Zutphen in de middeleeuwen Je ziet op de website tekeningen, schilderijen en foto’s van Zutphen. Deze zijn wel oud, maar ze komen niet uit de middeleeuwen. Er zijn bijna geen afbeeldingen van Zutphen die echt uit de middeleeuwen komen De stadsmuur In 882 werd Zutphen aangevallen door Vikingen, die de stad verwoestten. In opdracht van graaf Everhard van Hamaland is daarom de ringwalburg aangelegd. Dit was een rond verdedigingswerk van aarden wallen en diepe grachten. De ronde vorm is nu nog steeds herkenbaar als je op de markt loopt van de Zaadmarkt naar de Houtmarkt. In de 12e eeuw werd gestart met de bakstenen stadsmuur. De stadsmuur en stadspoorten werden gebouwd om de stad te beschermen tegen vijanden, landlopers, dieven en bedelaars van buitenaf. Eerst werd de noordzijde gebouwd, omdat dat de kwetsbare landzijde van Zutphen was. Je kon de stad alleen maar binnen komen via de stadspoorten, die bewaakt werden door poortwachters. Er waren zeven stadspoorten. In Zutphen kun je hier en daar nog een oude stadspoort, verdedigingstoren en delen van de stadsmuur zien.
Zegelstempel ca 1350
Stadsrechten Tussen 1191 en 1196 kreeg Zutphen stadsrechten van graaf Otto I van Gelre. Dit betekende allerlei voordelen voor de stad. Zoals zelfbestuur door twaalf schepenen, het recht om eigen wetten en regels te maken, jaar- en weekmarkten te houden en tolvrijheden voor Zutphense burgers. Graaf Otto I hoopte dat de handel en nijverheid hierdoor zouden groeien. Het zegelstempel van Zutphen is het vroegst bewaard gebleven zilveren voorwerp uit de collectie van het museum. Het bestaat uit een grootzegel en een contrazegel.
Gezicht op Zutphen, Barend Avercamp, 1665
Belangrijke overeenkomsten moesten bezegeld worden door twee personen, die elk een deel van het zegelstempel in hun beheer hadden.
De verdedigers van Zutphen De bewoners van Zutphen moesten meehelpen met de verdediging van de stad. In het ‘wakeboek’ werd bijgehouden wie er aan de beurt was. Er werd gedobbeld om de volgorde te bepalen. Mensen die de plicht om de stad te verdedigen niet nakwamen kregen een boete. In de loop van de middeleeuwen kreeg de stad schutters en hoefden de bewoners niet meer mee te helpen. Er kwamen ook beroepsnachtwakers, die ’s nachts de stadsmuren bewaakten. Bij gevaar werden naar iedere poort twee schepenen gestuurd, met ieder acht of tien man mee. De poorten waren het kwetsbaarst. Op de poort stonden vanaf de 15e eeuw minstens twee haakbussen, vier knipbussen en een voorraad kruit klaar. Deze vervingen de pijl en boog en de kruisbogen die voorheen werden gebruikt. Een haakbus werd op de stadsmuur gelegd. De haak werd dan aan de buitenzijde van de muur geplaatst waardoor de klap bij het schieten werd opgevangen door de muur. Voordeel ten opzichte van het gebruik van bogen was dat het gebruiken van een haakbus veel makkelijker en sneller kon worden geleerd.
Haakbus
Berkelpoort
Door de drie bogen stroomde de molenbeek (de Berkel) de stad binnen. De poortbogen konden voor de vijand worden afgesloten met traliewerk. In de poort zijn de schietsleuven en moordgaten zichtbaar. Uit de moordgaten werd hete olie gegooid of kon de vijand met stenen worden bekogeld.
Gebouwen en huizen Zutphen Zutphen is na de middeleeuwen vaak veranderd. Sommige gebouwen en huizen uit de middeleeuwen staan er echter nog. Sint-Walburgiskerk In het leven tijdens de middeleeuwen was geloof heel belangrijk. Sinds de 8e eeuw was het christendom in Zutphen. De oudste kerk van Zutphen is de SintWalburgiskerk, gesticht rond 1050. De patroonheilige was Sint Walburgis. Rond 1220 begon de bouw van de huidige kerk. De stad ondersteunde de bouw van kerk met geld en materiaal en verder kwamen de inkomsten uit offers van kerkbezoekers. Het gebouw was pas driehonderd jaar later, rond 1500, klaar. Sint Walburgis, ook wel bekend als Sint Walburga, is de patroonheilige van landbouwers, zeelui en huisdieren. Volgens de katholieke kerk kon zij
bijvoorbeeld worden aangeroepen om een storm te voorkomen maar ook om hongersnood te voorkomen en allerlei ziektes tegen te gaan. Broederenklooster In 1293 werd het Oude Gelderse hof door gravin Margaretha van Vlaanderen, zij was de vrouw van de graaf van Gelre, geschonken aan de predikheren van de Dominicaner orde. Op dit stuk grond was eerder een grafelijk hof gebouwd. In 1306 werd gestart met de bouw van de Broederenkerk als een onderdeel van het Dominicanenklooster. Aan dhet eind van die eeuw werd het klooster gebouwd. De broeders van de Dominicaner orde hadden het ideaal om in armoede te leven. Daarom was de architectuur ook eenvoudig en sober. Nu zijn de Openbare Bibliotheek Zutphen en het Stedelijk Museum Zutphen in het gebouw gevestigd. De Openbare Bibliotheek is de moeite waard om eens binnen een kijkje te nemen. Kijk vooral goed naar boven naar het gerestaureerde beschilderde plafond.
