INFORMATIEBLAD Stichting ‘De Koepel’ Zonnenburg 2, 3512 NL Utrecht tel. 030 - 2311360, fax. 030 - 2342852
[email protected] www.dekoepel.nl
386
Jaargang 35 - november 2010
Productie: Bert de Bruijn Mat Drummen Eddy Echternach Coos Haak Wendy Majoor Marga Trienekens Edwin Mathlener (red.)
ISSN 1382 - 1946
STICHTING ‘DE KOEPEL’
ZONNESTELSEL
Komeet Hartley 2 Op 4 nov 2010 scheerde de Amerikaanse ruimtesonde Epochi (voormalige naam ‘Deep Impact’) op een afstand van 700 kilometer langs de kern van komeet Hartley 2. De eerste opnamen tonen een object van ongeveer twee kilometer lang en op het smalste stuk 400 meter breed. Aan de zonzijde daarvan is duidelijk de invloed van de zonnewarmte te zien: hier blaast de komeet gassen en stof de ruimte in. De vorm van de komeet is opmerkelijk: een ‘pinda’ – de uiteinden zijn dikker dan het midden. Ook de structuur van het oppervlak is bijzonder. Aan de beide uiteinden is het object ruw, maar het middendeel is opmerkelijk egaal. Het lijkt er sterk op dat zich hier fijn materiaal, dat door de komeet zelf is uitgestoten, heeft verzameld. Ook is voor het eerst duidelijk gezien dat niet alleen de door de zon verlichte delen van een komeet materiaal kunnen uitstoten, maar ook enkele donkere delen. Geschat wordt dat komeet Hartley bij elke nadering van de zon ruwweg een anderhalve meter dikke laag materie verliest. Dat betekent dat hij bij gelijkblijvende activiteit hooguit nog enkele honderden omlopen van ruim zes jaar voor de boeg heeft. De NASA-onderzoekers verwachten nog jaren bezig te zijn met de verwerking van alle gegevens die Epochi heeft verzameld. Een bijzondere ontdekking, is dat de ‘fonteinen’ of jets die door de komeet worden uitgestoten grotendeels door koolstofdioxide worden aangedreven. Dat blijkt uit metingen gedaan met de infraroodspectrometer van Epochi. Tot nog toe werd aangenomen dat verdampend waterijs de drijvende kracht achter de jets van was, maar dat lijkt dus onjuist. Als het CO2-ijs door de zon wordt verwarmd sublimeert het, d.w.z. gaat het direct in gasvorm over. Het infraroodspectrum van de fonteinen toont naast de aanwezigheid van kooldioxide ook sterke lijnen/banden van water-
Deze grafiek vergelijkt het infraroodspectrum van deeltjes rond Komeet Comet Hartley 2 (kruisjes) met spectra van zuivere korreltjes waterijs gemaakt in het laboratorium (doorgetrokken lijnen). Deeltjes van ongeveer een micron groot komen het beste overeen. De sneeuwballen van Hartley 2 bestaan dus uit kleine deeltjes waterijs. damp en stof. Daarnaast zijn zwakke lijnen van organische stoffen als methanol zichtbaar. De verdeling van kooldioxide en stofdeeltjes komt overeen. De verdeling van het water rond de komeet wijkt af. Dat toont volgens de onderzoekers aan dat CO2 (en niet het water) het stof meevoert en de coma vormt rond de komeetkern. Epochi heeft nog een merkwaardig fenomeen ontdekt: de fonteinen aan de uiteinden van de komeetkern stoten sneeuwballen uit: ‘pluizige’ ballen waterijs, in grootte variërend van een golfbal tot een basketbal. Uit het infraroodspectrum blijkt dat de afzonderlijke sneeuwkristallen in een sneeuwbal minder dan 0,001 mm groot zijn. De sneeuwwolk als geheel heeft een
INFORMATIEBLAD grootte van enkele tientallen km, veel groter dan de komeet zelf. In het middendeel van de langwerpige komeetkern is er vooral uitstoot van waterdamp en niet van waterijs. Het is voor het eerst dat afzonderlijke ijsdeeltjes in de damp- en stofwolk rond een komeet zijn waargenomen. Blijkbaar bestaan er grote onderlinge verschillen tussen kometen. (NASA/ EPOCHI, 4-18 nov; Univ. Maryland, 10-18 nov 2010)
Stof in Hayabusa inderdaad van planetoïde De stofdeeltjes in de capsule die de Japanse ruimtesonde Hayabusa in juni 2010 op aarde afleverde, zijn inderdaad afkomstig van de planetoïde 25143 Itokawa. Het Japanse ruimteagentschap JAXA heeft in totaal 1500 minuscule deeltjes in de capsule aangetroffen en onder de elektronenmicroscoop gelegd. Ze bestaan uit gesteente dat in vrijwel alle gevallen van buitenaardse afkomst moet zijn. Er is relatief veel olivijn en plagioklaas gevonden, stoffen die in sommige meteorieten worden aangetroffen. Er is ook een mineraal ontdekt dat alleen in meteorieten, maar niet op het aardoppervlak voorkomt: het betreft een vorm van ijzersulfide, troiliet genoemd. Eerder bestond nog de vrees dat het om materiaal van de ruimtesonde zelf of om andere vormen van ‘vervuiling’ zou kunnen gaan. Hayabusa bracht na zijn lancering in 2003 in 2005 een bezoek aan Itokawa, onder meer om er bodemmateriaal te verzamelen. Maar tijdens de missie ging er veel mis, zodat onzeker was of de ruimtesonde wel planetoïdenmateriaal had weten op te vangen. Nu dat inderdaad gelukt blijkt te zijn, heeft Japan een primeur: het is het eerste land dat materiaal van een ander hemellichaam dan de maan naar de aarde heeft gebracht. Het onderzoek aan dit materiaal is onder meer van belang omdat het anders dan bij meteorieten in zijn oorspronkelijke vorm is bewaard. Meteorieten worden bij het binnendringen in de aardse dampkring sterk verhit en de mineralen zijn daarom mogelijk veranderd. Bij de zachte landing van de Hayabusa-sonde is het materiaal waarschijnlijk intact gebleven. Het zal overigens nog jaren duren voordat het materiaal volledig is geanalyseerd. (New Scientist, 16 nov 2010)
Saturnus straalt zwakker Tussen 2005 en 2009 is Saturnus geleidelijk minder energie uit gaan stralen. Maar daarbij bleef het zuidelijk halfrond van de planeet wel meer energie uitstralen dan het noordelijk halfrond. Daar bovenop vertoonde het energieniveau nog seizoensveranderingen. Een en ander blijkt uit metingen met de infraroodspectrometer van de ruimtesonde Cassini, die sinds
2004 om Saturnus cirkelt. Dat Saturnus twee keer zo veel energie uitzendt als dat hij van de zon ontvangt, vormt al decennialang een groot vraagstuk. Het Cassini-onderzoek moet helpen uitwijzen waar die extra energie vandaan komt. Het is voor het eerst dat de energiehuishouding van een gasplaneet zo gedetailleerd onderzocht is. Dat het zuidelijk halfrond de grootste energieleverancier was, komt overigens niet als een verrassing. In de genoemde periode was het daar namelijk zomer (een seizoen duurt op Saturnus zeven aardse jaren). Maar vreemd genoeg constateerden de Voyager-ruimtesondes in 1980 en 1981 – precies een Saturnusjaar eerder – geen verschillen tussen de energie die de beide halfronden uitzonden. Volgens de wetenschappers die zich met dit onderzoek hebben beziggehouden moet het waargenomen verschil worden toegeschreven aan veranderde bewolkingspatronen. (NASA/JPL, 10 nov 2010)
