De verhouding kerk - kultuur bij Prof. Dr. G. van d.er Leeuw. Skriptie van Bart Thijs
Inhoud Deel I: Kultuur
A. Methode B. De mens
c.
a) mythos en logos b) kultuur als geschiedènis c) Kultuur en religie 1) heerschappij 2) gehoorzaamheid D. Samenvatting Kultuur
p.1 p.2 p.4/5 p.6
p.7 p.8
p.9 p.11
Deel 11: Kerk A. Methode: theologie B. De kerk a) fenomenologisch b) theologisch - sakrament c. Samenvatting
p.13 p.14 p.14 p.16
p.17
Deel III: De verhouding Kerk - Kultuur A. Konklusie B. Praktische uitwerking - voorbeelden a) De verhouding kerk-staat b) De~rhouding kerk-universiteit en onderwijs - Ekskurs over Schepping en Herschepping Noten Lijst van geraadpleegde literatuur
p.18
p.19 p.19 p.20
p.22
Deel I:
Kultuur~
A; Methode Ons eerste deel is antropologisch van aard, en volgens Van der Leeuw is alle antropologie fenomenologie~ We kunnen zijn visie op de mens niet begrijpen, als we niet eerst zijn fenomenologische methode hebben toegelicht. Van der Leeuw deelt de wetenschappen in in erfassende, verstehende, en metafysische wetenschappen of theologie.2) De eerste kategorie kent de objektiverende methode~ De tweede, de verstehende zoekt de struktuur van het gegeveue te verstaan. Zo'n struktuur is er slechts vanuit de "zin", die in de werkelijkheid wordt verstaan, begrepen~ Een zin is een net, door de menselijke geest over de werkelijkheid uitgespreid~3) Nu kan men verschillende netten, zinnen over de werkelijkheid uitspreiden, en dit wordt gedaan in de resp. wetenschappen (ook in de z.g. erfassende). Elke zin houdt de kiem van een wetenschappelijke methode in zich. Met de zin, die elke wetenschap verstaat, is ook zijn grens gege~en. Van der Leeuw spreekt hier van de eschatologie der wetenschappen.4) De uiteindelijke zin imrners kan slechts betrekking hebben op de totaliteit van mens en wereld, waarvan elke wetenschap slechts zijn eigen stukje zin, zijn eigen "verstaanbaarheidskringIt5) heeft. Bovengenoemde indeling (hierarchie) van wetenschappen berust hierop .. } in hoeverre de zin van een kategorie de "totale" zin nadert •.: Die totale zin wordt slechts begrepen in de theologie, bij Van der Leeuw als in de ~iddeleeuwen koningin dër wetenschappen, omdat zij naar haar aard religieus is~ De theologie maakt tot haar objekt, wat in de andere wetenschappen ondersteld is,n.l. hun eschata~ In de theologie ~s kennen geworden tot: "kennen, zoals ik door God gekend ben".€» In de fenomenologie nu doen we afstand van de causaal-objektiverende methode. De kategorie, die d.eze methode volgt, levert juist,hetm materiaal, de concrete data, waarvan we in de fenomenologie de struktuur, de begrijpelijke samenhangen 7) gaan trachten te begrijpen.
-2Zo onderstelt de fenomenologie de erfassende wetenschap naar ond~. Naar boven onderstelt zij de theologie. "De antropologie (fenomenologie)wijst naar een grenSt maar zij heeft geen naam voor wat achter die grens is, noch beneden, noch opwaarts" ••• ttHet laatste aan de homo, de homo religiosus, kan geen logos vatten, al kan hij er, met een uitdrukking van Kierkegaard, heen wijzen".8) De fenomenologie is in zeer expliciete zin het rijk tussen subjekt en objekt, d.i. het rijk van de zin. Het gaat om de zin, "als brug tussen de eigen werkelijkheid en die van het te begrijpen objekt.9) Er zit dus een subjektief element in de zin: in de zin verstaat de ond~rzoeker zichzelf altijd mee. Anderzijds betrekt de zin zich op het objekt: het is de zin vàn het objekt. Van de onderzoeker wordt epochè, d.i. onthouding van het toekennen van werkelijkhe1dswaarde aan de immers bel~~fde struktuur,V-maar tegenover dit negatieve moment staat, dat de zin, de essentie van het objekt begrepen wordt. Methodisch houdt dit bij Van der Leeuw in: We leven ons in in het geheel van het fenomeen, c.q. de mens, zoeken daarna naar de begrijpelijke relaties tussen de delen van de mens, komen zo tot ideale typen en ideaaltypische samenhangen en tenslotte tot een volledig begrijpen van de strukturen.10) In de praktische toepassing van deze methode zullen de genoemde momenten steeds door elkaar heen lopen.
B. De mens Wie de vraag naar de kultuur stelt, stelt de vraag naar de mens. We moeten beginnen met het -heel beknopt- blootleggen van de grondstrukturen van de menselijke existentie, voor we verschillende mogelijke vormen van kultuur in ons blikveld krijgen.We vatten daartoe enkele hoofdgedachten van Van d.er Leeuws boek "Der Mensch und die Religion" 1) samen. De mens is altijd de bewUste mens. Menszijn is "menszijn, beginnend met de bewustwording en eindigend. met de dood".2) Hoe ontstaat bewustwording, bewustzijn?
-)-
In en door hetltspel". Dit spel is geen eenmalig gebeuren, maar een doorlopend proces, een proces Dan een eeuwig heen en weer tussen ik en wereld, binnen en buiten. In dit spel ontdekt de mens zichzelf en de wereld, neemt hij afstand van beide. Deze afstand onderscheidt hem van enerzijds van het dier, anderzijds van god, wier bestaan REX~x±tmB àf, ongebroken is. In het spel maakt hij van het "gegevene", zijn leven tussen geboorte en sterven zijn eigen daad. Hij zet leven en wereld naar zijn hand, door kleding, kunst, strijd, arbeid enz.)) De mens heeft dus om mens te worden de gegeven wereld nodig, liever: hij keert tot de wereld, maar keert noodzakelijk ook weer uit haar terug, want de wereld werpt hem op zichzelf terug. Schaamte is het gevolg van het verlies van zijn maagdelijkheid, d.i. het verlies van het vanzelfsprekende, onbewuste zijn. Zo mislukt het spel: het menswordingsproces blijkt een stervensproces4), bewustwording is sterven. In dit twee-dimensmonaal vlak (ik en de wereld, binnen en buiten) beweegt zich de existentie van de mens- eng-antropologisch gezien. De mens is gebroken existentie: hij is zich van zichzelf bewust, hij leeft niet alleen, maar bèleeft ook (Doppelerlebnis 5)). Hij is niet slechts lichaam, maar ook geest. Tussen deze beide polen -op zichzelf geen werkelijkheid- beweegt zich het bestaan. Lichaam en geest verhouden zich als mogelijkheid en verwerkE lijking, gegeven en daad, en veronderstellen elkaar zo. Een aspekt van de bewustwording, van de geest is zelfkennis. Hier blijkt, dat we met een twee-dimensionale beschrijviHg niet uitkomen. De mens immers kan zichzelf slechts objektiverend, en daarom abstraherend kennen: hij kent zichzelf alleen als geest, lichaam of wereld. Nooit kent hij zichzelf in zijn totaliteit, in zijn gehele existentie. Deze kennis is slechts mogelijk, ~ls de mens "auf etwas him existiert"6), op iets buiten ik en d.e wereld, op iets and.ers, een Derde: God. Zoals de beweging naar de wereld de mens op zichzelf terugwerpt, zo maakt de beweging naar God toe hem vrij, zodat hij zichzelf kan zien. De mens is niet te bereiken via zichzelf, noch via de wereld., alleen via iets anders, God. Bewustzijn impliceert bij de mens "geweten"'suneidèsis = medeweten) 7). Menszijn is zelfgesprek, en dat houdt in: angst, zorg, onrust. Het geweten is allereerst de ste~ van de angst. Maar in deze angst Ran de mens een Ander ontmoeten••••