Walburgiskerk
Gebouwen en huizen Zutphen Drogenapstoren De Drogenapstoren is één van de stadspoorten van Zutphen. De poort is in 1444 gebouwd. Deze poort werd ook wel Saltpoort, zoutpoort, genoemd. De poort vormde de verbinding tussen de Saltmarkt, nu Zaadmarkt, en het water waar de koggeschapen aanlegden met zout aan boord. Zout was heel belangrijk in de middeleeuwen, omdat het werd gebruikt om etenswaren te conserveren (hierdoor kon eten langer worden bewaard). De stadspoort is maar enkele tientallen jaren als poort gebruikt en is lange tijd dichtgemetseld geweest. Het salaris van de poortwachter werd hierdoor bespaard. Haar bijnaam kreeg de toren in de 16e eeuw toen de stadsmuzikant Thonis van Grol in de toren ging wonen. Zijn bijnaam was ‘Drogenap’, vermoedelijk vanwege zijn zwak voor alcohol. Tegenwoordig kun je in de huid van ‘Drogenap’ kruipen, voor de poort staat een hol beeld van de stadsmuzikant.
stadsmuzikant Thonis van Grol, bijnaam ‘Drogenap’
Middeleeuwse huizen De meeste gebouwen in de middeleeuwen waren van hout maar door groei van de stad in de 13e eeuw werden er steeds meer huizen van tufsteen en baksteen gebouwd. Vooral de adellijke families en de rijkste kooplieden konden een stenen huis laten bouwen in de stad. Deze huizen dienden als winterverblijf, wanneer een verblijf buiten de stad op de open velden te koud was. Verschillende huizen die tijdens de middeleeuwen zijn gebouwd, zijn nog te herkennen aan de naam op de gevel. Assenhuys Het Assenhuys staat in de Beukerstraat, nummer 65-67. Dit grote huis was van de koopman Evert Asse en is tussen 1387 en 1392 gebouwd. Evert Asse handelde in bouwmaterialen en kon profiteren van de bloeiende handel in de Hanzetijd. Het bouwen van zo’n groot huis deed hij om zijn rijkdom te tonen.
De Munt Dit middeleeuwse huis staat in de Rode torenstraat. Het huis stamt uit 1354. Van 1478-1480 woonde en werkte de stadsmuntmeester Nicolaes Nyber in dit huis. Door het stadsrecht dat Zutphen had gekregen mocht de stad ook zijn eigen munten slaan en had de stad dus een stadsmuntmeester. Huis Gelre/Morgensterre Tegenwoordig kunt je hier een lekker ijsje eten bij de Talamini maar in de middeleeuwen was dit pand aan de Houtmarkt (42-44) een stadsherberg en daarna een stadsapotheek. Het huis stamt uit de 14e eeuw.
Assenhuys
Bewoners van de stad Priester (Geestelijken) De geestelijken waren een belangrijke groep bewoners van Zutphen. Zij mochten belasting heffen en hadden vaak veel grond in hun bezit. Zij konden ook schrijven en de meeste boeken die we uit de middeleeuwen kennen zijn door geestelijken geschreven. De boeken werden met de hand geschreven, vaak met mooi versierde letters en randen. Dit was heel precies werk en kostte veel tijd. Monnikenwerk, als benaming voor een precieze klus, komt hier vandaan.
Ridders Ridders waren de strijdende klasse van de middeleeuwen. Het was duur om een ridder te zijn. Ridders moesten een uitrusting en paarden kunnen betalen. Mensen met veel land waren daarom belangrijk voor de koning. Deze rijke mensen konden namelijk zo’n uitrusting en paarden betalen. De koning vroeg bij gevaar om hulp van de rijke families.
Boeren Je had vrije boeren, die konden rijk zijn, met grote landerijen in hun bezit. Maar het konden ook kleine arme boeren zijn. Ook waren er horigen en lijfeigenen. Horigen moesten taken uitvoeren voor hun heer. Ze moesten bijvoorbeeld een deel van hun oogst afstaan aan de heer maar ook klussen voor hem op het land doen. Zij mochten niet zomaar verhuizen, maar waren aan het stuk land verbonden, ze waren dus niet helemaal vrij om te gaan en staan waar zij wilden. Lijfeigenen hadden zelfs niet meer het bezit over het eigen lichaam. Zij werden gezien als eigendom van de heer.