Eris kleiner maar zwaarder dan Pluto Op 6 november 2010 trok de verre dwergplaneet 136199 Eris precies voor een ster langs. De sterbedekking zou volgens de voorspelling waarneembaar zijn vanuit delen van Chili, Argentinië, Peru, Bolivië en Brazilië. Diverse teams van sterrenkundigen hebben deze sterbedekking inderdaad op drie plaatsen in Chili waargenomen. In Argentinië werd ook waargenomen, maar geen bedekking gezien. De combinatie van de metingen kunnen worden gebruikt om de grootte van Eris te bepalen. De definitieve meetwaarde is nog niet bekend, maar het lijkt er sterk op dat de middellijn van Eris in elk geval kleiner is dan 2340 kilometer. Dat is maar vier kilometer minder dan de grootte van dwergplaneet 134340 Pluto, maar het uiteindelijke getal zou nog eens vijftig tot zestig kilometer lager kunnen uitvallen. Tot nog toe werd ervan uitgegaan dat Eris juist de grootste van de twee was. Als dat juist is, is Pluto wat diameter betreft weer de koning onder de Transneptunus- of Kuipergordelobjecten. Daarvan zijn er inmiddels (nov 2010) al 1156 bekend. Als het formaat van Eris inderdaad naar beneden moet worden bijgesteld, betekent dit dat haar albedo nog hoger is dan gedacht, d.w.z. dat haar oppervlak nog witter is dan gedacht. Het lichtweerkaatsend vermogen komt dan uit op negentig procent of meer. Daarmee benadert Eris de helderheid van de ijsmaan Enceladus van de planeet Saturnus. Eris blijft overigens wel recordhouder onder de Kuipergordelobjecten wat betreft de massa. Eris is 1,25 maal ‘zwaarder’ dan Pluto en de dichtheid is met 2,5 gram per cm3 groter dan die van Pluto. (Sky & Telescope 7 nov, New Scientist, 8 nov 2010) 386 - 2
INFORMATIEBLAD EXOPLANETEN Kepler-9
De NASA-satelliet Kepler onderzoekt ruim 150.000 sterren om te zien of er planeten voor langs trekken. Na 43 dagen waarnemen zijn er al 700 kandidaat-planeten ontdekt. Er wordt nu vervolgonderzoek gedaan met grote telescopen op aarde (o.a. de 10 meter Keck-telescopen) om te zien welke observaties reële planeten betreft. Bij enkele sterren is dit inmiddels bevestigd. Kepler-9 is een bijzonder geval. Het is een ster in het sterrenbeeld Lier die iets zwaarder is dan de zon en waarbij twee planeten voorkomen. Ze hebben 25% en 17% van de massa van Jupiter, ofwel massa’s iets kleiner dan die van Saturnus. De diameter ligt in de orde van 0,8 maal Jupiter. De planeten cirkelen dicht bij de ster: de omlooptijden bedragen 19,2 en 38,9 dagen. Er zijn kleine variaties is deze omlooptijden. Analyse daarvan bracht aan het licht dat de banen van die twee planeten in 2:1 resonantie zijn met elkaar. Dus de planeten beïnvloeden de banen door hun zwaartekracht. Er is ook een aanwijzing dat er nog een derde planeet is en wel met een omloop van slechts 1,6 dagen. Die planeet zou slechts anderhalf keer groter zijn dan de aarde, dat heet een ‘superaarde’. Maar deze derde planeet is nog niet bevestigd. (Science, 1 okt 2010)
Planeet uit ander melkwegstelsel Een Europees team van astronomen heeft met de 2,2-meter MPG/ESO-telescoop van de ESO-sterrenwacht op La Silla (Chili) een planeet ontdekt bij een ster van een klein melkwegstelsel dat in het verre verleden door ons Melkwegstelsel is opgeslokt. De Jupiterachtige planeet draait om een ster die het einde van zijn leven nadert. Dat is uitzonderlijk, omdat een ster dan is opgezwollen tot een rode reus. Planeten worden dan veelal door de ster verzwolgen. De kans is groot dat ook deze planeet het stervensproces van de moederster niet overleeft. Het gaat om een planeet van minimaal 1,25 maal de massa van Jupiter, ontdekt bij een ster van extragalactische oorsprong. De ster maakt deel uit van de zogeheten Helmi-stroom – een verzameling sterren die oorspronkelijk deel uitmaakte van een dwergstelsel dat door ons Melkwegstelsel is opgeslokt. Deze daad van galactisch kannibalisme moet zich ongeveer zes tot negen miljard jaar geleden hebben afgespeeld. De ster draagt de aanduiding HIP 13044 en staat in het zuidelijke sterrenbeeld Fornax (Oven) op een afstand van ongeveer 2000 lichtjaar. De astronomen ontdekten de planeet uit de periodieke dopplerverschuiving in de spectraallijnen van de ster.
De ster heeft de voorraad waterstof in de kern al verbruikt en het rode reuzenstadium al achter de rug. Hij is inmiddels weer samengetrokken en verbrandt nu helium in haar kern. De ster is nu op de ‘horizontale tak’ in het HR-diagram. De planeet verblijft dicht bij zijn moederster. Het meest nabije punt van zijn elliptische baan ligt minder dan een sterdiameter van het oppervlak van de ster (0,055 maal de afstand zonaarde). Over elke omloop doet hij slechts 16,2 dagen. De onderzoekers vermoeden echter dat de planeetbaan oorspronkelijk veel wijder is geweest, en dat de planeet pas tijdens het rodereuzenstadium naar de ster toe is opgeschoven. De ster draait relatief snel om haar as. Een mogelijke verklaring is dat hij tijdens het rodereuzenstadium de meest nabije planeten heeft opgeslokt, waardoor hij sneller is gaan draaien. De ster zal tijdens het volgende stadium opnieuw opzwellen. Dan zal de nu ontdekte planeet wellicht ook worden opgeslokt. De ster werpt ook vragen op over het ontstaan van reuzenplaneten. Hij bevat namelijk zeer weinig elementen zwaarder dan waterstof en helium – minder dan alle andere sterren waarbij planeten zijn ontdekt. (ESO, 18 nov 2010) STERREN EN STEREVOLUTIE
Jong zwarte gat of neutronenster? Astronomen hebben aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een zwart gat in het relatief nabije melkwegstelsel M100. Messier 100 maakt deel uit van de grote Virgo Cluster van stelsels op 55 miljoen lichtjaar van ons vandaan. Het object is waarschijnlijk het overblijfsel van een supernova-explosie die in 1979 in het stelsel verscheen. Een supernova-explosie treedt op als de nucleaire brandstof in het inwendige van een zware ster opraakt, waardoor de kern van de ster ineenstort. Veelal ontstaat er dan een neutronenster, maar in extreme gevallen, als de kern te zwaar is, resulteert die ineenstorting in een zwart gat. Het restant van supernova 1979C in het melkwegstelsel M100 is in de loop van de jaren met diverse röntgensatellieten waargenomen. Daaruit blijkt dat er op de positie van de ontplofte ster een stabiele bron van röntgenstraling staat. Uit het röntgenspectrum leidt men af dat deze straling afkomstig is van materie die naar het zwarte gat toe stroomt, mogelijk vanaf een begeleidende ster. De oorspronkelijke ster zou een massa hebben gehad van 20 maal die van de zon. Bij de supernova-explosie is blijkbaar slechts een deel van de waterstofrijke buitenlagen de ruimte in geslingerd. Dat niet alles is weggeblazen wordt afgeleid uit het feit dat er geen gamma-uitbarsting is geregistreerd. Het is overigens 386 - 3
INFORMATIEBLAD niet helemaal zeker dat er een zwart gat is gevormd. De röntgenstraling kan ook verklaard worden uit een snel om zijn as tollende neutronenster. Maar hoe dan ook: het restant van supernova 1979C is ofwel het jongst bekende zwarte gat ofwel de jongst bekende neutronenster. (Chandra-News, 15 nov 2010)