-4-
Als we spreken van de mens, die in zich God ontdekt, die inziet, dat hij zichzelf te boven gaat, spreken we van de mens als"ziel".8) De ziel is de goddelijke stem, die tot de mens spreekt.9) Het typerende van de mens, die de goddelijke stem erkent, is, dat hij zichzelf ziet als schepsel en God als Schepper. Antropologisch: kennis van de Schepper betêkent zelfkennis van het schepsel.10) Gods bestaan wordt voorwaarde voor het menselijk bestaan. Of de mens dit erkent,is een zaak van eigen beslissing: "Die Gesch6pflichkeit wird ihm nur klar in der Entscheidung".11) ttDiepst van de mens is slechts kenbaar, als hij bekeken wordt met het oog op zijn Entscheidung, n.l. voor of tegen God,de Schepper. Inmiddels hebben we het terrein van de antropologie verlaten en zijn we im de theologie terecht gekomen, zijn we vàn h~ het spreken ~ van de mens over zichzelf uitgekomen bij het spreken Gods over de mens. We spreken nu geloofstaal. Het oordelend spreken Gods is voorwaarde voor de menselijke kennis van zichzelf als wezenlijke zondaar. Daarom: theologie is de vooronderstelling van de antropologie. Antropologie als zodanig is al. tijd oneigenlijk, omdat zij uitspraken over het meest wezenlijke van de mens aan de theologie moet overlaten: "Die Antropologie kann vom Menschen nur theologisch reden"12), of: "De beste ant ropo'l ogd e is de theologie 1!13)
C.Kultuur Kultuur is bij Van der Leeuw de vorm van de existentie van de ontwakende mens, de mens, die een wereld vindt, waarvan hij ziJn wereld maakt, waarin hij zichzelf een zinvolle plaats geeft. Kultuur behelst alle "middelen", waarmee hij dat doet: Met zijn lichaam, door de arbeid: als homo faber begint de mens zich kledingstukken te maken (we denken aan onze techniek) Met zijn geest: de mens stelt de vraag naar zichzelf (vgl. onze kultuurwetenschappen). tlet zijn ziel doet de mens het in de religie. Op al deze wijzen is de mens kultureel bezig. Van der Leeuw kan kortweg formuleren: ":Kultuur is de vorm van de menswording".1)
-5a) mythos en logos In het voorgaande zagen we, dat de menselijke existentie zich voltrekt tussen het gegevene, de wereld en het ik. Van der Leeuw kan ook zeggen: tussen de moeder-, en de vaderpool. Deze polen dragen een ideaaltypisch karakter en maken geen deel uit van de existentie zelf, waarbinnen ze alleen in mengvorm zullen voorkomen. Deze polen markeren ook de kultuur als vorm van de menswording, en we kunnen ze als uitgangspunt nemen voor een ideaaltypische onderscheiding van kulturen: Het type van de moederkultuur en dat van 'de vaderk~uur. In de kultuur (-wetenschappen) gaat het -i.t.t. de natuurwetenschappen, die zich met het wetmatige en algemene bezighouden- altijd om het nieuwe, het Einmalige, t'bijzondere en individuele. Er spelen factoren een rol als: t'persoonlijke, vrijheid, norm, en deze faktoren onderstellen het irrationele.2) Daarmee vervalt voor de mens als kultuurmens de mogeli~eid om zichzelf te objektiveren, als b.v. natuurverschijnselen, als een stuk wereld. In de kultuur betreft het steeds de "zin" (de wijze, waarop de mens zichzelf in de werkelijkheid ziet staan), en deze kan slechts (f~omenologisch)begrepenworden. Nu kan de mens, die zich zinvol in de werkelijkheid verstaat twee kanten op: die van de mythos (de moederpool), en die van de logos (de vaderpool). In de mythe vertelt de mens het verhaal van de zin van zijn leven: de mythe is een vorm van orlentatie, een denk-, nog beter een levensvorm.)) De zin van het leven ligt volgens de mythe in de voortijd, in het oergebeuren, waarvan het "nut! slechts een herhaling kan zijn. Volgens de mythe gebeurt ~':Ll~ er nooit iets nieuws, om het eigenlijke gebeuren zich exemplarisch in de oertijd voltrokken heeft. De mythe xErxelx, is niet theoretisch, ment geen abstrakties, reduceert niet, kent daarentegen levende beelden, die aan de realiteit niets tekort doen. Mythe is altijd een levend verhaal. De mythische denk-, en levensvorm vinden we in zijn zuiverste vorm in de kulturen aan de kant van de moederpool, m.n. bij de primitieven. Daar treffen we nog een besef van de éne, ongedeelde realiteit aan, voorwaarde voor de mythos. Ook de andere pool, die van de logos, betrekt zich op de zin. Deze levensvorm zoekt de zin echter op andere wijze dan de mythe, al kan zij een stuk mythos nooit missen. Ook de logos stelt het eigenlijk gebeuren buiten de tijd, maar doet dat
-6-
in de vorm van herleiding tot é~n enkel beginsel. We zien in Europa een ontwikkeling , van Plato tot Regel, die er model voor staat, hoezeer de westerse kultuur -hier is de distantie tot de realiteit groter, voorwaarde voor de logms- onder het teken van abstraktie en reduktie is komen te staan. We zagen: beide, mythos en logos betrek~en zich op de zin der werkelijkheid en stellen die zin buiten de tijd. Het verschil is daarbij, dat de logos ~op de weg naar het tijdloze gradatie en differentiatie kent, terwijl de mythos ons de werkelijl heid àf, klaar voor ogen stelt. De mythos is direkt, de logos indirekt, daar hij tlgradatim" werkt. De logos kent methode, sterker: :lS methode. De logos is nmeer een weg, die wordt gevolgd dan een beeld, dat wordt gezien".4) Naarmate de menselijke existentie naar ~én van beide polen overhelt, komt de tijd minder tot haar recht. We kunnen, aldus Van der Leeuw, nog een derde kategorie naast mythos en logos vinden, die der geschiedenis. "De geschiedenis verlost uit de mythische cirkel en de logische formule" 5), hoewel zij op bijzondere wijze mythos en logos tegelijk is.
