INFORMATIEBLAD Stichting ‘De Koepel’ Zonnenburg 2, 3512 NL Utrecht tel. 030 - 2311360, fax. 030 - 2342852
[email protected] www.dekoepel.nl
ISSN 1382 - 1946
STICHTING ‘DE KOEPEL’
ZONNESTELSEL
Potentiële landingsplaatsen op Phobos Phobos is een van de twee manen van Mars. De Mars Express van ESA is al heel wat jaren (sinds dec 2003) in een omloop rond de rode planeet in een langgerekte polaire baan. Het toestel komt om de vijf maanden in de buurt van deze Marsmaan. Onlangs (7 mrt 2010) kwam de sonde wel zeer dicht langs Phobos en konden opnamen worden gemaakt met een zeer hoge resolutie en wel van de van de planeet afgekeerde kant van deze maan. De kleinste details zijn slechts 4,4 meter groot. Op de foto’s zijn ook de potentiële landingsplekken te zien van de komende Russische vlucht naar deze Marsmaan. Deze landingsplaatsen zijn al eerder (in 2008) door de Mars Express gefotografeerd, nu echter onder betere belichting en in meer detail. Het betreft de Phobos-Grunt missie die eind 2011 of begin 2012 gelanceerd wordt. De maan Phobos is een onregelmatig gevormd hemellichaam, 27x22x19 km groot. Diverse oppervlaktedetails wijzen op overeenkomsten met koolstofhoudende C-type planetoïden. Misschien is Phobos dus een ingevangen planetoïde. Maar het is moeilijk te begrijpen hoe het maantje dan in zijn huidige baan terecht is gekomen. Een andere hypothese is dat Phobos min of meer in zijn huidige baan is gevormd in de beginfase van de vorming van de planeet. Doel van de Grunt-missie is een zachte landing te maken op Phobos en grondmonsters naar de aarde terugbrengen. Ook ESA is bij het onderzoek betrokken. (ESA, 15 mrt 2010)
Jupiters Grote Rode Vlek ‘gloeit’ Nieuwe warmtebeelden van ESO’s Very Large Telescope (VLT) en andere grote telescopen laten voor het eerst kolkende warme lucht en koudere regio’s in de Grote Rode
380
Jaargang 35 - mrt 2010
Productie: Bert de Bruijn Josiane Claesen Mat Drummen Eddy Echternach Coos Haak Wendy Majoor Marga Trienekens Edwin Mathlener (red.)
Vlek op de planeet Jupiter zien. Daarmee kunnen wetenschappers de eerste gedetailleerde weerkaart maken van het binnenste van deze gigantische storm, met temperatuur, wind, luchtdruk en kleursamenstelling. Men dacht ooit dat de Grote Rode Vlek een vlakke en grote ovaal was, zonder veel structuur, maar dit nieuwe resultaat toont aan dat er sprake is van een uiterst complex systeem. De waarnemingen laten zien dat het meest rode gedeelte van de vlek correspondeert met een warme kern binnenin de voor de rest koude storm. De beelden vertonen donkere banen aan de rand van de
De Grote Rode Vlek in infrarood (boven, ESO) vergeleken met een opname in zichtbaar licht (onder, HST). (Foto: ESO/NASA/ JPL/ESA/L. Fletcher)
INFORMATIEBLAD
storm, waar gassen afdalen in de diepere regionen van de planeet. De resultaten geven wetenschappers een idee van de circulatiepatronen binnen het stormsysteem. De Grote Rode Vlek op Jupiter wordt al sinds de 19e eeuw op verschillende manieren continu geobserveerd. De vlek, iets ten zuiden van Jupiters evenaar, heeft een gemiddelde temperatuur van -160 graden Celsius en is zo groot dat de aarde er drie keer in zou passen. De warmtebeelden zijn gemaakt met het VISIR-instrument op ESO’s Very Large Telescope in Chili en de National Astronomical Observatory van de Japanse Subaru Telescope in Hawaï. De beelden borduren voort op de opnames die zijn gemaakt door NASA’s Galileo ruimtesonde in de late jaren ’90. Samen met opnamen van de diepe wolkenstructuur door de 3-meter NASA Infrared Telescope Facility op Hawaï, zijn er nu beelden beschikbaar die wat betreft de warmtedetails vergelijkbaar zijn met optische foto’s van de Hubble-ruimtetelescoop. Met VISIR kunnen astronomen de temperatuur, aërosolen (zwevende druppeltjes en stofjes ) en ammoniak in en om de storm in kaart brengen. Daarmee wordt duidelijk hoe het weer en de circulatiepatronen veranderen in de storm, zowel ruimtelijk (in 3D) als in tijd. Uit de jarenlange waarnemingen van VISIR en die van de andere observatoria blijkt dat de storm ongelooflijk stabiel is, ondanks de turbulentie, de omwentelingen en de bijna-ontmoetingen met anticyclonen (kernen van hoge druk) die de rand van het stormsysteem beïnvloeden. Een van de meest intrigerende bevindingen is dat het oranje-rode centrale deel van de vlek zo’n 3 tot 4 graden warmer is dan zijn omgeving. Dit lijkt niet zo groot, maar het is voldoende om de stormcirculatie, normaalgesproken tegen de klok in, om te buigen naar een zwakke klokgewijze circulatie in het binnenste van de storm. Ook op andere delen van Jupiter blijkt de temperatuurverandering voldoende te zijn om de windsnelheid te veranderen en de wolkenpatronen in de gordels en zones te beïnvloeden. Dit is de eerste keer dat er een nauw verband gezien is tussen omgevingsfactoren zoals temperatuur, wind, druk en samenstelling, en de kleuren van de Grote Rode Vlek. Men weet nog steeds niet zeker welke elementen en processen de diep-rode kleur veroorzaken, maar men weeet nu wel dat die gerelateerd is aan veranderingen in de omgevingsfactoren, direct in het oog van de storm. (ESO, 16 mrt 2010)
‘Marsrivier’ door lava gevormd Het Ascraeuskanaal op Mars is waarschijnlijk niet ontstaan door watererosie. Ascraeus Mons is de meest noordelijke van de drie Tharsisvulkanen. Het bewuste kanaal meandert bij de
zuidwestelijke flank van deze vulkaan. Tot nog toe dachten onderzoekers dat dit kanaal ontstaan kon zijn in de tijd dat er nog veel vloeibaar water was op Mars. Na nauwkeurige analyse van delen van de ‘rivierbedding’ die nog niet goed bestudeerd waren, lijkt het er nu echter op dat deze door stromende lava is uitgesleten. Omdat de vloeistof die het Ascraeuskanaal heeft gevormd reeds lang verdwenen is, is het niet eenvoudig om te achterhalen wat zich hier precies heeft afgespeeld. Sommige kenmerken lijken sprekend op die van een drooggevallen rivier. Maar nu is ontdekt dat delen ervan ‘overdekt’ zijn, precies zoals dat bij lavabuizen het geval is. Deze en andere kenmerken wijzen er sterk op dat de erosie niet door water, maar door snelstromende lava is veroorzaakt. (NASA, 4 mrt 2010)
Grootste Saturnusmaan is ‘sorbet’ van ijs steen Door tijdens dichte naderingen van Titan heel nauwkeurig de bewegingen van de ruimtesonde Cassini te volgen. hebben wetenschappers meer inzicht gekregen in het inwendige van de grote Saturnusmaan. De subtiele zwaartekrachtsvariaties die de sonde ondervond wijzen erop dat het inwendige van Titan te koud is geweest om afzonderlijke lagen van ijs en gesteente te vormen. (Science, 12 maart). Dat de ruim 5000 kilometer grote Saturnusmaan ongeveer voor de helft uit ijs en voor de andere helft uit gesteente bestaat, was al langer bekend. Onduidelijk was echter hoe deze beide bestanddelen over het inwendige verdeeld waren. Uit het Cassinionderzoek blijkt dat dit inwendige een ‘sorbet’ van ijs en gesteente is, die waarschijnlijk nooit erg warm is geweest. Alleen de buitenste 500 kilometer van Titan bestaat vrijwel geheel uit ijs. Dit betekent dat de vorming van deze maan vrij traag moet zijn verlopen – in de loop van ruwweg een miljoen jaar. Bij een sneller vormingsproces zou het inwendige zo heet zijn geworden, dat het ijs tijdelijk was gesmolten en al het gesteente naar de kern van het hemellichaam was gezakt. (Astronieuws; NASA/JPL, 11 mrt 2010)