WISE ontdekt zijn eerste bruine dwergster De Amerikaanse infraroodsatelliet WISE heeft zijn eerste bruine dwerg ontdekt. Bruine dwergen hebben meer massa dan de grootste planeten, maar zijn niet zwaar genoeg om energie op te wekken door middel van kernfusie. Hierdoor koelen ze in de loop van hun bestaan steeds verder af, totdat ze alleen nog op infrarode golflengten waarneembaar zijn. De WISE-satelliet is bezig om de hemel af te speuren naar alle mogelijke objecten die infraroodstraling uitzenden: behalve bruine dwergen zijn dat onder meer planetoïden, koele sterren en melkwegstelsels. Door de bijzondere samenstelling van hun atmosfeer, die onder meer methaan, waterstofsulfide en ammoniak bevat, vertonen bruine dwergen zich op de WISE-beelden als opvallend groen getinte lichtpunten. Aan de hand van dit kleurcriterium zijn al tientallen bruine dwergkandidaten opgespoord. Pas één daarvan is met behulp van telescopen op aarde bevestigd. Dat werd gedaan met de 2 x 8,4 meter Large Binocular Telescope in Arizona en de Infraroodtelescoop van NASA op Hawaii. De nieuwe bruine dwerg heeft de aanduiding WISEPC J045853.90+643451.9 gekregen naar diens positie aan de hemel in het sterrenbeeld Giraffe. Hij bevindt zich op een geschatte afstand van achttien tot dertig lichtjaar en behoort met een oppervlaktetemperatuur van maar iets meer dan 300 graden Celsius tot de koelste in zijn soort. De afstand wordt geschat op 18 tot 30 lichtjaar. Naar verwachting zal WISE honderden van deze objecten opsporen. (NASA/JPL/ WISE, 9 nov 2010)
Dubbele witte dwergen Astronomen hebben in ons Melkwegstelsel een tiental bijzondere dubbelstersystemen ontdekt. Elk van de sterparen bestaat uit twee witte dwergen op een onderlinge afstand van minder dan een 700.000 km en een aantal daarvan zal binnen astronomisch afzienbare tijd tot ontploffing komen. Een witte dwerg is het hete, uitgeputte restant van een zonachtige ster die zijn buitenlagen heeft afgestoten. De materie is er uiterst compact: een theelepeltje ervan weegt meer dan een ton! Zo’n dwergster is niet veel groter dan de aarde, maar kan de massa van de zon benaderen. De nu ontdekte witte dwergen zijn met éénvijfde zonsmassa overi-
gens aan de lichte kant. Ze bestaan grotendeels uit helium. Ze zijn waarschijnlijk een groot deel van hun oorspronkelijke massa verloren door onderlinge getijdekrachten. Ze zenden ook gravitatiestraling uit, maar dat is met de huidige apparatuur nog niet waarneembaar. Door die straling verliest het dubbelstersysteem energie en spiraliseren de beide componenten naar elkaar toe. In de helft van de gevallen zal dat er uiteindelijk toe leiden dat de sterren met elkaar versmelten. In één geval staan de componenten zo dicht bij elkaar (omloop 1 uur) dat ze ‘al’ binnen honderd miljoen jaar bij elkaar komen. Wanneer twee van deze dwergsterren zich met elkaar verenigen, kan hun gezamenlijke massa een kritieke waarde overschrijden. Het resultaat is dan een supernova-explosie van type Ia, maar waarschijnlijk wel een relatief zwakke variant. (CFANews, 16 nov 2010 )
Zeer zware neutronenster Een internationaal team, met onder anderen de Nederlandse astronoom Jason Hessels (ASTRON/UvA), heeft de tot nu toe zwaarste neutronenster ontdekt. De sterrenkundigen gebruikten de Green Bank Telescope in West Virginia (VS). Het onderzoek zet verschillende theorieën binnen de natuur- en sterrenkunde op hun kop. Neutronenster PSR J1614-2230 is bijna twee keer zo zwaar als onze zon. Dit is een hogere massa dan ooit bij een neutronenster is waargenomen, ook al is zo’n massa volgens de theorie wel mogelijk. De theorie gaat uit van sterren met een oorspronkelijke kernmassa tussen 1,4 en 3 maal die van de zon, maar bij de supernova-explosie als de neutronenster gevormd wordt, gaat veel van die verloren en blijft er voor de neutronenster een massa over tussen 1,35 en 2,1 maal die van de zon. De massa van en neutronenster is samengeperst in een bol met een diameter van slechts 20 kilometer, waardoor de protonen en elektronen zijn samengesmolten tot neutronen. Een neutronenster kan zelfs compacter zijn dan een atoomkern en een theelepel neutronenstermaterie weegt meer dan 500 miljoen ton. Om de massa van neutronenster PSR J1614-2230 en zijn begeleidende witte dwerg te meten, hebben de astronomen gebruik gemaakt van het zogeheten Shapire Delay, een effect dat wordt verklaard door de algemene relativiteitstheorie van Einstein. Om dit te begrijpen moeten we weten dat deze neutronenster ook een pulsar is, die regelmatig radio-flitsen uitzendt. PSR J1614-2230 draait 317 keer per seconde om zijn as en beschrijft elke negen dagen een baan rond zijn begeleider, de witte dwergster. Het systeem staat ongeveer 3000 lichtjaar van ons vandaan. De baanoriëntatie is zo dat de witte dwerg voor een waarne386 - 4
INFORMATIEBLAD mer op aarde periodiek voor de pulsar staat. Als dat het geval is. moeten de radiogolven van de pulsar vlak langs de witte dwerg. Omdat de witte dwerg een sterk zwaartekrachtsveld heeft, worden de pulsen vertraagd. Dit effect heet ‘Shapiro Delay’ en uit de sterkte van het effect kan men een precieze massabepaling berekenen van de twee sterren. Vooraf hadden de astronomen de massa van de pulsar geschat op 1,4 zonsmassa. Die bleek echter 1,97 zonsmassa te zijn. Zoveel massa heeft consequenties voor de samenstelling van zo’n neutronenster. Sommige modellen voorspellen exotische deeltjes zoals hyperonen of kaonen in een neutronenster. Maar die modellen kloppen in dit geval niet met de metingen. Volgens een van de onderzoekers, Feryal Özel van de Universiteit van Arizona, impliceren de metingen dat als er quarkdeeltjes voorkomen in de kern van een neutronenster, deze niet ‘vrij’ kunnen zijn, maar vrijwel hetzelfde gedrag vertonen als quarks binnen een normale atoomkern. (NOVA, 27 okt; Nature 28 okt 2010) MELKWEG
Melkwegcentrum blaast bellen Boven en onder het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt zich een reusachtige gasbel die een vage gloed van gammastraling uitzendt. Dat blijkt uit waarnemingen met de NASA-gammasatelliet Fermi. De beide bellen, die samen een afstand van 50.000 lichtjaar overspannen, zijn wellicht de restanten van een uitbarsting die zich enkele miljoenen jaren geleden in het centrum van ons stelsel heeft voltrokken. Vanaf de aarde gezien bestrijken de beide bellen meer dan de helft van de hemel, vanaf het sterrenbeeld Maagd tot Grus (Kraanvogel). Op zichtbare golflengten zijn ze niet waarneembaar. Op gammagolflengten dus wel. De structuur was niet eerder opgemerkt omdat het vrijwel verdrinkt in de globale gammastraling van de Melkweg. Op röntgen- en radiogolflengten zijn wel vage aanwijzingen voor hun bestaan gedetecteerd. Hoe de beide bellen zijn ontstaan, is nog onduidelijk. De globale gammastraling in de Melkweg ontstaat als deeltjes met bijna de lichtsnelheid op lichtdeeltjes en interstellair gas botsen. De gammastraling die de gasbellen veroorzaakt is veel energierijker dan de ‘mist’ van gammastraling waarvan het hele Melkwegstelsel doordrenkt is. Hun scherpe begrenzing duidt erop dat zij in relatief korte tijd zijn ontstaan. De oorzaak van de bellen wordt vooralsnog gezocht bij het superzware zwarte gat dat zich in het Melkwegcentrum bevindt. Dat object is momenteel niet actief, maar bij veel andere stelsels hebben astronomen waargenomen dat zulke centrale zwarte gaten bundels van energie-
rijke deeltjes (jets) aandrijven. Ze zijn het gevolg van op het zwarte gat invallend materiaal. Een andere mogelijkheid is dat de bellen het resultaat zijn van de enorme geboortegolf van sterren die in ieder geval enkele miljoenen jaren geleden in het Melkwegcentrum heeft plaatsgevonden gezien de vele massarijke sterrenhopen in dit gebied. (NASA/GLAST, 9 nov 2010) MELKWEGSTELSELS
