de plattegrond van Zutphen. Deze oude kern werd begrensd door de Zaadmarkt, Houtmarkt en Groenmarkt aan de ene kant en de Waterstraat en Barlheze aan de andere kant (AFB. 1). Daarbinnen plaatste hij een nog oudere kern rond het 's-Gravenhof, waar volgens hem "eene groote bevestigde landhoeve of curtis" had gestaan. Deze oude kern zou reeds in de l lde eeuw over de grachten tot aan de Berkel zijn uitgebreid. Deze groei zou culmineren in de bouw van een grote buitenwijk aan de overzijde van de Berkel in de 12de eeuw: de Nieuwstad. 24
A f l . 1. Een kaart van Zutphen in 1639, door Nicolaes Geelkerken (in J.I. Pontanus, Historia Gelrica, 1639, pag. 3 3 lib. 1). Het noorden is links. Zutphen was toen nog maar net voorzien van nieuwe fortificaties: zware wallen en bastions, brede grachten. Merk op hoeveel open ruimte er in de binnenstad was. Spittaalstad en Laarstad zijn nog nauwelijks bebouwd.
Deze hypothese is sindsdien alom geaccepteerd, zij het dat J. Gimberg (1900) de dateringen d e een eeuw verder opschoof (met stichting van de Nieuwstad onder graaf Otto 11, 1229-1271: in 1272 wordt Nieuwstad voor het eerst vermeld en pas sinds 1312 maakt het juridisch deel uit van het Zutphense stadsgebied). De voorsteden bij de Spittaalstraat en de Laarstraat, beide in de 16de eeuw nog slechts een enkele huizenrij, zouden al in de 14de eeuw zijn ontstaan. In 1940 meende F. Leyden nog verder te kunnen gaan: hij vervaardigde een zeer gedetailleerde reconstructie van de "groeifasen" van Zutphen (AFB. 2). Veel van deze détails zijn echter zonder enig bewijs aangebracht en derhalve onbetrouwbaar. F. Leyden meende ook van diverse andere steden het verleden te kunnen "aflezen" uit de plattegrond, uitgaande van een oeroude kern die in fasen groeit met nieuwe wijken en straten. Zijn notities van de oervorm van middeleeuwse steden zijn ontsprongen aan de wetenschap van zijn tijd - sinds 1945 zijn met name door de archeologie veel van de toen gangbare theorieën herzien. Zo bleken F. Leydens visies op o.a. Deventer, Nijmegen, Rotterdam en Haarlem volstrekt onjuist (zie de Appendix). Derhalve is gjote voorzichtigheid geboden met zijn plattegronden.
Ook zijn er waarnemingen gedaan aan het muunverk zelf, zoals een schietsleuf, stortkokers en rioleringen. Deze laatste elementen dateren uit de 18de en 19de eeuw. In het industriële tijdperk zijn veel oude gebouwen vervangen door lelijke fabrieken en dergelijke. Tegenwoordig weten we beter met onze oude binnensteden om te gaan, en laten we dan ook hopen dat er op de plek van de Spruitfabrieken huizen komen te staan die de oude sfeer in onze stad zullen doen herleven.
ZUTPHEN IN DE MIDDELEEUWEN: EEN ARCHEOLOGISCHE VRAAG STELLING 11. door P. Bitter In dit artikel probeer ik een overzicht te geven van de ideeën die er bestaan over middeleeuws Zutphen vóór de 14de eeuw. Het betreft hoofdzakelijk hypothesen, gebaseerd op de vroegste plattegronden van Zutphen (in de 16de eeuw), aangevuld met enkele waarnemingen die bij de opgraving van 1946 en bij diverse latere riolerings- en bouwwerkzaamheden werden gedaan. Theorieën naar aanleiding van de plattegrond van Zutphen. Reeds 109 jaar geleden herleidde Mr Eyck van Zuylichem een oude stadskern uit de plattegrond van Zutphen. Deze oude kern werd begrensd door de Zaadmarkt, Houtmarkt en Groenmarkt aan de ene kant en de Waterstraat en Barlheze aan de andere kant (AFB. 1). Daarbinnen plaatste hij een nog oudere kern rond het 's-Gravenhof, waar volgens hem "eene groote bevestigde landhoeve of curtis" had gestaan. Deze oude kern zou reeds in de l lde eeuw over de grachten tot aan de Berkel zijn uitgebreid. Deze groei zou culmineren in de bouw van een grote buitenwijk aan de overzijde van de Berkel in de 12de eeuw: de Nieuwstad. 24
A f l . 1. Een kaart van Zutphen in 1639, door Nicolaes Geelkerken (in J.I. Pontanus, Historia Gelrica, 1639, pag. 3 3 lib. 1). Het noorden is links. Zutphen was toen nog maar net voorzien van nieuwe fortificaties: zware wallen en bastions, brede grachten. Merk op hoeveel open ruimte er in de binnenstad was. Spittaalstad en Laarstad zijn nog nauwelijks bebouwd.