66 kultuur als geschiedenis De mens hééft geschiedenis: het complex van feiten en gebeurtenissen uit het voorbije. Maar dan: inklusief de zin, die daarin ontdekt wordt: geschiedenis is .tegelijk het subjektief gekleurde verhaal over die feiten en gebeurtenissen. Evenals in de mythe en de logos geeft de mens in de geschiedenis zich rekenschap van zijn plaats in de werkelijkheid. Alle geschiedenis is in zoverre heilsgeschiedenis (Tillich).6) Geschiedenis is altijd wezenlijk miJn geschiedenis, "de lucht, die ik adem" 7), Daarom: De mens hééft niet alleen geschieàe!1is, ma.ar ls geschiedenis.8) Onder het aspekt van het zin-zoeken kan men de mythe de eerste vorm van geschiedenis noemen. Eigenlijke geschiedenis is zij niet, want deze zoekt de zin in de progressie. De mythos is àf, de logos indirekt, onaf, geschiedenis is nog onaffer, omdat zij voo~tgang, implicerend begin, centrum en doel kent. Geschiedenis zoekt dë zin der existentie niet onmlddellijk in het tijdloze, want zij kent een zinvolle wèg tussen begin en doel.9) Over oorsprong en doel kan de mythe niet anders dah
-7-
mythisch spreken: geschiedelJ.i~ is een weg tussen twee mythen.10) Wil.de geschiedenis werkelijk een weg met een doel, een zin zijn, dan moeten we kunnen geloven, dat die geschiedenis doorbroken wordt, aldus Van der Leeuw. Vvil d.e gescbiedenis wertelijk heilsgeschiedenis zijn, dan moet dat heil in haar inbreken.11) Waarvandaan kotilt dit heil? We breken af, en konkluderen alvast: juist in d.e geschiedenis of, zoals Van der Leeuw de derde kategorie ook kan noemen, de historische existentie - en alle menselijk leven is als "mengvorm"van mythos en logos min of meer historische existenjie kan de mens zich niet uit zichzelf verstaan, kan de mens de zin van leven en werkelijkheid niet vänden, "tenzij die gegeven is" 12). Zoals de antropologie als antropologie oneigenlijk bleek, is ook de geschiedenis als geschiedenis dat. Gesctiedenis is n.l. niet ander-s dan een poging van de mens "om zijn leven in te schakelen in een samenhang, die groter is dan dä e van zijn leven, aanx zijn leven een zin te geven, die meer en dieper is dan zijn eigen begrip. Geschiedenis is niets anders dan een poging om God fe vinden~13)
Daarom kunnen we het wezen der kultuur pas mp het spoor komen, via zijn relatie tot de religie, die "het fundament der beschaving isn.(Toynbee) 14)
c) kultuur en religie Historisch en wezenlijk is de oorsprong van alle kultuur religieus.1) Bij Van der Leeuw zijn kultuur en religie twee aspekten van de bewustwording, waarbij het tweede essentieel aJn het eerste voorafgaat. Men hoort Van der Leeuw zeggen: "Wat riten e zijn in de godsdienst, dat is kultuur,in het gewone leven l1 ; zlfs: "ku I tuur :l s ritelt. 2) We moeten iets langer bij Van der Leeuws religiebe~rip stilstaan. In de religie is het leven steeds het naakte leven, d.i. het leven, dat men overhoudt na aftrekking van alle kultuur, van alle persoonlijke waarden.3) Leven en dood zijn in de religie de bepalende faktoren. "Voor de mens geboren is, en nadat hij gestorven is, is daar God".4) De voorwaarde voor alle religie is bet éne, ongebroken zijn Gods. Voor de geboorte, in
-S-
het voorbewuste leven is God er als het dierlijke, driftmatige. (Het type van de moederreligie neemt hierin zijn uitgangspunt). Na de dood, in het niet-meer-bewuste, is God er als de Schepper, de Wil boven de existentie. Hier gaan noties als de "sprong" (Kierkegaard), schuld en geloof een rol spelen. (Uitgangspunt voor de vaderreligie) 5) Zo is "unsere Existenz eingeengt zwischen Gottlichkei ten'~6) "De achtergrond van alle religie is de eenheid van subjekt en objekt, van God en mens, de oeridentiteit, die vaak tevens als eindidentiteit wordt verlangd".7) De hele menselijke existentie staat onder het teken van de breuk met deze oeridentiteit in de bewustwording, waarin de mens dialmktisch tegenover dood en leven gaat staan en van deze gegevenheden zijn daad maakt. ~e mens doet dit allereerst door magie en riten: zij zijn het wezenskenmerk van alle religie. Maar ook, als de mens zichI vrijwaant van de ritueel-magische levenshouding, probeert hij van het gegevene zijn daad te maken, want: "Das Magische ist wesentlich menschlich, nicht eine Zugabe ZUID Menschlichen, es ist im Grunde nichts als die Wille zur Macht".S) Daarom: "Kultur ist im Grunde nichts anderes als ein Ritenkomplex".9) Van der Leeuw spreekt hier van het"sakramentele"karakter van alle kultuur. "Alle Kultur kommt vom Sakramente her t l , 1 0 ) , kan als sakrament aangemerkt worden, d.i.: als een "elementaire handeling, die de mens verricht in het bewustzijn, dat hij daarmee iets i een andere sfeer effektueert".11) Zo staat alle kultuur in het teken van zlJn sakramenteel magisch-rituele oorsprong. Onder het gezichtspunt van de doorwerking van de altijd religieuze grondhouding van de mens in zijn kultuur, kan de kultuur twee kanten op: die van de heerschappij en die van de gehoorzaamheid.
1) heerschappij Het gaat hier om ontkenning van het religieuze wezen van alle kultuur, om ontkenning van God. Het leven blijft twee-dimensionaal. Het is de weg van m.n , de "moderne" mentaliteit van het Westen. ~en is vergeten, dat kultuur en religie bij elkaar behoren, en heeft ze gescheiden als twee aparte deelgebieden van het bestaan of -uiterste konsekwentie- de
-9-
religie geheel uitgebanne~: de ontwikkeling in de gesaekulariseerde wereld, die daardoor stuurloos geworden is, zonder ttcomm~i~esurett is komen te zitten.12) Van der Leeuw heeft deze achtergrond der saekularisatte m.n. in twee opzichten aangetoond: - In de verabsolutering van de ratio, waarbij de logos overspannen wordt: De mens verheft zich als geest boven zichzelf en de wereld, alles wordt objektiveerbaar, tot ding, ook de mens zelf. In feite heeft de mens hiermee zijn eigen bewustzijn tot God, Schepper gemaakt. M.n. in de wetenschap signaleert Van der Leeuw deze houding. Voor hem is wetenschap een zaak van zien, doen en denken. Ook in de wetenschap gaat het d~ mens om de zin van wereld en leven in hin totaliteit; daarom is wetenschap allereerst een zaak van praktische levenservaring.1) Wetenschap als zin-zoeken: "Alle wetenschap leidt tot God en gaat van God uit~14) De moderne wetenschapsopvatting lijdt aan vermagering door abstraktie,en reduktie van de werkelijkheid, leidtE tot vergoddelijking van de geest ofwel: vlucht voor God. - In de tweede plaats in de verabsolutering van het gegevene, in het Westen reaktie op die van de logos. B.v. het Rusland van Stalin en het Duitsland van HitIer bewijzen in de vergoddelijking van de staat hun religieuBe verlangen.14) De religieus geladen macht van de staat wordt zichtbaar in de leider, die zo symbool, meer nog: sakrament is.15) In feite zijn alle Bx.xX pregnante staatkundige begrippen gesaekulariseerde theologische begrippen.16) De staat zèlf wordt het antwoord op de menselijke vraag naar zin en waarheid. Mutatis mutandis kan hetzelfde gezegd van de drift (Freud), het volk (Duitsland), het bloed, het zijn enz.17)
2) gehoorzaamheid God wordt nu erkend als begin, centrum en einde van leven en werkelijkheid. Beide polen, logos en mythos worden op hun plaats gezet als vruchten van de Schepping Gods.18) Alleen in het geloof in God de Schepper kunnen beide polen in het spanningsvolle evenwicht zijn, dat historische existentie heet. De geschiedenis wordt nu mogelijk: zinvolle geschiedenis wel te verstaan, d.i. met God als oorsprong en doel. Echter ook
-10-