Stervorming in elliptische sterrenstelsels Lange tijd zijn astronomen ervan uitgegaan dat in elliptische sterrenstelsels, anders dan in spiraalstelsels zoals de Melkweg, al miljarden jaren nauwelijks meer nieuwe sterren ontstaan. Maar nieuwe waarnemingen met de Hubbleruimtetelescoop wijzen erop dat die theorie genuanceerd moet worden. Door het opslokken van kleine naburige sterrenstelsels kan een elliptisch sterrenstelsel weer enigszins tot leven komen. Dat blijkt uit ultravioletopnamen van het stelsel NGC 4150, dat naast stromen van stof en gas duidelijk ook verzamelingen jonge, hete sterren vertoont. Deze laatste zijn beslist minder dan een miljard jaar oud, waarmee dus is aangetoond dat ook in elliptische sterrenstelsels nog stervorming plaatsvindt. Volgens de astronomen die NGC 4150 aan een nader onderzoek hebben onderworpen, is de gasvoorraad van het stelsel ruwweg een miljard jaar geleden aangevuld. Uit de samenstelling van de sterren die daaruit zijn voortgekomen, blijkt dat het kleine sterrenstelsel dat toen is opgeslokt zeer arm was aan elementen zwaarder dan helium. Vermoedelijk betrof het een sterrenstelsel dat twintig keer zo weinig massa bevatten als NGC 4150. (STScI, 18 nov 2010) Spiraalstelsels met centrale balk produceren minder sterren Met de hulp van het leger vrijwilligers van het Galaxy Zoo 2-project heeft een internationaal team van sterrenkundigen ontdekt dat de centrale ‘balk’ die veel spiraalstelsels vertonen, funest is voor de stervorming in deze sterrenstelsels. Onduidelijk is nog waarom dat zo is. Verreweg de meeste sterren in het heelal maken deel uit van een sterrenstelsel. Zulke stelsels komen voor in allerlei soorten en maten, maar de spiraalvormige zijn het bekendst. Ongeveer de helft van deze spiraalstelsels – waaronder ook ons Melkwegstelsel – heeft een balk: een rechte structuur van sterren die dwars door het centrum van het stelsel vormt. Uit het Galaxy Zoo 2onderzoek is nu gebleken dat spiraalstelsels die voor een belangrijk deel uit oude sterren bestaan ongeveer 386 - 5
INFORMATIEBLAD twee keer zo vaak een balk hebben als andere spiraalstelsels. Anders gezegd: in balkspiraalstelsels staat de stervorming vaak op een laag pitje. Onduidelijk is nog of de balken slechts een neveneffect zijn van het een of andere proces dat ervoor zorgt dat de stervorming stil komt te vallen, of dat ze juist de oorzaak daarvan zijn. (RAS/Galaxy Zoo, 9 nov 2010) KOSMOLOGIE
Raadsel van het kosmische sterrentekort lijkt opgelost Al jarenlang worstelen astronomen met een raadsel. Uit berekeningen volgt dat er in het heelal eigenlijk veel meer sterren zouden moeten zijn dan we nu waarnemen. Duitse onderzoekers denken nu te weten waardoor dat komt: de boekhouding was veel te optimistisch. In het heelal worden voortdurend nieuwe sterren geboren – in ons Melkwegstelsel momenteel een stuk of tien per jaar. Dat geboortecijfer fluctueert, maar was in het verleden vaak veel hoger dan nu. Als je al die stergeboortes bij elkaar optelt, zou je moeten uitkomen op een getal dat in de buurt ligt van het huidige aantal sterren. Dat is echter niet zo: het werkelijke aantal sterren is veel kleiner. Volgens de Duitse astronomen kan deze discrepantie eenvoudig worden verholpen. Zij denken dat het aantal stergeboorten simpelweg overschat is, met name voor tijden waarin de productie van sterren erg groot was. De oorzaak ligt bij de manier waarop astronomen het stellaire geboortecijfer bepalen. In onze naaste omgeving gaat dat betrekkelijk eenvoudig: daar kun je de jonge sterren zo ongeveer stuk voor stuk tellen. Maar in verre sterrenstelsels worden de meeste kleine sterren over het hoofd gezien. Om dat laatste probleem te omzeilen, gebruiken astronomen een statistisch hulpmiddel. Uit waarnemingen van nabije stervormingsgebieden volgt dat ongeveer 1 op de 300 sterren heel groot en helder is. Om het aantal stergeboorten in een ver sterrenstelsel te bepalen, wordt eenvoudig het aantal stellaire kanjers met 300 vermenigvuldigd. De Duitse astronomen hadden zo hun twijfels bij die methode. Volgens hen worden in perioden van hevige stervorming relatief veel zware sterren gevormd, ongeveer in een verhouding van 1 op 50. Als je de stellaire geboortecijfers op die manier corrigeert, kom je uit op een totaal aantal sterren dat dicht bij het werkelijke aantal ligt. (Univ. Bonn/EureKalert, 18 nov 2010)
Hubble brengt donkere materie in kaart Astronomen hebben met behulp van de Hubbleruimtetelescoop een gedetailleerde kaart gemaakt van de verdeling van de donkere
materie in een verzameling melkwegstelsels. Donkere materie is een onbekende, onzichtbare substantie die het grootste deel (circa 80%) van de massa van het heelal voor zijn rekening neemt. De astronomen hebben gekeken naar Abell 1689, een cluster van stelsels op 2,2 miljard lichtjaar, waarvan de zwaartekracht als een ‘kosmisch vergrootglas’ fungeert. De betreffende zwaartekrachtlens, die grotendeels voor rekening komt van donkere materie, buigt het licht van verder weg gelegen melkwegstelsels af. Door deze gravitatielenswerking ontstaan meervoudige, vervormde en/of sterk vergrote afbeeldingen van deze stelsels. In totaal werden 135 meervoudige beelden van 42 achtergrondstelsels geïdentificeerd en onderzocht. Nauwkeurig onderzoek op basis van een nieuw wiskundig algoritme van de vervormde afbeeldingen van de achtergrondstelsels maakt het mogelijk om de verdeling van de donkere materie in de cluster reconstrueren. Uit die reconstructie blijkt dat Abell 1689 opvallend veel donkere materie bevat voor een cluster van deze omvang. Dat kan erop wijzen dat de vorming van clusters aanzienlijk vroeger in de geschiedenis van het heelal is begonnen dan tot nog toe werd aangenomen. Door de (steeds snellere) uitdijing van het heelal kregen clusters later immers de kans niet meer om grote hoeveelheden donkere materie te verzamelen. De komende drie jaar zullen astronomen nog vijfentwintig andere clusters op donkere materie gaan onderzoeken. Hiertoe is een speciaal waarnemingsprogramma gestart: de Cluster Lensing and Supernova survey with Hubble (CLASH). (HubbleNews, 11 nov 2010)
Herschel ziet zwaartekrachtlenzen In het kader van het Herschel-ATLAS-project waarbij honderdduizenden melkwegstelsels op submillimeter golflengten in kaart worden gebracht, zijn zwaartekrachtlenzen gevonden. De Leidse astronoom Paul van der Werf is co-auteur van een artikel hierover in Science. De lenswerking ontstaat als het licht van een verre bron wordt afgebogen door de massa van een object op de voorgrond. Dit effect is alleen meetbaar als het licht vlak langs een zeer zwaar object gaat, bijvoorbeeld een melkwegstelsel met honderden miljarden sterren. Het signaal wordt door de zwaartekracht zodanig afgebogen, dat het beeld van het verre stelsel wordt vergroot en versterkt. Hoewel op optische en radiogolflengten de afgelopen tientallen jaren veel van dit soort ‘zwaartekrachtlenzen’ zijn gevonden, zijn de gangbare methoden om ze te ontdekken tijdrovend en niet altijd succesvol. Door met de camera’s aan boord van de Herschel-telescoop een deel van de sterrenhemel te scannen hebben astronomen voorbeelden gevonden 386 - 6