Deze hypothese is sindsdien alom geaccepteerd, zij het dat J. Gimberg (1900) de dateringen d e een eeuw verder opschoof (met stichting van de Nieuwstad onder graaf Otto 11, 1229-1271: in 1272 wordt Nieuwstad voor het eerst vermeld en pas sinds 1312 maakt het juridisch deel uit van het Zutphense stadsgebied). De voorsteden bij de Spittaalstraat en de Laarstraat, beide in de 16de eeuw nog slechts een enkele huizenrij, zouden al in de 14de eeuw zijn ontstaan. In 1940 meende F. Leyden nog verder te kunnen gaan: hij vervaardigde een zeer gedetailleerde reconstructie van de "groeifasen" van Zutphen (AFB. 2). Veel van deze détails zijn echter zonder enig bewijs aangebracht en derhalve onbetrouwbaar. F. Leyden meende ook van diverse andere steden het verleden te kunnen "aflezen" uit de plattegrond, uitgaande van een oeroude kern die in fasen groeit met nieuwe wijken en straten. Zijn notities van de oervorm van middeleeuwse steden zijn ontsprongen aan de wetenschap van zijn tijd - sinds 1945 zijn met name door de archeologie veel van de toen gangbare theorieën herzien. Zo bleken F. Leydens visies op o.a. Deventer, Nijmegen, Rotterdam en Haarlem volstrekt onjuist (zie de Appendix). Derhalve is gjote voorzichtigheid geboden met zijn plattegronden.
drassige land pas eeuwen later bebouwd). Ter plaatse van de markten waren vroeger grachten; een brug hierover ter hoogte van de Lange Hofstraat heette "Lueghenbrugghe" (Leyden 1939 p. 56), wat Gimberg verklaart als "Logiënbrug", waarbij "logiën" winkeltjes of zoiets zijn.
De bijdrage van bodemvondsten.
A f l . 2. F. Leydens historische reconstructie van Zutphen. 1. oudste kern, 2. omvang in de 12de eeuw, 3. uitbreiding tot aan het Oude Wand, 4. Barlheze, 5. Hagen, 6. Uitbreiding in het W. en Z.O., 7. Nieuwstad, 8. Spittaalstad (15de
eeuw). Gearceerd: vermoedelijke loop van de IJssel voor 1356.
De argumenten voor bovengenoemde theorieën welke in de loop der tijd zijn aangevoerd, geven weinig aanknopingspunten voor de datering van deze ontwikkelingen. J. Gimberg (1900 en 1904) verzamelde vele topografische gegevens en enkele daarvan zijn in dit verband zeer interessant. De straatnaam Oude Wand ("wand", muur) zou kunnen wijzen op het bestaan van een ommuring die langs de Berkel liep en die ouder is dan 1312 (toen Nieuwstad in het stadsgebied werd opgenomen). Ter hoogte van de huidige Overwelving stond nog in de 16de eeuw de Engepoort, welke dan deel zou hebben uitgemaakt van deze ommuring. In 1971 werden hiervan funderingen gevonden bij graafwerkzaamheden (hierop kom ik straks terug). Om taalkundige redenen moeten de namen Apenstert, Barlheze, Dieserstraat en Polsbroek ("broek",drassig land) van v6br 1200 dateren ("Pulsebroch" wordt al in 1155 in de bronnen vermeld - vermoedelijk werd het
Uit het voorgaande blijkt wel hoe beperkt de beschikbare historische bronnen zijn wanneer we iets willen weten over Zutphen vóór de 14de eeuw. Opgravingen hebben evenwel in Zutphen nauwelijks plaats gevonden, een vreemde zaak in een stad die een dermate rijke historie heeft. In 1946 vond onder leiding van de toen nog jonge J.G.N. Renaud een opgraving plaats op het 's-Gravenhof. De hierbij gevonden tufstenen funderingen zijn met aparte steenbanen gemarkeerd in het tegenwoordige plaveisel (onder de auto's die er nu geparkeerd zijn). Bij de gedane vondsten bevonden zich ook de oudste welke ooit in de binnenstad zijn gedaan: enige scherven van het karolingische Badorf-aardewerk. Op deze opgraving zal ik in een volgend artikel nader ingaan. In het kader van de 's-Gravenhof-opgraving werden in 