met het goddelijk heil niet alleen aan de uiteinden van, maar ook doorbrekend ln de geschiedenis. Het geloof in zo'n doorbroken geschiedenis wordt ons aangeboden in h:et Christendom, en is voorbereid in het Jodendom en de Persische religie.19) Waar alle religies over het heil slechts door middel van mythen kunnen spreken, doen Jodendom en Christendom (hier vinden we ware "histmrische existentie") dat ook door middel van geschiedenis. Thans gaat het om het nnu tt, deze bepaalde situatie. Dit "nu" heeft zin gekregen, en dat kan alleen als het op bepaalde wijzettsakramenteeIttis. We zijn het sakrament al tegengekomen bij Van der Leeuw. Cruciaal als het in zijn theologie staat, willen we op zijn sakramentsbegrip nader ingaanl Naast de reeds genoemde magisch-rituele sakramentsvorm (zie boven), waarin de mens in het sakrament macht over het gegevene uitoefent (het "natuurlijk sakrament tt ) zijn er nog andere. De tegenvoeter van genoemde opvatting is de Christelijke. Hierstaat het sakrament in het kader van Schepping en Herschepping. "In het Christelijk sakrament wordt een stuk geschapen leven door menselijke viering tot drager van Gods daad n.20) Geldt reeds in zekere zin van het na::truurlijk sakrament, dat goddelijke en menselijke levensbeweging erin samenvloeien, uIn het Christelijk sakramentsgeloof wordt de menselijke levensbeweging doorkru:!st en herschápen door de goddelijke n.21) Dit veronderstelt de Herschepping en korrelaat hiermee de geloofsbeslissing van de kant van de mens, die in gehoorzaamheid zijn leven sakramenteel in dienst stelt van zijn Schepper. Zo worden leven en geschiedenis in hun totaliteit sakramenteel. Het leven wordt als gave en opgave, als gegeven en als te voltrekken van God mntvangen. Naar het opgave-aspekt spreken we dan van tlkultuur tt • Kultuur is voor de Christen slechts mogelijk als "Dienst am sakramentellen Sch~pfungswerke Gottes t t . 2 2 ) De mens, die zijn leven sakramenteel aan God dienstig maakt, is beelddrager Gods. Dit beeld-zijn is, evemLin als het sakrament, een zaak van vergelijking of beeldspraak, maar een psycho-fysische realiteit.23) Immers: God schept ~RRId: en herschept reeel de gehele mens, d.i. de mens als een organisch geheel van lichaam, ziel en geest, tot zijn beeld, d.i. tot drager van gcdde Lá jk leven, tot sakrament. In Gen.1: 28 wordt ons de essentie van het beeld-zijn onthuld: "Daar wor-d t de mens op zijn kul~uurtaak gewezen als dienst aan God, mogelijk geworden, omdat
-11-
het schepsel de Schepper gelijkt~24) Het beeld-Gods-zijn als het wezen van de mens wordt ons, nadat het totaal verloren was gegaan in de zondeval, weer onthuld en mogelijk gemaakt d.oor Jezus Christus, in wie God mens werd (reden, waarom dew weg naar de menselijke zelfkennis slechts via Jezus Christus kan lopen: alle antropologie is Christologie). InE: de Inkarnatie vinden wij de grondvorm van het beeld Gods-zijn: God, die in Jezus Christus dienstknecht, doulos wez-d.• Hierui t volgt het sakramentele = dienstkarakter van alle kultuur, waarin Jezus Christus beleden wordt. "De heerschappij van de wereld komt Dan het kruis en wordt slechts uitgeoefend in de morfè doulou, in de gehoorzaamheid des geloofs l t . 2 5 )
D. Samenvatting De mens existeert tussen mythos en logos, tussen gegevenheid en d.aad , lichaam en geest, bui t ens en binnen. Kultuur is de wijze, waarop de mens zich een plaats geeft in de werkelijkheid; kultuur is de vorm van de existentie. In de kultuur geeft de mens x~xm zin aan zijn leven, liever: stelt hij de vraag naar die zin. De zin betreft de totale werkelijkheid, is daarom wezenlijk religieus. Daarom is alle kultuur als zin-zoeken lJistorisch en wezenlijk religieus, nader: sakramenteel, d.i. als kul-tuurmens tracht de mens steeds iets in een andere sfeer te effektueren. Daarbij zijn er drie mogelijkheden: Men zoekt de zin in het gegevene, aan de moederpool, men "viert" sakraKenteel natuur, staat, bloed enz.(1) Ook kan men de zin zoeken in de daad van de mens zoeken, aan de vaderpool: Men "viert" sakramenteel de geest, het bewustzijn.(2) In beide gevallen is de tijd opgeheven. Die tijd momt tot zijn recht in de derde mogelijkheid, die der historische existentie of geschiedenis. Dat is slechts mogelijk, als die tijd z~lf"zin" krijgt, wat veronderstelt, dat: beide polen gerelativeerd worden en onder kritiek gesteld van de Schepping Gods Ct): natuur en kultuur zijn nslechts" kreatuur~lén dat die geschiedenis doorbroken wordt en geheiligd in de Herschepping.(2) Dit wordt beleden in het Christendom. In feite is alleen hier "historische existentie" mogelijk als het E exakte mi.dderi" tussen lr.ythos en logos. In de
-12-
Inkarnatie ~ods in Jezus Christus kent men dit midden, "Jezus Christus is de zin der geschiedenis l t . 1 ) De Inkarnatie als slaafwording levert voorts de grondvorm van alle kultuur. God diende de ~~ens sakramenteel in Jezus Christus, de mens stelle zijn leoL. ven sakramenyeel in dienst van God en de naaste. Sakrament (kultuur) wordt: dienst. De mens zèlf wordt sakrament: drager van goddelijke realiteit: beeld Gods. In het beeld ~ods-zijn, d.i. kultuurdrager-zijn in Gods dienst, ligt het wezen van de mens.
-13Deel II: Kerk
A. Methode: theologie In dit hoofdstuk spreken we theologisch, d.w.z. we spreken vanuit het geloof in God de Schepper en Herschepper. Dit houdt niet in, dat we terstond met de waarheid op tafel komen, veeleer ttmoet de theoloog me~ de waarheid even wachten t l . 1 ) Hij moet eerst fenomenologisch te werk gaan. "De (godsdienst-) fenomenologie verhoudt zich tot de theologiGo~ès vraag tot antwoord".2) Het heeft geen zmn van menswording te spreken, als men niet weet, wàt een mens is, van Heiliging der natuur, als men niet weet, wàt natuur is. Theologie onderstelt en raakt zo alle andere wetenschappen. "Theologisch isolement leidt", aldus Van d.er Leeuw, finiet slechts tot opgave van d.e heiliging der natuur, maar miskent de Inkarnatie tt . 3 ) En daarmee haar uitgangspunt, want slechts als i~~arnatietheologie kan de theologie theologie zijn. Daarom kent de fheologie twee wegen: de weg van God naar de wereld, de eigenlijk theologische, ~n die van de wereld naar de openbaring, dà fenomenologische weg, welke beide elkaar wederkerig onderstellen.4) We geginnen met de kerk als fenomeen.
B. De kerk. a) fenomenologisch Fenomenologisch gezien is de kerk allereerst een gemeenschap. Nu kent elïe gemeenschap, als b.v. een volk of een staat twee aspekten: Enerzijds is de gemeenschap gegeven, anderzijds gewild. Beide aspekten staan in spanningsverhouding.1) In een volk b.v. wordt men geboren: men vindt een voorgegeven gemeenschap, met een gemeenschappelijk land, een gemeenscgappelijke geschiedenis. Anderzijds kiest men voor zijn volk, elk volk is een (ver-)bond, waartoe men besluit, en die men dient. Dit laatste betekent niet slechts, dat men zijn volk op ideeele wijze liefheeft. De doorslag geeft n.l. het besef, dat men geroepen is 2), een algemeen geloofi), bovenpersoonlijk van aard, of; religieus. Religieus, opgevat in d.e zin van: erkenning van de heiligheid van het gemeenschappelijke in bloed, bodem, taal, geschiedenis, taak, enz. en d.aarin van de heilige eenheid, als machten, waaraan de mens zich onde~Nerpt. Geen gemeenschap kan zonder zo'n
-14-
"geloof n in het heilig gemeenschappelijke, in een gemeenschappelijke taak, in de "commevme sur-a'", De kerk als gemeenschap vertoont dezelfde struktuur, is enerzijds gegevenheid, anderzijds besluit, rustend in roeping. Enerzijds vergadering, bijeengeroepen volgens een natuurlijke en organische ordening, waarin men geboren wordt, de kerk is "een natuurlijk verankerde~ gemeenschap", "een levensbodem tt . 4 ) Dit is de grondslag van de kerk naar haar aardse gegevenheid, die op zijn beurt rust in de Schepping Gods.5) Die kerk is niet slechts gegeven, scheppingsorde, maar ook heilsorde: herscheppingsorde, van waaruit de scheppingsorde eerst zichtbaar wojdt. De kerk is gemeenschap, herschapen door de Heilige Geest. "De Heilige Geest herschept de gegeven gemeenschap en het besluit van de menè tot iets anders, iets nieuws: de gegevenheid wordt verkiezing Gods, het besluit wordt roeping, innerlijke gloed".6) De geschiedenis van de kerk geeft de spanning tussen de beide polen te zien: tussen gegevenheid en mogelijkheid in de Geest, tussen de neiging wereld, instituut, organisatie te worden en anderzijds de neiging tot sektarisvh spiritualisme. De Heilige Geest echter verbindt de beide polen tot een geheel, welke verbinding "alleen kan vermijden tot natuurgemeenschap te vervallen of tot hierarchische organisatie, doordat zij de door de Heilige Geest geschapen vorm van de Vleeswording des Woords is tt . 7) Daarom is de kerk voor de gelovigen grondslag en doel van alle gemeenschap. Zij i~~ers ontspruit aan de tafel van de eenheid en de gemeenschap met de Heer, die kern en voorwaarde van alle mensel~jke vergadering is.8) De kerk is geen natuurgemeenschap, vereniging of genootschap, geen wereldse instelling met een Christelijke vlag, nde kerk is een goddelijke instelling in de wereld t t 8 ) , welks wezen gelóófd wordt.9) Daarmee zijn we in de eigenlijke theologie gekomen. /.'