INFORMATIEBLAD van zwaartekrachtlenzen op ver-infrarood en submillimeter golflengten. Veel van de helderste bronnen in de survey blijken versterkt te zijn door lenswerking. De totale survey zal honderdduizenden stelsels bevatten, de meeste zo ver weg dat hun licht er miljarden jaren over heeft gedaan om ons te bereiken. In de eerste gegevens van een klein stukje sterrenhemel vonden de astronomen vijf bijzonder heldere objecten. Toen ze deze met optische telescopen nader bestudeerden, zagen ze tot hun verbazing melkwegstelsels die normaalgesproken niet helder zijn op de ver-infrarood golflengten waarop Herschel opereert. Dit bracht hen op het idee dat de door Herschel gevonden bronnen niet de optisch zichtbare stelsels waren, maar daar achter gelegen objecten: zwakke, optisch onzichtbare stelsels in het diepe heelal, versterkt door de lenswerking van de optisch zichtbare stelsels. Om dit vermoeden te bevestigen moest de afstand van de zwakke achtergrondstelsels bepaald worden. Dat werd gedaan met behulp van radiotelescopen. Die radiowaarnemingen laten zien dat het gaat om stelsels uit een tijd dat het heelal slechts 2 tot 4 miljard jaar oud was, minder dan een derde van zijn huidige leeftijd. De optisch zichtbare melkwegstelsels staan veel dichterbij en ze zijn allemaal zo gepositioneerd dat ze ideale zwaartekrachtlenzen vormen. Bij alle verre en heldere melkwegstelsels die Herschel heeft gezien, blijkt er sprake te zijn van dergelijke kosmische telelenzen. De onderzoekers verwachten nog veel meer van dit soort lenzen te vinden. Men hoopt zo meer te weten te komen van de evolutie van de verste stelsels in het heelal. De voorgrondstelsels kunnen wellicht informatie verschaffen over de onzichtbare donkere materie in het heelal. (NOVA, 4 nov, Science 5 nov 2010)
Verdampende zwarte gaten Wetenschappers van de universiteit van Californië in Los Angeles (UCLA) hebben aanwijzingen gevonden dat de kortste gammaflitsen uit het heelal worden veroorzaakt door kleine zwarte gaten die kort na de oerknal zijn ontstaan en nu nog in en rond het Melkwegstelsel aanwezig zijn. Het bestaan van deze objecten is al in 1974 voorspeld door de Britse kosmoloog Stephen Hawking. Hawking stelde dat zwarte gaten niet het eeuwige leven hebben: ze ‘verdampen’ onder uitzending van deeltjesstraling. Deze ‘Hawkingstraling’ zou ertoe leiden dat hele kleine zwarte gaten (d.w.z. lichter dan 1011 kg) die kort na de oerknal zijn ontstaan ongeveer nu hun laatste adem uitblazen. Die ‘adem’ zou dan bestaan uit een korte stoot energierijke straling. Volgens de Californische onderzoekers is het heel goed denkbaar dat het bij de uitbarstingen van gammastraling van
minder dan een tiende seconde die de afgelopen decennia met verscheidene satellieten (Compton, Wind, Swift) zijn waargenomen, om zulke verdampende zwarte gaten gaat. Een belangrijke aanwijzing in die richting is dat de zeer korte gammaflitsen niet gelijkmatig over de hemel zijn verspreid. Dat wijst erop dat de explosies zich op relatief kleine afstand voltrekken, waarschijnlijk zelfs binnen ons eigen Melkwegstelsel. Daarin onderscheiden zij zich van hun langer durende soortgenoten, die aan ontploffende zware sterren in verre melkwegstelsels worden toegeschreven. (UCLA/ Spaceref-News, 3 nov 2010)
TELESCOPEN
Sterrenkundigen luiden nieuw tijdperk in Sterrenkundigen van ASTRON hebben, door tegelijkertijd twee pulsars te detecteren die ver van elkaar aan de hemel staan, de bruikbaarheid aangetoond van nieuwe ontvangertechnologie waarvan verwacht wordt dat die een grote verandering teweeg zal brengen in de radiosterrenkunde. Dit resultaat is onderdeel van de ontwikkeling van een nieuwe groothoek-radiocamera, Apertif genaamd, voor de Westerbork Synthese Radio Telescoop (WSRT). Het resultaat luidt een nieuw tijdperk in voor de radiosterrenkunde. Joeri van Leeuwen, pulsaronderzoeker bij ASTRON, is erg enthousiast over de nieuwe mogelijkheden: “Deze technologie maakt hele nieuwe onderzoeksmethoden mogelijk. Pulsars horen bij de meest bijzondere en interessante objecten in het heelal; de nieuwe radiocamera maakt het mogelijk om honderden nieuwe pulsars te ontdekken.” Tom Oosterloo, hoofd van het Apertif-project, voegt daaraan toe: “Met de nieuwe groothoekcamera kunnen waarnemingen dertig keer sneller gedaan worden. Waarnemingen waar we eerder een maand over deden, kunnen we nu in een enkele dag doen! Dit feit zal ongetwijfeld talrijke nieuwe ontdekking mogelijk maken, niet alleen van pulsars, maar ook van sterrenstelsels en andere tot nu toe onbekende soorten objecten.” Vele sterrenkundigen onderkennen de grote mogelijkheden van Apertif en willen het instrument graag gebruiken. Op 22 en 23 november kwamen astronomen van over de hele wereld samen in Dwingeloo om over alle interessante projecten te praten die met Apertif gedaan zouden kunnen worden. (NOVA, 22 nov 2010) Opvolger Hubble-ruimtetelescoop wordt duur De James Webb Space Telescope (JWST), beter bekend als de opvolger van de Hubbleruimtetelescoop, valt zeker dertig procent duurder uit dan verwacht. Dat is de conclusie van een 386 - 7
INFORMATIEBLAD onafhankelijke onderzoekscommissie die het JWSTproject tegen het licht heeft gehouden. De commissie trekt de technische integriteit van het ontwerp van de nieuwe ruimtetelescoop niet in twijfel, maar stelt vast dat het project in financieel en organisatorisch opzicht een rommeltje is. Met name de opstellers van de JWST-begroting krijgen ervan langs. Deze begroting was gebaseerd op drijfzand en hield geen rekening met tegenvallers, waarvan sommige al van meet af aan bekend waren. Ook de NASA-leiding gaat niet vrijuit. Deze was in elk geval op de hoogte van een deel van de problemen, maar verzuimde in te grijpen. Waar doortastend handelen was vereist, werd slechts meer geld in het slecht georganiseerde project gepompt. De pas vorig jaar aangetreden NASA-directeur Charles Bolden onderschrijft de bevindingen van de commissie en is begonnen met de reorganisatie van het JWST-project. De onderzoekscommissie schat dat de lanceerkosten voor de JWST zeker 6,5 miljard dollar zullen bedragen – bijna anderhalf miljard dollar meer dan begroot. En dat bedrag gaat dan ook nog uit van een lancering die op zijn vroegst in september 2015 zal plaatsvinden – twee jaar later dan oorspronkelijk de bedoeling was. Waar NASA het extra geld vandaan wil halen, is nog onduidelijk. (NASA, 10 nov 2010) RUIMTEONDERZOEK
Europese wetenschappelijke ruimtemissies verlengd Het Europese ruimteagentschap ESA heeft besloten om de levensduur van elf van zijn wetenschappelijke ruimtemissies te verlengen. Daarmee is het voortbestaan ervan minimaal tot 2014 verzekerd. In 2008 heeft ESA besloten om elke twee jaar alle missies die tegen het eind van hun geplande levensduur lopen uitgebreid te evalueren. Ditmaal was dat een hele waslijst: de ESA-projecten Cluster, Integral, Planck, Mars Express, Venus Express, XMM-Newton en Proba-2, en de internationale samenwerkingsprojecten Hinode, CassiniHuygens, Hubble en SOHO. Al deze onderzoeksmissies hebben groen licht gekregen voor de komende twee jaar. De verlenging voor SOHO, Hinode en Proba-2 garandeert dat de zon in de aanloop naar het komende activiteitsmaximum goed in de gaten kan worden gehouden. Tegelijkertijd zullen de vier Clustersatellieten onderzoeken wat de toename van de zonneactiviteit betekent voor de magnetosfeer van de aarde. (ESA, 22 nov 2010)
