Zot van A. Bart Van Lierde
© 2010 Bart Van Lierde Naar een scenario van Kim van Kooten Naar de film Zot van A. Alle rechten voorbehouden www.bartvanlierde.be www.bartvanlierde.nl Opmerking: dit verhaal werd verzonnen door Kim van Kooten. Bart Van Lierde bewerkte alleen maar de film tot een boek.
Liefde is als Sinterklaas, je moet erin geloven.
1
'You're nobody 'til somebody loves you...' Hoewel hij wakker was, hield Jan zijn ogen nog even gesloten. Dertig jaar geleden had Charlotte dit nummer voor de openingsdans van hun huwelijk gekozen. Ze was acht maanden zwanger geweest, en Dean Martin leek het nummer speciaal voor haar traag te hebben ingezongen zodat ze zich toch elegant over de dansvloer zou kunnen bewegen. De machoversie van Frank Sinatra die nu door de luidsprekers van de vrachtcabine schetterde, klonk niet als een constatering, maar als een waarschuwing. Hierdoor leek het lied voor Jan opnieuw een boodschap in te houden, en deze keer was hij van plan die ernstig te nemen. 'You're nobody 'til somebody cares.' De chauffeur was een gezette ongeschoren vijftiger met grijs haar. Uitgelaten zong hij het nummer net onder de toon mee. Jan rekte zich uit en wreef de slaap uit zijn ogen. Versuft vroeg hij zich af waar ze waren. 'Wilrijk' zag hij op een verkeersbord staan. Dat kon niet kloppen, want dat was een voorgemeente van Antwerpen. Maar ook de digitale display op het dashboard gaf aan dat het al 1 december was. 'You may be king, you may possess the world and it's gold, but gold won't bring you happiness when you're growing old.' De chauffeur liet de vrachtwagen over de weg slingeren en hield het stuur alleen met zijn linkerhand vast, zodat hij zijn rechter kon gebruiken om met zijn vingers de maat te knippen. Gevaarlijk. Jan voelde of zijn veiligheidsgordel goed vastzat. De vrachtwagen was geladen met mandarijnen uit Valencia. Als de honderden houten bakjes begonnen te schuiven zou de oplegger uit balans geraken. Gecombineerd met het swingende stuurwerk kon dat een ongeluk veroorzaken. 'The world still is the same, you'll never change it, as sure as the
stars shine above,' brulde de chauffeur met een Spaans accent boven Frank Sinatra uit terwijl hij enkele zondagsrijders toeterend voorbijstak. 'You're nobody 'til somebody loves you, so find yourself somebody to love.' De muzikanten speelden een tussenstuk. Het zou nog even duren voordat Frank Sinatra het thema zou herhalen. Misschien moest hij ervan profiteren een praatje aan te knopen. Of zou hij zijn ogen weer sluiten en zich afschermen van deze vertoning? Hij besloot het niet te doen en rekte zich nogmaals uit, deze keer demonstratief. 'Wakker?' riep de chauffeur uit. 'Ik dacht ik neem eens een lifter mee, dat maakt de lange rit wat minder eentonig. Maar je hebt geslapen van Madrid tot Antwerpen.' Het klonk niet aanvallend, dus deed Jan niet de moeite zich te excuseren. 'You're nobody 'til somebody loves you,' viel Frank Sinatra weer in, en de chauffeur zong weer uitbundig onder de toon mee. Ze naderden de Craeybeckxtunnel, die in een langgerekte kromme bocht naar de ring rond Antwerpen leidde. Zou hij de muziek zachter zetten en de chauffeur toevertrouwen dat hij na de geboorte van zijn zoon naar Madrid was gevlucht, en nu voor het eerst terugkeerde? Veel te persoonlijk. Dat had hij bij aanvang van de rit ook al gevonden, en ongetwijfeld had hij zo lang geslapen om een gesprek te vermijden. Geen goed begin, want hij had zich voorgenomen om zich niet te schamen voor de waarheid en zichzelf en anderen niet langer te ontlopen. 'Waar ga je me afzetten?' 'Wat?' riep de chauffeur. Jan wilde zijn vraag herhalen, maar herinnerde zich dat de mandarijnen bestemd waren voor de grootwarenhuizen rond Antwerpen. De vrachtwagen zou allicht bij een depot stoppen dat niet meer dan tien kilometer van het centrum verwijderd was. Dat was
goed genoeg. Met het openbaar vervoer zou hij het laatste stuk afleggen. Maar hij had geen rotte bal op zak en zou moeten zwartrijden. Hij mocht niet gepakt worden, want zijn identiteitskaart was verlopen en hij stond al dertig jaar opgegeven als vermist. Zorgen voor later, eerst moest hij deze rit zien te overleven. 'Opzij!' riep de chauffeur naar een donkergroen bestelbusje waarvan de bestuurder niet goed leek te weten of hij moest voorsorteren naar Antwerpen-Centrum, Brugge/Gent of Breda/ Luik. Maar de gps weigerde dienst in de tunnel, zodat de chauffeur zelf twijfelde over de juiste richting. Jan wilde hem aanmanen snelheid te minderen, want aan het einde zouden ze hoe dan ook een scherpe bocht naar rechts moeten maken om op de ring van Antwerpen te komen, in welke richting dan ook. 'Uit de weg!' riep de chauffeur opnieuw en hij mepte tegen zijn radio, die een verstoord geluid uitbracht. 'So find yourself somebody to love,' klonk het gebroken, alsof het lied uit elkaar viel en dit een laatste waarschuwing inhield voor iedereen die nog zou aarzelen op zoek te gaan naar iemand die van hem hield. Jan greep zich vast aan het dashboard. In Spanje was het hem zelden opgevallen hoe irritant het zuiderse temperament kon zijn. De vrachtwagen swingde door de tunnel, maar deze keer niet op de maat van de muziek. De chauffeur probeerde rechts en dan weer links het donkergroene bestelbusje in te halen, dat niet alleen over de weg leek te zwalpen omdat er drie mogelijke rijstroken waren om op voor te sorteren, maar omdat de vrachtwagen met knipperende lichten en luid toeterend jacht op de al even donkergroene bumper leek te maken. Hier moesten wel ongelukken van komen. Jan zette zich schrap, want de scherpe bocht kwam eraan.
2
Met toegeknepen billen snelde Kevin Bervoets naar het toilet, en terwijl hij ging zitten begon zijn ontlasting al uit hem te lopen. Zo kon het niet verder. Zijn bebloede aars brandde, tranen prikten achter zijn ogen. Met zijn hand reikte hij achter zich en trok het toilet door terwijl krampen een nieuwe lading stront uit zijn lichaam stuwden. Hij voelde zich ellendig. Maar wat kon hij doen? De pillen die de dokter had voorgeschreven werkten niet, en al het water dat hij dronk, kwam er langs onderen weer uitgelopen, in bruinverkleurde toestand. En dan was er nog die stank. Hij was innerlijk aan het verrotten, dat moest wel, want die geur was niet te harden. Opnieuw trok hij door, en terwijl druppels zijn ballen nat spetterden, vroeg hij zich af waaraan hij dit verdiend had. 'Papa?' Fien stond in het deurgat van de badkamer. Schoorvoetend kwam ze naar binnen, alsof ze aanvoelde dat dit niet het goede moment was. Hij wenkte haar, het lage muurtje waarachter hij zat dekte zijn schaamte voldoende af. 'Wat is er, lieve schat?' Wat hield hij van haar, ze was zijn zonneschijntje. Te midden van al zijn miserie kon alleen zij hem even doen vergeten hoe ziek hij was. 'Heb je een spetterpoep?' Van alle vragen die hij had verwacht, was dit de laatste. En wat een woord: spetterpoep. Hij had het uitgevonden toen zij diarree had, om haar pijn te verlichten. Het had gewerkt, en het werkte nog steeds, want hij kon niet anders dan lachen, maar zijn darmen kwamen onmiddellijk in opstand en een langgerekte scheet ontsnapte hem. Van zijn eigen kindertijd had hij maar bepaalde situaties onthouden, en hij hoopte dat Fien zich hem later niet zo zou herinneren: ziek, en te onmachtig om er wat aan te doen. 'Wat is er,
schat?' vroeg hij nogmaals. 'Hij komt!' Haar ogen schitterden. Ze bleek niet gekomen om iets te vragen, maar om haar vreugde met hem te delen. Ja, het was een bijzondere dag. Over enkele uren zou Sinterklaas met zijn stoomboot in het Willemdok arriveren en samen met zijn schimmel en roetzwarte knechten ontschepen. Honderdduizend kinderen zouden in een lange stoet achter hem aan naar het centrum lopen, en daar zou de Sint op het balkon van het stadhuis nogmaals zwaaien naar alle aanwezigen. Wat een begankenis zou dat worden, en wat een extase zou er op al die kindergezichtjes te zien zijn. Voor de ouders zou het feest echter niet minder groot zijn, want wat was er mooier dan je eigen kind gelukkig te zien? 'Hij komt!' herhaalde ze op datzelfde jubeltoontje, maar deze keer bekeek ze zichzelf in de spiegel. Hierdoor nam ook hij haar nauwlettender op: ze droeg een tennisoutfit, en geen zwartepietenpakje zoals vorig jaar. En toen had hij het door: zijn dochter was verliefd. Het ontroerde hem, en de tranen die al de hele tijd achter zijn ogen prikten, rolden opeens over zijn wangen. Vlug veegde hij ze weg, want hij wilde haar niet besmetten met zijn labiliteit. 'Paul zal je vast prachtig vinden.' 'Denk je?' Ze bekeek zichzelf nogmaals en draaide daarbij om haar as. Van onzekerheid was geen sprake, ze straalde alleen maar zelfbewustzijn uit. 'Van alle meisjes ben jij de mooiste,' verzekerde hij haar. Ze keek hem stralend aan, maar daarna nam haar gezicht weer een vragende uitdrukking aan. 'Ga je niet mee, papa?' In gedachten zag hij zich vooraan bij de aanlegsteiger staan en haar op zijn schouders tillen, zodat ze Sinterklaas als eerste zou zien; en Paul Wouters, de bekende tennisser, die in de pers had
aangekondigd dat hij het ontschepen vanaf de eerste rij wilde bijwonen, zou haar op zijn beurt zien, dat kon niet anders, en zo zouden ze met z'n allen kortstondig gelukkig zijn. 'Afgelopen week heb ik twee keer uitgeslapen toen het geen uitslaapdag was, en daarom moet ik vandaag werken op een uitslaapdag,' verklaarde hij. Ze bleef hem aankijken, alsof hij elk ogenblik van gedachten zou kunnen veranderen. Ze was nog te jong om in te zien dat hij werkelijk naar zijn werk moest. Anders zou hij ontslagen worden. Maar wat gaf dat? Misschien moest hij haar logica volgen: als de Sint arriveerde kon je gewoonweg niet gaan werken. Paul Wouters kwam zelfs helemaal van Monaco om zich weer even een kind te wanen. 'Weet je het zeker?' 'Liefje,' zei hij. 'Er valt niets aan te doen.' 'Oké.' Ze huppelde de badkamer uit. Haar onverschilligheid was gespeeld, dat wist hij zeker. Het deed hem pijn dat ze al zover gevorderd was in het veinzen. Maar het was zijn eigen schuld: in deze maatschappij stond opvoeden gelijk met het stelselmatig ontnemen van alle dromen aan een kind, zodat het zich beter zou kunnen handhaven in de realiteit. Sinds haar geboorte had hij niets ondernomen om dit nefaste proces bij haar af te remmen, laat staan om te keren. Het leek wel alsof hij wraak wilde nemen voor de teloorgang van zijn eigen kinderziel en bijna hoopte dat ze op een dag ook met darmklachten op de pot zou eindigen, met een kind dat langzaam modelleerde naar háár trieste evenbeeld. Ging hij het zover laten komen? Hoeveel hield hij dan echt van zijn zonneschijntje? 'Fien, het toiletpapier is op. Fien?!' Ze hoorde hem al niet meer. De weekendkrant lag op het afscheidingsmuurtje. Zou hij zich daarmee behelpen? Het artikel waarin Paul Wouters aankondigde dat hij naar Antwerpen zou komen, kon hij maar beter niet gebruiken,
want als Fien ernaar vroeg wilde hij niet moeten uitleggen wat hij ermee had gedaan. Ook de pagina gewijd aan Tom Reynders, de negenenzestigjarige acteur die straks de Sint zou spelen, sloeg hij over. Een bladzijde over de economische crisis moest het ontgelden en zijn gezicht vertrok terwijl hij zijn achterste proper maakte. Die verdomde kloven toch. Hij verbeet de pijn, maar door de druk die hij zette, moest hij weer kakken, en terwijl hij een nieuw stuk uit de krant scheurde, begon hij onbedaarlijk te snikken. Zo kon het niet verder. Hij was op, werkelijk op.
3
Lydia Bervoets zette de radio wat harder. Ze hield niet zozeer van Frank Sinatra, maar wel van de tragische opgewektheid die uit het merendeel van zijn deuntjes sprak. Heupwiegend dekte ze de tafel. 'You may be king, you may possess the world and it's gold, but gold won't bring you happiness when you're growing old.' De tekst kon niet waarachtiger zijn. Kevin en zij hadden het niet breed. Er was maar net genoeg geld om het huis af te betalen en Fien van het meest noodzakelijke te voorzien, maar toch waren ze compleet gelukkig. Op een paar kleinigheden na dan: Kevin had zich afgelopen week twee keer overslapen. Hij kon niet mee naar de aankomst van de Sint gaan kijken. Maar het was voor hem even jammer als voor hen, dus had ze hem er geen verwijten over gemaakt. Terwijl ze haar kont liet swingen pakte ze drie kartonnen dozen van het keukenschap waarin hun lievelingscornflakes zat en zette die
op tafel. 'You're nobody 'til somebody loves you, so find yourself somebody to love.' Terug in de keuken zette ze koffie en liet haar ademhaling tot rust komen. Ze moest dringend iets aan haar conditie doen, maar dat nam ze zich al jaren voor, en de kilo's bleven maar toenemen. Wat gaf het? Kevin hield nog evenveel van haar als op hun trouwdag, en ook hij was er niet magerder op geworden. Hoe dat kwam was haar een raadsel want ze gaf hem elke dag rauwkost mee naar zijn werk. Alleen vandaag had ze per uitzondering een stuk marsepein in zijn brooddoos gedaan, zodat hij kon ervaren dat wie zoet was inderdaad lekkers kreeg, zelfs op zijn leeftijd. 'Mama, de poes zit weer in de zandbak te kakken.' 'Wat zeg je?' Lydia zette de radio zachter en zag toen zelf hoe de poes onder de gesloten veranda haar uitwerpselen met haar poten onderspitte. Kevin zou van de werf nieuw zand moeten meebrengen, want elke keer als de kat dit deed, moest ze een deel eruit scheppen en weggooien, en de bak was al halfleeg. Niet dat Fien daarmee in zat, want ze was te oud om er nog op haar eentje in te spelen, maar Lydia wilde al jaren een nieuw kindje. Ze was gaan geloven dat een vruchtbaar zaadje zich pas in haar baarmoeder zou willen nestelen als er een perfect onderhouden zandbak klaarstond om in te kunnen spelen, en ook de rest van het huis op orde was. 'Eten we vandaag geen verloren brood?' vroeg Fien. 'Het is toch uitslaapdag?' De opmerking bracht Lydia tot de werkelijkheid. Hoe had ze zo stom kunnen zijn? Het was inderdaad zondag, maar ze waren vroeger opgestaan dan gewoonlijk omdat Kevin naar zijn werk moest en zij had beloofd vooraan bij de aanlegsteiger plaats te houden voor Kaatje en haar zoon Boris, en hierdoor had ze de indruk dat het zaterdag was. Vlug haalde ze uit de keukenkast een pan, klutste enkele eieren in een
kom, goot er volle melk bij en dompelde een paar witte boterhammen onder in de brij, waarna ze die in de pan gaar liet bakken. 'Het ruikt hier weer heerlijk. En ook jij bent om op te eten.' Kevin omhelsde haar langs achteren. Lydia verstijfde. Hoe vaak moest ze hem nog zeggen dat hij in de keuken niet moest komen flikflooien? De pan, het vuur – dit was gevaarlijk. 'Ga zitten, het is zo klaar.' Hij bleef haar vasthouden, en ze moest zich werkelijk losrukken. Wat had hij toch? Ze keek hem aan. Als ze niet beter wist, zou ze denken dat hij gehuild had. Of waren zijn ogen ontstoken? Hij draaide zich van haar weg en ging in de eetkamer aan tafel zitten. Met de pan liep ze achter hem aan. 'Laat het smaken.' Op zijn bord en dat van Fien legde ze een stuk verloren brood. Nu moest ze nog een sneetje voor haarzelf gaan bakken. 'Neem dat van mij,' bood Kevin aan. Ze deed alsof ze hem niet hoorde en liep terug naar de keuken. Ze had vroeger aan dat verloren brood moeten beginnen. En ze moest Kevin koffie brengen. En goddomme, hoe was het mogelijk, ze was vergeten om melk op de tafel te zetten. Zo konden ze toch geen cornflakes eten? Ze snelde naar de koelkast, pakte de melk, en met de koffiekan in haar andere hand liep ze naar de eetkamer. Kevin zag er gelig uit, hij verloor te veel vocht door zijn buikgriep, hij moest drinken. Ze schonk koffie in, maar wilde de melk intussen niet aan Kevin geven. 'Laat los!' Hij keek haar met grote ogen aan. Het was er te heftig uitgekomen. Ze schonk nu ook de melk in, schepte ook wat cornflakes in zijn kom en roerde alles goed door elkaar. Nu moest ze natuurlijk hetzelfde bij Fien doen, anders zou zij zich misdeeld voelen, maar eerst moest ze de pan van het vuur gaan halen, wat ze kon
ruiken dat haar stuk verloren brood aan het aanbranden was. 'Ik kom eraan,' zei ze tegen niemand in het bijzonder. Terwijl ze zich naar de keuken haastte, voelde ze hoe haar ademhaling begon te jagen, maar op een andere manier dan daarstraks bij het liedje. Haar keel was vernauwd en ze voelde druk op haar borst. Ze kon niet voldoende zuurstof naar binnen krijgen. Langzaam ademde ze tien keer in en uit, maar zette ondertussen wel de pan af en kieperde het aangebrande stuk in de vuilnisbak. Met een verbeten glimlach keerde ze terug naar de eetkamer. Fien had zelf cornflakes genomen en Kevin goot er melk overheen. Dat was haar taak, maar ze zei er niets van, want dit ontbijt moest aangenaam zijn. Zondag was tenslotte niet alleen een uitslaapdag, het was ook een familiedag.
4
Sinds zijn hartaanval beschouwde Tom Reynders elke dag als een geschenk. De voortdurende twijfel over zijn prestaties als acteur, het voortdurend afwegen van de inhoud van een project aan de bekendheid die het hem kon opleveren, was tot een stilstand gekomen. De Sint zou zijn laatste rol worden. Zo had hij het aan de dokters beloofd. En het was alsof hij hen daarmee zijn eigen dood had aangekondigd, want met het verstrijken der jaren was hij zijn beroep geworden. Als jonge snaak had hij over alles een eigen mening gehad, maar naarmate hij meer rollen had gespeeld, was hij gaan vergeten waar hij zelf voor stond. Elke mening kon hij vertolken, met evenveel geloofwaardigheid. De scheiding tussen zijn eigen gevoelens
en die van zijn personages was hem geleidelijk ontglipt. Nu hij negenenzestig was geworden, werd hem gevraagd om aan deze volmaakte symbiose een einde te maken. Hoe zou hij dat kunnen doen zonder op zijn minst in de figuurlijke zin te sterven? 'You're nobody 'til somebody loves you...' Normaal zette hij de wekkerradio onmiddellijk af, maar dit deuntje kwam uit de jaren zestig, toen hij zijn eerste roem had vergaard en ook zijn eerste huwelijk had ontbonden. Zijn tweede huwelijk was minder intens, maar standvastiger geweest, met Kaatje als uitkomst. Op elk podium had ze in de coulissen gestaan, en hij was er vast van overtuigd geweest dat ze later een bekende actrice zou worden, tot ze zich in haar puberteit tegen hem was gaan keren toen hij in een poging niet te verstarren een scheiding had ingezet en zich aan zijn derde huwelijk had gewaagd. Ze had het vertikt om nog langer naar hem te komen kijken en zo zijn belangrijkste successen gemist. Om hem te kwetsen was ze zelfs met Manu getrouwd, een copywriter die het bedenken van reclamecampagnes voor kunst aanzag. En in plaats van de tijd te nemen om Manu beter te leren kennen had ze zich onmiddellijk zwanger laten maken en speelde nu al zeven jaar huisvrouw. 'You're nobody 'til somebody cares.' De telefoon rinkelde. Dat moest Annette zijn, de productieassistente van VT M, die de Blijde Intrede live zou uitzenden. Ze had hem gisteren ook al gebeld. Of hij wel voldoende hersteld was, want ze wilde niet dat hij op het dek dood neer zou vallen. Haar onbeschaamdheid had hem versteld doen staan. Stel dat hij ter plekke stierf, wat dan nog? Er was geen eervoller moment om te gaan dan tijdens het spelen van je lievelingsrol. Stiekem was hij Sinterklaas gaan prefereren boven alle toneelpersonages. King Lear was een tragische figuur, en hierdoor
vanzelf diepgaand. Veel moeilijker was het om een kindervriend neer te zetten die tegelijk gevreesd en geacht werd. Kinderen waren ook zijn favoriete publiek. Je kon hen alles wijsmaken, dat was eigen aan hun leeftijd, maar het laatste restje twijfel doen wegvallen en hen opnemen in jouw wereld, dat kon je met volwassenen nooit bereiken. Hun scepticisme verdween nooit geheel. Het verwerpelijke idee dat kunst diende om beoordeeld te worden, in plaats van beleefd, schepte een niet te dichten kloof. De telefoon rinkelde nog steeds. Hij had Annette lang genoeg laten denken dat hij vannacht in zijn slaap was overleden, en nadat hij de wekkerradio had afgezet, nam hij op: 'Tom Reynders.' 'Papa, eindelijk! Waarom duurde dat zo lang? Lag je nog in je bed? Op dit uur? Moet je niet allang bij de boot zijn? Wij zijn ons ook aan het klaarmaken. We vertrekken zo, maar waarom ik je bel...' Tom hield de hoorn weg van zijn oor. Zover was het al gekomen: Kaatje kon geen gewoon gesprek meer met hem houden. Ze ratelde aan een stuk door, in een hels tempo, alsof ze alleen maar praatte om iets anders niet te zeggen. En dat andere was ongetwijfeld dat ze ondanks alles van hem hield. 'Wat wil je van me?' vroeg hij terwijl hij de hoorn weer tegen zijn oor drukte, want Kaatje contacteerde hem nooit zomaar. In het ziekenhuis was ze in de eerste plaats langsgekomen zodat Boris afscheid kon nemen, alsof zijn doodvonnis reeds getekend was. Zelf had ze nauwelijks iets gezegd, en de bevriende acteurs die hem waren komen opzoeken had ze niet begroet. Waarom? Ondertussen moest ze toch al hebben ingezien dat het verbreken van relaties geen exclusieve eigenschap van acteurs was, want ze had Manu enkele maanden geleden betrapt met de vijftien jaar jongere schooljuf van Boris. Blijkbaar had het haar alleen maar tot de conclusie gebracht dat alle mannen verdorven waren, een gemiste kans om alsnog door te stoten
naar volwassenheid. 'Ik wil dat je Boris bij het ontschepen over zijn hoofd aait en wat marsepein toestopt. We zullen aan de dranghekken staan, vlak bij de loopplank.' 'Er zullen een vijftal camera's op me gericht zijn. Ik wil geen verdenking van favoritisme op me halen. Of dacht je dat niemand je zou herkennen? Je bent de dochter van de beroemdste acteur van Vlaanderen.' 'Papa!' Hij was haar op stang aan het jagen, maar wist dat ze haar ergernis zou intomen zolang ze in de veronderstelling was dat ze haar wil nog zou kunnen doordrijven. Op dat vlak verschilden ze niet veel van elkaar. 'Doe nu gewoon wat ik vraag. Boris kan best wat extra aandacht gebruiken. Hij is de laatste tijd neerslachtig.' 'Jullie zijn zo flink geweest om jullie huwelijk in het honderd te laten lopen, dus moeten jullie ook maar zelf instaan voor de gevolgen.' 'Boris is je enige kleinzoon.' 'En?' 'Je bent een zak, papa, een zak!' Ze legde neer, en Tom dacht even dat hij het verkeerd begrepen had. Een zak? Zo sprak je toch niet tegen je vader. Als ze zich niet verontschuldigde, zou hij alle banden met haar verbreken. Hij was het beu om nog langer met een schuldgevoel opgezadeld te worden. Ze had zelf afstand van hem genomen toen hij was hertrouwd. En het was niet zijn fout dat Manu haar had bedrogen. Dus waarom zou hij zich dan opeens over Boris moeten gaan ontfermen? Ze had hem al die jaren geen minuut met de jongen alleen gelaten, zodat hij zijn verderfelijke invloed niet zou kunnen laten gelden. Het gevolg was
onomkeerbaar: hij herkende niets van zichzelf in Boris en beschouwde hem dan ook nauwelijks als zijn kleinzoon. Buiten werd geclaxonneerd. Dat moest de taxi zijn die Annette voor hem had gereserveerd. De chauffeur was een kwartier te vroeg. Hij moest maar wachten. Vanuit zijn raam deed hij teken en stak vervolgens tien vingers op. De chauffeur had het gezien en begrepen. Op zijn gemak kleedde Tom zich aan. Een wit hemd, een flanellen broek, bruinleren puntschoenen en tot slot een sjaaltje en een hoed. 'You're nobody 'til somebody loves you. You're nobody 'til somebody cares.' Hij zong het nummer terwijl hij de eikenhouten trap afliep. Het was in zijn geheugen blijven hangen sinds de eerste beluistering, maar toch was het niet eenvoudig om na te zingen. Dat was nu het verschil tussen simpel en eenvoudig, tussen volks en kunst. Aan de muur naast de trap hingen ingekaderde affiches van zijn belangrijkste rollen. Alleen die van Sinterklaas ontbrak. Maar Sinterklaas was hij dan ook zelf. Die gedachte vond hij niet hautain. Elke oude man met kleinkinderen werd met het verstrijken der jaren meer opa, tot die benaming zijn voornaam volledig verving. Zo was ook hij elk jaar meer Sinterklaas geworden. De persoonsverandering was bijna compleet, en het zou hem niet verbazen als hij bij zijn dood gevonden zou worden met een lange witte baard. Weer werd er geclaxonneerd. De chauffeur had wellicht van Annette de instructie gekregen hem op tijd af te leveren. Ze zou toch moeten weten dat hij zich nooit liet opjagen: hij had niet alleen de tijd, hij was de tijd. Terwijl hij in de gangspiegel een laatste blik wierp op zijn legendarische karakterkop en zijn hoed een beetje schuin op zijn kalende kruin zette, liep hij naar buiten. Ontbijten hoefde hij niet te doen. Meer dan een kop koffie had hij niet nodig om de ochtend door te komen, en die kop zou hij van de catering bij de aanlegsteiger krijgen, waar zijn zwartepieten ongetwijfeld al op hem zouden staan
wachten.
5
Haar vader was een zak. Kaatje bleef het in gedachten herhalen terwijl ze haar gsm in haar handen klemde. Zijn hele leven had hij bij vrouwen gewoond die hem hadden onderhouden, en zijn laatste huwelijk had hem rijk gemaakt, want dat arme mens had hem bij haar overlijden haar herenhuis in Berchem nagelaten, samen met een goedgevulde spaarboek. Ze had gehoopt dat haar vader op een dag de prijs zou moeten betalen voor zijn egocentrische gedrag, maar nu bleek hij als een koning te leven. En dan was er nog de publieke herkenning. Iedereen leek te denken dat hij een groot man was, omdat hij ook een groot acteur was. Niets was minder waar. Op het podium kon hij dankzij zijn personages de schijn opwekken dat hij diepgang bezat. In werkelijkheid was hij alledaags, zelfs verdorven. Hij duldde alleen actrices naast zich die bereid waren zich in de coulissen door hem te laten naaien. Als hij bij het ontschepen Boris zou negeren omdat hij zogenaamd geen favoritisme mocht laten blijken, zou ze alle banden met hem breken. Maar terwijl ze haar voornemen liet bezinken, besefte ze dat ze vooral Boris en haarzelf zou treffen. Hij leek wel onaantastbaar. Zelfs die hartaanval had hij overleefd. Alsof ook de dood hem maar niet klein kreeg. 'Mama?' 'Kom maar binnen.' Wat leek Boris toch op Manu: zijn roestblonde haar had een doffe schijn, zijn ogen lagen diep in hun
kassen en zijn wenkbrauwen hingen af, zodat hij iets ouds over zich had, en ook iets droefs, wat nog werd versterkt doordat hij was opgehouden met glimlachen sinds ze apart waren gaan wonen. Ze kon hem dit niet verwijten, want ook zij voelde nog weinig vreugde sinds de breuk. Bovendien at ze bijna niet meer. Haar vrouwenbuikje was volledig geslonken en haar buikspieren tekenden zich af. De weegschaal had daarnet negenenveertig kilo aangegeven. Een overwinning, want de kleren van voor haar huwelijk pasten weer als gegoten. Alleen haar spiegelbeeld wilde niet volledig mee. Haar borsten hingen van de moedermelk die ze Boris daar zeven jaar geleden had laten uitzuigen, en de rimpels in haar gezicht hadden zich verdiept sinds ze was beginnen afvallen. Toch was ze niet ontevreden. Ze zag er meisjesachtig uit, en wie haar langs achteren opnam, zou denken dat ze nog een tiener was. 'Wat wil je?' Boris was bij de deur blijven staan, hij had een zwartepietenpakje aan. 'Ik wil lippenstift.' 'Daar hebben we het gisteren al over gehad. Als je je gezicht niet zwart wilt maken, hoef je ook geen lippenstift op te doen. T rouwens, de knechten van de Sint zijn geen negers, maar blanken, die roetzwart zijn omdat ze de pakjes via de schoorsteen afleveren.' Haar gsm rinkelde. 'Wacht even buiten.' Ze ging ervan uit dat het haar vader was, die op verzoening aan wilde sturen. 'Ja?' 'Kaatje, ben jij dat? Het is Lydia Bervoets.' Terwijl ze op haar horloge keek vroeg Kaatje zich af hoe ze ook maar even had kunnen denken dat het haar vader was. 'We hebben vooraan plaats gehouden. Maar als jullie niet maken dat jullie hier zijn, dan is er geen doorkomen meer aan. Het aantal kinderen stijgt met de minuut. Langer dan een halfuur kan de boot niet meer wegblijven.' 'We komen eraan.' Kaatje legde neer en snelde naar de badkamer.
Ze was de tijd helemaal uit het oog verloren. Maar goed dat Lydia had gebeld. Het was een vrouw uit de duizend. Een moederlijk type. Veel hadden ze niet gemeen, maar sinds de breuk met Manu was Lydia wel de enige die intensief contact met haar hield. Dit zou wel eens het begin kunnen worden van een langdurige vriendschap. En veel andere vriendinnen had Kaatje niet, op dit ogenblik zelfs geen, want het meest onwezenlijke was gebeurd: alle gemeenschappelijke vrienden hadden haar reactie overdreven gevonden en de kant van Manu gekozen. 'Boris, ga naar beneden en trek je schoenen aan,' riep ze zodra ze een douche had genomen en zich had afgedroogd. Vlug haalde ze een borstel door haar halflange lichtbruine haar, spoot wat parfum op en liep terug naar de slaapkamer. Boris stond voor de schminktafel en bekeek zichzelf in de spiegel. Hij had zijn lippen bloedrood gemaakt. Geen tijd om daarover te discussiëren. Aan de reactie van Fien zou hij straks wel merken dat hij dat beter had kunnen laten. 'We vertrekken.' 'Eerst moeten we samen ontbijten.' 'Niets daarvan. Pak zelf maar iets uit de koelkast, en vlug.' Ze trok een jeansbroek en een aanspannend truitje aan, en vond dat ze er uitermate sexy uitzag. Hoeveel moeders zouden straks niet stikjaloers op haar zijn? En hoeveel van die zogenaamde brave huisvaders zouden niet naar haar kont en tieten zitten staren? Of was ze nu aan het solliciteren voor een verkoudheid? Beneden deed ze met enige tegenzin haar jas aan en manoeuvreerde haar fiets, die bij gebrek aan een garage in de hal stond, achterwaarts het voetpad op. Ze moest helemaal van Antwerpen-Zuid naar de andere kant van de stad rijden. Langs de Schelde liep een fietspad. Dat zou ze nemen, het zou haar in een rechte lijn naar het Willemdok brengen. Nadat ze Boris op het kinderzitje had geholpen, waar hij eigenlijk al veel te groot voor was, sloot ze de voordeur en knoopte haar jas los, want het was veel
warmer dan ze had gedacht. En nu was het oppassen geblazen. Sinds ze was afgevallen kon ze haar fiets bij de minste ballast nog nauwelijks in evenwicht houden. Dat had ze gemerkt wanneer ze naar de winkel ging, want een auto had ze niet. Die zou ze pas weer hebben als de scheiding was uitgesproken. En dan zou ze ook uit dit huurhuis weg kunnen. Manu, die aan het begin van de straat in het veel grotere pand alleen was achtergebleven, moest maar opkrassen. Dat zou hem leren. Terwijl ze zich zo hoorde denken, besefte ze dat ze al even rancuneus als haar vader was en onderdrukte de gedachte dat ze helemaal zijn evenbeeld was geworden. 'Zullen we zwaaien naar papa?' hoorde ze Boris vragen. Het bureau van Manu stond vlak bij het raam. Ze keek op terwijl ze voorbijreed, maar zag hem niet. Misschien lag hij wel weer met die lerares in bed. Ze berispte zichzelf om deze gedachte, want Manu had zich uitgebreid verontschuldigd nadat ze hem had betrapt en haar verzekerd dat het de eerste keer was geweest en dat het nooit meer zou voorvallen. En hoewel hij alles had gedaan om het goed te maken en zijn hele houding schuldbesef had uitgestraald, was ze er toch samen met Boris uitgetrokken. En dat had hun gemeenschappelijke vrienden boos gemaakt, want met haar ging het relatief goed, terwijl hij in een depressie was beland. En dat had haar dan weer boos gemaakt: zij was het slachtoffer. Hij had die plaats nooit mogen innemen.
6
Annette dacht dat ze een inzinking zou krijgen. De stoomboot lag nog
steeds aangemeerd, terwijl hij vijf minuten geleden had moeten afschepen. De Sint was nog niet gearriveerd en ook alle zwartepieten ontbraken. Waarom kwamen artiesten altijd te laat? Haar gsm rinkelde, het was Youri, de regisseur. 'Heb je hem al van de wal gekregen?' 'Nog niet,' zei ze. 'En hoe staan jullie ervoor?' 'Het standpunt van camera vijf, daar krijg ik nog geen stijve van, maar voor de rest loopt het hier wel lekker.' Youri zat in een rijdende studio aan het Willemdok. Op een groot paneel in de vrachtwagen waren verschillende monitoren bevestigd waarop hij kon zien wat de verschillende camera's in beeld brachten. Met behulp van een schakeltechnicus moest hij straks de best mogelijke keuze aan de kijkers presenteren. 'Jullie zijn dus klaar, op de plaatsing van camera vijf na,' constateerde ze. 'De intocht van de Spaanse schuinsmarcheerder belooft ook dit jaar weer toptelevisie te worden.' Annette hoorde de schakeltechnicus lachen en ook zij grinnikte. Ze hield van Youri's humor. Ook bewonderde ze zijn rustige aanpak, want hoeveel regisseurs zouden haar nu al niet hebben uitgekafferd omdat de boot nog steeds aangemeerd lag? Jammer dat er nooit een gelegenheid was geweest om elkaar beter te leren kennen, hoewel ze nu toch al enkele jaren samenwerkten. Altijd had de hectische voorbereiding of de stress van het moment persoonlijke toenadering onmogelijk gemaakt. Ze wist zelfs niet zeker of hij wel hetero was, want de schakeltechnicus en hij bleken wel erg goede maatjes. 'Daar is de Sint!' De taxi reed Lillo binnen, een oud fort aan de rechteroever van de Schelde met een kleine woonkern die uit vier straten en een twintigtal huizen bestond. Het eigenlijke dorp was eind jaren vijftig onteigend en het fort trok tijdens de zomermaanden door zijn geïsoleerde ligging in
het industriegebied veel dagjestoeristen aan. Ze begreep niet wat de schaarse bewoners, die bij de aanlegsteiger van het getijdenhaventje waren samengestroomd, in dit fort hield. De chemische geuren die de lucht bezwangerden, konden onmogelijk gezond zijn. Maar het was een prima vertrekplaats voor de stoomboot, want het was maar een kwartiertje varen naar het Willemdok. Geen kind zou op het idee komen dat de boot niet van Spanje, maar van om de hoek kwam. 'Geen paniek, hij is er,' zei Tom Reynders bij het uitstappen tegen niemand in het bijzonder. Zonder de taxichauffeur, die het portier voor hem openhield, te bedanken passeerde hij de cateringtafel en riep uit: 'Waar zijn mijn zwarte vriendjes?' Uit duizend zou Annette hem herkend hebben, niet omdat zijn karakterkop al sinds haar geboorte op theateraffiches prijkte en ze hem doorheen de jaren had zien schitteren in talrijke Vlaamse films en tv-series, maar door zijn mentaliteit: hij was zich nu al aan het inleven in zijn rol en zou haar behandelen als een kind. Daar had je het al. Hij kwam op haar afgelopen, kneep in haar wang en zei: 'Zijn er nog stoute kindertjes?' Ze forceerde een glimlach. 'In het ruim van de stoomboot ligt uw pak klaar. Hier is een walkietalkie. Zodra u omgekleed bent, stuur ik de visagist.' 'Eerst ontbijten.' Ze had liever niet dat hij nu nog de tijd nam om zich vol te stoppen. Uit de binnenzak van zijn jas haalde hij een mok tevoorschijn waarop zijn foto en naam was gedrukt. 'Vul die maar even voor me, zonder suiker.' Hij drukte de mok in haar handen en liep de aanlegsteiger op. Moest ze hem koffie brengen, terwijl hij net zelf langs de cateringtafel was gelopen? Ze zou hem extra lang laten wachten. Hij was dan wel Sinterklaas, maar nog steeds geen koning, en zijn knecht was ze zeker niet.
'Bibobubabee,' klonk het door de walkietalkie. 'Wat zegt u?' 'Ik doe articulatieoefeningen.' 'Deze walkietalkie dient...' 'Het was een test,' brak hij haar af. 'Zo weet ik dat je me hoort als ik over enkele minuten vraag waar die koffie blijft.' Hij had haar al door. Dat had je met acteurs, ze waren gewend gelaatsuitdrukkingen te lezen én erop te reageren. Ze zou hem dan maar die mok koffie brengen, maar niet onmiddellijk, want eerst moest ze te weten komen waar de zwartepieten bleven. Ze pakte haar gsm, maar zag dat de lijn nog steeds open stond. 'Youri?' 'Bibobubabee,' zei hij. Dat was zijn talent, haar ondanks de situatie aan het lachen brengen. 'Ik moet neerleggen.' 'We zullen aan de politie alvast doorgeven dat ook de stoet minstens een kwartier later zal vertrekken.' Terwijl ze neerlegde, besefte ze hoe tactvol hij had benadrukt dat de vertraging een effect op de hele Blijde Intrede zou hebben. Zodra de Sint ontscheept was, moest hij zich op een schimmel samen met zijn zwartepieten naar het centrum begeven, gevolgd door een stoet van handelaren. Zo hadden de bekendste winkels, waaronder Inno, een praalwagen, getrokken door paarden, waarop het personeel snoep uitdeelde aan de omstanders. Als de boot later was, zou de stoet zich langer moeten klaarhouden, en zou het verkeer rond het Willemdok langer omgeleid moeten worden, en zouden ook alle vrijwilligers die de route naar het centrum autovrij zouden maken, langer op hun post moeten blijven. Het weer was prachtig, dus klachten zou het niet regenen, maar toch kon ze maar beter voortmaken. Ze belde naar Daniel Levi, de stagiair die de zwartepieten met het
bestelbusje was gaan ophalen. Hij nam niet op. Ze belde opnieuw, weer sprong zijn voicemail aan. Ze vertikte het om iets in te spreken en toetste zijn nummer nogmaals in. Een kwartier geleden had hij gezegd er over vijf minuten te zullen zijn. Duidelijk een leugen. Ze moest weten wat er aan de hand was, en wel meteen.
7
Daniel was eenentwintig jaar, maar zag er amper achttien uit. Zijn donkere haar, bleke gelaat en haakneus verrieden dat hij een jood was, maar uit zijn alledaagse kleding bleek dat hij niet chassidisch was, en hoewel hij Israël als zijn moederland beschouwde, was hij er nooit geweest. Vorige week was hij als stagiair begonnen bij VT M, in de hoop het vak uit ervaring te leren. Een vergissing, want Annette had hem alleen nog maar banale klusjes laten opknappen. Omdat hij haar wel zag zitten, had hij niet geprotesteerd, maar was van plan dat alsnog te doen als ze niet snel op zijn avances in zou gaan. Hoewel hij als stagiair niet verzekerd was voor zondagswerk, had ze hem opgedragen met een bestelbusje naar Kontich te rijden, een oostelijke gemeente van de provincie Antwerpen. Hij moest een groep turners gaan ophalen die zwartepiet zou spelen. Het bleek niet om tieners te gaan, zoals hij had verondersteld, maar om mannen boven de dertig, die geen actieve leden van een turnclub meer waren. Waarschijnlijk hadden ze hun diensten gratis aangeboden en had Annette daarom toegehapt. Geen goede keuze, want vier van de tien turners kwamen te laat, en in het busje zongen ze uitbundig sinterklaasliederen,
wisselden van plaats en haalden nog meer gekke streken uit, waardoor hij het achterliggende verkeer in zijn spiegels niet goed kon zien. Hij maande hen aan te blijven zitten en zich te gedragen, maar dat had een averechts effect. Om te kalmeren stak hij een sigaretje op, maar ze begonnen luidkeels te hoesten en te proesten, openden alle ramen en juist toen hij de sigaret wilde doven, trok een van hen die uit zijn hand en smeet die naar buiten. Hij had er schoon genoeg van. Als hij niet op de autostrade had gereden, zou hij nu gestopt zijn en hem hebben aangemaand zijn sigaret te gaan terughalen. En waar lag Lillo godverdomme? Het busje was niet uitgerust met een gps, en hoewel hij wist dat hij richting Merksem moest rijden, stond die bestemming niet op de verkeersborden. Naar Berchem moest hij zeker niet, Antwerpen-Centrum ook niet. Brugge/Gent was volgens hem de andere kant op en Breda/Luik riep geen connotaties op. En wat was er aan de hand met de vrachtwagen achter hem? Die was al de hele tijd met zijn lichten aan het knipperen. Hij ging naar links, ook al dacht hij naar rechts te moeten, en zag dat de vrachtwagen hem volgde. Ook zwenkte die achter hem aan toen hij dan toch maar naar rechts ging. De tunnel maakte voortdurend een flauwe bocht zodat Daniel zijn stuur krampachtig vasthield terwijl hij zijn snelheid opdreef. Maar het hielp niet: dat stalen monster bleef aan zijn bumper kleven. Nog steeds wist hij niet welke richting hij uit moest. Links dan maar? Of rechts? Hij moest afremmen, want hoewel hij nog niet had besloten, naderde het einde van de tunnel, en drie van de vier baanvakken verdwenen in een scherpe bocht naar rechts, waarna ze splitsten en elk hun kant van de ring bereikten. Ineens voelde hij een stoot tegen zijn achterbumper, en toen ging het razendsnel: het bestelbusje draaide verschillende keren om zijn as terwijl het op de vangrail van de scherpe bocht afstevende. Met een klap kwam het daartegen tot stilstand, met de punt naar de tunnel gericht. En daar kwam de
vrachtwagen, die ook was geslipt, met een glijdende oplegger dwars op het busje afgeschoven. En net toen Daniel dacht dat ze verpletterd zouden worden, kantelde de oplegger, scheurde open en honderden oranje balletjes kwamen op hen afgestuiterd. Pas toen ze tegen de ramen en het koetswerk van het busje uit elkaar spatten, begreep Daniel dat het geen balletjes waren, maar mandarijnen. De hele oprit van de ring lag er vol mee. Dit zou tot een immense verkeerschaos leiden, want de oplegger lag gekanteld over de gehele breedte, alleen de trekker stond nog overeind. De chauffeur stapte vloekend en tierend uit, en wees naar de mandarijnen. 'Hier blijven!' Zijn woorden hadden geen effect. De turners waren uitgestapt en nadat ze de ravage op zich in hadden laten werken, renden ze op de mandarijnen af als kinderen die werden losgelaten in een pretpark. Ze begonnen ermee naar elkaar te gooien, te jongleren, en zelfs de chauffeur van de vrachtwagen mee te bekogelen. Dit kon nog uitdraaien op een gevecht. Maar de chauffeur, die de hele tijd in het Spaans had staan roepen, smeet gewoon enkele mandarijnen terug en ging zich toen in zijn cabine verschuilen. Hoewel Daniel de politie niet had gebeld, waren ze er binnen de vijf minuten. Er werden vragen gesteld en hij moest zijn rijbewijs overhandigen. De Spaanse chauffeur bleek alleen zijn moedertaal machtig, maar maalde er niet om dat niemand hem verstond. De agenten probeerden hem tot kalmte aan te manen en in een andere taal te doen overgaan, maar hij bleef ratelen. Daniel hoorde zijn gsm rinkelen en wist onmiddellijk wie het was. Toen de laatste turner was gearriveerd had hij aan Annette laten weten dat hij nog maar vijf minuten te rijden had. Dit leugentje om bestwil kon hij niet opnieuw gebruiken. Maar ze gaf niet op, zijn gsm bleef maar overgaan. Hij moest wel oppakken, anders zou ze hem aan het einde van zijn stage een slechte evaluatie geven. En zijn jaar
overdoen wilde hij niet. 'Met Daniel Levi.' 'Godverdomme, waar blijf je?' 'We hebben vertraging, zeg maar. Er staat hier een kleine file. Ik leg het nog wel uit.' 'Zorg dat je onmiddellijk hier bent. Alleen de zwartepieten ontbreken nog.' 'We komen eraan.' Hij legde neer, en zag geen andere mogelijkheid dan de zwartepieten weer naar het busje te drijven. 'De boot had al onderweg moeten zijn. Genoeg gespeeld, instappen.' Het was een omgekeerde wereld: als twintiger stond hij deze dertigers, die hun armen vol mandarijnen hadden, in het busje te duwen. En daar had je er één die zijn zwartepietenpakje nog niet aan had. Vreemd, want hij zou gezworen hebben dat ze daarstraks allemaal gekleed en geschminkt in waren gestapt. 'Kleed u zich straks wel even om?' De man knikte. Hij had een grijze baard, zag er heel wat ouder uit dan dertig, maar had wel een sporttas in zijn hand. Het zou wel kloppen, anders zou hij niet instappen, toch? Daniel bracht het busje op gang. De achterbumper hing er half af. Hopelijk loste die niet door de winddruk, want anders zouden er misschien toch nog verkeersdoden vallen. De turners waren weer sinterklaasliederen aan het zingen en enkele mandarijnen die ze op de grond hadden laten vallen, rolden onder zijn stoel. Straks kwamen ze nog tussen de pedalen terecht. Hij had zich dit klusje anders voorgesteld, rustiger, en weer wilde hij een sigaret opsteken, maar bedacht zich. In zijn spiegel zag hij de man zitten die als enige niet verkleed was. Hij zong niet mee, zat bedrukt tussen de anderen. Hij hoorde niet bij de groep, dat realiseerde hij zich nu ten volle. Maar wie was hij dan wel? Vagelijk herinnerde hij
zich de man voor het eerst bij de trekker te hebben gezien. Was hij een lifter, die van de gelegenheid had geprofiteerd om van voertuig te wisselen? Hij kon er zich niet druk om maken, want hij moest het verkeer in de gaten houden. Een van de agenten had hem de juiste weg uitgelegd, maar op zijn rijbewijs had hij niet kunnen wachten. Hij zou het later wel gaan oppikken op het politiekantoor en hoopte dat hij niet beboet zou worden, want hij was er zeker van dat ze nog niet klaar waren geweest, en dat hij een vorm van vluchtmisdrijf had gepleegd door ervandoor te gaan.
8
Met een bezwaard geweten was Jan in het bestelbusje gestapt. De Spaanse chauffeur had een tolk kunnen gebruiken, en in plaats van spontaan zijn diensten aan te bieden, al was het uit dank voor de rit, was hij ervandoor gegaan. En nu zat hij hier, tussen een stelletje uitgelaten zwartepieten, en uit de richting die ze opreden kon hij afleiden dat het busje allerminst koers zette naar het centrum van Antwerpen. Uitstappen kon hij niet meer, en polsen naar hun eindbestemming ook niet, want dan zou het opvallen dat hij niet bij de groep hoorde, en hij zag nu al hoe de jonge chauffeur hem door de achteruitkijkspiegel argwanend zat op te nemen. Hij had honger, maar blijkbaar was hij niet de enige, want de zwartepieten waren aan de mandarijnen begonnen; het hele busje rook ernaar. Uit de gesprekken kon hij afleiden dat ze naar een aanlegsteiger reden en dat daar catering voorzien was. Als hij tot dan
anoniem kon blijven, kon hij eerst iets eten voordat hij opnieuw zou proberen in het centrum te komen. Zelfs een kop koffie zou al deugd doen, want hij moest bijna zestien uur geslapen hebben in die vrachtwagen, en hij voelde zich versuft. Maar dat hoorde nu eenmaal bij een onderneming als deze. Zonder geld was hij naar Spanje vertrokken, en zonder geld was hij teruggekomen. En als zijn exvrouw hem niet zou binnenlaten en zijn zoon hem niet zou willen leren kennen, dan zou hij ook emotioneel bankroet zijn. Maar hij zou hun dat niet kwalijk nemen: hij had hen schromelijk in de steek gelaten. Welke vader ging ervandoor vlak na de geboorte? Geen enkel recht had hij nog, alleen op clementie kon hij hopen. En dan nog liefst niet te vlug: hij wilde gestraft worden, moeite moeten doen om hun vertrouwen weer te verwerven. Hij realiseerde zich dat hij zijn zoon als een kind voor zich zag terwijl die intussen een volwassen man moest zijn, met een eigen leven, zowel beroepsmatig als privé. En zijn ex-vrouw, Charlotte, was misschien hertrouwd, had misschien nog meer kinderen gekregen. Met die mogelijkheden had hij bij zijn afreis geen rekening gehouden. Hij was teruggekeerd in de hoop hen te vinden zoals hij hen had achtergelaten, om de draad weer op te pikken waar hij die had losgelaten. En dat kon natuurlijk niet. Misschien woonde Charlotte niet eens meer in hetzelfde huis, want zonder hem had ze de lening alleen moeten afbetalen en was daar misschien niet in geslaagd. Hij stopte met doemdenken: hij zou wel zien hoe het allemaal verliep; hij zou de realiteit nemen zoals die zich aandiende.
9
Fred was alle vertrouwen in menselijke relaties kwijtgeraakt toen zijn vader hem vlak na de geboorte in de steek had gelaten en zijn moeder hem daar voortdurend aan had herinnerd door diens portretfoto in een zwart kader aan de muur te hangen. Nooit had hij de hoop opgegeven dat zijn vader op een dag aan de deur zou staan, maar naarmate hij ouder was geworden, was die hoop weggezakt, en was hij alleen op onbewust niveau blijven openstaan voor deze mogelijkheid. Tegen Victor, zijn verloofde, had hij gezegd dat zijn vader dood was, niet om de waarheid af te dekken, maar omdat dit het meest aannemelijk was. Anders zou zijn vader na al die jaren wel iets van zich hebben laten horen, of zou de politie hem wel op het spoor zijn gekomen, want hij stond nog steeds officieel geboekstaafd als vermist, ook al werd er niet actief meer naar hem gezocht. 'Kijk eens aan, mijn schone slaapster is eindelijk uit de veren. Als het nog veel langer had geduurd, zou ik je zijn komen wakker kussen.' Victor had koffie gezet, yoghurt met vers fruit gemaakt en flensjes gebakken, maar gewacht tot hij beneden was alvorens ook maar iets aan te raken. Dat moest een kwelling zijn geweest, want Victor was een slokop, die zichzelf het liefst omschreef als een levensgenieter. Zijn zwaarlijvigheid was daar het toonbeeld van. 'Ik moet zo weg, ze kunnen elk moment hier zijn.' Fred sloeg het ontbijt niet zomaar af. Geen hap kon hij door zijn keel krijgen, zo aangedaan was hij. Vannacht had hij gedroomd dat er een man op hem afliep. Hoewel hij hem door de dwarrelende sneeuw nauwelijks had kunnen onderscheiden, had hij geweten dat het zijn vader was. Toen die vlak voor hem stond, bleek het om Sinterklaas te gaan, die zei: 'Wacht met trouwen tot ik er ben, dan kan ik je zelf uit handen geven.' Fred wist al te goed dat de verdwijning van zijn vader, de Blijde Intrede en zijn nakende huwelijk zich in zijn onderbewuste vermengd moesten hebben, met deze droom als resultaat, maar hij vroeg zich
toch af of hij de boodschap ernstig moest nemen. 'Ga op zijn minst even zitten, want ik wil nog een aantal zaken met je bespreken.' Victor bladerde door een groot boek waarin hij de huwelijksvoorbereidingen noteerde, en vervolgde: 'Mijn moeder wil een nummer uit Finding Nemo voor je zingen, omdat je zo verzot bent op die tekenfilm.' 'Is dat zo?' 'En nonkel Jos zal haar op de piano begeleiden.' 'Wie?' 'Je hebt hem vorig jaar nog ontmoet, op de verjaardag van Astrid. Hij spoort niet helemaal, maar hij speelt prachtig.' Fred kon zich nonkel Jos niet meer herinneren. Ook van Astrid, de zus van Victor, had hij geen mentaal beeld. Alleen zijn vader, die hij uitsluitend van foto's kende, kon hij zich levendig voorstellen. En juist die beelden klopten niet met de werkelijkheid, want als zijn vader nog leefde, zou hij nu dubbel zo oud zijn als op de dag dat hij verdween. Op straat zou hij hem misschien zelfs niet herkennen en zonder meer voorbijlopen. 'Mijn vader wil een speech houden.' 'Je vader?' Fred hoorde zijn stem overslaan. Het ontroerde hem dat de vader van Victor de genodigden wilde toespreken, en het beangstigde hem eveneens. Want hun huwelijk zou zo onvergetelijk worden. En wat moest hij dan later, wanneer ze van elkaar gescheiden zouden zijn? Want daar stevenden ze uiteindelijk op af: Victor zou hem verlaten, of overlijden. En hij zou alleen achterblijven, gekweld door al die prachtige herinneringen. 'Heb je liever dat mijn vader geen speech geeft?' vroeg Victor, die zijn gezichtsuitdrukking in de gaten had gehouden. 'Toch wel, hij doet maar, graag zelfs.' Victor glimlachte. 'Mijn vader heeft de hoop opgegeven dat Astrid
ooit zal trouwen, laat staan aan een vriend zal raken. Nu kan hij zich toch een beetje de vader van de bruid voelen.' Zonder overgang vervolgde hij: 'Wil je toch geen kopje koffie, of een flesje? Je ziet zo bleek. Kom, laat mij maar even.' Victor schonk een kopje voor hem in en schikte op zijn bord wat lekkers, en Fred wilde huilen en zeggen hoeveel hij van hem hield, maar hij was bang Victor te overladen met de heftigheid en vooral de wispelturigheid van zijn emoties. Terwijl hij van de koffie nipte, toverde hij moeizaam een glimlach tevoorschijn. Dat bleek voldoende voor Victor, want hij deed het boek dicht en zei met een tevreden zucht: 'Hier ga ik straks wel mee voort. Ik wil nu even genieten van dit moment.' Fred vond de gelukzaligheid van Victor afschrikwekkend. Zo veel genoegdoening kon een glimlachje van hem toch niet oproepen? Hij was een in zichzelf gekeerd persoontje, hij was het helemaal niet waard om met zoveel zorg en liefde omringd te worden. Met zijn arm wilde hij alles van de tafel maaien, beginnen roepen en tieren. Maar hoewel Victor daarvan zou schrikken, zou die hem nadien willen troosten en met hem willen praten, en al die aandacht zou het nog veel erger maken. 'Zit je weer te dagdromen?' vroeg Victor. 'Soms zou ik weleens willen weten wat er allemaal door dat mooie kopje van je spookt.' Even overviel Fred de gedachte dat hij inderdaad een begeerlijke jongeman was: hij had kortgeschoren blond haar, blauwe ogen, en was mager maar niet knokig. Hij verwierp dit zelfbeeld echter onmiddellijk en als een schooljongen die op de bel had zitten wachten, sprong hij op zodra hij buiten een auto hoorde claxonneren. 'Ze zijn er.' Hij liep naar de hal, trok zijn jas aan en liep met zijn tas met verkleedkleren naar buiten. De auto stond in het midden van de straat met knipperende
richtingaanwijzers, en hoewel er al verschillende auto's aan stonden te schuiven, riskeerde niemand het om te toeteren. Stefaan, die zijn tas in de kofferbak stopte, droeg een maliënkolder en de andere inzittenden, die ook waren uitgestapt om hem te begroeten, waren al even vreemd uitgedost: Jelle als Gandalf en Danny als een Hobbit. Saskia bleef er door haar talrijke piercings meestal als zichzelf uitzien, maar deze keer was ze erin geslaagd zich onherkenbaar te maken door een baard op te kleven. De hamer in haar hand liet geen twijfel bestaan over wie ze was: de dwerg Gimli. 'Als ik had geweten dat jullie zich op voorhand zouden omkleden, zou ik dat ook hebben gedaan,' zei Fred. Stefaan gebaarde dat ze allemaal moesten instappen. 'Mijn auto stond klem geparkeerd. We moesten wachten tot de takeldienst arriveerde, maar die zat ook vast in het verkeer. Ik begrijp niets meer van dit stadsbestuur. Ze schaffen bijna alle parkeerplaatsen af, maar als er een evenement is, blijkt het openbaar vervoer telkens ontoereikend. Moet je zien hoeveel auto's er in deze buurt rondjes rijden.' Hij gaf gas en reed aan het einde van de straat, waar hij de kaaien op moest draaien, bijna een vrouw op een fiets omver. Haar kind, dat in een zwartepietenpakje achterop zat, viel er bijna af door haar ontwijkingsmanoeuvre. 'Wegpiraat!' 'Ik ben ridder Aragorn,' riep Stefaan terug, en iedereen lachte. Terwijl hij de bocht nam en opnieuw optrok, verklaarde Stefaan zijn haast: 'We gaan te laat komen. De elfen zullen reeds een verbond aangegaan zijn met Saruman, want zolang hij de witte tovenaar is, lijkt hij aan hun kant te staan.' 'Als we Midden-Aarde van het oprukkende kwaad willen bevrijden, zullen we handlangers moeten zoeken en hem bekampen,' zei Fred, die
immens veel hield van het Lord of the Ringsspel dat ze met een vijftigtal leden elke zondag op het Klein Schietveld in Brasschaat opvoerden. Het was een gebied van een tiental hectare dat ook door het leger werd gebruikt. Het merendeel was heide, perfect om elke week de strijd met elkaar aan te binden, tot de ringdrager de ring zou hebben vernietigd in het vuur waarin die gesmeed was. Maar het zag er niet naar uit dat dit nog voor de jaarwisseling zou gebeuren. 'Stil even,' zei Stefaan, die de radio harder zette. 'Aan het einde van de Craeybeckxtunnel, richting Antwerpen, heeft een gekantelde vrachtwagen zijn lading verloren. Het verkeer moet de afrit Antwerpen-Centrum gebruiken tot de brandweer het wegdek heeft vrijgemaakt.' 'Nu zal het verkeer in de stad nog meer strop komen te zitten,' zei Stefaan, die de radio weer zachter zette. 'Wij moeten de ring op voorbij de plaats waar het accident is gebeurd, dus zullen we er geen last van hebben.' Het stoorde Fred dat Stefaan weer over het verkeer was begonnen. Hun inleving begon nu, in de auto, want zodra ze arriveerden, zouden ze de strijd moeten aanbinden. Hij zou vandaag een voortrekker spelen. Hij moest en zou die Saruman neerhalen, ook al was hij eigenlijk geen partij voor hem. En terwijl de anderen onderling begonnen te keuvelen, sloot Fred zich nog meer op in zijn eigen wereld. Hij wilde een tactiek uitdenken die hun zo vlug mogelijk bondgenoten kon opleveren. Alleen toen Stefaan even informeerde of zijn huwelijk woensdag nog steeds doorging, knikte hij vagelijk, maar het kwam niet in hem op hen uit te nodigen. Hij zag hen niet als vrienden in de werkelijke wereld, alleen in Midden-Aarde streden ze zij aan zij en waren ze kameraden voor het leven.