b) theologisch Leverde ons hoo~dstuk over mens en kultuur het beeld op van een mens, die hoe dan ook niet om God heen kan, altijd, al was het op de wijze ontkenning, heerschappij, vlucht, "auf Gott hin existiert", ook Gods zijn is niet zelfgenoegzaam, maar een gebroken zijn. Fen~menologisch kunnen we God slechts begrij-
-15-
pen als het ene, ongedeelde zlJn (zie het gedeelte over kultuur en religie), God als de God, die dynamisch nzu uns hin"10) is, kan slechts geloofd worden. We geloven dan in Drieeenheid en Inkarnatie, waarin ttdurch die Verteilung auf die beiden Gestalten Gottes, des Vaters und des Sohnes, die Dynamik in Gott offenbar wird tt11) nDe beweging Gods, die ontzaglijke beweging naar onà mensen toe, die inzette met de Schepping, voltooid werd met de Menswording, houdt nimmer op~12) Daarom geloven we in het Rijk, dat komt; Temidden van de machten, die elkaar in deze wereld bestrijden, maakt God zich op tot de strijd, aanvaardt Hij het koningschap. Ook dit Roninkrijk Gods is niet een statische theokratie, maar een dynamisch gebeuren: het breekt in in de menselijke geschiedenis (, waardoor eigenlijke geschiedenis eerst mogelijk wordt, zagen we ), en de boodschap van het Rijk kan ons daarom als historisch feit bereiken. In de stormloop, die God op de wereld onderneemt, roept Hij ons op x~t zijn medestrijders te zijn. De gemeenschap nu van hen, die geroepen zijn, is de kerk. "De kerk, die haar grond heeft in de eeuwige verkiezing IÎRS: RRl:EE: Gods, staat midden in de geschiedenis als het strijdperk van de oorlogen des Heren~13) De geroepenen geven daarbij als Gods medestrijders eigen scheppend handelen op om te treden in de grote daad God.s, eigen leven sakramenteel in dienst te stellen van Gods leven. De kerk staat zo in de menselijke geschiedenis in een paradoxale en riskante positie: Enerzijds moet zij het gevaar onderkennen van sakramentele of spiritualistische vereenzelviging met het Rijk. Zij zou dan een sekte worden zonder grond in de aardse realiteit. Anderzijds is er het gevaar van loslating van de roeping, die geschied ms en geschiedt door de Heer; daa.rdoor zou zij worden tot een vereniging tot verbreiding van religieuze moraal en kultuur. Zo staat de kerk in de geschied.enis geworden mythe, de"mythistorie" 14), de Kairos. Het begin van deze mythistorie, Gods komen in de geschiedenis, ligt in de Inkarnatie. In de XIkxxx~xxe kerk leeft de Inkarnatie als sakrament.15) Van der Leeuw konkludeert daarom t.a.v.de kerk:"De kerk voldoet alleen dàn aan haar roeping, wanneer zij de komst van God in de geschiedenis, de Inkarnatie zowel steeds weer "viert t1 in sakrament en
-16-
verkondiging, als ook de grondvorm daarvan in haar historisch leven als voorbeeld zich voor ogen stelt".16) Uit dit alles volgen de twee belangrijkste eigenschappen van de kerk: haar eenheid, haar katholiciteit of oekumeniciteit, en haar zending, haar apostoliciteit. -De katholiciteit: Pricipieel maakt de ke~k aanspraak op de wereldheerschappij, zij is immers "doel der ganse Schepping l t . 1 7 ) Dit impli~eert niet het wereldlijk gezag van de kerk over de staat, of het ideaal van een religieuze vereniging. In de katholiciteit gaat het ero:rnm, dat "haar (d. i. van de kerkB.T.) leden slechts bestaan krachtens hun gemeenschap met de Heer, hán Hoofd tt 18) - De apostoliciteit; De taak van de kerk en haar leden is zending, d.w.z. dat zij overal en te allen tijde het Evangelie brèngen van de "Heilige gemeenschappelijke", dat zij "allen opwekken om met hen de eenheid te vieren van het Avondmaal en het geloof te belijden in de liefde van God, die de wereld dient en haar daarom beheerst".19) Cl
- sakrament Bij dit alles ziet Van der Leeuw het sakrament centraal staan. In het sakrament wordt de gemeenscgap met de Heer op zijn zuiverst beleefd, met het sakrament is ook de grondvorm gegeven van de verhouding t.a.v o wereld en kultuur: die van (zending door) dienst. De kerk is daarom sakramentele gemeenschap bij uitstek, n.l. geroepen en herschapen door God tot zijn dienst. HetE "sakramentele gehalte" van de kerkgemeenschap wordt volgens Van der Leeuw bepaalà door de plaats, die het sakrament binnen het kerkelijk leven inneemt. Is de liturgie, de eeredienst ("de ambtelijk vastgestelde vorm van het verkeer tussen God en de kerk"20) de (sakramentele) levensfunktie van de kerk, in het hart daarvan staat het Heilig Avondmaal. "Het H~~ lig Avondmaal staat in het centrum van de Christelijke eeredienst, die geheel daaruit is afgeleid~21) Vanuit het Heilig Avondmaal komen zo de andere sakramenten (, waaronder ook de woordverkondiging) in zicht, alsmede de sakramentalia. En uiteindelijk ook de ethiek en het Christeljjk leven, de kultuur.
-17-
(Het Christelijk leven is eerst :tUE dàn iets anders "dan burgerlijke braafheid, wanneer het de vrucht is van het sakramenteel en wonderbaarlijk leven, dat ons in Christus' gemeenschap geschonken is~22) Bij dit alles benadrukt Van der Leeuw de psycho-fysis~he realiteit van het sakrament. Dit leidt ons tot zijn specifieke opvatting van Schepping en Herschepping, natuur en genade, waardoor die op de verhouding kerk-lcul tuur in sterke mate bepaald wordt, zie de ekskurs mver dit ondenverp.2))
c.
samenvatting De kerk is - evenals elke menselijke gemeenschap twee-polig: enerzijds is zij gegeven, anderzijds is zij verbond, rustend in de wil van haar ledén. Haar wezen ligt echter in de ~ roeping Gods en kan slechts worden geloofd. In het geloof ziet men Schepping en Uitverkiezing als het gegeven aspekt van de kerk, in de Herschepping het wilsaspekt. Beide aspekten zijn in de aktiviteit van de Heilige Geest één. De kerk is de door de Heilige Geest geschapen vorm van de vleeswording des Woords. De komst van God in het vlees, de Inkarnatie leeft in de kerk voort als sakrament. De kerk als sakramentele realiteit is de plaats, waar God komt en gekomen is, myt~istorie, het punt, waar God de wereld kruist: zij staat in dienst van het komen Gods in de wereld, zijn strijd tegen de wereldse machten. Zo is de kerk enerzijds aardwe werkelijkheid, anderzijds - en hier ligt haar wezen - instelling Godw tot dienst van zijn komen. Beide aspekten verlieze zij niet uit het oog, wil zij kerk blijven: dienst aan God de Heer en vanuit de modus van zijn Heer-zijn (doulos) dienst aan wereld en kultuur. Slechts door viering der sakramenten kan zij aan deze voorwaarden voldoen, sterker: door zélf sakrament te zijn. De kerk is de sakramentele realiteit, die zich schaart rond en gekvvalificeerd wordt vanuit het feitelijk énige sakrament Jezus ChristuE de Inkarnatie 1), welks sakramentele realiteit voortgaat in het sakrament, m.n. het Heilig Avondmaal (en zo in de kerk).