ZON-AARDE-MAAN
Hooglanden aan achterkant maan verklaard De reusachtige uitstulping aan de achterkant van de maan schreeuwt al decennialang om een verklaring. Wetenschappers van de universiteit van Californië in Santa Cruz denken die nu gevonden te hebben – voor een stukje dan. Dat hoogland zou het resultaat kunnen zijn van de getijdenkrachten die lang geleden op de maan werkten, toen zijn vaste buitenkorst nog op een oceaan van gesmolten gesteente dreef (Science, 11 nov 2010). Deze conclusie volgt op de ontdekking dat de vorm van de uitstulping zich met een verrassend eenvoudige wiskundige functie laat beschrijven. De aard van die functie wees erop dat er getijden aan het werk zijn geweest. Volgens de onderzoekers lijkt het erop dat de ‘bult’ een overblijfsel is van 4,4 miljard jaar geleden, toen het inwendige van de maan nog grotendeels kneedbaar was. De getijdenwerking van de aarde deed de rest. Er schuilt wel een addertje onder het gras: hoewel dit model de uitstulping van de achterkant van de maan goed kan verklaren, zou er aan de voorkant van de maan dan óók zo’n bult moeten zijn. En die is er niet. Het is natuurlijk denkbaar dat het hoogland aan de voorzijde van de maan in de loop van de miljarden jaren is weggewerkt door vulkanische activiteit en andere geologische processen. Maar helemaal bevredigend lijkt die oplossing niet. (UC Santa Cruz, 11 nov 2010) Magnetische bouwelementen van de zon Onderzoekers van het Max Planck Institute for Solar System Research in Duitsland zijn er in geslaagd om hele kleine bouwelementen van het magnetische veld van de zon op te sporen. Het betreft gebieden van slechts honderd kilometers groot, waar het magnetische veld vele malen sterker is dan dat van de aarde. De ontdekking is gedaan met de zonnetelescoop van ballonmissie Sunrise, die in juni 2009 in Kiruna (Zweden) naar een hoogte van 37 kilometer werd gebracht in een vlucht van 130 uur rond de noordpool. De zon is een turbulent hemellichaam, met opstijgende en dalende bellen van heet gas die het zichtbare zonsoppervlak een korrelig aanzien geven, de granulatie genoemd. De opstijgende gebieden zijn helder, de dalende relatief donker. De afzonderlijke ‘korrels’, die officieel granules heten, zijn een paar duizend km in diameter. Tussen de granules in waren eerder al heldere ‘puntjes’ ontdekt die heter zijn dan hun omgeving. De precieze fysische eigenschappen van deze gebiedjes waren echter nog niet goed bekend. Met de instrumenten van de Sunrise-missie is nu vastgesteld 386 - 8
INFORMATIEBLAD dat de heldere puntjes een magnetische veldsterkte van 1,8 kilogauss hebben – drieduizend maal zo sterk als het magnetische veld van de aarde. De kinetische energie van het opstijgende heet plasma wordt er omgezet in magnetische energie. Hun temperatuur is ongeveer duizend graden hoger dan die van hun omgeving. Theoretische berekeningen laten zien dat deze hete magnetische puntjes corresponderen met individuele magnetische fluxbuizen. Anders gezegd: ze zijn de bouwelementen waaruit het magnetische veld van de zon is opgebouwd. De telescoop kon ook metingen doen in het ultraviolet. De heldere punten zijn in het UV vijf keer zo helder als hun omgeving. Ze leveren een belangrijke bijdrage aan de totale stralingsvariatie van de zon. UVstraling wordt voornamelijk geabsorbeerd door de bovenste lagen in de aardse dampkring. De UV-straling speelt aldus een belangrijke rol in de verwarming van die hogere lagen. Kennis van dit verschijnsel is weer van belang om de menselijke invloed van de klimaatverandering te onderscheiden van die van de invloed van de zon. De Sunrise-telescoop heeft een diameter van 1 meter. Op een hoogte van 37 km in de stratosfeer heeft de telescoop vrijwel geen last meer van de turbulentie van de dampkring en kan een zeer hoog oplossend vermogen worden gehaald. (MPS, 9 nov 2010)
Exploderende plasmawolken op de zon verklaard Dankzij waarnemingen met de tweelingsatelliet STEREO hebben wetenschappers een beter inzicht gekregen in het ontstaan van de grootste explosies op de zon. Ze hebben een nu theoretisch model opgesteld dat de waarnemingen goed kan verklaren. Met enige regelmaat blaast de zon op explosieve wijze biljoenen tonnen heet waterstofgas de ruimte in. Het gas in zo’n ‘coronale massa-ejectie’ is, met een temperatuur van een miljoen graden, dermate heet dat de elektronen van hun waterstofkernen gescheiden zijn. Dat geïoniseerde gas of plasma is een speelbal voor magnetische krachten, die de deeltjes snelheden van meer dan 2000 kilometer per seconde kunnen geven. Het verloop van dat versnellingsproces kon tot 2006 niet nauwkeurig worden gevolgd. En daardoor was het ook niet goed mogelijk om de betrouwbaarheid van theoretische modellen te toetsen. Sinds de lancering van de beide STEREO-satellieten is daar verandering in gekomen. De STEREO-waarnemingen bevestigen een theorie uit 1989, die ervan uitgaat dat de uitgestoten plasmawolk een reusachtige magnetische ‘fluxkabel’ is, een bundel van strak opgewonden magnetische veldlijnen die een soort donutvorm hebben. Op basis van deze theorie kan het gedrag van coronale
massa-ejecties tot op een procent nauwkeurig worden begrepen. (APS, 8 nov 2010) ASTRONOMEN
Vier astronomen krijgen Veni-subsidie De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft 161 jonge, recent gepromoveerde onderzoekers een Veni-subsidie toegekend. Elke onderzoeker krijgt € 250.000. Met deze subsidie kunnen de jonge talenten gedurende een periode van drie jaar onderzoek doen. Onder hen zijn de volgende vier astronomen: Dr. ir. S. (Saskia) Hekker (v) 24-04-1978, Heeze, UvA – Structuur van oude sterren. Dr. ir. R.J. (Remco) de Kok (m) 12-01-1982, Drachten, SRON – Wolken in atmosferen van exoplaneten. Dr. B.D. (Benjamin) Oppenheimer (m) 11-12-1976, Chicago (VS), UL – De vorming van melkwegstelsels. Theoretisch onderzoek met behulp van supercomputers. Dr. P. (Paolo) Serra (m) 18-03-1980, Cagliari (Italië), ASTRON – Gas in verre melkwegstelsels. (NOVA/NWO, 2-3 nov 2010)
Allan Sandage overleden Op 13 november 2010 is in zijn huis in San Gabriel, Californië, de Amerikaanse kosmoloog Allan Sandage overleden. Tot enkele maanden voor zijn dood was de inmiddels 84-jarige Sandage nog actief als onderzoeker. Sandage wordt gerekend tot de meest invloedrijke astronomen van de twintigste eeuw. Begin jaren vijftig was hij waarnemingsassistent van Edwin Hubble op de sterrenwachten van Mount Wilson en Mount Palomar. Na Hubble’s overlijden in 1953 nam hij de leiding over diens kosmologische onderzoeksprogramma. Daarbij stond de bepaling van de uitdijingssnelheid – en daarmee ook de leeftijd – van het heelal centraal. Ook leverde hij een belangrijke bijdragen aan het bepalen van de leeftijd van sterren, aan de klassificatie en de evolutie van melkwegstelsels en aan de studie van quasars. Voor zijn grote wetenschappelijke bijdragen heeft Sandage tal van onderscheidingen ontvangen, waaronder de Britse Gold Medal en de Amerikaanse Bruce Medal – de hoogste onderscheidingen op het gebied van de sterrenkunde, waar geen Nobelprijs voor bestaat. (Carnegie Institution for Science, 16 nov 2010)