10
Kaatje was razend op zichzelf. Die wegpiraat had haar bijna onderschept, maar dat was deels haar eigen schuld, want ze had aan haar vader zitten denken. Nog steeds was ze razend op hem omdat hij had geweigerd Boris bij het ontschepen wat marsepein toe te stoppen. Ze had zich verbeeld hoe ze zijn baard afrukte, zodat de kinderen zouden kunnen zien dat hij geen kindervriend uit Spanje was, maar een ontaarde Vlaamse acteur die net zijn eigen kleinzoon voorbij was gelopen. Ze maakte haar fiets vast aan een lantaarnpaal en ging het laatste stuk te voet, met Boris aan de hand. Wat een massa: met honderdduizend waren ze nog lang niet, want een deel zat nog vast in het verkeer, maar het gezang van de ontelbare kinderstemmetjes bezorgde haar nu al kippenvel. Ze keek op haar horloge. Normaal zou de stoomboot nu moeten arriveren. Als ze op tijd bij de aanlegsteiger wilde komen, moest ze zich haasten. 'Hier blijven.' Boris wilde naar de stoet gaan, die zich aan het vormen was op de Rijnkaai. De meeste praalwagens waren nog onderbemand, ongetwijfeld door het hectische verkeer. Niet haar probleem. Zij moest zich een weg zien te banen naar het begin van de aanlegsteiger, het meest begeerde plekje van allemaal. Hoewel ze zich excuseerde, gingen de mensen almaar minder vlug en bereidwillig opzij naarmate ze dichter bij haar doel kwam, maar toen kreeg Lydia haar in het oog en die begon te zwaaien en haar naam te roepen, en hierdoor lieten de omstanders haar toch door, en zo kwam ze dan toch bij het begin van de aanlegsteiger, op nog geen twintig meter van waar de boot zou aanmeren.
'Maar goed dat de stoomboot vertraging heeft,' zei Lydia, 'want je bent eigenlijk te laat. Maar wat zie je eruit! Ben je nog meer afgevallen? Dit kan echt niet meer. Je moet eten, je mag je zo niet laten gaan. Ik ga soep voor je maken, en ik kom die brengen, dat beloof ik. En al moet ik erbij blijven zitten of je eigenhandig voederen, je zult die opeten.' Kaatje beschouwde deze bezorgdheid als een compliment. Zoals Lydia zou ze er nooit willen uitzien: stevig in het vlees, met een vrouwenbuik die in het midden liet of ze opnieuw zwanger was of dringend op dieet moest. Ze trok haar jas uit en hing die over het dranghek. Het was koud, maar de zon maakte het dragelijk. En moest je die blikken zien: alle mannen om haar heen waren zich aan het verlekkeren, en al die moeders konden haar wel afranselen van jaloezie. 'Arm kind,' zei Lydia, die haar ogen geen moment van haar had afgenomen. 'Ik zal aan iemand anders vragen om de schooltuintjes te harken, want je bent vel over been. En doe die jas weer aan, want iedereen kijkt naar je.' Kaatje stoorde zich eraan dat Lydia deed alsof ze er ziekelijk uitzag. Het was andersom: ze oogde sexy, jong, helemaal niet als een moeder. Ze stak een sigaretje op en keek Lydia uitdagend aan: 'Is Kevin er niet bij?' 'Hij moet werken.' 'Op zondag?' Kaatje lachte schamper. 'Hij zit in die kraan.' Lydia wees naar het topje van een kraan dat achter het Willemdok uitstak. 'Die kraan staat stil. Weet je zeker dat hij moet werken?' 'Waar zou hij anders zijn?' Kaatje trok haar wenkbrauwen veelbetekenend op. 'Zo is hij niet.'
'Zo zijn ze allemaal.' Ze trok aan haar sigaret. Waar zou Manu zijn? Hij had niet aan zijn bureau bij het raam gezeten. Vreemd. Maandagochtend moest hij altijd zijn uitwerking van de nieuwe reclamecampagnes aan de directie voorleggen, zodat zondag zijn drukste moment was. Een daguitstapje had er voor hen nooit ingezeten. Ze had hem dit nooit kwalijk genomen en was jarenlang alleen met Boris naar de Blijde Intrede gegaan. Nu hun huwelijk in het slop zat, miste ze hem voor het eerst, en wou ze dat hij naast haar stond en Boris op zijn schouders tilde of wat met hem zou ravotten, zodat ze zouden ogen als een normaal, gelukkig gezin. 'De kraan beweegt,' zei Lydia. 'Dat is de wind.' Fien had hun conversatie gevolgd en keerde zich opeens naar Boris. 'Je hebt lippenstift op, krijg ik ook wat?' Ze wilde haar mond op die van hem drukken, maar Boris week verschrikt achteruit. Fien deed alsof ze daar niets mee inzat en zei: 'Ik zie Paul Wouters nergens. Hij komt toch?' Ze draaide in het rond om haar tennispakje te showen, maar toen ze merkte dat Boris de andere kant uit keek, hield ze daarmee op. 'Paul Wouters zit waarschijnlijk in de file,' zei Lydia. 'Want door zijn blessure kan hij natuurlijk niet te voet komen, en het openbaar vervoer zie ik hem niet gebruiken, daar is hij te populair voor.' Kaatje wou dat Manu de scène van daarnet had kunnen zien en zich schuldig zou voelen. Het was duidelijk dat Boris met zijn gevoelens geen blijf wist en Fien op een afstand hield omdat hij zijn vertrouwen in relaties was verloren, en dat op zijn jonge leeftijd al – hij had net zijn eerste kus van een meisje kunnen krijgen. Opeens haatte Kaatje weer alle mannen, in het bijzonder haar vader, Manu, en ook Kevin, want waarom had hij gedaan alsof hij moest werken, terwijl die kraan daar stond vast te roesten? Moest je Lydia omhoog
zien kijken, dat mens leek zich nu pas te realiseren dat hij wel eens ergens anders kon zijn in plaats van daarboven. En waar bleef die verdomde stoomboot? Die kon toch onmogelijk óók in de file zitten.
11
'Alles onder controle, Ron?' Kevin Bervoets was naar Het Slecht Geweten gelopen, zijn stamcafé, waar hij vaak na de middag, wanneer zijn werkshift was afgelopen, een pintje ging drinken en bijna altijd alleen zat. Op het ogenblik dat de andere vaste klanten arriveerden en de onderlinge gesprekjes aan de toog toenamen, moest hij telkens naar huis, want hij moest op hetzelfde uur als Fien gaan slapen: op weekdagen ging elke ochtend om vijf uur zijn wekker af. 'Normaal ben ik zondagochtend gesloten, maar zodra die stoomboot is gearriveerd, gaan alle ouders en grootouders op zoek naar een café in de buurt om te kunnen rusten en bij te praten. Het nadeel is dat ik er alleen voor sta. Goed personeel vinden is moeilijk. Personeel vinden dat op zondagochtend wil werken is zelfs onmogelijk.' Ron was een grote man met een natuurlijk gezag en een sociale inborst. Kevin beschouwde hem als zijn beste maat, ook al zag Ron hem wellicht gewoon als een van zijn vaste klanten. Maar er was niemand die hem beter begreep, of beter naar hem luisterde, zelfs Lydia niet. Na al die jaren gaf ze hem nog steeds rauwkost mee naar zijn werk terwijl hij daar een hekel aan had. Elke middag kieperde hij
zijn brooddoos leeg in de vuilnisbak en ging met zijn collega's frieten eten. 'Ga je niet naar de aankomst van de Sint kijken?' vroeg Ron. 'Ik moet naar de werf, in mijn eentje gaan overwerken, omdat ik me deze week twee keer heb verslapen.' 'Je bent je motivatie kwijt,' zei Ron. 'Misschien wordt het tijd om van sector te veranderen. Als je zin hebt om me een handje te helpen, moet je het maar zeggen.' 'Lydia zal me horen afkomen.' Met een handgebaar nam Kevin afscheid. Ze zouden mekaar de komende week nog wel zien. Maar in plaats van naar de werf te gaan, stuurden zijn voeten hem weer een andere richting uit, deze keer naar de krantenwinkel. 'Goedemorgen.' Uit het rek pakte hij een Humo en betaalde. 'Donderdag gaat het sneeuwen,' zei de uitbater op een manier alsof hij om die informatie had gevraagd. Buiten viel het Kevin pas in dat dit prachtige weer op vijf dagen tijd onmogelijk in die mate kon omslaan. De uitbater had zich vast vergist. Hoeveel jaar zou het trouwens geleden zijn dat de Sint zijn pakjes in de sneeuw had moeten afleveren? Minstens van zijn kindertijd, en die dateerde van de vorige eeuw. Met de Humo onder zijn arm begaf Kevin zich dan toch naar de werf. Vanaf de kraancabine zou hij het Willemdok kunnen zien. Als hij zijn camera, die bedoeld was om de last op de grond beter te kunnen inschatten, zou instellen op het dok, dan zou hij op Fien en Lydia kunnen inzoomen en vandaag toch bij hen kunnen zijn. De zwaarmoedigheid die hem deze ochtend met vlagen in de greep had gekregen, trok zich volledig terug. Fluitend liep hij de werf op. 'Je slaagt er verdomme in om zelfs op een zondag te laat te komen. Wie denk je wel dat je bent?' 'Ik had een platte band.'
'Kan niet, je bent te voet. En ik ga vandaag niet met mijn voeten laten spelen. Mijn vrouw en kinderen staan op vijfhonderd meter hiervandaan naar de Blijde Intrede te kijken terwijl ik op jou moet babysitten.' 'Mijn vrouw en dochter zijn ook bij het Willemdok,' zei Kevin. 'Waarom laten we het werk niet voor wat het is? Dan kunnen we met z'n allen genieten van deze prachtige dag, misschien wel de laatste van het jaar, want donderdag gaat het sneeuwen.' Kevin dacht even dat Devos zou instemmen, maar de magere, bleke man kreeg uitpuilende ogen. 'Vrijdag heeft de werf zo goed als stilgelegen omdat jij het materiaal niet op tijd verplaatst kreeg, en dat allemaal omdat je de hele week al op halve kracht hebt gewerkt, en dan ook nog eens twee keer pas rond tien uur hier was.' 'Dan niet,' zei Kevin. 'Ik zou me maar heel kalm houden,' zei Devos, die ondertussen ook rood aangelopen was en hem elk ogenblik leek te kunnen aanvliegen. Kevin ging zich in een container omkleden. Enkele minuten later kwam hij naar buiten met veiligheidsschoenen aan, een gele helm op zijn hoofd en een walkietalkie aan zijn broeksriem. Hij zette die aan en zocht contact met Devos, die zich had teruggetrokken in de container ernaast, die speciaal voor de opzichter was ingericht. 'Test, een-twee.' 'Maak dat je in die kraan zit en laat dan weer van je horen.' Kevin ergerde zich aan de kortaangebonden toon van Devos en in plaats van op de kraan naar boven te klimmen en in de cabine plaats te nemen, liep hij naar een chemisch wc-hokje dat naast de container stond en ging daar op zijn gemak in zijn Humo lezen. De krampen, die tijdelijk verdwenen waren, kwamen weer opzetten, en opeens voelde hij zich weer even ziek als thuis.
'Bervoets?' Hij zette zijn walkietalkie af en zodra hij de krampen onder controle had, doorliep hij de inhoudsopgave van zijn Humo. Er stond een artikel in over Paul Wouters. Als hij dat even snel doornam, kon hij straks aan Fien nieuwtjes vertellen die ze misschien nog niet wist, en dan kon zij hem bijpraten over haar wedervaren bij de dok, want hij was er zeker van dat zijn zonneschijntje met een handtekening van haar idool zou thuiskomen. Maar zijn oog viel op een artikel over Tom Reynders. Hij was negenenzestig geworden en speelde al meer dan dertig jaar de rol van de Sint. Toen hij vorige maand een hartaanval had gekregen en als gevolg daarvan enkele dagen gedeeltelijk verlamd was geweest, was de Blijde Intrede, die normaal drie weken voor sinterklaasavond plaatsvond, uitgesteld naar zondag 1 december. Tom Reynders was nog maar net ontslagen uit het ziekenhuis, maar voelde zich voldoende aangesterkt om weer de rol van de Sint op zich te nemen, en hij bedankte in het artikel de burgemeester omdat deze bereid was geweest te wachten tot hij weer op de been was en geen andere acteur in zijn plaats had aangesteld. Kevin begon te huilen, en vervloekte zijn eigen sentimentaliteit. Maar het raakte hem dat Tom Reynders voor het laatst Sinterklaas zou spelen, en daarna van alle podia weg zou blijven, want ondanks zijn herstel hadden de dokters hem afgeraden nog heftige emoties te ondergaan, en in het artikel zei Tom Reynders: 'Toneelspelen is het zoeken naar emotie. Als ik dat niet meer mag doen, is alles voorbij.' 'Bervoets!' Kevin opende het wc-hokje op een kier. Devos was opgehouden met de walkietalkie te gebruiken en stond met zijn handen als een trechter aan zijn mond naar de kraancabine te schreeuwen. Kevin wiste zijn tranen weg met zijn mouw en terwijl hij met een pijnlijke grimas zijn poep afveegde voelde hij dat de krampen nog lang niet
over waren, maar hij wist dat hij niet langer op het toilet kon blijven zitten zonder Devos helemaal over de rand te drijven, en stond op. Zodra hij even later uit het hokje tevoorschijn kwam, had hij zijn mentale evenwicht hervonden, en hij grijnsde toen Devos, die nog steeds stond te roepen, hem vanuit zijn ooghoeken in de gaten kreeg. 'Daar zit je, rotvent! Als je me nog één keer voor aap laat staan, dan kun je vertrekken, heb je dat goed gehoord?' Er waren kraanmannen te weinig. Nu ontslagen was straks alweer aangenomen, maar Kevin wilde het conflict niet op de spits drijven, want hij had betere dingen te doen. Hij klom op de kraan en nestelde zich boven in de cabine. Wat een uitzicht! Zeker op een wolkenloze dag als deze: hij kon het havengebied zien, de kerncentrale van Doel en links de polders, en natuurlijk het stadscentrum, dat aan de Schelde rond de kathedraal was gebouwd. Hij stelde zijn cameraatje in op het Willemdok en moest het verschillende keren bijstellen, maar toen had hij op zijn monitor Fien prachtig in beeld. Ze stond met Lydia aan het begin van de aanlegsteiger, samen met Kaatje en Boris. 'Bervoets?!' Hij zette de kraan in werking en zag Lydia naar hem zwaaien. Ze moest de kraan al de hele tijd in de gaten hebben gehouden en hebben geweten dat hij op hen zou inzoomen. Wat een prachtvrouw was ze toch. Hij wilde naar haar blijven kijken, maar realiseerde zich dat hij dan een risico nam. Doordat zijn camera op het Willemdok was afgesteld, kon hij de afstand tot de grond niet inschatten, en was de kans groot dat hij met de kraanhaak schade zou aanrichten, eventueel Devos neer zou maaien. Even besloot hij de situatie zo te laten, maar toen richtte hij de camera toch maar op de eerste last die Devos aanwees. Straks, wanneer de stoomboot arriveerde, zou hij pas weer inzoomen op zijn vrouw en dochter. En dan mocht Devos roepen wat hij wilde. Dat kwartiertje was voor hem, voor hem alleen.
12
Manu keek op zijn horloge, maar het was zijn psychologe niet ontgaan, dus verklaarde hij voordat ze ernaar hoefde te vragen: 'Op dit moment komt de stoomboot in het Willemdok aan. Kaatje staat daar, samen met Boris. En ik ben hier.' 'Was het een traditie om samen te gaan?' 'Ik moest altijd werken in het weekend, thuis weliswaar, maar naar de Blijde Intrede ben ik nooit geweest.' 'Begrijp ik het goed dat je de uitstappen met je vrouw en kind mist, terwijl je ze in realiteit toch niet zou hebben gemaakt?' 'Ik mis de mogelijkheid om samen met hen dingen te doen,' gaf hij toe. 'Is dat niet hypocriet?' Manu keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. Wat had dat mens? Het was toch niet omdat hij al enkele maanden wekelijks over de vloer kwam dat ze zo'n toon moest aanslaan? En hoe kwam ze erbij om hem met haar oordeel te confronteren, juist nadat hij zo openhartig was geweest? 'Dus jij vindt me hypocriet?' Nu was het haar beurt om zijn vragen te beantwoorden, dan kon ze eens voelen hoe aangenaam dat was. En als hij maar even kon, zou hij haar met zijn oordeel onderuithalen. Dat zou haar leren. 'Absoluut,' antwoordde ze, zonder dat haar toon aanvallend klonk. 'Je mist je zoon, maar wanneer hij om de twee weken een weekendje bij jou komt logeren, doe je niets dan werken en zet je hem gewoon voor tv met wat cola en chips. En nu zit je bijna te grienen omdat je vrouw en kind naar de Blijde Intrede zijn, maar toen je de kans had om samen met hen te gaan, had je het eveneens te druk. Zou het
kunnen dat je je werk gebruikt om aan persoonlijk contact te ontsnappen?' Manu hoefde over haar vraag niet na te denken om te weten dat ze gelijk had, en hij ademde diep uit, voelde tranen achter zijn ogen prikken. Waarom had hij deze redenering nooit zelf gemaakt? Het lag voor de hand dat hij niet alleen zo hard werkte om zijn gezin te onderhouden, maar ook om zich niet met zijn gezin te moeten bezighouden, anders zou hij toch nooit zelf aan de directie hebben voorgesteld om de presentaties van de nieuwe campagnes van vrijdag naar maandag te verplaatsen? Hij wilde zijn inzicht met zijn psychologe delen, maar ze vervolgde: 'En die Sara, de schooljuf met wie je van bil bent gegaan, met haar ben je zogenaamd helemaal klaar, maar je laat haar wel in de waan dat je gewoon even wat tijd nodig hebt om te verwerken dat je vrouw ervandoor is. Hoe zou jij zo'n gedrag omschrijven?' 'Hypocriet,' wilde hij zeggen, maar hij slikte het woord weer in, want haar toon was opeens giftig geworden. Ze leek wel in Kaatje te zijn veranderd. Hij keek nogmaals op zijn horloge, demonstratief nu. De sessie was bijna afgelopen. Maar goed ook, want hij wilde niet langer onderworpen zijn aan haar psychologische spelletjes. 'Ben je kwaad?' 'Je zou voor minder.' 'Maakte ik een redeneerfout, of heb je een probleem met de manier waarop ik je aansprak?' 'Vooral met de manier,' gaf hij toe. 'Wanneer heb je een gelijkende woede voor het eerst in je leven gevoeld, en wie was daarbij betrokken?' 48 Manu zag zijn moeder met haar armen in haar zij de meest waanzinnige verwijten over hem uitstorten. Hij drukte het beeld weg en keek weer op zijn horloge. Hij moest ervandoor, want hij had nog
werk te doen. Morgen had hij die presentatie. En opeens betrapte hij zich erop dat hij weer bezig was zijn werk te gebruiken om het persoonlijke te ontvluchten. Maar hij had niet meer de fut om zich diepgaand in zijn eigen gedrag te verdiepen en liet het moment voorbij gaan. De psychologe was ook achterover gaan zitten, een houding waarmee ze telkens aangaf dat de sessie afgelopen was. Hij betaalde, bedankte haar en maakte een afspraak voor volgende zondag, zelfde uur, het enige moment waarop in haar overvolle agenda nog plaats was.
13
Daniel Levi arriveerde bij de aanlegsteiger van Lillo. Annette kwam aangesneld en rukte het portier open. 'Daar ben je, eindelijk! En wat heb je met het bestelbusje uitgespookt? Het is helemaal vernield.' 'Een kleine aanrijding gehad,' gaf Daniel toe. 'Met een vrachtwagen vol mandarijnen.' Annette kon haar oren nauwelijks geloven, maar bij het uitstappen gooide een van de zwartepieten haar een mandarijn toe. Ze ving die behendig op en vroeg zich af waar ze zo'n kluns van een stagiair aan verdiend had. De makkelijkste taak van allemaal had ze hem gegeven: een stel zwartepieten gaan ophalen, en zelfs daar was hij niet zonder brokken in geslaagd. 'Was je in de fout?' 'Alleen de achterbumper is beschadigd, en de zijkant, maar dat was van de klap tegen de vangrail.'
Ze dacht er even over na. Als de chauffeur van de vrachtwagen de achterzijde had geraakt, dan was hij in de fout. 'Geef me de verzekeringspapieren.' 'De politie heeft die nog, ik moest maken dat ik wegkwam, weet je nog?' Annette wilde hem berispen, maar ze had hem inderdaad opgejaagd, en nu waren ze hier, dus kon ze maar beter maken dat ze hen allemaal op die boot kreeg, zodat ze eindelijk af konden varen. 'Allemaal instappen!' Ze dreef de zwartepieten, die bij de cateringtafel een bekertje koffie en een croissant hadden gepakt, met gespreide armen naar de aanlegsteiger en duwde hen naar de loopplank. Daniel nam haar goed in zich op. Haar donkerbruine haar en waterblauwe ogen vond hij een betoverende combinatie. En dat temperament: als ze in bed even ontvlambaar was, kon hij met haar de wip van zijn leven maken. Een relatie had ze niet, daar had hij al op gelet. Hij zou haar wel eventjes blussen, want dat had ze nodig. Hij schatte haar midden dertig. Zo'n vrouw kon je nemen waar ze bijstond. Het enige wat hij moest doen, was duidelijk laten blijken dat hij interesse had. 'Sigaretje?' vroeg hij met een knipoog. Als ze iets om aan te zuigen van hem zou aannemen, was zijn bedje gespreid. Annette pakte een sigaret, maar gaf hem vervolgens een tik tegen zijn achterhoofd. Hij wilde dat ze hem als een volwassen man zag, niet als een kind. Maar misschien kikte ze erop om hem te slaan. Hij liet zijn hoop nog niet varen. 'Meisje van de productie?' klonk het door de walkietalkie. 'Meneer Reynders, zeg het maar.' 'Waar blijft mijn koffie?' Annette had de mok nog steeds in haar hand, maar was
gewoonweg vergeten hem te vullen, laat staan te gaan afleveren. Hij zou denken dat ze dit opzettelijk had gedaan. Maar ze had geen tijd, want zodra ze haar sigaretje op had gerookt, moest ze Youri laten weten dat de boot onderweg was. Ze drukte de mok in Daniels handen. 'Vul die bij de cateringtafel en breng hem naar Tom Reynders onder in het ruim. En niet laten vallen, je hebt al brokken genoeg gemaakt.' Daniel liet de schimpscheut passeren en bekeek de mok. De naam en de portretfoto van Tom Reynders stonden erop gedrukt. Het was een hebbeding: zodra Reynders overleden was, zou die mok geld waard zijn. En lang kon de beroemde acteur niet meer leven, want hij had een hartaanval gehad en leek niet bepaald iemand die in staat was zich vrouwen en drank te ontzeggen. Althans zo werd hij geportretteerd in de media, en meer wist Daniel niet van hem. Zelfs in een toneelstuk had hij hem nooit aan het werk gezien.
14
Jan vroeg aan het meisje achter de cateringtafel hoe hij zo snel mogelijk in het centrum kon komen. Ze leek te denken dat hij haar voor de gek hield, want met opgetrokken wenkbrauwen zei ze: 'Met de stoomboot, natuurlijk.' Aandachtig bekeek hij de boot. 'Hydrograaf' stond er op de boeg. Deze waterschrijver leek hem zeewaardig, ook al was hij versierd met slingers en liepen er op het dek zwartepieten rond. Zelfs een schimmelpaard zag Jan aan de boegreling vastgebonden staan. Met die hele meute naar Antwerpen varen zag hij wel zitten, maar hoe kon hij
ongemerkt aan boord komen? Want achter hem stond de chauffeur van dat bestelbusje, en die had de conversatie wellicht opgevangen. 'Iets te eten?' Jan liet het meisje de vraag geen tweede keer stellen en pakte een croissant. Als hij niet aan boord kon komen, kon hij nog altijd te voet gaan, maar zag daar sterk tegenop, want het was een heel eind. Deze aanlegsteiger lag werkelijk in het midden van het havengebied, en alle bedrijvigheid lag stil op zondag, zodat hij niet op een lift van een bereidwillige chauffeur hoefde te rekenen. En geld voor een taxi had hij niet. Daniel vulde de mok en terwijl hij even later de loopplank opliep, wierp hij nogmaals een blik op Jan. De kalmte die van hem uitging had iets charismatisch. Ieder ander zou hij voor de voeten hebben geworpen dat zijn bestelbusje geen taxi was waar je zomaar onder valse voorwendselen in mee kon rijden. Maar deze man liet hij met rust. Instinctief. Want hoewel hij er kalm uitzag, had hij iets dreigends over zich, zoals een stier – wie te dicht kwam, werd op de horens genomen. Annette nam een laatste trek van haar sigaretje. Voor het eerst had ze het gevoel alles onder controle te hebben: Daniel ging de koffie afleveren, de zwartepieten waren aan dek; alleen nog wat extra bakken met slingers moesten aan boord worden gebracht, zodat ze de boot onderweg nog wat meer konden versieren. 'Meisje van de productie?' Ze deed alsof ze Tom Reynders niet hoorde. Waarom noemde hij haar niet gewoon bij haar naam? Ze werkten tenslotte al enkele jaren samen voor de Blijde Intrede. 'Meisje van de productie?' klonk het nu harder en met meer ongeduld. 'De koffie is onderweg.' 'Als hij lauw is, kun je er nieuwe gaan halen. En hoe zit dat met
die kleding? De mijter is te klein voor mijn hoofd, en die tabbard is te kort. Als de kleding al niet goed zit, waar moet ik het dan vandaan halen?' Annette zette de walkietalkie af. Deze kleding was exact dezelfde die Tom Reynders vorig jaar had gedragen. Die moest dus perfect passen, zou zelfs wat te groot moeten zijn, want door zijn ziekte was hij aanzienlijk vermagerd. 'Hallo?' riep Tom Reynders in de walkietalkie, en toen hij doorhad dat ze haar toestel had afgezet, begon hij hartsgrondig te vloeken. Wat was dat toch met die jeugd? Waarom konden ze niets doen zoals het hoorde? Die mijter was te klein, anders zou hij het toch niet zeggen? En die tabbard moest in de droogkuis zijn gekrompen, want die liet zijn kuiten bloot. 'Meisje van de productie?' riep hij nogmaals tevergeefs in de walkietalkie, en toen liep hij naar de patrijspoort. Door het ronde raampje kon hij Annette zien staan. Hij wilde het raampje openrukken, maar het slotje klemde. Hij tikte op het raampje met de grote sinterklaasring, maar ze hoorde hem niet, of deed ze maar alsof ? En wat was die pijn aan zijn bovenarm? Nu zat die tabbard ook al te smal rond zijn nek, hij hapte naar adem. 'Meisje van de productie,' zei hij nogmaals, maar deze keer louter om zijn articulatie te testen. Zijn onderlip was weer gedeeltelijk verlamd, net zoals in het ziekenhuis na de hartaanval. Hij wist dat hij moest gaan zitten en kalmeren, maar als die stomme productieassistente hem niet had genegeerd zou hij er nu niet zo aan toe zijn, en hoe moest het straks met al die kinderen? Hij kon toch moeilijk met een mond waar het speeksel uitliep naar de kinderen staan zwaaien? En de interviews van de komende dagen, hoe moest hij die afwerken? 'Godver, godver, godver!' riep hij uit, en hij gooide de mijter op de
grond en begon er op te springen, en toen werd de pijn in zijn arm erger, werd zijn keel helemaal dichtgesnoerd en viel hij neer. Even dacht hij dat de pijn zou wegtrekken, zoals de vorige keer, maar hoezeer hij ook hoestte, verse lucht kreeg hij nauwelijks binnen. En toen hield hij zich stil, want hij realiseerde zich dat hij ging sterven: zijn hart bonsde als een gek, en toen bleven de slagen opeens uit. Nog steeds was hij bij bewustzijn, dat dacht hij toch, want alles werd hem zwart voor de ogen. Behoorde hij nu geen hoogstaande gedachten te hebben? Of zijn afgelopen leven versneld voor zich te zien? En waar bleef die witte tunnel die de doorgang vormde naar de hemelse sferen? 'Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht, want we zitten allemaal even recht,' hoorde hij kinderen in zijn hoofd zingen. Hoezeer hij ook probeerde het deuntje af te zetten, het lukte niet. Als hij dan toch moest sterven met een liedje erbij, dan liever een van Bob Dylan, de Beatles of abba. Of met klassieke muziek: het Requiem van Mozart bijvoorbeeld. 'Misschien hebt u wel even tijd, voordat u weer naar Spanje rijdt. Sinterklaasje kom maar even bij ons aan, en laat uw paardje maar buiten staan.' Als zijn hersenen bij zijn laatste levensadem hiervoor gekozen hadden, dan was het maar zo. En hij zong met de kinderen mee, van wie hij opeens wist dat het geen kinderen waren, maar engelen: 'We zingen en we springen en we zijn zo blij, want er zijn geen stoute kinderen bij; en we zingen en we springen en we zijn zo blij, want er zijn geen stoute kinderen bij.' 'Meneer Reynders?' Daniel klopte aan. Omdat hij geen reactie hoorde, opende hij aarzelend de deur. 'Sinterklaas? Schoorvoetend ging hij naar binnen. En toen zag hij hem daar liggen, languit, met open ogen, alsof hij de dood recht in het gezicht had gestaard. Daniel liet de mok bijna uit zijn handen vallen, draaide zich om en wilde naar buiten lopen, maar de koffie klotste over de rand. Daarom dronk hij ervan
en haastte zich toen pas naar de aanlegsteiger. 'Hoe bedoel je, overleden?' 'Wat ik zeg: hij ligt dood in het ruim.' Daniel zag hoe Annette de informatie wel verwerkte, maar niet wilde accepteren. Pas toen ze zag dat hij de mok inderdaad niet had afgeleverd, bleek ze enig geloof aan zijn woorden te hechten, maar liep toch naar de loopplank om het zelf te gaan checken. Hoewel ze Daniel zou moeten ontslaan als het een grap bleek, hoopte Annette vurig dat het inderdaad om een grap ging. Maar toen ze Tom Reynders zag liggen en in zijn lege ogen had gekeken, huiverde ze en belde naar Youri. 'Hij is dood,' zei ze. 'Wie?' 'De Sint, een hartaanval, hier in het ruim.' 'We staan hier met honderdduizend kinderen. Zorg dat die boot vertrekt, met of zonder Tom Reynders.' 'Maar hij is dood,' herhaalde Annette. 'En?' zei Youri. 'Al moet je zelf dat sinterklaaspak aantrekken, zorg dat er iemand op het dek staat om naar de kinderen te wuiven en daarna de stoet te paard naar het stadhuis te begeleiden.' Annette was Tom Reynders na al die jaren als de enige echte Sinterklaas gaan beschouwen. Het leek haar bedrog om iemand anders die kleren aan te laten trekken. Maar Daniel, die op de aanlegsteiger de mok had leeggedronken en had opgeborgen in zijn binnenzak, kon zijn ogen niet van Jan afhouden, die nog steeds in alle rust bij de cateringtafel een zoveelste croissantje stond te eten. Al vanaf het begin had hij aangevoeld dat Jan bij de groep hoorde, en nu begreep hij beter waarom. Hij leek op Sinterklaas, ook al droeg hij helemaal niet de gepaste kleding. Maar als hij toch naar het centrum wilde en graag met de stoomboot mee wilde varen, kon hij evengoed voor Sint
spelen, toch? Daniel ging zich voorstellen en legde uit wat er aan de hand was. Jan dacht dat het een grap was, maar achter Daniels rug verspreidde zich het nieuws over de dood van Tom Reynders, en er ontstond chaos: de zwartepieten wilden van boord, iemand begon de slingers los te trekken en Annette stond naar hen te roepen dat ze kalm moesten blijven. 'Ik heb er niets op tegen,' zei Jan. 'Als ik maar in het centrum kom. Alleen op een paard ga ik niet zitten, dat vind ik te gevaarlijk.' Daniel snelde naar Annette, die met gespreide armen voor de loopplank stond. 'Iedereen aan boord blijven. En die slingers! Zorg dat die weer opgehangen worden, we varen zo af.' Ze geloofde er zelf ook niet meer in, want waar kon ze zomaar even een nieuwe Sinterklaas vandaan halen? Ze liepen al een halfuur achter op schema. En wat kwam Daniel nu weer doen? Als hij opnieuw probeerde haar te verleiden zou ze hem in het water gooien. Ze hoorde amper wat hij zei en moest hem vragen zijn boodschap te herhalen. 'Je hebt een nieuwe Sint? Waar?' Ze volgde Daniel op de voet en schudde Jan de hand, nadat hij eerst de resterende kruimels van de croissant aan zijn broek had afgeveegd. Hij leek haar een sjofel type, en wat stond hij hier bij de cateringtafel te doen als hij hier niets te zoeken had? 'Hij doet het,' zei Daniel. 'Ik hoor het liever van hemzelf.' 'Ik wil jullie helpen, maar op een paard ga ik niet zitten. En hang de vaandel halfstok. De kinderen zullen er niets van merken, maar laat dit onze manier zijn om eer te betonen aan Tom Reynders.' Annette wiste tranen van opluchting uit haar ogen. Ze had hier duidelijk te maken met een verstandige man, en wat een rust straalde hij uit. 'Je kunt niet geloven hoe blij ik met je ben.' Ze duwde hem in
de rug naar de loopplank en gilde: 'Antwerpen: we komen eraan!' De kapitein liet de stoomfluit gillen en enkele zwartepieten gooiden de trossen los en trokken de loopplank in. Jan verstijfde op het dek, want iedereen applaudisseerde nadat Daniel had geroepen dat hij de nieuwe Sint was. Bij de hand liet hij zich naar het ruim leiden en vroeg zich af waar hij aan begonnen was toen Annette vertelde dat er honderdduizend kinderen op hem stonden te wachten en dat de Blijde Intrede door VT M live uitgezonden zou worden. Ervanonder muizen kon niet meer, want Daniel duwde hem nu ook al voort, naar een omkleedruimte, waar een schminkstoel klaarstond en een visagist hem welkom heette.
15
Astrid moest twaalf baleinen met elkaar verbinden zodat er een kubus ontstond, daarover moest ze een paarse stof trekken die op inpakpapier leek, en tot slot moest ze hier een rood lint omheen binden en dat bovenaan strikken. Hoewel de instructies op het bijgaande papiertje duidelijk waren, slaagde ze er niet in om van de baleinen een kubus te maken. De constructie viel telkens om. Zou ze Victor bellen? Ze keek op haar horloge. Hij zou nu aan het ontbijten zijn, samen met Fred, en daarna moest hij in het zwembad les gaan geven; beter van niet, want ze zag hem in staat zijn les af te zeggen, en zo belangrijk was het nu ook weer niet. Hoewel? Rudolf had haar gebeld om te vragen waar ze bleef, en ze had gezegd dat ze onderweg was. Daar had ze nu spijt van. Ze had hem beter uitgekafferd of
aangemaand haar te komen helpen. Ze bekeek nog eens de paarse stof, en zag toen dat er hoekjes in genaaid waren. Ze stak een balein in het hoekje en het andere uiteinde in een ander hoekje, en toen had ze het door: ze moest niet eerst de constructie maken en daarna de stof eroverheen trekken, nee, ze moest de spankracht van de stof gebruiken om de constructie bij elkaar te houden. Logisch eigenlijk, je zette ook niet eerst de palen van een tentje om daarna het tentzeil eroverheen te spannen, je stak de palen door de lussen en zette zo het tentje op. Maar goed dat ze Rudolf niet had uitgekafferd, want hij zou de hele afdeling over haar onhandigheid hebben verteld en er zou nog maanden om gelachen zijn. Voilà, de kubus stond in elkaar, makkelijk eigenlijk, meer dan vijf minuten had het niet geduurd. Door de paarse stof zag de kubus eruit als een cadeautje, en dat was de bedoeling. Nu nog het rode lint eromheen. Dat ging vlot. En hopla, een strik bovenaan. Nu moest ze er nog in zien te komen. Er zaten vier gaten in de paarse stof: de twee kleine waren voor de armen, dan was er nog een iets groter gat voor haar hoofd, en het grootste was onderaan, daar moest ze doorheen kruipen. Nu begreep ze al beter waarom Rudolf het aan haar had gevraagd: je moest graatmager zijn om in die kubus te kunnen. En dat was ze, niet omdat ze weinig at, maar omdat ze nog maar begin twintig was, en de aard naar haar vader had, wat niet van Victor gezegd kon worden, die een gezellige dikkerd was. Ze had de kubus aan en bekeek zichzelf in de spiegel. Het zag er ongelooflijk ludiek uit: ze zag eruit als een ingepakt cadeautje. De strik boven haar hoofd zorgde ervoor dat de constructie niet te veel alleen op haar schouders rustte. Klaar. Maar hoe moest ze buiten komen? Ze woonde in een verschraald appartementje op de bovenste verdieping, achter de Inno, in afwachting van het moment dat ze een vriend zou hebben gevonden en samen met hem iets zou kunnen huren, of kopen. De smalle voordeur van haar appartementje klemde,
en ze kon er ook niet doorheen. Moest ze het pak uittrekken, helemaal demonteren en op straat alles weer reconstrueren? Dat vertikte ze. Maar terwijl ze zich nogmaals door de deurstijlen probeerde te wringen en vreesde dat de paarse stof zou scheuren, merkte ze waarom de constructie van baleinen was: als ze haar armen tegen de buitenkant duwde, plooide de kubus in elkaar en kon ze toch door de deur. Even later stond ze op straat en liep naar de Meir. De Inno was gesloten, en de drukste winkelstraat van Antwerpen lag er verlaten bij. Omdat ze op zondag geen verplichtingen had, want een vriend en kinderen had ze niet, en ook de uren mocht aanrekenen, had ze ingestemd om deel te nemen aan de stoet. Daar had ze spijt van, want op de Franklin Rooseveltplaats stelde ze vast dat ontelbare ouders zich met hun kinderen in de bussen wrongen die naar AntwerpenNoord reden, en toen ze er in slaagde om toch de klapdeuren van een bus te bereiken, bleek ze haar pak niet voldoende bij elkaar te kunnen drukken om er nog bij te kunnen. De chauffeur wees haar er ook op dat ze de doorgang zou belemmeren, en daarom ging ze maar te voet. Het was meer dan een kilometer, en ze was al een kwartier te laat. Als de stoomboot op tijd was, zou de stoet al vertrokken zijn. Maar Rudolf had haar nog niet gebeld, dus veronderstelde ze dat haar vertraging niet problematisch was. Ze begon te joggen, maar haar cadeau-outfit remde haar af, zeker omdat het aantal voetgangers toenam naarmate ze het Willemdok naderde. En toen ze eindelijk bij de Rijnkaai arriveerde, waar de stoet opgesteld stond, bleek ze een van de weinigen die nog ontbrak. 'Eindelijk!' riep Rudolf uit, die bij de praalwagen van Inno stond, waar twee boerenpaarden voor waren gespannen. Hij sprak gemaniëreerd, zoals bepaalde homo's doen die zich deels een vrouw voelen. Astrid nam er geen aanstoot aan, want haar broer, Victor, had
dezelfde trekken. De enige homo die ze kende die ondanks zijn slanke gestalte en zachte oogopslag geen verwijfde trekjes had, was Fred, de verloofde met wie Victor woensdag zou trouwen. Als ze niet beter wist, zou ze denken dat hij hetero was, en hierdoor vond ze hem aantrekkelijk. Alleen was hij erg op zichzelf en gaf vaak een afwezige indruk. Als ze hem op straat zou tegenkomen, zou hij haar misschien niet eens herkennen en gewoon voorbijlopen. 'Vooruit, schattebout,' zei Rudolf, 'maak dat je met dat strakke kontje op die bok zit.' Rudolf zag er nog veel belachelijker uit dan zij: hij was verkleed als mandarijn. Hij kon nauwelijks zien waar hij liep, want zijn hoofd zat in het mandarijnenpak. Hij leek op een kopvoeter. Maar haar leedvermaak verdween toen ze op de bok van de praalwagen trachtte te komen, want meer dan een laddertje was er niet, en haar outfit verhinderde dat ze recht omhoog kon klimmen. De verantwoordelijke van de manege, die de paarden had geleverd, wilde haar kont ondersteunen, maar aarzelde zichtbaar. 'Ik doe het wel,' zei Rudolf. 'Het is wel de eerste keer dat ik aan een vrouwenkont zit.' Hij knipoogde naar de verantwoordelijke, zodat die zich nog meer geneerde, maar dit alles kon Astrid weinig schelen, ze was veilig en wel op de bok geraakt. Maar wat deed ze hier? Ze kon helemaal niet paardrijden. Ze begreep wel dat Rudolf het niet van haar kon overnemen, want die had in zijn pak geen overzicht, en midden in de stoet met deze praalwagen rondrijden was gevaarlijk, want achter haar zouden de steltlopers komen, en voor haar zou een dansgroep zijn kunstjes laten zien. Ze zou de paarden moeten stoppen en weer op gang brengen op de juiste ogenblikken. 'Ik weet het toch zo niet,' zei ze tegen de verantwoordelijke van de manege, die de leidsels aanreikte. 'Canonball en Spitfire lopen deze route met hun ogen dicht,' zei
hij. 'En ik blijf in de buurt. Als er iets misloopt, dan grijp ik in.' Het zij zo, dacht Astrid, want in de verte klonk de stoomfluit en Rudolf riep: 'Hij komt! Hij komt!' Van extase leek hij bijna uit zijn mandarijnenpak te zullen barsten. Een tik tegen de kont van Canonball, of was dit paard Spitfire, zette de wagen in beweging. En daar ging de stoet langzaam in de richting van de aanlegsteiger. De stoomboot was echter nog niet te zien, alleen de rookpluimen. Hij was waarschijnlijk door het Kattendijkdok aan het varen, waar de ophaalbrug openstond. Elk ogenblik kon hij daar zijn, en Astrid voelde even de euforie die ze als kind ook had ervaren wanneer ze hier samen met Victor en haar ouders naar de Blijde Intrede was komen kijken. Eigenlijk had ze toen al geweten dat Victor homo was, want voor de Sint had hij geen oog gehad, alleen maar voor de benen van de zwartepieten, die in panty's waren gehuld. 'Hij komt!' zei ze nu tegen zichzelf. En opeens overviel haar droefheid. Al jaren wachtte ze op de ware liefde, de prins op het witte paard. Maar ze was hem nog niet tegengekomen. In afwachting had ze zich op haar werk gestort, maar was zich alleen gaan voelen, een oude vrijster, terwijl ze nog maar begin twintig was. Langzaam was ze gaan beseffen dat de ware misschien helemaal niet zou komen, en dat ze alleen zou achterblijven. Victor had zijn prins in Fred gevonden. Ze was jaloers; zo'n relatie wilde ze ook. Rudolf, die met zijn korte beentjes naast de kar trippelde, had waarschijnlijk elke avond seks met een andere man. Hij was iemand die overdag in een net pak gewichtig liep te doen, maar 's nachts in het stadspark aan zijn trekken kwam. Zo wilde ze niet leven; dan bleef ze nog liever alleen. Maar ideaal was het niet. 'Hij komt!' gilde Rudolf opnieuw. De stoomboot was nog steeds niet in het dok verschenen, en Astrid vroeg zich af waar hij op doelde, want de stoet was ondertussen tot stilstand gekomen, in afwachting
van het officiële vertreksein dat zou samenvallen met het ontschepen van de Sint. En toen zag ze het, uit een zwarte Mercedes stapte een jongeman in witte kleding. Hij had blond haar dat warrig omhoog stond, en zijn wenkbrauwen vormden bijna een rechte lijn, waardoor zijn aanblik erg mannelijk was. Ze herkende hem op slag: het was Paul Wouters, de vedette van het volk sinds hij de finale van Wimbledon en US Open had gehaald. 'Hij komt!' hijgde Rudolf nu, en hij leek in zijn mandarijnenpak klaar te zullen komen. En hoewel Astrid hem hoogst potsierlijk vond, kon ook zij haar ogen niet van Paul afhouden: het Willemdok leek in een tennisveld te zijn veranderd, en Paul was daar heer en meester over, zoveel zelfvertrouwen straalde hij uit. En alle hoofden draaiden zijn richting uit, alsof dit niet langer de Blijde Intrede van de Sint was, maar van het tennisidool Paul Wouters.
16
Paul had zich aan alles verwacht, maar niet aan zo'n reactie. Al die gezichten die zijn kant opdraaiden. Ontzaglijk. Daar stond een mandarijn op en neer te wippen en naar hem te zwaaien, en die steltlopers slaagden erin te applaudisseren zonder om te vallen. Hoe deden ze dat? En al die moeders, moest je hen zien, er waren er die naar hun borsten grepen. Spontaan ging zijn hand omhoog en zwaaide hij naar de massa, die voor hem openspleet als een zee. Enkele agenten kwamen aangesneld om hem te escorteren naar de aanlegsteiger. Hij had gehoopt vooraan te kunnen komen, maar niet
zo nadrukkelijk. Hij was hier om zijn kindertijd te herbeleven, niet om de aandacht van de Sint af te leiden. Maar de tijd dat hij controle had over wat anderen van hem wilden, was voorbij, hij was van het volk geworden, en hij liet zich daarom naar voren brengen, en daar had je het al, een camera zoomde op hem in. Hij glimlachte naar Tess Goossens, de presentatrice van dienst, en hoorde haar zeggen: 'Paul Wouters is gearriveerd. Zijn kwetsuur dreef hem terug naar Antwerpen, zijn geboortestad. Ironisch dat hij naar Monaco verhuisde om geen belastingen te hoeven betalen, maar wel naar een sinterklaasfeest komt kijken dat bekostigd is met de zuurverdiende centen van de bevolking. Maar gelukkig is hij wel, hoe kan dat ook anders, hij werd onlangs aan de zijde gezien van het topmodel Tatiana Miller...' Paul nam het haar niet kwalijk. Ze zei ook maar wat haar voorgeschreven was. Hij was bij de aanlegsteiger gekomen en keek om zich heen: hij zou willen gaan zitten, want de scheur in zijn dijbeenspier speelde hem parten. Maar de moeders achter de dranghekken wenkten hem, en nu de camera's op hem waren gericht voelde hij zich verplicht de viltstift uit zijn zak te halen, die hij uit voorzorg had meegenomen, en hij begon zijn handtekening te zetten op de lichaamsdelen die ze hem aanboden. Er was een klein meisje, verkleed als tennisster, waanzin, maar tegelijk flatteerde hem dat. Hier had hij voor afgezien, jaren aan een stuk, dit succes kwam hem toe. Toch bleef de vreugde weg die hij had verondersteld te zullen voelen, tot hij de stoomboot het Willemdok zag indraaien. T ranen sprongen hem in de ogen en hij voelde weer de verrukking die hij als kind had ervaren: daar was hij, de Sint. En het zag er allemaal nog even indrukwekkend uit als destijds: de stoomboot leek niet gekrompen. En moest je die Sint zien, hij stond statig op het dek, niet zwaaiend als een gek die om aandacht vroeg zoals alle voorgaande jaren.
'Daar ben je! Waarom stapte je ineens uit? Doe dat nooit meer!' Paul keek Maria, een dame van vijftig jaar, die zijn coach als chaperonne mee naar België had gestuurd, nauwelijks aan. Hij hoefde helemaal geen babysit, maar zijn coach had gezegd dat ze de huurauto zou kunnen besturen, wat met zijn been onmogelijk was en daarom had hij ingestemd. 'Waar heb je zo snel een parkeerplaats gevonden?' 'Ik sta op een gehandicaptenparking,' gaf Maria toe. 'Met je gekwetste been kan ik dat wel verantwoorden.' Paul richtte zijn aandacht weer op de stoomboot, ogenschijnlijk toch. Maria werd betaald met zijn geld. En hoewel hij niets tegen haar had, was haar aanwezigheid een kwelling voor hem. Hij was naar Antwerpen gekomen om zijn oude schoolvrienden te ontmoeten en een paar avondjes goed met hen door te zakken. Hij wilde weer een brug slaan naar zijn vroegere leven, naar de tijd dat hij geliefd was om wie hij was en niet om wat hij had bereikt. Hij was er zeker van dat hij daaruit de steun kon putten om de volgende keer niet alleen door te stoten naar een grandslamfinale, maar die ook te winnen. Maria was echter onbetrouwbaar. Achter zijn rug belde ze naar zijn coach om te zeggen wat hij als ontbijt had gegeten of om te zeggen dat hij zijn revalidatieoefeningen maar half had gedaan, en dan kreeg hij op zijn beurt telefoon en werd hij overladen met verwijten. Het gevoel thuis te komen had hij hierdoor nog niet kunnen ervaren. Wellicht ook omdat hij niet bij zijn ouders logeerde, maar in Hotel Radisson Blu tegenover het Centraal Station. Hij was letterlijk te gast in zijn eigen stad. Tess Goossens had het bij het rechte einde gehad: hij was geen Belg meer, Antwerpen was niet langer van hem, hij zou zich de stad opnieuw eigen moeten maken. En daar was tijd voor nodig. Alleen had hij geen tijd, want donderdagavond werd hij al terug in Monaco verwacht, om het herstelproces van zijn dijspier te versnellen door er in een gespecialiseerd ziekenhuis lichte stroomstoten doorheen te
jagen. Zijn coach had hem zelfs niet willen laten vertrekken en meteen aan de behandeling willen onderwerpen, maar onder het voorwendsel zijn ouders nog eens te willen zien, had hij toch mogen afreizen. Maar hij wilde zijn ouders helemaal niet zien, zeker zijn vader niet, en al helemaal niet na de recente nederlagen in de finales en de blessure die hij had opgelopen. 'Wil je mijn borsten signeren?' hoorde Paul een meisje roepen, en hierdoor werd hij uit zijn overpeinzing gehaald. 'Waag het niet,' zei Maria. Maar Paul zou het niet gedaan hebben, toch niet met al die camera's erbij, die nog steeds meer op hem dan op de naderende stoomboot gericht waren.
17
Jan droeg een witte pruik en met baardlijm was een al even witte baard over zijn eigen baard gekleefd. Hij stond op het dek, en keek ontsteld naar de honderdduizend kinderen die hem met vlaggetjes toejuichten. Als God bestond dan was ironie diens grootste gave: dertig jaar geleden was hij na de geboorte van zijn zoon als een lafaard weggevlucht, en nu werd hij in Antwerpen onthaald als de grootste kindervriend op aarde. Ze moesten eens weten wie hij werkelijk was, en wat hij werkelijk had gedaan. Ze zouden niet naar hem wuiven en die ouders zouden niet staan stralen, ze zouden hem bekogelen, hem weer die boot opjagen, naar Spanje. 'Misschien kunt u terugwuiven, dat deed meneer Reynders ook
altijd,' zei de hoofdpiet, die vlak naast hem stond. Maar Jan kon zijn arm niet opheffen; hij was teruggekomen omdat hij komaf wilde maken met alle schijnmanoeuvres. Hij had niet alleen zijn vrouw en zijn kind in de steek gelaten, maar ook zichzelf. Want wat voor leven had hij in Spanje geleid? Die zogenaamde vrijheid was weinig zaligmakend geweest: hij had geleefd van seizoensarbeid, vaak in schuren geslapen, of op veldbedjes, tussen andere seizoensarbeiders. En hoewel hij nu en dan een vrouw had gekend die hem onderdak had willen bieden, was de echte liefde nooit ontvlamd, was er zelfs van romantiek zelden sprake geweest. Een halfleven, zo kon hij zijn tijd in Spanje nog het best omschrijven. Hij besefte echter al te goed dat hij zijn tijd in België waarschijnlijk ook als een halfleven zou hebben ervaren door continu de droom naar dat andere wakker te houden. Een volwaardig leven had wellicht als kenmerk dat je niet twijfelde aan je keuzes, en hij had dat voortdurend gedaan. Zelfs hier op deze stoomboot kon hij niet genieten van de onverwachte wending die zijn ochtend had genomen. Hij wilde weg, gaan lopen, zijn vaste afweermechanisme volgen. En hij was er zeker van dat als hij niet op een boot had gezeten, hij nu al het hazenpad zou hebben gekozen.
18
Annette zag op een kleine tv-monitor in het ruim dat de aankomst door Youri perfect in beeld werd gebracht. Het zag er werkelijk geloofwaardig uit. Niemand zou raden dat... haar blik gleed naar een been dat onder een uitgespreide vuilniszak uitstak.
'Daniel?' De stagiair stond door de patrijspoort naar de joelende kinderen te kijken. 'Ja?' 'Is dat het been van Tom Reynders?' Daniel knikte zonder zijn blik af te wenden. 'Ik heb een vuilniszak over hem heen gelegd.' 'Je hebt...' Annette gaf hem een slag tegen zijn achterste en pakte haar gsm. 'Je moet ophouden met me te slaan,' zei Daniel, die genoeg kreeg van de manier waarop ze hem behandelde. Toen hij haar daarstraks bij de aanlegsteiger een sigaretje had aangeboden, had ze hem ook al een pets verkocht. 'Je bent ontslagen,' zei Annette en toen zei ze in de hoorn. 'Spreek ik met de politie? Ik heb een dringende melding. Tom Reynders, de acteur die altijd Sinterklaas speelde, heeft een hartaanval gekregen. Hij ligt hier dood in het ruim. De man op het dek is iemand anders. Kunt u zijn familie zo snel mogelijk op de hoogte stellen? Waarschijnlijk staat zijn dochter tussen het publiek, of zit ze tv te kijken, begrijpt u? Het Willemdok, ja, dat klopt, de boot blijft daar de rest van de dag aangemeerd liggen, u kunt het lichaam daar komen ophalen.'
19
Kaatje had een sigaret opgestoken. Die Paul Wouters was een lekker ding, maar hij had geen oog voor haar, hij stond daar maar naar die
stoomboot te staren. En waarom had hij daarnet alleen zijn handtekening gegeven aan moeders met vetkwabben? Kon hij zijn keuzes niet wat beter bepalen? Haar gsm rinkelde, ze pakte hem uit haar tas. 'Fien, hier blijven,' riep Lydia. 'Ga maar,' zei Kaatje, die Lydia een zetje gaf, want Fien was met haar magere lijfje tussen de spijlen van het dranghek gekropen en de aanlegsteiger opgerend, waar net het begin van de stoet arriveerde. Ook andere kinderen doken tussen de benen van majorettes door om bij de plek te komen waar de loopplank zou worden uitgelegd. Uitermate gevaarlijk. Waarom hield niemand hen tegen? Daar diende de politie toch voor. 'Ja?' Kaatje hoorde een mannenstem uitleggen dat haar vader overleden was. Ze keek naar de Sint op de stoomboot, die op nog geen vijftig meter van de aanlegsteiger was. Was dat haar vader niet? Het leek onwerkelijk. 'Ik begrijp het,' zei ze, en ze sprak af dat ze aanwezig zou zijn bij de berging van het lichaam over anderhalf uur. Ze legde neer, en staarde voor zich uit. Al het omgevingsgeluid viel weg, ze leek daar alleen te staan. Haar vader, dood? Ze had hem een zak genoemd, deze laatste woorden kon ze nooit meer terugnemen, ook al wilde ze dat zo graag. Hopelijk had hij haar vergeven, vlak voordat hij heenging, maar ze wist dat het leven zo niet in elkaar zat: aan wat hij ook had gedacht vlak voor hij stierf, waarschijnlijk niet aan haar, en zeker niet aan Boris, die braaf in zijn zwartepietenpakje bij het dranghek was blijven staan. Ze moest Boris hier weg zien te krijgen, want ze kon het niet opbrengen om achter de stoet aan te gaan lopen naar het stadhuis. Hem aanwezig laten zijn bij de berging wilde ze al helemaal niet, want dan zou hij ontdekken dat de Sint niet bestond. Hem naar huis brengen en alleen achterlaten was ook geen optie. Manu moest maar op hem
passen. Hopelijk wilde hij dat doen, want hij was kwaad omdat ze na zijn overspel apart was gaan wonen. Hij had zich nog meer op zijn werk gestort dan vroeger, en morgen had hij zijn presentatie. Toch zou ze het gaan vragen. Dit was overmacht, dat moest hij maar begrijpen. 'Boris.' Ze ging naar hem toe, pakte hem vast en keek hem recht aan. 'Opa is dood.' Ze zag het gezicht van Boris niet vertrekken. Had hij geen verdriet, of drong de boodschap niet tot hem door? Of was hij ondertussen zo getraind in het verbergen van zijn gevoelens dat alle uitwendige tekenen verstild waren? 'Ik breng je naar je vader.' 'Maar de Sint komt.' Boris wees naar de stoomboot, die was uitgezwenkt en traag koers zette naar de aanlegsteiger. 'Kijk maar naar de aankomst op tv, ze zullen de beelden nog de hele dag herhalen.' Kaatje pakte Boris bij de hand en trok hem tussen de mensenmassa achter zich aan. Ze wilde het aan zichzelf niet toegeven, maar Boris miste zijn opa niet, omdat haar vader zich nooit als een opa had gedragen. En dat kwam deels omdat ze hem de kans daartoe niet had gegeven. Ze had Boris altijd van hem afgeschermd gehouden. Pas nu haar vader dood was, voelde ze verdriet over de gespannen verhouding die ze jarenlang met hem had gehad. Alle discussies, kleine ruzies, het leek haar allemaal opeens onzinnig. Waarom was ze nooit opgehouden met kwaad op hem te zijn? Hoeveel toenaderingspogingen had hij niet gedaan? De enige momenten dat haar vader werkelijk haar vader was geweest, was toen ze als kind in de coulissen had gestaan terwijl hij het publiek in vervoering bracht. Angstwekkend had ze het soms gevonden om te zien hoe hij gevoelens liet opkomen die samenhingen met situaties op het podium, alsof het allemaal werkelijk was. En hij had altijd perfect aangevoeld hoe bang het haar maakte dat hij zich zo kon
transformeren, en na de voorstelling had hij haar telkens omhelsd en vaak in zijn armen het podium opgedragen en tegen het publiek geroepen: 'Dit is mijn dochter!' Het geluk had op die momenten werkelijk van hem afgestraald. Ze had nooit partij mogen trekken voor haar moeder bij de scheiding, toch niet zo drastisch. Ze had haar vader haar liefde ontzegd, omdat ze had geweten dat ze hem daarmee het hardst kon raken. Maar gevoelsarmoede was ook haar deel geweest, want ze had zichzelf het mooiste ontzegd wat een mens heeft: een vader.