1946-1947 enkele onderzoekjes gedaan in de binnenstad. Een opmerkelijke ontdekking werd gedaan toen men in de lengte door de Lange Hofstraat boringen deed naar de vaste ondergrond: men vond een sterke daling ter hoogte van de Kuiperstraat (een oude gracht?) en 35 meter dichterbij 's-Gravenhof was er een top in de vaste grond (een wal?). Helaas is dit niet naderhand archeologisch onderzocht en blijven deze waarnemingen met vragen omgeven. Indien dit inderdaad een wal en een gracht zouden zijn (35 meter is een - haast onmogelijke? - grote afstand) zou dit gegeven de theorie van een oude nederzettingskern rond 's-Gravenhof ondersteunen. Het idee van een oude stadsbegrenzing ter plekke van de markten werd bevestigd door een onderzoek in 1946 van P. Glazema op de Groenmarkt. Dit bracht een dubbele gracht aan het licht (met aardewerk o.a. uit de 13de eeuw). Helaas kon er geen datering worden gegeven aan de eerste aanleg van de grachten. Ook het dempen van de stadsgrachten is niet duidelijk. Volgens J. Gimberg (1900,1904) is de vroegste vermelding van de Zaadmarkt in 1342, maar is er nog in 1421 sprake van de "Logenbrug". Mevrouw Doornink (1950) dateerde de demping ("niet ineens, maar geleidelijk en bij gedeelten") tussen 1190 en de 13de eeuw, mede omdat begin 14de eeuw de Marspoort en de Saltpoort de beide einden van de markten afsloten. Merkwaardig lijkt het dat men blijkbaar de oudste stad gebouwd had in aansluiting op de IJsse1,maar niet grenzend aan de Berkel. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de vroegere Ï ~ s s e l l o oanders ~ was (gerecontrueerd als op AFB. 2 naar aanleiding van historische gegevens over een 14de eeuwse rivierverlegging - zie Gimberg 1929). Een analoge situatie lijkt ook in Deventer aanwezig, dat net als Zutphen op een zandrug aan de IJsseloever is gelegen, met als verbindingsader met het achterland
de Schipbeek. De middeleeuwse bewoning in Deventer (vanaf de karolingische tijd) is in de lengte langs de oever van de IJssel geconcentreerd en niet in de hoek tussen IJssel en Schipbeek (Dorgelo 1952). Behalve de opgravingen van 1946 zijn er tot 1977 alleen een aantal waarnemingen te vermelden welke werden gedaan bij diverse graafwerkzaamheden in de binnenstad, vooral bij de aanleg van bouwputten en rioleringen, welke destijds vooral door R. Wartena nauwgezet werden geregistreerd. De vondsten betroffen voornamelijk delen van de middeleeuwse stadsommuringen, houten bestratingen en waterputten. Vrijwel nergens zijn de uitgegraven resten gedateerd met behulp van gevonden aardewerk. (NB.: de onderstaande opsomming is voornamelijk gebaseerd op documentatie welke in het gemeentearchief aanwezig is en kan onvolledig zijn). Funderingen van stadsmuren, -torens en -poorten. Bij deze onderzoeken werden herhaaldelijk resten gevonden van afgebroken delen van middeleeuwse stadsmuren. In 1949 werden in de Isendoornstraat bij de bouw van de H.B.S. en het Gymnasium zware funderingen gevonden, die o.a. toebehoorden aan de stadsmuren en de Blankentoren. Al eerder waren bij de bouw van de Gelders-OverijsselseZuivelbond op Nieuwstad dergelijke muurresten gevonden. Bij de bouw van het postkantoor aan de Stationsstraat (1953) werd een ca. 30 meter lang fundament gevonden van een stadsmuur. Het fundament was 1 meter dik en er waren aanzetten van de bogen van de weergang, een grote halfronde toren van 7% meter doorsnede en een waterdoorlaat (Berkel?) mee verbonden (AFB. 3 en 4). Afb. 3. Resten van middeleeuwse stadsmuren, blootgelegd bij de bouw van het nieuwe Postkantoor. (Archief, Zutphen).