Brian Marsden overleden Op 18 november 2010 is de Brits-Amerikaanse astronoom Brian Marsden op 73-jarige leeftijd overleden. Marsden was een wiskundige en astronoom die baanberekeningen deed aan kometen. Hij ontwikkelde 386 - 9
INFORMATIEBLAD onder meer algoritmes om niet-gravitationele krachten in komeetbanen te verwerken. Marsden was lange tijd bestuurslid van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics en directeur van het Minor Planet Center en het Central Bureau for Astronomical Telegrams van de Internationale Astronomische Unie (IAU) in Cambridge, Massachusetts (VS). De laatste twee organisaties zijn verantwoordelijk voor het catalogiseren van planetoïden, kometen en kuipergordelobjecten. Hij was nauw betrokken bij het uitgeven van de talrijke astronomische telegrammen over sterrenkundige ontdekkingen (planetoïden, kometen, satellieten van planeten en (super)novae): voordat emailverkeer en internet algemeen werden, waren deze telegrammen het belangrijkste communicatiemiddel voor recente ontdekkingen. Via een commissie van de IAU had Marsden ook tientallen jaren lang invloed op de naamgeving van de kleine hemellichamen in het zonnestelsel. Marsden was onder meer geïnteresseerd in de Kreutz-groep van kometen die dicht langs de zon bewegen. Hij ontdekte zelf een groep van kortperiodieke zonscherende kometen. Die heet sindsdien de Marsden-groep van kometen. Marsden hield zich verder intensief bezig met de transneptunus-objecten in de Kuipergordel. Vanaf begin jaren negentig heeft hij gepleit voor het ‘degraderen’ van Pluto tot een dwergplaneet, als een van de talloze objecten in de Kuipergordel. Op 24 aug 2006, de dag waarop Pluto officieel zijn planeetstatus verloor, nam Marsden afscheid als directeur van het Minor Planet Center. Planetoïde 1877, op 24 maart 1971 ontdekt door de Nederlandse sterrenkundige Ingrid van Houten, is naar Marsden genoemd. (Minor Planet Center, 18 nov; Sky & Telescope, 19 nov 2010) OVERIG NIEUWS
Lichaam Tycho Brahe wordt opgegraven Deense en Tsjechische archeologen hebben in Praag de tombe geopend waarin het lichaam van de beroemde 16de-eeuwse astronoom Tycho Brahe ligt opgebaard. Doel is om erachter te komen waaraan Brahe precies overleden is. De dood van Brahe wordt doorgaans toegeschreven aan de complicaties van een gescheurde blaas. Deze zou hij hebben opgelopen nadat hij tijdens een koninklijk banket om protocollaire redenen de tafel niet kon verlaten. Het is nog onduidelijk in welke staat het stoffelijk overschot van Brahe verkeert. Ook in 1901 werd – ter gelegenheid van zijn 300ste sterfdag – Brahe’s rust al eens verstoord, maar van die gebeurtenis rest alleen een tekstuele beschrijving van het skelet. Het is de bedoeling om het ditmaal grondiger aan te pakken. Als de tinnen grafkist van Brahe
zonder risico uit de tombe kan worden verwijderd, zal deze worden overgebracht naar een laboratorium in Praag. In de kist hopen wetenschappers botresten en baardharen te vinden, die aan dna-onderzoek onderworpen kunnen worden. Zij hebben vier dagen de tijd voor hun onderzoek: daarna wordt Brahe (hopelijk definitief) teruggebracht naar zijn laatste ‘rustplaats’. (Space.com, 15 nov 2010) AGENDA
Publiekslezing Prof. John Heise Op zondag 12 december om 16.30 uur en op maandag 13 december om 19.30 uur spreekt prof. dr. John Heise over ‘Het perspectief van de oneindigheid’. Zie voor samenvatting het vorige Informatieblad of www.dekoepel.nl/lezingen. Er zijn nog enkele plaatsen vrij. Locatie: collegezaal Sonnenborgh, Zonnenburg 2, 3512 NL Utrecht. Organisatie: Stichting ‘De Koepel’. Entree € 6,-. Reservering verplicht: tel. 0302311360; fax 030-2342852; email: coos.haak @dekoepel.nl. Noot: zondag 12 december is een koopzondag en dan kan er niet gratis worden geparkeerd rond de sterrenwacht, maar wel buiten de Singel.
Publiekslezing Prof. C. de Jager Op zondag 23 januari om 16.30 uur en op maandag 24 januari om 19.30 uur spreekt prof. dr. C. de Jager over ‘IJs en water op de manen van de buitenplaneten’. Water is in het heelal het meest voorkomende molecuul. Meestal in de vorm van waterdamp of ijs, zelden als vloeibaar water. De talloze manen van de buitenplaneten tonen een bijzondere diversiteit; raadselachtige objecten die vragen stellen aan geologen zowel als aan chemici als aan biologen. Sommige manenhebben een droog vulkanisch oppervlak, andere zijn met ijsvlaktes bedekt. In een enkel geval vermoedt men water onder het ijs, zoals bij Europa. Dat geeft aanleiding tot speculaties of zich in die oceanen leven heeft kunnen ontwikkelen.We zien natrium en argon in gas dat uit planeetmanen ontsnapt. Waar komt dat vandaan? We bespreken de wisselwerking tussen het inwendige en het oppervlak van de manen en dit leidt mede tot een antwoord op de vraag hoe de oceanen van de aarde hebben hunnen ontstaan. Locatie: collegezaal Sonnenborgh, Zonnenburg 2, 3512 NL Utrecht. Organisatie: Stichting ‘De Koepel’. Entree € 6,-. Reservering verplicht: tel. 030-2311360; fax 0302342852; email:
[email protected]. 386 - 10
INFORMATIEBLAD Doe mee met MissieMaan! Haal de maan naar het schoolplein en laat kinderen nader kennis maken met deze naaste buur in ons fascinerende heelal. In de periode van 26 januari tot en met 26 maart 2011 wil Missie Maan zoveel mogelijk kinderen de gelegenheid bieden door een telescoop naar de maan te kijken, ’s ochtends voor schooltijd op het schoolplein of in de late middag of vroege avond. Heeft u een telescoop en/of kunt u een leuke gastles geven over de maan, dan kunnen wij uw hulp goed gebruiken. Meldt u aan bij Missie Maan en help schoolkinderen door heel Nederland de maan op een unieke wijze te beleven. Kijk voor meer informatie op www.missiemaan.nl of stuur een mailtje aan
[email protected]. KNVWS-Afdelingen
Alkmaar, 17 dec, eigen avond, Amstelstraat 1, 20.00 uur.
Arnhem, 15 dec, mevr. Monique de Kock, Meteoren, De Coehoorn, Coehoornstraat 17, 19.30 uur.
Breda, 15 dec, Mathijs Mertens, Deeltjesfysica, De Overakker, Overakkerstraat 204, 20.00 uur.
Delft, 14 dec, drs. Freeke van der Voort, Het heelal in de computer, zaal C van het TU gebouw voor Lucht- en Ruimtevaart, Kluyverweg 1, 19.30 uur.
Den Bosch, 15 dec, prof. H.J.G.L.M. Lamers, Het nieuwe heelal: resultaten van de Hubble Ruimtetelescoop, De Vlieger, Henri Bayensstraat 3, Hintham, 20.00 uur.
Den Haag, 17 dec, drs. Freeke van der Voort, Het heelal in de computer, Het Kalhuis, Badhuisstraat 177, Scheveningen, 20.00 uur.
Eindhoven, 16 dec, prof. dr. Henny Lamers, Hallo, is daar iemand?, Augustinianum, Wassenhovenstraat 26, 19.30 uur.
’t Gooi, 9 dec, prof. dr. Henny Lamers, Het nieuwe heelal: resultaten van de Hubble Ruimtetelescoop, Alberdingk Thijmcollege, Hilversum, 20.00 uur.
Groningen, 17 dec, lezing, Het Vinkhuys, Diamantlaan 94, 20.00 uur.
Leiden, 7 dec, prof. dr. John Heise, De nieuwe horizon van het heelal, Studentencentrum Plexus, Kaiserstraat 25, 20.00 uur.
Noord-Drenthe, 17 dec, J.J. Teule, Spectrografie voor amateurs, De Kroezehof, Weth. Bergerweg 26, Assen, 20.00 uur. Rotterdam, 17 dec, lezing, Nenijto, Bentincklaan, 19.30 uur.
Tilburg, 14 dec, prof. Henny Lamers, Hallo, is daar iemand? Speuren naar leven in het heelal, Natuurmuseum Brabant, Spoorlaan 434, 20.00 uur.