20
Youri streek met zijn handen door zijn blonde krullen terwijl hij aanwijzingen riep naar de schakeltechnicus. 'Check die mandarijn.' In de stoet stond een dikzak verkleed te zwaaien naar Paul Wouters, maar die was gebiologeerd door de stoomboot. 'En zoom nu weer in op Paul Wouters.' Omdat de schakeltechnicus niet snel genoeg reageerde, zei hij: 'Camera drie.' Buiten, op nog geen twintig meter van de mobiele studio, was Paul Wouters inderdaad nog steeds in beslag genomen door de Sint, die onbeweeglijk op het dek stond, als een heerser die zijn troepen overschouwt. Zo'n charisma had hij nodig om in de toekomst ook de finale van een belangrijk concours te kunnen winnen. Maar doordat hij zo omhoog stond te staren, zag Paul niet hoe een meisje zich langs hem heen wrong, en tussen de andere kinderen alsmaar meer naar de rand van de aanlegsteiger bewoog, want er was nu eenmaal plaats
tekort. 'Fien! Fien!' Het geroep van de moeder drong tot Paul door, maar tegen welk kind had ze het? Met tientallen wrongen ze zich langs hem heen, hij werd zelf naar de rand geduwd en moest oppassen om niet in het water te vallen. En toen gebeurde het, hij zag het, vlak voor zich: het meisje in haar tennispakje kreeg een elleboogstoot van een jongetje, verloor haar evenwicht en stortte van de aanlegsteiger. En de stoomboot was vlakbij. De kapitein zou over het kind varen, want hij kon vanuit de bestuurscabine niet vlak voor de boeg kijken. Paul zwaaide naar de Sint van wie nog net het hoofd te zien was, en die kwam naar de reling, en keek in de diepte. Paul hoopte dat de Sint de tegenwoordigheid van geest zou hebben om de kapitein aan te manen de schroeven achteruit te laten draaien, en hoopte dat de boot niet te log was om vlug van vaarrichting te veranderen. 'Fien!' Lydia riep zo hard ze kon. Ze zag Fien kopje-onder gaan, want die was niet gewend met kleren aan te zwemmen en was ongetwijfeld ook in paniek. Waarom deed niemand iets? Ze wilde enkele kinderen opzij duwen, maar zou hen moeten vertrappelen om bij Fien te kunnen komen. Impulsief draaide ze zich om en gilde: 'Kevin!' Kevin had zijn camera ingezoomd op de aanlegsteiger en had zitten genieten van de vreugde op Fiens gezicht. Hij had gezien hoe ze in het water was gesukkeld en bracht zijn handen voor zijn mond van ontzetting. Die boot ging over zijn dochter varen, daar bestond geen twijfel over, want ze was te ver van de aanlegsteiger gevallen om de uitgestoken handen te kunnen grijpen. Ze kon alleen gered worden als iemand in het water sprong, haar naar de kant bracht en maakte dat hij zelf uit het water kwam, want de boot zou tegen de steiger schuren en iedereen pletten die zich daar nog bevond. 'Bervoets! Komt er nog wat van?' Kevin hoorde Devos nauwelijks
naar hem roepen. Hij zette de kraan af, klaar om naar beneden te klimmen, maar hij zou te laat komen, dat wist hij ook wel, dus bleef hij naar de monitor staren om te zien of er werkelijk niemand de moed zou hebben om zijn dochter uit het water te halen voordat het te laat was, want ze was al drie keer kopje-onder gegaan. 'Moet dit in beeld?' vroeg de schakeltechnicus in de mobiele studio. Youri twijfelde. De verdrinking van een kind live uitzenden was gewaagd. Zodra er werkelijk geen hulp meer kon baten, wilde hij overschakelen. Het publiek zou de verdrinking dan niet meer kunnen volgen, maar de computer zou de beelden nog wel registreren, zodat ze die later nog konden gebruiken tijdens de nieuwsuitzending. 'Voorlopig wel,' zei hij, maar toen zag hij op de monitor die verbonden was met camera twee een beeld dat hem aangreep. 'Schakelen,' kon hij slechts uitbrengen, maar de schakeltechnicus had het ook gezien, en bracht onmiddellijk de beelden van camera twee in de livestream. Jan had op het dek zijn mijter afgezet, zijn rode mantel van zich afgegooid, en hij ging op de reling van de stoomboot staan. Dit was zijn manier om goed te maken dat hij zijn zoon in de steek had gelaten. Hij zou dat meisje redden voordat de stoomboot over haar kon varen, en als hij zelf niet bijtijds uit het water kon komen, dan was dat maar zo. Hij zette zich stevig af en met gestrekte armen dook hij het water in. 'Dit kan niet,' zei Annette, die in het ruim nog steeds de aankomst op de draagbare monitor volgde. 'Respect,' zei Daniel, die ondanks zijn ontslag door de patrijspoort was blijven kijken en de Sint voor zijn neus naar beneden had zien springen en met een plons in het donkere water had zien verdwijnen. Met een paar slagen was Jan bij Fien, die net iets te lang onderbleef om zelf nog boven te kunnen komen. Hij greep haar bij haar haren vast, bracht haar hoofdje naar de oppervlakte en terwijl ze het uitproestte, trapte hij met zijn benen flink van zich af, want dat
witte kleed belemmerde het zwemmen en zoog hem omlaag. Twee gespierde armen strekten zich naar Fien uit, en ze verdween, de lucht in en was toen in veiligheid. Paul Wouters gaf Fien onmiddellijk door aan de omstanders, hij boog zich toen opnieuw diep naar het water, greep Jan bij zijn beide polsen vast en trok hem omhoog. Zijn dijbeen leek te scheuren, maar hij liet niet los, en terwijl hij rood aanliep, trok hij de man van meer dan honderd kilo op het droge en sleurde hem onmiddellijk verder de steiger op, zodat de boot, die juist contact maakte, diens benen niet kon verpletteren. De omstanders juichten, en Youri, die in de studio zijn hart had vastgehouden, slaakte ook een zucht van verlichting. Terwijl Jan overeind krabbelde, richtte Paul Wouters zijn aandacht weer op Fien: hij omhelsde haar, maar omdat ze bleef hoesten en proesten en leek te zullen stikken, nam hij een drastisch besluit. Hij bukte zich, pakte Fien bij haar enkels vast en trok haar vliegensvlug de hoogte in. Terwijl ze op haar kop hing, schudde hij haar door elkaar, zodat het water uit haar keel liep. En toen draaide hij haar weer om, en stak haar boven zijn hoofd in de lucht. Het publiek juichte weer, maar nam zijn daad verkeerd op: hij wilde de aandacht niet op zijn redding richten, maar aan de moeder die op enkele meters van hem stond laten zien dat haar dochter het goed maakte. En toen hadden de omstanders het door en Fien werd boven de kinderhoofden heen tot bij Lydia gebracht, die haar dochter huilend van opluchting in haar armen sloot. De stoomboot was aangemeerd en Annette snelde als eerste de loopplank af, met de mijter en de rode mantel in haar armen. 'Kom vlug mee, je moet even iets droogs aantrekken,' zei ze tegen Jan. 'Is het dan nog niet afgelopen?' 'Je moet de stoet naar het stadhuis begeleiden en op het balkon naar de kinderen zwaaien.'
Jan besefte dat die stagiair hem daarstraks maar de helft van het verhaal had verteld. Hij wilde helemaal niet vooraan gaan lopen. Hij rukte de mijter uit de handen van Annette en zette die op, en sloeg ook de rode mantel om zijn schouders. 'Je moet echt wel even eerst iets droogs...' Jan duwde haar opzij en liep naar de kade. De kinderen weken uit elkaar. Op de kade stond de stoet te wachten. De hoofdpiet hield het schimmelpaard bij de teugels, dat net van de stoomboot was gehaald. Jan wees het paard resoluut van de hand, hij had duidelijk genoeg gemaakt dat hij niet op een paard zou gaan zitten. En toen begon hij te rennen. Het gebeurde spontaan. Zijn benen versnelden, en achter de dranghekken juichten de kinderen hem toe. De stoet kon hem niet volgen, maar dat deerde hem niet, hij keek zelfs niet achterom, hij wilde alleen maar maken dat hij wegkwam. Weg, weg, weg. 'De Sint zet er wel heel erg de pas in,' zei Tess Goossens, en Youri liet camera vijf de vlucht van de Sint in beeld brengen. Hij had tegen de uitzending opgezien omdat die altijd zo saai en voorspelbaar was, maar dat kon hij nu niet meer zeggen. Deze beelden zouden de komende dagen een mediahype veroorzaken en nog maandenlang in omloop zijn. Zeker omdat Paul Wouters ondanks zijn kwetsuur dat meisje en de Sint uit het water had getrokken. De pijn was op zijn gezicht af te lezen geweest. Hij was al een nationale held, maar zou dat nu meer dan ooit zijn.
21
Astrid had nog gezegd dat ze geen paard kon rijden, en waar was die meneer van de manege nu ze hem nodig had? De paarden waren nieuwsgierig geworden door de toeloop bij de aanlegsteiger, en in plaats van zich van het rumoer weg te begeven, liepen ze er recht op af. De aanlegsteiger was ondertussen weliswaar ontruimd, dus ze kon niemand meer ondersteboven rijden, behalve Paul Wouters. Hij stond bij de dranghekken handtekeningen uit te delen, en de paarden stevenden recht op hem af. Ze trok zo hard ze kon aan de teugels, want dit ging fout lopen. Een van de paarden hinnikte, maar toch bleef ze trekken, want die praalwagen moest tot stilstand komen, koste wat kost. En toen bleken de paarden haar dominantie opeens te aanvaarden en alsof ze het aan elkaar hadden doorgegeven, hielden ze abrupt halt. Paul had de reflex om zich om te draaien en zich naar achteren tegen het dranghek te gooien, maar zijn dijbeen deed te veel pijn om opzij te kunnen stappen. Zijn opluchting was groot toen de uitgeweken praalwagen toch tot stilstand kwam, maar zijn woede was niet minder. Hij keek tussen de paarden door, en stond opeens verstomd: er zat een meisje op de bok, met een rode strik op haar hoofd. Ze was gekleed in een grote paarse doos en keek ontzettend gegeneerd. Zijn woede verdween en iets van vertedering overviel hem. Hij schoof langs de paarden heen en liep op haar af. 'Astrid Gevaert, ging je me overrijden?' Astrid voelde haar hart opspringen. 'Ken je mijn naam?' Paul antwoordde niet, trok alleen zijn wenkbrauwen op en toen besefte Astrid dat op de paarse stof haar naamkaartje was geplakt. 'Ja, natuurlijk, wat gênant,' bracht ze uit. En toen kwam ze overeind, en
wendde zich opzij. 'Meneer van de paarden? Meneer van de paarden!' De verantwoordelijke van de manege had haar allang gezien, maar nog niet de kans gehad om naar haar toe te komen, want de steltlopers werden gevolgd door andere praalwagens, en hij was niet van plan bij de oversteek zijn leven te wagen. Astrid had dit niet door en bleef maar naar hem roepen. Het kwam niet bij Paul op haar te helpen, zo in de ban was hij van haar lange benen. Astrid wilde dat de man van de manege zelf de paarden zou besturen. Net zoals Rudolf, die nergens meer te bekennen was, wilde ze het traject te voet doen, en ze klom van de bok. 'Moet ik helpen?' Paul zag hoe die paarse doos verhinderde dat ze haar voeten kon zien en recht omlaag kon klimmen. Hij ging dichterbij staan, want hij wist genoeg van zwaartekracht af om te weten dat ze met haar frêle lichaam nooit de kracht kon bezitten om heelhuids in deze positie naar beneden te komen. En inderdaad, ze loste haar grip en viel achterover, recht in zijn armen. Hij voelde dat ze niet in een kartonnen doos zat zoals hij had vermoed, maar in een constructie van buigzaam materiaal, want die plooide volledig toe, zodat ze dicht tegen hem aan kwam te liggen. En toen keek hij in haar verbaasde donkere ogen, en zijn knieën werden op slag week, alsof zijn hele lichaam ontspande. Astrid vergat te ademen, zo verwonderd was ze in de lucht te zweven, in die sterke armen. En ze kon haar blik niet van hem losmaken, zo intens keek hij haar aan. 'Is er iemand die dit cadeautje straks mag uitpakken?' Ze dacht hem niet goed verstaan te hebben, maar hij had het wel degelijk gezegd, dus ging ze er maar op in. 'Niet echt, ik vrees dat ik dat alleen zal moeten doen.' 'Zal ik langskomen?'
'Je bent waarschijnlijk superhandig,' zei ze, zonder echt op zijn voorstel in te gaan, en ze stelde zich voor hoe hij haar uit dat pakje zou halen en daarna met haar de liefde zou bedrijven. Deze gedachte verdween op het moment dat hij haar weer met beide voeten op de grond plaatste. 'Meneer van de paarden!' riep ze opnieuw, in complete verwarring. Maar toen keerde ze zich weer naar hem toe, heel even maar, en zei: 'Ik ga maar weer eens.' Paul keek haar na, verwonderd, dit gevoel was nieuw. Hij zag haar zelfs niet meer echt, alleen nog gevoelsmatig, en een aangename tinteling ging door zijn lichaam. 'Heb je genoeg voor held gespeeld?' vroeg Maria, die haar gsm dichtklapte en aan zijn mouw trok. De pijn in zijn dijbeen kwam terug, en hij realiseerde zich nu maar dat die daarnet even geheel was verdwenen. 'De parkeertijd loopt af,' zei ze. 'Je staat toch op een gehandicaptenparking?' Ze antwoordde niet, en hij wist dat Maria hem gewoon van Astrid had willen weghalen, en vooral van de camera's die nog steeds op hem gericht stonden. Hij ging opzij, en liet de meneer van de paarden die intussen op de bok was geklommen, de praalwagen weer op koers brengen. 'Inno' stond er op de zijkant in sierlijke letters, en hij prentte in zijn geheugen dat Astrid bij dit grootwarenhuis werkte.
22
Kevin belde naar Lydia. 'Is alles goed met Fien?'
'Paul Wouters heeft haar gered, de Sint eigenlijk.' 'Waarom belde je me niet? Ik kon alles zien. Waar zijn jullie? Ik kom af.' 'We zijn op weg naar huis. Ik wilde je niet storen op je werk. Laat Devos je wel gaan?' 'Natuurlijk, het gaat om mijn kind.' Kevin legde neer, maar was er lang niet zeker van of Devos begrip zou tonen. Hij stond al een kwartier beneden door de walkietalkie te roepen en hij had geen enkele keer geantwoord. Hij klom van de kraan en zodra hij beneden was, stormde Devos op hem af. 'Wat heb je? Waarom doe je niet wat ik zeg? Maak dat je weer boven bent.' 'Er is iets met mijn dochter.' 'Er is altijd wat. Als je nu weggaat, hoef je niet meer terug te komen.' Kevin had willen argumenteren, maar Devos was totaal over zijn toeren, en opeens nam hij een besluit: 'Ik ga.' En wat een bevrijding, hij voelde zich opeens opgelucht, ook al wist hij dat hij ontslagen was. Nooit wilde hij nog in een kraan klimmen, hij had het gehad, hij wilde bij Fien zijn, en bij Lydia. Hij wilde niet elke ochtend vóór hen moeten opstaan. En terwijl hij Devos met open mond achterliet, haastte hij zich naar huis. Meer dan een paar straten was het niet. Hij stormde naar binnen, snelde de trap op, want in de badkamer hoorde hij stemmen: daar stond ze, zijn zonneschijntje. Lydia had haar juist onder de douche gestoken om de kwalijke geur van het water van het Willemdok van haar af te spoelen. Hij pakte een grote witte handdoek en sloeg die om haar heen terwijl hij haar tegen zich aan drukte en overlaadde met kusjes. 'Liet Devos je echt gaan?' vroeg Lydia. 'Hij zei zelfs dat ik móest gaan,' antwoordde Kevin. Later zou hij wel uitleggen hoe het werkelijk zat, nu wilde hij bij hen zijn, en de
sfeer mocht niet verstoord worden, ze hadden iets te vieren, want als de Sint niet van dat dek was gesprongen, zou Fien nu dood zijn. 'Tom Reynders is overleden,' zei Lydia. 'Hebben ze net op de radio gezegd.' Kevin kon even niet volgen. 'Wie heeft onze dochter dan gered?' 'Weet ik niet,' zei Lydia. 'Een invaller, een onbekende.' Kevin nam zich voor de man aan zijn hart te drukken als hij hem ooit tegenkwam, want die had zijn eigen leven geriskeerd: als Paul Wouters hem met zijn sterke armen niet in een vloeiende beweging uit de dok had getild, zou hij geplet zijn geweest tussen wal en schip.
23
Kaatje belde aan bij een groot herenhuis op het Zuid. Ze had het samen met Manu gekocht toen de wijk nog maar net in de lift zat, intussen was het zeker het dubbele waard. Zij wilde hier komen wonen en Manu moest haar maar uitkopen en ergens iets huren. Ze was er nog niet toe gekomen om via een advocaat op deze regeling aan te dringen, en had voorlopig genoegen genomen met het huis verderop in de straat, dat klein en armoedig was. Manu betaalde de huur, misschien dat ze hem daarom had gespaard, want ze wist hoe financieel nijpend het voor hem moest zijn om de lening van het herenhuis af te lossen en tegelijk haar huur te betalen. Maar hij had nog niet geklaagd, wellicht in de veronderstelling dat ze op een dag weer als vanouds samen zouden gaan wonen. Ze belde nogmaals, waarom deed hij niet open?
Manu was aan het werk. De voorbereiding van zijn presentatie voor morgen vlotte niet. Hij zat met de therapiesessie in zijn hoofd. Hypocriet had zijn psychologe hem genoemd. Hoe durfde ze? Op zijn misstap na was hij altijd onbaatzuchtig geweest. En wat was dat gebel aan de voordeur? Die Jehovagetuigen werden met de dag brutaler. Met een zucht kwam hij overeind en liep naar de deurtelefoon. Hij zag Kaatje in het cameraatje staren. Onmiddellijk drukte hij op de deuropener. Wat kwam ze doen? En waarom was Boris bij haar, want hij hoorde hem vragen: 'Moet ik echt bij papa blijven?' Hij zette de deur van zijn werkkamer open, streek met zijn handen door zijn haar, hij moest er vreselijk uitzien. In geen maanden was hij naar de kapper geweest, zijn haar hing in zijn ogen en kriebelde tegen de kraag van zijn overhemd. Hij hoorde geluid op de trap. Hij wachtte, en daar waren ze. Hij zette een glimlach op. Kaatje glimlachte niet terug. Had ze weer een van haar buien? 'Mag Boris vandaag bij jou blijven?' 'Kan niet, ik heb een presentatie morgen.' 'Hypocriet,' hoorde hij zijn psychologe zeggen, en ze had gelijk. T ijdens de sessie had hij zitten kniezen dat hij zijn zoon zo weinig zag en dat zijn relatie naar de vaantjes was, maar nu hij de kans had zijn zoon een dagje extra bij zich te hebben, had hij het opeens te druk. 'Ben je naar de kapper geweest?' vroeg Kaatje. Ze zag dat er iets met Manu aan de hand was. Zijn gezicht zag er anders uit. 'Ik volg therapie.' Nu zag ze het: de mimiek in zijn gezicht was anders. Alsof bepaalde gelaatsspieren die altijd gespannen waren geweest, nu ontspannen waren, en andere ongebruikte spiertjes dan weer in actie waren geschoten. Hij had iets rustgevends over zich, alsof hij dichter bij zichzelf was gekomen. Het beste was dit nog te merken aan de rimpels die ze opeens in zijn gelaat zag, hij zag er ouder uit, wijzer.
'De koelkast is leeg, en de boiler is stuk. Ik weet het echt niet.' 'Mijn vader is dood.' Boris was in de zetel geploft en had de tv aangezet. Manu keek naar het scherm en zag hoe er een close-up van een druipnatte Sint in beeld kwam. 'En hij dan?' Kaatje legde haar vinger op haar lippen en fluisterde: 'Dat is mijn vader niet.' 'Ik zou zweren...' 'Hij is het niet, zeg ik je.' 'Het spijt me.' 'Leugenaar. Jullie hebben elkaar nooit gemogen.' Dat klopte. Manu had Tom Reynders altijd een arrogante zak gevonden, die zijn talent als een vrijgeleide beschouwde om op andere mensen neer te kijken. 'Het is goed.' 'Is het echt te veel gevraagd?' zei Kaatje, die hem niet had gehoord. 'Ik moet straks aanwezig zijn bij de berging van het lichaam. Ik kan Boris toch niet alleen laten en hem meenemen kan...' 'Het is goed.' Manu pakte Kaatje bij haar schouders vast en schudde haar zachtjes door elkaar. Kaatje stopte met ratelen, en even wilde ze hem omhelzen, zijn geur was zo vertrouwd. Ze was nooit gestopt met van hem te houden, dat wist ze al te goed. Alleen kon ze hem maar niet vergeven. Ze zette een stap naar achteren. 'Dat is dan geregeld.' 'Gebruik de volgende keer je sleutel.' 'Ik woon hier niet meer.' 'Het is ook jouw huis.' 'Ik wil jullie niet nog eens betrappen.' 'Het was eenmalig,' zei Manu. 'En ik ben het beu om me door jou een schuldgevoel te laten aanpraten. Jij bent weggegaan, niet ik.' Kaatje wilde Boris bij de hand pakken en achter zich aan naar
buiten trekken, net zoals toen ze Manu had betrapt. Hij had er niet om gemaald dat Boris beneden computerspelletjes had zitten spelen terwijl hij boven met die schooljuf had liggen neuken. Hij had haar nadien zelfs verweten dat het haar schuld was dat Boris te weten was gekomen hoe de vork in de steel zat, want zij had het hele huis bij elkaar gegild, en die juf bij haar haren naar buiten willen slepen. En Manu had het voor die hoer opgenomen, vernederend was het geweest. Ze was met slaande deuren vertrokken, met Boris in haar kielzog, want Manu had niet tegelijk die schooljuf kunnen verdedigen en verhinderen dat ze Boris meenam. 'Als er iets is, moet je maar bellen,' zei Kaatje tegen Boris, maar hij keek niet op van de tv, zo kwaad was hij omdat hij de aankomst van de Sint had gemist en nu naar een herhaling moest kijken. Zo waren kinderen, ze zagen nooit het totale perspectief. Ze verliet de werkkamer, keek Manu niet meer aan en liep de trap af. Halverwege draaide ze zich toch om. 'Zorg goed voor hem.' Manu knikte, en hij waagde het om voor te stellen: 'Zal ik hem wat langer bijhouden? Je hebt vast wat anders aan je hoofd de komende dagen.' 'Dus je brengt hem morgen naar school?' 'Doe nu niet of ik dat niet kan.' Ze zag in een flits hoe hij Sara, die schooljuf, weer zou zien. Sindsdien had hij haar gemeden, haar telefoontjes niet meer beantwoord, dat was toch wat hij beweerde. Maar het kon haar niet meer schelen wat hij deed, ze was zijn chaperonne niet. Hij moest zichzelf maar een geweten schoppen. En toen draaide ze zich om en liep verder de trap af. Ze moest maken dat ze terug bij het Willemdok was. De politie zou nu al bij de stoomboot staan wachten tot alle kinderen verdwenen waren. Ze wilde de overbrenging van het lichaam niet missen, want ze was nog altijd in de war: ze had gedacht dat de
Sint op het dek haar vader was en hoewel het telefoontje haar van het tegendeel had overtuigd, bleef ze het gevoel hebben dat haar vader nog leefde. Onzin natuurlijk, ze had het trouwens al vreemd gevonden dat de Sint niet naar de kinderen zwaaide, wat haar vader altijd deed, om het publiek op te zwepen, want zo was hij geweest: applaus en aandacht – hij had niet zonder gekund.
24
Victor stond aan de rand van het vernieuwde zwembad in de Veldstraat. Door de luidsprekers schalde: 'Ik was nooit een rare vogel. Maar ik leefde liefst alleen. Ik zag te veel gedoe om me heen.' Normaal werkte hij hier als badmeester, maar momenteel had hij vrijaf. Zijn aanwezigheid hing samen met zijn nevenactiviteit: hij gaf bewegingsles en watergewenning aan ouderen. Voor hem stonden twintig oudjes met gewichten van piepschuim met hun armen te zwaaien. 'Blijven bewegen,' zei hij. 'Niet stoppen, houd die armen op gang.' 'Gek op jou. Niet normaal. Hoofd op hol. Perte totale,' schalde het refrein door de ruimte. Hij vond het een vreselijk hitje. Een tekst die op een paar minuten in elkaar was geflanst en daarna op de meest voor de hand liggende melodie was geplaatst. Maar dat hoorden de mensen nu eenmaal graag. 'En nu trappen met de benen.' Hij maakte een fietsbeweging. Ze deden het niet slecht, want velen waren in de zeventig. Hij kon alleen maar hopen dat hij op die leeftijd ook nog zo kwiek was, en Fred ook. Zijn gsm ging. 'Blijven bewegen.' Hij nam op.
'Victor Gevaert.' 'Met Stefaan. Er is iets met Fred.' Stefaan? Hij kende geen Stefaan. Opeens herinnerde hij zich de spelgroep. 'Met Fred? Wat?' 'Rustig maar,' klonk het aan de andere kant en omdat Victor niet zeker was of het tegen hem was, zweeg hij. 'Fred heeft wat voor, het is beter dat je komt, we zijn op de heide.' 'Welke heide.' 'Het Klein Schietveld in Brasschaat, je vindt het wel.' Er werd neergelegd. Het Klein Schietveld? Nooit van gehoord. Hij moest maken dat hij in zijn auto zat, hij zou naar de Kalmthoutse Heide rijden en daar de weg vragen. 'Gek op jou. O, m'n God. Coup de foudre. 't Maakt me zot.' Hij besefte opeens weer dat hij in het zwembad was. 'Ik moet weg,' zei hij. 'Volgende keer geef ik tien minuten langer les als compensatie.' De oudjes waren tijdens het telefoongesprek gestopt met bewegen en hadden waarschijnlijk aan zijn stem gehoord dat er iets ernstigs aan de hand was, want niemand protesteerde. Vlug zette hij de muziek af, greep zijn jas en vroeg aan een collega-badmeester of hij wilde toezien dat al het materiaal werd opgeborgen, en haastte zich toen naar zijn auto. Terwijl hij startte sprong de radio aan. 'Gek op jou. Zo intens. Dat het soms aan waanzin grenst.' Daar had je dat nummer weer. Hij wisselde van post. 'Gek op jou.' Verdorie, werd het werkelijk op alle zenders plat gedraaid? Hij zette de radio af en begon aan zijn rit. Binnen enkele minuten had hij de autostrade bereikt. Terwijl hij de oprit nam, belde hij naar Astrid, maar die nam niet op. Hij herinnerde zich dat ze in de stoet moest lopen, waarschijnlijk hoorde ze hem niet, want kinderen konden veel lawaai maken, als badmeester wist hij dat als geen ander. Sommige klassen, vooral die waar veel meisjes in zaten, krijsten soms de oren van zijn hoofd, en dat allemaal
voor een beetje water, dat niet eens koud was. Hij belde naar Fred, en bedacht dat hij dat onmiddellijk had moeten doen, maar die pakte niet op. Er moest dus echt wel iets met hem aan de hand zijn. Zijn ouders dan maar. Zijn moeder pakte op. Hij vroeg waar het Klein Schietveld was, maar ze wist het niet en gaf zijn vader door, die het opzocht. En zo bereikte hij twintig minuten later een stuk heide dat afgezonderd lag van de Kalmthoutse Heide en op bepaalde dagen als oefenterrein van het leger fungeerde. Hij kon met zijn auto niet verder, maar dat was ook niet nodig, want Stefaan kwam samen met Fred aangelopen, gevolgd door nog drie andere verklede figuren, onder wie een vrouw met een opgeplakte baard. Waren dit nu de vrienden van Fred? Het viel hem in dat hij Fred slechts ten dele kende, hoewel ze woensdag al zouden trouwen. 'Ik ben Victor, van Fred.' Het klonk wat bezitterig, maar zo bedoelde hij het ook. Stefaan ondersteunde Fred, terwijl Fred helemaal niet ondersteund hoefde te worden, want op een bloedneus na zag hij er goed uit. Ja, zijn haar was in de war, en hij had een soort gewei op zijn hoofd, dat hij nu pas afzette, maar het behoorde tot zijn outfit. 'Wat is er gebeurd?' Stefaan was duidelijk de leider, want hij nam het woord. 'De elfen hadden zich aangesloten bij Saruman, tegen de zin van de dwergen en de mensen natuurlijk, die de ringdrager beschermen. Fred liet zich gaan en heeft Saruman buiten westen geslagen.' 'Fred heeft wat?' Victor had Fred altijd uitermate zachtaardig gevonden, nooit een greintje agressie in hem bespeurd. 'Heb je werkelijk?' Hij ondersteunde Fred nu zelf, want hij voelde aan dat Fred na zijn gewelddaad een pak slaag had gekregen van de elfen, en dat die absoluut niet zachtzinnig waren geweest. 'Ga zitten.' Hij leidde Fred naar de auto en zette hem erin, waarna hij het portier dichtsloeg. Hij
wilde doorrijden, maar Stefaan en het groepje stonden er nog steeds, dus liep hij weer op hen af. 'Bedankt.' 'Ik wil me nergens mee bemoeien,' zei Stefaan. 'Maar ik heb de indruk dat Fred het spel gebruikt om aan de werkelijkheid te ontsnappen.' Zonder verpinken incasseerde Victor deze slag onder de gordel. Hij zou die Stefaan zelf eens aan de werkelijkheid leren ontsnappen. Maar in plaats van op de vuist te gaan, knikte hij hen toe en keerde terug naar zijn auto. Die Stefaan irriteerde hem mateloos, met zijn handgebaartjes en slissende s'sen. Hij wist dat hij zelf niet vrij was van maniërisme en dat hij jaloers was, maar liet hier niets van blijken en bracht de auto op gang. 'Zijn dat nu je vrienden? Alleraardigst, vooral die Stefaan,' hoorde Victor zichzelf beuzelen. 'Zullen we hen uitnodigen voor het trouwfeest?' Fred had hem amper gehoord. Hij zat met zijn gedachten nog op het Klein Schietveld. Hij had Saruman met zijn vuisten bewerkt. Het bloed had in het rond gespoten, en die elfen hadden hem eraf proberen trekken, hem op hun beurt moeten toetakelen voordat hij had losgelaten. Hij was werkelijk te ver gegaan. Zou waarschijnlijk nooit meer mogen meedoen. 'Ja, nodig hen maar uit.' 'Wordt het niet allemaal wat te veel voor je?' Fred keek Victor aan terwijl hij met zijn zakdoek zijn bloedneus stelpte. 'Hoezo, te veel?' 'Je moeder is pas overleden, het trouwfeest komt eraan.' 'Alles gaat prima, echt.' 'Maar Saruman ligt wel op de eerste hulp.' Fred lachte, en Victor lachte met hem mee. Nee, met Fred was
niets aan de hand, daar was Victor nu wel van overtuigd. Toch was Fred naarmate het huwelijk dichterbij was gekomen, alsmaar terughoudender geworden. Deze ochtend had hij zelfs gedaan alsof hij niet gek was op Finding Nemo en zich nonkel Jos niet meer kon herinneren, en toen hij had gezegd dat zijn vader wilde speechen, was hij bijna beginnen huilen. Arme Fred, hij was werkelijk alleen op de wereld. Geen broers of zussen, geen ouders meer. Hij kon zich amper voorstellen hoe verschrikkelijk dat moest zijn. 'Als je je spelvrienden wilt uitnodigen, moet je hen wel op de lijst zetten, dan stuur ik hen morgen nog vlug een uitnodiging.' 'Ik heb geen vrienden,' zei Fred. 'Niet zo somber,' zei Victor. 'Mijn vrienden zijn jouw vrienden, en mijn familie...' '... is jouw familie,' maakte Fred zijn zin af. 'Dat weet ik wel, maar toch.' En toen viel er een stilte, tot ze thuis waren. Victor wilde dat Fred even in de salon ging zitten om te bekomen voordat hij zou gaan douchen en haalde een glas water. Fred zette ondertussen de tv aan en zag hoe een meisje in een grote paarse doos met een strik boven haar hoofd van een wagen werd getild. 'Maar dat is Astrid,' riep Victor uit. 'Met Paul Wouters, verdorie, en moet je zien hoe ze lacht.' Hij liet het glas bijna vallen en gaf het vlug aan Fred, die zich dichter naar het scherm boog, want hij had Astrid niet herkend. Victor pakte zijn gsm en belde naar Astrid. Deze keer pakte ze wel op. 'Snoeper,' zei hij tegen haar, en zag hoe Fred na een slokje te hebben genomen afdroop naar de badkamer. Hij liet hem gaan, want hij wilde met Astrid kletsen. 'Heb je die arme Paul Wouters het hoofd op hol gebracht?' Astrid zat ook voor tv, in een smalle jurk, die haar lange, slanke
lijf prononceerde. 'Je ziet toch niet dat ik dat ben?' 'Helemaal niet,' zei Victor. 'Heb je zijn telefoonnummer gevraagd?' Astrid had gehoopt dat niemand haar zou herkennen, maar aan de toon waarop Victor 'helemaal niet' zei kon ze afleiden, dat de close-up van haar stralende gezicht boekdelen sprak. 'Hoe lach ik?' 'Gul,' zei Victor. 'Ga je met hem naar bed?' 'Stop met me te plagen,' zei ze. 'Jij bent homo, je hebt zoveel keren seks als je wilt; je hoeft in het park maar een tipje van je zakdoek uit je broek te laten hangen of er komt al iemand uit de bosjes.' 'Dat valt best tegen, hoor,' zei Victor, die de trap op was gelopen en de kleren van Fred opraapte die her en der op de grond lagen. Hij zou dat kostuum weer netjes ophangen, want Fred zou het volgende week zondag weer nodig hebben. Hij ging de badkamer in, waar Fred stond te stomen onder de douche en grabbelde zijn ondergoed weg en gooide dat in de wasmand, en liep vervolgens naar de dressing om nieuwe kleren voor Fred uit te kiezen. En ondertussen kletste hij verder. 'Je moet af en toe eens met iemand naar bed gaan, gewoon voor de lol.' 'Doe ik niet,' zei Astrid, 'ik wacht op de ware. Anders loopt hij me misschien voorbij omdat hij denkt dat ik niet beschikbaar ben.' 'De ware loop je misschien pas op je oude dag tegen het lijf, dus kun je je intussen maar beter wat amuseren. Bel hem nu gewoon op.' 'Ik heb zijn nummer niet.' En terwijl ze het zei, besefte Astrid dat het haar speet. Hij had het cadeautje willen uitpakken, en ze was niet op zijn voorstel ingegaan. Dom, want haar kans was verkeken. Hij dacht nu waarschijnlijk al niet meer aan haar. 'Ik ga je laten.' 'Morgen ga ik trouwringen kopen, ik breng ze dinsdag naar je toe. Je bent de beste getuige die ik me kan wensen, mijn lieve zusje.' Astrid legde neer, haar broer gaf haar altijd een goed gevoel. Fred
bofte dat hij iemand had getroffen die zo'n goed hart had en altijd voor iedereen klaarstond. Betrapt keek ze naar haar handen. Terwijl ze aan het telefoneren was geweest, had ze Dag Allemaal opengeslagen en een foto waarop het fotomodel Tatiana Miller samen met Paul Wouters stond met een balpen bewerkt. Ze had Tatiana konijnenoren gegeven, een bril en snorharen, en het bovenschrift 'wordt zij de gelukkige?' had ze doorgeschrapt. Waarom zou ze jaloers zijn op iemand die ze niet kende? En waarom zou ze zo zitten dagdromen aan de hand van die paar seconden, want langer had het moment dat hij haar in zijn armen had gehouden niet geduurd.
25
Paul Wouters was terug op zijn hotelkamer, een dubbele suite, want Maria logeerde er ook, slechts van hem gescheiden door een tussendeur die momenteel openstond. Hij had al telefoon gekregen van zijn coach en zijn vader, en allebei hadden ze gevraagd of hij op zijn kop gevallen was om de held te gaan uithangen met zijn blessure. De revalidatie zou nu nog langer aanslepen. Ze hadden gelijk, maar wat had hij dan moeten doen? Dat meisje laten verdrinken? Hij was nu al zo laf geweest om niet gewoon in het water te duiken. Hij zette de tv aan. Het intieme gesprekje dat hij met Astrid Gevaert had gehouden was nauwgezet in beeld gebracht, ook al had niemand kunnen verstaan wat ze tegen elkaar hadden gezegd. Het zou weer voer tot geroddel geven, net zoals bij Tatiana Miller. Hij was samen met Tatiana gaan eten en had daarna de nacht met haar doorgebracht.
Het was avontuurlijk geweest, maar er waren geen gevoelens bij komen kijken, toch geen die aanleiding gaven om elkaar nadien weer op te zoeken. Niets om de pers mee te halen dus. 'Paul, doe open, of ga je ons hier nog lang laten staan?' Opdringerig werd er op de deur gebonsd. Automatisch verscheen er een glimlach op Pauls gezicht. Zijn oude schoolmakkers waren gearriveerd. Hij repte zich naar de deur en trok die open. De idioten hadden de Brabançonne ingezet en kwamen met gestrekte arm naar binnen gemarcheerd: Wim, Leo en Jef. Hoeveel uren hadden ze niet samen in de kroeg doorgebracht? En hoeveel keer was zijn vader hem er niet uit komen halen omdat hij de volgende dag moest trainen? Na zijn middelbaar had zijn vader hem voor de keuze gesteld: zijn maten of een tenniscarrière. Hij had voor tennis gekozen, maar was hen nooit vergeten. 'Even controleren of ik nog een jongetje ben,' zei Wim, die naar het toilet liep en met de deur open begon te plassen. 'Even een blond vriendje pakken.' Leo trok de minibar open, pakte er een pintje uit en liet de kop van het flesje op de rand van de minibar neerkomen, zodat de stop eraf vloog. De minibar was beschadigd. 'Betaalt je vader wel.' 'Ja, dat heeft hij verdiend,' zei Jef, die zich voor de tv op de sofa liet zakken waar voor de zoveelste keer te zien was hoe Paul zijn reddingsactie uitvoerde en daarna ook nog eens Astrid in zijn armen opving. 'Je bent nog maar vierentwintig uur in het land, maar al meteen the captain of sex industry.' Wim kwam teruggelopen met zijn broek nog open. 'Ik heb de haren van mijn zak gelachen met die roodgemutste pedopriester.' 'Volgens mij had je een staande ovatie in je broek,' zei Leo, die naar de fluit van Paul greep. Paul wist niet wat hij het leukste vond, hun kletspraatjes en
verwaaide attitude, of de berispende blik van Maria, die kwam kijken wat er aan de hand was. 'Gaan we een hapje eten?' vroeg hij. 'Genitaal idee!' riep het trio in koor en ze paradeerden weer onder het zingen van de Brabançonne met geheven arm naar buiten. Dat waren nog eens maten, ongegeneerd. Hiervoor was hij naar Antwerpen gekomen. Helemaal anders dan de schuchtere houding van zijn fans, doorspekt met bewondering, die opeens kon omslaan in opdringerigheid. 'Waag het niet om mijn vader te bellen,' zei hij tegen Maria, 'anders ontsla ik je ter plekke.' Hij zette de tv af en werd even overmand door twijfels. Waarom ging hij zich met zijn maten bezatten? Al die kilo's zou hij er weer af moeten trainen. Zou hij niet beter op zoek gaan naar Astrid, met haar de avond doorbrengen? Ze was niet op zijn voorstel ingegaan, terwijl het toch geklikt had, er was zelfs een vonk overgeslagen, maar toch was ze gewoon weggelopen. Zo'n meisje wilde hij, een die zich niet aan zijn voeten wierp, maar hem toch aantrekkelijk vond. 'Je doet maar,' zei Maria. 'Ik ben tenslotte je chaperonne niet. Ik sta tot je dienst, zoals ze zeggen.' Paul gooide de afstandsbediening in de zetel en ging zijn kameraden achterna, die de lift voor hem openhielden. Zodra hij was ingestapt, duwden ze op alle knopjes, inclusief het alarm. Dit zou een dolle avond worden. Een spoor van vernieling zouden ze achterlaten. Hij kickte er nu al op. Maria sloot de deur van de suite zodra alle geluiden in de gang uitgestorven waren. Ze had nog voor de koninklijke familie gewerkt, ze wist wat discretie was. Alleen leek Paul dat niet te beseffen. Ze had daarstraks inderdaad naar zijn vader gebeld en ook zijn coach op de hoogte gebracht. Hun vertrouwen in haar diensten kon alleen worden
gewekt wanneer ze nieuws meldde voordat het hen via de media bereikte. Maar alles wat de krant niet haalde, zou ze niet doorvertellen. Als Paul zich vannacht een beetje in toom hield en geen politie achter zich aan kreeg, zou ze het zo laten. Ze vond trouwens dat hij aangenamer was geworden de afgelopen dagen. Alsof hij tot zichzelf aan het komen was en de stress van de tenniscompetitie eindelijk wat los begon te laten. Ook was hij menselijker geworden. Hij was dan misschien niet in het water gedoken, maar hij had wel zijn blessure verergerd door druk op zijn been te zetten. Dat wist ze, want hij had daarnet gehinkt. Hij mocht haar nog zo veel afsnauwen als hij wilde, wie zijn carrière op het spel zette voor mensenlevens, moest wel een goede inborst hebben. Ze hoopte alleen dat hij op een bepaald moment zou inzien wat haar werk inhield: ze werd overal aangesteld waar ouders en kinderen dezelfde verwachtingen koesterden, maar de gestelde doelen niet op dezelfde manier wilden bereiken. Paul was duidelijk op zoek naar mensen naar wie hij tijdens zijn jachtige, onpersoonlijke leventje terug kon keren voor een echt gesprek, voor echte kameraadschap. De coach wilde prestaties zien, en de vader wilde dat de roem van Paul op hem zou afstralen. Ze wilden dus niets wat in strijd met elkaar was. Op dit ogenblik vertrouwde ze erop dat Paul zelf het beste wist wat goed voor hem was, ook al vreesde ze dat hij zich door zijn kameraden te veel zou laten meesleuren. Maar hij was op een leeftijd gekomen dat hij zichzelf tot de orde moest roepen. Ze trok zich terug in haar deel van de dubbele suite en zette de tv aan. Op het nieuws werd een hommage aan Tom Reynders gebracht. Filip Peeters, een bekende filmen theateracteur, zei dat Tom een inspirator voor hem was geweest, meesterlijk in zijn vak, een gemis voor het Vlaamse toneel. Daarna kwam een Spaanse vrachtwagenchauffeur in beeld, die beweerde dat de lifter die hij gisteren uit Madrid had meegenomen de
nieuwe Sint was, en dat hij met die man de hele rit mystieke gesprekken had gevoerd.
26
Kaatje arriveerde bij het Willemdok. In een kist werd haar vader van boord gebracht en in een lijkwagen geladen. De wetsdokter deelde haar kort zijn voorlopige diagnose mee: 'Een hartaanval, mijn deelneming.' Annette wachtte tot de dokter weg was voordat ze zich ging voorstellen: 'Uw vader was een... bijzondere man.' Kaatje wist dat Annette 'aangename man' had willen zeggen, maar de leugen had ingeslikt. Het irriteerde haar, maar ze liet het niet blijken. 'Weet u misschien wie de plaats van uw vader heeft ingenomen?' 'Hoe kan ik dat nu weten?' snauwde ze dan toch, en liep weg, naar haar fiets, want ze wilde naar huis, naar bed, zonder eten. 'Ik probeer ook maar wat,' zei Annette half verontschuldigend achter haar rug, en ze belde naar Youri, die in de regiekamer van VT M in Vilvoorde zat. 'Hoe is de uitzending onthaald?' 'Momentje.' Youri gaf Mike Verdrengh door, de directeur. 'Annette, zorg dat die nieuwe Sint morgenavond bij ons in de uitzending zit. Dit is een meesterlijk verhaal.' 'Ik ben hem aan het zoeken,' zei Annette. 'Komt in orde.' Waarom beloofde ze dingen die ze niet kon waarmaken? Ze hoopte dat Youri weer aan de lijn zou komen, maar de verbinding werd verbroken. Toch wilde ze haar droom niet opbergen dat ze ooit wat
langer met hem zou kunnen praten en hier een afspraakje uit voort zou komen. Ze wilde hem kunnen vasthouden, met haar vingers door zijn blonde krullen gaan. Met een taxi liet ze zich naar Lillo brengen, waar haar auto stond, en reed vervolgens terug naar Antwerpen, op zoek naar Jan, die overal kon zijn, zelfs al in een andere stad, of land. Maar ze gokte erop dat hij nog steeds in het centrum was, want wie bereid was een sinterklaaspak aan te trekken om zo vlug mogelijk in Antwerpen te kunnen komen, had daar iets te regelen. Afgaande op de sjofele kleding van Jan, veronderstelde ze dat het om een persoonlijke en geen zakelijke aangelegenheid ging. Ze reed straat in straat uit, en kamde zo elke wijk uit. Nergens zag ze hem lopen of op een bank zitten. Toen de avond viel had ze hem nog steeds niet gevonden en zag ze haar kansen slinken. Maar ze moest blijven rondrijden, ze had het beloofd, aan de directeur nog wel; ze moest en zou Jan morgen in de uitzending krijgen. Als hij nog iets met haar te maken wilde hebben, want zijn reactie was vreemd geweest, agressief zelfs: zoals hij die mijter op zijn natte kop had gedrukt, die mantel weer had aangedaan en was beginnen lopen. Geen mens die hem had kunnen tegenhouden.
27
Jan was pas opgehouden met rennen toen hij Borgerhout had bereikt, een stadswijk die door de bevolking Borgerokko werd genoemd omdat er bijna uitsluitend Marokkanen woonden. Hij was op een pleintje in de Kerkstraat neergezegen, en niemand had hem aangesproken:
blijkbaar kenden de omwonenden Sinterklaas niet. Ook de kinderen keken slechts naar hem, maar kwamen niet op hem af. Op een paar na, maar die vroegen of hij een sigaret had. Het was geen toeval dat hij juist hier op een bankje was gestrand. Om de hoek woonde Charlotte, zijn ex-vrouw, als ze nog niet verhuisd was natuurlijk, maar daar ging hij voorlopig van uit. Hoewel de nacht viel, had hij nog steeds niet de moed gevonden om te gaan aanbellen en om onderdak te vragen. Ook wilde hij liever niet in een sinterklaaspak bij haar langsgaan, maar met een keurig overhemd aan en een bosje bloemen in de hand. Zo veel respect was hij haar wel verschuldigd. 'Nicolaas?' Jan keek zich de ogen uit. De lantaarns op het pleintje waren deels uitgegooid, zodat het licht de verste hoeken in de schemer liet. 'Nicolaas!' Hij zag iemand wenken, vanuit een deurgat. Een magere man, hij had iets vast. Een aluminiumbakje met eten. 'Honger?' Jan had wel degelijk honger, hij stond op. En toen zag hij het beter. Het was een kraakpand. Wat gaf het? In Spanje had hij erger meegemaakt tijdens zijn omzwervingen. Hij liep naar het deurgat, waar de man hem welkom heette. 'Let niet op de rommel.' Het had iets potsierlijk, want de magere man sloot de deur achter hem, die knarste van het gruis, en leidde hem vervolgens naar de woonkamer, waar twee matrassen, een heroïnespuit en wat lege flessen op de grond lagen. Maar het rook er wel lekker. 'Ik ben Jules.' 'Jan.' Waar Jules het eten vandaan had gehaald, wist Jan niet, maar het leek hem vers en hij liet wat in een ander aluminiumbakje scheppen. Het was bami, wellicht restafval, ofwel gekregen. Jan at er gulzig van en liet zich wat wijn in een plastic bekertje inschenken, maar nipte er
nauwelijks van, want die rook zurig, alsof het een mengeling van allemaal bodemrestjes was. 'Kom je uit Spanje?' vroeg Jules op een kinderlijke toon. Jan knikte en nam een laatste hap. 'Met de vrachtwagen.' 'Nee, hoor,' zei Jules, 'ik heb je wel zien arriveren met de stoomboot.' Hij tikte op een televisietje in de hoek, met een binnenhuisantenne eraan. De televisie zag er versleten uit, maar die binnenhuisantenne was als nieuw, waarschijnlijk gestolen. Wat kon hem dat verdommen? Hij kreeg hier toch maar mooi een slaapplaats aangeboden. Terwijl hij zich op de matras liet zakken, een andere zitplaats was er nu eenmaal niet, rook hij de urinegeur die eruit opsteeg. Hij zou het niet aan zijn hart laten komen, alles was beter dan buiten moeten slapen: het was 1 december, en 's nachts al verdomd koud. Het weer was bovendien aan het omslaan, hij kon het voelen aan zijn knoken. Het zou hem niet verbazen als morgen de eerste echte vrieskou zou inzetten. Jules ging op de andere matras liggen. Het was nog te vroeg om al te gaan slapen, maar er was nu eenmaal geen licht, op het zwakke schijnsel van de lantaarns op het plein na. 'Welterusten, Nicolaas,' zei Jules. 'Ik ben Sinterklaas niet,' zei Jan, die ook ging liggen en een deken over zich heentrok. 'Weet ik wel,' zei Jules, maar hij trok een van zijn versleten schoenen uit en schoof die naar Jan toe. Jan zag dit niet meer, want hij had zijn ogen reeds gesloten. Charlotte had hem misschien op tv gezien, maar zou ze hem herkend hebben met die witte baard? Ze was maar op een paar straten van hem vandaan. Hij meende haar aanwezigheid te kunnen voelen. Zou hij morgen de moed vinden om bij haar te gaan aanbellen? Nu hij Antwerpen had bereikt, was hij niet meer zeker of hij wel opnieuw contact wilde. Wel hoopte hij zich weer
thuis te gaan voelen in zijn stad, en bij Jules logeren was een goed begin. Hoewel? Hij rook beschimmelde kaas, zweet, maar vertikte het om zijn ogen nog open te doen. Hij draaide zich gewoon weg van de geur, en dat hielp. Maar enige minuten later kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en controleerde wat er zo stonk, en toen zag hij een schoen staan. Had die zotte Jules zijn schoentje gezet? Hij kreeg tranen in zijn ogen. Het waren de simpele zielen die in deze maatschappij niet mee konden. Het ging hen te snel. Jules was duidelijk ook iemand die niet kon volgen en hierdoor verstoten, in zijn eigen wereld en aan zijn eigen tempo, op zoek was naar een manier om zich toch goed te voelen, en zo prooi van de heroïne was geworden. Wie daaraan verslaafd was, kon zijn vroegere identiteit nooit meer terugvinden. Heroïne deed iets met je hersenen, het veranderde je kijk voor altijd. En het bleef je roepen, want hoewel Jan al jarenlang geen spuit meer had aangeraakt, kon hij horen hoe de heroïne die hier in huis was, en waarschijnlijk onder de matras van Jules verstopt zat, hem aansprak, zacht en fluisterend, en hoe hij zijn oren moest afsluiten. Hij was niet naar hier gekomen om zich te verliezen, maar om zichzelf te vinden. Hij moest sterk zijn.
28
'Kevin? Kevin!' Lydia schudde hem wakker, maar omdat hij slechts moeizaam reageerde, knipte ze het licht aan. 'Heb je de wekker niet gezet?' 'Ik ontbijt samen met jullie,' zei Kevin. 'De hele week mag ik wat
later beginnen omdat ik gisteren zo veel werk heb verzet. Zalig, toch?' Lydia wist niet of ze dat nu wel zo geweldig vond. Ze was gewend om samen met Kevin op te staan, zijn boterhammen te maken en zich daarna over Fien te ontfermen. Als het allemaal samenkwam, zou het erg druk worden. Ze holde in haar nachtkleed naar beneden, zette vlug koffie en vulde de brooddoos van Kevin met rauwkost en volkorenbrood. Daarna pakte ze een grote mand en lange houten prikstokjes. Daarop stak ze zuurtjes. Twintig stokjes later was het werk klaar. Dit snoepgoed mocht Fien straks uitdelen om te vieren dat ze niet verdronken was. En dan nu... ze keek op het schema dat op de deur van de koelkast plakte: croissants! Maandagochtend was daar het vaste moment voor. Ze pakte uit de diepvries een zak en liet de croissants ontdooien door ze op de verwarming te leggen. Over vijf minuutjes zouden ze al in een perfecte staat zijn. Veel beter dan in de microgolfoven, daar droogden ze van uit. Ze holde weer naar boven. Kevin zat op het toilet, maar hij had geen schijterij meer. Dat was een hele verbetering. Vlug kleedde ze zich aan en ging Fien wekken. Die bleek uitermate goedgezind, helemaal hersteld van haar val in het water. Kinderen! Waarschijnlijk was Fien zo opgewekt omdat ze wist dat ze snoep mocht uitdelen. Maar daar had Lydia het ook voor gedaan, ze wist hoe ze leed moest verzachten. Opeens herinnerde ze zich dat ze straks de lege wc-rolletjes mee naar school moest nemen, voor de knutselhoek. Ze liep terug naar de badkamer, waar Kevin nog steeds op het toilet zat, met de krant, en maakte het mandje onder de wasbak leeg. En jawel, wat kende ze Kevin toch goed, daar lag een leeg rolletje in. 'Voor de knutselhoek,' zei ze. 'Fien staat in de krant.' Lydia rukte de krant bijna uit zijn handen, zo verrukt was ze. 'Waar?' En toen zag ze het: een reusachtige foto van Fien, die door
Paul Wouters ondersteboven werd gehouden, zodat het water uit haar keeltje kon lopen. PAUL WOUT ERS REDT KIND was de kop. Lydia liep de badkamer uit. 'Fien, moet je kijken.' Kevin veegde vlug zijn poep af en snelde haar achterna, dit wilde hij niet missen. En jawel, Fien, die al beneden aan de ontbijttafel zat, liet haar oogjes gretig over de pagina glijden. 'Ben ik nu een Bekende Vlaming?' 'Zeker weten,' zei Lydia. Voor momenten als deze wilde Kevin 's ochtends samen met zijn gezin kunnen ontbijten. Tegelijk was hij niet naïef. Hij wist dat iemand het geld moest binnenbrengen, en dat hij dat was, want Lydia had het druk als klassenmoeder en met de zorg voor het huishouden. Terwijl Lydia de voorpagina aan de koelkast hing en Fien een paar keer op en neer naar de keuken liep om het artikel te bewonderen, pakte hij het stuk van de krant waar de vacatures in stonden. Hij liet zijn ogen er zo ongemerkt mogelijk over glijden, en daar zag hij al iets: bij Inno zochten ze zwartepieten die hun winkelcentrum een week lang wilden bevolken. Het was een tijdelijk baantje, maar het zou hem de tijd geven om naar ander en beter werk te solliciteren. Hij dronk zijn koffie zo traag mogelijk op, en deed alsof hij niet merkte dat Lydia de tafel al aan het afruimen was. Zodra ze daarmee klaar was en de kop bijna uit zijn handen wilde rukken, zei hij: 'Schenk me nog eens in.' 'Maar ik moet ervandoor, Fien naar school brengen.' 'Doe dat dan, ik drink nog een laatste kopje, en daarna ga ik ook, want ze zullen tegen die tijd al op me staan wachten.' 'Je weet toch zeker dat je niet te laat bent.' 'Ik heb dat gebouw gisteren bijna in mijn eentje gezet. Devos wil de overuren liever op deze manier aan me terugbetalen. Maak je nu maar geen zorgen.' Lydia voelde een vreemde vibratie van Kevin uitgaan, maar ze
besteedde er verder geen aandacht aan. Hij zou wel weten wat hij deed. Alleen was het nieuw dat Devos aan het jongleren ging met gemaakte overuren, hij was een strikte opzichter, al vanaf het begin. Maar ze was er niet rouwig om. Uiteindelijk had ze het ook fijner gevonden om Kevin mee aan tafel te hebben, ook al betekende dit dat ze wat meer en wat sneller op en neer naar de keuken had moeten draven: het had een zondagochtend geleken. 'Vooruit, Fien.' Lydia had de snoepmand in haar bakfiets gezet, en liet Fien erbij kruipen, samen met haar boekentas. Ze had de fiets nog niet zo lang, maar was er helemaal verzot op. Een gewone fiets had slechts een zitje achterop, maar waar moest je dan met extra tassen blijven? En daar gingen ze: Fien in de bak, zij op de fiets, en terwijl ze trapte dacht Lydia na over wat ze aan Sara, de schooljuf allemaal moest zeggen, want nu Kaatje haar vader moest begraven, had die wel iets anders aan haar hoofd dan zich met klasactiviteiten in te laten. Enkele minuten later draaide ze de Volkstraat in. Het prachtige artnouveaugebouw waarin de school gevestigd was, zag ze al van ver liggen. 'Steinerschool' stond er op de voorgevel. Een bewuste keuze was het van Lydia geweest om Fien hiernaartoe te sturen. In dit vrije onderwijs werden de ouders betrokken bij de dagelijkse activiteiten, en stonden ze ook mee in voor alle schoolfeesten. Ook financieel sprongen ze bij, want niet alle leraren hadden een pedagogisch diploma. Waar had je dat nog, een school waar iemand mocht lesgeven op basis van zijn kwaliteiten en niet louter op basis van zijn diploma? Ze draaide de speelplaats op, en zag dat ze nog maar net op tijd was, want Sara was al uit het leraarslokaal gekomen om de kinderen naar de klas te brengen. Als Kevin samen met hen wilde opstaan, zou hij de wekker op halfacht moeten zetten. Nu had de wekker niet eens aan gestaan. Alsof Kevin helemaal niet van plan was
geweest om hoe dan ook uit bed te komen. Hierdoor had ze zich bijna verslapen. Als haar innerlijke klok geen alarm had geslagen, zou Fien nu te laat zijn geweest. Ze hielp Fien uit de bakfiets en gaf haar de mand. Fien liep ermee naar Sara: 'Omdat ik gisteren niet verdronken ben.' Sara knikte Fien vriendelijk toe. Ze vond Fien een wonderlijk kind, altijd vol verrassingen, en dat moest wel te danken zijn aan Lydia, die ze heel wat minder aangenaam vond: altijd nerveus, bazig en overdreven emotioneel. Daar kwam ze aanzetten. Ze zou gaan ratelen over van alles en nog wat, en ze moest haar leerlingen naar binnen brengen, want ze stonden net allemaal keurig in de rij. 'Hier heb je nog wat wc-rolletjes voor de knutselhoek,' zei Lydia. 'Wat een grote zak.' 'Kevin had buikgriep, een spetterpoep zoals wij zeggen.' Sara stelde zich voor wat Lydia had gezegd en haar gezicht vertrok. Toch nam ze de zak zonder verpinken aan. 'En nu nog even over de schooltuintjes. Kaatje heeft geen tijd, haar vader is gestorven, dus zullen we het een en ander moeten verzetten.' 'Als Kaatje haar activiteiten wil verplaatsen, dan moet ze dat maar zelf met mij komen bespreken.' 'Weet ik, maar...' Lydia aarzelde. Hoe moest ze dit nu netjes zeggen? Rechtuit dan maar, als het niet klonk, zou het botsen, en dan was dat maar zo. 'Omdat jij met haar man van bil bent gegaan, is het beter dat ik deze zaak regel. Ik ga dus iemand anders zoeken om de schooltuintjes morgen te harken, ik weet alleen nog niet wie. Het eendjesvoeren kunnen we alvast van woensdag naar donderdag verplaatsen, ook al schiet het pannenkoeken bakken er dan bij in. Zodra Kaatje terug is, kan ze een extra uurtje jazzballet geven, dan is alles weer in balans. Toch?'
Sara was geschrokken van de rechttoe-rechtaanbenadering, vond het zelfs hoogst onbeschoft, maar hoe kon ze kwaad zijn? Lydia had iets onschuldigs over zich, meende het altijd zo goed. Ook nu leek ze zich van geen kwaad bewust. 'Je bent een bijzondere vrouw, weet je dat?' Sara liet het opzettelijk wat dubbelzinnig klinken, maar Lydia glimlachte alsof ze het compliment van haar leven had gekregen. Sara liet haar in die staat achter, en nam haar leerlingen mee naar de klas. Boris ontbrak. Even wilde ze nog vragen of Lydia wist waar hij was, aangezien ze toch zo close met Kaatje was, maar ze hield zich in. Ze wilde niet overkomen als nieuwsgierig, laat staan bemoeizuchtig. T ijdens het naar huis fietsen had Lydia een wrang gevoel. Sara was een slank poppetje, begin twintig, met blond haar en grote borsten. Het verbaasde haar niet dat Manu zich met haar had ingelaten. Onbegrijpelijk vond ze wel dat Sara er niets uit geleerd bleek te hebben. Toen Manu daarnet ter sprake was gekomen, had haar gezichtsuitdrukking verraden dat ze nog steeds om hem gaf. Had ze dan niet begrepen dat ze van de vaders van haar leerlingen af moest blijven? Ze zou Fien nooit door Kevin naar school laten brengen, zelfs niet als hij daarvoor de tijd had. Sara had ook een wrang gevoel, maar om een andere reden. Manu was haar eerste grote liefde geweest. Ze had hem ontmoet op een ouderavond, en de vonk was onmiddellijk overgeslagen. Ze hield ook van Boris, dus had ze zich verbeeld dat ze met Manu en Boris een gezinnetje zou beginnen waar nadien nog kinderen van haarzelf welkom zouden zijn. Maar Manu had hun affaire als een mislukt slippertje gebrandmerkt en niets meer van zich laten horen. Tot haar spijt, want ze wist dat het ook voor hem meer had betekend. Dat Kaatje hen had betrapt, had het allemaal verknald. Wat nog had moeten groeien, was toen ontworteld. Daarom wilde ze het graag opnieuw met hem proberen, langzamer nu. Kaatje was er toch samen
met Boris uitgetrokken, dus waarom niet? 'Mag ik de snoep uitdelen?' vroeg Fien. 'Straks,' zei Sara, die zich op de klas concentreerde. 'Eerst gaan we samen muziek maken, en daarna ga ik een verhaal vertellen. Terwijl jullie er een tekening over maken, zal ik dan de snoep uitdelen. Is dat goed?' Alle kinderen riepen 'nee' en omdat ze nog steeds half met haar gedachten bij Manu zat, liet ze toe dat de kinderen de mand plunderden. Ondertussen was Lydia bijna thuis. Ze vroeg zich af of Kevin ondertussen de deur al uit zou zijn. Als dat niet het geval was, wilde ze hem een emmer meegeven, want de kat had gisteren in de zandbak gekakt, en het zand moest worden aangevuld. Op de werf was er zand met hopen. Devos zou er zeker niets op tegen hebben als er daar een emmertje af zou worden gehaald. Kevin wist dat hij zich moest haasten. Langer dan tien minuten kon Lydia niet meer wegblijven. Zodra ze de deur uit was, had hij zich naar boven gehaast en uit haar deel van de ladekast nylonkousen gehaald. Omdat Lydia een grote maat had, ze had nu eenmaal een weelderige kont en uit de kluiten gewassen benen, pasten de nylons perfect. Maar waar moest hij zwartepietkleding vandaan halen? Hij had in zijn kast nog wel een blauw turnbroekje liggen, zo'n oud ding dat nog dateerde van zijn schoolgaande jeugd, maar het leek allerminst op een pofbroekje. Hier zou hij het toch mee moeten doen, want tijd om naar een verkleedwinkel te gaan, had hij niet. Een mouwloos vestje met koperen knoopjes bezat hij dan weer wel, en als hij daaronder een zwart spannend truitje deed, zag het er best te doen uit. Alleen zijn gezicht moest hij nog zwart maken. Schmink had hij niet, dus de oude methode dan maar. Hij pakte een kurken stop, hield er een brandende aansteker tegen tot de kurk zwart blakerde en bracht met
de stop donkere vegen aan op zijn gezicht. Het zag er goed genoeg uit, een zwartepiet was tenslotte geen neger, maar iemand die de schoorsteen gebruikte om pakjes te leveren. Een oude pet had hij ook nog. Hij leek nu eerder op een opa in een turnbroekje dan op een zwartepiet. Het moest maar volstaan, wie zou er trouwens op zo'n aanbieding afkomen? Toch zeker niemand die zich helemaal zou opdoffen, met zwarte pruik en al. Hij wilde met de fiets gaan, maar dat zou opvallen, want hij ging normaal te voet, en toen hij de deur achter zich dicht wilde trekken, sloeg hij zichzelf tegen het voorhoofd. Als hij straks terugkwam van de Inno, zou Lydia thuis zijn. Hij kon moeilijk verkleed als zwartepiet arriveren. Hij liep de trap op, stopte in een tas zijn dagelijkse kleding en ging toen pas op pad. De Inno lag helemaal in het centrum, zeker een kwartier, maar hij had het ervoor over. Terwijl hij er stevig de pas in zette, vroeg hij zich af waar hij zich vanavond moest omkleden. In de toiletten van de Inno was een mogelijkheid, maar dat zou erg onprofessioneel overkomen. Ron van Het Slecht Geweten zou hem wel helpen. Die woonde boven zijn café, daar kon hij wel even van outfit veranderen. Maar eerst moest hij proberen die job in handen te krijgen. Dat was belangrijk, want hij wilde pas vertellen dat hij ontslagen was en geen kraanman meer wilde zijn als hij ander werk had gevonden. Terwijl Kevin onderweg was, kwam Lydia thuis. Ze zette het kopje koffie weg dat Kevin tot haar verwondering maar halfleeg had gedronken, en toen ze boven kwam zag ze dat de kastdeur openstond en dat haar lade met kousen en ondergoed maar half gesloten was. Had hij aan haar kleren gezeten? Ze controleerde de inhoud, alles lag door elkaar. Had hij naar iets gezocht? Wat dan? Ze legde wel eens iets verkeerds na het wassen en strijken, dus was het goed mogelijk dat hij een van zijn onderbroeken of kousen niet had kunnen vinden. Ze
legde alles weer ordentelijk, maar een vreemde geur in huis voerde haar naar de keuken, en daar, in de vuilnisbak, vond ze een verbrande kurkenstop. Had hij vuurtje-stook zitten spelen? Ze keek op haar horloge. Hij was nu waarschijnlijk al op de werf, ze kon hem maar beter niet storen. Maar straks zou ze vragen wat hij had uitgespookt.