Gilden Gilden waren organisaties van mensen met hetzelfde beroep. Ambachtslieden specialiseerden zich vaak in één soort product. Ervaring en kennis werden uitgewisseld in een gilde. Om het vak te leren kon je in de leer bij de gildemeester, dan was je een gezel. Je kon pas voor jezelf aan de slag wanneer je het ‘meesterstuk’ had volbracht, dat was een soort eindtoets. Het gilde beschermde de gildeleden en kwam op voor hun belangen. Vaak mochten alleen leden van een gilde een bepaald soort product maken. Dit was om de kwaliteit van de producten te garanderen. Het oudste gilde in Zutphen was het gilde van de smeden. Verder had Zutphen bijvoorbeeld ook een schoenmakersgilde, een brouwersgilde, een bakkersgilde, een vissersgilde en een weversgilde.
Betalen Het muntgeld kent in Zutphen een lange geschiedenis. Omdat Zutphen stadsrechten had mocht men zijn eigen munten slaan.
Van 1478 tot 1480 worden er in Zutphen albussen geslagen. De naam albus komt uit het Latijn en betekent ‘witte’. Dat verwijst naar hoge zilvergehalte van de munt, waardoor hij een lichte kleur had. De plak was een zilveren munt die in de 14e en 15e eeuw een waarde had van 2 stuivers ofwel 4 duiten.
Albus
De drieplak heeft de waarde van drie plakken. Op de voorzijde van deze drieplak staat een kruis van bloemen. Op de achterzijde staan drie wapenschildjes van Gelderland, de Graafschap en Zutphen. De drieplak werd in 1582 en 1583 geslagen.
Drieplak of Reaaltje
Straffen De rechtspraak voor kleine overtredingen vond in Zutphen plaats. Op de markt werd op donderdag in de openlucht recht gesproken. Meestal waren de straffen geldboetes. Maar na 1470 werden lijfstraffen vaker gegeven. Dit kwam omdat mensen steeds minder bezit hadden en daardoor de boetes niet meer konden betalen. Het bepalen van vonnissen over zware misdaden viel buiten de bevoegdheden van de stad. Dit werd door de schout van de hertog of door de hertog zelf gedaan. Het uitvoeren van de vonnissen werd wel door de stad gedaan. Zutphen had een stadszwaard, het beulszwaard voor de ter dood veroordeelde misdadigers. De beul kwam van buiten de stad, zodat deze de veroordeelde niet kon kennen en zijn taken onpartijdig kon uitvoeren.
Alleen vooraanstaande mensen hadden het ‘geluk’ om door middel van een beulszwaard onthoofd te worden. Eenvoudige misdadigers werden opgehangen en vrouwen werden meestal gewurgd. Aan het eind van middeleeuwen kwamen vrouwen die veroordeeld werden omdat zij heks zouden zijn op de brandstapel terecht. Zo werd in 1473 Alida als heks verbrand. Zij was de huishoudster van de pastoor. Zij was de eerste heks in Gelderland, en wellicht ook in heel Nederland, die op de brandstapel belandde. De doodstraf werd niet vaak gegeven tijdens de middeleeuwen. De belangrijkste taken van de beul waren het ‘ondervragen’ van verdachten op de pijnbank. En het geven van lijfstraffen, waaronder martelen, brandmerken, het afhakken van de vingers en het vastketenen van belastingontduikers aan het Wijnhuis met halsijzers.
Halsboei
Beulszwaard van staal uit de 15e eeuw. Het zwaard is 129 cm lang en 21 cm breed.
Boeien
Spelen Net zoals nu hielden kinderen in de middeleeuwen van spelen. Spelende kinderen werden in de middeleeuwen afgebeeld op miniaturen en op de randen naast de teksten van boeken. Na de kindertijd moesten ze in de leer of aan het werk. Maar tot die tijd konden middeleeuwse kinderen lekker spelen. Ze speelden spelletjes die wij nu nog steeds kennen. Zoals knikkeren, dit werd toen ook wel keuselen genoemd. De knikkers waren van geglazuurd aardewerk, metaal of net zoals nu van glas. Ook bellen blazen deden ze toen al. Dit noemden ze ‘bobbelen’. Ze deden dat wel iets anders dan nu. Ze vulden een rond bakje op een verticale steel met zeepsop (soms werd hier een schelp voor gebruikt) en door een pijpje werden de bellen geblazen.
De kinderen speelden ook spelletjes die wij nu niet meer goed kennen. Zoals het kootspel. Dit werd gespeeld met het kootbeen, het eerste teenkootje van runderen of paarden (deze was 5 tot 8 centimeter lang). Een aantal koten werd op een rijtje gezet en deze moesten dan met de werpkoot worden omgegooid. Koten werden meestal verzwaard, waardoor er harder mee kon worden gegooid en zodat ze stabieler konden staan. Hiervoor moest de koot eerst worden uitgehold. Dan kon deze worden gevuld met lood. Soms werden koten verzwaard door er een paar spijkers in te slaan.
Riddertje spelen was ook toen al populair. Dit deden ze zittend op stokpaardjes. Als wapen hadden ze een houten zwaardje of een windmolentje dat als lans diende.
Jongens die met koten spelen op grafstenen in de kerk. Afbeelding in het Gent-Brugse manuscript uit circa 1480. Collectie en foto: The Houghton Library, Cambridge MA