. O
l0
m
Afb. 4. Een foto van de grote halfronde toren, die bij de bouw van het postkantoor werd gevonden. (ArchieJ; Zutphen).
In 1958 werd recht tegenover het station bij de bouw van het winkel- en woningcomplex op de hoek van de Stationsstraat (en de toenmalige Wellestraat, die voorlangs het station liep) een stuk stadsmuur van wel 50 meter lengte blootgelegd, eveneens met de aanzetten van de bogen van een weergang en met een zware vierkante poort. Deze poort staat afgebeeld op oude kaarten (afb. 1, links van de 'Q'): hij sloot niet aan op een bmg maar op een kade (overigens betekent "Welle" kade). De gevonden poort was aan de veldzijde voorzien van wat aangebouwd muunverk, waarvan de betekenis mij niet duidelijk is (AFB. 5).
straat "ter diepte van één 2 anderhalf el onder den beganen bodem" aan: "eene menigte bijna vergaan hout, hetwelk afkomstig bleek te zijn van balken of boomen, die in reijen naast elkander hadden gelegen, mogelijk om daardoor de toegang tot het huis van den Zutfenschen graaf minder moejelijk of vuil te maken" (uit een kranteartikel van Dr de Witt Huberts in 1864). In 191 1 en in 1978 werden in de Lange Hofstraat bij rioleringswerkzaamheden soortgelijke .vondsten gedaan. J. Gimberg schetste de weg in 191 1 (AFB. 6 ) en beschreef het als "een oude houtbestrating (...), bestaande uit dwars op de as van den weg gelegde ronde eiken liggers, ongeveer 15 cm. diameter, 4 hoog tot een gezamenlijke dikte van ca. 60 cm. Vermoedelijke wegbreedte niet op te geven7'. De weg lag ter hoogte van de Burgerzaal op 1.20 meter onder de straat.
Afb. 5. De funderingen van een vierkante poort, gevonden bij bouwactiviteiten. Inzet: detail van afb. 1 met daarop de vierkante poort en de halfronde toren (Q = het Nieuwe Gasthuis. (Archief,Zutphen).
Geheel aan de andere zijde van de stad werden in 1961 de grondvesten van een stuk stadsmuur met weergang blootgelegd aan het Vispoortplein. Moeilijker te interpreteren waren de waarnemingen welke werden gedaan in 1976 in de Pelikaanstraat (ter hoogte van de Bornhovestraat). Hier werd o.a. een deel van de Spittaalderpoort gevonden. Op de poort bleek een houten wegdek aan te sluiten van vrij dikke boomstammen. Even onvolledig waren de in 1971 gevonden fundamenten van de Engepoort. Deze poort stond aan het noordeinde van de Turfstraat (tegenover het Oude Wand 1) en zou mogelijk deel hebben uitgemaakt van een stadsmuur langs de Berkel. Bij de aanleg van rioleringen werd hier een 4 meter dikke fundering aangetroffen, gemaakt als een zgn. "vulmuur": een bakstenen buitenschil (baksteenformaat 2 8 x 1 3 ~ 7cm) met een vulling van brokken ijzeroer. Dit is een bouwwijze die waarschijnlijk ouder is dan die van de nog bestaande stadsmuren. Ook hier was er een houten weg, maar de aansluiting op de poort was onduidelijk. De meest recente vondst is die in de Waterstraat: een recht stuk muur met de aanzetten van de weergang, welke was opgenomen in de funderingen van de oude H.B.S. Hier vond afgelopen najaar een opgraving plaats van een groep amateurarcheologen van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland uit Deventer. Elders in dit blad wordt door M. Groothedde een beschrijving van dit onderzoek gegeven. Houten bestratingen. Een zeer bijzonder verschijnsel dat men op diverse plaatsen in Zutphen is tegengekomen is de houten bestrating. Reeds in 1861 trof men in de Lange Hof-
A f i . 6. De oude houten bestrating in de Lange Hofstraat. Naar een tekening van
J. Gimberg uit 1911 (Archief, Zutphen). De 'Boterhal' is de huidige Burgerzaal.
Ook in de Pelikaanstraat (1976) en in de Turfstraat (1971) kwam een houten wegdek te voorschijn. In de Turfstraat waren er wederom vier lagen stammetjes, echter met de derde laag niet dwarsgelegd, maar in de lengteas van de straat (en 30 cm. tussenruimte tussen de stammetjes) en de bovenste laag bestond uit heel dunne dwarsstammetjes (middellijn 4 cm). De ouderdom van deze houten straten is onbekend. Misschien zijn ze ouder dan de kiezelwegen, die o.a. in 1391 en 1393 in de overrentmeestersrekeningen zijn vermeld (Gimberg 1900) en in de Rodetorenstraat bij graafwerkzaamheden werden aangetroffen.