29
Paul had zich gisteravond met zijn vrienden kostelijk geamuseerd, maar toch niet zo goed als hij had gehoopt. Voortdurend had hij aan Astrid gedacht, aan die blauwe ogen, aan de zachte verwondering die uit haar blik had gesproken toen hij haar had opgevangen, aan die stem die elk ogenblik van fluisteren in een klaterlach kon omslaan. En dan natuurlijk die benen. Het waren steltjes geweest, lang en smal, meisjesachtig. En hoewel hij door de grote doos die ze om haar heen had gedragen de rest van haar lichaam niet had kunnen zien, wist hij dat het even smal zou zijn, en dat ze geprononceerde borsten zou hebben, als tennisballen. Helemaal anders dan bij kleine dikkerdjes van wie de borsten vaak niet meer dan vetkwabben waren die vrij vormeloos weer in het lichaam opgingen. Hij had zich enigszins geschaamd om al deze gedachten, want hij kende haar niet, en ze had zijn voorstel afgeslagen om haar uit dat pakje te helpen. Wel had ze duidelijk te kennen gegeven dat ze geen vriend had en uit haar verwarring had hij opgemaakt dat ze hem zag zitten. 'We zijn er,' zei Maria. 'Wacht hier.' Paul stapte uit. Hij mankte lichtjes, zijn been was
nog stijf zo vroeg op de ochtend. Hij liet Maria in het ongewisse over wat hij ging doen, zo kon ze al zeker zijn vader of zijn coach niet inlichten. Niet dat die niet mochten weten wat hij ging doen, maar hij was gewoon niet zo zeker van zijn onderneming. Het was arrogant, dat wist hij, hij zou zijn bekendheid misbruiken, in zekere zin dan toch. En wat deden al die vrouwen daar? Voor de ingang van de Inno groepten zeker dertig vrouwen samen en de deuren waren nog gesloten. Op dat laatste had hij gerekend, maar niet op al die vrouwen, want hij had op discretie gehoopt. Via de dienstingang proberen binnen te komen, kon niet meer: ze hadden hem gezien en keerden zich als één vrouw naar hem. Hij voelde de aandrang te gaan lopen, maar bleef manhaftig hun richting uit hinken. 'Pardon.' Hij baande zich een weg terwijl ze zijn naam zeiden en om een handtekening vroegen, zelfs aan zijn kleding trokken. Hard en snel klopte hij op een van de glazen deuren om de aandacht te trekken van een klein, zwaarlijvig mannetje dat op enkele passen afstand stond. Rudolf was aan het genieten van de massa vrouwen, die in hysterie naar de schoenenafdeling zou lopen zodra hij de deuren zou openen, waar het totale uitverkoop was – alles werd aan zeventig procent aangeboden. Hij schrok op toen hij hevig gebons hoorde. Dit ging te ver, straks barstte het dubbelglas nog. Het bleek een man, hij herkende hem: Paul Wouters. Hij snelde naar de deur. Zo'n beroemdheid kon je niet laten wachten. Hij opende slechts een van de vele deuren die de totale ingang uitmaakten. Paul werd door de vrouwen naar binnen gestoten, maar ze hielden zichzelf even in, zodat Rudolf de deur weer kon sluiten. 'U komt wel erg onverwachts binnenvallen. Als u in alle rust wilt shoppen, dan is dit niet het moment, want over enkele minuten moet ik de deuren opengooien, en dan wordt het hier een overrompeling. Maar niet getreurd, ik ben de afdelingsmanager, Rudolf. Als u na het
sluitingsuur terugkomt, dan kan ik u een privérondleiding geven.' Rudolf had zijn s'sen laten slissen en druk staan gesticuleren, zodat Paul zich een beeld kon vormen van waar een privérondleiding op kon uitlopen. Paul zei kortaf: 'Ik kom voor Astrid Gevaert.' Verbaasd was Rudolf niet, alleen wat teleurgesteld. Hij had Astrid daarnet nog uitgelachen omdat ze zich in de armen van Paul had laten filmen, wat natuurlijk niet meer dan jaloezie was geweest. Astrid had hem dan ook lik op stuk gegeven door te zeggen dat hij moest oprotten. Van geen enkele andere werkneemster zou Rudolf dit geslikt hebben. Maar Astrid had iets wat anderen niet hadden, iets naïefs, alsof ze volledig onbezoedeld was en nog aan haar volwassen leven moest beginnen, terwijl ze toch al begin twintig was. Op de een of andere manier had hij steeds het gevoel haar te moeten beschermen. 'Wacht hier,' zei hij streng tegen Paul. Hij liep naar de personeelstoiletten. Hij had Astrid aangeraden wat concealer op te smeren, want ze had wallen onder haar ogen gehad. Afijn, wallen was een groot woord, want ze was een jong, spichtig ding, en zo iemand had natuurlijk geen wallen, maar hij had toch duidelijk kunnen zien dat ze slecht had geslapen. Dat klopte. Astrid had urenlang liggen woelen. Enerzijds had ze aan Paul gedacht, aan dat onbevangen moment dat ze hem in de ogen had gekeken en even kort en sprankelend met hem had gepraat, alsof ze helemaal alleen waren en er geen camera's op hen gericht stonden. Anderzijds had ze zitten denken aan de raadgeving van Victor: dat ze niet op de ware moest zitten wachten zonder tussendoor te genieten van wie er allemaal haar pad kruiste. Ze was niet zeker of ze dat wel wilde, maar het leven dat ze nu leidde was eenzaam en seksloos, en ze was nog maar begin twintig, dit zouden haar fijnste jaren moeten zijn. Terwijl ze wat concealer aanbracht, en de uitgeputte uitdrukking onder haar ogen wegwerkte, schrok ze op toen ze Rudolf zag binnenkomen.
'Wat doe je in het vrouwentoilet?' wilde ze vragen, maar ze slikte haar woorden in, want Rudolf voelde zich gedeeltelijk vrouw, en ze wilde hem niet beledigen. Ze hoefde ook niet om een verklaring te vragen, want hij zei: 'Paul Wouters is hier.' 'Stop ermee!' zei ze. 'Waarom pest je me zo? Ik heb het al moeilijk genoeg.' Rudolf had gedacht dat ze hem met blije verbazing zou hebben aangekeken. Omdat ze hem niet geloofde, voegde hij eraan toe: 'Wat wil je dat ik tegen hem zeg?' 'Tegen wie?' 'Tegen Paul Wouters.' 'Is hij hier?' 'Hij staat bij de ingang, hij wil met je praten.' Astrid kende Rudolf goed genoeg om te weten wanneer hij loog of haar voor de gek hield, en dat was niet het geval. Even voelde ze weer die gloed die haar gisteren had vervuld en haar deze nacht nog met zijn naweeën wakker had gehouden, maar toen betrok haar gezicht. Paul Wouters en zij hadden geen toekomst samen. Hij zou een van de dagen weer naar Monaco gaan, en zij zou alleen achterblijven, met niets dan treurnis, want ze kon het niet, zomaar met iemand naar bed gaan; ze zou van hem gaan houden, ze zou haar verwachtingen op hem loslaten, en daarvoor was hij niet hier. Hij was gekomen om dat sprankje van gisteren in een allesverterend vuur te zien veranderen, en te midden van de asresten weer zijn eigen weg te gaan. Misschien stond hij zich zelfs al te verlekkeren op een vluggertje, nee, dat wilde ze niet; ze zou het zichzelf nooit vergeven als ze zich alleen maar omdat hij bekend was en er goed uitzag aan zijn voeten zou werpen. Al haar eigenwaarde zou ze erdoor verliezen. 'Zeg dat hij moet oprotten.' Rudolf had de wissel van haar gelaatsuitdrukkingen gevolgd en had
zich aan veel verwacht, maar niet aan dit antwoord. 'Dat hij moet oprotten?' Ze keek hem met diezelfde vernietigende blik aan waarmee ze daarstraks ook hem had beledigd, en hij verliet langzaam het toilet, zodat ze de tijd had zich te bedenken, maar ze kwam niet op haar woorden terug. Rudolf, die een net pak droeg, wat bij zijn functie paste, trok zijn das recht en schraapte zijn keel zodra hij bij Paul was, en zei gewichtig: 'Ze zegt dat je moet oprotten.' Paul dacht dat hij het niet goed had verstaan, maar hij vertrouwde genoeg op zijn zintuigen om te weten dat deze kleine opdonder hem had beledigd. Zijn vechtinstinct kwam naar boven. 'Waar is ze?' 'In de personeelstoiletten.' Rudolf probeerde Paul, die in de aangewezen richting liep, niet tegen te houden, hij keek hem alleen maar na. Ondanks het feit dat Paul hinkte, was hij een lekker stuk. Waarom stond er nooit voor hem een Paul Wouters aan de ingang die absoluut naar binnen wilde om met hem een afspraakje te maken? Hij keek naar de ingang, er stonden ondertussen al zeker honderd vrouwen. Over enkele minuten moest hij echt gaan opendoen, want met hoe meer ze waren, hoe meer ze elkaar onder de voet zouden lopen, en hij wilde geen ongelukken op dit vroege uur. Maar eerst moest hij de uitkomst van deze affaire weten. Hij zou al zijn vrienden op de hoogte kunnen brengen en de roddel over de hele afdeling verspreiden. Dit zou een geweldige dag worden. Paul vroeg zich af waar hij aan begonnen was toen hij het vrouwentoilet betrad. Er waren verschillende hokjes, en vooraan waren wasbakken. Hij had verondersteld haar daar te zullen zien staan, maar ze was er niet. Zou ze al weer buiten zijn? Hij bukte zich en zag toen de steltbeentjes onder een van de deurtjes. Wat hem frappeerde was dat die snel werden ingetrokken. Ze moest op de pot zitten,
verscholen, voor hem. Het streelde zijn ego dat ze bang was. Om haar op haar gemak te stellen klopte hij voorzichtig aan. 'Astrid?' Het bleef stil, Paul klopte nogmaals, en herhaalde haar naam. Astrid kon niets uitbrengen, ze zat daar, met opgetrokken knieën. Haar kaak leek wel van beton, muurvast zat die, belachelijk, dat wist ze wel, hij was maar een gewone man, waarom deed ze zo? 'Ga weg!' zei ze. Het kwam er hard uit, bijna als een schreeuw. 'Wat heb je?' klonk het aan de andere kant. 'Ik ga me niet zomaar aan je geven,' zei Astrid. 'Ik ben geen wegwerpvrouw waar je een nacht je seksuele pleziertjes op kunt botvieren en die je daarna kunt dumpen. Ook al denk je dat.' 'Hoe kom je daarbij?' vroeg Paul, die ontdaan was, want zo had hij het zich inderdaad voorgesteld. Hij had haar vanavond in zijn hotel willen laten logeren, ze zou het als een eer zien en zich volledig aan hem overgeven. Maar nu wilde ze niet. Alle hoop was nog niet vervlogen, als ze maar naar buiten kwam, als hij haar maar in de ogen kon kijken en er weer even zo'n magisch moment als gisteren zou kunnen ontstaan. 'Kun je uit dat hokje komen? Dat praat wat makkelijker.' Hij bekeek zich ondertussen in de spiegel. Hij zag er goed uit. Ze zou bezwijken, dat wist hij. 'Ik blijf lekker hier.' Astrid voelde zich een volslagen idioot. Waarom sprak ze zo? Ze leek wel een kleuter. Waarom stond ze hem niet oog in oog te woord, waarom zo, met opgetrokken knieën, bibberend? Als ze toch zo zeker van haar stuk was, dan hoefde ze toch niet bang te zijn, dan had ze dit hokje toch niet nodig als beschutting? 'Je weet zeker niet hoeveel moeite ik heb moeten doen om hier te komen?' zei Paul. 'Bovendien zou ik nu bij mijn ouders moeten zijn, maar ik sta hier.' 'Je hebt je waarschijnlijk helemaal naar hier laten rijden door je Personal Assistent. Moet ik daarvoor applaudisseren?' vroeg Astrid.
'En wanneer en waarvoor heb jij trouwens ooit moeite moeten doen? Je vader heeft je van kleins af aan opgeleid, je had alle geld van de wereld, zelfs een eigen tennisveld, zo kan iedereen kampioen worden. En wat vrouwen aangaat, die vallen als vliegen voor je; je hoeft maar even je blik op hen te richten en ze worden al gewillig. Noem je dat moeite doen?' Paul had de indruk dat ze hem dwars door die deur een uppercut verkocht. Even wilde hij haar van weerwoord dienen, maar zijn woede nam de overhand, en hij beende het toilet uit. Wat dacht ze wel? Hem veroordelen, wat wist ze van zijn leven? Toch helemaal niets, behalve wat er in de boekjes werd geschreven, en dat was roddelpraat. Hij zag Rudolf staan en bracht zijn gezicht weer onmiddellijk in de plooi. 'Alles naar wens verlopen?' 'Prima,' zei Paul, die hem voorbijliep, naar de deur, want hij had wel gezien hoe Rudolf zijn gezicht scande in de hoop de afloop van het gesprek erop te kunnen aflezen. Maar dat plezier gunde hij deze homoseksuele dikkerd niet. De vrouwen bij de deur werden hysterisch toen hij op hen afliep. 'Ik zal hen moeten binnenlaten,' zei Rudolf, 'want ik zie er ook al enkele zwartepieten tussen staan. Op elke afdeling laten we er deze week eentje rondlopen en wat kunstjes doen, dat animeert de klanten.' Paul zag dat er inderdaad verklede mannen tussen stonden. Ze zagen er niet uit, degene die vooraan stond toch niet: hij had een blauw sportbroekje aan en een pet op zijn hoofd die oude mannetjes droegen; ook zijn gezicht was slechts met zwarte vegen bedekt, en hij droeg niet eens een pruik. Wat waren sommige mensen toch slordig, en dan waren ze verbaasd dat ze in hun leven niets bereikten. Rudolf deed de deur open, en hoewel Paul opzij was gaan staan, zodat ze door zouden kunnen, stortten de vrouwen zich op hem. 'Uitverkoop in de schoenenafdeling,' riep Rudolf, 'zeventig
procent.' Het leken magische woorden, want hoe bekend en populair Paul ook was, alle vrouwen keerden zich weer van hem weg en snelden om het eerst naar de roltrap. Dankbaar maakte Paul van de gelegenheid gebruik om naar buiten te glippen. Maria stond nog steeds op de Meir terwijl ze hier met de auto eigenlijk al niet meer mocht komen. Ze deed haar werk niet slecht, hij zou haar wat positiever bejegenen. Hij stapte in, Maria was aan het bellen en legde haar hand op de hoorn: 'Je vader vraagt of je deze ochtend inderdaad langskomt.' 'Ja, ja,' zei Paul, 'maar ik wil iets vragen. Ben ik... Heb ik...' Hij slikte zijn woorden weer in. Hoe moest hij vragen of hij inderdaad alles onder zijn gat geschoven had gekregen en niet meer had moeten doen dan de balletjes wegslaan die zijn vader hem had voorgehouden? Hij vond zelf dat het klopte, maar niet helemaal. Hoewel hij de balletjes aangereikt had gekregen, had hij ze wel zelf weg moeten slaan en zich zo opwerken naar de tiende plaats op de wereldranglijst. Maar wat vrouwen aanging had Astrid gelijk. Als tiener hadden alle meisjes hem gewild omdat zijn vader rijk was en zijn bedje al gespreid leek, en nu hij succes had, boden ze zich weer met bosjes aan – vrijen was voor hem als eten geworden, deels noodzaak, deels gewoonte. En ja, het voelde goed aan om de nacht nooit alleen te moeten doorbrengen en telkens naast een andere beeldschone vrouw wakker te kunnen worden. Wat was daar fout aan? 'Hij komt,' zei Maria, 'over een halfuurtje.' 'Nee, hij komt niet,' zei Paul beslist. Als Astrid eiste dat hij moeite zou doen, dan zou hij moeite doen. Hij zou laten zien hoe ver hij wel wilde gaan om haar in zijn bed te krijgen. Dat hij daarna geen vaste relatie wilde, zou ze vast wel begrijpen. Het ging om de uitdaging, en die nam hij aan. 'Hij komt niet,' zei Maria, 'maar ik zal opnieuw contact met u opnemen zodra het wel past.' Ze legde neer. 'Wat wil je vandaag dan
doen?' 'We gaan winkelen,' zei hij. 'En jij moet me daarbij helpen, want ik heb een panty nodig en nog wat andere benodigdheden.' Maria had Paul al in alle staten gezien, onder andere met een zware kater zoals vanochtend, want ze had hem tot in haar suite horen overgeven. Maar die glinstering in zijn ogen was nieuw. Ze was slim genoeg om één plus één op te tellen, en wist dat hij hier Astrid Gevaert was gaan bezoeken die gisteren op de praalwagen van Inno had gezeten. Blijkbaar had hij lik op stuk gekregen. Moest je hem zien, zo strijdvaardig. En de energie die van hem afstraalde, was ook nieuw, die had ze alleen bij zijn beste matchen van hem voelen uitgaan. Dit kon niet slecht zijn, dus zei ze: 'We doen het.' Paul nam Maria aandachtig op. Ze had zijn moeder kunnen zijn, toch was ze helemaal anders. Zijn moeder had zich altijd afwezig gedragen, als een schaduw van zijn vader. Deze vrouw leek op het eerste gezicht ook een marionet van zijn vader en zijn coach, maar toch had ze persoonlijkheid. Ze had zijn plan al helemaal doorzien, wat getuigde van waakzaamheid en een goed stel hersenen. 'Ik moet het beste zwartepietenpak hebben dat er te vinden is; ik moet er onberispelijk uitzien, als uit een boekje. Rudolf, de afdelingsmanager, mag me niet herkennen en geen seconde aarzelen om me in dienst te nemen.'
30
Albert Maes was een begrafenisondernemer die respect vooropstelde.
Daarom had hij alleen maar mensen in dienst die discretie kenden en in staat waren om in hun manier van spreken een vorm van inleving te leggen die de klanten kon troosten. Fred Donckers beschouwde hij als een van zijn beste medewerkers, ook al was die zo discreet dat hij ondanks hun vijfjarige samenwerking in het geheel niets over hem wist, zelfs niet of hij al dan niet getrouwd was of kinderen had. Maar hij vond dat geen minpunt, want hij hield er ook niet van om over zijn privéleven te moeten vertellen. Zonder te kloppen ging Albert in het kantoor van Fred naar binnen, want de deur stond open. 'Slecht nieuws: Sinterklaas is dood.' 'Sinterklaas bestaat niet.' 'Vertel jij dat maar aan zijn dochter. Ze zit in de wachtkamer.' Fred begreep nu pas wat zijn baas bedoelde: Sinterklaas was gisteren inderdaad overleden en niemand wist wie zijn plaats had ingenomen. Fred voelde of zijn das rechtzat. Hij droeg een wit overhemd, een maatpak en zwarte lakschoenen, in niets leek hij nog op de wildebras die gisteren Saruman knock-out had geslagen. Hij ging naar de wachtkamer. 'Mevrouw Reynders?' Hij liet haar voorgaan naar zijn bureau. Nadat ze had plaatsgenomen en hij haar een glas water had aangeboden, ging hij tegenover haar zitten. 'Ik heb uw vader vorig jaar nog King Lear zien spelen, dat was werkelijk prachtig. Maar als ik de kranten mag geloven was Sinterklaas zijn lievelingsrol.' 'Dat klopt. Hij wilde me zelfs Klaasje noemen, maar mijn moeder vond dat te Hollands. Daarom werd het Kaatje. Een grote kindervriend was hij echter niet. Ik denk dat hij vooral kickte op de massale aandacht.' Kaatje viel stil. Waarom zei ze zulke onaangename dingen over haar vader? 'Leven uw ouders nog?' Ze keek Fred recht aan, maar had onmiddellijk spijt van haar vraag. Zo'n wederkerigheid mocht ze niet verwachten van een kantoorhouder. Maar Fred overdacht haar woorden met ernst. 'Mijn vader verdween na mijn
geboorte, nooit meer iets van gehoord, dat is eigenlijk ook een soort van dood. En mijn moeder is vorige maand overleden, aan longkanker. Ze ligt hiernaast.' Kaatje was verward, tot ze besefte dat hij met hiernaast het Schoonselhof bedoelde, dat aan de begrafenisonderneming grensde. Het Père-Lachaise van Antwerpen werd het in de volksmond genoemd, en dat was verdiend, want het was een prachtige begraafplaats. Ze wilde de urne met haar vaders as laten inmetselen in een muur in het nieuwe gedeelte en daarover een naamplaatje laten aanbrengen. Echt begraven wilde ze hem niet, dat vond ze luguber, dan was hij niet echt dood, dan lag hij daar nog, weg te rotten. Fred zag haar nadenken; hij vond het prachtig hoe de mensen die hier kwamen elk op hun manier omgingen met verlies. Hij leerde er veel van, want het verlies van zijn vader had hij nooit echt kunnen verwerken. 'Zullen we overgaan tot iets aangenaams, het kiezen van de kist?' Kaatje kon de ernst en tegelijk het vleugje humor van deze jongeman wel waarderen. En ze keek naar de prentjes in het boek dat hij haar voorlegde. Er waren verschillende kleuren hout, verschillende vormen. Te eenvoudig mocht het niet zijn, te elitair ook weer niet, eenvoud met een vleugje fantasie, zoiets. 'We hebben hiernaast een wand met kisten. Het werkt misschien makkelijker als we daar even een kijkje gaan nemen.' Fred stelde dit niet aan iedereen voor. Sommige mensen waren niet meer bij te brengen van het huilen als ze alleen al naar de prentjes van de kisten moesten kijken, omdat ze dan beseften dat het allemaal echt voorbij was. Maar Kaatje, of mevrouw Reynders, zoals hij haar in gedachten noemde, hield zich kranig, misschien zelfs iets te, ze straalde een zekere koelte uit. Wellicht had ze niet op goede voet met haar vader geleefd, of in ruzie afscheid genomen. En dat was problematisch, want
hoe kon je iets goedmaken tegenover iemand die dood was, laat staan verder je woede uiten? De doden hadden altijd het laatste woord. 'Wilt u dat ik alle soorten hout opsom?' Kaatje wilde zich liever laten leiden door haar gevoel. 'De kist moet bij zijn kleding passen,' zei ze. 'Ik wil dat hij in sinterklaaskleren wordt begraven; ik wil ook een open kist, iedereen moet zijn laatste groet rechtstreeks kunnen uitbrengen, niet tegen een stuk hout.' 'Laten we dan gaan voor een lichte kleur,' zei Fred, die normaal geen aanwijzingen gaf. 'Iets fleurigs, feestelijks, en toch ingetogen.' Kaatje volgde hem, en bleef samen met hem stilstaan voor een lichte houten kist, die aan de zijkant met verschillende gravures versierd was, niet al te pronkerig, eerder mysterieus, alsof die lijnen iets wilden vertellen, maar hun boodschap toch niet prijsgaven. En toen ging haar gsm. Het elektronische beltoontje leek uit een andere wereld te komen, een wereld waar Kaatje nu even niets mee te maken wilde hebben. Toch nam ze op, want het was Manu, en die moest voor Boris zorgen. Als hij belde, wilde dit zeggen dat er iets mis was. Ze keek verontschuldigend naar Fred en pakte op: 'Wat is er?' 'Ik ben Boris naar school...' 'Het is al negen uur,' onderbrak ze hem. 'Je hebt hem toch al afgezet, mag ik hopen.' 'Inderdaad, ik wilde vragen... waarvoor ik bel... Alles goed?' Waarom gedroeg hij zich als een idioot? 'Nee, alles is niet goed. Ik ben hier een kist voor mijn vader aan het uitkiezen.' 'Dan ga ik je laten. Sterkte.' En weg was hij. Kaatje stak haar gsm weer in haar tas en keek verward naar de kist, nee, deze was het niet, het was die ernaast. 'Mijn excuses voor de onderbreking,' zei ze. Fred lette even niet op haar, hij was een aantal zaken aan het noteren op een papier. 'Zo is je vader zeker verkleed en gewassen als de mensen hem komen groeten,' verklaarde hij even later. 'Zijn
wangen zullen we wat moeten opvullen, zodat hij er herkenbaar uitziet. Ik heb een recente foto van hem nodig, maar die kan ik van het internet halen. Laten we teruggaan naar mijn kantoor, tenzij u een andere keuze wilt maken.' 'Deze kist is prima.' Ze streelde het hout en voelde dat ze het moeilijk ging krijgen, en daarom liep ze snel naar het kantoor, met Fred in haar kielzog. Ze wilde wel eens weten hoeveel haar dit alles ging kosten. Niet dat het haar iets uitmaakte, maar het moest op voorhand besproken en vastgelegd zijn. En terwijl ze weer ging zitten, dacht ze aan Manu, waarom had hij gebeld? Hij belde nooit zomaar. Was hij bezig contact met haar te zoeken op een andere manier? Of was er toch iets aan de hand? Op een schooldag had Manu nog nooit voor Boris moeten zorgen. 'Laten we alles nog eens doorlopen,' zei Fred. Kaatje richtte haar aandacht weer op hem. Ze vond hem een bijzondere man. Hoewel hij aantrekkelijk was en zij dat ook was, ze wist welke uitwerking ze op mannen had, reageerde hij op geen enkele prikkel. Misschien was hij van de andere kant, of was hij een gedegen zakenman, want het zou natuurlijk geen pas geven als hij van haar verdriet misbruik zou maken. Ze voelde zich labieler dan anders, maar toch minder dan ze had verwacht. Ze kon maar niet huilen. Hopelijk zou ze op de begrafenis niet in snikken uitbarsten, met al die acteurs en de pers erbij, want ze had een rijmpje geschreven, gisteren nog, en dat wilde ze voordragen. Hoogstaande poëzie was het niet, dus ze geneerde zich alvast, want Chris Lomme, die nog verliefd was geweest op haar vader – welke bekende actrice niet – wilde een sonnet van Shakespeare voordragen. Maar goed, ze zou wel zien. Ze had ondertussen wel begrepen dat de meeste dingen anders afliepen dan verwacht. De scheiding van haar ouders, de ontrouw van Manu, de plotse dood van haar vader: niets bleek zeker.
31
De enige keer dat Manu naar de Steinerschool was geweest, was voor een ouderavond. En toen had hij Sara ontmoet, en was de vonk overgeslagen. Hij wist dat de school ergens op het Zuid lag, maar waar? Hij had gehoopt om het aan Kaatje te kunnen vragen, maar hij had niet willen toegeven dat hij de weg niet wist en al te laat was. Stom, want nu reed hij hier nog steeds rond. Ooit was hij op een kerstbeurs geweest, waar zelfgetekende wenskaarten en andere prullaria werden verkocht om de schoolkas te spekken, maar dat was in de oude handelsbeurs geweest, en hoever die van de school lag, wist hij niet. Hij had ondertussen al naar kantoor gebeld om te zeggen dat hij later zou zijn, zonder veel uitleg te geven. Vervelend, want hij had nog nooit een presentatie moeten verlaten. Hij zag het als zijn strijd tegen het maandagochtendgevoel om meteen met de realisatieresultaten van de nieuwste projecten aan te vatten en de zwaarste knopen door te hakken, zodat de rest van de week in alle gemoedelijkheid kon verlopen. 'Links?' vroeg hij. 'Weet ik niet,' zei Boris. 'Daarnet wist je het nog wel.' 'Hier ben ik nog nooit geweest.' Ze waren nog steeds verdwaald. Hoe kon dat toch? De school bevond zich op fietsafstand. Soms ging Kaatje zelfs te voet, dus ver kon het niet zijn. Die art-nouveaugevel! Verdorie, hier was het, en die verdomde Boris had zelfs om de hoek niet geweten dat ze er bijna waren. Maar zo waren kinderen, buiten hun vertrouwde leefomgeving waren ze reddeloos. Hij parkeerde dubbel, maar ver genoeg van de tramsporen, want hij wilde niet weggesleept worden. Hoe kwamen ze
erbij om een school midden in zo'n drukke straat te vestigen? Mooi was het natuurlijk wel, die gevel was geklasseerd als erfgoed. Je zou maar onderwijs krijgen in een gebouw dat behoorde tot de geschiedenis. Hij pakte Boris bij de hand en leidde hem naar binnen. De speelplaats was verlaten. Hij had niets anders verwacht. Hij liet Boris voorgaan en volgde hem naar het klaslokaal, waar een twintigtal jassen netjes op een rijtje aan de kapstok hingen. Hij wilde Boris een kus geven, maar de deur van de klas ging open, en daar stond ze. Wat zag ze er prachtig uit. Een fijn gezicht, met sproeten op haar neus. En dat blonde haar, engelachtig, en tegelijk uitermate vrouwelijk, en dan die borsten, daar kon je niet naast kijken, je blik moest wel omlaag. 'Dag Manu.' Hij knikte, verlegen. Wat had hij, waarom keek hij haar niet aan? Hij richtte zijn blik op haar blauwe ogen, maar werd weer direct bevangen door haar schoonheid, meer nog: door haar verliefde blik. Ze was hem niet vergeten, dat zag hij, ze had haar dromen nog niet verruild voor andere. Hij moest hier weg, hij voelde zich als een kat die bij de melk werd gezet, want hij herinnerde zich opeens haar geur, die heerlijk zoete geur, en de zachtheid van haar lichaam, en vooral haar begeerte – ze had hem begeerd zoals Kaatje in geen jaren had gedaan. Appetijtelijk zag hij er niet uit, hij had een uitpuilende buik van het vele zitten, en sport deed hij nooit. En zijn wenkbrauwen hingen af, hij had een treurige blik, en zijn vaalblonde haar was doorspekt met een grijze schijn die de voorbode was van zijn nakende ouderdom. Maar ze had hem bereden als een furie, wild en toch teder. En bijna op het hoogtepunt, terwijl hij die goddelijke borsten boven zijn hoofd had zien klotsen, en die stijve tepels als bewijs van haar opwinding had zien priemen naar het behang, was Kaatje binnengekomen. Haar geschokte, ontgoochelde blik had zijn seksuele verlangens onmiddellijk doen slinken, en de idiotie van het moment
was tot hem doorgedrongen, want hij had nooit een vaste relatie met Sara willen beginnen. Ze was jong, had weinig levenservaring, of juister: levenservaring die zo paste bij haar leeftijd, dat hij zich oud had gevoeld en niet in staat werkelijk met haar te communiceren. Hij had haar jeugd slechts willen bezitten, voor even. En nu stond ze hier voor hem, nog even sprankelend, nog even verliefd, hij moest slechts zijn hand uitsteken, haar even aanraken om aan te geven dat hij haar nog steeds wilde, en ze zou hem op slag vergeven dat hij sindsdien niets meer van zich had laten horen. 'Tot straks, Boris. Dag, mijn lieve jongen,' zei hij zodra Boris in de klas naar binnen glipte zonder hem een afscheidskus te geven. Sara was zo geraakt door de manier waarop hij Boris met zijn woorden nawuifde, dat ook zij hem met haar ogen op weg naar zijn schoolbank volgde. Van dit korte moment maakte Manu gebruik om weg te snellen. Sara, die haar hoofd onmiddellijk weer zijn richting uit keerde, zag hem lopen. Zijn haast sprak boekdelen. Ze wilde hem naroepen, maar deed het niet, ook zij had haar trots. Maar het brak wel haar hart dat hij zijn begeerte daarnet zo had ingetoomd. Wat hield ze van hem. Hij had een bepaald soort rust over zich, en tegelijk leek hij uitermate ambitieus. Ze twijfelde er niet aan dat hij goed was in zijn vak. In elk geval verdiende hij goed, hij had een prachtig huis. Ze was er sinds ze betrapt waren nog vaak langsgefietst. Ze had zich daar zien wonen. Ze zou een goede moeder zijn voor Boris, en ze wilde zelf kinderen. Waarom was Manu zo afwijzend? Zijn huwelijk met Kaatje had hem nooit voldoening geschonken, anders zou hij toch nooit zo in vervoering zijn geraakt bij hun eerste gesprek? Hij was werkelijk dronken geworden van verliefdheid op die ouderavond. Ze had hem in de roes zien komen, en hoewel bijna alle vaders een oogje op haar hadden en ze hen altijd kordaat op afstand had gehouden, had ze zich door Manu laten verleiden. Zijn verliefdheid was geen lust geweest,
maar vervoering, liefde op het eerste gezicht, wederzijds. En dat had ze nog met niemand gehad, zeker niet met leeftijdsgenoten, want die waren altijd zo obsessief op zichzelf gericht. Hij had alleen maar aandacht voor háár gehad, alsof ze het mooiste wezen op aarde was. Zo bemind worden, dat wilde ze opnieuw. Het was totaal geweest, tot die Kaatje, die zogenaamd de hele dag zou gaan winkelen, in de slaapkamer had gestaan en haar bij haar haren van het bed had gesleurd. Ze was te verrast geweest om zich te verzetten, maar Manu had het voor haar opgenomen, ook daaruit was gebleken waar zijn loyaliteit lag. Als hij Boris morgen weer kwam afzetten zou ze hem niet zomaar laten gaan, ze wilde dat er weer toenadering ontstond. Ja, ze was bereid zelfs onverwachts aan zijn deur te gaan aanbellen, ze wilde hem laten voelen dat ze het meende, zonder zich al te zeer op te dringen, want dan zou ze haar eigenwaarde verliezen. Ze moest het subtiel aanpakken. Manu had op de speelplaats halt gehouden en had daar, hoewel hij al te laat was voor zijn werk, een sigaretje opgestoken. De woorden van zijn psychologe waren hem weer door het hoofd geschoten. Ze had hem verweten dat hij Sara in de waan liet dat hij gewoon tijd nodig had om te verwerken dat zijn vrouw ervandoor was. Hij had zich beledigd gevoeld, maar waarom? Als hij werkelijk klaar was met Sara, waarom was hij er dan als een angsthaas vandoor gegaan? Hij zou onder ogen moeten zien dat hij haar nog altijd even wonderlijk vond, en hij mocht haar dat zelfs laten weten, tegelijk zou hij haar duidelijk moeten maken dat er geen haar op zijn hoofd nog aan dacht om het opnieuw te proberen. Hij wilde Kaatje terug, zijn zoon weer in huis. Haar schoonheid kon niet op tegen zijn gezinsleven. En dat moest hij haar zeggen. Niet morgen, maar nu. Getik tegen een vensterruit deed hem uit zijn innerlijke litanie ontwaken, en hij zag iemand gebaren dat hij zijn sigaret moest
uitdoen, wellicht de directeur. Het was hier een groene school. Roken mocht niet, er stonden ook nergens frisdrankautomaten. Voor Boris was dat niet slecht, hij kon maar beter opgroeien in een school die alternatieven bood voor de verderfelijke gewoonten die de mensen hadden. Hij trapte zijn sigaret uit, raapte de peuk op en gooide die in de vuilnisbak. Het moment om de les van Sara te gaan onderbreken was voorbij, hij voelde zich niet meer zo opgeladen. Hij moest naar zijn werk. En terwijl hij door de schoolpoort liep, hoorde hij zijn psychologe in gedachten zeggen: 'Hypocriet!'
32
Op het pleintje in de Kerkstraat stond een bestelbusje met gratis soepbedeling. Jules was er als eerste bij. Dat was maar goed ook, want de allochtone bevolking, die geld genoeg had om zelf soep te gaan kopen, schoof gewoon mee aan. Sommige vrouwen hadden zelfs een grote pot meegenomen en maakten ruzie met de vrijwilligers in het busje omdat die de potten weigerden te vullen. Jan klokte zijn bekertje soep naar binnen. Echt warm was de soep niet, en lekker al evenmin, maar het vulde zijn rammelende maag op dit vroege uur. Hij rilde. 'Ik moet dringend mijn eigen kleren terughebben.' 'Je eigen kleren?' vroeg Jules. Jan was het moe om te blijven herhalen dat hij Sinterklaas niet was. Jules klampte zich aan hem vast, het was werkelijk verschrikkelijk. Daarnet had de malloot nog voorgesteld om mee het speelgoed te gaan verdelen als hij in ruil chocolade kreeg. Toen hij had
uitgelegd dat dit echt niet kon, had Jules gezegd dat een stuk speculaas ook al goed was als loon. Het hield niet op. 'Lachen, Nicolaas.' Jules sloeg zijn arm om zijn schouder. Ook dat nog, Japanse toeristen die hen een attractie vonden. Jan rukte zich los en zette het op een lopen. Daar ging hij weer. Hij hield zijn pas in en ging over op gewoon stappen. Jules, die nog een tweede bekertje soep had gewild, liep toch achter hem aan, en hoe snel Jan ook stapte, Jules hield gelijke tred, danste zelfs nu en dan om hem heen, louter uit zottigheid. Als hij werkelijk Sinterklaas was, zou hij Jules onmiddellijk een baan aanbieden in zijn speelgoedfabriek in Spanje, maar hij was op dit ogenblik slechts een zwerver zonder vaste verblijfplaats, zonder eigen kleren. En wat een drukte! De stad stond in rep en roer door de ochtendspits. Kinderen die naar school werden gebracht, mensen op weg naar hun werk. Iedereen gehaast. Daarvoor was hij destijds gevlucht, aan dit soort leven had hij geen deel willen hebben. 'Is het nog ver?' vroeg Jules. Jan wist niet eens waarheen hij aan het lopen was, of toch? Hij merkte dat hij spontaan koers had gezet naar het Willemdok. Zijn kleren lagen nog op de stoomboot. Hopelijk lag die nog aangemeerd, anders kon hij het wel vergeten, want Annette zou hij niet meer terugvinden. Ze zou trouwens slechtgezind op hem zijn, omdat hij ervandoor was gegaan. Jan had er geen idee van dat Annette vlakbij was. De hele nacht had ze rondgereden, maar hem nergens gezien. En nu het ochtend was, had ze meer staan aanschuiven dan rijden, en de moeheid had haar overvallen. De radio stond luid om te voorkomen dat ze zou indommelen achter het stuur, maar lang zou ze haar ogen niet meer open kunnen houden. Haar gsm rinkelde. Het was Youri. Ze pakte op. 'Heb je hem al gevonden? We zouden vanavond vlak voor het nieuws een apart programma aan hem willen wijden, niet te lang, maar
ook niet te kort, waarin we hem interviewen. En morgen wordt hij bij De Laatste Show verwacht. Ik weet het, onze concurrenten, maar de kijkers die hem op Eén zien, zullen donderdagavond De Grote Sinterklaasshow op VT M zeker niet willen missen. Hoe meer reclame hoe beter.' Annette had met verstomming geluisterd. De grootse plannen die Youri met Jan had, moesten van bovenaf zijn ingegeven. Nu moest ze hem wel vinden. 'Ik heb hem nog nergens gezien, maar ik heb nog de hele dag,' zei ze. 'Het komt in orde.' Waarom zei ze niet gewoon dat ze niet kon toveren, dan kon ze naar haar bed, want voor hetzelfde geld zat Jan nu al terug in Spanje. 'Zo hoor ik het graag,' zei Youri. 'Tot vanavond.' Annette was bij de aanlegsteiger gekomen waar de stoomboot gisteren aangemeerd had gelegen. Het Willemdok was haar laatste hoop, maar Jan was nergens te bekennen. Ze stak een sigaret op, haar laatste, want de hele nacht had ze al verwoed zitten roken. Ze leunde achterover en sloot haar ogen terwijl ze een trekje nam. Toen ze die weer opendeed, dacht ze even in haar achteruitkijkspiegel iets roods te zien. Ze draaide zich om en kon haar ogen nauwelijks geloven: daar liep hij, verdomme, hij was het, hij was naar het Willemdok gekomen, natuurlijk, zijn kleren! Ze stapte uit en zwaaide, maar hij zag haar niet. Jan was gefixeerd op de verlaten aanlegsteiger. Hoe had hij ook maar even kunnen denken dat de stoomboot hier nog aangemeerd zou liggen? Natuurlijk was die al weer weg, opgeborgen voor volgend jaar, of weer ontdaan van zijn zogenaamde stoomfluit en weer in roulatie gebracht, want het was geen echte stoomboot geweest. En toen zag hij Annette naar hem zwaaien, met haar donkere haar en blauwe ogen. Hij stond op nog geen twintig meter van haar vandaan. Ze zag er moe uit, maar hij oogde wellicht niet veel beter.
'Mijn kleren,' zei hij nors. Ze opende de kofferbak en gaf hem zijn sporttas. Hij controleerde de inhoud; argwaan was zijn tweede natuur sinds hij zijn omzwervingen in Spanje was begonnen. Goedhartige mensen was hij overal tegengekomen, maar eerlijke bijna nergens. Alles zat er nog in. Hij wilde weggaan, maar hij moest natuurlijk op zijn beurt die sinterklaaskleren teruggeven, en dat kon niet op straat, zeker niet in de ochtendkou, want het mooie weer van gisteren was definitief voorbij: het was lichtbewolkt en de wind was gedraaid en kwam nu uit het noorden. 'Waar heb je vannacht geslapen?' Jan wenkte met zijn hoofd naar Jules, die vlak achter hem was blijven staan. Annette begreep het: 'Ik kan wel iets beters voor je regelen, je bent tenslotte de nieuwe Sinterklaas.' 'De nieuwe?' vroeg Jules, en hij voegde er snel aan toe. 'Iets beters zou niet slecht zijn.' 'Ik had het niet tegen jou,' zei Annette. Jules deinsde achteruit alsof hij fysiek bedreigd werd en haalde een ijzeren pinnetje uit zijn zak. Verderop opende hij ermee het portierslot van een auto en begon het handschoenkastje te doorzoeken, ongegeneerd, alsof Jan en Annette er niet op stonden te kijken. 'Ik begrijp het wel als je andere dingen aan je hoofd hebt,' zei Annette. T raag liep ze naar haar auto, deels uit listigheid, deels uit bekommernis. Jan leek haar een fijne man, en aan de lompen van Jules te zien, moest Jan ergens hebben overnacht waar zelfs geen hond zich thuis zou voelen. 'Verdient het iets?' Annette moest een glimlach onderdrukken, ze had beet.
Oorspronkelijk had ze Jan slechts een boekenbon willen geven omdat hij was ingesprongen, maar nu zou ze met geld over de brug moeten komen. Hoeveel zou ze met Mike Verdrengh moeten overleggen, ze mocht er zelf geen cijfer opplakken. 'Dacht je dat Tom Reynders dit voor niks deed, bergen kreeg hij ervoor.' Ze zag de verbazing op Jans gezicht en ook een soort gretigheid. 'Bij wijze van spreken dan,' voegde ze er onmiddellijk aan toe. 'In elk geval: je krijgt er iets voor.' Dat was voor Jan meer dan voldoende. Hij stapte in en liet zich wegvoeren. Zotte Jules, zoals hij hem was gaan noemen, was nog steeds de auto aan het doorsnuffelen en merkte niet eens dat hij ervandoor ging. Jan miste hem niet, maar treurde wel om hem. Het was een goeie kerel, ook al was hij knettergek. 'Waar breng je me naartoe?' 'Hotel Radisson Blu, op het Astridplein, vlak bij het station. Als je je bedenkt, kun je meteen de trein op.' Jan had geen geld voor een trein, maar dat vertelde hij haar niet. Hotel Radisson Blu klonk hem als muziek in de oren. Hij zou een bad kunnen nemen, zich met allerlei zeepjes kunnen wassen. Als het meezat kon hij zijn kleren zelfs op de rekening van VT M laten wassen, want als hij het goed begreep was het die zender die hem onderdak aanbood. 'Wat wordt er van mij verwacht?' Annette legde het uit, en Jan zag er opeens tegenop. Overal moeten opdraven en de rol van Sint spelen, daarvoor was hij niet naar Antwerpen gekomen. Maar hij was te verkleumd en te hongerig, en ook te moe om zich nog te verzetten, want veel had hij niet geslapen. Het pleintje in de Kerkstraat was een verzamelplaats voor een bende jonge kerels met leren vestjes, die in groepjes over de stad uitzwermden om te gaan stelen en vernielen. Dat was dertig jaar geleden nog niet zo geweest, toch niet in die mate. In Spanje had hij
natuurlijk ook te maken gehad met allochtonen van Marokkaanse of T urkse origine. Het waren zelfs zijn beste maten geweest. Maar in Spanje was hun huidskleur niet opgevallen. Hier kon je al te duidelijk zien wie een allochtoon was en wie niet, wat leidde tot verdeeldheid, zelfs rassenhaat. Zonder aarzelen reed Annette de ondergrondse parking in, ook al was die erg duur. VT M moest maar in zijn buidel tasten, want het werk dat ze vannacht had verzet mocht ze niet aanrekenen. Er werd van uitgegaan dat ze dit in haar jeugdige enthousiasme als normaal beschouwde en blij was voor de meest succesvolle commerciële zender van het land te mógen werken. Ze boekte voor Jan een degelijke kamer, gaf het nummer van haar werkgerelateerde Visakaart op en beklemtoonde dat alle rekeningen, ook die van de minibar en roomservice voor haar waren. De vrouw achter de balie herkende Jan van tv. Niet zozeer zijn kleding of gezicht, maar zijn rust verraadde hem. Een echte Sint vond ze hem. 'Komt u uit Spanje?' vroeg ze. Jan wilde uitleggen dat de echte Sint uit Myra afkomstig was, wat in T urkije lag, maar de vrouw had iets dromerigs, alsof de realiteit haar al zo veel dreunen had verkocht dat ze alleen nog maar in haar eigen fantasieën enig soelaas kon vinden. Waarschijnlijk was ze gescheiden, of moest ze een kind alleen opvoeden, in elk geval had ze iets triests, en daarom antwoordde hij naar waarheid: 'Ik kom van Madrid.' 'Wij zijn blij u te mogen verwelkomen.' Jan knikte haar toe en wilde naar de lift lopen. 'Ik kom je rond vier uur deze middag ophalen,' zei Annette, die achter hem aan huppelde. 'Ik zal klaarstaan.'
Die bevestiging had ze nodig, want Jan straalde uit dat hij lang niet zeker was of hij het wel wilde doen. 'Ik heb de hele nacht naar je gezocht,' zei ze. 'Ik zal je niet teleurstellen.' De liftdeuren gingen dicht en Jan was blij dat hij eindelijk alleen was. Op de derde verdieping stapte hij uit en zocht het juiste kamernummer. Het bleek een degelijke kamer, modern. Hij liep naar het raam, daar was het station; maar hij was niet gekomen om weg te gaan, hij was gekomen om te blijven, zelfs als Charlotte hem niet zou willen zien of zijn zoon een ontmoeting uit de weg zou gaan. Hij trok de gordijnen dicht, hij moest bekomen. Hij deed de sinterklaaskleren uit. Naakt ging hij voor de spiegel staan. Vroeger was hij slank geweest, zijn ribbenkast had zich onder zijn vel afgetekend. Nu was hij vlezig en vet, niet omdat hij overdadig at, maar omdat hij onregelmatig leefde, met periodes veel dronk en zich jarenlang had verwaarloosd. Kortom: omdat hij de zorgen van een vrouw had gemist. Hij ging naar de badkamer, liet het bad vollopen, schudde er een potje badschuim in uit. En terwijl hij in de kuip ging zitten en het water langs zijn benen voelde stijgen, vroeg hij zich af wanneer hij de moed zou hebben om bij Charlotte te gaan aanbellen. Zelfs van het hotel was het niet ver te voet. Maar eerst moest hij wat slapen, eten, zijn kleren laten wassen, en daarna moest hij naar die uitzending van VT M, dat was hij aan Annette verplicht. Of hij al die andere programma's waarin ze hem de komende dagen nog wilde laten opdraven zou afwerken, wist hij niet. Hij betwijfelde het zelfs, maar dit waren zorgen voor later; nu was het goed. Hij sloot zijn ogen, en genoot.
33
Paul Wouters droeg een panty van het merk Kunert, balletachtige sloefjes en een zwart pofbroekje. Op zijn hoofd had hij een donkere pruik met krulharen, en daarover droeg hij een zwarte pet met een pluim. Zijn gezicht was pikzwart geschminkt en zijn lippen waren bloedrood gemaakt. Hij herkende zichzelf niet in deze vermomming en verkneukelde zich al bij het idee zich zo aan te bieden. Hij droeg Maria op om tijdig te stoppen, want hij wilde niet dat Astrid per ongeluk de Mercedes in het oog zou krijgen. Te voet legde hij het laatste stuk af en stapte het grootwarenhuis binnen. Hij stevende recht op Rudolf af, en betrapte zich erop dat hij eigenlijk niet kon weten dat dit de afdelingsmanager was, maar Rudolf koesterde niet de minste argwaan. ‘Eindelijk iemand die er werk van heeft gemaakt,’ zei hij. ‘En wat een panty: Kunert feinstrümfe, zestig denier?’ Hij draaide om Paul heen, verlekkerde zich aan de gespierde benen. ‘Jammer, werkelijk jammer.’ ‘Wat?’ vroeg Paul, die dacht dat er iets aan zijn kleding ontbrak. ‘Ik heb deze ochtend al een stel zwartepieten aangenomen. Je bent te laat, dat had je toch kunnen weten?’ Paul wilde al rechtsomkeer maken. Hij was inderdaad laat, die outfit bij elkaar zoeken had veel tijd in beslag genomen. Wat deed hij hier trouwens? En toen zag hij haar: daar stond ze, bij de juwelenafdeling, achter een glazen toonbank. Stijlvol, dat was het woord; ze had iets Maria-achtigs: ze straalde devotie uit. ‘Ik ben zeer gemotiveerd,’ zei hij, en uit zijn toon bleek dat hij erg teleurgesteld zou zijn als hij werd afgewezen. Rudolf had het moeilijk. Dit was duidelijk een gespierde, jonge knaap, helemaal anders dan die uitgezakte nietsnutten die de VDAB had gestuurd of die
uit eigen beweging waren komen opdagen. De ergste van al was die man met dat grijzige haar, in dat blauwe sportbroekje. Rudolf had hem speciaal bij de juwelenafdeling laten postvatten, zodat hij hem in het oog kon houden, want hij bracht er werkelijk niets van terecht. Er hingen ringen, zodat hij kunstjes kon doen, en er was ook een klimtouw. Echt acrobatische toeren werden er natuurlijk niet verwacht, maar enige voeling met beweging natuurlijk wel. Moest je hem daar zien hangen aan die koord, als een zak patatten. Nu liet hij nog los ook. Met een klap kwam hij neer. Dit kon echt niet. ‘Kun je huppelen?’ Paul hoopte dat hij het verkeerd had verstaan. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Je weet wel.’ Rudolf trok een gekke bek en wipte van het ene been op het andere. Natuurlijk kon Paul dat, maar hij wilde zich niet belachelijk maken. Bovendien trok zijn been. Hij had kunnen vermijden dat hij hinkte bij het binnenkomen, maar dat huppelen zou die scheur in zijn dijspier geen goed doen. Hij keek weer naar Astrid: was hij bereid moeite voor haar te doen, of niet? Dat was dé vraag, want hij was tot niets verplicht. Hij kon zich gaan ontschminken en een van de meisjes naar zijn kamer nemen die hem spontaan zouden aanspreken als hij even door de stad ging kuieren. ‘Kun je het niet?’ Rudolf had het maar gevraagd omdat hij toch een of andere reden wilde kunnen aanhalen om die andere zwartepiet de zak te geven. ‘Toch wel.’ Paul huppelde door het gangpad. ‘Wat meer joie de vivre!’ riep Rudolf uit, die dat gespierde lijf nog wel eens in beweging wilde zien. En daar ging Paul: hij gooide alle schaamte en zelfrespect overboord, en huppelde met een groteske smile in het rond. ‘Aangenomen,’ zei Rudolf en hij liep terstond naar Kevin. ‘Beste
man, ik kan je niet houden, je begrijpt wel waarom.’ Kevin was de slechtst geklede zwartepiet die zich had aangeboden. En hij had helemaal geen talent om aan een koord naar boven te klimmen. Zelfs doen alsof kon hij niet, laat staan zich optrekken aan die ringen. Hier had je iemand voor nodig die jonger was, en lichter. Hij vond het bijna vanzelfsprekend dat hij werd afgedankt. Rudolf drukte hem wat geld in de hand, ongetwijfeld uit de zwarte kas, het was beter dan niets. Kevin maakte plaats voor de jonge kerel, die onberispelijk verkleed was, en wat had hij een natuurlijke kracht: hij trok zich op aan die ringen alsof het niets was. Hij deed warempel een handstand, hoe was zoiets mogelijk? En kijk, hij zakte omlaag, met gespreide armen. Dat zijn schouders niet uit hun kom schoten, betekende dat hij een sportman moest zijn. Niet alleen Kevin, maar ook Astrid was overrompeld, alleen om een andere reden. Ze had niet zo’n goed geheugen voor gezichten, maar wel voor stemmen. Zelfs vanaf een afstand had ze het timbre van Paul Wouters onmiddellijk herkend. Wat zag hij eruit! Had hij zich voor haar zo opgesmukt? En moest je hem die kunstjes zien doen. Ze moest zich inhouden om niet te applaudisseren. Niet alleen zij, maar ook de klanten raakten in extase en stroomden toe. Ze verliet haar plaats en liep naar Paul. ‘Je moet nog een hele dag laten zien wat je kunt, dus ik zou me maar niet zo uitsloven.’ Ze had het speciaal gemeen laten klinken en slenterde terug naar haar post. ‘Wat heb je gezegd?’ vroeg Rudolf, die zag dat zijn nieuwe zwartepiet er even aangeslagen bijstond voordat hij opnieuw, maar met veel minder energie, zijn kunstjes vertoonde. ‘Dat hij moest oppassen niet te verongelukken.’ ‘Gelijk heb je,’ zei Rudolf. ‘Hij wil zich bewijzen, een streber. Helemaal geen type om zich hier te komen aanbieden, maar moet je
dat lijf zien, tegen zo iemand kan ik geen nee zeggen.’ Astrid had nee tegen Paul gezegd en ze zou het opnieuw doen. Als hij werkelijk dacht dat ze zich zo vlug zou laten inpakken, had hij het goed mis. Ze zou de hele dag blijven doen alsof ze hem niet herkende, en hem morgen nog minstens tot ’s avonds verkleed laten rondlopen. Pas dan zou ze overwegen of hij haar had verdiend. ‘Tot ziens.’ Ze keek Kevin even aan. ‘Tot ziens.’ Astrid had medelijden met hem. Hij straalde iets mistroostigs uit, alsof hij wist dat hij een loser was, maar niet genoeg verbeelding en kracht bezat om daar wat aan te doen. Zo voelde Kevin zich ook: mislukt. Veel makkelijker zou het zijn om als kraanman opnieuw werk te zoeken, in de haven. Het was wat verder dan de werf achter het Willemdok, wat betekende dat hij nog vroeger zou moeten opstaan, maar een kraan besturen was iets wat hij kon. Maar hij mocht niet te vlug beslissen. Hij kon niet verwachten dat hij op enkele uren tijd al een nieuwe levensbestemming had gevonden. Zoiets kon weken duren. Hij mocht niet opgeven, zeker nu niet. Toch enigszins bedrukt door zijn falen liep hij naar het Eilandje, de wijk in Antwerpen-Noord waar hij woonde en die doorsneden was met kanaaltjes en dokken, en hij stapte met zijn tas, waarin zijn kleren en boterhammendoos zaten, Het Slecht Geweten binnen. ‘Kevin, hoe zie jij eruit?’ Ron herkende hem op slag, dat zei al iets over hoe goed hij zich verkleed had. Hij ging aan de toog zitten en legde uit wat hem overkomen was. ‘Twee keer op vierentwintig uur ontslagen, dat moet je kunnen,’ zei Ron. ‘Ga je even in het toilet omkleden. Of nee, gebruik mijn badkamer boven maar. En je weet het, ik kan ’s avonds altijd een
helpende hand gebruiken.’ Ron ging Kevin voor, de trap op. Veel klanten waren er niet, en ze waren allemaal bediend, dus hij kon wel een paar minuten wegblijven. De inrichting van de bovenverdieping was basaal. Ron had geen vrouw, wist ook niet of hij wel veel voor vrouwen voelde, liet zijn voorkeur afhangen van het moment. Kevin was echter absoluut zijn smaak niet, te uitgezakt, te mistroostig, maar hij had wel met hem te doen. Een goede barman zag hij niet in Kevin, ook als zaalpersoneel was hij niet geschikt. Toch wilde Ron hem helpen. Kevin leek hem zo iemand die zich ondanks zijn liefde voor zijn vrouw en kind, in een vlaag van zinsverbijstering, van een brug zou gooien. Zeker omdat hij psychisch op instorten stond. Hij was zelfs niet meer in staat tot een werkelijke communicatie. ‘Lydia heeft gezegd dat ik maar eens moet uitzoeken wat ik echt wil, dat ik mijn tijd moet nemen.’ ‘Natuurlijk,’ zei Ron. ‘Kleed je hier maar om, was je gezicht, en kom dan terug naar beneden, er staat een frisse pint op je te wachten.’ ‘Geloof je me niet?’ vroeg Kevin. ‘Toch wel.’ Ron zag hoe Kevin uit zijn zak niet alleen kleren, maar ook een brooddoos haalde. Die Lydia wist van niks, daar was Ron van overtuigd. Maar hij liet zijn klanten altijd in hun eigen wanen. Hen de waarheid voorhouden was niet zijn beroep. Van hen houden, mededogen tonen, dat wel, en dat deed hij dan ook met overtuiging. Hij zag zichzelf niet als een barman, maar als een mensenvriend. In de wijk waren verschillende cafés geopend sinds bijna alle huizen plat waren gegooid om plaats te maken voor dure lofts en kantoorgebouwen, maar hij was het enige café dat ook op weekavonden vol zat en kon bogen op een vast cliënteel. Kevin wachtte tot hij Ron de trap hoorde afgaan voordat hij zich
omkleedde. Lydia zou hem moeten zien, bij een barman die alles van haar wist, maar haar nog nooit gezien had. En hier stond hij dan, zich te wassen. Het zwart ging er makkelijk af. Hij trok vlug zijn eigen kleren aan. Na al die krachtinspanningen had hij wel een pintje verdiend, twee zelfs. Want hij moest het nog enkele uren uitzingen voordat hij terug naar huis kon, anders zou het opvallen dat hij te vroeg terug was. En terwijl hij de natte handdoek op de grond onder de wasbak gooide, zoals hij in een hotel zou doen, kon hij zich niet indenken dat Lydia op dat ogenblik onderweg was naar de werf. Lydia had namelijk het huis op orde gebracht en had daarna haar bakfiets genomen om wat zand te gaan halen. Met het emmertje arriveerde ze op de werf en liep recht op Devos af, die ze in de eerste plaats herkende omdat hij naar iedereen aanwijzingen liep te schreeuwen. ‘Ik ben Lydia Bervoets,’ zei ze. ‘Ik kom wat zand halen, want de kat heeft in de zandbak gekakt. En als ik op Kevin moet wachten...’ Devos keek haar met samengeknepen ogen aan. Die Lydia was een lekker ding. Beetje mollig, echt een moederstype, maar hij hield wel van vrouwen waar een stevige pak aan zat. Was dit de vrouw van Kevin? Had die schobbejak haar niet verteld dat hij ontslagen was? Dat zou hem bezuren. Hij liet Lydia haar emmertje vullen en ging naar zijn container. Daar pakte hij de monitor die Kevin was vergeten mee te nemen, want elke kraanman had zijn eigen monitor met bijbehorende camera. Dat behoorde niet tot de uitrusting van de kraan zelf, het was te kwetsbaar. ‘Hier,’ zei hij. ‘Voor Kevin.’ Lydia stond bij een grote zandberg het emmertje te vullen. Kon Kevin die monitor zelf niet meenemen? En waarom hing dat ding niet in zijn kraan? Zonder kon hij toch niet werken? En toen zag ze iets in de blik van Devos waar ze het koud van kreeg. ‘Is er iets?’ ‘Hij werkt hier niet meer. Sinds gisteren. Het werd te gek. Sorry.’