Triangulum, 2 dec, ir J.W. Düthler, Elementaire deeltjes - Het
Standaardmodel; 16 dec, ir. J.R. Nijenhuis, Het gaat PRIMA met de astronomie in Nederland, Basisschool De Kosmos, Voldersdreef 301, Apeldoorn, 19.30 uur. Utrecht, 11 jan, prof. dr. E.P. Verlinde, onderwerp niet bekend, Zaal 208 (Zonnezaal) van het Minnaertgebouw, De Uithof, 20.00 uur.
Venlo, 17 dec, Eigen Leden Avond, Het Nieuwe Baken, Grote Kerkstraat 17, 19.30 uur.
Zaanstreek, 27 jan, drs. Klaas Jan Mook, Terra Nova: een zoektocht naar een tweede aarde, Publiekssterrenwacht Vesta, Zuideinde 195, Oostzaan, 20.00 uur. Zuid-Drenthe, VAS, 21 jan, prof. H. Lamers, Laatste resultaten Hubble, De Weideblik, De Ploeger 10, Hoogeveen, 19.45 uur.
Zuid-Holland Zuid, 17 dec, drs. J. de Plaa, Het heelal in röntgenstraling, Streeknatuurcentrum Alblasserwaard van de NVWA, Matenaweg 1, tussen Papendrecht en Wijngaarden, 20.00 uur.
Zwolle, Thales, 16 dec, dr. W. Frieswijk, Resultaten van de Herschel-ruimtetelescoop, De Weijenbelt, Campherbeeklaan 82, Zwolle-Berkum, 19.30 uur.
Jongerenwerkgroep Leiden, 11 dec, Megabijeenkomst, Vincent Icke komt vertellen over het heelal, Studentencentrum Plexus, Kaiserstraat 25, 14.00 uur. Tilburg, 17 dec, Sterrenbeeldenwandeling, opgeven bij Berry. 19.30 uur.
Werkgroep Maan en Planeten 11 dec, najaarsbijeenkomst, Volkssterrenwacht Halley, Halleyweg 1, Heesch. 10.30 uur ontvangst, 11.00 uur opening. Lezingen: – Ko Bakker: Bolprojecties. – Ton Couperus: Het waarnemen van de (moeilijke) maantjes van Jupiter. – Jan Adelaar: Waarneemresultaten. – John Sussenbach: ervaringen met de Flea3 camera. – Emil Kraaikamp: ervaringen met de Basler Ace camera e.a. – Prof. dr. G. Bodifée: De betekenis van Kepler voor de astronomie. Stichting Weer- en Sterrenkunde Eemsmond 1 dec, dr. ir. A.C.M.(Ad) Stoffelen, Het weer meten, analyseren en voorspellen. Egyptisch Restaurant Nefertari, Wijkstraat 68, Appingedam, 19.30 uur. Wilnis, Astrovereniging Omega Centauri 17 dec, verenigingsavond, Vossestaart 1, 20.00 uur.
KNMI Colloquia De Bilt, Buys Ballotzaal, 15.30 uur. 2 dec, dr. Karim Houchi, On high resolution wind, wind shear profiles for ADM-AEOLUS Doppler wind LIDAR simulations. 386 - 11
INFORMATIEBLAD 7 dec, Christian Jakob, States of tropical convection and their relationship to SST variability. 16 dec, dr. Arnoud Apituley, Monitoring van verticale profielen van aërosol, wolken en waterdamp met een geavanceerde Raman lidar. Planetaria, publiekssterrenwachten en musea
Bussloo, Volkssterrenwacht Bussloo Open op vrijdag vanaf 19.30 uur kijkavond. Lezing om 20 uur. 3 dec, Hendrik Beijeman, Exoplaneten. 10 dec, Jan Viester, Een Astronomische tocht door Middelburg. 17 dec, Jaap van ’t Leven, De Wintersterrenhemel.
Overveen, Volkssterrenwacht Copernicus Bezoekerscentrum De Zandwaaier, Zeeweg. 16 dec, dr. R.T.H. van Gent, De ster van Bethlehem, 20.00 uur. Oostzaan, Publiekssterrenwacht Vesta Zuideinde 195-197, lezing om 20.00 uur. 3 dec, Nevels in het heelal. 10 dec, De geboorte van de oceanen. 17 dec, CERN.
Bovenkarspel, Volkssterrenwacht Orion Streekbos Paviljoen, Veilingweg 21B. 8 dec, Pem Kalshoven, Mars, 20.00 uur. 10 dec, kijkavond vanaf 19.00 uur
Utrecht, Sonnenborgh – museum & sterrenwacht Elke vrijdag- en zaterdagavond staan de telescopen van Sonnenborgh bij helder weer op de hemel gericht. De Orionnevel, de ringen van Saturnus en de manen van Jupiter zijn, afhankelijk van de tijd van het jaar, van dichtbij te bestuderen. De vrijwilligers van de sterrenwacht vertellen over het heelal tijdens de lezing en rondleiding. De sterrenkijkavonden duren van 20 tot 21.30 uur. Kaarten zijn te koop op www.sonnenborgh.nl. Tot april zijn op elke tweede zaterdag in de maand de sterrenkijkavonden speciaal voor de kids. Kinderen van 6 tot 12 jaar en hun ouders speuren met de telescopen van Sonnenborgh het heelal af naar gasnevels of planeten. Tijdens de proeven en activiteiten is van alles over de maan en de sterren te ontdekken. 19.30 tot 21 uur. Kaarten zijn te koop op www.sonnenborgh.nl. (Er zijn extra kijkavonden voor kids in de schoolvakanties.) Elke zondagmiddag is de sterrenwacht open van 13 tot 17 uur, met een lezing over de zon om 14 en 15 uur. De expositie
‘Ruimtebeelden’ toont fraaie foto’s van het heelal. Sonnenborgh is open zonder afspraak van di t/m vr 11-17 uur, zo 13-17 uur. Voor meer informatie: 0302302818 (di t/m vrij, 13-17 uur). Groepen op afspraak. Ieper, AstroLAB IRIS Tentoonstelling ‘Zonnewijzers, de zon als klok’. Tot 30 jan 2011. Meer informatie: www.astrolab.be.
Hove, Volkssterrenwacht Urania Astroreis naar Kreta: In september 2011 wordt een reis georganiseerd waarbij prof. Christoffel Waelkens van de KU Leuven een week lang ’s ochtends zal vertellen over sterrenkunde en die van de oude Grieken. De middag is vrij om te genieten van het landschap, de archeologie, cultuur en gastronomie. In de avond is er de sterrenhemel. Poollichtreis naar IJsland: Van 18 tot 31 augustus 2011 een tweewekelijkse reis naar IJsland om het poollicht waar te nemen. Daarbij wordt IJsland tweemaal doorkruist, dwars door het ruige binnenland met gletsjers, geothermale gebieden en geisers. Meer informatie: www.urania.be, en kijk in Astroreizen. Den Haag, Omniversum President Kennedylaan 5. Tot april 2011 draait de nieuwe IMAX-productie Hubble, een spectaculaire ruimtereis door het heelal. Hubble is één van de hoogtepunten in het jubileumjaar van het Haagse koepeltheater, dat in 2010 zijn 25ste verjaardag viert. Utrecht, Universiteitsmuseum Lange Nieuwstraat 106. Op expeditie met Utrechtse Nobelprijswinnaar Gerard ´t Hooft in de tentoonstelling Master the Universe!
Noordwijk Space Expo Expositie ‘Snoopy in Space’ tot en met 31 december. Speciale expositie ter gelegenheid van het 20 jarig bestaan van Space Expo. Deze unieke tentoonstelling met origineel werk van tekenaar Charles M.Schulz is afkomstig uit het naar hem genoemde museum in de VS en is dit jaar voor het eerst buiten de VS te zien bij Space Expo in Noordwijk.
Leiden, Museum Boerhaave Lange St. Agnietenstraat 10. Ter gelegenheid van de 400ste geboortedag van Georg Marcgraf (1610-1644) is er een tentoonstelling over Georg Marcgraf: ontdekkingsreiziger in Nederlands-Brazilië. Tot 9 jan 2011.
386 - 12