-18-
Deel 111: De verhoud.ing kerk - kultuur. A. Konklusie We kunnen konkluderen: De verhouding ker-k-ku'ltuuris bij Van der Leeuw enerzijds een zijnsverhouding, anderzijds een taakverhouding. - Als zijnsverhouding: uit de kultuur komt de kerk op. Of: de algemene sakramentaliteit 1) als grondstruktuur van alle kultuur is de voorwaarde voor de sakramentaliteit der kerk. Kerk = kultuur. Daarom is de voorwaarde voor het theologisch verstaan van de kerk steeds het fenomenologisch begrijpen van haar struktuur. Als de kerk kultuur is, dan is alle kerkelijk isolement uitgesloten, integendeel, de kerk neemt de kultuur in zich op. "Er is plaats voor de hele wereld in de kerk, zoals in de Middeleeuwse kerken de hele wereld in woord en beeld te vinden is".2) Op één voorwaarde echter: dat die wereld zich laat dopen 3), zich laat heiligen en herscheppen. En hier zijn we bij de - Taakverhouding: De kerk neemt de kultuur op door er haaks op te gaan staan, n.l. een radikale verandering van blikrichting te eisen vàn zichzelf náár God. Elke poging van de kultuur, van wereld en geschiedenis om zich uit zichzelf te verstaan leidt tot verabsolutering van het gegevene of van de wil, d. rede. Zelfverstaan is slechts mogeliJk, als zij zich zien als het terrein, waar God zich scheppend en herscheppend openbaart. Dat betekent: als zij God in Jezus Christus in hun centrum plaatsen en zich sakramenteel in zijn dienst stellen. Praktisch impliceert dit de centrale plaats van de kerk als gemeenschappelijk heilige, omdat zmj als sakramentele realiteit draagster is van Gods aanwezigheid en medestrijdster van de komende God. Kerk is zending, kerk is protest. Dat is zij echter niet, omdat zij zichzelf zoekt, maar omdat zij de Heer dient en naar voorbeeld van zijn slaafwording dienaresse is van wereld en kultuur. Bovenstaande willen we konkretiseren aan de hanà van twee voorbeelden: de visie van Van der Leeuw op de verhouding kerk-staat, en die op de verhouding kerk-wetenschapJonderwijs.
-19B. Praktische uitwerking: voorbeelden a) de verhouding kerk-staat Beide, kerk en staat hebben, als erfgenamen van de primitieve, totaal-religieuze samenleving, totalitaire neigingen. Ook de staat is, hoewel erfgenaam van de "wereldlijke helft", wezenlijk religieus.1) Elke staat kent een gemeenschappelijk heilige. eok die, welke dit ontkent, b.v. de moderne staat heeft een gemeenschappelijk heilige in het gezag, belichaamd in bepaalde symbolen, als b.v. de leider,. (Denk aan HitIer) De taak van de kerk is nu ten strijde te trekken tegen de zelfverabsolutering van de staat, welke vorm die ook aanneemt. De kerk moet midden in de gemeenschap staan: als geweten der natie 2), als volksziel, als terpekerk 3), want zij is de verbinding tussen God en gemeenschap. Zij moet de staat als vorm van deze (volks-)gemeenschap op de oorsprong van haar gezag in God Schepper en Herschepper wijzen. Daartoe houdt zij XE staat en volk door prediking in woord en dienst de belijdenis voor als "c omme me sur-e " .4) Zo'n richtsnoer is onmisbaar ih de verwarring en stuurloosheid, die eigen zijn aan de saeXularisatie. Dit impliceert niet een Christelijk volk of staatsgodsdienst. Niet de staat, maar de kerk predikt de eis tot bekering tot God. Intussen: ook zonder geloof, "formeel", kan men deChristelijke waarden, die immers bepalend zijn ~veest in de geschiedenif van het volk, erkennen en in de gemeenschap helpen gestaltet~even. Zo'n Christelijke waarde is b.v.: "De ander uitnemender dan zichzelf als regel der Christeliäke samenleving lt . 5) De kerk zij de hoedster van deze waarden, waarvan algemene erkenning haar nut zal bewijzen in versterking van de staats-, en volkseenheid. De plaats van de kerk als volksziel, als zendende kerk impliceert openstaan voor de problemen van volk en staat. Dit betekent niet, dat de kerk de staat een politiek voorschrijft. Dat strijdt met har-'r eschatologiscb karakter, haar "van andere orde-zijn", dat ook Chr{telijke partijvorming uitsluit ( dat is "usur'pa t e van het Koninkrijk God s't6). Het bet ekent wè L, dat de kerk haar licht doet schijnen over alle konkrete vragen van de samenleving en alle partijen naar aanleiding daarvan het oordeel aanzegt. In deze zin hoort politiek op de kansel. Pricipieel is er niets, wat de kerk niet aangaat. Prediking en altaar á
-20enerzijds en staat en gemeenschap anderzijds zijn op elkaar be br okken , 7)
Zo ZlJn volk/staet en kerk op elkaar betrokken. De kerk als volksziel wijst oorsprong en wezen van de staat aan en helpt vanuit dit centrum d8,a~erkelijk mee aan de opbouw der gemeenschap.8) Staat en volk erkennen in de kerkelijke boodschap en het leven van de kerk hun commehun gemeenschappelijk heilige, het tlmodel, waarnaar ze leven moeten lt . 9) 1'Jllesure,
b) de verhouding kerk-universiteit en onderwijs - Kerk-school: De eenheid des levens, zoekgeraakt in eeh gedesorienteerde gesaekulariseerde wereld, moet vanuit het heilig gemeenschappelijke hersteld worden. Daarbij is de opvoeding cruciaal, m. n. het onderwijs. De school is het "opvoedingsinstituut voor ons volk".10) De kerk moet de enting van het onderwij s op de commerme sure stimuleren, al wor-de niet alle onderwijs konfessioneel. Integendeel: konfessioneel onderwijs miskent veelal de Christelijke zendingsopdracht en sluit zich op in een conservatief-introverte houding.11) Intussen moet de kerk sterk aandringen op grotere invloed op de schooljeugd, die het gehele onderwijs maet doordringen.12) Van der Leeuw ziet een kans voor het godsdienst0Dderwijs. Dit kan weliswaar niet door de staat gegeven worden, maar wel kan deze, in haar eigen belang, de mogelijkheid ervoor scheppen. Zij kan predikanten tot godsdienstlessen uitnodigen, of stimuleren, d8t de onderwijzers en leraren een kerkelijkx brevet ontvangen.13) Godsdienstles krijge, hoewel het volgen ervan fakultatief gesteld worde~, een gelijkwaardige plaats naast andere vakken. He tbeho or-t immers bij de opvoeding. - ~erk-universiteit: Allereerst dient de kerk middels de theologie als specifiek kerkelijke wetenschap 14) d.e grenzen van alle andere wetenschappen aan te wijzen. Tussen de wetenschappen, die elkaar trouwens wederkerig veronderstellen, komt een sterke kommunikatie op gang, zodra elke weer pla~ts en grens kent.15) Op deze wijze krijgt ook de wetenschap weer zicht op àe eenheid des levens. Dat is noodzakelij~, want ook de universiteit behoort, als "haard der beschaving" 16) in de volksopvoeding een aentrale rol te spelen. Afgezien moet worden van de idee van neutrale wetenschap. De kerk wijze de universiteit
-21-
dan ook op hae.r gr-onde Lag , de humanitair-Christelijke waarden, kostitutief voor het volk. Christelijke bijzondere universiteiten zullen deze grondslag vany:it een eigen, diepere geloofsmotivatie zien, ook de openbare moeten zonder dit expliciete Geloof meehelpen aan de opbouw van de gemeenschap vanuit deze comm~m mesure. Daarmee wijst de kerk haar op haar taak, naast onderwijs en onderzoek d.ie van opvoeding van de volksgemeenschap. 17:
-22-
- Ekskurs over Schepping en Herschepping. In zijn sakramentsleer staat Van der Leeuw in de kring van de liturgische beweging, waarbinnen algemeen de overtuiging heerste, ttdat de eenheid der kerk alleen door de gemmenschap van het altaar bereikt kan worden".1) Diametraal hiertegenover stelt O.Noordmans zich op door het vokale woord der prediking centraal te stellen. De begrippen Schepping en Herschepping bij Vah der Leeuw zijn het duidelijkst te belichten tegen de achtergrond van deze diskussie. Noordmans' standpunt komt voort uit de benadrukking van de afstand tussen God en mens. Gods boodschap komt tot ons indirekt, via het woord, dat primair belofte is, van eschatologische aard en alleen geloofd kan worden. Christus is weliswaar het vleesgeworden Woord, maar dit mag nooit uitlopen op een vermenging van vlees en woord. nMen mag het nooit voorstellen, alsof de grens tussen God en mens door Jezus min of meer was uitgewist en er nu een derde godmenselijk type was ontstaan, dat zich in de kerk op aarde geestelijk-biologisch uitbreidde".2) Deze uitbreiding vreest hij in het sakrament, zoals dat door Van der Leeuw c.s. wordt opgevat. Ook Van der Leeuw ont kerrt het geloofskarakter van de EO sw{ramentele realiteit niet. Het sakra~ent is primair een betrekking tot Jezus Christus en er kan geen betrekking tot Christus bestaan zmnder geloof. Echter, de geloofsverhouding betekent allerminst een subjektivering of een vermindering van het konkreetfeitelijke. Inkarnatie is een fysiek gebeuren, niet als tegengesteld aan geestelijk, maar als konkreet psychofysisch. (Van hieruit kan Van der Leeuw de scheiding der naturen van Jezus Christus relativeren.3)) Het sakrament als afgeleide van de Inkarnatie draagt hetzelfde karakter.4) De "z-oL" van het ,:J;eloof wordt bij Van der Leeuw gegarandeerd door het inruilen van het begrip natuur voor dat van de Schepping als vooronderstelling van het sakrament. Deze kategorie van de Schepping is we Lf.swaar- pas zichtbaar vanuit de 1ierschepping, d.e Inkarnatie, maar 1r. àls hij dan 06k zichtbaar is, beheerst d.e Schepping alles~ We raken hier het hart van de diskussie, waarin twee scheppingsopvattingen tegenover elkaar komen te staan. Volgens Noordmans mag men in zie- Scheoping en Herschepping niet iets (realiteits-)vormends zien en àaaruit de overeenkomstige aard
-23-
van het sakrament afleiden. Immers Schepping is, evenals Herschepping een kritisch begrip, dat de zonde laat zien. "De Schepping is niet aangelegd op àe Inkarnatie, Jezus Christus knoopt niet aan bij de Schepping (de oorspronkelijke vvereld)vó6r de val, maar die, waarin de val, zoals het O.T. ons van het begin tot het eind beschrijft, in de volheid des tijds voltooid is".5) Het prediken van de Schepping als vorm is heidendom, en geeft de mens tegenover Goà een bodem onder de voeten, zoals b.v. in de leer der persoonlijkheid in de negentiende eeuwen in de twintigste eeuw het begrip existentie.6) Daarom mag men ook het sakrament niet als iets vormends zien. De opva;jing, dat God in het sakrament scheppend, d.i. vormend aktief is leidt tot mystiek realisme. "God is in de kerk op het altaar niet bezig met scheppen, maar hiy spreekt aan de avondmaalstafel tot zijn gemeente".7) Van hieruit benadrukt Noordmans de rol van de gesproken belofte bij de twee door hem erkende sakramenten: Doop en Heilig AvondmaalT "Zonder het woord is het sakrament bijna niets".8) Daartegenover stelt Van der Leeuw, dat het kritische en vormgevende in Schepping en Herschepping s~menvallen.9) Het gaat om oordeel èn verlossing. In Christus zijn beide elementen van Godw doen volkomen één geworden: UHij oordeelt door nieuw leven te schenken ••• 1t 10 ) Kritiek door vormgeving. Van hieruit kan men spreken van denSakramentsf!thigkei t " van de kr-ea tuur s t t ) En ook van de mogelijkheid, die de mens b.v. als kreatuur tot God heeft.12) No~rdmans' angst v~or realisme bij de liturgische beweging en Van der Leeuw miskent, da t erft tussen analogia ent i s en analogia fidei van een tegenstel1.ing geen sprake kan zijn, daar de eerste aleen dpor het geloof kan worden gekonstateerd U13) Zo gaat de weg van Van der I/eeuw tussen de allegorische tekenopvatting van Zwingli en het Rooms-Katholieke ex opere operato door. uGod is in de sakramenten in Jezus Christus realiter 14) aanwezig", zo wordt in het geloof eschatologisch gezien.15) ~aarh±t Het wordt duidelijk ook, waarom Van d.er Leeuw de vraag naar het aantal der sakramenten van ondergeschikt belang acht. Het gaa.t immers om het geloof, àat God elke menselijke handeling kan herscheppen, omvormen tot sakrament, drager van Zijn aanwezigheid. Zo kan Van der Leeuw een hele sakramentele sfeer erkennen, in het middelpunt waarvan hij het Heilig Avondmaal ziet staan, "omdat l).et t'teken van de openbaring zelve is~16)
-24Zo z~Jn we op het spoor gekomen van de grond~uk tuur van Van der Leeuws theologisch denken: Theologie = Inkarnatietheologie = Scheppingstheologie = Sakramentstheologie.
Noten
1) Opmerking: Deze skriptie draagt het karakter van een systematische smnenvatting. De veelomvattendheid van ons onderwerp sluit het tevens bekijken van de historische achtergronden -oorspronkelijke opdracht- binnen dit kader uit. I1Historisch"is het geheel, in zoverre getracht is Van der Leeuws opvattingen zo objektief mogelijk weer te geven. Deel I: Kultuur A) Methode 2) Inleiding in de theologie, Amsterdam 1948, p.72 3) id. p.69 4) id. p.77 5) id. p , 66 6) id. p.92 7) id. p.141 8) De primitieve menSR en de religie, Groningen 1937. p.168 Op alle wijzen merkt men, hoe het Van der Leeuw in zijn fenomenologische mensvisie juist om dit heenwijzen gaat. We zouden kunnen spreken van het majeutisch karakter van Van der Leeuws boodschap (zoals ook Fokke Sierksma doet in zijn biografische schets van Van der Leeuw, Prof. Dr. G.van der Leeuw, Amsterdam 1951). Daardoor wordt de genoemde scherp getrokken grens tussen theologie en antropologie in feite vaak vloeiend. Meermalen wordt de stap mens-God gemaakt zonder verantwoording omtrent wijziging in gezichtspunt (de wijziging van antropologie haar theologie), zie b.v. de eerste hoofdstukken van het boek Der Mensch mnd die Religion, Basel 1941. We moeten het nog scherper stellen: ook theologische uitspraken kunnen in de fenomenologie onder vooronderstelling der Epochè begrepen worden (zie Inleiding in de theologie, p. 178). Over God kan gesproken worden op theologisch en fenomenologisch niveau. Als Van der Leeuw (Dex primitieve mens en de religie, po168) zegt: "Het woord God kan binnen de antropologie niet vallen", dan bedoelt hij God zoals die in de kerk geloofd wordt (theologisc~), niet als fenomenologisch te begrijpen verschijnsel. ,,<: l-l{C,- Ook hier is vaak de grens tussen de resp~ niveaus tot een vloeiende overgang geworden.