Hij reikte de monitor aan en ze pakte die met twee handen van hem over. Als Kevin niet in de kraan zat die boven haar hoofd in beweging was, waar was hij dan wel? Ze dacht weer aan de verbrande kurkenstop, aan de wanorde in haar kleerkast. Wat was hij van plan? Als hij ontslagen was, kon hij toch zo ander werk krijgen, als kraanman, maar dan had hij zijn monitor wel nodig. Ze laadde het ding in haar bakfiets, nam haar schop en emmer mee en liet Devos ondertussen naar haar kont en tieten staren, het deerde haar niet, niets deerde haar nog, zo kwaad en ongerust was ze. Kevin had voldoende kansen gehad om op te biechten dat hij ontslagen was. Het was ook geen ramp, er was werk genoeg, maar waarom mocht ze hier niets van weten? Even dacht ze aan Sara, de schooljuf waar Manu mee in bed had gelegen. Zoiets zou Kevin nooit doen. Dat sprak voor zich. Maar als hij in haar deel van de kast had gezeten, had hij misschien betere kleren zitten uitzoeken, want een aantal van zijn vesten hingen daar. Er langer over nadenken kon ze niet, want ze moest Fien gaan oppikken, en die ratelde over het snoepgoed dat iedereen was bevallen, en over de vele andere dingen die ze op school had gedaan en geleerd. Zodra ze thuis waren, vulde Lydia de zandbak aan. De monitor zette ze demonstratief in de hal, op de plaats waar hij zijn schoenen zou uitdoen. En daar was hij, ze hoorde de sleutel in het slot. Kevin was redelijk beneveld. Het weinige geld dat hij had verdiend, had hij opgedronken, en nog veel meer. Hij herinnerde zich niet eens dat hij de monitor de dag ervoor was vergeten en voelde geen argwaan toen hij die zag staan. Wel had hij nog genoeg tegenwoordigheid van geest om naar boven te hollen en de panty terug in de kast te gaan leggen, samen met zijn sportbroekje en de mouwloze vest. Ook de pet borg hij op. Toen hij naar beneden liep stond Lydia met haar armen in haar zij op hem te wachten. Hij viel haar pardoes om de hals en kuste
haar overal. Lydia verstijfde, maar gaf uiteindelijk toe aan zijn liefkozingen. Hoe had ze ooit aan hem kunnen twijfelen? Hij was de liefste man ter wereld. ‘Zullen we straks sinterklaasliedjes oefenen?’ vroeg Fien, die ook naar de hal was gekomen. ‘Dan kunnen we ze donderdagavond allemaal perfect voor de Sint zingen.’ ‘Ik weet niet of de Sint in eigen persoon komt,’ zei Kevin. ‘We kunnen vlak voor de schouw zingen, dan hoort hij ons als hij de pakjes dropt,’ zei Fien. Kevin was zo ontroerd dat hij ook haar vastpakte en met kusjes overlaadde. ‘Je hebt gedronken,’ zei ze nuchter. Kevin wilde opbiechten dat hij zijn werk kwijt was, dat hij vandaag op de dool was geweest, maar zijn best had gedaan. Maar hij zou haar bang maken, en ook Lydia in alle staten brengen, en dat wilde hij niet. Hij was de man des huizes, op hem moesten ze kunnen rekenen. Morgen zou hij opnieuw op pad gaan om werk te vinden. ‘Ik heb een kurkenstop gevonden,’ zei Lydia, zodra ze aan de tafel zaten en Kevin zich al veilig waande. ‘Een stop?’ vroeg hij, en zijn hersenen werkten op volle toeren. ‘O ja, als Fien donderdag als zwartepiet naar school zou willen gaan, kan ze haar gezicht op die manier zwart maken. Als kind deden we dat zo, ik wilde zien of het nog wel werkte.’ Lydia speurde zijn gezicht af. Ze zag geen spoortje dat erop wees dat hij loog, toch geloofde ze hem niet. Hij verborg iets, waarom was hij anders naar boven gesneld. Ze stond op, maar in plaats van naar de keuken te gaan, omhelsde ze hem en rook aan zijn haar en kleren. Er zat een sigarettenwalm in, geen bloemig parfum. Ze besloot haar denkbeelden te laten varen. Kevin was niet het type dat vreemdging, ook al had Kaatje haar gezegd dat alle mannen zo waren. Hij was
gewoon zijn werk kwijt en was vandaag op café geweest om te bekomen. Dat recht had hij. Als hij morgen weer ergens in de haven aan de slag ging en alles opbiechtte, kwam het allemaal goed.
34
Fred arriveerde thuis. Kaatje Reynders was vandaag zijn enige klant geweest, alsof de dood parttime werkte. Victor bleek goedgezind, hij had voortreffelijk gekookt, en ratelde weer over hun huwelijk dat overmorgen zou plaatsvinden. Fred luisterde maar half, en zette de televisie aan voordat het dessert kwam, zodat Victor niet anders kon dan even zijn mond houden. Er bleek een speciale sinterklaasuitzending over de man die dat kind uit het water had gered. Het interesseerde Fred niet echt, maar het was beter dan nogmaals te moeten bevestigen dat de moeder van Victor een nummer uit Finding Nemo mocht zingen, en dat nonkel Jos haar mocht begeleiden. In een blaadje uit de verschillende trouwringen kiezen, daar had hij ook geen zin in. Victor moest dit maar regelen, zoals hij altijd alles regelde.
35
In zijn hotel had Jan op internet geschiedkundige informatie over Sinterklaas opgezocht en las die in de schminkruimte nog eens door
terwijl een visagist de witte pruik en baard aanbracht en uiteindelijk de mijter op zijn hoofd plaatste. ‘Dat hoef je echt allemaal niet te weten, hoor,’ zei Annette. Maar Jan was niet gewend om te improviseren voor een camera en hij wilde voor elke potentiële vraag een antwoord klaar hebben. Annette trok de papieren uit zijn handen en hielp hem overeind. ‘Het is echt tijd.’ Jan liet zich door de gangen van het VT M-gebouw naar de studio brengen. Er zaten ruim twintig kinderen op kleurige, grote kussens. De interviewer van dienst was Staf Coppens, een jonge kerel met kortgeschoren haar. Hij zat op een rode kubus. Jan nam naast hem plaats, op een gele kubus. De opnameleider telde onmiddellijk af. ‘Kunt u iets vertellen over de reis?’ Jan voelde de ogen van duizenden kijkers op zich gericht en werd nerveus. ‘Natuurlijk. Met de stoomboot, de pieten zijn mee. Het paard, de schimmel, bedoel ik...’ Wat had hij? Geen zin kreeg hij volledig gezegd. ‘Hoe oud bent u?’ Jan voelde het bloed uit zijn gezicht trekken. Dat stond op zijn papieren, hij had het daarstraks nog zitten uitrekenen. ‘Hij is van tweehonderdtachtig, dus hoe oud zou hij zijn? Een rekensommetje...’ Hij kwam er maar niet op en zijn hersenen weigerden mee te werken. Daarom veranderde hij van onderwerp en zei: ‘In het Duitstalige gedeelte van Zwitserland rijdt Sinterklaas op een ezel.’ Staf Coppens boog zich naar hem toe en benadrukte: ‘Ú rijdt daar dus op een ezel.’ Jan herpakte zich onmiddellijk. ‘Klopt, dat is daar mijn gewoonte.’ ‘Laten we even naar de beelden van gisteren kijken.’ Op een scherm in de studio was te zien hoe Jan van de stoomboot in het water
dook. Jan begreep dat hij nu even niet in beeld kwam en vroeg: ‘Doe ik het een beetje goed?’ Staf Coppens keek hem aan, maar gaf geen antwoord. Opeens kreeg Jan er genoeg van. Wat deed hij hier? Dit was toch niets voor hem! Door het gejoel van de kinderen die zijn reddingsactie bewonderden, verstond hij de volgende vraag ook niet, en riep: ‘Kunnen jullie even allemaal jullie mond houden?’ De kinderen keken hem met grote ogen aan, en Jan besefte dat hij niet had mogen uitvliegen. Maar wat had hij dan wel moeten doen? Staf Coppens zei: ‘Houd jullie een beetje rustig, want de Sint heeft een drukke dag achter de rug.’ ‘Hij is doodgegaan,’ zei Jan, en op dat eerlijke elan ging hij verder. ‘Tom Reynders heeft jarenlang in Antwerpen Sinterklaas gespeeld. Bergen geld kreeg hij daarvoor. Goedheilig man, m’n hol.’
36
Kaatje lag languit op de bank tv te kijken, en werd uit haar versuffing gehaald toen ze de naam van haar vader hoorde vallen. Ze belde onmiddellijk naar Manu, die pas na enige keren rinkelen opnam. ‘Is Boris tv aan het kijken?’ vroeg ze. ‘Ja.’ ‘Zet de tv uit!’ ‘Het gaat over Sinterklaas.’ ‘Zet uit!’ gilde Kaatje. Manu begreep niet waarom ze zo hysterisch deed, maar toen
hoorde hij wat er op tv gezegd werd. ‘Zo is het maar net!’ riep Staf Coppens uit. ‘Tom Reynders is jarenlang de vaste helper van Sinterklaas geweest, zijn dubbelganger zeggen we maar, en hij heeft zich daar jarenlang goed voor laten betalen, en daar bent u dus kwaad over.’ Jan was naar Antwerpen gekomen om de waarheid onder ogen te zien, en hij wilde dat iedereen de waarheid onder ogen zou zien. Het moest gedaan zijn met kinderen van alles wijs te maken, want later zouden ze zich gaan verschuilen in hun eigen fantasieën, zoals hij had gedaan. Het leven was geen sprookje, wie dat kon aanvaarden moest niet naar Spanje gaan om daar tot die ontdekking te komen, die kon gewoon bij zijn vrouw en kinderen blijven en tevreden zijn met het traditionele gezinsleven. ‘Deze baard is trouwens nep,’ zei hij. ‘Mijn echte baard is grijs.’ Hoewel de witte baard met baardlijm was vastgemaakt, scheurde Jan hem los van zijn gezicht. De kinderen uitten verwonderde kreten. Staf Coppens liet zich nog steeds niet uit het veld slaan: ‘De echte Sint ziet er dus veel jonger uit dan alle hulpsinten, als dat geen verrassing is.’ Manu kon de afstandsbediening niet vinden, liep dan maar naar de tv en drukte op de powerknop. Het toestel verloor onmiddellijk zijn beeld. ‘Aan!’ riep Boris, die nauwlettend had zitten kijken zodra het over zijn opa was gegaan. Maar voordat hij de tv weer had kunnen aanzetten, was de uitzending al afgelopen. In de regiekamer in Vilvoorde was er een stilte gevallen. De directeur kwam binnen, wat de stilte nog drukkender maakte. ‘Wat denkt u?’ vroeg Annette, die bang was dat ze de schuld zou krijgen, want zij had Jan opgespoord en naar de set gebracht, ook al was dit haar opdracht geweest.
‘Ik heb een dubbel gevoel,’ zei Mike Verdrengh. ‘Hij redt een kind, maar rent weg; hij zegt dat de nepsint dood is, maar weerlegt niet dat hij de echte Sinterklaas is. Volgens mij is deze man een hit, een kijkcijferkanon. Als we dit evenwicht kunnen bewaren, dan wordt onze sinterklaasshow het best bekeken programma van het jaar. We piekten daarnet bijna met anderhalf miljoen kijkers. Als hij morgen nog in De Laatste Show komt, dan halen we donderdagavond misschien de legendarische drempel van de drie miljoen. Tot dan is hij dus helemaal van ons. Bied hem alles wat hij wil: vrouwen, drank, desnoods bergen geld. Ik zie geen enkele reden om de gage van Tom Reynders niet volledig aan hem te spenderen.’ En weg liep hij, de studio uit. Annette wilde zich in de armen van Youri werpen, zo blij was ze, maar ze moest onmiddellijk naar de kleedkamer, met Jan gaan praten. Hij was woest van de set weggelopen, duidelijk over zijn toeren. Als ze niet afgezonderd zaten in de gebouwen van VT M, die in het industriegebied van Vilvoorde lagen, dan zou Jan er waarschijnlijk al vandoor zijn gegaan, want vluchten zat hem in het bloed, dat had ze intussen wel begrepen. ‘Zullen we samen iets gaan eten?’ vroeg Youri. ‘Een andere keer.’ Ze snelde naar buiten. Youri voelde zich een oen. Dit was niet het goede moment geweest om haar te benaderen, maar wanneer was het dat wel? Dit werk stopte nooit. ‘Ik heb wel zin in een hapje,’ zei de schakeltechnicus. Youri had niemand die thuis op hem wachtte, maar zei toch: ‘Een andere keer.’ Omdat hij exact dezelfde woorden als zij gebruikte, viel hem in dat ze hem misschien gewoonweg niet zag zitten of dat hij haar type niet was: hij had blonde krullen, zag er jongensachtig uit en had een sterk playboygehalte. Geen van zijn veronderstellingen klopten. Annette zat er
werkelijk mee in dat ze zijn voorstel had moeten afslaan. Hoe lang droomde ze al niet van een tête-à-tête? Maar het werk ging voor. In de kleedkamer trof ze Jan volledig omgekleed aan. Hij leek weer helemaal op de lifter die Daniel, haar ontslagen stagiair, in Lillo aan haar had voorgesteld. ‘Dit is echt niets voor mij,’ zei Jan. ‘Dat begrijp ik.’ Annette voelde aan dat ze er beter niet met hem over kon discussiëren. Hij was trouwens niet het type dat zich van het ene ogenblik op het andere liet overtuigen om in wat dan ook mee te gaan. Belangrijk was dat ze contact met hem hield. Als ze lang genoeg in zijn naaste omgeving kon blijven, zou hij wellicht bijdraaien. Niet omdat hij er opeens zin in zou krijgen, maar omdat zijn andere opties nog minder aantrekkelijk waren. Morgen zou hij moeten uitchecken en geen plek meer hebben om te slapen, ook zou hij opeens geen gratis eten meer hebben. Hij was volledig blut, dat wist ze zeker. Zolang ze hem geen geld gaf, zou ze hem kunnen beïnvloeden. Alleen moest ze het gunstige moment afwachten. ‘Ik breng je wel even naar je hotel, kom.’ Ze pakte zijn hand en trok hem overeind. Jan was aangedaan door het gemak waarmee ze zijn weigering had geaccepteerd, en begon haar erg aardig te vinden. Hij nam haar zelfs wat beter in zich op. Wat deed ze in dit vak? Moest ze geen partner zoeken? Een gezin stichten? VT M profiteerde ongetwijfeld van haar jeugdigheid en verlangen in de media te werken, maar zodra ze loonopslag vroeg of kritiek uitte op de late werkuren, laat staan zou eisen dat die werden uitbetaald, zou ze worden ontslagen. Hoewel hij voeling met haar begon te ontwikkelen, zweeg Jan de hele rit naar Antwerpen. Morgen zou hij uitchecken en Charlotte gaan bezoeken; Annette zou hij nooit meer terugzien, dus waarom zou hij haar lastigvallen met zijn levensverhaal of zich verder interesseren
in dat van haar? En terwijl hij daar zo zat, bedacht hij dat hij een bos bloemen moest kopen, maar geld vragen aan Annette durfde hij niet. Hij had slecht werk geleverd, de hele kinderwereld op zijn kop gezet door die baard af te rukken. Wat had hem bezield? Hij mocht al blij zijn dat VT M bereid was deze nacht nog zijn hotel te betalen. De enige reden dat ze hem de kamer niet ontzegden was waarschijnlijk omdat het te laat was om die te annuleren. Hij zakte wat onderuit en sloot zijn ogen. Slapen deed hij niet, maar hij wilde voorkomen dat Annette toch een gesprek zou willen aanknopen, maar dat deed ze niet, zelfs de radio zette ze niet aan. Hij veronderstelde dat ze met haar gedachten elders zat, maar dat klopte niet: Annette dacht aan niets, ze lette gewoon op de weg, want ze was doodop, en ze verlangde nog maar naar één ding: haar bed.
37
Manu bracht Boris in vijf minuten naar school nu hij de weg kende. Op de speelplaats kreeg hij knikkende knieën en een wee gevoel in zijn maag toen hij Sara uit de leraarskamer zag komen en in haar handen zag klappen, waarna alle kinderen van haar klasje in een rij voor haar kwamen staan, twee aan twee. Boris en Fien waren een mooi stel, voelden iets voor elkaar, dat wist hij. Helemaal anders dan in zijn eigen kindertijd. Hij had in een jongenscollege gezeten. Hierdoor was hij vrouwen als iets anders gaan zien, had hij er ontzag en angst voor. Sara was niet alleen anders, ze was zelfs anders dan alle andere vrouwen, wat zijn angst verdubbelde. Moest je haar daar zien staan, met dat spannend truitje en die smalle heupbroek. Hij kon alleen maar aan seks denken. En hij wilde nog maar één ding: maken dat hij wegkwam. ‘Vader van Boris?’ klonk het achter zijn rug. Met een bang hart draaide hij zich om. Ze had de kinderen alvast naar de klas gestuurd. Daar stond ze dan, alleen, voor hem. ‘Zullen we weer eens afspreken?’ Ze kwam gevaarlijk dicht, hij kon haar parfum ruiken. ‘Ik herinner me dat we het heel gezellig samen hadden.’ Manu slikte en hervond zijn spraak. Dit was de test waarop hij gehoopt had, maar die hij tevens gevreesd had, nu moest hij sterk zijn. ‘Ik herinner me vooral dat ik getrouwd was.’ Sara kon niet langer op de speelplaats blijven. Onder haar waakzame oog waren de kinderen gedisciplineerd, maar zonder toezicht veranderden ze in beesten: ze beten elkaar, schopten, al dat soort dingen, en dan moest ze straf uitdelen, tranen drogen, en daar had ze geen zin in. Met een ruk draaide ze zich om en liep naar haar
klas. Ze zou Manu een andere keer benaderen, het was duidelijk dat zijn hele houding fake was, dat ze haar hand slechts op zijn schouder moest leggen om zijn weerstand te breken. Ze kon het verlangen in zijn ogen zelfs zien, het leek te vragen: genees me van mijn afstandelijkheid. Ze zou het doen, maar niet nu, want daar had je het al, uit haar klas klonk geroep en getier. Manu staarde dat prachtlijf opgelucht na. Wat had ze toch een vreemde invloed op hem, zijn denken leek totaal te blokkeren. Ze had hem maar moeten aanraken en hij zou haar in zijn armen hebben gesloten en hebben gekust, want zijn verlangen was onverminderd. Maar dat was logisch, hij was een man, zij was een vrouw. Het enige wat hij moest doen was er niet op ingaan, ermee leren leven, en dan zou Kaatje hem terug willen, dat wist hij zeker. ‘Manu?’ Er stond een gezette donkerblonde vrouw voor hem, met een poppenkast onder haar arm. Hij meende haar vagelijk ergens van te kennen. ‘Ik ben Lydia Bervoets, de vriendin van Kaatje.’ Nu wist hij het weer, de mama van Fien, natuurlijk. Hij wilde haar de hand schudden, maar dat ging niet met die poppenkast, dus zei hij: ‘Manu.’ Maar zijn naam wist ze natuurlijk al, en daar stond hij dan. ‘Zou jij de schooltuintjes morgen kunnen harken?’ vroeg ze. ‘Kaatje doet dat normaal, maar morgen wordt haar vader begraven.’ ‘Ik heb geen hark,’ bracht Manu uit. Lydia lachte. Wat een grappige man was Manu toch, geen hark, waar haalde hij het? Alsof Kaatje ooit met een hark had gezeuld. Het tuingereedschap was ter plaatse aanwezig. ‘Het is niet omdat je in therapie bent en je huwelijk hebt verpest dat je daarom een slechte vader zou zijn,’ zei ze bemoedigend. ‘Zegt Kaatje dat?’ Zijn hart maakte een luchtsprongetje. Hoewel
hij allang zat te wachten op enig teken van toenadering, was Kaatje in haar rol van bedrogen vrouw blijven hangen. Deze opmerking, ook al betrof die Boris, was positief, en hij klampte zich eraan vast. Hij wilde Lydia zelfs uitnodigen een kopje koffie met hem te gaan drinken, zodat hij meer te weten zou kunnen komen, ook al moest hij eigenlijk naar zijn werk, maar Lydia boerde luid. ‘Sorry, een oprisping.’ Lydia kreeg het amper gezegd, moest tussendoor slikken. Ze had duidelijk het zuur. Kwam dit door de stresserende situatie met Kevin? Want deze ochtend had hij weer gedaan alsof hij naar de werf ging, of was het iets anders? T ijdens het begin van haar zwangerschap van Fien had ze dit soort oprispingen voortdurend gehad; het zou toch niet waar zijn? Ze voelde blijdschap door zich heen gaan, die ze onmiddellijk onderdrukte, want ze wist niet of ze inderdaad zwanger was en wilde voor zichzelf geen valse hoop creëren. Maar stel dat het zo was, hoe moest het dan verder? Kevin was zijn werk kwijt en loog erover. In zo’n gezin kon een nieuw kind toch niet geboren worden? Manu zag dat Lydia zijn aanwezigheid vergeten leek en zei: ‘Morgen, de schooltuintjes, ik zal er zijn.’ En toen draaide hij zich om en liep naar zijn auto. Gisteren was hij te laat op zijn werk aangekomen, maar hij was goedgezind geweest, had grapjes gemaakt tijdens de voorstelling van de nieuwe campagnes, en dit had een opmerkelijk effect gehad op de directie. Bepaalde voorstellen die hij zelf goed vond, maar waarvan hij had gedacht dat ze te gewaagd waren, waren toch goedgekeurd, alsof zijn vreugde iedereen had aangestoken. Zo zou het altijd moeten zijn: ze werkten in de reclamesector, die mocht je niet al te serieus nemen. Ook nu was hij goedgezind, niet alleen omdat Sara deze keer van hem was weggelopen en niet andersom, maar tevens omdat hij Boris naar school had gebracht. Het creëerde een band. Stiekem zou hij in de klas aanwezig
willen zijn om te zien hoe Boris zich daar gedroeg. Hij was zelfs jaloers op Sara, want zij zag Boris elke dag opgroeien, bracht hem meer bij dan hijzelf. Op dat ogenblik was er geen enkele reden om Sara te benijden. Ze moest Boris van enkele kinderen afrukken. Hij was hen te lijf gegaan nadat ze hem hadden verweten dat zijn opa als hulpsint bergen geld had gevraagd. ‘Goedheilig man, m’n hol!’ hadden ze gescandeerd, en Boris had dit niet gepikt. Omdat Sara maar al te goed in staat was om oorzaak en gevolg uit elkaar te houden, strafte ze Boris niet voor zijn geweld, wel ging ze met alle kinderen een gesprek aan. ‘Tom Reynders was een goede hulpsint,’ zei ze. ‘Het stond hem vrij daar zo veel voor te vragen als de Sint bereid was te betalen. Anders had hij maar een andere hulpsint moeten nemen.’ Ze hoorde zichzelf bezig, en vroeg zich af of het niet makkelijker zou zijn om gewoon de waarheid te vertellen. ‘Dat is waar!’ riep Fien. ‘Het is niet de fout van Boris. Zijn opa zou wel heel dom geweest zijn als hij minder geld zou hebben gevraagd dan zijn hulp waard was.’ ‘Eerst je hand opsteken als je iets wilt zeggen,’ zei Sara. Naarmate het gesprek vorderde raakte ze meer onder de indruk van de lichtgelovigheid onder haar leerlingen. Zelfs zij die nog maar een beetje in de Sint geloofden, waren er plots van overtuigd dat de man die gisteren op tv zijn witte baard had afgerukt, de enige echte Sint was en dat alle andere nepsinten waren, die hem hielpen bij het leveren van cadeautjes over de hele wereld. ‘We moeten elkaar opbellen op sinterklaasavond,’ zei Fien. ‘Wie de echte Sint op bezoek krijgt, moet de anderen verwittigen, dan komen we allemaal af.’ ‘Ja,’ zei Boris, ‘Ik wil de echte Sinterklaas wel eens ontmoeten.’ Iedereen knikte. Sara zag al voor zich hoe alle kinderen elkaar
zouden gaan opbellen en dan het huis uit zouden rennen, op weg naar dat ene adres om zich daar rond het haardvuur bij de echte Sint te scharen. Ze zag hen ertoe in staat. ‘Jullie hebben thuis allemaal een adressenlijst, maar het zal niet nodig zijn om die te gebruiken, want ik weet nu al waar de echte Sint zal zijn op donderdagavond.’ Iedereen keek haar gespannen aan, en dit was de reden dat Sara lesgaf, ze hield van al die verwonderde blikjes die uitdrukten: jij weet iets wat wij niet weten, alsjeblieft, vertel het ons. ‘Wat is er donderdagavond op tv?’ ‘De Grote Sinterklaasshow,’ riep iemand. ‘Eerst je hand opsteken,’ zei ze weer, maar ze beaamde het onmiddellijk. ‘De Sint zal dus in de studio van VT M zijn, in Vilvoorde, en dat is wat ver voor jullie om naartoe te gaan. Dus allemaal kijken zou ik zeggen.’ Of dat nu de juiste raad was, wist ze ook niet, want nu zouden al haar leerlingen tv willen kijken, terwijl sommige ouders natuurlijk een nepsint ingehuurd zouden hebben om hun kinderen te verrassen. Wat had ze toch? Nu begon ze nog zelf te geloven dat er zoiets bestond als een nepsint en een echte Sint. Dat moest komen door de man zelf. Toen hij die baard afrukte, had hij gestraald van oprechte woede, alsof hij inderdaad de echte Sint was. ‘Goedheilig man, m’n hol!’ Ze keek haar leerlingen kwaad aan. ‘Wie heeft dit gezegd? Ik wil het niet!’ De hand van Boris ging omhoog, en toen moest ze lachen, en de leerlingen lachten met haar mee en scandeerden allemaal: ‘Goedheilig man, m’n hol.’ Ze liet hen doen, want het was niet langer persoonlijk tegen Boris gericht en ze wist dat de beste manier om dit soort slagzinnen er weer uit te krijgen erin bestond de klas te laten uitrazen. ‘Ja, ja,’ zei ze toen ze uitgeroepen waren. ‘De Sint heeft dit in het heetst van de strijd gezegd. Zo flappen we er allemaal wel eens dingen
uit die we niet menen.’ En toen pakte ze de poppenkast die Lydia had afgeleverd, en besloot een verhaaltje te maken over de echte Sint en zijn nepsinten. Ze zou er een konijn in een hol bijhalen en zo een overgang creëren naar de magische wereld van Alice in Wonderland, waar ze het vandaag over had willen hebben.
38
Annette zat in de lobby van het hotel een sigaretje te roken. Mike Verdrengh had haar gisteravond nogmaals gebeld om te zeggen dat de reacties op de uitzending verdeeld waren. De sinterklaasvennootschap had giftig gereageerd omdat Jan was gebombardeerd tot de echte Sint, maar kon hem hiervoor niet aansprakelijk stellen, want hij had slechts willen aangeven dat hij de Sint helemaal niet was. Ook talrijke ouders hadden geschokt gereageerd, maar over het algemeen was er een soort lacherigheid ontstaan: iemand die was uitgeroepen tot de echte Sint, dat sprak tot de verbeelding. Het gaf de gelegenheid om diezelfde duffe verhalen en verzinseltjes eens aan te passen. En daarom was besloten met Jan door te gaan. In De Laatste Show en ook donderdagavond tijdens De Grote Sinterklaasshow zou Jan de ruimte worden gegund om weer van die straffe uitspraken te doen en het land nog wat meer op zijn kop te zetten. Annette had dit alles aanhoord en de druk die ze reeds op haar schouders had gevoeld, was behoorlijk toegenomen. Zoals steeds had ze gegarandeerd dat het allemaal in orde kwam en zichzelf daarna weer verweten dat ze dit niet had mogen doen, en nu zat ze dus een sigaretje te roken in de
lobby, en het was niet haar eerste. De tijd tikte, waar bleef hij toch, het was al bijna middag. En toen zag ze hem uit de lift komen. In zijn sjofele kleding liep Jan naar de balie en overhandigde zijn digitale sleutel. Annette stoof op hem af. ‘Goedemorgen.’ Hij keek haar aan, voelde haar waarschijnlijk al van ver aankomen. Rond de pot draaien zou dus niet helpen, recht door zee dan maar: ‘Je bent een hit, een kijkcijferkanon, daar mag je toch best een beetje trots op zijn.’ ‘Het verandert niets,’ zei Jan. En in zijn ogen was dat ook zo. Hij was gekomen om zich te verzoenen met zijn vrouw en zijn zoon. Succes kon daar niets aan veranderen. ‘Zal ik je ergens naartoe brengen?’ Jan hoefde niet ver te lopen, maar hij had bloemen nodig, want met lege handen kon hij bij Charlotte niet aankomen. ‘Kan ik wat geld van je lenen?’ Hij zag Annette verstijven. ‘Voor bloemen.’ ‘Ik loop wel even met je mee,’ zei ze. ‘Zolang je maar niet denkt dat ik van gedachten ga veranderen.’ ‘Nee hoor.’ Het klonk niet gemeend, maar dat was Jan een zorg. Als ze per se met hem mee wilde lopen en haar tijd en geld verdoen, moest ze dat zelf maar weten. Het belangrijkste voor hem was dat hij aan bloemen kwam. Samen gingen ze op stap. Ze had zijn dochter wel kunnen zijn. Hoewel hij altijd aan zijn zoon dacht als aan een baby, besefte hij nogmaals dat die de leeftijd van Annette moest hebben, zo’n dertig jaar. Maar Annette was waarschijnlijk ouder; omdat ze geen man en kinderen had, leek ze haar jeugd te hebben kunnen rekken. Als ze niet oppaste, zat ze straks in haar menopauze en was ze nog steeds alleen. Het was ver gekomen als mensen een normaal gezinsleven moesten opgeven voor een job als productieassistente bij VT M. ‘Hier linksaf,’ zei hij.
Hij liep rechtstreeks naar het huis van Charlotte, dat destijds ook van hem was geweest. Onderweg zouden ze wel een bloemenwinkel tegenkomen, dat hoopte hij toch, want ze waren al in de woonbuurt. Annette volgde Jan op de voet, hij was zichtbaar nerveus, zo had ze hem nog niet eerder meegemaakt. Wat er nu ging gebeuren moest heel belangrijk voor hem zijn. Moest je zien: hij streek zelfs met zijn handen zijn haren plat, alsof hij die zo wat beter wilde leggen. Ze zou dadelijk getuige zijn van een bijzonder moment. Daarom deed ze haar werk zo graag. Ze kwam met Jan en alleman in aanraking, elke dag was een verrassing. ‘Daar zie ik een florist.’ Jan stevende onmiddellijk op de winkel af en koos een basisboeketje uit, dat al voorverpakt was. ‘Niets daarvan,’ zei Annette. ‘Dit is belangrijk. Stel maar een prachtig boeket samen, geen rozen, dat is wat te direct, maar iets wat diezelfde pracht evenaart.’ Een man met ros haar, die met zijn heupwiegende tred en slap gehouden polsen aangaf dat hij homoseksueel was, zette zijn vingervlugge handen aan het werk. Uit de verschillende vazen trok hij bloemen, dan weer een grote, een gele of rode, of opvullend lover, bloemen met de knop nog dicht, andere die hun kelk pronkerig in de lucht staken... en zo ontstond er een boeket van sprieten en kleuren dat overheerlijk geurde. Zonder verpinken haalde Annette een briefje van vijftig euro tevoorschijn en borg het karige wisselgeld op. Jan pakte het boeket aan, ontroerd, en tegelijk gegeneerd. Niet zozeer omdat ze betaald had, want hij wist ook wel dat VT M de kosten droeg, maar omdat het boeket zo groot was dat zijn gezicht erachter zelfs niet meer te zien was wanneer hij het gewoon in zijn armen droeg. Maar misschien was dit niet slecht. Charlotte kon maar beter eerst de bloemen zien en dan de schenker, anders zou ze in een impuls de deur misschien voor zijn neus dichtgooien.
Terwijl ze weer koers zetten naar de juiste straat en het huis in zicht kwam, zei Jan: ‘Het zou kunnen dat ze er niet meer woont. Het is dertig jaar geleden.’ ‘Dan sporen we haar wel op,’ zei Annette. ‘Ik heb jou ook teruggevonden in een stad met een kwart miljoen mensen, dus we vinden haar wel, waar ze ook is.’ Zolang ze Jan maar op tijd bij De Laatste Show afgeleverd kreeg, was er geen probleem. Want hoewel het programma ’s avonds werd uitgezonden, hadden de opnames al na de middag plaats. Als Jan niet wilde, was dat niet zo’n ramp; zolang hij maar De Grote Sinterklaasshow wilde doen, zou haar baas haar op handen dragen. ‘Het kan wel even duren,’ zei Jan. ‘Neem je tijd, ik wacht.’ Annette besefte dat ze niet mee tot aan de deur kon gaan. Als hij zijn ex-vrouw ging bezoeken met aan zijn zijde een jong ding, enfin jong, ze was al midden dertig, zou dat geen goede indruk maken. Jan was opeens uitermate dankbaar dat Annette was meegegaan. Zonder haar zou hij waarschijnlijk nu rechtsomkeer hebben gemaakt. Het was ook goed dat ze bleef wachten. Als Charlotte niets met hem te maken wilde hebben, wilde hij niet alleen zijn. Met een bang hart liep hij naar de deur. Alles zag er op het eerste gezicht hetzelfde uit. De deur was nog altijd witgeverfd en er zat nog steeds hetzelfde raampje in, met troebel glas. Ja, ze moest er zijn, dat voelde hij, en hij drukte op de bel. Hij hoorde een binnendeur slaan, voetstappen kwamen naderbij. Hij trok zijn hoofd in, zodat hij achter de bloemen verdween toen de deur openging. Hij piepte boven de bloemen uit. Hij zag een verbaasd gezicht van een jonge vrouw. Ze leek te denken dat de bloemen voor haar waren. Waarschijnlijk was het de vriendin van zijn zoon, hij kon maar beter meteen duidelijkheid scheppen. ‘Ik ben Jan, de vader van Frederik, maar je noemt hem waarschijnlijk Fred. Ik
kom voor Charlotte.’ De vrouw staarde hem aan en hierdoor wist hij dat er iets mis was. Haar gezicht betrok opeens en toen zei ze: ‘Mevrouw Donckers? Die is overleden, ik woon hier nu.’ Hij wankelde achteruit, stamelde zijn verontschuldigingen en liep weg. Charlotte, dood? Waarom had hij die mogelijkheid niet overwogen? Nu stond hij hier, in Antwerpen, terwijl hij in Spanje had kunnen zijn, waar het warm was, waar hij de taal ondertussen vloeiend sprak. Nee, hier had hij niets meer te zoeken, ja, zijn zoon, maar die kende hij niet. Als hij die nu op straat zou tegenkomen, zou hij hem waarschijnlijk voorbijlopen. Charlotte zou hij na al die tijd zelfs uit duizend hebben herkend, hoewel hij vreesde dat zijn vertrek sporen van verdriet op haar gezicht moest hebben achtergelaten, want ze had echt van hem gehouden. Op geen enkele manier had ze kunnen voorzien dat hij haar in de steek zou laten. Hij had niets van zijn twijfels laten merken, had zich alleen maar gelukkig getoond met de geboorte van hun zoon. En toen was hij gevlucht. Hoewel hij de dag erna al spijt had gekregen van zijn impulsieve beslissing, was hij toch niet teruggekeerd, deels uit schaamte, want hoe had hij moeten uitleggen waar hij een volledige dag naartoe was geweest? En zo waren het twee dagen geworden en uiteindelijk een week. Hij was alsmaar verder getrokken, en zo in Spanje terechtgekomen. Eens de grens over was zijn verlangen om terug te keren minder geworden en was hij aan zijn nieuwe leven begonnen, wat uiteindelijk niet veel zaaks was geweest, deels omdat hij met zijn gedachten altijd wel ergens bij Charlotte was gebleven. En nu was ze dood, nu kon hij het nooit meer goedmaken. Nu kon hij nooit meer thuiskomen. ‘Ja, ja, het komt in orde,’ zei Annette. Aan de manier waarop ze straalde, kon Jan zien dat ze waarschijnlijk met Youri belde, de regisseur. Hij had de vonk tussen
hen allang opgemerkt. Wanneer gingen die twee er nu eens eindelijk aan beginnen? Straks zou het te laat zijn. ‘O, daar bent u,’ zei Annette betrapt. Ze vreesde dat Jan had gehoord dat ze juist had gegarandeerd dat hij beide tv-uitzendingen zou doen. Maar haar schaamte maakte direct plaats voor de allergrootste bezorgdheid toen ze de verslagenheid op zijn gezicht zag. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Niets,’ zei Jan, die niet wilde vertellen dat de vrouw van zijn leven dood was. ‘Ik ga weer naar Spanje, meteen.’ Annette voelde geen angst dat hij haar zou ontglippen, alleen maar medelijden en ze zei: ‘Je had duidelijk iets goed te maken, maar ik weet zeker dat je niet alleen daarvoor terug naar Antwerpen bent gekomen. Dit is jouw stad, hier ben je geboren en getogen. Het is niet meer dan logisch dat je op je oude dag naar je roots bent teruggekeerd. Waarom doe je die beide shows nu niet? Dan heb je wat geld, dan kun je een tijdje doen wat je wilt, dat zal je wat ademruimte geven.’ Jan liet zich bij de hand pakken, maar Annette was nog niet uitgepraat: ‘En als ik je een goede raad mag geven... als het om de liefde gaat, zijn we allemaal te vroeg of te laat. Het gaat om die paar geluksmomentjes tussendoor.’ Ze leek wel een orakel. Jan voelde een last van zijn schouders vallen. Ze had gelijk. Zijn leven in Spanje had veel beter kunnen zijn als hij zich had toegestaan te genieten. Misschien was dat wel zijn opdracht: genieten van de tijd die hem nog restte, met de mensen die hij op zijn pad zou tegenkomen, en Annette was daar een van. Hij zou haar niet langer teleurstellen. Hij zou die tv-shows doen, daarna zou hij zijn eigen weg gaan, het zou allemaal goed komen. Ze liepen terug naar het hotel. Annette was geschrokken van haar eigen woorden. Ze besefte dat ze Youri al die tijd zelf op afstand had gehouden. Zogenaamd omdat er nooit tijd was, maar dat was onzin.
Telkens als ze hem zag, wist ze dat samen ontbijten er niet in zou zitten en samen kinderen opvoeden ook niet. Omdat ze toch geen traditioneel gezin konden stichten, dat liet het hectische van hun job nu eenmaal niet toe, vertikte ze het om hem te kussen of eens een avondje met hem op stap te gaan. Waarom zou ze dat niet doen? Waarom stond ze zichzelf niet toe te genieten van wat ze wél kon hebben? Ze waren alweer bij het hotel gekomen. Annette boekte opnieuw een kamer voor Jan en beloofde hem over enkele uren te komen ophalen. Hij beloofde klaar te staan. Zij bedankte hem, en hij bedankte haar. Met een diep gevoel van herkenning gingen ze elk hun weg: Jan naar zijn kamer, om wat na te denken; Annette naar huis, ook om wat na te denken. Althans dat was het plan, want zodra Annette weg was, keerde Jan zich om en liep het hotel uit. Hij wilde de stad zien, de mensen, de sfeer opsnuiven. Straks zou hij zorgen dat hij op tijd terug was, maar nu moest hij het leven om zich heen voelen, en hij zette zijn zintuigen open om te genieten. Bij Annette gebeurde hetzelfde, in plaats van thuis te gaan opruimen, want daar was meestal geen tijd voor, of De Grote Sinterklaasshow alvast beter uit te werken, reed ze naar de Schelde. Ze ging op het Zuiderterras – een betonnen wandelpad dat boven de kaaien was gebouwd – op een bankje zitten en genoot van de wind die in haar gezicht sneed. Het was verdomd koud aan het worden. Zondag had het weerbericht nog absurd geleken, maar als het zo verder ging, zou het inderdaad donderdagavond kunnen sneeuwen. Lang bleef ze niet zitten, want de magische uitwerking van haar eigen woorden slonk. Ze had de bloemen van Jan overgenomen en in haar auto gelegd. Ze moest die thuis in water gaan zetten, zodat ze straks nog vers zouden zijn. De presentator van De Laatste Show kon ze dan aan Jan schenken om zijn gastoptreden wat meer cachet te geven. Het had iets ironisch om
het boeket dat Jan voor zijn overleden echtgenote had gekocht, te gaan gebruiken om hem te bedanken voor het interview, maar zoals ze in haar vak altijd zeiden: the show must go on.
39
Daniel Levi was bezig met op korte tijd volwassen te worden. Annette had hem ontslagen omdat hij een aanrijding met het busje had gehad en vervolgens een vuilniszak over het lijk van Tom Reynders had gelegd, en tot overmaat van ramp was ook zijn eigen vader overleden. Het was onwerkelijk. Het ene moment was zijn vader nog springlevend geweest, hadden ze nog met z’n allen aan tafel zitten discussiëren of hij wel om rechtmatige redenen ontslagen was en een proces tegen VT M overwogen, en toen was zijn vader in elkaar gezakt, een hersenbloeding, dood. Dat het zo snel kon gaan, zo plots, was een diepe schok voor Daniel, maar nog meer voor zijn moeder, die haar tranen niet kon bedwingen en zei: ‘Het moet morgen al, dat begrijpt u toch wel, we zijn joden, dat hoort zo.’ Fred kende de joodse gebruiken maar al te goed. Een overledene moest zo vlug mogelijk begraven worden, dat schreef hun geloof voor. ‘Geen probleem, mevrouw Levi. Morgen kan de plechtigheid al plaatsvinden. Ik kan er zelf niet bijzijn, want ik heb morgen een trouwfeest, maar Albert Maes, de directeur, zal er persoonlijk op toezien dat alles naar wens verloopt.’ Het viel Fred op dat hij niet had gezegd dat het zijn eigen trouwfeest was, zelfs tegen Albert had hij gedaan alsof een goede
vriend van hem zou huwen. Dat hij tegen klanten op de vlakte bleef, was te begrijpen, maar Albert was een uitzonderlijke baas, want die had hem op korte tijd laten opklimmen tot een van de vaste partners en zo aandeelhouder gemaakt. Hij had geen enkele reden gehad ook tegen hem te liegen. ‘Het komt dus in orde?’ vroeg de vrouw snikkend. ‘Mama, je hebt mij toch nog,’ zei Daniel, die opstond en zijn moeder omarmde. Fred hapte naar adem. Dat mevrouw Levi huilde, raakte hem nauwelijks, iedereen die zijn kantoor betrad had juist een dierbare verloren, maar dat haar zoon zei ‘je hebt mij toch nog’ trof hem op zoveel manieren. Zijn eigen moeder was depressief geweest toen zijn vader was gaan lopen, en in die sfeer was Fred opgegroeid. Vaak had hij tegen haar gezegd ‘je hebt mij toch nog’ en telkens had ze hem afwezig in de arm geknepen. Nu ze overleden was, voelde hij zich een wees. Wat zou hij graag hebben dat ze nog leefde zodat hij nog steeds kon zeggen ‘je hebt mij toch nog’, maar ze was er niet meer, en dat verdriet prikte achter zijn ogen, en nee, dit was werkelijk ongepast, hij begon te huilen, en hoe meer hij zijn verdriet voor zichzelf probeerde te houden, hoe meer het hortend en stotend naar buiten kwam. Daniel was uitermate verbaasd en zijn moeder niet minder toen de jongeman die de uitvaart moest regelen begon te snikken. Ze vergaten hierdoor hun eigen verdriet en keken hem wat beledigd aan. Fred had willen ophouden te bestaan, dit was werkelijk ongehoord, hij moest zijn tranen drogen, en hij tastte naar zijn zakdoek, maar vond die niet direct, en daarom schoot zijn hand uit naar het glas water dat hij eigenlijk voor mevrouw Levi had ingeschonken. Toen hij zich realiseerde dat hij daar onmogelijk van kon gaan drinken, trok hij zijn hand terug, maar stootte daarbij het glas om, en wat een ramp, het water liep over het blad waarop hij net alle details van de begrafenis
had ingevuld. Hij zou het moeten overschrijven. Met zijn mouw wilde hij het blad droogmaken, maar dat was ook ongepast, dus zocht hij weer naar zijn zakdoek, nu vond hij hem onmiddellijk, hoe was dat toch mogelijk, en hij maakte het blad droog. De tekst was wat uitgelopen, maar nog leesbaar. Daniel, die Fred had zien stuntelen, wilde in lachen uitbarsten, maar zijn verdriet temperde zijn vreugde, en in plaats van hem uit te lachen, pakte hij zijn eigen zakdoek en begon het resterende water weg te vegen. ‘Het is niet erg, kalmeer maar, dat kan iedereen overkomen.’ Zo’n volwassen toon had Daniel nooit aangeslagen. Zijn kinderlijkheid leek voor altijd heen, alsof hij was doorgestoten naar een andere leeftijdsfase nu zijn vader dood was. En hoezeer hij ook hoopte zijn oude onbevangenheid nog terug te vinden, hij keerde zich alweer naar zijn moeder en hielp haar overeind, en hij besefte dat hij de plaats van zijn vader had ingenomen, voor altijd.
40
Victor kon zich niet langer voor de gek blijven houden. Er was iets met Fred. Gisteren had hij hem in bed horen snikken, midden in de nacht, maar toen hij zich had omgedraaid en gevraagd had wat er aan de hand was, had Fred gedaan alsof hij sliep. En tegen de ochtend was het snikken weer begonnen. Hij had het toen maar zo gelaten, in de hoop bij het ontbijt een verklaring te krijgen, maar Fred had niets laten blijken. Alleen toen hij de trouwringen had willen laten zien, was Fred weer raar beginnen doen: hij had gezegd dat de ringen een
verrassing moesten zijn en hem gevraagd het doosje weer op te bergen. Victor ging in de Inno naar binnen. Daar stond zijn zusje, maar zij liep er al evenmin stralend bij. Met zo’n gezicht kon je toch geen klanten bedienen? ‘Dag Astrid.’ Ze keek hem met oplichtende ogen aan, dat was toch al iets. ‘Ik kom de ringen laten zien.’ Hij opende het doosje. Astrid wierp er nauwelijks een blik op. ‘Geef maar.’ Victor klapte het doosje dicht en schoof het over de glazen toonbank naar haar toe. ‘Niet verliezen. En morgen niet vergeten mee te brengen.’ ‘Ik ga ze verkopen op eBay, nu goed?’ ‘Waarom ben je zo kortaf ?’ ‘Ik ben aan het werk.’ ‘Niets ervan, ik ken je toch, wat is er?’ Astrid had haar broer lief, meer dan welke man die ze ooit tegen was gekomen. Daarom gaf ze haar houding op. ‘Ik ben jaloers,’ zei ze. ‘Ik wil wat jij hebt. Ik wil ook trouwen, iemand voor het leven, echte liefde.’ Victor vertelde haar maar niet dat Fred zijn ring niet eens had willen passen en er had bijgelopen alsof hij morgen naar de slachtbank zou worden geleid, want ze had het al moeilijk genoeg. ‘Astrid toch, jouw moment komt nog. En ondertussen moet je met iemand naar bed. Als het klikt, hopla, onder de lakens. Je kunt niet eenzaam en seksloos door het leven blijven gaan.’ Astrid proestte het uit, eenzaam en seksloos, dat was de juiste omschrijving; terstond verviel ze weer in ernst. Paul had gisteravond geen poging gedaan haar te verleiden en vanochtend was hij weer komen opdagen. Al minstens tien keer was hij op zijn handen voorbijgelopen. Aan de ringen voerde hij de meest acrobatische
kunstjes uit, klom ook behendig op dat touw naar boven, net een aap, en steeds lette hij erop zijn dijbeen niet te belasten. Hoewel ze zich uitermate gecharmeerd voelde door zijn uitsloverij, was ze nog steeds niet van plan zich door hem te laten inpalmen. Want zodra ze met hem een nachtje zou hebben doorgebracht, zou hij verdwijnen. Ze kende dat type man: hij wilde scoren, veroveren, niet liefhebben. Maar daarover had Victor het, met zo iemand moest ze dus naar bed, want het klikte, dus hopla, onder de lakens en beuken maar. ‘Weet je,’ zei ze. ‘Ik vind het eigenlijk niet zo erg om eenzaam en seksloos door het leven te gaan. Ik wil mezelf sparen, tot de ware komt.’ ‘Wat valt er te sparen? Je lijdt eronder. Je straalt niet meer. Volg mijn raad: laat jezelf eens goed gaan.’ ‘Ik ga lunchen,’ zei Paul, die langs de toonbank liep. ‘Wat kan mij dat schelen?’ riep Astrid hem na. ‘Wie was dat?’ vroeg Victor. ‘Zwartepiet.’ ‘Mooie benen.’ Paul moest moeite doen om niet te hinken, maar het ging al beter dan gisteren. En zijn coach zou niet kunnen klagen dat hij niet getraind had. Dat nachtje stappen met zijn vrienden, die overdaad aan alcohol, had hij er allang weer afgetraind. Zijn bovenlichaam stond gespannen. Hij had met die ringen alle mogelijk oefeningen gedaan om zijn schouders te verstevigen. Hij was er zeker van dat zijn opslag er wel bij zou varen. Hoewel de beste training natuurlijk tennissen zelf was, want alle spieren die je voor tennissen niet nodig had, waren een belemmering, een extra ballast. Bovendien kweekte hij aan die ringen korte spieren, terwijl hij lange spieren nodig had. Ook moest hij geen trage, maar snelle spiercontracties oefenen. Maar hij voelde zich goed, dat was momenteel het belangrijkste. Straks zou hij Astrid
benaderen. Hij had haar aandacht voldoende op zich gevestigd. Het werd tijd om te checken of ze bereikbaar was. In het slechtste geval kon hij zijn pruik afzetten en haar letterlijk vertellen dat hij moeite had gedaan. Maar spannender was om zijn vermomming te handhaven tot na hun eerste kus. Wel vreemd dat ze hem absoluut niet herkende. Dit betekende dat hij toch niet echt veel indruk had nagelaten bij hun eerste ontmoeting, en ook daarna in het toilet niet. Terwijl hij zichzelf zo hoorde denken, viel het hem in dat hij verliefd was. ‘Blijven huppelen,’ zei Rudolf, die Paul naar de kantine zag lopen. In de verte zag hij Astrid staan praten met een zwaarlijvige jongeman. Ze bracht haar hoofd wel heel dicht bij hem. Was het haar vriendje? Nieuwsgierig ging Rudolf dichterbij en hoorde zoiets als ‘eenzaam en seksloos door het leven gaan’. Hij wilde ongemerkt voorbijlopen, maar Astrid kreeg hem in de gaten. ‘Dat is dan zestig euro,’ zei ze tegen Victor terwijl ze het doosje met de ringen weer in zijn richting schoof, maar ze stak het onmiddellijk in haar eigen tas zodra Rudolf hen even de rug toekeerde. ‘Ik ben aan het werk,’ verontschuldigde ze zich. ‘En dat was Rudolf, mijn afdelingsverantwoordelijke.’ ‘Ik ga je laten,’ zei Victor, die merkte dat Astrid in de war was. Ze was mooi, had iets ongerepts over zich, maar dat verzuurde was nieuw. Hij wilde niet dat ze er zo bijliep, zich zo vergiftigde met gevoelens van jaloezie en onmacht. Maar wat kon hij doen? Hij had gezegd wat hij moest zeggen. Ze zou zelf actie moeten ondernemen. Net zoals bij Fred, hij kon wel aandringen op openheid, hij kon wel proberen door die muur heen te breken, maar dat zou niet gaan tenzij Fred meewerkte. Maar goed, misschien zou Fred wel weer normaal gaan doen na de bruiloft, was het niet meer dan de stress van het moment. Daar hoopte hij op.
41
Een verdieping hoger was Kaatje begrafeniskleding aan het kiezen. Een zwart truitje had ze al gevonden. Ze paste een bijbehorende rok, maar die zakte af. Aan het rek had geen kleinere maat gehangen, dat had je met grootwarenhuizen als Inno. De kleren die pasten waren in een mum van tijd uitverkocht en werden niet aangevuld, zodat alles wat er nog wel hing voor vrouwen met een olifantenlijf was. Ze stak haar hoofd uit het pashokje. ‘Excuseer,’ riep ze naar een verkoopster, ‘hebt u werkelijk geen maatje kleiner meer?’ ‘Toch wel, in de kinderafdeling.’ Kaatje verstarde, dacht dat het een grap was, maar het gezicht van de verkoopster bleef in de plooi. Ze trok zich terug in het pashokje en sprak zichzelf berispend toe: ‘Kaatje, je moet ophouden met jezelf voor de gek te houden. De rok die je nu aanhebt is geen olifantenmaat, het is de kleinste vrouwenmaat die er bestaat.’ Ze ontblootte haar buik voor de spiegel, er zat geen grammetje vet aan. Ze was vel over been. Haar heupbeenderen staken er bijna door. Zo kon het niet verder. Als ze niet opnieuw begon te eten, zou ze ziek worden, ze was het eigenlijk al. Maar ze schudde deze gedachten van zich af, want ze wilde niet opnieuw beginnen eten. Haar lichaam was geen strontmachine meer zoals vroeger. Haar stoelgang was bijna volledig tot stilstand gekomen. Ze voelde zich gezuiverd. Om niet naar de kinderafdeling te moeten gaan en de waarheid nogmaals onder ogen te zien, kocht ze de rok die ze net had gepast. Ze zou hem met haar handen omhooghouden. Als ze diep inademde en haar buik liet uitpuilen, bleef hij trouwens hangen. Ze kon hem dus tijdelijk loslaten. Dat volstond om morgen tijdens de begrafenisplechtigheid van haar stoel naar de lezenaar te lopen en
daar haar rijmpje voor te dragen. Niemand zou er wat van merken. Nadat ze had afgerekend, nam ze de roltrap naar beneden en verliet de Inno langs de juwelenafdeling, waar Rudolf om Astrid heen bleef dralen, wachtend op zijn kans. ‘Wat wil je?’ vroeg Astrid, die hem al geruime tijd in de gaten had. ‘Zou je aan Paul Wouters kunnen vragen of hij een tentoonstelling van een vriend wil openen? Hij maakt... wat zijn het, een soort potten eigenlijk. Mooi, een beetje verwarrend misschien, maar zeker kunst.’ ‘Paul heeft geen interesse in potten van een van jouw homovriendjes,’ zei Astrid, en ze had er onmiddellijk spijt van. Ze had Victor daarnet ook al afgesnauwd, en omdat hij zoveel van haar hield, had hij het haar vergeven. Dat kon ze niet van Rudolf verwachten, hij reageerde dan ook giftig: ‘Het is niet omdat jij eenzaam en seksloos door het leven gaat dat je dat op mij af moet reageren.’ Dat had ze wel verdiend, dus zei ze eerlijk: ‘Ik heb Paul gezegd dat hij moest oprotten, ik heb zijn telefoonnummer helemaal niet.’ Rudolf keek haar aan alsof hij haar niet geloofde. Maar aan haar gezicht kon hij zien dat ze de waarheid sprak. Nu begreep hij haar uitspraak al beter. Als je zo’n bink liet lopen, moest je wel eenzaam en seksloos zijn, misschien wel frigide. ‘Arme meid.’ Astrid liet ook zijn medelijden over zich heen gaan. Ze kon niet onthullen dat Paul zich al twee dagen als zwartepiet stond uit te sloven, want dan was het spelletje afgelopen. Rudolf zou zich onmiddellijk op hem storten, en alle klanten en het personeel zouden toestromen. En ze was nog niet uitgespeeld. Paul blijkbaar ook niet, want hij was terug van zijn middagpauze, en hij deed alsof hij voor haar toonbank struikelde, maakte een koprol en kwam zo vanzelf weer overeind. Misschien moest ze er maar voor gaan. Als ze dan
toch seks moest hebben tussendoor om zich te amuseren, dan was Paul zeker geen onwaardige kandidaat. Maar hoe pakte ze dat aan? Ze kon moeilijk zelf op hem afstappen, want dan zou hij doorhebben dat zij het doorhad. En zelf zette hij geen enkele stap die concreet genoeg was om inderdaad samen tussen de lakens te belanden. Ze zou wel zien. En misschien zag ze er uiteindelijk toch helemaal van af.
42
Lydia had Fien samen met de poppenkast die ochtend op school afgeleverd, en was nu alle inkopen aan het doen die nodig waren om de rest van de week lekker eten op tafel te kunnen toveren. Een zwangerschapstest had ze ondertussen ook al gehaald, bij de apotheker, en ze kon haast niet wachten tot ze thuis was om die te proberen. Terwijl ze haar tassen in de bakfiets laadde en zich klaarmaakte om op haar fiets te stappen, zag ze Kevin aan de overkant uit een frituur komen. Hoe was dat mogelijk? Ze had zijn schoofzak toch gemaakt? Wat liep hij daar te doen? Opeens kwam alle angst terug: hij zat dus inderdaad zonder werk, hij at niet van haar rauwkost, daarom had hij dus zo’n vetpens. Met wie leefde ze samen? Ze had het gevoel hem helemaal niet te kennen. Ze pakte haar gsm, belde hem op. Ze zag hoe hij zijn telefoon pakte, naar het schermpje keek en draalde om op te nemen. Verschrikkelijk vond ze dat. En toen zag ze hem zijn gsm gewoon weer wegsteken. Normaal zou ze hebben gedacht dat hij even geen tijd had, met zijn kraan juist een lading aan het verplaatsen was, maar nu wist ze beter. Ze belde naar Kaatje,
merkte niet dat er zich wolken aan de hemel begonnen samen te pakken en dat ze beter naar huis kon gaan, want het zou gaan regenen en dat gecombineerd met die koude, zou haar gezondheid geen goed doen, en ze was zwanger, ze moest zichzelf in acht nemen. ‘Kaatje Reynders.’ ‘Lydia hier, ik wilde even zeggen dat alles geregeld is, met de schooltuintjes, de poppenkast, het jazzballet, het eendjesvoeren, het komt allemaal in orde, je hoeft je geen zorgen te maken.’ ‘Alles goed?’ vroeg Kaatje, die omhoog tuurde en vreesde dat het mooie weer er nu echt wel op zat. ‘Vind je me te mager?’ De vraag was eruit voordat ze er erg in had, maar wie kon ze vertrouwen op Lydia na? ‘Alles gaat goed, maar Manu, hoe wist je dat hij vreemd ging, hoe kwam je daar toen achter?’ Kaatje begreep niet waarom Lydia de vraag over haar gewicht uit de weg ging. Ze had helemaal geen zin in een gesprek over Manu. Toch zeker niet over zijn ontrouw, maar ze wilde Lydia ook niet afschepen. ‘Ik heb daar helemaal niets van gemerkt. Manu deed veel thuiswerk, dus vond ik het niet vreemd dat zijn auto voor de deur stond. Het was pas toen ik vrouwenschoenen onder aan de trap zag staan en een vreemde jas zag hangen dat ik wist dat er bezoek was. Maar Manu was niet in zijn werkkamer. Ik hoorde geluid uit de slaapkamer komen, dus ging ik daar kijken. Op de kant waar ik altijd lig, waren ze...’ ‘Dus je merkte er niets van?’ ‘Nadien besefte ik dat hij wel erg veel sms’jes had zitten versturen, zogenaamd naar klanten en collega’s. Maar echte tekenen waren er niet. Waarom vraag je dat?’ ‘Zomaar,’ zei Lydia. ‘Omdat je in het Willemdok zei dat Kevin misschien niet in die kraan zat, dat hij misschien ergens anders was,
dat alle mannen zo waren.’ Kaatje voelde zich schuldig, ze had die arme vrouw nooit het hoofd op hol mogen brengen. ‘Ik ben gewoon jaloers op jullie huwelijk,’ gaf ze toe. ‘Kevin en jij, dat zijn twee handen op één buik, nooit twijfel, geen crisissen, alleen maar liefde en toewijding. En waarom zou je twijfelen, die kraan bewoog toch, niet onmiddellijk, maar even later wel, dat moet Kevin geweest zijn.’ ‘Dat klopt, hij heeft Fien in het water zien vallen vanuit zijn cabine.’ ‘Zie je wel, niets om je zorgen over te maken. En bedankt om het allemaal van me over te nemen, mijn hoofd staat inderdaad niet naar de schoolactiviteiten, het spijt me. Ik zie je binnenkort.’ ‘Ik kom morgen naar de begrafenis.’ ‘O, dat is prachtig. Een bekend gezicht zal me deugd doen.’ Ze legde neer. Lydia was goed op weg haar beste vriendin te worden. Ze had zich altijd een andere beste vriendin voorgesteld, jonger, speelser, niet zo’n moederstype dat voortdurend aan het organiseren was, maar zo was het leven nu eenmaal, dat had ze ondertussen wel begrepen. Wat je achternajoeg ontglipte je, wat je niet wenste, kwam op je af, en af en toe ontmoette je zo iemand als Lydia, een en al goedheid, een klavertjevier op je pad. Lydia voelde zich na het gesprek veel minder opgelaten. T ijdens de rit naar huis zag ze de hele tijd Kevin voor zich, hoe hij zijn gsm had weggestopt nadat hij had gezien dat zij het was. En dan die frieten. Haar huwelijk was uit elkaar aan het vallen, en ze had niemand aan wie ze het kon vertellen. Dat was niet waar. Ze zou Kaatje in vertrouwen kunnen nemen, maar ze was er niet aan toe. Ze wilde niet dat haar huwelijk uit elkaar viel, en zolang ze dat niet wilde, het ontkende en er vooral met niemand over sprak zou het niet gebeuren, dat hield ze zich voor. Ze wist dat ze zichzelf beloog, maar wat moest
ze anders?