De opgraving bij de Broederenkerk. Het duurde sinds 1946 CCnendertig jaar eer er weer een echte opgraving in Zutphen plaats vond. In 1977 leverde een opgraving door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek onder supervisie van H. Halbertsma naar kloostergebouwen in de pandhof van het Broederenklooster een zeer teleurstellend resultaat op: vergravingen na 1945 hadden haast alle grondsporenvernietigd Er werd 1.80 meter gevonden van de uitbraaksleuf van een tufstenen muur, ouder dan het klooster (dus vóór 1293). Halbertsma oppert dat het resten kunnen zijn van de oude stadsmuur - er is echter veel te weinig van gevonden om een definitieve uitspraak te doen. Verder vond men een paar bewoningssporen uit de 12de-13de eeuw (kuilen en stookplaatsen met kogelpot- en "pingsdorf '-scherven). Wat is er dus bekend van middeleeuws Zutphen? Het zal duidelijk zijn dat er nog maar weinig van Zutphen vóór de 14de eeuw bekend is. Globaal valt aan te geven hoe de stad in omvang toenam tijdens de (late) middeleeuwen, maar het aangeven van een oude kern bij '+Gravenhof is niet met stelligheid mogelijk. Van de vroege bewoning is verder weinig te zeggen, behalve dat de ligging nabij de samenvloeing van de Berkel in de IJssel een handelsplaats begunstigde en er vermoedelijk al vroeg ambachtslieden en kooplui woonden; maar - zoals in veel middeleeuwse handelsplaatsen - ook boeren zullen er gewoond hebben. Het aandeel dat de geestelijken, die de verschillende kerken, kloosters en tehuizen onderhielden, in het stadsleven hadden is onbekend. Verder is het ook volkomen onbekend in hoeverre Zutphens positie als hoofdstad van graafschap Zutphen bepalend was voor de bewoners en hun behuizing; wat de betekenis was van vroege fortificaties van de stad, zelfs hoe vroeg of die fortificaties er al waren, etc. De bebouwing van de stad vbbr 1300 is volkomen onbekend: wat voor huizen stonden er, hoe was de haven aangelegd, was er een uitgebreid grafelijk paltscomplex, etc...? Opgravingen in de Zutphense binnenstad zullen deze grote lacune in onze kennis van Zutphens oudste geschiedenis moeten aanvullen. Want het is toch merkwaardig dat in een stad waar zoveel eeuwenoude gebouwen getuigen van een rijke historie, er nog zo weinig bekend is van deze historie. Er ligt hier nog een duidelijke taak voor de archeologie. (wordt vervolgd)
Literatuur.
C
M.M. Doomink-Hoogenraad 1950, "Het Gravenhof te Zutphen". Bulletin K.N.O.B. 1950, p. 34-39. M.M. Doomink-Hoogenraad 1953, Kleine historie van Zutphen, Zutphen 1953l. A. Dorgelo 1952, "Vondsten binnen het oude stadsgebied van Deventer (Overijssel)", Berichten R.O.B. 1952 p. 28-30. mr F.N.M. Eyck van Zuylichem 1873, "De stad Zutphen", Geldersche Volksalmanak 1873 p. 101-1 13. J. Gimberg 1900, "Eene Geldersche stad in de middeleeuwen (Zutphen)", Gelre 1900 p. 1-32. J. Gimberg 1904, "Zutphensche straatnamen", Geldersche Volksalmanak 1904 p. 37-92. J. Gimberg 1929, "Het kapitaal en het beheer der geldmiddelen van Zutphen in de middeleeuwen", Gelre 1929 p. 141-176. H. Halbertsma 1978, "Archeologisch Nieuws: Gelderland - Zutfen", Bulletin K.N.O.B. 1978 p. 115-116. F. Leyden 1939 - 1940, "Nederlandsche plattegrondstudies", Historisch Tijdschrift 1939 p. 97-138, 356-371, 1940 p. 24-75, 153-191 (speciaal 1939 p. 107-113 en 1940 p. 54-64). F. Leyden 1941, "Het ontstaan der Nederlandsche steden; een topologische studie", Tijdschrift Koninklijk Genootschap Aardrijkskunde en Geschiedenis 1941 p. 141-172. J.G.N. Renaud 1950, "De onderzoekingen op het Gravenhof te Zutphen", Bulletin K.N.O.B. 1950 p. 15-33. dr W.J.A. de Witt Huberts 1864, "Snippers uit de oude doos", Zutphensche Courant 29 juni 1864. Appendix: F. Leydens plattegrondstudies getoetst aan archeologische resultaten.