9) Inleiding in de theologie, p.74 10) id. p. 72/3 B. De mens 1) Basel 1941 2( De primitieve mens en de religie, p. 154/5 3) Der Mensch und die Religion, p.25-36 4) id. p.37 5) id. p.183 6) id. p.51 7) De verhouding van God en mens vroeger en nu, Amsterdam 1940 p.26 8) Der Mensch ind die Religion, p.69 9) id. p. 87 10) id. p. 92 11) id. p.99 12) id. p.154 13) Het beeld Gods, Amsterdam 1939, p.4 C. Kultuur a) mythos en logos 1) Menswording en kultuurverschuiving, Antwerpen 1948, p.4 2) Historisch Christendom, Utrecht 1919, p.72-80 3) De primitieve mens en de religie, p.114 4) id. p.118 5) id. p.119 b) kultuur als geschiedenis 6) De zin der geschiedenis, Groningen 1935, p.11 7) Historisch Christendom, p.66/7 8) De primitieve mens en de religie, p.121 9) De zin der geschiedenis, p.10 10) Het Koninkrijk Gods int de geschiedenms, in: Internationaal Christendom 1937, no.2, p.4 11) id. p.5 12) De zin der geschiedenis, p.13 13) id. p.15 14) De betekenis van de religie in de ontwikkeling van de moderne wereld, in: WEnding 4 (1950), p.713
c) kultuur en religie 1) De primitieve mens en de religie, p.1?? 2) Leven en dood in hun verhouding tot God, in: Levensvormen, Amsterdam 1948, p.27-41 3) id. p.29 4) id. p.30 5) De primitieve mens en de religie, p.167 6) Der Mensch und die Religion, p.81 7) De primitieve mens en de religie, p.171 8) Der Menschrind die Religion, p.81 (', 9) id.84 10) id. p.152 11) Sakramentstheologie, Nijkerk 1949, p.136 12) Balans van Nederland, Amsterdam 1945, p.31 13) Het vermageringsproces der wetenschap, in: Levensvormen, p.85-100 14) Inleiding in de theologie, p.93 1i) Staatsreligie, in: Algemeen ~eekblad voor Christendom en Kultuur, 27 maart 1935. 15) zie p.S, 10, 16 en de Ekskurs 16)~'Gezag,',gemeenschap~ geloof, Groningen 1937, p.1-27 17) Balans van het Christendom, 2e dr., Amsterdam 1940, p63-67 18) Natuur-kultuur-kreatuur, in: De onrust der rrensheid, Amsterdam 1960, p.45-54 19) Het Koninkrijk Gods in de geschiedenis, in: Internationaal Christendom 1937, no.2, p.5 20) Liturgiek, Nijkerk 1949, p.46 21) id. p. 47 22) Der nensch und die Religion, p.179 23) Het beeld Gods, p.11/2 24) id. p.12 25) id. p.30 D. Samenvatting 1) De zin der geschiedenis, p.18
-
,
~-
Deel twee: Kerk A. Methode 1) Inleiding in de theologie, p.179 2) id. p.198 3) id. p.124 4) id. p.163- 175 B. a) 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
De lcerk fenomenologisch Gemeenschap, gezag, geloof, p.5-12 Kerk en volk, in: Wending 1946, p.79 Gemeenschap, gezag, geloof, p.16 Psychologie van het ongeloof, Amsterdam 1934, p.44 id.. p.12 id. p.13 id. p.14 Gemeenschap, gezag, geloof, p.58 Psychologie van het ongeloof, p.12
b) theologisch 10) Der Mensch und die Religion, p.88 11) id. p.88 12) Dogmatische brieven, Amsterdam 1939, p.100 13) met Koninkrijk Gods in de geschiedenis, in: Internationaal Christendom 1937, no.2, p.4 14) De Primitieve mens en de religie, p.182 15) id. p.84 16) Het Koninkrijk Gods in de geschiedenis, in: Internationaal Christendom 1937, no.2, p.8 17) Historisch Christendom, p.180/1 18) Gemeenschap, gezag, geloof, p.60 19) id. p.61 - sakrament ~O) Liturgiek, p.14 21) Sakramentstheologie, p.252 22) ,Liturgi~ in de krisis, Nijkerk 1940, p.20 23) p'~ 22-24 Ij"
D. Samenvatting 1) Sakramentstheologie, p.256
Deel III: De verhouding kerk - kultuur A. Konklusie 1) C.G. Berkouwer, De sakrament en, Kampen 1954, p.17-19 Berkouwer laat de sakramenta~iteit bij Van der Leeuw fungeren als "een uitermate belangrijk fenomeen in de werkelijkheid". "Er zijn tal van verschijnselen, die een sakrijmenteel karakter dragen", zo geeft hij Van der Leeuw weer (p.17). We zouden het sterker willen zeggen: Dè grondstruktuur van mens en realiteit is sakramenteel. Het sakrament immers staat op het kruispunt tussen God en mens, die wederkerig op elkaar beilrokken zijn. 2) Psychologie ven het ongeloof, p.60 3) id. p.58-61 B. a) 1) 2) 3) 4)
5) 6) 7) 8)
Praktische uitwerking De verhouding kerk-staat Gemeenschap, gezag, geloof, p.19-23 Kerk en volk, ib: Wending 1946, p.87 Balans van Nederland, p.86 id. p.31 id. p.32 Kerk en volk, in: Wending 1946, p.87 Balans van Nederland, p.94 Nationale cultuurtaak, stGravenhage 1947, p.80
b) De verhoud.ing kerk-universiteit en onderw;js 9) Kerk en volk,in: Wending 1946, p.80 10) Balans van Nederland, p.127 11) id. p.28-30 12) Nationale cultuurtaak, p.84 13) id. p.93-95 14) Inleiding in àe theologie, p.119-121 15) id. p.265 16) Balans van Nederland, p.134 17) id. p.142 -Ekskurs over Schepping en Herschepning 1) Liturgie in de krisis, p.28 2) O. Noordmans , Herschepping, Anrtrerdam 1665 (2e d.r.), p. 33 3) Historisch Chri.stendom, p.156 e ,v, 4) Sakramentstheologie, p.224 5) Herschepping~ p.93
6) Herschepping, p.89-91 7) Liturgie in de krisis, p.40 8) id. p.15 9) Sakramentstheologie, p.226 10) Liturgie in de krisis t p20 11) Sakramentstheologie, p.227 12) Het beeld Gods, p.26 13) Sakramentstheologie, p.227 14) Gods komen (eschatologisch) kan niet in tegenstelling zlJn mat zijn gekomen zijn (reeel). God is immers tegelijk gekomen èn komende. De sakramenjele realiteit heeft daarom deel aan het gekomen èn komende Rijk. Zie Sakramentstheologie, p.257 15) Sakramentstheologie, p.261 16) Liturgiek, p.33
Lijst van gebruikte literatuur Werk van G. van der Leeuw: boeken: - Balans van het Christendom, 2e dr. Amsterdam 1940 - Balans van Nederland, Amsterdam 1945 - Het beeld Gods, Amsterdam 1939 - Dogmatische brieven, Amsterdam 1939 - Gemeenschap, gezag, geloof, Groningen 1937 - Historisch Chrisendom, Utrecht 1919 - In de hemel is een dans, Amsterdam 1930 -Inleiding in de fenomenologie ven de godsdienst, Haarlem 1948 - Inleiding in de theologie, Amste~dam 1948 - Levensvormen, Amsterdam 1948 - Liturgie in de crisis, Nijkerk 1940 ( met O. Noordmans e.a.) - Liturgiek, Nijkerk 1949 - Der Mensch und die Religion, Basel 1941 - Menswording en multuurverschuiving, Antwerpen 1948 - Nationale cultuurtaak, S'Gravenhage 1947 - De onrust der mensheid, Amsterdam 1960 - De primitieve mens en de religie, Groningen 1937 - Psychologie van het ongeloof, Amsterdam 1934 - Sakramentstheologie, Nijkerk 1949 - De verhouding tussen God en nlens vroeger en nu, Amsterdam 1940 -Wegen en grenzen, 2e herz. dr. Amsterdam 1948 - De zin der geschiedeni.s, Groningen 1935 artikelen: - in: Levensvormen en De ourust der mensheid. (zie boven) - De betekenis van de religie in de ontwikkeling van de moderne wereld, in: Wending 4(1950), p.713 - Het Christendo~ en de staat, in: Algemeen Weekblad voor Christendom en cultuur, 1 mem 1936 - Kerk en volk, in: Wending 1946 Het Koninkrijk Gods in de geschiedenis, in: Internationaal Christendom 1937 no.2 - Staatsreligie, in: Algemeen Weekblad voor Christehdom en cultuur,27 maart 1935
Werk van andere auteurs: - CoG. Berkouwer, De sakramenten, Kampen 19§4 - O. Noordmans, Herschepping, Amsterdam 1956 F. Sierksma, Prof. Dr. G. van der Leeuw, Amsterdam 1951