43
De Inno werd afgesloten, het was donker buiten. Astrid liep door de regen over de Meir, probeerde haar paraplu te openen, want hoewel ze om de hoek woonde, zou ze doorweekt zijn voordat ze er was. Maar ze kreeg dat klereding niet open. Voilà, nu wel, maar er stond een stevige wind, die in haar hals sneed. Ze had een sjaal moeten aandoen. En nu klapte de paraplu over. Een vrachtwagen die op dit uur de Meir op mocht om zijn lading te lossen, raasde langs haar heen, recht door een plas. Ze werd nat gespetterd, en ze foeterde, haar kousen waren doorweekt, haar schoenen ook. ‘Kan ik helpen?’ Daar stond hij, Paul Wouters, haar zwartepiet. ‘Hoeft niet,’ zei ze, maar een van de baleinen van haar paraplu had het begeven, en hij had een grote paraplu bij zich, zo een die je normaal alleen op festivals gebruikt. Ze pasten er met hun tweeën perfect onder. En toen ontspande ze zich. ‘Ik ga eenzaam en seksloos door het leven.’ ‘Ik had al zoiets opgevangen,’ zei Paul. ‘Je bent knap.’ ‘Dat kan ik niet bepaald van jou zeggen.’ Ze zag hoe Paul de belediging amper kon verdragen, want in werkelijkheid vielen alle vrouwen voor hem als vliegen. En ze kreeg er plezier in. Haar glimlach leek hem over de streep te trekken, want hij antwoordde gevat: ‘Maar ik heb dan weer andere kwaliteiten.’
‘Zoals?’ ‘Ik ben erg goed in bed.’ Astrid lachte, maar haar gezicht betrok toen hij eraan toevoegde: ‘Zal ik je naar huis brengen?’ ‘Ik sta hier eigenlijk op de ware te wachten,’ zei ze. ‘En wat doe je in de tussentijd?’ Astrid wist dat hij de woorden van Victor moest hebben opgevangen, maar hij gebruikte ze op de juiste plaats, op het juiste moment, en toen wist ze dat ze ongelooflijke seks ging hebben met Paul, stomende seks. Ze greep hem bij de hand, en trok hem achter zich aan. Hij moest zijn paraplu wel loslaten, anders kon hij haar niet volgen. Door de regen liepen ze naar haar huis. Ze opende de voordeur en trok hem naar binnen, de trap op. Boven, in haar woonkamer, sloot Paul de deur, die verschrikkelijk kraakte en over de vloer schuurde. De vervallen staat van haar appartementje stoorde hem niet, ook hij was nu volledig in de ban van wat er ging gebeuren. Hij realiseerde zich zelfs niet dat hij net met zijn gekwetste dijbeen had zitten rennen. Normaal nam hij het voortouw, maar wat was ze wild: ze scheurde zijn zwartepietenpak open, de knopen sprongen in het rond, en terwijl ze haar handen over zijn borst liet glijden, draaide ze hem binnen. Mijn god, wat smaakte haar tong heerlijk, en wat kon ze kussen, hij duizelde ervan. Hij liet zich achteruitvallen, tegen de lichtknop, want ze rukte zijn pruik af en hij wilde niet dat ze hem zou herkennen: dit moment mocht niet verstoord worden door onthullingen of wat dan ook. Vervolgens liet hij zich naar haar bed trekken, in het donker. Hij wentelde zich in haar geur. Ze knoopte zijn broek los. Wat een vrouw. En toen hield hij het ook niet meer. Hij pakte haar jurk stevig beet en trok die met al zijn kracht uit elkaar. Hij voelde hoe ze even verstijfde van verbazing, want nu had hij haar nog sneller uit de kleren dat zij hem. Veel kracht moest hij niet zetten om ook haar bh en slip uit elkaar te rukken. Ze zouden
niet één keer seks hebben, maar twee keer. Straks zouden ze het rustiger doen, meer van elkaar genieten, nu moest het gewoon gebeuren, zonder terughoudendheid, totaal.
44
Kevin was hier duidelijk niet voor in de wieg gelegd, maar voor wat wel? Hij stond achter de tapkast en probeerde een pint te tappen zonder te eindigen met een glas vol schuim. Het lukte hem werkelijk niet. ‘De tap in één keer opengooien,’ zei Ron. ‘Je wilt het te voorzichtig doen, dan lukt het niet, gewoon openkletsen, het glas schuin houden, en weer dicht.’ Kevin probeerde het, maar werd afgeleid, want er zat een vrouw om een Bacardi-Cola te roepen. ‘Komt er nog wat van?’ ‘Ze probeert al een kwartier haar bestelling door te geven,’ zei Ron. ‘Je moet je aandacht wat verdelen.’ Kevin sprong achteruit, hij had de tap opengegooid, maar het glas te dicht bij de kraan gehouden: het bier spetterde in het rond, in zijn gezicht, over zijn kleding. En nu glipte het glas ook nog uit zijn handen en sloeg op de grond aan scherven. ‘Kalm blijven, altijd kalm blijven,’ zei Ron, ‘zeker wanneer het stampvol zit.’ ‘Ja, ja,’ zei Kevin kwaad. ‘Voor mij hoef je dit niet te doen,’ zei Ron. ‘Ik ga me even verfrissen.’ Kevin liep naar het toilet, liet water
over zijn gezicht lopen. Wat deed hij hier? Hij behoorde allang thuis te zijn. Maar het solliciteren was niets geworden, en met lege handen naar huis gaan wilde hij niet. Hij wilde Lydia kunnen zeggen dat hij ontslagen was én nieuw werk had gevonden, in een andere sector. Dus speelde hij barman, maar eigenlijk was dit onzin, want hij moest ’s avonds bij zijn gezin zijn, niet hier, anders kon hij evengoed weer kraanman worden en elke dag om vijf uur uit zijn bed komen. Hij pakte zijn gsm. Lydia had hem al verschillende keren gebeld, ze zou doodongerust zijn. De kiestoon bleef gaan. Waarom pakte ze niet op? Hij hoorde de verlossende klik. ‘Ik zit hier met Devos en mijn maten van de werf iets te drinken in Het Slecht Geweten. Ik ga het avondeten overslaan.’ ‘Geen probleem,’ zei Lydia. Wat moest ze anders zeggen? Ze zat op het toilet, met de Predictor in haar handen, ze was zwanger. Dit had een vreugdevol moment moeten zijn, maar Kevin was er niet, hij zat op café, als dat ook al geen leugen was. ‘Je gaat me toch niet de hele avond droog laten staan?’ zei de vrouw die om de Bacardi-Cola had staan roepen en zich langs Kevin wrong om in het vrouwentoilet te kunnen komen. ‘Wie was dat?’ vroeg Lydia. ‘De vrouw van Devos,’ zei Kevin, maar hij voelde zich verschrikkelijk. Zo kon het niet langer, de ene leugen na de andere rolde uit zijn mond. Maar toegeven hoe het allemaal werkelijk in elkaar zat, kon hij niet. Toch niet nu. Daarvoor moest hij Lydia in de ogen kunnen kijken, zodat ze zou kunnen zien dat het hem werkelijk speet, al had hij niet de indruk dat het echt zijn fout was. Hij kon niet gewoon tegen haar zeggen dat hij niet meer als kraanman aan de slag wilde. Ze zou hysterisch worden, zich zorgen maken om niets, over geld beginnen, terwijl dat voorlopig bijzaak was: hij wilde zich gelukkig voelen, werk doen dat hij graag deed. En dat dit zoeken zou worden,
had hij ondertussen wel begrepen, maar dat was toch niet meer dan logisch? ‘Je hoeft niet wakker te blijven,’ zei hij. ‘Het zou wel eens laat kunnen worden.’ ‘Prima.’ Lydia legde neer en gooide de Predictor in het mandje onder de wasbak. Ze had zin om te huilen, maar bedwong zich, voor Fien. Ze liep naar beneden, ging het avondeten klaarmaken. Vanuit de keuken zag ze Fien voor de tv zitten. Er was reclame voor De Laatste Show. De echte Sint zou langskomen. Dat wilde ze wel zien, hoewel ze zich het liefst van al in haar bed in slaap zou huilen. Maar dat moest maar even wachten, tot ze Fien in bed had gelegd, en tot na dat programma. Kevin verwachtte ze niet voor middernacht terug. Ze was hem aan het kwijtraken. Hun huwelijk leek opeens op drijfzand gebouwd. Zo moest het ook bij Kaatje zijn gegaan: toen ze Manu met Sara in bed had betrapt, moest haar wereld op slag in elkaar zijn gestuikt. Het arme ding. Lydia nam zich voor om morgen effectief naar de begrafenis te gaan. Het lijden van Kaatje was ook haar lijden geworden.
45
Jan stond in de coulissen verkleed als Sint. Elk ogenblik kon het aan hem zijn. Jimi White, een zwarte Amerikaanse soulzanger was met De Laatste Showband zijn meest recente hit aan het opvoeren. Wanneer dat gedaan was, moest hij opkomen. Hij voelde zich nauwelijks nerveus, helemaal anders dan die eerste keer; zo vlug wendde een
camera dus. Annette gaf hem een duwtje in de rug. ‘Succes.’ Jan draaide zich nog even naar haar om: ‘Ik doe het alleen voor het geld.’ ‘Lekker straight,’ zei Annette, die zijn directheid kon waarderen, maar op van de zenuwen was, want met Jan wist je nooit. Ze zou hem niet meer op het scherm hebben gelaten nadat Staf Coppens een drama nog maar net had kunnen vermijden. Maar blijkbaar was het in tv-land een periode dat er gekickt werd op risico’s, dus liet ze het maar zo. Beslissingsrecht had ze trouwens niet, en elke vorm van advies zou door haar baas zijn weggewuifd. ‘Welkom bij de concurrentie,’ zei Michiel Devlieger, die meteen de spijker op de kop sloeg, want Jan werd voor deze avond alleen maar even ‘uitgeleend’ aan de VRT. ‘Hoe zal ik je noemen, Sinterklaas of de échte Sinterklaas?’ ‘Zeg maar Jan.’ Devlieger, die meestal ernstig bleef, iets uitermate zachtaardigs over zich had, schoot opeens in de lach en herhaalde: ‘Zeg maar Jan.’ Hij vond het blijkbaar zo hilarisch, dat hij geen nieuwe vraag geformuleerd kreeg en na zat te hikken. Jimi White, die tegenover Jan op een andere sofa in de studio zat, grijnsde ook, al begreep hij niet exact waar het over ging. ‘Leg eens even aan Jimi uit wie of wat Sinterklaas precies is, want in Amerika kennen ze alleen Santa Claus, onze kerstman.’ Jan krabde in zijn baard. Moest hij Engels gaan spreken? Daar had hij niet op gerekend. Hij zou er een slag naar slaan. ‘When as a kid, you be nice, you get present. You not nice, you are hit with a stick, and put in a bag.’ Er zaten grammaticale fouten in en zijn uitspraak trok ook op niets, maar Jimi bleek het toch te hebben verstaan en zei: ‘T hat’s not very nice of you.’ ‘No, no,’ zei Jan. ‘You, black people, hit them with a stick and put them in a bag, because you black people are the slaves of
Sinterklaas.’ Dat had hij toch maar even goed uitgelegd, want zo zat het in elkaar: de zwarten waren de slaven van Sinterklaas, zij sloegen de kinderen met de staf en stopten hen in de zak, dat deed de Sint niet zelf. Maar waarom keek die Jimi hem zo verbaasd aan, en waarom schoten zijn ogen opeens vuur? Kon hij er wat aan doen dat het hele sinterklaasgedoe een racistische bedoening was? ‘That’s not funny at all,’ zei Jimi. Devlieger hield zijn hand voor zijn mond van het lachen. Het publiek in de studio lachte ook en de muzikanten kwamen niet meer bij. Alleen Jan lachte niet. Hij begon te begrijpen waarom ze hem zo graag in beeld hadden. Doordat hij eerlijk was en rechtuit, en alle poespas probeerde te vermijden, werd het komisch, of beledigend. Hij had die arme zanger werkelijk gekwetst. ‘T he blacks are the slaves of Sinterklaas, volgens Sinterklaas,’ rondde Devlieger het item af en Jan kreeg het boeket bloemen dat hij samen met Annette deze ochtend nog voor zijn vrouw had gekocht. Hij vertikte het om ‘dank u’ te zeggen, wat nog meer jolijt teweegbracht. Zelfs Jimi had zijn smile teruggevonden. Wellicht veronderstelde hij dat Jan een groot komisch talent was en zijn succes dankte aan doorgaan op zaken die absoluut niet grappig waren om zijn publiek zo te dwingen tot relativering. Annette bracht Jan naar de kleedkamer, maar voordat ze iets kon zeggen, kreeg ze telefoon van Mike Verdrengh: ‘Meer dan twee miljoen kijkers. Als we hem in onze Grote Sinterklaasshow laten optreden, halen we misschien de legendarische kaap van drie miljoen, wat wil zeggen dat de helft van alle Vlamingen naar VT M zal zitten kijken.’ Annette hoorde een plop. ‘Wat was dat?’
‘We trekken een fles champagne open.’ Annette hoorde op de achtergrond de stem van Youri en van de schakeltechnicus, ze bouwden blijkbaar een feestje. Ze lustte ook wel een glaasje, maar ze had hier nog werk te doen. Jan zag er weer ongelukkig uit, alsof hij wilde gaan lopen. Hij had zijn bloemen neergesmeten in de coulissen. Ze keerde terug om die even op te rapen en begaf zich toen opnieuw naar de kleedkamer waar Jan op een stoel zat, met zijn sinterklaaskleding nog aan. ‘Moet je je niet omkleden?’ ‘Dat doe ik in het hotel wel. Ik wil hier zo vlug mogelijk weg.’ Hij had zijn kleren al in zijn sportzak gedaan. Annette stopte hem honderd euro toe. ‘Alvast een voorschot.’ Jan pakte het geld aan. Hoewel hij het beu was om als clown opgevoerd te worden, was hij niet van plan om zich aan zijn afspraken te onttrekken. Het werd tijd dat hij dat vluchtmechanisme een halt toeriep. Want daar was alle ellende mee begonnen. Hij volgde Annette naar de parking. Ze zouden een halfuurtje moeten rijden. In de auto sloot hij zijn ogen, ook een vluchtmechanisme, maar hij gaf eraan toe, en toen ze hem uiteindelijk voor het hotel afzette, bleek hij ook werkelijk te zijn ingedommeld, want ze moest hem wakker schudden. ‘Doe ik je hier een plezier mee?’ vroeg hij naar de bloemen wijzend. ‘Niet echt, mijn hele huis staat vol met vergeten boeketten.’ Jan stapte uit, met de bloemen en zijn sportzak. ‘Tot morgen.’ Buiten stond de receptioniste die hem maandag had ingecheckt, een sigaretje te roken. Hij herinnerde zich dat ze had gevraagd of hij uit Spanje kwam en dat hij had willen antwoorden dat de echte Sint uit Myra in T urkije kwam. Ze had diezelfde afwezige blik in haar ogen. Hij liep op haar af, gaf haar de bloemen en kneep in haar wang. Ze
keek verbaasd, alsof ze van heel ver helemaal naar het nu moest komen en maar niet kon begrijpen waaraan ze zoveel goedheid te danken had. Jan zou er nooit aan hebben gedacht haar die bloemen te geven als hij niet als Sinterklaas verkleed was. Het leek zijn taak om dingen uit te delen, om mensen gelukkig te maken. In zijn hotelkamer keek hij in de spiegel, daar stond hij, Sinterklaas. Hij ging op het bed zitten, bleef naar zichzelf kijken, en had zin om zichzelf op te hangen. Maar hij liet de gedachte weer los, hij zou het verlies van Charlotte wel te boven komen. Als hij niet naar Antwerpen was gekomen, zou hij niet eens hebben geweten dat ze dood was. Er was een leven zonder haar mogelijk, dat sprak voor zich, want dat leven had hij in Spanje dertig jaar geleid. Het enige wat hem was ontvallen, was de mogelijkheid om de klok terug te draaien, om weer naar huis te keren, maar die mogelijkheid was hoe dan ook theoretisch geweest. Hij liet zich achterovervallen en sloot zijn ogen. Als iedereen hem toch als de enige echte Sinterklaas beschouwde, dan kon hij de kleren evengoed aanhouden. Terwijl hij die gedachte nauwelijks had voleindigd, sliep hij in, zonder zich te realiseren dat hij nog niet had gedineerd. Annette verweet zich bij het naar huis rijden dat ze haar middag had gebruikt om naar het Zuiderterras te gaan en op een bankje te zitten. Nu zou ze de hele avond nodig hebben om De Grote Sinterklaasshow op punt te zetten. Eenvoudig zou het niet worden: er zou een balletgroep komen en een muziekgroep, er was een paard nodig. Haar draaiboek stond nog lang niet op punt. Koen Wauters, de bekende zanger en presentator van dienst, zou haar vervloeken als ze geen duidelijke volgorde kon voorleggen.
46
Nog geen kilometer daarvandaan zat Manu in zijn woonkamer nog wat te werken op zijn laptop. Hij had Boris na het avondeten naar bed gebracht en geen verhaaltje hoeven te vertellen, want Boris was door het dolle heen geweest: de echte Sint zou morgen op tv komen en ze hadden met de klas afgesproken dat ze hem zouden gaan zoeken als hij toch niet op tv zou komen, en de juf had gezegd dat zijn opa een van de beste helpers van de Sint was geweest. En dat ging zo maar door. Manu had het allemaal niet zo goed kunnen volgen, maar dat was geen punt geweest. Boris had het gewoon allemaal kwijt gewild; zodra hij was uitgepraat, was hij als een blok in slaap gevallen. Manu was jaloers, hij had nog enkele uren werk voor de boeg en zou straks met open ogen naar het plafond liggen staren. Tegelijk vond hij het hartverwarmend om Boris om zich heen te hebben, hem werkelijk te zien en te voelen, want normaal zou Kaatje hem nu bij zich houden. Het trof hem dat Kaatje zelfs niet had gebeld om te vragen hoe het ging, alsof ze Boris vergeten was. Ze zou hem toch niet in de steek laten? Dan zou ze haar eigen geschiedenis op haar kind overdragen, want ook zij had maar op één van haar ouders kunnen terugvallen. Zijn oog viel op een schoentje dat bij de open haard stond, met een wortel erin; wat deed het daar? O ja, Boris had gezegd dat de Sint sinds zijn aankomst al druk in de weer was met het uitdelen van speelgoed, en dat hij zijn schoentje liever nu al zette in plaats van op sinterklaasavond, want als de Sint vroeger langskwam, wilde hij dat het paard toch iets te eten zou hebben. Manu had geen speelgoed in huis, maar wel pas een nieuwe iPod gekocht, die hij vol hits had geladen. Inpakpapier had hij ook niet. Hij
ging in de keuken zilverpapier halen en wikkelde de iPod daarin. Het zag er niet uit, maar Boris zou er niet zwaar aan tillen, hoopte hij. Terwijl hij het schoentje vulde en de wortel wegnam, realiseerde hij zich hoeveel Kaatje hem vroeger uit handen had genomen. Elk jaar waren er cadeaus geweest, precies wat Boris op zijn lijstje had staan. Hij wist zelfs helemaal niet of Boris wel blij zou zijn met de iPod. Hij moest zich meer met hem gaan bezighouden, want hoewel hij zijn best deed, voldeed het amper.
47
Paul werd wakker omdat hij honger had. Hij wilde overeind komen, maar merkte dat er een arm over hem heen lag. Met wie lag hij in bed? Opeens herinnerde hij zich Astrid. Hij was niet in zijn hotelkamer. Maria zou zich afvragen waar hij bleef. Hopelijk had ze zijn vader en zijn coach niet gebeld, of de politie, want dan stond de stad nu in rep en roer terwijl hij hier gewoon even van bil was gegaan. Nee, hij was niet gewoon, maar serieus van bil gegaan, dit was zeker een van zijn meest memorabele momenten geweest. Hier zou hij nog lang op kunnen teren. Die Astrid was echt een seksbeest. Ze had maar van jetje gegeven, geen moment was ze moe geworden, en haar slanke lijfje had ze in alle richtingen geplooid, alsof het van rubber was. Hoe dan ook, hij moest maken dat hij wegkwam. De wekker gaf aan dat het vijf uur ’s ochtends was. Als hij zich haastte, kon hij weer in zijn hotel zijn voordat er al te veel mensen op straat waren, want hij zag er nog maar half als een zwartepiet uit. Zijn pruik vond hij op de
grond, maar zijn schmink was definitief om zeep, van de regen gisteravond, en ook omdat ze hem had zitten kussen alsof hij helemaal niet geschminkt was. Dat had hem natuurlijk alleen maar geiler gemaakt. Hij had met zijn hoofd tussen haar borsten gezeten en de schmink alle kanten uitgesmeerd. Op nog zoveel andere plaatsen moest ze helemaal volhangen. Ze zou niet weten waar ze het had als ze zich straks in de spiegel zou bekijken. Maar daar kon hij niet bij zijn. Hij wilde haar in de waan laten dat ze met zwartepiet in bed had gelegen, anders zou ze zijn telefoonnummer willen, en hij moest morgenavond terug naar Monaco. Beter de korte pijn. Hij sloop naar de voordeur, maar die piepte in zijn hengsels en sleepte over de grond, hoezeer hij die ook optilde. Verdorie, zo kon hij nooit buitenkomen zonder haar te wekken, en beneden zat de voordeur waarschijnlijk ook nog eens op nachtslot. Hij keerde terug naar de slaapkamer, spiedde door het raam. Het platdak van de buren lag op dezelfde hoogte, als hij daarop kon komen, vond hij vast wel ergens een brandladder om naar beneden te klimmen. Hij opende het raam, dat ging zonder geluid. Terwijl hij erdoor klom, bedacht hij dat hij een briefje had moeten achterlaten. Astrid wist niet wat haar wakker had gemaakt. Een geluid? Ze greep om zich heen. Paul was weg, misschien naar het toilet. Maar ze voelde een tochtvlaag, ze huiverde. Stond er een raam open? Ze zag het gordijn opbollen, hoorde buiten geluiden. Met een ruk kwam ze overeind, gooide de lakens van zich af en ging kijken. Daar was hij. Hij zat verdomme op het dak van de buren. Wat deed hij daar? Probeerde hij te ontkomen zonder ook maar even dag te zeggen? Wat een klootzak. Een ontbijtje kon er niet af, nee, ze mocht vooral niet denken dat ze iets te betekenen had. Ze zou hem de waarheid eens in het gezicht snauwen. Vlug trok ze een panty aan, en met niet meer dan een T-shirt eroverheen, klom ze uit het raam. Wat hij kon, kon
zij ook. Ze zag hem van het ene dak op het andere springen. Ze ging hem achterna, geruisloos. Hij bleek een brandladder te hebben gevonden. Geen probleem voor haar, ze was niet bang aangelegd, en hoogtevrees had ze allerminst. Op straat vroeg ze zich wel af wat ze hier liep te doen. Ze was niet fatsoenlijk aangekleed, maar er waren nergens mensen en ze hoefde niet te gissen waar Paul heen liep, want hij ging recht naar het station en daar naar links. Paul zag voor zijn hotel een vrouw een sigaretje staan roken. Ze liep vlug naar binnen toen ze hem zag. Op de balie stond in een grote vaas een prachtig boeket. ‘Kamer 424,’ zei hij.’ ‘Hebt u een drukke nacht gehad?’ vroeg ze, terwijl ze haar haren achter haar oren streek. Paul keek de receptioniste verbaasd aan. Wilde ze dat hij ging uitleggen wat hij allemaal... O ja, natuurlijk, hij zag er nog steeds uit als zwartepiet. ‘Alle pakjes zijn geleverd.’ Vlug liep hij naar de lift en hoorde de receptioniste opeens roepen: ‘Juffrouw, kom terug.’ En voor Paul het wist, werd hij in de lift gestoten. Daar stond ze, als een furie: ‘Wie denk je wel dat je bent, zomaar weglopen.’ Astrid sloeg op de sluitknop, de deuren gingen dicht en toen drukte ze op stop. Hij zat gevangen. ‘Het was niet mijn bedoeling...’ ‘Wat was niet de bedoeling, dat van vannacht?’ ‘Dat wel, dat was zeker de bedoeling.’ ‘Maar even samen douchen, dat kon niet, en samen ontbijten ook niet. Je gaat gewoon lopen, zodat ik toch maar niet zou denken dat het allemaal wat betekende.’ ‘Natuurlijk had het iets te betekenen, maar ik moet toegeven dat dit eigenlijk niet mijn bedoeling was. Weet je...’ Zijn stem werd opeens zacht. ‘Ik voel iets voor je. Dat heb ik nog nooit gehad. Echt iets voelen. Het is fantastisch, maar ook eng. Ik wil hard wegrennen, maar
ook bij jou zijn.’ Astrid was vertederd door zijn oprechtheid. Moest je hem daar zien staan, als een geslagen hond. Meteen vergaf ze hem alles en kuste hem op de mond. Paul keerde zijn hoofd weg. ‘Dit kan niet, ik bedoel, je moet eerst weten wie ik werkelijk ben.’ ‘Dat weet ik toch allang.’ En opeens voelde Paul zich bedrogen. ‘Sinds wanneer?’ ‘Ik had je stem op slag herkend.’ ‘Waarom liet je me geloven...’ ‘Ik wilde zien hoever je zou gaan.’ Paul was helemaal ondersteboven van Astrid. Waarom was hij verdomme gaan lopen? Dit was een prachtige meid. Twee dagen had hij zich staan uitsloven en geen kik van herkenning had ze gegeven. Ze had hem zelfs kortaf benaderd, schitterend. Hij wilde haar weer, en wel meteen, maar niet in deze lift. ‘Wil je mijn kamer zien?’ Astrid zag hem stralen en voelde een gloed door zich heen gaan. Ook zij wilde hem weer even graag als gisteren. Of hij nu de ware was of niet, maakte niet uit. ‘Graag.’ En opeens schoot haar te binnen dat Victor trouwde, ze moest zich gaan wassen, aankleden, deftig ontbijten, zorgen dat ze de ringen niet vergat. ‘Mijn broer trouwt,’ zei ze. ‘Maar als je vanavond nu eens bij me komt eten, rond een uur of acht?’ ‘Ik zal er zijn.’ Paul was niet zeker van zijn belofte. Hij had weer met zijn vrienden afgesproken, zou hen moeten afbellen, en dat wilde hij niet. Maar voor Astrid zou hij dat toch doen, zeker als ze voor hem wilde koken. Meestal verdwenen alle vrouwen uit zijn leven na de eerste seks, nu zou er een vervolg komen, dat wilde hij meemaken. ‘Je komt toch zeker?’ Ze had de twijfel op zijn gezicht bespeurd. ‘Hangt er vanaf wat je gaat klaarmaken en hoe je het gaat
serveren.’ Hij stak zijn handen onder haar T-shirt en omvatte haar borsten. ‘Ben je me zo achternagelopen?’ ‘Ik was bijna van die brandladder gevallen, maar zoals je kunt voelen ben ik nog heel.’ Hij had helemaal niet doorgehad dat ze hem had nagezeten, en al helemaal niet dat ze hem via de daken was gevolgd. Hij gaf haar een kus en liet haar toen uit de lift. In de spiegelwand zag hij zichzelf. Hij zag eruit als een zwartepiet die een tijdje vast in een schoorsteen had gezeten. Maar hij voelde zich gelukkig en besefte dat hij misschien de vrouw van zijn leven was tegengekomen, en opeens was hij doodsbang om haar te verliezen, maar ook doodsbang om haar beter te leren kennen. Astrid was niet minder aangedaan. Ze had gedacht dat Paul de ware niet was en zich dan maar aan hem gegeven uit lust, want dat was het enige juiste woord, en nu begon ze zich te verbeelden dat hij toch de ware was, dat hij haar misschien mee naar Monaco zou nemen. Ze was mooi genoeg om aan zijn zijde te staan. Hij zou zich niet moeten schamen. Maar wilde ze dat wel, alles achterlaten? Ze kende het antwoord: als hij het zou vragen, zou ze ‘ja’ zeggen. Maar eerst moest ze hem vanavond ontvangen, als een prins, ze zou voor hem koken, en natuurlijk haar appartement op orde brengen. Ze zou nieuwe lakens leggen. En terwijl ze verder door de lege straten liep, voelde ze hoe gelukkig ze was, en opeens was ze bang dat hij niet zou komen. Onmiddellijk verwierp ze deze gedachte: hij had het beloofd, en hij was verliefd op haar. Hij zou er zijn, zij moest alleen maar zorgen dat ze klaar was om hem te ontvangen, toch?
48
Dat was niet de Astrid van gisteren, zoveel was zeker. Victor kreeg een kus op zijn mond aan de ingang van het zaaltje waar het huwelijk pro forma zou worden ingezegend door een rent-a-priest, waarna ze met z’n allen naar het stadhuis zouden gaan om het huwelijk officieel te laten optekenen. Astrid straalde, ze was haast onherkenbaar. Victor wist met absolute zekerheid dat ze van bil was gegaan én ervan genoten had. Maar zij was niet de enige die hem totaal anders toescheen. Fred had deze nacht weer liggen huilen, maar bij het ontbijt was er een rust van hem uitgegaan die Victor nooit eerder bij hem had opgemerkt. Alsof hij zich volledig geschikt had in het komende huwelijk en had afgerekend met al zijn angsten. Victor was er blij mee. Hij had verwacht dat Fred met een getergd gezicht naast hem aan de deur zou hebben gestaan, maar hij was de charme zelf. ‘Proficiat, jongens.’ De moeder van Victor kuste beide jongemannen, en Victor werd er helemaal gelukkig van dat Fred zei: ‘Ik heb gehoord dat u straks een lied gaat zingen uit Finding Nemo, mijn lievelingsfilm. U maakt me blij.’ Victor omhelsde zijn vader en hij wilde Fred haast door elkaar schudden toen die zei: ‘Ik kijk ontzettend uit naar uw speech. Uw vaderlijke zegen betekent erg veel voor ons huwelijk. Zoals u weet heb ik geen vader meer en beschouw ik u daarom niet alleen als mijn schoonvader, maar ook als mijn echte vader.’ ‘Niet zo dramatisch,’ zei de vader van Victor, die toch geraakt leek door de opmerking. Victor kreeg niet de kans om Fred door elkaar te schudden en te vragen waar de Fred van de vorige dagen naartoe was, want daar kwam de spelgroep: Saruman op kop, gevolgd door de elfen, en daar liepen Stefaan en de dwergen, en Gandalf. Alle personages van Lord of the Rings arriveerden in vol ornaat, sommigen zelfs te paard. Er waren ook Orks bij, die er afzichtelijk uitzagen, maar hun kreten spontaan
voor zich hielden uit eerbied voor de nakende huwelijksplechtigheid. Fred dacht dat hij het bestierf toen hij zijn spelvrienden zag. Met tranen in zijn ogen keerde hij zich naar Victor. ‘Waarom heb je dat nu gedaan?’ ‘Omdat ik van je houd, wat dacht je anders, gekkerd.’ Fred hield het haast niet meer uit. Vannacht had hij weer die droom gehad waarin zijn vader hem verkleed als Sinterklaas vroeg om te wachten met trouwen tot hij er was. Hij had gehuild, bijna de hele nacht, maar toen het ochtend werd, was het opeens opgehouden: niet alleen zijn tranen, maar al zijn verdriet was weg geweest, compleet verdwenen, alsof het nooit had bestaan. Ook zijn twijfels, alles wat maar enigszins op terughoudendheid leek, was weg. Alleen innerlijke rust was er nog over, en die straalde hij uit, van kop tot teen. Hij wist al te goed wat die rust te beduiden had. Hij had geaccepteerd dat hij zou trouwen, met Victor, zoals een ter dood veroordeelde op een bepaald moment beseft dat er geen weg terug is, dat het gaat gebeuren en zich daar volledig in schikt. Al zijn zintuigen namen elk detail op, niets ontging hem. Hij wist dat het niet goed was dat hij het gevoel had te zullen sterven, want de laatste keer dat hij dit had ervaren, was toen hij vijf jaar geleden in de vijver van het stadspark was gesprongen, midden in de winter, en zich onder het ijs had laten glijden, vastbesloten nooit meer boven te komen. Victor had hem gered; hij was in het park geweest, hoewel het al donker was. Hij had zich met zijn volle gewicht op het ijs gegooid en hem eronderuit gehaald. En zo was hun liefde geboren. ‘Kom,’ zei Victor. Iedereen was gearriveerd, op enkele laatkomers na, maar op hen konden ze niet blijven wachten, en de plechtigheid ging van start. De rent-a-priest liet God weg uit zijn speech en vertelde aan de aanwezigen hoe Victor zijn lichaamsgewicht in de waagschaal had
geworpen, of liever op het ijs, om Fred te redden. En hoe dit voor Victor het einde was geworden van zijn homoseksuele omzwervingen in het park omdat hij bij Fred de ware liefde had gevonden. Victor herinnerde zich dit alles als gisteren. Het gekraak, de zekerheid dat er iemand in nood was, het blauwbleke lichaam dat hij onder het ijs vandaan had gehaald, maar vooral die eerste blik van Fred, toen die in de ambulance zijn ogen had geopend. Verwarring was erin te lezen geweest, maar ook opluchting. Victor had gedaan alsof hij geloofde dat het om een ongeluk ging, maar hij had beter geweten, want Fred had geen portefeuille op zak gehad en in zijn kleding waren de labels weggeknipt. Alle aanwijzingen over wie hij was, had hij verwijderd, wellicht om de identificatie te bemoeilijken, zodat zijn moeder in de waan zou zijn dat hij geen zelfmoord had gepleegd, maar ervandoor was. ‘En dan nu de ringen,’ zei de rent-a-priest. Astrid stond op. Aanvankelijk had ze ertegenop gezien haar broer het doosje te moeten overhandigen, zo jaloers was ze geweest, maar nu zag ze het als een repetitie van wat haar op een dag met Paul te wachten stond. Stralend nam Victor het doosje aan en klapte het open. Fred keek ondertussen achterom, naar Stefaan, die weer verkleed was als ridder Aragorn. Stefaan was vrijgezel en toch gelukkig. Was het niet dwaas te trouwen? Victor zou hem verlaten, dat kon niet anders, en dan zou hij daar helemaal kapot van zijn. Of Victor zou sterven, want de dood kondigde zich nu eenmaal niet aan. Was het niet beter om al dat verdriet voor te zijn, en voor een gematigder leven te kiezen, zonder Victor, zonder zoveel geluk dat hij kon verliezen? Hij kon toch zoals Stefaan apart gaan wonen, zijn werk doen en in het weekend met de spelgroep optrekken? Hij ging staan. Alle blikken richtten zich op hem. Wat ging hij doen? Hij moest zichzelf tegenhouden, maar zijn voeten bewogen vanzelf naar
de middengang. Hij liep naar de deur. ‘Fred?’ Hij stokte in zijn beweging en draaide zich om. Daar stond de liefde van zijn leven, Victor, en die keek hem aan, zonder verwijt, maar wel met de hoop dat hij niet zou doorzetten, want ondertussen was voor iedereen duidelijk wat hij ging doen. Hij kon niet meer terug, niet nu hij al zover was gekomen, en hij trok de deur open. ‘Wat doe je?’ klonk het achter hem. Hij kon er niet op antwoorden, toch niets zinnigs, en daarom riep hij ‘niks’ en liep naar buiten. Maar daar hield hij geen halt, hij bleef lopen, alsmaar verder. En zijn gedachten tolden, en hij dacht dat hij elk moment tot bezinning zou komen, teruggaan, maar dat gebeurde niet. Hij liep het centrum uit en nog steeds hielden zijn voeten geen halt, ook al had hij steken in zijn zij. En nadat hij nog een kwartiertje had voortgesneld, begon het hem te dagen waar hij naar op weg was: het Schoonselhof, het graf van zijn moeder. Hij wilde haar vergeving vragen voor die dag dat hij zelfmoord had willen plegen en haar in de steek had willen laten. Maar naarmate hij de begraafplaats naderde, veranderde hij van voornemen. Hij kon beter naar het uitvaartcentrum gaan. Alleen bij het graf van zijn moeder gaan zitten, zou hem misschien over de rand drijven. En Victor was er niet om hem te redden. Die stond nu afscheid te nemen van alle aanwezigen, de cadeaus in ontvangst te nemen die toch al waren gekocht. Wat zou er met de gigantische bruidstaart gebeuren? En hoe moest hij zijn schaamte overwinnen en Victor ooit weer onder ogen komen? Victor zou hem nooit vergeven, dat kon niet, zoveel liefde kon niemand opbrengen.
49
Victor wist niet wat hij moest denken. Daar stond hij dan, zonder Fred. Hij had het kunnen weten, maar de rust van Fred had hem misleid. Hij had gedacht dat het allemaal voorbij was, maar het omgekeerde was waar gebleken. Hoe kon hij kwaad zijn? Fred had zichzelf nog het meest van al verdriet gedaan. Wat had hij er prachtig uitgezien vandaag, stralend en rustig, als een boeddha. En nu was hij weg, en hij zou niet meer terugkomen, dat besefte Victor ook wel. Wat kon hij doen? Fred gaan zoeken? Alle genodigden kwamen hem condoleren, alsof dit geen trouwfeest, maar een begrafenis was. Hij had onmiddellijk achter Fred aan moeten gaan, hij had geaarzeld, was even te veel met zichzelf bezig geweest, had zich gekrenkt gevoeld. Wie zou Fred redden? Want hij moest gered worden. Hij zou zichzelf iets aandoen, of hij zou te beschaamd zijn om terug te keren, zich gaan verstoppen, misschien naar een andere stad trekken, om hem toch maar niet meer onder ogen te moeten komen, want de homogemeenschap van Antwerpen was te klein om lang onopgemerkt in rond te kunnen lopen. Hij greep Astrid vast, vroeg haar om hem te helpen, want hij voelde zich verdoofd, schudde alle uitgestoken handen, reageerde op wat iedereen zei, maar onthield niets; het ging langs hem heen, alsof hij daar alleen maar kon staan, verslagen, gebroken, want zo voelde hij zich: het mooiste moment van zijn leven was hem ontglipt. Astrid deed haar uiterste best: ze pakte alle cadeaus aan die de mensen toch wilden geven en noteerde op de pakjes hun namen, zodat Victor achteraf zou weten wie wat had gegeven. En toen iedereen weg was begeleidde ze hem naar zijn auto en reed hem naar huis, waar hij zich in de zetel liet vallen. Het hele huis was versierd. De bedoeling
was geweest om na de plechtigheid naar het stadhuis te gaan, en daarna zouden naaste familieleden en vrienden naar hier zijn gekomen om taart te eten en champagne te drinken. Vrijdagavond zou er dan een fuif zijn gevolgd, waar iedereen van hun milieu in de VIP-lounge van Red & Blue, de homodiscotheek van Antwerpen, op zijn wenken bediend zou zijn met dansacts en gratis drank. Victor was nog te veel in shock om te huilen, en hij wist dat hij het beter niet kon doen, maar hij deed het toch: hij kwam overeind en sneed een stuk van de bruidstaart. Hij zou die helemaal alleen opeten, uit mistroostigheid, tot hij zich volledig misselijk zou voelen en er geen plaats voor zijn verdriet meer over zou blijven. ‘Wil je dat ik blijf ?’ vroeg Astrid. ‘Nog even,’ zei hij, ‘tot we iets van Fred hebben gehoord. Goed of slecht.’ Astrid dacht er niet over hem in de steek te laten, maar wilde haar aanwezigheid ook niet opdringen. Als het moest zou ze zelfs haar afspraak met Paul laten schieten, want zo verslagen had ze hem nog nooit gezien. Ze wist dat hij de gewoonte had om kleine tegenslagen weg te eten, maar de vastberadenheid waarmee hij aan die taart was begonnen baarde haar zorgen. Hij zou er niet mee ophouden, tot Fred iets van zich liet horen, en ze vreesde dat dit niet voor onmiddellijk zou zijn. Niet zozeer de feiten, maar schaamte zou Fred ervan weerhouden om naar huis te komen en de zaak uit te klaren. ‘Het was ergens te verwachten,’ zei ze. ‘Fred werkt met dode mensen, zo hoeft hij zich nooit te binden. De vroege dood van zijn vader zal daar wel iets mee te maken hebben.’ ‘Ik wil niet dat je zo over hem spreekt,’ zei Victor, die waarheid in haar woorden bespeurde, maar momenteel geen kritiek op Fred kon verdragen. Fred was zijn lieveling, wat hij hem ook had aangedaan. Als hij meer tijd nodig had, dan was dat zo. Hij zou er wel zijn redenen
voor hebben. Het enige waar hij op zou staan als Fred weer contact zou zoeken, was dat hij die redenen zou mogen kennen. Hij had met een vreemde in huis geleefd, met iemand die zich niet volledig liet kennen, en dat wilde hij niet langer.
50
Fred had het uitvaartcentrum bereikt en zijn kalmte hervonden. Ook als Victor hem niet meer terug wilde, was hij hem een verklaring schuldig. Het werd tijd dat hij vertelde dat zijn vader verdwenen was en dat zijn dood alleen maar speculatie was. Een groot geheim was het niet, maar die droom waarin zijn vader hem als Sinterklaas toesprak, was deels de oorzaak geweest van zijn beslissing te gaan lopen. Zijn vader had gevraagd te wachten met trouwen. Absurd om daar enig geloof aan te hechten, laat staan rekening mee te houden, want waarom zou zijn vader na al die tijd weer opduiken, in sinterklaaskleren dan nog? Dit soort toevalligheden kwamen alleen voor in B-films of slechte romans. Of in romantische komedies, een genre waarmee hij altijd meer moest huilen dan lachen. Op zijn tenen ging hij Aula 1 binnen, waar Albert Maes stond. ‘Excuseer.’ ‘Moest je niet naar een trouwfeest?’ vroeg Albert. ‘Afgeblazen.’ Meer kon Albert niet vragen, want dat zou de aandacht trekken. Vooraan was Chris Lomme een sonnet van Shakespeare aan het voordragen. Ze deed dat gewichtig, met een geaffecteerd accent. Toch
bleef Albert verbaasd om Fred te zien, zeker in die witte kleding. Waarom had hij niet gewoon vrijaf genomen, of zich op zijn minst omgekleed? Albert wist waarom: omdat Fred zijn beroep toegewijd was. Ongetwijfeld had hij zich naar hier gehaast om hem te kunnen ontlasten, en ook om toch maar geen afscheidsplechtigheid te moeten missen. Zo’n devotie voor de uitvaart had Albert niet eens: hij was in het vak gerold omdat zijn vader ook uitvaartondernemer was en dit het enige beroep was dat hij in al zijn facetten had gekend zonder ervoor te moeten studeren. Zonder spijt had hij voor de makkelijkste weg gekozen, want hij verdiende goed zijn kost, en hij leverde een service die zijn klanten nog nooit teleur had gesteld. Het sonnet was afgelopen. Kaatje had er niets van verstaan, had zelfs niet begrepen waarover het ging. De aanwezigen, bijna allemaal acteurs, leken dat wel te weten: sommigen hadden zelfs meegelipt, alsof ze het sonnet zelf hadden willen voordragen en elk moment overeind hadden kunnen komen om dat ook daadwerkelijk te doen. Kaatje stond op, maakte haar buik bol zodat haar rok niet zou afzakken, maar het sonnet bleek nog niet gedaan. Chris Lomme bleek gewoon lang gepauzeerd te hebben om het dramatisch effect te verhogen, en ze voegde nu pas de slotzinnen toe. Kaatje ging terug zitten en stond enkele seconden later weer op, maar nu vergat ze haar buik bol te maken, zodat haar rok afzakte en ze die met haar handen moest grijpen en optrekken. Slecht begin. Ze nam plaats achter de lezenaar en vouwde het briefje open dat ze in haar hand geklemd had gehouden. Mijn god, wat keken ze allemaal. Ze bibberde van angst. Haar vader had hier van gehouden, van al die ogen die op hem gericht waren. Ze moest er niet aan denken dat acteren haar beroep zou zijn. ‘Je hebt helemaal geen beroep,’ hoorde ze haar vader zeggen, ‘je bent huisvrouw.’ Ze keek de aanwezigen dan toch maar aan en zag Lydia, een bekend gezicht, dat was goed, en daar zat Manu, zijn steun had ze
nodig, maar tegelijk vond ze dat hij hier niets te zoeken had. Hij knikte haar bemoedigend toe, en ze voelde aan dat hij bedoelde dat ze er maar eens aan moest beginnen, want ze stond daar al even te dralen. ‘Tom was vader, opa, vriend,’ las ze af van het briefje. ‘Had dit einde niet verdiend.’ Haar stem bibberde, en ze kon de woorden niet goed lezen omdat haar handen trilden. Het briefje neerleggen durfde ze niet, want dan zou het misschien van de lezenaar vallen en dan stond ze nog meer voor schut. ‘Verliet toch veel te vroeg dees aard, zonder pieten, zonder paard, maar wel met een witte lange baard.’ Ze zag aan de gezichten dat haar rijmpje niet gesmaakt werd. Zelf had ze het erg origineel gevonden. Ze had haar vader ook laten aankleden als Sinterklaas, en een lint over de kist laten leggen waarop stond: dag, sinterklaasje, dag. Ook dat vonden ze waarschijnlijk maar niks. Zo waren acteurs, ze vonden alleen zichzelf goed. Ze knikte naar Albert Maes, die de muziek aanzette. ‘Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht, want we zitten allemaal even recht,’ schalde het door de ruimte. Ze liep naar de kist, die half geopend was, om wat speculaas bij het lichaam te leggen, voor de lange reis, ook dat had ze origineel gevonden, maar niemand leek zelfs maar te begrijpen wat ze allemaal aan het doen was. ‘We zingen en we springen en we zijn zo blij, want er zijn geen stoute kinderen bij.’ Ze schrok, uitte zelfs een kreet. Albert Maes zette onmiddellijk de muziek af. ‘Dit is mijn vader niet!’ Er lag een man met een keppeltje in de kist. ‘Wat krijgen we nu,’ siste Albert tegen Fred. Fred liep rood aan. ‘De documenten waren doorgelopen, mevrouw Levi huilde, haar zoon... ik had een glas water... meneer Reynders ligt waarschijnlijk in Aula 2.’ Albert holde naar buiten, met Kaatje in zijn kielzog, en Fred rende achter hen aan. Chris Lomme was ook naar buiten gelopen en ze
vroeg: ‘Kunnen we alvast iets te drinken krijgen, want iedereen wordt onrustig.’ Tegen zo’n gerenommeerde actrice zei je geen nee. Fred keerde terug om iedereen naar de koffiekamer te begeleiden. Chris Lomme was echter doorgelopen en enkele acteurs waren haar gevolgd. Ze pakten glazen en flessen weg en liepen ermee naar de aula. Daar ging de drank van hand tot hand. Fred bleef vragen of ze naar de koffiekamer wilden gaan, er lag hier tenslotte een lijk, dat van meneer Levi. De acteurs schaterden, kletsten, en leken helemaal vergeten dat ze daarnet nog hadden zitten huilen bij het aanhoren van het sonnet. Zo’n wisseling van emoties had Fred nog maar zelden gezien bij een grote groep. Nadat hij nog een paar keer had gevraagd of ze toch niet naar de koffiekamer wilden gaan, gaf hij het op en vluchtte naar buiten, naar het kerkhof, naar het graf van zijn moeder, waar hij initieel naartoe had willen gaan. Daar hoopte hij enigszins tot rust te zullen komen, want zijn hoofd leek te zullen exploderen, hij kon het niet meer aan. Albert ging Aula 2 binnen waar de plechtigheid afgelopen was en liep recht naar mevrouw Levi, die naast haar zoon zat. Hij deelde haar onomwonden mee dat de lijken verwisseld waren en dat ze afscheid had genomen van de verkeerde. Daniel veerde op, zoiets kon toch niet. Wie lag er dan in de kist? Hij ging naar voren, opende het deksel en daar lag Sinterklaas. Hij liet de kist weer dichtvallen en stond perplex, was dit zijn straf omdat hij het lijk van Tom Reynders op de stoomboot met een vuilniszak had afgedekt? Hij wilde terug naar zijn moeder gaan, maar die werd reeds door andere familieleden getroost, en toen zag hij achterin de aula Kaatje staan. Zo’n mooie vrouw had hij nog nooit gezien. Het leek hem zelfs geen vrouw, maar een engel; ze was van een meisjesachtige schoonheid, mager, alsof ze elk moment kon wegvliegen. Hij snelde op haar af, en ze keek hem aan
alsof hij de verkeerde voorhad, blikte zelfs even achterom om te zien of er daar niemand anders stond. Hij keek wel degelijk naar haar, dit was liefde op het eerste gezicht. Alle zottigheid die hij zondag nog tegenover Annette tentoon had gespreid, voelde hij niet langer. Hij pakte Kaatje bij de hand en zei: ‘Ik ben Daniel Levi en ik loop wel even met je mee naar hiernaast.’ Kaatje had hem niet verstaan, ze leek niets meer te zullen verstaan. Deze jongen, zoals hij naar haar keek, dat was pure liefde, dat was ook pure seks. Hij leek haar ter plaatse te willen nemen, hier op de vloer, op nog geen twintig voet van waar zijn moeder stond te huilen. Ze zou het hebben toegelaten, ook al lag haar vader in deze aula in zijn kist. Naar zo’n blik was ze al maanden op zoek. Op deze manier moest Sara naar Manu hebben gekeken en Manu naar Sara, en zij had ook zo’n affaire gewild, en daar stond hij, een jongen, want een man kon ze hem nog niet noemen. ‘Wat zeg je?’ Daniel genoot van haar verwarring en herhaalde zijn mededeling. Kaatje was teleurgesteld, ze had gedacht dat hij haar een aanzoek had gedaan, en dat hele opgeblazen gevoel van romantiek spatte uit elkaar. Ze liep hem voor naar Aula 1. Wat ze daar zag was decadentie, gebrek aan medegevoel in zijn ergste vorm: de acteurs waren aan het drinken, aan het lachen, er stond er zelfs één op zijn stoel een dansje te doen. Maar Daniel leek hier nog meer aanstoot aan te nemen dan zijzelf, want zijn vader lag hier. Ze pakte hem op haar beurt bij de hand en zei: ‘Het zijn acteurs, dat zijn van nature uitgelaten mensen. Neem het hen niet kwalijk.’ Haar woorden verzachtten het oordeel dat ze daarnet zelf nog had gehad, en opeens kreeg ze zelfs sympathie voor het dolgedraaide zootje. Waarschijnlijk was er geen ras dat dichter bij zijn werkelijke emoties leefde dan acteurs. En op de een of andere manier vergaf ze
haar vader zijn ontrouw, hoe kon ze anders, want ze had zich daarnet nog door Daniel willen laten nemen te midden van al die mensen. Voor het eerst had ze zelf ervaren wat onbedwingbare lust was. ‘Wat wil je?’ snauwde ze Manu toe, die erbij kwam staan. ‘Ik kom zeggen dat ik Boris nog wel wat bij me wil houden.’ Ze had hem op datzelfde toontje willen toebijten dat ze Boris straks zou komen oppikken, maar ze voelde de aanwezigheid van Daniel weer, en zei: ‘Ik kan inderdaad nog wat tijd voor mezelf gebruiken.’ ‘En als je wilt komen logeren, naar huis komen bedoel ik, zodat je niet alleen...’ ‘Halt!’ riep ze. ‘Het is jouw huis, ik heb mijn huis, omdat we uit elkaar zijn; we hebben allebei ons eigen leven, los van elkaar, omdat we niet meer samen zijn.’ Al sprekend had ze zich naar Daniel gericht, zodat hij goed zou beseffen hoe beschikbaar ze wel was. Dat ontging Manu allerminst, en zonder zich geheel bewust te zijn van wat hij deed, klopte hij op de half openstaande kist. ‘Die man heeft toch maar stiekem een leuke begrafenis gehad, want bij joden is dat altijd zo’n goedkope en sombere bedoening.’ Kaatje keek hem vernietigend aan: ‘Dit is Daniel Levi, de zoon van...’ Manu begreep het, maar voelde zich nauwelijks gegeneerd, verontschuldigde zich zelfs niet. ‘Ik ga maar eens, ik moet de schooltuintjes gaan harken.’ Hij draaide zich om en beende weg. Kaatje keek naar Daniel. Zouden haar kansen verkeken zijn? Hij stond er beteuterd bij. Ze pakte hem weer bij de hand. ‘Kom, we gaan buiten een luchtje scheppen, ze kunnen het hier wel alleen af.’ Daniel liet zich naar buiten leiden. Wat bezielde haar, deze jongen was maar half zo oud als zij. Maar ze trok hem verder achter zich aan, de begraafplaats op. En op een grafzerk liet ze hem gaan zitten. Een
sigaretje aanbieden was waarschijnlijk ongepast, want hij was nog jong, ze wilde hem niet aanzetten tot roken. En, arm schaap, daar begon hij nog te huilen ook. Ze liet zich naast hem zakken, trok zijn hoofd tegen haar hals, en suste hem. Ze voelde zijn tranen, ze zogen, dat waren geen tranen, maar lippen, en ze stegen hoger, naar haar oor, hij zat verdorie aan haar oor te lebberen, en toen trok hij zijn hoofd opeens terug en keek haar recht aan. ‘Ik wil seks met je, nu.’ Hij kuste haar. Ze verzette zich, maar zijn tong zat al in haar mond. Wat een spieren, helemaal anders dan dat pappige lichaam van Manu. Aarzelend beantwoordde ze zijn kus, liet toe dat zijn hand naar haar borsten tastte, maar toen hij ook onder die veel te ruime rok wilde voelen, zei ze: ‘Stop! Laten we naar mijn huis gaan. Ik wil wel, maar niet hier.’ ‘Je bent een lekker ding.’ Hoewel ze het wat plat vond om zo genoemd te worden, werd ze er helemaal geil van. Een lekker ding, zij? Ze stond op en trok hem achter zich aan, naar de parking. Hij was met zijn Vespa, zij met de fiets. T ijdens het rijden hield ze zijn schouder vast, zodat hij haar kon voorttrekken. Gevaarlijk, zeker omdat de Vespa opgefokt was en sneller reed dan vijftig. Maar ze giechelde slechts terwijl de wind tranen uit haar ogen dreef: die jongen ging haar verdorie een beurt geven. Op zijn leeftijd kon hij misschien wel meer dan één keer. Daniel was niet minder hitsig. De meisjes van zijn leeftijd begonnen altijd over hun studie, samenwonen of hoeveel kinderen ze wel wilden. Deze vrouw had deze stadia al gehad. Ze zag er bovendien supersexy uit. Geen grammetje vet, en toch stevige borsten. Hij zou haar pakken zoals ze nog nooit was gepakt, de hele dag, de hele nacht, en morgen nog eens.
51
Jan was met het geld dat Annette hem gisteren als voorschot had gegeven nieuwe bloemen gaan kopen en was naar het Schoonselhof afgezakt. Hij had het boeket op het graf van Charlotte Donckers gelegd en was op een bankje wat verderop gaan zitten mijmeren over de jaren die hij met haar had doorgebracht. Het was een goeie tijd geweest, ongetwijfeld het hoogtepunt van zijn leven, ook al had hij dat toen zo niet gezien. Maar hij was niet alleen teruggekeerd voor haar. Annette had gelijk gehad dat Antwerpen zijn geboortestad was en dat zoiets je nooit losliet. ‘Zot van A’ hing er overal. Dit bleek de nieuwe slogan die de socialistische burgemeester Patrick Janssens had gelanceerd. Niet slecht gevonden. De A kon ook als een U worden beschouwd, want in het dialect klonk ‘Zot van A’ exact hetzelfde als ‘Zot van U’, en dat was de uitdrukking die de Antwerpenaren gebruikten om aan te geven dat ze elkaar dolgraag zagen. Bijna was Jan ontgaan dat iemand op diezelfde bank naast hem was komen zitten, want die persoon had het heel voorzichtig gedaan, totaal in gedachten verzonken. Het was een jongeman met kortgeschoren blond haar en een fijn gezicht. Een vaag gevoel van herkenning beving Jan. ‘Alles goed?’ Fred had niet gemerkt dat er al iemand op de bank zat en wilde al opstaan, zich excuseren. ‘Ik heb twee lijken verwisseld.’ Waarom zei hij dat? Deze meneer had hier toch geen boodschap aan, begreep waarschijnlijk niet eens waar hij het over had. Straks stond hij op en vluchtte weg, zoals oude mensen nu eenmaal doen als ze met vreemd gedrag van de jeugd worden geconfronteerd. ‘Kan gebeuren.’
Deze man was toch anders, bedacht Fred. Zo oud was hij wellicht ook niet, wel had hij iets moedeloos over zich, alsof hij recentelijk verdriet te verwerken had gekregen. Dat kon kloppen, anders zou hij niet in zijn eentje op een begraafplaats rondhangen. ‘Ik ben weggelopen op mijn eigen huwelijk.’ Weer vervloekte hij zijn babbelzieke mond, maar toch had hij er geen spijt van, want het deed hem goed even te kunnen praten met deze vreemdeling. Hij zou hem toch nooit meer terugzien, dus waarom zou hij zich schamen? Jan was geen prater, wilde de conversatie eigenlijk al stopzetten, maar het waren wel twee heel vreemde mededelingen die deze jongeman had gedaan. ‘Hoe heet ze?’ Fred was alweer in gedachten verzonken toen de vraag kwam, en schrikachtig antwoordde hij: ‘Victor.’ ‘Dat kan natuurlijk ook,’ zei Jan, nadat hij zich hersteld had van de schok, want hij had in gedachten al een bruid voor zich gezien, geen bruidegom. ‘Hield je niet meer van hem?’ ‘Toch wel,’ zei Fred, ‘zielsveel zelfs. Maar ik durf niet te trouwen, want dan gaat hij dood of weg, en blijf ik alleen achter.’ Jan had opeens genoeg van de conversatie. Het werd hem ondraaglijk, en hij herhaalde op zijn eigen manier de woorden waarmee Annette hem gisteren zo had geholpen: ‘We gaan allemaal dood of weg. Het heeft geen zin daarop te wachten, het gaat om wat je intussen doet, mietje!’ Jan was alsmaar harder gaan praten, hij riep zelfs op het einde. Waar die woede vandaan kwam, wist hij niet. Ze was ook deels tegen hemzelf gericht omdat hij hier op de begraafplaats was komen kniezen in plaats van zijn leven verder te zetten. Fred schrok, hij had deze man aanvankelijk als een ouderling gezien, maar dat zware lijf, die grijze baard – hij was waarschijnlijk nog maar in de vijftig. En hij had de kracht van een stier, dat voelde Fred
opeens. Het had geen haar gescheeld of hij had een dreun gekregen. Hij moest er zelfs even van bekomen. Zijn eigen schuld, waarom ging hij een conversatie aan met een wildvreemde? Toch bleven de woorden hangen. Het klopte, zijn angst was dwaas, hij moest genieten van het moment. Victor had het daar altijd over, maar van hem had hij het nooit willen aannemen. Fred voelde zich geheeld, een stukje dan toch, en hij stond op. Naar huis gaan kon hij niet, maar hij zou Stefaan bellen. Die had vast een logeerbed voor hem. En dan kon hij nog zien wat er zou gebeuren. Misschien vond hij wel de moed om Victor te bellen, want die zou zich afvragen waar hij was. Hij mocht hem niet te lang in het ongewisse laten. Hij moest laten weten waar hij zich bevond en dat hij tijd voor zichzelf nodig had. Misschien was zo alles nog niet verloren. Hij hield van Victor, dat wist hij zeker, hij had het zelfs daarnet nog aan die vreemdeling gezegd, en het was geen leugen geweest. Hij kon alleen maar op vergeving hopen, en op begrip, want nu naar huis keren, kon hij werkelijk niet. Hij was er nog niet aan toe om een verklaring te gaan afleggen, hij wilde tijd, voor wat dan ook, al was het maar om gewoon even op zichzelf te kunnen zijn, zonder verwachtingen. Bij Stefaan kon dat, die zou hem ongemoeid zijn gang laten gaan. Hij moest hem bellen. Nu meteen.