*
De historische plattegronden van F. Leyden voor Deventer (F.L. '39 p. 129), Nijmegen (F.L. '40 p. 39), Rotterdam (F.L. '40 p. 161) en Haarlem (F.L. '41 p. 149) bleken na archeologische onderzoekingen in deze steden onjuist te zijn. De betreffende archeologische publicaties zijn: Deventer: Dorgelo 1952 Nijmegen: nog ongepubliceerd: recente opgravingen van de R.O.B. onder leiding van drs H. Sarfatij wijzen op vroeg-middeleeuwse bewoning vlak langs de rivieroever, welke zich pas in de latere middeleeuwen op het hoger gelegen plateau zou uitbreiden. Rotterdam: C. Hoek, Rotterdam en omgeving aan het einde van de middeleeuwen, Rotterdam-%Gravenhage 1972 p. 56-72. Haarlem: tentoonstellingscatalogus Van Strandwal tot Stad in de Vishal te Haarlem, 2116 tot 2418 1975 (AWN Afd. Haarlem) p. 13. Leydens plattegrond van Delft (1 940 p. 17 1) moet op grond van een historisch onderzoek verworpen worden: J.C. Visser, "Het Delftse stadsplan", in Delftse studiën (feestbundel dr E.H. ter Kuile), Assen 1967 p. 1-19.
Voor andere steden heb ik F. Leydens plattegronden nog niet getest, maar bovenstaande resultaten zijn wel voldoende waarschuwingen voor de onbetrouwbaarheid van zijn werkwijzen. Tot zijn excuus dient echter gezegd te worden dat de feitelijke kennis omtrent middeleeuwse steden in zijn tijd nog zeer beperkt was en dat de theorieën welke toentertijd alom aanvaard waren, dergelijke verkeerde interpretaties zeker in de hand werkten.
BURGER VAN ZüTPHEN ZiJN ook vroeger al een voorrecht door Wiily H. Heitling en Leo Lensen Omstreeks 1300 was in Zutphen de groei er duidelijk uit. De Nieuwstadswiljk wordt het eerst genoemd in 1234. Ze is nooit helemaal volgebouwd. De nieuwe vrouwenkloosters werden gesticht na 1400. Ze konden er nog voldoende ruimte vinden. Langs de Laarstraat woonden wat mensen tussen de binnen- en de buitenpoort, net als in de Coolsteeg (Halve Maanstraat). De rest van die buurt bestond uit hoven en tuinen. De Spittaalstraat en de Polsbroek herbergden de smeden. Vanwege het brandgevaar zette men die maar een beetje buitenaf. Verder is het daar tot diep in de negentiende eeuw een overwegend groene wijk gebleven. Bij de Wanne, aan het eind van de Spittaalstraat, parkeerden de middeleeuwse be-zoekers hun karren en paarden. Men kon ze niet goed kwijt in de nauwe straten van de binnenstad. De centrale stedelijke parkeerplaats is dus eigenlijk alleen maar een eindje opgeschoven naar de MIRO. Het gebrek aan groei in die tijd ligt wel voor de hand. Na 1350 is er nergens in West-Europa nog sprake van groei door geboortenoverschot, o.a. als gevolg van de pest. Dit vraagstuk valt verder buiten ons bestek. Een Zutphense groei had dus toen moeten komen van immigratie. En met die immigratie stond het niet best. In andere IJsselsteden zoals Zwolle en Deventer lag de situatie anders dan in Zutphen. Tussen 1350 en 1390 kregen in Zwolle gemiddeld per jaar 47,7 burgers het burgerrecht. Het gemiddelde van Deventer ligt in die periode wat lager, maar het bedroeg toch altijd nog 30 per jaar. Van Zutphen kennen we de aantallen nieuwe burgers in die tijd helaas slechts over zes jaren. We kunnen die aantallen ontlenen aan de uittreksels van de Overrentmeestersrekeningen die burgemeester Gerard Kreynck heeft gemaakt en die in 1977 in druk zijn gegeven door R. Wartena.