52
Victor had al de helft van de bruiloftstaart naar binnen gespeeld, en nog steeds had hij honger. Een werkelijke honger was het natuurlijk
niet, maar hij kreeg de leegte maar niet gevuld, dus at hij verder. Astrid begon bezorgd te worden, niet alleen over de hoeveelheid taart die Victor al naar binnen had gespeeld, maar ook of ze haar date met Paul nog zou halen, want ze zat hier al uren, en Fred liet maar niets van zich horen. Victor had haar nog steeds niet gezegd dat ze mocht gaan, wat betekende dat hij het alleen nog niet aankon. De hele middag had ze al telefoniste gespeeld: haar vader, haar moeder, nonkel Jos – een voor een hadden ze gebeld, en telkens had ze gezegd dat Victor lag te slapen, maar dat het goed met hem ging. Victor kon gewoonweg niet aan de telefoon komen, nadenken over wat hem was overkomen ging al moeilijk, laat staan erover praten. Maar de telefoontjes sterkten hem wel, want al zijn vrienden en kennissen, werkelijk iedereen belde. Astrid herhaalde steeds hetzelfde: ‘Ik zal laten weten hoe bezorgd je bent. Hij zal het zeker op prijs stellen.’ En toen de telefoon voor de zoveelste keer rinkelde en Victor voor de zoveelste keer hoopvol naar haar keek, was het inderdaad Fred. ‘Hij ligt te slapen,’ zei Astrid. Victor, wiens blik alweer was versomberd, veerde bijna overeind toen ze naar hem lipte dat het Fred was. Toch reikte hij niet naar de telefoon, zodat Astrid verplicht was het gesprek zelf verder te zetten. ‘Kan ik iets doorgeven?’ Fred had gehoopt Victor te kunnen spreken, al was het maar voor even. Het was vreemd in zijn eigen huis Astrid aan de lijn te krijgen. Alsof Victor werd afgeschermd. ‘Zeg hem dat ik bij Stefaan logeer.’ De woonkamer waarin Fred zat te bellen was oosters ingericht. Aan de muren hingen replica’s van samoeraizwaarden en verspreid over de ruimte stonden menshoge beelden van krijgers. Het had iets angstwekkends, maar Fred voelde zich op zijn gemak, want Stefaan had geen vragen gesteld en gewoon gezegd: ‘Vandaag ben je hier alleen
met mij, maar morgen is het sinterklaasavond, dan komt de hele bende feestvieren en gaan we nadien de stad in. Je hoeft niet mee te gaan, doe wat je wilt, mijn huis is jouw huis.’ Zo klaar en duidelijk had Stefaan het geformuleerd, zonder dubbele bodems. Maar zo zag Victor het niet. Zodra Astrid haar hand voor de hoorn had gebracht en had gezegd dat Fred bij Stefaan logeerde, rukte hij de telefoon uit haar handen en riep: ‘Dit lap je me niet hoor, ik wil het niet.’ ‘Als het zo zit, dan hang ik op,’ zei Fred, die verbolgen was dat Victor had gedaan alsof hij sliep terwijl hij in werkelijkheid aan het meeluisteren was geweest, zo waren ze toch niet getrouwd. Ze waren ook niet getrouwd, en Fred realiseerde zich dit opeens en veranderde de toon van zijn stem: ‘Ik heb gewoon wat tijd nodig, geef me die, alsjeblieft. En het spijt me, het spijt me heel erg.’ Victor kon niet anders dan huilen. Hoe kon hij Fred ook maar iets kwalijk nemen? Het was zo’n vriendelijke jongen, met het hart op de juiste plaats. Toch was hij niet blij met de situatie, vond die zelfs onverdraaglijk. ‘Kom naar huis. Nu niet, neem je tijd, natuurlijk, neem je tijd. Maar ik mis je.’ Hij vervloekte zijn sentimentaliteit. Hij zou boos moeten zijn, tegen Fred moeten zeggen dat hij niet meer welkom was, tenzij hij het onmiddellijk goedmaakte, en zodra Fred kwam opdagen, zou hij onvriendelijk moeten zijn, nukkig, hem op alle mogelijke manieren duidelijk moeten maken dat hij gekwetst was, maar hij kon het niet. Hij wilde dat Fred hier bij hem was, het bord uit zijn handen zou trekken zodat hij zich niet zou blijven volproppen, en hem zou overladen met kussen. ‘Gewoon wat tijd,’ zei Fred, en hij legde neer. Wat had hij gedaan? Hij had Victor, de liefste man ter wereld gekwetst. Geen enkel verwijt had hij gekregen. Hij werd gemist, na wat hij had uitgespookt. Hij kon er niet bij. Maar hij kon niet naar huis gaan, niet nu. Het was te vroeg.
Hij moest eerst afrekenen met zijn demonen, zodat dit nooit meer kon voorvallen. Hij wilde niet langer twijfelen, hij wilde net zoals Victor blij zijn met de relatie, geen ‘maar ’ meer voelen, zodat ze dan toch konden trouwen. ‘Gelukt?’ vroeg Stefaan. Fred knikte. Stefaan was soep aan het maken, in een grote ketel, alsof hij een magiër was. ‘Voor morgen, dan hoeven we in de stad niet meteen ergens te gaan eten, kunnen we eerst overal en nergens wat rondhangen.’ Fred wist niet wat hij van Stefaan moest denken, hij was iemand die met iedereen in bed dook, maar zelf nooit aandrong, wat hem uitermate aantrekkelijk maakte. Vanaf zijn eerste dag bij de spelgroep was Fred niet van hem weg te slaan geweest. Hij voelde zich helemaal thuis bij iemand die geen vragen stelde, maar toch niet mensenschuw was. Victor kende geen vrijblijvendheid, hij was een plakker. Zoals hij daarnet had gezegd dat hij zijn tijd mocht nemen, het had geklonken als: ‘Kom onmiddellijk terug.’ Nee, Fred had het hier best naar zijn zin. Het viel hem in dat Stefaan zelfs geen termijn had gesteld. Misschien kon hij hier wel enkele weken blijven. Victor besefte als geen ander hoe precair de situatie was. Die Stefaan was een snoeper, had misschien zelfs aids. Het enige waarop hij kon vertrouwen was dat Fred zich niet zou laten vangen, maar was Fred nog wel te vertrouwen? Hij had wat tijd nodig, tijd voor wat? Nog steeds had hij geen reden opgegeven. ‘Ga hem halen,’ zei Astrid. ‘Of woont die Stefaan ver weg?’ ‘Om de hoek.’ Astrid wist niet wat ze hoorde. ‘Om de hoek? Dat meen je niet. Ga er langs, vraag hem om naar buiten te komen.’ ‘Hij heeft tijd nodig.’ ‘T ijd voor wat?’ Victor bleef haar het antwoord schuldig. ‘Ik kan het gewoonweg
niet.’ En voor het eerst gaf hij toe aan een vorm van zelfzucht. Hij kon daar niet gaan aanbellen en naar Fred vragen, dat zou al te vernederend zijn. Nu hij wist dat Fred veilig was, voelde hij zich pas gekwetst omdat Fred was gaan lopen. In gedachten had hij hem voor zich gezien, ergens te velde, verlangend om zelfmoord te plegen, en daarom had hij hem alles vergeven, bij voorbaat, maar nu bleek hij om de hoek te zitten dollen met zijn vriendje van de spelgroep. Wie weet wie daar nog allemaal over de vloer kwam. Kwaad kwakte hij het bord neer. Hij zou aan die taart niet meer aankomen. Wat hij dan wel ging doen wist hij niet, want hij had zin in niks, ja slapen, dat wel. En Astrid zei: ‘Ik ga je moeten laten.’ Victor knikte, hij kon het nu wel alleen aan, en hij gooide zich op zijn zij in de zetel en sloot zijn ogen. Astrid had de woede in de ogen van haar broer zien opflakkeren en ‘eindelijk’ gedacht, want ze begreep zijn vergevingsgezindheid niet. Fred was een volwassen man, verantwoordelijk voor wat hij deed, waarom zou hem dan alles vergeven moeten worden voordat hij zelfs maar ‘sorry’ had gezegd? Om de hoek bij een andere vent gaan wonen was pure smeerlapperij. Bij haar zou het niet pakken, ze zou hem bij zijn haren naar buiten gaan sleuren en hem voor de keuze stellen: meekomen, of nooit meer welkom zijn. Maar goed, zij was Victor niet. En ze had haar eigen zaken te regelen. Ze ging naar huis, en het eerste wat ze deed was haar appartement opruimen. Ze wilde straks met Paul praten over het mislukte huwelijk, in seks had ze helemaal geen zin. Hopelijk stond hij niet zo heet als gisteravond, want ze kon haar gevoelswereld niet zo snel omgooien. Maar terwijl ze de lakens ververste en al die donkere vegen zag van de zwartepietenschmink, begon ze zich de geuren weer te herinneren, de hitsigheid, zijn strakke lichaam – onuitputtelijk was hij geweest. En toen ging ze aan de kookpot staan, haalde tussendoor
nog wat extra ingrediënten bij een nachtwinkel om de hoek, en dekte vervolgens de tafel. Het zag er prachtig uit, en het eten geurde lekker. Ze moest het straks alleen nog maar opwarmen. Zo hoorde het als je gasten ontving, want anders zou Paul alleen in de zetel zitten en zou zij de hele tijd in de keuken staan. Nu hoefde ze het vuur maar aan te zetten en af en toe te komen roeren, en dat was het. Het was acht uur geworden. Hij kon er elk moment zijn. Ze ging douchen, had dit veel eerder moeten doen, en ze liet de deur van de badkamer open, zodat ze de bel zeker zou horen. T ien minuten later was ze aangekleed en had haar natte haren naar achteren samengebonden, want de haardroger zou het geluid van de bel kunnen overstemmen. Ze bedacht een oplossing en droogde haar haren vlak bij de deurbel door het stopcontact achter de deur te gebruiken. En toen was ze klaar. Het appartement was gereed, het eten ook. Alleen Paul was er niet, en het was intussen al halfnegen. Ze keek naar de klok en bleef kijken en toen was het een minuut over halfnegen. Wat kon de tijd traag aan. Ze ging in de zetel zitten en staarde naar de klok tot het vijf over halfnegen was. Rond kwart voor negen ging ze liggen, met haar ogen open, want de hoop dat hij elk ogenblik kon aanbellen bleef. Maar naarmate de minuten verstreken begon ze te beseffen dat hij had gekregen wat hij wilde: een wilde nacht, en dat hij haar nu waarschijnlijk al vergeten was. Of al met een andere vrouw in bed lag. Ze zou naar zijn hotelkamer kunnen gaan en hem uitschelden, maar wat voor verschil zou dat maken? Ze had bovendien geen zin om hem uit te kafferen, ze wilde alleen zijn met haar verdriet, met de nog steeds aanwezige hoop dat hij nog zou komen opdagen, al was dat pas rond middernacht. Op elk uur was hij nog welkom en ze haatte zichzelf om haar verlangen en vergevingsgezindheid. Ze zou hem voor de deur moeten laten staan als hij nu nog aanbelde, maar hij deed het niet. Waar was hij? Ze liet de vraag bezinken en vroeg zich af hoe
ze ooit in hem de prins op het witte paard had kunnen zien, hoe ze ooit toekomstbeelden over hem had kunnen hebben. Wat had ze zichzelf wijsgemaakt? Waarom had ze hem in de lift niet gewoon bedankt voor de nacht en het daarbij gelaten? Nee, ze had een nieuwe afspraak gemaakt, hoewel ze aan zijn mimiek had gezien dat hij er geen zin in had. En dan had ze hier nog staan koken, volslagen in de ban van haar eigen fantasieën, zonder oog voor de realiteit. Astrid sloot haar ogen en bedacht dat haar broer er nu ook zo bij lag, in zichzelf gekeerd van woede, maar dat gaf niet, zo moest het wellicht zijn, en ze gaf zich over aan de beelden die in haar opkwamen: ze zag Paul tennissen, en toen zag ze haar broer, en Fred, ze deden haasje over, en toen was er even een leegte, en daarna wist ze het niet meer zo goed. Wel voelde ze haar schouder zeuren, en haar rug, want de zetel lag niet lekker, maar ze was al te ver heen om zich nog te verplaatsen, en uiteindelijk viel ze in slaap.
53
Paul was te laat, en hoewel hij dat niet fijn vond, versnelde hij zijn tempo niet. Rustig nam hij een douche, schoor zich, deed parfum op. Hij had er sinds lange tijd niet zo goed uitgezien. Hij zette de badkamerdeur open, zodat de spiegel zou kunnen ontdampen en hij zijn lijf beter zou kunnen bewonderen, maar het duurde te lang, dus ging hij zich aankleden. Hij koos een wit hemd, een zwarte broek, lakschoenen. Veel te deftig, hij leek wel naar een trouwfeest te gaan. Maar hij had er zin in, wilde dat het vanavond bijzonder zou zijn. Het
was laat, hij had honger, hij zou haar moeten bellen dat hij onderweg was, maar had haar nummer niet, en zij dat van hem al helemaal niet. Maar wat gaf het, liefde liet zich niet opjagen, en ja, hij voelde iets van liefde voor haar, anders zou hij toch niet opnieuw met haar hebben afgesproken? Gebons op de deur van de hotelkamer deed hem opschrikken. Was die gekke meid naar hier gekomen om hem de les te spellen? Het zou kunnen, vanochtend had ze hem op de daken achternagezeten tot in de lift. Misschien was ze wel een beetje gek, zou ze hem gaan stalken. Dat kon hij echt niet hebben. Hij zou haar laten wegjagen door Maria; als ze zich zou laten wegjagen natuurlijk, voor hetzelfde geld stormde ze gewoon naar binnen. ‘Verwacht je bezoek?’ vroeg Maria, die aan een bureautje haar agenda zat in te vullen en zijn blik voelde. ‘Wat kun je serveren, maar niet eten?’ ‘Een tennisbal.’ ‘Waarom is een vis geen goede tennisser?’ ‘Hij is bang van het net.’ Dit soort grapjes klonken aan de andere kant van de deur. Er bestond geen twijfel over, daar waren zijn vrienden. Hij was hen vergeten af te bellen, maar kon helemaal niet met hen op stap, hij moest naar Astrid. Maar hen voor de deur laten staan, had ook geen zin. Ze wisten dat hij binnen was, anders zouden ze niet blijven aankloppen. ‘Paul, kun je US Open doen?’ Hij kon zijn lachen niet bedwingen en trok de deur open. Wim en Leo hieven terstond de Brabançonne aan en kwamen weer met gestrekte arm naar binnen gemarcheerd, maar Jef kotste eerst op het tapijt voor de deur voordat hij hen achterna kwam. ‘We’re gonna hit the... we gaan de stad slaan,’ bracht hij uit. ‘Ben je er klaar voor?’
Paul had er ontzettend zin in, besefte dat het geen toeval was dat hij zich zo traag had klaargemaakt en ook nog eens was vergeten om zijn vrienden af te bellen. Maar het was niet omdat hij het zover had laten komen, dat hij nu geen keuze meer had. ‘Sorry, jongens, ik kan niet, ik heb een afspraak.’ ‘Sportief belang?’ vroeg Wim. Hij schudde zijn hoofd. ‘Zakelijk belang?’ vroeg Leo. ‘Persoonlijk belang,’ maakte Paul het kort. Jef bracht zijn handen als een dirigent in de lucht en op zijn teken riepen ze: ‘Homo!’ Paul grinnikte. ‘Eentje dan, maar niet meer.’ ‘Van een goudgele pretcilinder heeft nog nooit iemand aids gekregen,’ zei Leo, die na zijn kotspartij opeens veel nuchterder overkwam en deze hele zin in één keer uitgekraamd kreeg. Onder het zingen van de Brabançonne verlieten de vrienden weer de kamer en stapten over een kuisvrouw heen, die ondertussen telefonisch door Maria was opgeroepen, zodat het zuur van het braaksel niet de tijd zou krijgen om zich in het tapijt vast te bijten. Paul hoopte dat Maria hem zou tegenhouden, maar dat deed ze niet. Waar betaalde hij haar dan voor? En waarom belde ze niet naar zijn vader of zijn coach? Moest hij zichzelf in bedwang gaan houden? Dat kon hij toch helemaal niet, dit waren zijn vrienden. Verward liep hij achter hen aan, voelde zijn been weer wat trekken. Hij mocht vanavond niet te wild doen. ‘Laten we niet naar het centrum gaan,’ zei hij, ‘en ook niet naar het Zuid, te veel pottenkijkers.’ ‘Homo!’ riepen ze weer, maar toch zakten ze met z’n allen af naar het Eilandje en gingen binnen in Het Slecht Geweten, de enige kroeg in deze buurt die op wat trok. Het zat er aardig vol, maar
niemand herkende Paul, waarschijnlijk omdat hij er zo keurig bijliep. En hij hield het natuurlijk niet bij één pintje, zo werd je geen man. Hij deed het bovenste knoopje van zijn hemd los terwijl Wim een nieuwe lading drank ging halen. ‘Betalen!’ zei Ron. ‘Ik heb geen rotte bal op zak. Geef de rekening maar aan Paul.’ Paul wist dat zijn vrienden op zijn geld zouden teren, de hele avond, maar het maakte hem niets uit, zo was het altijd geweest. Hij zou zich zelfs beledigd hebben gevoeld als ze opeens hun portefeuille tevoorschijn zouden hebben gehaald. En waar ging Leo naar toe? Paul volgde hem naar buiten. Leo ging tegen de gevel pissen, dat kon hij ook. Wim kwam kijken waar ze uithingen, maar die moest blijkbaar niet plassen, hij moest gewoon zijn energie kwijt en ging aan het uithangbord hangen. Als een aap bungelde hij eraan, tot het loskwam en hij op de grond viel. Ron had het stelletje lawaaimakers al van ver zingend horen aankomen en had gehoopt dat ze zijn kroeg voorbij zouden lopen. Toen dat niet was gebeurd, had hij tot zijn opluchting Paul Wouters herkend. Alle schade die ze zouden aanrichten, zou de bekende tennisser betalen, anders zou dat slechte publiciteit opleveren. Toen het uithangbord naar beneden kwam, vond Ron dat helemaal niet erg. Het was roestig geweest, dringend toe aan een likje verf. Hij zou de nieuwprijs aanrekenen. En toen de kerels weer allemaal naar binnen kwamen, met het uithangbord als trofee boven hun hoofd, bracht hij hun zelf een nieuwe lading pintjes. Hij kende dat soort gasten, ze waren pas uitgefeest als ze kotsend naar de wc-pot kropen. Daarin had Ron deels ongelijk, want nog geen halfuur later wilden ze opeens ergens anders naartoe. ‘Ik kan niet, jongens, ik heb een afspraak,’ lalde Paul. ‘Homo!’
‘Ik moet nu echt gaan.’ ‘Homo!’ ‘We gaan eerst een vette bek halen, frieten, met veel mayonaise.’ Paul wist dat hij zich hiertegen moest verzetten: frieten, mayonaise, zijn coach zou hem vermoorden als hij hiervan wist. Hij hoefde natuurlijk niet dat hele pakje op te eten, gewoon een paar frietjes, en daarna zou hij naar Astrid gaan, want die zat met haar eten te wachten. Nadat hij zijn Visakaart tevoorschijn had gehaald en de rekening had betaald zonder zelfs maar te checken of die klopte, gingen ze naar een frituur wat verderop. Paul begon met één frietje, en dacht, het zal me wat wezen, en hij at gewoon heel dat pak op. Weg met het schuldgevoel! En toen voelde hij zich misselijk. ‘We nemen er nog eentje,’ zei Leo. ‘Ik moet nog weg, maar eerst wat liggen, denk ik,’ zei Paul. ‘Homo!’ Ze zakten af naar het centrum, trapten de wielen van op slot staande fietsen scheef, deden minstens nog drie cafés aan en belandden uiteindelijk bij de kaaien, waar ze in de Schelde gingen overgeven, maar toen was de pret nog lang niet voorbij. Ze pakten een elektrisch autootje op en smeten het in de rivier, en wat verderop, op weg naar het station botsten ze op een stelletje vechtersbazen. Paul was zeker niet de sterkste, Leo mepte hen voornamelijk alle kanten op; er sneuvelde een raam van een auto, de deur van een aanpalend café ging ook ten onder in de strijd. Maar verder gingen ze, naar het hotel nu, zingend. Omdat ze zoveel lawaai maakten, hield een politiecombi hen aan. ‘Paul, moet je niet tennissen?’ vroeg een van beide agenten. Paul vroeg zich af of hij de agent persoonlijk kende, eventueel van vroeger, of zou de agent hem gewoon hebben herkend? ‘Nu even niet,’ bracht hij uit. En toen liet de agent hen gaan. Paul realiseerde
zich hoeveel geluk ze hadden, want als die agent zijn beroep een beetje deftig had gedaan, zou het spoor van vernieling dat ze in de stad hadden nagelaten, naar hen hebben geleid. Weer in het hotel nam hij afscheid van zijn vrienden, ging alleen naar boven. Maria bleek al naar bed. Hij dacht zelfs niet meer aan Astrid, hoewel hij haar gezicht wel af en toe voor zich zag, maar hij was al te ver heen om het nog goed te plaatsen. En toen viel hij in slaap op bed, zonder zich zelfs maar toe te dekken, zijn tanden te poetsen of wat dan ook, en hij zou niet voor de volgende dag twaalf uur ’s middags uit deze bijna comateuze toestand ontwaken.
54
Kaatje werd wakker, en voor het eerst sinds lange tijd voelde ze zich volledig ontspannen. Haar lichaam gloeide en ze zou zich zelfs niet hebben gerealiseerd dat ze zich zo goed voelde, als de verstijving van haar hals en schouders, die ze als normaal was gaan beschouwen, niet volledig verdwenen was. En toen herinnerde ze zich waarom ze zo lekker in haar vel zat: Daniel. Hij had haar alle hoeken van de kamer laten zien. Het was seks geweest zoals ze die in haar tienerjaren had beleefd: verkennend, ruw, maar toch teder. Waar was hij? De lakens naast haar lagen er opengeslagen bij. Was hij naar huis? Ze hoorde beneden geluid, wat was hij aan het doen? Hij was een vreemde, in haar huis, dat mocht ze niet vergeten, want ze kende hem nog maar sinds gisteren, en in wat voor toestand had ze hem ontmoet: allebei waren ze in de rouw geweest, op zoek naar troost. Maar wat gaf het, dit was liefde. Ze stapte uit bed, trok een badjas aan en liep naar de woonkamer. Daar was hij, met zijn sexy lijf. Hij droeg een jeans, maar zijn bovenlichaam was ontbloot: het was pezig, maar gespierd, een jongenslichaam, dat zijn vet nog verbrandde, dat nog geen toonbeeld was van een vertraagde celdeling. Hij was een computerspelletje aan het spelen met de console van Boris en hij ging daar zo in op dat hij haar niet opmerkte. ‘Hallo,’ zei ze, maar gleed uit over een stuk speelgoed dat op de grond lag. Waarom liet Boris ook alles slingeren? Ze moest altijd alles achter zijn gat opruimen. Met een klap kwam ze op de vloer terecht, maar ze had zich niet bezeerd. Wat moest Daniel wel denken. Ze pakte het voorwerp waarover ze was gestruikeld, het was een AT OM Axel Hydro Tag, zo’n plastic mannetje waar allerlei elektronische geluiden uitkwamen als je zijn waterspuitende TAG Blaster in gang
zette. Ze deed het en schoot op Daniel. Hij lachte wat macho naar haar, vond haar kinderlijk, terwijl híj het kind was. En toen vroeg ze het: ‘Hoe oud ben je eigenlijk?’ ‘Bijna zestien,’ zei hij. Ze schrok, dit kon niet waar zijn. Had ze zich schuldig gemaakt aan pedofilie? Hij moest hier weg, ze moest douchen, alle sporen uitwissen, de lakens verversen. Wat was dat lachje. O, hij had haar beet. Dat had ze wel verdiend. Ze liep naar de keuken, had honger, dat was haar in geen maanden overkomen. Maar er was geen tijd om te eten, want Boris zwom af. Dat was een initiatief van de school: alle leerlingen moesten in verkleedkleren in het water springen, en vervolgens een minuut watertrappelen, en dan kregen ze een zwemdiploma, zelfgemaakt door de juffrouw. ‘En hoe oud ben jij?’ Hij stond achter haar. Ze draaide zich om, drukte haar rug tegen het aanrecht, wilde uit zijn buurt blijven. ‘Eind dertig. En ik moet weg, mijn kind zwemt af.’ ‘Ga dan,’ zei hij, maar hij had zijn armen langs weerskanten tegen het aanrecht gezet, zodat ze vastzat, en daar kwamen zijn lippen weer op haar af. Even voelde ze weerstand, maar toen liet ze zich gaan. Dat afzwemmen kon haar gestolen worden. Manu moest maar meegaan. Sara zou wellicht in een strak bikinietje voor Manu op en neer paraderen, maar dat was niet langer haar probleem: hij moest zelf maar kiezen of hij op haar avances inging. Maar wat deed Daniel nu? Hij tilde haar op, als een veertje. Daniel was verrast dat ze zo weinig woog. Zelfs meisjes van zijn leeftijd waren zwaarder, maar hij kloeg niet. Kaatje was zijn natte droom. Ze was voor alles in geweest, en ook nu leek ze maar niet genoeg van hem te kunnen krijgen. Hij zou haar straks aan zijn moeder voorstellen als zijn nieuwe vriendin. Maar nu ging hij haar eerst met die badjas en al onder de douche zetten, hij wilde haar lijf
inzepen, zijn lijf tegen dat van haar laten glijden, de hele badkamer onder stoom brengen. En daarna wilde hij weer met haar in bed gaan liggen om na te genieten en te bekomen van de inspanning. ‘Wacht.’ Kaatje drukte haar benen omlaag. Daniel moest haar wel loslaten. Ze liep naar de slaapkamer, hij volgde haar, ze had opeens iets zakelijks. Kaatje pakte haar gsm van het nachttafeltje en drukte op een sneltoets. ‘Manu?’ zei ze met een schorre stem. ‘Ik ben ziek, ik kan niet meer, ik moet wat slapen, kun je het alleen af ?’ Ze luisterde nog even, en zei toen: ‘Houd Boris nog maar enkele dagen bij je, dat is goed, ik laat wel weten wanneer ik beter ben.’ Ze legde neer, en schaamde zich absoluut niet: dit was haar moment. Ze zou die Daniel nooit meer loslaten. Ze zou de tijd van haar leven met hem hebben. Als hij wilde mocht hij komen inwonen en meeleven van het alimentatiegeld dat ze Manu zou laten ophoesten, en ze zouden de hele tijd seks hebben, alleen maar seks. Daniel pakte haar weer op. Kaatje was echt fantastisch, ze had alle obstakels uit de weg geruimd, ze wilde alleen hem nog. In de badkamer geraakten ze zelfs niet meer: hij trok haar badjas open, kuste haar borsten. Hij moest haar nu nemen, dat kon niet anders, nu, nu, nu. Ze kreunde, duwde zijn hoofd omlaag, trok hem weer naar zich toe. Hij drong in haar door, ze vielen haast van het bed, en rolden toen zelf de grond op, sleurden de dekens mee. Ze bonkten op de vloer, het ritme van hun lijven, het hijgen, het genot.
55
‘Kon je makkelijk vrijaf krijgen?’ vroeg Manu, die in het zwembad op een bankje tegen de muurwand naast Kevin zat. ‘Als het voor de kinderen is altijd.’ ‘Kaatje is ziek, zwaar ziek, ze klonk helemaal schor, was haar stem kwijt, ongetwijfeld de emoties.’ ‘Het arme ding,’ zei Lydia. ‘Het zal je maar overkomen, je vader dood, de lijken verwisseld. Daar moet je wel ondersteboven van zijn.’ En dan was er nog die ondervoeding, maar dat zei ze niet luidop. Kaatje was vel over been. Dat ze eerder vroeg dan laat ziek zou worden, was te voorspellen geweest. Ze had Kaatje zondag beloofd om verse soep voor haar te maken en die belofte was ze nog niet nagekomen. Straks zou ze bij Kaatje langsgaan, met die soep, en dan zou ze dat arme ding desnoods zelf voederen. Manu was geen echte vent: een echte vent liet zijn vrouw niet sterven, die beukte desnoods met zijn schouders de deur in, bond haar vast en wrikte haar mond open, zodat ze zou eten. Op de een of andere manier voelde Manu het verwijt en zei: ‘Kaatje was altijd jaloers op jullie, omdat jullie relatie zo sterk is.’ Kevin grijnsde en sloeg zijn arm om Lydia heen. Lydia voelde zich ongemakkelijk. Gisteren was Kevin na middernacht thuisgekomen. Hij had naar bier en sigaretten geroken. Ze had gedaan alsof ze sliep, had geen nieuwe leugens van hem meer willen aanhoren. Kevin voelde haar eventjes verstijven en kon het compliment opeens ook minder waarderen. Hij was opgehouden met Ron te helpen gisteren, en had zijn laatste geld erdoor gejaagd door de hele avond te zuipen, maar het was er dan ook gezellig geweest, veel rumoer. Aan de toog had hij met Jan en alleman zitten praten, had zich zelfs een breuk gelachen toen een stelletje kerels het uithangbord hadden neergehaald. Alleen dat ze tegen de gevel hadden staan zeiken, vond hij maar niks. Daar had je toiletten voor, maar wie was hij om daar commentaar op te leveren:
in het naar huis gaan had hij zelf tegen enkele gevels staan pissen, want al dat bier had hij niet kunnen ophouden, het was uit zijn lijf blijven lopen. En nu had hij een lichte kater. De lampen van het zwembad deden pijn aan zijn ogen, de weerkaatsing van dat licht op het water ook. En dan was er nog die chloorgeur, hij werd er misselijk van. ‘Ze komen,’ zei Manu, en alle ouders draaiden hun hoofd: de kinderen kwamen in een lange rij uit de omkleedruimte. Fien zag eruit als een tennisster, Boris had zijn zwartepietenpakje aan. De andere kinderen droegen allerlei soorten outfits: de ene van prinses, de andere van wolf, er waren er zelfs bij met een mantel, wat natuurlijk niet praktisch was om mee te watertrappelen, maar het oogde wel mooi. En daar kwam Sara. Mijn god, ze had een tijgerbikini aan, wat een lijf, geen grammetje vet te veel, en dan die borsten, dat waren haast ballonnen, en die klotsten bij elke stap, en dat smalle broekje bedekte nauwelijks iets. Manu vergat even te ademen en zijn verwondering nam nog meer toe toen ze juist voor hem bleef stilstaan. ‘Ik moest me ook omkleden, want de badmeester heeft afgebeld, hij is ziek, iets met zijn huwelijk of zo.’ Manu knikte, besefte vaag dat Sara normaal inderdaad geen reden had om er zo bij te lopen, besefte ook dat ze deze bikini natuurlijk alleen maar voor hem had uitgekozen, want ze had er vast in haar kast die minder sexy waren. Ze trok zich niets aan van de meewarige blikken van alle moeders. Ze paradeerde gewoon verder, liet de paar aanwezige vaders haar lichaam ongegeneerd bewonderen. Manu voelde spanning in zijn kruis. Hij was de enige die aan dat prachtlijf had mogen zitten, erin, hij kende haar geur, wist hoe ze smaakte. Maar daar was hij niet voor gekomen, het ging om Boris, om het afzwemmen. Maar Boris zat ook naar zijn juf te staren, net zoals de andere jongetjes van de klas, en dat terwijl hun hormonen nog niet
volledig speelden. Ze was een natuurlijke schoonheid. Manu vroeg zich af hoe lang hij nog aan de verleiding zou kunnen weerstaan om geen vaste relatie met haar te beginnen. Kaatje wilde niets meer van hem weten, liet Boris zelfs aan zijn lot over. Ze was ziek, maar als ze hier had willen zijn, dan zou ze hier geweest zijn, toch? ‘Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht, want we zitten allemaal even recht,’ klonk het door de luidsprekers, en de eerste leerling sprong op een teken van Sara in het water. De anderen bleven in een rij langs de kant staan tot het hun beurt was. Manu keek aandachtig toe, alle ouders deden dit, want hoewel Sara er heel sexy en zwemvaardig uitzag, betwijfelde hij of ze wel meerdere kinderen tegelijk uit het water zou kunnen halen. Wiens idee was dat eigenlijk om met kleren aan in het water te springen? Van Lydia, de klassenmoeder? Hoe dan ook, daar gingen ze, een voor een. En toen was het de beurt aan Fien. Ze stond aan de rand, wilde wel springen, maar het water kabbelde hevig, de tegels op de bodem wiebelden, en het was alsof ze weer in het Willemdok ging vallen, haar kleren zich vol water zouden zuigen, ze zou ondergaan en niemand aanstalten zou maken om haar te redden terwijl ze toch de longen uit haar lijf schreeuwde. Ze voelde vingers die haar hand omstrengelden. ‘Zullen we samen?’ Het was Boris. Ze had al zolang een boon voor hem, maar hij zat altijd maar naar de juf te staren, of was in zichzelf gekeerd. Nu stond hij voor het eerst dicht bij haar, met zijn hand in de hare, en wilde samen met haar springen. ‘Durf je niet?’ vroeg Sara. Fien durfde wel, samen met Boris. En Boris zei: ‘Eén, twee, drie.’ Fien aarzelde niet, ze boog door haar benen en sprong samen met Boris in het water, en hoewel hij haar bij het neerkomen losliet, bleef hij dicht bij haar terwijl haar kleren zich vol water zogen, maar ze ging niet onder, het lukte, ze trapte met haar voeten, ze bleef drijven,
en ze lachte. Boris lachte terug. Hij had Fien al zo vaak naar hem zien kijken, voelde wel wat voor haar, maar wist niet wat er zou gebeuren als hij dat ook zou laten blijken. En nu had hij helemaal niet aan liefde gedacht, hij had haar gewoon willen helpen. De laatste leerling sprong in het water en begon te watertrappelen. Alle ouders applaudisseerden. Het was gelukt, de muziek schalde nog steeds door het dok, iedereen was blij. Boris voelde opeens een steek van verdriet, waar was zijn moeder? Waarom was ze niet gekomen? Maar toen zag hij weer zijn vader zitten, die met schitterende ogen naar hem zat te kijken, en dat vervulde hem met warmte: zo had zijn vader nog nooit naar hem gekeken. Hij wilde zwaaien, maar kreeg een slok binnen. Proestend zwom hij naar de kant. Zodra iedereen op het droge was, deelde Sara geplastificeerde zwemdiploma’s uit. Boris ging zich aankleden en keerde daarna samen met zijn vader naar huis, die hem voor de tv zette, want hij had nog werk te doen. Boris keek een tijdje, maar raakte verveeld en vroeg uiteindelijk: ‘Kunnen we niet naar mama gaan, dan kan ik mijn zwemdiploma laten zien.’ Manu had op kantoor moeten zijn, maar hij had de omstandigheden uitgelegd en toestemming gekregen de rest van de week thuis te werken met als enige voorwaarde dat hij continu online bereikbaar zou zijn. Hij aarzelde, maar hakte toen de knoop door: dat kwartiertje zou het ook niet maken. Hij kon vanavond nog altijd verder werken. Nee, dat ging niet, bedacht hij zich opeens, het was sinterklaasavond. Kaatje bakte dan altijd pannenkoeken, versierde de borden met chocoladeventjes. Daar had hij allemaal niet aan gedacht, geen tijd voor gemaakt. Hij had alleen maar bier in huis, zou eten laten komen, ja, dat zou hij doen, dat zou tijd besparen, en zodra Boris in zijn bed lag, zou hij dat kwartiertje inhalen.
‘Het is goed,’ zei hij. ‘We gaan even bij je moeder langs.’ Hij wist niet hoe Kaatje zou reageren, ze lag in bed, zou misschien zelfs niet opendoen. En hij had beloofd voor Boris te zorgen. Hopelijk zag ze het niet als zijn manier om haar toch weer alle zorgen toe te schuiven. Maar Boris was al opgeveerd, hij kon niet meer terug. En hij wilde eigenlijk zelf ook wel bij Kaatje langsgaan, haar steunen nu ze ziek was, ze zou zijn hulp misschien kunnen gebruiken, en dat zou voor toenadering kunnen zorgen. Hoe had hij daarstraks toch weer zo onder de indruk kunnen zijn van Sara? Hij wilde Kaatje, hij wilde zijn oude gezin terug.
56
‘Ik breng je wel even naar de werf,’ zei Lydia. ‘Ik neem de tram,’ zei Kevin, ‘dan kunnen jullie meteen naar huis.’ Opnieuw had ze hem de kans geboden voor de dag te komen met zijn ontslag, maar weer deed hij het niet. Er moest een extra reden zijn, hij had een ander, ze wist het nu wel zeker. Of fantaseerde ze te veel? Lydia bracht Fien naar huis en terwijl die op haar kamer zichzelf bezighield met zaken te ordenen, wat te tekenen en met haar poppen te spelen, maakte zij soep. En toen was ze in twijfel. Kon ze Fien hier wel thuis alleen laten? Het was typisch de Steinerschool om na het afzwemmen alle kinderen naar huis te laten gaan, terwijl het eigenlijk nog schooluren waren. ‘Kom, Fien.’ Ze pakte niet haar bakfiets, maar voor de
verandering eens haar auto en reed naar het Zuid. In de afgesloten auto liet ze Fien wachten en ging aanbellen. Even binnen en buiten, nam ze zichzelf voor. Het deurslot zoemde, ze ging naar binnen. Kaatje had een badjas aan, ze zag er helemaal niet ziek uit, integendeel, ze straalde. Haar haren waren nat, ze moest net een douche hebben genomen, een erg lange zelfs, want de luchtvochtigheid was tot in de woonkamer te ruiken. ‘Soep,’ zei Lydia, ‘om aan te sterken.’ Kaatje maakte geen aanstalten de soep aan te nemen. Ze had gehoopt dat het Manu was, had daarom op de knop gedrukt. Ze wilde hem betaald zetten wat ze zelf had moeten doorstaan. Maar nu stond Lydia in haar living, met soep dan nog. Ze had Daniel precieze instructies gegeven, hij moest een paar minuten wachten en dan tevoorschijn komen. Ze hoorde geritsel, daar was hij, met niet meer dan een handdoekje rond zijn middel. Zijn prachtige jongenslijf vertoonde rode vlekken van de heftigheid waarmee ze bezig waren geweest. Hij kwam naast haar staan, greep haar hand vast, duidelijker kon niet. Lydia dacht even dat het een zinsbegoocheling was: dat handje, die blikken – het sprak boekdelen. ‘Lydia Bervoets,’ stelde ze zich voor. ‘Achtendertig.’ Waarom noemde ze haar leeftijd, was ze gek geworden? Maar ze voelde die hitsigheid van dat knaapje; hij zat haar met zijn ogen op te nemen alsof hij haar ook wel eens een beurt wilde geven, of verbeeldde ze zich dat maar? In elk geval, ze moest hier weg, en vlug ook, want wat moest ze hiermee? Als Kaatje nu ook al... Wie dan niet? En ze dacht weer aan Kevin. Hij had een ander, kon niet anders, iedereen had een ander, alleen zij niet, zij was een brave huissloor, die niets door had, die zelfs soep had zitten maken. Ze moest stoppen met alles zomaar te geloven, ze leefde te midden van leugenaars. Als Kevin straks thuiskwam zou ze hem het vel van zijn
lijf vragen, ze moest het weten, nog liever de waarheid dan de onzekerheid nog langer te moeten verdragen. ‘Was ze niet thuis?’ vroeg Fien even later. ‘Toch wel, ik bedoel...’ Wat bedoelde ze? Ze liet Fien de pot soep vasthouden. Daar zouden ze vanavond van eten, als voorgerecht. ‘Wat?’ zei Fien. ‘Niets,’ zei Lydia. Fien moest dromen, ze was jong, maar zij moest daarmee ophouden, haar huwelijk was voorbij, het werd tijd dat onder ogen te zien, ook al wist ze dat ze het niet zou kunnen accepteren, ze zou er totaal kapot van zijn. Wat moest ze als alleenstaande moeder? Ze had niet de looks van Kaatje, ook niet haar lef en de zin om met een jonge kerel in bed te liggen rollebollen. Ze wilde Kevin, niemand anders.
57
Kaatje was geschrokken van Lydia’s blik. Ze had verwacht dat Lydia zou hebben gezegd: ‘Goed zo, nu is het jouw beurt.’ Maar ze had alleen maar verwijten en verwarring op zich geprojecteerd gevoeld. Opeens begreep ze beter hoe Manu zich gevoeld moest hebben toen iedereen van zijn slippertje wist. Ze was ervan uitgegaan dat iedereen hem zou hebben gefeliciteerd met de vangst van zo’n jong grietje, maar iedereen had zich van hem afgekeerd. De bel ging weer. Was Lydia teruggekomen om haar alsnog de huid vol te schelden? Ze gluurde door het raam. Het was Manu, samen met Boris. Mijn god, waarom was Boris erbij? Maar zelfs als hij er niet bij was geweest, zou ze Manu
nu al niet meer binnen hebben gelaten. Ze wilde niet dat hij haar met Daniel zag, en het dan aan iedereen zou gaan vertellen. Het zou haar plezier vergallen. Geen seconde zou ze nog van Daniel kunnen genieten. En ze was nog lang niet met hem uitgesekst. Hoeveel jaren was het geleden dat ze nog zo begeerd was? Dat moest van voor haar huwelijk geleden zijn. ‘Moeten we geen statement maken?’ vroeg Daniel. Kaatje ging weg van het raam. ‘Wat wij hebben, mag niet bevuild worden door de mening van mijn ex-man.’ Daniel had het gevoel dat ze zich voor hem schaamde, dat Lydia Bervoets hun verhouding had veranderd, gewoon door de manier waarop ze naar hen had staan kijken. Even kreeg hij de aandrang om in zijn blootje voor het raam te gaan staan, maar blijkbaar was haar kind erbij en hem traumatiseren wilde Daniel niet. ‘Dus we doen niet open.’ ‘Inderdaad.’ Kaatje week verder achteruit, zodat Manu haar zeker niet zou kunnen zien van de straatkant. Weer werd er gebeld. ‘Druk nog eens,’ zei Boris. Hij wilde zijn mama zijn zwemdiploma laten zien, maar wilde vooral dat ze hem even zou vastpakken, zou laten merken dat ze hem nog graag zag. Hij herinnerde zich nog goed hoe hij zijn vader van de ene dag op de andere was kwijtgeraakt. Hij wilde zijn moeder niet even plots verliezen, ook al had hij zijn vader ondertussen terug, en was die meer vader dan ooit. Maar juist dat maakte hem onrustig, alsof zijn vader wist dat zijn moeder zich aan het distantiëren was en hem ter compensatie meer aandacht dan normaal gaf. Manu hield op met aanbellen. ‘Dat wordt mannen onder elkaar vanavond.’ Hij liep naar de overkant van de straat en bracht zijn handen als een trechter aan zijn mond. ‘Kaatje?’ Hij zag geen
beweging, geen licht, ze sliep waarschijnlijk, want de deur kon ze niet uit zijn: ze had geen vrienden. Omdat ze geweigerd had hem te vergeven nadat hij op alle mogelijke manieren zijn spijt had betuigd, had iedereen die aanvankelijk haar kant had gekozen, medelijden met hem gekregen en zich tegen haar gekeerd. Boris bleef achterom kijken terwijl ze wegwandelden. Was ze er echt niet? Of wilde ze niet opendoen? Zag hij daar niets bewegen? ‘Kom,’ zei Manu, die hem voorttrok. Kaatje was weer naar het raam gegaan, daar liepen ze: haar man en haar zoon. Vreemd, ze dacht opeens niet langer over hem als haar ex-man. Ze waren nog niet officieel gescheiden, waarschijnlijk was het dat. ‘Ik heb een idee,’ zei Daniel, die haar vastgreep. Met zijn handen gleed hij onder haar badjas en kneedde haar tepels. Ze voelde een geluidloos geknetter in haar hoofd, kon aan niets meer denken, behalve aan seks. ‘We gaan naar mijn huis.’ Daar had ze wel zin in. Ze wilde weten waar hij woonde, het op alle plaatsen in zijn huis doen, zoals ze ook haar huis volledig hadden ontwijd, want ze hadden het werkelijk overal gedaan: op de tafel, in de keuken, zelfs in de kast. Ze hadden de bodem eruit getrapt, al haar kleren waren van de kapstok gevallen. Maar hij was niet opgehouden. En nu gingen ze dus naar zijn huis, om ook dat op stelten te zetten. ‘De sleutel van je fietsslot heb je niet nodig,’ zei hij. ‘Als je even iets aantrekt, mag je achter op mijn Vespa.’ Ze giechelde, ze was verdomme bijna zo de straat opgelopen en op haar fiets gestapt. Achter op een Vespa zitten, daar had ze als tienermeisje van gedroomd, maar had nooit de juiste gast aan de haak kunnen slaan. Ze trok haar jeansbroek aan, zonder slip, en een truitje, zonder bh, en daarover een jas, want zware wolken pakten zich buiten samen en met die koude kon dat wel eens op sneeuw uitdraaien, zoals
zondag reeds voorspeld was.
58
Paul werd tegen de middag wakker, maar kwam niet uit bed. Hij voelde zich een wrak. Zijn lijf zat nog vol met frieten en drank. Waarom had hij zich verdomme zo laten gaan? Zijn vader was er niet geweest om hem te verbieden met zijn vrienden om te gaan, en zelf had hij geen grenzen kunnen stellen, terwijl hij nochtans een goede reden had gehad: Astrid. Ze zou nooit meer iets met hem te maken willen hebben. En dat speet hem. Hij had naar dat etentje moeten gaan, de nacht met haar doorbrengen, en dan had hij vandaag met een fris gemoed op het vliegtuig kunnen stappen, maar nu lag hij hier, helemaal gevuld met de grootste smerigheid die er ooit was uitgevonden: bier en frieten. ‘Paul?’ Het was Maria, ze had de deur op een kier geopend. ‘Gaan we nog bij je ouders langs voordat we op het vliegtuig stappen?’ ‘Nee.’ Hij wilde zijn ouders niet zien. Zijn moeder zou er maar wat bijzitten, en zijn vader zou vragen naar zijn toekomstige tegenstanders en hen allemaal kleineren. Zo van: ‘Roger Federer? Dat is een soepkip. Lang zal hij niet stand houden.’ Hij zou doodnerveus worden, want Federer was een van de beste tennissers ter wereld, en hij was nog maar net nummer tien. Als hij verloor, zou hij zich de hele tijd afvragen wat zijn vader wel van hem dacht, want hij was tenslotte ingemaakt door een soepkip. Nee, dan ging hij liever meteen terug
naar Monaco. Zijn coach zou een trainingsschema voor hem klaar hebben en als het helingsproces van zijn dijbeenspier met elektrische prikkelstroom zou worden versneld, kon hij volgende week alweer enkele trainingsmatchen afwerken. Hij had nu wel genoeg in Antwerpen rondgehangen. ‘Weet je het zeker?’ Stond ze daar nu nog? ‘Ja!’ ‘Om acht uur stijgen we op, dus rond zes uur moeten we in de vlieghaven zijn. Zorg dat je klaar bent.’ Hij keek op de klok, nog tijd zat, en toen viel hij weer in slaap, want het eerstvolgende moment dat hij op de klok keek, bleek het al na vieren, maar hij voelde zich heel anders, rustiger. Hij had met zijn vrienden twee keer een avondje doorgezakt, had een fantastische liefdesnacht meegemaakt, en de aankomst van de Sint was ook spectaculair geweest: met heimwee zou hij Antwerpen straks weer verlaten. Maar eerst had hij nog iets goed te maken. Hij moest zich gaan verontschuldigen, anders zou hij Astrid nooit geheel kunnen loslaten, of toch nooit zonder schaamte aan die prachtige nacht met haar kunnen terugdenken, en dat wilde hij. Dus hij stond op, pakte een douche, trok propere kleren aan en ging op pad nadat hij Maria had beloofd op tijd terug te zijn. Het was koud buiten, en die wolken voorspelden sneeuw, of hagel, in elk geval iets wat bevroren uit de lucht zou komen vallen. Met lege handen kon hij niet aan komen zetten, want woorden zouden niet volstaan. In een bloemenwinkel kocht hij rozen, een groot boeket, zoveel zou ze er nog nooit hebben gekregen, dat wist hij wel zeker. En toen ging hij naar de Inno. Hij hield zijn gezicht gedeeltelijk achter de rozen verborgen, zodat niemand hem zou aanspreken, en pas bij de toonbank liet hij het boeket zakken, en daar stond ze: Astrid. Astrid voelde een schok van vreugde, maar het euforische gevoel
ebde onmiddellijk weg. ‘Kan ik u helpen?’ Paul vond het niet meer dan normaal dat ze deed alsof ze hem niet herkende. ‘Het spijt me, echt waar.’ Maar toch gaf hij haar de bloemen niet. Haar vreugde-impuls was hem niet ontgaan, en hij bedacht dat hij niet voor rozen had mogen kiezen, ze zou misschien denken dat hij het niet alleen goed wilde maken, maar ook op liefdesvlak weer toenadering wilde zoeken. ‘Hoezo, het spijt je?’ ‘Ik ben niet komen opdagen.’ ‘Hadden we wat afgesproken?’ Haar verbazing leek oprecht, en Paul voelde verwarring: had ze hem niet verwacht? Dan stond hij hier mooi voor aap met die rozen. ‘Hoe was je bruiloft?’ Nu was het aan Astrid om verward te zijn, dacht hij dat ze intussen getrouwd was? Opeens begreep ze het, de bruiloft van Victor natuurlijk. ‘Die ging niet door.’ Ze stonden elkaar wat bedremmeld aan te kijken. Astrid pakte de draad van het gesprek als eerste weer op. ‘Ik was niet thuis gisteren, maar je bent blijkbaar ook niet komen opdagen, dat zegt genoeg, denk ik. Ik wacht trouwens op de prins op het witte paard, en dat ben jij zeker niet. Wij samen, dat is niet de bedoeling.’ ‘Wanneer is het dan wel de bedoeling, hoe weet je dat?’ Paul was deels vergeten welke invloed Astrid op hem had, en nu hij hier zo stond, bloeide zijn liefde weer op. Hoe had hij het klaargespeeld niet te komen opdagen? Het was een prachtvrouw: die ogen, dat prachtige haar, die mond, om van dat markante karakter nog maar te zwijgen. ‘Als je van iemand kinderen wilt, als je nog van haar denkt te zullen houden als ze met lekkende melktieten naast je in de zetel zit, als je op je tachtigste nog plezier met elkaar denkt te kunnen maken, dán is een relatie de bedoeling. Ik geloof dat dit bestaat, jij niet?’
Paul had staan knikken, in het begin dan toch. Hij kon zich voorstellen dat hij kinderen van Astrid zou hebben. En die lekkende melktieten zag hij ook nog zitten. Maar op zijn tachtigste nog met haar plezier hebben... Hij leefde van dag tot dag, kwam mensen tegen, liet hen weer los. Standvastig of blijvend waren zijn relaties nooit. Ergens geloofde hij wel dat Astrid de juiste persoon was om het eens mee te proberen, hij wilde wel weten hoe het was om langer van iemand te houden, kijken wat het met hem deed. Maar kon je zoiets uittesten? Naarmate zijn reactie langer uitbleef, veronderstelde Astrid dat hij er niets van begreep. Hij kende wellicht het soort liefde niet waarover zij sprak. Wat voor opvoeding had hij genoten? Hoeveel gevoelsarmoede was daarmee gepaard gegaan? Maar toch wist hij wat hartstocht was, dat had ze die nacht gemerkt, en liefde kende hij ook, want dat moest je niet leren, dat zat in je. Hij moest gewoon durven toestaan dat het een plaats kreeg in zijn leven. ‘Voor wie zijn die rozen?’ Ze keek hem recht aan, zou hij deze kans grijpen? Paul besefte dat hij niet had mogen komen. Ze wilde iets van hem wat hij haar niet kon geven. Hij moest straks naar Monaco, hij kon niet blijven, hij kon niet tot zijn tachtigste met haar plezier hebben, hij had een carrière die op hem wachtte, hij behoorde tot de top tien van de tenniswereld. ‘Die zijn voor mijn ouders, ik ga hen nog even bezoeken voordat ik op het vliegtuig stap.’ Astrid draaide zich van hem weg zodat hij de ontgoocheling op haar gezicht niet zou zien. Ze wist dat ze hem nu goede reis moest wensen, maar ze vertikte het om zich nog om te draaien, want wat moest ze hem nog zeggen? Zijn vliegtuig wachtte, over enkele uren zat hij in de lucht, en morgen was ze niet meer dan een van de vele veroveringen die hij al had gehad en nog zou hebben. Terwijl Paul door fans werd herkend en aangesproken, glipte ze weg, naar de
personeelstoiletten, en op diezelfde wc-pot waar Paul haar had willen afhalen bij zijn eerste bezoek aan de Inno, liet ze haar tranen stromen. Niet zozeer omdat hij geen vaste relatie met haar wilde, want wat kon de vorm haar verdomd schelen, maar omdat ze van hem hield, en hem zou missen. Paul had een paar handtekeningen uitgedeeld en verliet de Inno. Zou hij de rozen aan Maria geven? Beter van niet. Hij wilde geen al te persoonlijk contact met haar, want voor hij het wist zou hij zijn handtekening op allerhande voorwerpen van haar neven en nichten moeten zetten, en hij baalde van alles en iedereen, van de hele mensheid. Wat was dit toch voor een hokjesleven, al die koppeltjes, al dat geluk? Woest sloeg hij de rozen tegen een lantaarnpaal stuk en gooide de resten in een vuilnisbak. Liefde, verachtelijk was het, bespottelijk. Terwijl hij liep uit te razen naderde hij zijn hotel en vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij niet naar Monaco zou gaan, als hij zijn hoofdverblijfplaats weer in Antwerpen zou vestigen, en zijn trainingen ook weer hier zou afwerken. Het kon, hij had het vroeger zo gedaan, en het was zelfs beter voor hem geweest, want hier kende hij mensen. Er waren nog zoveel oude schoolmakkers die hij kon contacteren, en die een iets minder verderfelijke invloed op hem hadden. Als hij de banden nu aanhaalde, zou hij er misschien vrienden voor het leven aan overhouden. Hij verwierp het hele idee. Wat was hij nog waard als hij één meisje zijn leven zou laten bepalen? Voordat hij het wist zou ze nog willen dat hij stopte met tennissen. Hij zou naar Monaco gaan, en proberen nummer een te worden. Het kon, zijn coach was een vakidioot die zelf niet kon tennissen, maar alle opgenomen wedstrijden van zijn tegenstanders vertraagd bekeek en zo hun speltechnieken analyseerde. Zij samen, dat was als een huwelijk, ook al wist hij voor de rest niet veel van zijn coach want praten deden
ze niet, toch niet over andere zaken dan sport. Als hij terug was, zou hij niets over Astrid vertellen, over zijn vrienden al helemaal niet, ze zouden gewoon weer aan de training beginnen, wat wilde zeggen dat hij weer alles zou doen wat zijn coach hem opdroeg en zo zijn volgende tegenstander inmaken.
59
‘Er staat een klant te wachten, Astrid. Ben je daar?’ Astrid was opgehouden met huilen, maar toch blijven zitten. Ze kwam overeind, trok door om de schijn te wekken dat ze naar het toilet was geweest en verliet het hokje. ‘Sorry, mijn regels, buikpijn, weet je wel?’ Natuurlijk wist Rudolf niet hoe het voelde, maar hij knikte toch, en Astrid ging weer naar haar plaats. ‘Waarmee kan ik u helpen?’ De man die voor haar glazen toonbank stond, meende ze te kennen, maar van waar? ‘Het is straks sinterklaasavond, ik wilde iets kopen voor mijn vrouw, iets... waar liefde uit spreekt,’ zei Kevin. Astrid begreep het maar al te goed. Deze man wilde dat zijn vrouw zou weten hoeveel hij van haar hield. Met een speciale sleutel opende ze de toonbank en pakte er een halsketting uit. Die zou ze zelf ook wel willen krijgen, zeker op sinterklaasavond, wat een kinderfeest was, dus elk geschenk was een extra blijk van liefde. ‘Wat mooi.’ Kevin had voor iets eenvoudigers willen gaan, maar die halsketting blonk prachtig, ook nu ze niet meer helder verlicht
werd in de glazen toonbank. ‘T ijdloos,’ zei Astrid met een zucht. ‘En de prijs, ook tijdloos?’ ‘139 euro.’ Kevin had zoiets verwacht, dit kon hij niet betalen, hij was zo goed als blut, maar hij wilde toch met iets aan komen zetten. ‘En die oorbellen?’ ‘6 euro,’ zei Astrid zonder zich zelfs maar om te draaien. Ze dacht dat de man toch voor de ketting zou kiezen, maar hij beet op zijn onderlip, hij had het geld niet, en het was haar taak om hem nu te overtuigen, maar dat soort verkoopster was ze niet. Ze draaide zich om en pakte de oorbellen van het rek. Kevin was het niet van plan geweest, maar de ketting lag daar, onbeschermd, en hij wist dat Lydia er erg blij mee zou zijn, totaal onder de indruk zelfs. Op een dag zou hij moeten opbiechten dat hij zonder werk zat, en dan kon ze maar beter goedgezind op hem zijn. Dat klein beetje extra krediet kon hij nu verdienen, gewoon door die ketting mee te pakken. Zijn handen hadden het doosje al vast en trokken het naar zich toe, en hopla, het zat onder zijn jas. Nu moest hij gaan lopen, en dat deed hij, snel, gebukt. Binnen de tien seconden bereikte hij de uitgang. Zou het alarm afgaan? Nee, hij was buiten, en nu rennen, maar niet te hard, anders zou hij de aandacht trekken. Astrid stond perplex, waar was de man naartoe, daarnet was hij er nog, ze had zich amper vijf seconden omgedraaid. Ze keek om zich heen, zag hem niet direct en toen stelde ze pas vast dat de ketting verdwenen was. Ze sloeg onmiddellijk alarm. Rudolf was blijkbaar in de buurt gebleven, want hij kwam als eerste aangelopen. ‘Een dief, hij pakte de ketting.’ ‘Ik zag hem daarnet staan, die man heeft hier nog gesolliciteerd als zwartepiet,’ zei Rudolf.
‘Dus we weten wie het is?’ Het gezicht van Rudolf betrok. Hij had de man contant geld toegestopt, en nooit een overeenkomst laten tekenen. Niets aan te doen, hij was weg, maar hij woonde in de buurt, dus op een dag zouden ze hem zien lopen. Rudolf belde naar de politie, en enkele agenten die al op de Meir waren, kwamen onmiddellijk langs. Astrid beschreef de man: middelmatige lengte, grijzig haar, ongeschoren. Toch dacht ze niet zozeer aan hem als aan een dief: op zijn gezicht had ze zijn verlangen gezien, en zijn geldgebrek. Als Rudolf hem niet de deur had gewezen om Paul te kunnen aannemen, zou hij wellicht correct hebben afgerekend.
60
Kevin arriveerde hijgend thuis met zijn armen vol speelgoed. Hij was een speelgoedwinkel binnengelopen en had alles meegepakt wat hij kon dragen. Zo van: als ik nu toch aan het stelen ben, dan kan ik het maar beter meteen goed doen. Hoewel het alarm was afgegaan, was niemand hem achternagelopen. Waarschijnlijk omdat hij er met een behoorlijke vaart vandoor was gegaan. ‘Alleen maar verrassingen, geen cadeaus, zo hadden we het afgesproken,’ zei Lydia zodra ze hem zag. Fien werd al genoeg verwend. ‘En het is nog geen sinterklaasavond.’ Ze keek op haar horloge, het was al wel sinterklaasavond, maar het was de gewoonte om de verrassingen pas na het eten uit te delen. En wat een boer was hij toch om die cadeaus onverpakt mee te
brengen, nu zag Fien al wat het was. ‘Fien, ga even naar je kamer. Ik roep je wel als het eten klaar is.’ Fien gehoorzaamde onmiddellijk. Lydia zou niets anders geduld hebben, want ze was razend. Maar wat deed Kevin nu, wat blonk daar in dat doosje, wat had hij vast, hij deed het om haar hals, een halsketting, waar haalde hij het geld vandaan? Op de computer had ze de rekeningen gecontroleerd, iets wat ze anders nooit deed, en hun zichtrekening had in het rood gestaan. Hun beetje spaargeld had ze niet willen overplaatsen zonder eerst met Kevin te overleggen. Ze sloeg zijn hand weg, de ketting viel bijna. ‘Wat heb je toch?’ riep hij uit. ‘Dit kunnen we niet betalen. Geef me de bonnetjes, ik breng morgen alles terug.’ Ze begon in zijn zakken te voelen terwijl hij achteruitweek. ‘Laat me.’ ‘De bonnetjes,’ zei ze onverbiddelijk. ‘Ik heb er geen. Ik heb alles gestolen. Nog iets?’ ‘Wanneer ging je me vertellen dat je ontslagen bent?’ Hij keek haar verbluft aan. Wist ze het? Al die tijd al? ‘Maandag ging ik zand halen voor de zandbak. Devos heeft me alles verteld. En nu wil ik dat je eerlijk tegen me bent, dat je stopt met al die leugens. Ik wil het weten. Vertel het, nu.’ Kevin keek haar verdwaasd aan. Wat viel er nog te vertellen, ze wist alles al, de hele tijd. En wat moest hij doen? Hij zat zonder werk, had geen geld meer en had inderdaad al die dingen gestolen, maar kon ze toch moeilijk gaan terugbrengen? Hij bleef maar achteruitdeinzen, stond al in de gang, hij wilde weg. ‘Vertel me alles, nu!’ eiste ze. ‘Wat wil je toch van me?’ Hij kon haar priemende blik niet verdragen, wilde dat ze weer gewoon deed, kalmeerde, en toen draaide
hij zich om, rukte de deur open en snelde naar buiten. Ze riep hem na, maar op straat ruziemaken wilde hij niet, straks zouden de buren nog horen dat hij geen werk meer had. Verdorie, zou hij dan werkelijk opnieuw als kraanman aan de slag moeten? Hij wilde het niet. Maar hij had gewoon niet veel andere talenten, en ook geen diploma dat hem toegang kon verschaffen tot andere sectoren. Zijn voeten voerden hem spontaan naar Het Slecht Geweten. Dit café was zijn schuilplaats, zijn denkhok. Hij bestelde een pintje, maar vroeg eerst aan Ron of hij krediet kon krijgen. ‘Nee,’ zei Ron. ‘Ik werk niet met een drankrekening. Dat loopt toch maar uit op ruzie. Deze pint krijg je gratis, omdat ik je graag heb, en omdat je aan een pint toe bent.’ Kevin wilde geen aalmoes, maar hij was er inderdaad aan toe, en hoewel hij helemaal niet gelovig was, zei hij: ‘God zal het je lonen.’ ‘Voel je maar niet schuldig,’ zei Ron. ‘Het is sinterklaasavond, en het gaat sneeuwen. Zelfs als je geen vaste klant was zou ik je niet in de kou laten staan.’ ‘Santé!’ zei Kevin, en hij hief zijn glas, en enkele andere aanwezige klanten beantwoordden zijn toost, ook al was die niet rechtstreeks tot hen gericht.
61
Manu was aan zijn vijfde blikje bier bezig. Hij was helemaal niet van plan geweest zich te bezatten, maar het was de eerste sinterklaasavond zonder Kaatje, en ook zonder pakjes, want Boris was tevreden geweest
met die iPod, dus had hij niks extra’s meer gekocht, ook geen chocolade. Het was een trieste bedoening, maar ze keken samen films, zaten samen in de zetel, en dat deden ze niet vaak, eigenlijk nooit, en Boris klaagde niet, dus was alles prima, toch? Boris wist dat zijn vader verdriet had, hij had zelf ook verdriet: waarom waren zijn ouders uit elkaar gegaan? En waarom konden ze niet langer samen sinterklaas vieren, zo’n erge ruzie konden ze nu toch ook niet hebben? Maar hij mocht de films kiezen en zijn vader keek mee, en hij mocht tegen hem aanliggen, dat was leuk, ook al stonk zijn vader naar bier. En toen ging de bel. Boris veerde op. ‘Mama!’ riep hij uit, en hij drukte op de knop. Het kwam niet in hem op dat het iemand anders kon zijn, want hij was er vast van overtuigd dat zijn moeder zijn zwemdiploma zou willen zien. Hij ging het vlug halen, liep terug naar de hal en verstijfde: daar stond zijn juffrouw, Sara. De eerste en de laatste keer dat ze hier was geweest, had zijn moeder haar naakt door het huis gesleept, bij haar haren, en zijn vader had haar verdedigd. Sindsdien waren zijn ouders niet meer bij elkaar. ‘Dag Bommel,’ zei Sara, die onmiddellijk zijn koosnaampje gebruikte toen ze zijn gezicht zag betrekken. ‘Is je papa thuis.’ ‘Nee.’ Manu was ook overeind gekomen, hij dacht dat Boris ‘mama’ had geroepen nadat hij de deurcamera had gecheckt en wilde Kaatje al aangeschoten om de hals gaan vallen, want hij kon het niet meer aan zo alleen, hij wilde haar terug, en dat mocht ze gerust weten, en als ze kwaad werd zou hij morgen wel zeggen dat het aan de drank had gelegen. Zijn sentimentaliteit verdween op slag toen hij Sara zag. Sara hield van de verwonderde blik die Manu altijd in zijn ogen kreeg als hij haar zag, alsof ze buitenaards was. ‘Ik dacht ik ga eens langs, ik zat ook alleen, zo’n feestavond is een nachtmerrie als je daar
alleen moet doorkomen, maar ik blijf niet lang, hoor, ik wil jullie niet storen, mag ik binnenkomen?’ Ze was eigenlijk al binnen, en Manu wilde haar niet wegjagen, want ze had het allemaal nogal verlegen gezegd, als een kind. Hij had medelijden met haar, maar bewonderde dat ze het had aangedurfd om langs te komen. Voor hetzelfde geld had hij haar een blauwtje laten lopen. ‘We kijken filmpjes,’ zei hij. ‘Delen ervan, want we kennen ze allemaal al. Boris mag kiezen. Hij spoelt door naar de tofste stukken en dan lachen we samen, afijn, we kijken, want veel is er hier nog niet gelachen.’ Hij maakte een uitnodigend gebaar en Sara liep achter hem aan. In de woonkamer glipte ze langs hem heen en liet zich in de zetel ploffen. De sfeer was drukkend. Ze had niet gedacht dat Manu er zo erg aan toe zou zijn. ‘Mijn papa is dronken,’ zei Boris, die naast haar kwam zitten. ‘Aangeschoten,’ zei Sara. ‘Naar wat kijken jullie? Ik ben verzot op filmpjes. Mag ik meekijken?’ Ze pakte een DVD, maar Boris rukte die uit haar handen. ‘Deze wil ik niet.’ Ze liet het gebeuren en keek naar Manu, die bij de deur was blijven staan. ‘Heb je liever dat ik ga?’ ‘Helemaal niet.’ Hij bedoelde het tegenovergestelde, maar hij kon haar toch niet zomaar de deur wijzen, dat zou onbeleefd zijn. ‘Iets drinken, we hebben bubbels, want bier lust je waarschijnlijk niet.’ Ze knikte, het ging goed, alleen Boris gedroeg zich onhebbelijk. Hij maakte ook veel lawaai: achter de zetel zat hij de DVD-kast overhoop te halen. Manu ontkurkte een champagnefles. Waarom had hij haar niets anders aangeboden? Ze zou dit kunnen opvatten als een uitnodiging om langer te blijven. Maar nu kon hij niet meer terug; hij vulde een glaasje en wilde het haar aanreiken, maar ze trok net haar truitje uit. Daaronder droeg ze een topje, dat was het zelfs niet, eerder
iets wat je in bed zou dragen, want het was met kant afgewerkt. ‘Ik heb het warm,’ zei ze verontschuldigend. Wat was ze toch een verleidster! Manu wist al te goed waar ze mee bezig was, want moest je haar zien zitten, met haar tieten bijna bloot. Door de stof heen kon hij haar tepels zien, de rondingen dan toch. Ze moest maar even kippenvel krijgen en dan zou het lijken of ze in het geheel niets aanhad. ‘Je mag het glas neerzetten,’ zei ze. ‘En je mag er zelf ook bij komen zitten.’ Manu wilde dit allemaal niet, dit zou fout aflopen, maar zijn vlees was zwak, hij was inderdaad aangeschoten en hij liet zich naast haar zakken, maar hij verlangde niet naar haar. Hij wilde haar zeggen dat ze beter kon gaan, maar die geur, hij werd er dronken van, en die warmte, hij kon haar huid voelen stralen. ‘Hebbes!’ klonk het achter de zetel en Boris dook weer op, met een video in zijn handen. Naast de DVD-speler stond een videorecorder die al in geen jaren meer gebruikt was. Boris liet de cassette in de sleuf floepen. Manu was verbaasd dat Boris wist hoe dat toestel werkte, want al van voor zijn geboorte was de video in onbruik. Het beeld startte, een huwelijk. Manu dacht even dat het Four Weddings and a Funeral was, of Love Actually, allebei romantische komedies van de beste soort, maar hij zag het bedrukte gezicht van Tom Reynders, en toen zichzelf, in een zwart pak en aan zijn arm liep Kaatje, helemaal in het wit, haar gezicht straalde. En de menigte juichte en er werd rijst over hen heen gegooid terwijl ze uit de Sint-Carolus Borromeuskerk liepen, het Hendrik Conscienceplein op, waar een limousine klaarstond om hen naar de feestzaal te brengen. ‘Zet dat af !’ Boris liep naar hen toe en plofte met geweld tussen hen in, als een spelbreker. Manu kwam dan maar zelf overeind, zette de tv af en
greep Boris bij de arm. ‘Naar je kamer.’ ‘Ik wil mama!’ ‘Naar je kamer, afkoelen, nu!’ Hij sleurde Boris door de woonkamer en gaf hem bij de deur een zetje. Boris rende naar zijn kamer en sloeg de deur hard achter zich dicht. ‘Sorry,’ zei Manu, ‘zo bedoelt hij het niet.’ Die video, de vreugde die van zijn gezicht had gespat. Wat had hij aangericht? Waarom had hij zijn huwelijk kapotgemaakt? En toen zonk hij neer, drukte zijn gelaat tegen het tapijt en begon hartverscheurend te snikken. Sara kreeg kippenvel toen ze hem gesmoord hoorde zeggen: ‘Ga weg, ga alsjeblieft weg.’
62
De Vespa scheurde door het verkeer. Ze vloog er bijna af, zo vlug reed Daniel, en zo slalomde hij van links naar rechts, maar ze hield haar armen goed rond zijn middel geklemd. Op de rechte stukken legde ze haar hand zelfs in zijn kruis. Het was ondertussen donker geworden. Het had namelijk even geduurd voordat ze effectief vertrokken waren, want toen ze aangekleed waren, had hij haar weer helemaal uitgekleed, en ze wist niet waar hij het vandaag bleef halen, maar hij had haar weer genomen, deze keer op de trap. Ze had er schaafplekken aan overgehouden, en ze wist niet of ze nog een keer zou kunnen, want ze begon toch wat pijn te krijgen. Had hij er geen last van? Ze waren er. Het huis was groot, lag naast het stadspark. Was hij zo rijk? Hij leek nog maar een broekventje. Ze stapte af, liep hem
achterna, naar binnen. ‘Mama! Kijk eens wie ik heb meegebracht?’ Uit de woonkamer kwam een dame met grijzig haar en een bleek joods gezicht. ‘Daar ben je.’ Ze nam Kaatje geringschattend op. ‘We kennen elkaar.’ Ze richtte zich weer tot Daniel. ‘Over een kwartier eten we.’ Kaatje schaamde zich dood. Ze had mevrouw Levi ook herkend, ook al hadden hun blikken in Aula 2 maar even gekruist. Wat moest deze vrouw wel niet denken? ‘Wil je mijn kamer zien?’ Daniel was al halverwege de trap. Ze liep hem vlug achterna en in de kamer zonk ze op zijn bed neer. ‘Ik kan straks niet blijven eten en met je moeder gezellig wat gaan zitten kletsen, onmogelijk.’ ‘Waarom doe je opeens hysterisch? Geniet!’ Hij omhelsde haar, maar ze voelde er zich niet lekker bij. Moest je die kamer zien: aan de muur hing een gestolen poster van h&m met daarop een fotomodel in lingerie. Een bierkan op de kast, voetbalschoenen in de hoek. Nee, dit kon echt niet, ze voelde zich een pedofiel. ‘Het is uit,’ zei ze. Daniel geloofde zijn oren niet. Wat had hij verkeerd gedaan? Vond ze zijn kamer niet leuk? ‘Dit kun je niet menen. Wat wij hebben is uniek, liefde op het eerste gezicht. Zoiets maak je maar één keer in je leven mee.’ ‘Het komt wel vaker voor, niet veel, maar in elk geval meer dan een keer,’ zei Kaatje die hem van zich afhield. ‘Verdorie!’ Hij beukte met zijn vuist tegen de muur, vlak naast haar, zijn knokkels bloedden. Zou hij haar iets aandoen? Maar hij zakte neer op het bed, begroef zijn gezicht in zijn kussen, zijn lichaam schokte. Wat kon ze doen? ‘Rustig maar,’ zei ze. En ze aaide over zijn hoofd, maar langer
wilde ze niet blijven, want straks zou hij haar weer willen zoenen of zo, en ze wilde bij haar kind zijn, bij Boris, én bij Manu. Opeens begreep ze hoe gebiologeerd hij geweest moest zijn door Sara. Hoe hij in de ban van haar lichaam zijn beste seks met haar moest hebben beleefd, tot zij was binnengekomen. En ze doorzag ook hoe hij daarna niets meer voor Sara had gevoeld wat van werkelijke betekenis was geweest, want hoe moest je communiceren met iemand die zoveel jonger was? Ook zij had uit lust gehandeld, en ze wist nu dat dit niet met liefde verward mocht worden. Ze stond op, ging naar de deur. ‘Wacht!’ Het klonk niet smekend, ook niet agressief, dus draaide ze zich om. Daniel trok zijn ladekast open en haalde daar de mok uit die hij zondag had verduisterd, de mok met de foto en de naam van Tom Reynders op. ‘Voor jou.’ Hij duwde haar de mok in handen. Kaatje begreep absoluut niet hoe hij eraan was gekomen en kreeg niet de kans het te vragen, want hij stootte haar zijn kamer uit en sloot de deur, en daar stond ze dan, met die mok, in een vreemd huis. Op kousenvoeten sloop ze de trap af en ging naar buiten. Ze moest niet lang nadenken: met die mok begon ze van het stadspark naar huis te lopen, niet naar haar huurhuis, maar naar haar echte thuis, bij Manu en Boris. Zodra ze daar was, drukte ze op de bel, maar er deed niemand open, dus gebruikte ze de sleutel, want hij had daar zelf op aangedrongen bij haar laatste bezoek. Binnen rook ze parfum, een vrouwenparfum, ze was hier niet alleen. Haar wantrouwen stak opeens weer de kop op. Maar toen zag ze Manu, zijn haar stond verwilderd rechtop, zijn ogen waren gezwollen. ‘Waarom deed je niet open?’ vroeg ze. ‘Ik wist niet dat jij het was.’ Manu wilde op haar aflopen, maar hij hield zich in. Ze strekte zelf haar armen uit en toen overwon hij zijn
terughoudendheid: ze omhelsden elkaar. Kaatje liet hem bijna onmiddellijk weer los. ‘Waar is Boris?’ Ze hoefde niet te gaan zoeken, want Boris had de stem van zijn moeder gehoord en was aan komen snellen en toen vloog ook hij haar in de armen. Kaatje realiseerde zich dat ze de mok nog steeds vasthield. Het was alsof haar vader hierdoor aanwezig was en vanuit het hiernamaals zijn zegen gaf voor deze hereniging. En toen gebeurde er nog zoveel, en zo snel: ze aten samen, dronken samen – Manu vooral water aangezien hij wilde ontnuchteren – en daarna zaten ze samen in de zetel, en keken samen tv, met de mok boven op het toestel. Zo was het goed, zo stond de tijd even stil, en als er die avond een ster aan de hemel had gestaan, zou die helder hebben neergeschenen op dit huis, want hier had de plechtige gelofte ‘tot de dood ons scheidt’ met hernieuwde, haast sacrale overtuiging geklonken.
63
Paul liet bij de controlepost zijn vliegticket en paspoort zien. Maria duwde de trolley voort met hun handbagage erop, want ze wilde niet dat hij zijn been nog zou belasten. Veel viel er echter niet te duwen, want de gangen hadden rolvloeren. Ze bereikten de juiste gate. Het zou nog meer dan een uur duren voordat ze aan boord zouden mogen, maar Paul verveelde zich allerminst. Hij bekeek alle koppeltjes om zich heen. Er lag een man met zijn hoofd op de schoot van een vrouw, ze glimlachte naar hem, niet zozeer uit herkenning meende hij,
maar omdat hij hen zo observeerde. Zijn nieuwsgierigheid was werkelijk groot: waren dit nu allemaal mensen die tot hun tachtigste samen plezier zouden maken? Hij zag een ouder echtpaar zitten, stil, elk met hun eigen gedachten. Misschien nam hij de woorden van Astrid te letterlijk. Ook al had hij nog geen enkele vaste relatie achter de rug, hij wist goed genoeg wat ze bedoelde. Zijn ouders hadden een vaste relatie, ook zijn coach; diens vrouw en kinderen waren mee naar Monaco verhuisd en kwamen af en toe kijken wanneer er in Amerika, Engeland of elders ter wereld wedstrijden waren. De vraag was gewoon of hij dit wilde. Hij had altijd gedacht van niet, maar toen had hij Astrid nog niet ontmoet. Ze wilde hem, hij wilde haar; hij moest het alleen maar mogelijk maken. Wat hield hem tegen? Was hij bang om gelukkig te zijn? Hij kende het antwoord: hij had compensatie gezocht in zijn tennis en zich vanuit negatieve gevoelens tot de nummer tien opgewerkt; hij was bang zijn drive te verliezen als hij een relatie had waar hij zich goed bij zou voelen. Maar was dat niet juist verschrikkelijk? Was hij zijn hele leven gedoemd om in een leegte rond te lopen en die met tennis te vullen? Was het niet beter om vervuld van levensvreugde op het veld te staan en daaruit zijn energie te halen? Het moest kunnen, hij had het bij Kim Clijsters gezien, sinds die een kind had, straalde ze tennisplezier uit, en wie had verwacht dat ze ooit een comeback zou maken, laat staan zich onmiddellijk weer zou kunnen opwerken tot de top tien? Er was gewoon geen staat op te maken op wat een tennisser nodig had. Hij had goed gepresteerd het afgelopen jaar, maar hij kwam iets tekort, en hij had het gevoel dat een bestendige relatie, iemand die met hem meeleefde langs de zijlijn, of naar wie hij op zijn minst terug kon keren na een match hem dat beetje extra zou kunnen geven om ook die grandslamfinales te kunnen winnen. Dus wat deed hij hier dan nog? Hij bleef zitten: de angst voor verandering hield hem tegen, de
angst om nog meer verliefd op Astrid te worden en afhankelijk van haar te worden, niet meer zonder haar te kunnen. Nu had hij alles in de hand, niet alles, dat was waar, want om die finales te kunnen winnen ontbrak er iets, maar wat als hij zoveel van haar ging houden dat ze zijn gevoelens zou kunnen bespelen, en zij zou kunnen bepalen of hij goed presteerde op het veld? Misschien behaalde hij wel nooit meer een finale. En wat was dat gekrijs daar? Een jong koppel probeerde hun baby te sussen, maar het kind bleef maar huilen. De moeder pakte het op, overlaadde het met kusjes, wiegde het zachtjes heen en weer. Paul stond op, hij kon hier niet blijven, anders zou hij die baby nog uit haar armen rukken en tegen de muur gooien. Hij liep weg, maar waar naartoe? Deze gang had alleen maar nog meer van die gates. En waarom liep hij eigenlijk weg? Hij wist het al te goed, hij zou zelf een kind willen, zo’n klein ventje dat hij na zijn prestaties vast kon houden, dat van hem hield, niet omdat hij gewonnen had, maar omdat de liefde van een kind nu eenmaal onvoorwaardelijk is. Maar wat als hij hierdoor minder geïnteresseerd zou zijn in tennis en zijn gezin hem genoeg voldoening zou schenken? Hij kende het antwoord: dan was dat maar zo. Het leven ging voor op zijn werk, want tennis, en dat mocht hij nooit vergeten, was zijn werk, zijn passie weliswaar, maar toch zijn werk. Om het plastisch te stellen: een raket was geen vrouwenlichaam, een bal was geen baby. Het kon hoogstens een surrogaat zijn, voor een beperkte tijd, en die was nu afgelopen. Hij wilde Astrid, nu meteen, en hij wilde een gezin met haar stichten. Zijn tennis zou een uiting worden van wat hij in die relatie vond, en als die relatie top was, zou hij op het veld ook top zijn. ‘Ik moet terug,’ zei hij. Het boarden was net begonnen, maar Maria deed alsof ze dat niet merkte. Het was wonderlijk, op vijf dagen tijd had ze Paul van een puber zien veranderen in een volwassen man, alsof hij zijn mentale
achterstand, ongetwijfeld te wijten aan het feit dat hij niets anders in zijn leven had gedaan dan uren per dag tegen een bal te slaan, volledig had ingelopen. Haar houding had hier natuurlijk toe bijgedragen. Ze had aangevoeld dat hij haar in de rol van berispende ouder had willen dwingen door met zijn vrienden af te spreken en zo extreem laat terug te komen, maar ze had het vanaf een bepaald moment vertikt hem nog te corrigeren. Hij had haar geen verwijten meer kunnen maken, niet meer kunnen beweren dat ze hem iets trachtte te ontzeggen, en dat had gewerkt: hij was verantwoordelijkheid gaan nemen voor zijn eigen daden, en zo tot een ommekeer gekomen. Ze wist bijna stellig dat hij nooit meer met zijn drie vrienden de beest zou gaan uithangen, en ook dat hij naar het meisje zou terugkeren dat hij het hof had gemaakt en zo schandalig had behandeld, en ook zij stond op, duwde de trolley terug naar de ingang. In plaats van weer een Mercedes te huren, besloot Paul dat ze een taxi zouden nemen. Maria ging akkoord, een huurauto moesten ze terugbrengen en iets in haar zei dat Paul niet meer zou terugkeren naar de vlieghaven, toch niet direct, pas bij zijn volgende match. Er waren grootse veranderingen op til. Zodra ze in de taxi zaten, bedacht Paul pas dat hij zich een toekomst met Astrid had gedroomd zonder te weten of ze hem nog wilde. Stel dat ze hem botweg afwees, de deur voor zijn neus dichtsloeg, wat dan? Dan had hij zijn vliegtuig gemist, wat gaf dat? Een vlucht later zou hem geld kosten en een gebroken hart, maar als hij dat er al niet meer voor over had, hoe gemeend waren zijn intenties dan? Dit ging wel om de liefde van zijn leven, waar hij op zijn tachtigste nog samen plezier mee zou hebben. Opeens werd hij rustig, zoals vlak voor een tennismatch: hij zou er het beste van moeten maken op het moment zelf, en dat moment kwam alsmaar dichterbij naarmate de taxi zijn bestemming naderde.
Overal zag Paul Sinterklaas: Sinterklaas in een autootje, Sinterklaas op een fiets, Sinterklaas voor een deur. En overal liepen ook zwartepieten rond. Het sneeuwde, alsmaar harder zelfs, en opeens zag Paul een Sinterklaas die te voet een schimmel aan de teugels probeerde voort te trekken, tevergeefs, want het beest weigerde nog een stap te zetten. ‘Stop!’ De taxi kwam tot stilstand. Paul stapte uit zonder Maria zelfs maar te zeggen wat hij ging doen. ‘Ik wil dit paard van u overnemen, mag dat?’ De Sint keek hem aan. ‘Je mag dat vervloekte beest van me hebben, maar ik heb het gehuurd, dus zomaar gaat dat niet. Ben jij niet Paul Wouters?’ ‘Maria gaat de praktische kant met u regelen,’ zei Paul, die Maria wenkte, zodat ze ook uit de taxi stapte. ‘Ze gaat het huurcontract van u overnemen. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij als er iets misloopt.’ ‘Mij best, ik ga liever te voet verder, het is spekglad, gevaarlijk met zo’n paard.’ Paul wipte in het zadel en pakte de teugels. Het beest leek te voelen dat er iemand met autoriteit in het zadel zat, want zodra hij het beest een tikje met zijn hiel gaf en zachtjes ‘ju’ zei en daarbij de teugels ook nog even liet klakken, kwam het weer in beweging en liet het zich perfect berijden. ‘Ik bel je,’ zei hij tegen Maria, en ze knikte. Ze zou spoedig van hem horen, vanavond waarschijnlijk niet meer, maar morgen ongetwijfeld, en dan zou ze te horen krijgen of hij onmiddellijk weer naar Monaco wilde, of hier wilde blijven, voor altijd. Ook Paul was zich bewust van deze twee mogelijke aflopen. Stapvoets liet hij het paard naar de woning van Astrid lopen. Hij
hoopte dat Astrid thuis was, want het was sinterklaasavond, voor hetzelfde geld was ze ergens heen. Maar hij had haar gisteren met het avondeten laten zitten. Dat zou ze misschien nu aan het opeten zijn, daar hoopte hij op.
64
Astrid was na haar werk niet naar huis gegaan. Ze wilde er niet aan herinnerd worden dat ze haar appartement zo keurig in orde had gemaakt en haar koelkast vol onaangeroerd eten zat. Ze was van het centrum afgedwaald om in een andere omgeving te kunnen zijn en was zo op het Eilandje terechtgekomen. Daar kon ze niet verder, want tot in het industriegebied wilde ze niet doordringen, dat was te gevaarlijk voor een vrouw alleen. En toen herinnerde ze zich Het Slecht Geweten, de kroeg van Ron, een van de vele vrienden van Victor. Ze ging erheen. Het was er aardig vol, allemaal mannen en vrouwen die geen echte thuis hadden, of toch geen waar warmte te vinden was, want wat zat je anders op een avond als deze in je stamkroeg te doen? Ze ging aan een tafeltje bij de deur zitten. Bestelde een glaasje witte wijn. En terwijl ze daar zo zat, te midden van de sigarettenrook, voelde ze zich totaal verloren. Kevin was recht naar Het Slecht Geweten gelopen nadat Lydia de bonnetjes uit zijn zakken had willen halen en hij alles had bekend, en Ron had hem al op verscheidene pintjes getrakteerd. Al drinkend was hij tot de vaststelling gekomen dat hij niet kon blijven gaan lopen. Vroeg of laat moest hij Lydia weer onder ogen komen, en zouden ze
weer verder moeten met hun gezinsleven of hij nu gestolen had of niet, en of hij nu gelogen had over zijn ontslag of niet. Ze moesten er weer het beste van zien te maken. En als hij dan toch naar huis moest, dan liefst niet al te dronken, hij wilde haar nog te woord kunnen staan. Daarom stond hij op, bedankte Ron voor zijn vrijgevigheid, en ging aarzelend naar de deur, want hij had ondertussen gezien dat het sneeuwde, en het was hier zo lekker warm, hij wilde al niet meer naar huis. Bij de deur zag hij opeens het meisje van de Inno zitten, de verkoopster van wie hij die ketting had gestolen. Astrid zou Kevin niet hebben opgemerkt, als ze hem niet had zien verstijven. Ze herkende hem op slag. Ze wilde haar hand heffen, zeggen dat hij niet bang moest zijn, maar hij dacht blijkbaar dat ze hem zou vastgrijpen, want hij ging vlug achteruit. Hij stootte daarbij tegen haar tafeltje, en haar glas wankelde. Ze probeerde het te pakken, maar hierdoor stootte ze het juist om. Kevin pakte onmiddellijk enkele servetjes en dipte de wijn op voordat die op haar kleren of op de grond kon lopen. ‘Sorry,’ zei hij. ‘Het is niks, ik wilde je op je gemak stellen, zeker niet bang maken.’ Haar stem was zacht, absoluut niet aanvallend of verwijtend, en Kevin had op slag vertrouwen in haar. ‘Mag ik je een nieuw wijntje aanbieden.’ Het was eruit voordat hij er erg in had: hoe kwam hij erbij om haar te trakteren nu hij geen geld op zak had? ‘Graag,’ zei Astrid na enige aarzeling, want ook zij was zich gaan afvragen wat ze hier nu eigenlijk deed. Vroeg of laat moest ze naar huis, en wat gaf het dat haar appartement er opgeruimd bij lag en dat er onaangeroerd eten in de koelkast stond? Ze zou zich haar gebroken hart daar het hardst herinneren, maar vroeg of laat moest ze haar liefdesverdriet toch verwerken, dus kon ze daar maar beter meteen mee beginnen. Maar eerst een wijntje, waarom niet, haar woning liep niet weg.
‘Ron,’ zei Kevin. ‘Ik heb dat glas...’ ‘Hier.’ Ron had het allemaal gezien en al een nieuw glas wijn klaargezet. Kevin wist niet hoe hij hem moest bedanken en zei dan maar gewoon ‘bedankt’. Hij wist nu zeker dat hij Lydia aan Ron zou voorstellen en Fien ook, en dat Ron een vriend aan huis zou worden. ‘Alsjeblieft,’ zei hij, en hij stelde zich aan haar voor. Ze bood hem een stoel aan. ‘Wat vond ze van de ketting?’ ‘Ik moet die terugbrengen,’ zei Kevin, en hij vertelde alles wat hem was overkomen, zonder details te schuwen. Astrid was onder de indruk: je werk verliezen, ontslagen worden als zwartepiet, staan klungelen in een café, alle bijkomende misverstanden. Haar probleem met Paul was puberachtig vond ze opeens, maar zodra ze op haar beurt begon te vertellen, zonder specifiek te vermelden dat het om Paul Wouters ging, was Kevin een en al oor. Hij vond het verschrikkelijk dat zij haar lief kwijt was, hij wist tenminste dat Lydia gewoon thuis op hem zat te wachten, ze was niet weg, zat niet op een of ander vliegtuig om nooit meer terug te keren. ‘Bel jij naar mijn vrouw,’ zei hij. ‘Zeg haar dat ik een beste kerel ben. En dan bel ik jouw vriend en zeg dat hij moet maken dat hij weer in Antwerpen is.’ Astrid lachte en opeens moest ze huilen, het was allemaal zo verdomd jammer. ‘Huil nou niet,’ zei Kevin. ‘Daar ben je toch veel te mooi voor.’ Hij greep haar hand, zonder seksuele bijbedoelingen, hij zag haar meer als een dochter die getroost moest worden. Astrid stond op en liet zich door Kevin omhelzen, en toen was ze zover: ze wilde naar huis. Zonder een verklaring te geven liep ze naar de deur, trok die open en stapte de sneeuw in. Hoewel de wind was gaan liggen en de vlokken recht omlaag dwarrelden, was het nog steeds koud, maar ze voelde het niet. Kevin had haar weer kracht gegeven, dit café had haar weer met
warmte gevuld. Ze ging naar huis, eten, slapen, en morgen was er weer een dag waar ze het beste van zou maken, want ze was er opeens van overtuigd dat haar hart wel zou helen, dat ze over enkele dagen al minder aan Paul zou denken, en dat ze uiteindelijk in staat zou zijn om hem volledig te vergeten, en dan bedoelde ze vooral de negatieve zaken: die ene nacht zou ze zich voor altijd herinneren, dat wilde ze ook zo. Het was een magisch moment geweest, ontegensprekelijk de mooiste nacht van haar leven. Wie haar toekomstige man ook zou worden, het was niet waarschijnlijk dat hij haar ooit datzelfde gevoel zou kunnen bezorgen. Dat was triest, maar tegelijk ook o zo reëel. Iedereen gaf in dit leven wat binnen zijn mogelijkheden lag. Paul had haar de fysieke ervaring van haar leven gegeven, maar had haar weinig psychisch genot bezorgd, een andere man zou misschien het omgekeerde te bieden hebben. Terwijl ze zich zo op allerlei manieren probeerde te overtuigen dat ze erin zou slagen de breuk te verwerken, arriveerde ze thuis. Daar overviel haar weer gedeeltelijk de droefheid van gisteren, maar ze pakte een douche en dekte de tafel voor zichzelf, terwijl ze op de achtergrond de tv aanzette, waar reclame werd gemaakt voor De Grote Sinterklaasshow die elk moment van start kon gaan. En toen ging de bel. Wie kon dat zijn? Misschien een zwartepiet of Sinterklaas die zich van deur had vergist. Ze gebruikte de deurtelefoon, maar hoorde niets. Omdat er weer werd gebeld liep ze naar beneden en trok de voordeur open. Ze schrok zich een ongeluk, want ze keek recht in een briesende paardenkop. En toen zag ze wie er op dat paard zat: Paul. Ze klapte de deur dicht, drukte haar rug tegen de muur, haar ademhaling ging gejaagd. Die onnozelaar, waarom liet hij haar zo schrikken, dit kon niet waar zijn. Ze rukte de deur weer open. ‘Wat kom je doen?’ ‘Ik ben de prins op het witte paard.’
Ze keek hem met grote ogen aan, kon niets uitbrengen. ‘Wij samen, dat is de bedoeling,’ zei hij. Dit mocht hij haar niet aandoen. Maar hij leek volslagen ernstig, toch weigerde ze het te geloven. ‘T rek even je jas en je schoenen aan, want we gaan een ritje maken,’ zei hij. En toen brak haar glimlach door. Ze stormde naar boven, had nog nooit zo vlug haar schoenen en jas aangetrokken, vergat zelfs bijna haar huissleutels, en toen ze beneden was en de deur achter zich had dichtgetrokken, tilde hij haar zonder moeite op het paard. In amazonezit leunde ze tegen zijn borst en kuste hem. Het paard kwam uit zichzelf op gang. Paul vertrouwde erop dat het beest verstandig genoeg was om zelf te zien waar het liep en hij kuste Astrid op zijn beurt, liet zijn handen onder haar jas glijden, maar ook zij liet zich niet onbetuigd en betastte zijn gespierde lijf. Dit was waar hij op gehoopt had, en waar ook zij op gehoopt had, en de sneeuw dekte hun liefde toe, dwarrelde erop en ertegenaan, smolt in hun kraag en op hun hoofd, zodat ze stoomden van verliefdheid.
65
Lydia had pas aan de pannenkoeken willen beginnen zodra Kevin terug was, maar hij was niet teruggekomen. De verrassingen lagen bijgevolg nog ingepakt. Ze zat in de zetel, met Fien naast haar, die niks durfde te zeggen, en zo verstreek de tijd. Naarmate ze daar langer zat, begon Lydia na te denken. Kevin had toegegeven dat hij zijn werk kwijt was en dat hij had gestolen, alleen
had hij niets gezegd over een andere vrouw. Was er wel een andere vrouw? Had ze zich dit niet zelf wijsgemaakt? Ze moest het weten, en daarom stond ze op. ‘We gaan je vader zoeken,’ zei ze. Ze kleedde Fien stevig aan, trok zelf ook warme kleren aan, en zo gingen ze samen op pad. Toen ze bij Het Slecht Geweten arriveerden, ging Lydia niet naar binnen, keek alleen maar door het raam, en wat ze daar zag, brak haar hart. Kevin stond een jonge vrouw te omhelzen, een meisje haast, en even later liep dat meisje naar buiten, rakelings langs Lydia heen. Wat was ze mooi. Zoals ook die Daniel, waar Kaatje mee aanhield, zo mooi was. Ze voelde zich oud, lelijk, ze had afgedaan. Ze pakte Fien weer bij de hand, die te klein was om door het raam te kunnen zien wat er zich binnen afspeelde en ze zei: ‘Hij is er niet.’ In zekere zin klopte dat. De Kevin die ze had gekend, de brave huisvader, had opgehouden te bestaan. Ze mocht niet instorten, want hoe moest het anders met Fien? Toch was ze niet in staat dit allemaal zomaar eventjes te verwerken. Zodra ze terug thuis waren, zette ze Fien weer in de zetel en sloot zichzelf op onder de trap, in de zekeringkast. En daar begon ze te huilen. En hoe lang ze daar nog zou zitten huilen, wist ze niet, misschien wel de hele nacht. Fien moest maar even voor zichzelf zorgen, dat zou wel lukken, ze kon tv-kijken, in de koelkast zat vast nog wel iets wat ze lustte, want ze kon niet meer, ze moest hier in het donker blijven zitten, ze was verslagen, ja, dat was het juiste woord: verslagen.
66
Fred zat voor tv. Om hem heen waren Stefaan en zijn kameraden van de spelgroep zich aan het klaarmaken om de stad te gaan veroveren. Iedereen liet hem met rust, en zo had hij het graag. Hij zat hier goed. Al die mensen om hem heen hadden een troostende werking en de tv zorgde er ook voor dat hij niet te veel aan Victor moest denken, laat staan hoe het morgen verder moest. ‘Weet je zeker dat je niet mee wilt?’ vroeg Stefaan. Hij knikte zonder zelfs maar op te kijken. En Stefaan liet hem achter. Daar zat hij dan, alleen, en opeens miste hij al die menselijke aanwezigheid en dacht aan Victor. Hoe zou het met hem zijn? Victor was op zijn beurt geen moment opgehouden met aan Fred te denken. Hij was het huis niet meer uit geweest, had voor zich uit zitten staren, zich afvragend of hij nu wel of niet naar de woning van die Stefaan om de hoek moest gaan. Het was belachelijk dat Fred daar zat, en hij hier, zeker als hun relatie dan toch nog niet voorbij was. Of was die wel voorbij? Hij wist het allemaal niet meer zo goed. Om zijn gedachten te verzetten, zette ook hij de tv aan en zapte naar VT M, waar De Grote Sinterklaasshow elk ogenblik van start kon gaan.
67
Annette liet Jan de set zien waar de uitzending over vijf minuten plaatshad. ‘Hier ga je naar boven, op dit trapje, en dan kom je aan de andere kant via de showtrap weer naar beneden op het moment dat de muziek begint. Er zal ook kunstmatige rook zijn, dus zorg ervoor dat je niet naar beneden dondert. En je moet wachten tot het showballet
gedaan is. De opnameleider zal het sein wel geven.’ Jan stond daar in vol ornaat: met baard, pruik, mijter en rode mantel, en zelfs een goudkleurige staf. Waarom had hij zich toch ingelaten met dit circus? Maar goed, morgenvroeg zou hij zijn geld krijgen, en dan begon zijn nieuwe leven. Maar hij had nooit om geld gegeven, dus waarom zou hij zijn nieuwe leven niet onmiddellijk starten? Omdat hij Annette niet wilde teleurstellen? Dit was haar baan, niet meer dan dat. ‘Wanneer ga je nu eindelijk eens doen wat je het liefst van al wilt?’ Annette keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Afgezien van de stress is deze job echt wel mijn droomjob.’ ‘Ik heb het niet over je werk.’ Die was raak. Annette was Youri de afgelopen uren al verschillende keren tegen het lijf gelopen, maar geen enkel ogenblik hadden ze meer dan een paar woorden kunnen wisselen, altijd was er wel het een of ander dat geregeld had moeten worden. Het leek erop dat ze elkaar hun hele leven zouden mislopen, tenzij een van beiden nu eens duidelijk stelde dat ze bij elkaar hoorden, zodat ze elkaar na de uren op zijn minst konden opzoeken. Maar dat durfde ze niet, want hoewel hij op diverse manieren aangaf haar te willen, was ze bang om wat al zo lang latent had gesmeuld, opeens te gaan opengooien. Ze voelde zich namelijk in evenwicht: haar job was stresserend, en die smeulende verliefdheid maakte dat draaglijk. Als ze Youri op de man af vroeg of hij wat voor haar voelde, was er een kans dat hij ‘nee’ zei, of afstand van haar nam, en dan had ze dus een stresserende baan en niets dat de druk ook maar even van de ketel kon halen. ‘T ijd!’ riep de opnameleider. Annette trok zich terug in de regiekamer, bij Youri, die geconcentreerd naar diverse monitoren keek waar de verschillende camera’s mee verbonden waren. ‘Camera een,’ zei hij, en de
schakeltechnicus voerde het bevel uit. ‘En nu camera drie.’ Het showballet werd perfect in beeld gebracht. In de coulissen stond Jan nog steeds te wachten. De opnameleider fluisterde hem toe: ‘Dus je loopt langzaam die showtrap af, je maakt een paar botte opmerkingen, je doet je ding. Oké?’ Jan was geschokt: hij had nooit zomaar botte opmerkingen gemaakt, het was telkens een poging geweest om zo eerlijk mogelijk te zijn. Langzaam formuleerde hij voor zichzelf het antwoord op de ‘oké?’ en hij zei: ‘Nee.’ In de regiekamer werd het hectisch: de rook vulde ongeveer de hele set, Jan kon op elk ogenblik uit die rook tevoorschijn komen, maar hij bleef weg, waarschijnlijk was hij nog dat trapje achteraan aan het beklimmen. Youri hakte de knoop door: ‘Camera vier.’ Het showorkest kwam in beeld. Youri tuurde naar de monitor die met camera twee in verbinding stond, waar bleef die verdomde Sint? ‘Hij moet in de buurt zijn,’ zei Koen Wauters alsof het erbij hoorde, ‘want zijn paard staat nog hier.’ Annette liep de regiekamer uit, dit kon niet waar zijn. Ze keek rond, nergens een Sint te bekennen. Jan ging haar dit toch niet gelapt hebben? Ze wist dat het zo was en buiten kreeg ze de bevestiging: een van de taxi’s die had klaargestaan om bepaalde mensen uit het publiek straks naar huis te brengen was verdwenen, en van de andere chauffeurs kreeg ze te horen dat de Sint daar wel degelijk in was gestapt. Ze ging naar binnen, het slechte nieuws meedelen. Mike Verdrengh was in de regiekamer. ‘Zoek hem, ga hem achterna.’ ‘We zijn hem kwijt,’ zei Annette, die het vertikte om nog langer achter Jan aan te lopen. Mike drong gelukkig niet aan, maar verliet wel vloekend de regiekamer. Annette was aangedaan, trilde zelfs een beetje. Youri merkte dit en deed wat hij normaal nooit zou doen, hij zei tegen de
schakeltechnicus: ‘Werk de show verder af. Als er echt iets is, bel je me maar, ik sta voor de deur een sigaretje te roken, samen met Annette.’ Hij stond op, pakte haar bij de hand, en leidde haar naar buiten. Het was verdomd koud, en ze hadden hun jas niet aan. Maar ook Annette vond dat niet erg. Ze was blij even met Youri alleen te kunnen zijn, en ze stak de sigaretten aan. Terwijl ze daar zo stonden te roken, vroeg ze: ‘Wat zou jij doen, op dit moment, en ik heb het niet over ons werk, als je echt mocht kiezen?’ Youri keek haar lange tijd aan. Bedoelde ze wat hij dacht dat ze bedoelde? Aarzelend boog hij zich naar haar toe. Ze trok haar hoofd niet terug, tuitte zelfs zachtjes haar lippen en sloot daarbij haar ogen. Hij kuste haar, en toen kwamen zoveel fantasieën die hij over haar had gehad tot een einde en ontstond het begin van iets anders, iets werkelijks. Ze kuste hem terug, gretig zelfs. Hoewel ze Jan wel kon vervloeken, was ze hem oneindig dankbaar: hij had haar gegeven waar ze zelf nooit toe zou zijn gekomen. En ze begreep waarom hij was gaan lopen. Op tv was niets wat het scheen. Jan had daar een afkeer van, daarom straalde hij ook zoveel autoriteit uit. Je kon hem niet dwingen onecht te zijn. Dat was puurheid, dat was kracht.
68
Jan voelde zich allerminst puur en krachtig. Waarom was hij verdomme gaan lopen, het voorschot dat Annette hem gisteren had gegeven was deels opgegaan aan de bloemen die hij op het graf van Charlotte had gelegd en de rest zou hij zo dadelijk moeten neertellen
voor de taxi. Volledig blut zou hij zijn, en dat met dit weer, hij kon wel doodvriezen. Toch was dit een ander soort vluchten dan voorheen. Hij had zijn oprechte houding niet tot een act willen maken en zijn zuiverheid willen beschermen, maar tot welke prijs, dat was natuurlijk de vraag, want de chauffeur zette hem af bij het Willemdok, en er was hier geen kat. Hij betaalde, stapte uit, en daar stond hij, zonder zijn eigen kleren, want die was hij in zijn haast vergeten mee te nemen. Het leek weer maandagochtend, toen had hij hier ook zonder zijn eigen kleren gestaan. Waar moest hij heen? ‘Nicolaas?’ Het was Zotte Jules. Hij stond exact op de plaats waar Jan hem had achtergelaten, maar wat zag hij eruit. Hij had zich als zwartepiet verkleed. ‘Ik wist wel dat ik je hier zou treffen,’ zei Jules. ‘Straks komt de stoomboot je weer oppikken en dan ga je met alle zwartepieten weer naar Spanje. Ik wil mee.’ ‘Dat kan niet,’ zei Jan. ‘Neem me gewoon mee naar Spanje,’ smeekte Jules, ‘dat is voldoende. Daar red ik me wel. Het is hier zo koud.’ ‘Zeg dat wel,’ zei Jan, die ook rilde. Zou hij met Jules naar een opvangtehuis gaan? Want Jules was duidelijk niet goed wijs. Hij had waarschijnlijk op zijn versleten tv’tje gezien hoe hij op de show niet was verschenen en was hem daarom hier komen zoeken. Slim eigenlijk, maar wat een redenering: dacht Jules nu werkelijk dat de stoomboot hem hier straks weer zou komen oppikken, en dat hij dan met alle pieten gezellig naar Spanje zou terugkeren? ‘Luister Jules,’ zei hij. ‘Ik ga het nog één keer zeggen, luid en duidelijk, ik ben Sinterklaas niet.’ ‘Toch wel,’ zei Jules. ‘Niet.’ ‘Wel.’ Jules klonk als een nukkig kind.
Jan zette de mijter af, trok de pruik van zijn hoofd en scheurde de witte baard, die met baardlijm was vastgemaakt van zijn echte baard, en dat deed pijn, tranen kwamen hem in de ogen. ‘Bekijk me goed,’ zei hij. ‘Ben ik Sinterklaas of niet?’ ‘Maar jij bent...’ hoorde Jan opeens iemand roepen. Het was een ongeschoren kerel met grijzig haar, duidelijk aangeschoten. ‘Ik ben het niet!’ riep Jan uit. ‘Ik zou nochtans zweren...’ riep de nieuwkomer uit. Jules brulde: ‘Zie je wel! Zie je wel!’ ‘... dat jij mijn dochter hebt gered,’ maakte de man zijn zin af. Het was Kevin, hij was op weg naar huis, maar had een omweg gemaakt om te repeteren wat hij allemaal tegen Lydia zou zeggen. ‘Was dat jouw dochter?’ vroeg Jan verbaasd. ‘Kom in mijn armen,’ zei Kevin. Jan liet zich omhelzen, vroeg zich af waar dit allemaal op uit zou draaien. Kevin stelde zich voor en nodigde hen uit om mee te komen. Lydia zou in de wolken zijn als hij de redder van Fien meebracht. Zo kon hij dat akelige moment vermijden waarop ze zou willen weten waarom hij was gaan lopen, en nog zo veel meer. Hij sleurde Jan achter zich aan. Jules moest hij niet overtuigen, die huppelde, sprong zelfs, in het rond omdat ze naar een warme plek gingen, maar wellicht ook gewoon van algehele zottigheid. Jan liet het gebeuren. Een huis met haardvuur, daar had hij nood aan. Misschien leverde het zelfs een bed voor de nacht op, want hij voelde de dankbaarheid die van Kevin uitging. Hij zou aandringen dat Jules ook te slapen werd gelegd. Jules had hem zondagavond op het pleintje in de Kerkstraat geroepen, en vervolgens eten en onderdak gegeven; dit was zijn kans om iets terug te doen. Het bleek niet ver, enkele minuten later waren ze er reeds. T riomfantelijk opende Kevin de voordeur. ‘Lydia?’ Hij liep naar de
woonkamer. Hij rook geen pannenkoeken, wat was er aan de hand? Fien zat alleen voor tv, de verrassingen waren nog ingepakt. ‘Wat is dit hier voor een ongezellige bedoening. Waar is mama?’ ‘Ze zit in de zekeringkast,’ zei Fien. Kevin liet zijn gasten in de woonkamer achter en liep terug naar de hal. ‘Lydia?’ ‘Ga weg,’ klonk het. ‘Wat zit je daar te doen?’ ‘Ik heb jullie gezien.’ ‘Wat gezien?’ ‘In het café, dat meisje.’ Kevin proestte even. ‘Ik weet niet wat jij gezien hebt, maar het is niet wat je denkt.’ ‘Is het op?’ klonk het uit de zekeringkast. ‘Wat op?’ ‘Ons huwelijk?’ ‘Het is nooit op, wat bazel je toch. Kom uit die kast. Ik wil niet meer als kraanman werken, en ja, ik durfde je dat niet te vertellen omdat ik geen scène wilde, maar nu krijg ik die toch nog. Mijn eigen fout. Voor de rest is er echt niets aan de hand. Ik houd van je, dat weet je toch? Maar ontspan eens even, ik wil helemaal niet dat je mijn boterhammen maakt, ik kieper ze altijd in de vuilnisbak. Ik eet graag frieten, en ik wil hier in huis af en toe iets mogen doen, het ontbijt klaarzetten, ik wil niet langer bediend worden. Mag dat?’ Lydia had het allemaal aanhoord, en ze kalmeerde. Haar moeder had ook altijd haar vader bediend, dus had ze gedacht dat het zo hoorde. Natuurlijk had ze al wel gemerkt dat Kevin wilde dat ze zich meer ontspande, dat ze zou ophouden met heen en weer naar de keuken te draven tijdens het ontbijt en er gezellig bij zou komen zitten. Afgelopen zondag had ze er nog een circus van gemaakt toen
ze dat verloren brood was vergeten te bakken, ze was werkelijk niet te genieten geweest. En toen kwam ze uit die zekeringkast en omhelsde Kevin. ‘Er is echt niemand anders, geloof...’ ‘Stil,’ zei ze. ‘Gewoon even zo.’ En ze drukte hem tegen zich aan. Kevin verroerde zich niet, liet het gebeuren, dit was liefde, hij voelde het, en het ontroerde hem. En toen dacht hij weer aan zijn gasten. ‘Ik heb iemand voor je meegebracht, hij komt uit Spanje.’ Hij bracht haar naar de woonkamer, waar Jan en Jules in de zetel zaten te kijken naar De Grote Sinterklaasshow, die zonder Sinterklaas werd opgevoerd. Koen Wauters had er zelfs een spelletje van gemaakt. ‘Gaat de Sint nog komen, of niet? Zullen wij de Sint moeten gaan zoeken? Niemand kan het momenteel zeggen.’ Fien was ondertussen naar de keuken gelopen met de draagbare telefoon en ze had Boris opgebeld. ‘De Sint zit hier, de echte Sint, waarschuw iedereen. Ze moeten komen... Hij is het zeker... Ja, de Sint die me uit het water heeft gehaald.’ Boris had zijn ouders toegedekt, die omarmd voor de tv in slaap waren gevallen, en had het geluid van De Grote Sinterklaasshow wat stiller gezet, maar toch nog hard genoeg om te kunnen volgen, en hij had zich samen met alle kinderen in Vlaanderen afgevraagd waar de Sint bleef of waar hij dan wel naartoe was. Boris was superblij te horen dat hij bij Fien zat. ‘Ik kom onmiddellijk.’ Hij legde neer en belde enkele klasgenootjes op en die belden weer anderen op, en zo wist iedereen dat de echte Sint bij Fien zat. Boris wilde zijn ouders niet wakker maken en trok in stilte zijn schoenen en jas aan. In de garage pakte hij zijn fiets, zo stil mogelijk ging hij ermee naar buiten. Het sneeuwde en het was glad, maar voorzichtig reed hij naar Fien. De andere kinderen lieten zich evenmin onbetuigd. ‘Ik moet naar het toilet.’ Of: ‘Ik ga even naar mijn kamer.’ Iedereen zocht een uitvlucht
en omdat ze allemaal in hartje Antwerpen woonden, moest geen van hen ver gaan of rijden om bij Fien te kunnen komen. Maar wat een paniek brak er uit toen de kinderen weg waren. De politie kreeg wel tien meldingen van diverse gezinnen tegelijk. Het was niet moeilijk uit te zoeken waar die kinderen naartoe waren, want sommigen waren door hun ouders betrapt toen ze wilden gaan lopen, en waren ondervraagd en daarna al dan niet gestraft. En zo wist de politie binnen de kortste keren waar de Sint zich ophield, en een van hen kwam op het idee om naar VT M te bellen. ‘Stop met kussen!’ riep de schakeltechnicus uit. ‘De Sint is gevonden, op het Eilandje, bij Fien Bervoets, het meisje dat hij zondag uit het water heeft gevist.’ Youri en Annette keken elkaar aan, vol adrenaline. En toen lieten ze elkaar los en stormden naar de rijdende studio, en even later scheurden ze weg. Het was een halfuurtje rijden, ze konden alleen maar hopen dat Jan ondertussen weer niet het hazenpad zou hebben gekozen. Maar Jan zat rustig in de zetel, en Zotte Jules verwelkomde alle kinderen aan de deur en even later ook alle ouders en vervolgens de politie. En omdat Jan de vragen van de kinderen aan het beantwoorden was, trad de politie niet op en berispten de ouders hun kinderen ook niet. En dat was eigenlijk wel vreemd, want Jan zat daar zonder witte baard en pruik, en zonder mijter. ‘Dus mijn opa was een helper?’ vroeg Boris. ‘Mijn beste helper. En sorry dat ik zo boos op hem was omdat hij zoveel geld vroeg, hij verdiende het. Ik was eigenlijk vooral boos omdat hij zo plots was gestorven en ik zelf naar Antwerpen moest komen.’ ‘En ga je vanavond weer naar Spanje?’ ‘Absoluut,’ zei Jan, ‘vannacht wanneer de laatste pakjes geleverd zijn en alle kinderen nog slapen, komt de stoomboot me weer
oppikken in het Willemdok, en dan ga ik aan boord, samen met alle zwartepieten. En dan gaan we in de speelgoedfabriek alles gereedmaken voor volgend jaar.’ Hoewel hij aan het liegen was, voelde hij zich daar toch niet slecht bij. En toen een kwartiertje later Annette zich tussen de mensen wrong en een camera onder zijn neus duwde, stond hij haar vriendelijke te woord, alsof hij inderdaad de echte Sint was. ‘Liefde is als Sinterklaas, je moet erin geloven. Dat is mijn boodschap voor dit jaar.’ ‘Een relatieboodschap dus,’ zei Annette. ‘Inderdaad. Als we jong zijn geloven we allemaal dat de Sint die onze pakjes aflevert de echte Sint is, maar later ontdekken we dat hij de schoenen draagt van vader of opa, en zo worden we ontnuchterd. Als volwassenen trekken we zelf een sinterklaaspak aan, of spelen zwartepiet, maar we geloven niet langer. Dat is jammer. Liefde is als Sinterklaas. Je moet het zelf doen, maar je moet er ook in geloven, anders blijft het onbezield en wordt het niets.’ Jan had het subtiel genoeg uitgelegd om de kinderen op geen enkele manier in de veronderstelling te brengen dat ook hij een nepsint was, maar Annette zei: ‘Goedheiliger dan dit wordt het waarschijnlijk niet. Wat ga je morgen doen?’ Er viel een stilte. Jan werd door de vraag opnieuw naar de werkelijkheid getrokken. ‘Ik denk dat ik mijn zoon ga zoeken.’ ‘Dus je hebt... de Sint heeft een zoon.’ ‘Ik heb hem verlaten toen hij pas geboren was.’ ‘Hoe heet hij?’ ‘Officieel Frederik. In de omgang wellicht Fred. En hij zal de achternaam van zijn moeder hebben aangenomen, Donckers. Fred Donckers.’ ‘Dit was live vanuit de huiskamer van Kevin en Lydia Bervoets,
en hun dochter Fien, die zondag nog door de Sint uit het water werd gered,’ sloot Annette af. Ze was met de camera nog niet buiten of ze werd al door Mike Verdrengh gebeld. ‘Had je dit zo voorbereid? Werkelijk subliem, drie miljoen kijkers, ontzagwekkend. Jij krijgt promotie, meisje, de hele ploeg krijgt promotie.’ Annette verbrak gelukzalig de verbinding en omhelsde Youri. ‘Proficiat,’ zei ze, ‘met je promotie.’
69
In vogelvlucht was het niet meer dan vijfhonderd meter. Daar zat Fred in de woonkamer van Stefaan verbijsterd naar het scherm te kijken. Was dat zijn vader? Hij had verdomme met die man op de bank gezeten, op de begraafplaats. Natuurlijk! Ze moesten allebei hetzelfde graf zijn komen bezoeken. Wat moest hij doen? Als hij nu niet in actie schoot, zou zijn vader misschien weer verdwijnen. Dit was zijn kans. Maar hij was doodsbenauwd. Toch trok hij zijn schoenen aan en ging naar buiten. ‘Een lift nodig?’ Hij schrok, aan de overkant stond Victor. Die had de uitzending ook gevolgd en was onmiddellijk in zijn auto gesprongen. ‘Je hebt dus een vader.’ Fred knikte. ‘Ik heb een vader, en wat voor een, het is verdomme Sinterklaas, en ik dacht altijd dat mijn ouders ABBA waren.’ ‘ABBA?’ vroeg Victor. ‘Die groep bestond uit twee mannen en twee vrouwen.’
‘Als kind droomde ik ervan dat ze me zingend zouden komen halen, alle vier, en voor me zouden zorgen.’ Victor sloeg zijn armen om Fred heen. ‘Je bent zot, werkelijk zot, en ik ben zot van a. Compleet zot.’ Fred liet zich verwarmen door dat zware Antwerpse accent dat Victor over hem heen strooide, en zei op diezelfde toon: ‘Ik ben ook zot van a.’ En toen reden ze naar het huis van Lydia en Kevin, dat slechts een paar straten verderop lag. Ze moesten over de Londenbrug. Victor kon alleen maar hopen dat die niet omhoog zou staan, want dan zouden ze misschien toch te laat komen.
70
Jan was uit de zetel gekomen en naar buiten gegaan, en dat was een teken voor alle ouders en kinderen om ook naar buiten te gaan. Boris hoorde opeens de stem van zijn vader: ‘Daar ben je, we schrokken ons dood, we werden wakker, je was weg, we zagen je op tv.’ En zijn moeder was er ook. Die boodschap over liefde van Jan had iets losgemaakt, want al die ouders hielden elkaar vast en omhelsden hun kinderen. Het leek wel nieuwjaar, iedereen kuste elkaar, zelfs Boris kuste Fien, en hij werd zo een ervaring rijker, want net zoals de volwassenen liet Fien haar tong rondjes draaien in zijn mond. ‘Ik ben zwanger,’ fluisterde Lydia in het oor van Kevin, die samen met haar bij de voordeur stond als de perfecte gastheer en gastvrouw. Kevin legde zijn hand op haar buik en fluisterde terug: ‘Ik ben gelukkigste man van de wereld.’
Al die uitingen van liefde maakten Jan melancholisch. Deze koppels hadden elkaar. Hij had niemand, want hij was te laat teruggekomen uit Spanje. Alleen liep hij weg, niemand hield hem tegen, zelfs Jules niet, want die was binnen blijven rondhangen, waarschijnlijk in de hoop een nachtje te kunnen blijven logeren, maar misschien was hij gewoon de boel aan het leegratten. Terwijl Jan er stevig de pas in zette, zonder te weten waarheen, zag hij een schimmel voorbijdraven met daarop een jonge ruiter en een meisje in amazonezit. Maar ze werden alweer opgeslokt door de sneeuw voordat hij hen goed en wel had kunnen zien en dacht dat hij het zich verbeeld had. Midden op de Londenbrug werd hij opeens gevangen door koplampen van een auto die zich ontzettend dichtbij bevond en die hij door de hevige sneeuwval niet had zien of horen aankomen. Victor gooide alle remmen dicht. Daar stond hij, vlak voor de auto: Sinterklaas, de vader van Fred. ‘Ben je klaar?’ vroeg hij, terwijl de ruitenwissers de sneeuw telkens opnieuw wegjoegen. ‘Klaar voor wat?’ vroeg Fred met een krop in zijn keel. ‘Voor de rest van je leven.’ En Fred zei: ‘Ja.’ En die ja klonk zoals het jawoord dat stelletjes elkaar geven om zo hun huwelijkse staat te bezegelen. Victor voelde dat Fred het ook zo bedoelde, en ze kusten elkaar, en toen opende Fred pas het portier en liep zijn vader in de sneeuw tegemoet. Jan zag hem komen en herkende hem onmiddellijk: dit was de jongeman die hij op de begraafplaats had gesproken, die van zijn huwelijk was weggelopen uit verlatingsangst. Op slag begreep hij alles, drukte Fred aan zijn borst en zei: ‘Ik ga nooit meer weg, dat beloof ik je.’
71
Niemand had er nog op gerekend, maar het huwelijk werd een week later voltrokken. Het mooiste moment voor Fred was niet het lied uit Finding Nemo dat Victors moeder ten gehore bracht met nonkel Jos aan de piano, ook niet de speech van Victors vader, maar het moment dat zijn eigen vader hem door de middengang naar voren leidde en aan Victor weggaf. Het werd een feest zoals geen ander. Niet bij Fred en Victor thuis, maar in de oude stadsfeestzaal, want ze hadden zich geld noch moeite gespaard. Deze keer hadden ze het ook samen gedaan: Fred had erop gestaan dat de muziek van de openingsdans You’re nobody ’til somebody loves you zou worden, de versie van Dean Martin, en dat het hitje Gek op jou verschillende keren zou worden gedraaid, want in tegenstelling tot Victor, was hij er helemaal verzot op. Iedereen at, dronk, danste en praatte met elkaar, en het geluk leek wel besmettelijk, want er werd gelachen als nooit tevoren. Jan had geen speech willen geven, hij had al genoeg gespeecht als Sinterklaas, wel schreef hij in het trouwboek, waar alle gasten hun feestgenot in neerpenden: Leuk trouwfeest, maar wie waren die twee homo’s? Hij ondertekende zijn ludieke mededeling met Sinterklaas. En schreef eronder. P.S. Zeg maar Jan. Fred, die dit trouwboek voor altijd zou koesteren, schreef er tot slot zelf in: Liefde is als Sinterklaas, je moet erin geloven. Dit was zijn liefdesmotto geworden, en het hoeft geen betoog, na dit prachtige huwelijk leefden Victor en hij, en alle mensen die in dit verhaal voorkwamen, nog lang en gelukkig.