Onderzoek naar aardscheerders Aardscheerders zijn planetoïden die in de buurt van de aardbaan komen. In het Engels heten ze Near Earth Asteroids (NEA’s). Planetoïden worden als NEA’s beschouwd als ze een baan hebben die hen binnen 0,3 AE van de aardbaan brengt. Vooral de laatste decennia is het onderzoek aan NEA’s sterk toegenomen. Door nieuwe specialistische telescopen op aarde en satellieten in de ruimte is er de komende jaren nog veel meer nieuws te verwachten. Planetoïden die de aardbaan naderen tot minder dan 380 - 2
INFORMATIEBLAD 0,05 AE (7,5 miljoen km) en die een diameter hebben van 140 meter of meer noemt men: ‘potentially hazardous asteroids’ (PHA’s), potentieel gevaarlijk voor de aarde. Bijna alle PHA’s die groter zijn dan 1 km, zijn volgens de meeste astronomen inmiddels wel ontdekt. De teller staat op 146. Men vermoedt dat er in de interplanetaire ruimte nog duizenden niet ontdekte PHA’s ronddwalen met een diameter van 140 meter tot 1 km. Omdat er nog zoveel van die objecten zijn, die een catastrofe kunnen veroorzaken bij een botsing met de aarde, richt het huidige en toekomstige onderzoek zich op deze ‘kleine’ PHA’s. Dr. Karel A. van der Hucht, voormalig secretaris-generaal van de Internationale Astronomische Unie en de huidige voorzitter van stichting ‘De Koepel’, heeft een interessante publicatie uitgebracht over het onderzoek aan NEA’s. Hierin presenteert hij een chronologisch overzicht met veel details over ontdekkingen van NEA’s en PHA’s, over geregistreerde inslagen in het verleden (Tunguska e.a.) en over het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein. Ook de toekomstige nauwe passages van PHA’s en het onderzoek (op aarde en vanuit de ruimte) gepland voor de komende jaren komen aan bod. Sinds begin maart 2010 kunnen we deze publicatie onder de titel ‘Near Earth Asteroids (NEAs), A Chronology of Milestones’ op de website van de IAU vinden: www.iau.org/public/nea. In het uitgebreide artikel komen we talrijke verwijzingen tegen naar relevante websites. (IAU) EXOPLANETEN
Exoplaneet koel genoeg voor vloeibaar water Met de Franse satelliet CoRoT en een instrument van de 3,6-meter ESO-telescoop op La Silla (Chili) is voor het eerst een ‘normale’ exoplaneet ontdekt die zich gedetailleerd laat onderzoeken (Nature, 18 maart). De planeet, die de aanduiding Corot-9b heeft gekregen, draait om een zonachtige ster op 1500 lichtjaar van ons vandaan. Hij is ongeveer zo groot als de planeet Jupiter en beweegt in een baan die qua omvang vergelijkbaar is met die van Mercurius. Daarmee is dit de eerste exoplaneet die in veel opzichten op de planeten van ons zonnestelsel lijkt. Corot-9b beweegt vanaf de aarde gezien om de 95 dagen voor zijn ster langs. Deze overgang duurt ongeveer acht uur en stelt sterrenkundigen in staat om de planeet nauwkeurig te onderzoeken. Net als Jupiter bestaat de exoplaneet grotendeels uit waterstof en helium. Van de meer dan 400 exoplaneten die tot nu toe zijn ontdekt, zijn 70 ontdekt doordat ze bij elke omloop voor hun ster langs bewegen. Corot-9b onderscheidt zich van de andere doordat hij tien keer zo ver van zijn moederster verwijderd is.
Hierdoor is de temperatuur aan zijn gasoppervlak betrekkelijk gematigd. Afhankelijk van de mogelijke aanwezigheid van een wolkendek dat het sterlicht sterk weerkaatst, worden waarden van -20 tot +160 graden Celsius verwacht. Binnen dit temperatuursbereik is vloeibaar water mogelijk. De planeet zelf heeft als gasreus geen oppervlak waarop dit kan voorkomen, maar op een rotsachtige maan zoals Jupiter die heeft, zou dat wellicht mogelijk zijn. (Astronieuws; Univ. California, Sante Barbara / ESA, 18 mrt 2010) STERREN EN STEREVOLUTIE
Ster komt dichtbij het zonnestelsel Gliese 710 is met een afstand van 63 lichtjaar een relatief nabije ster, maar in de verre toekomst komt die ster vermoedelijk veel dichter bij het zonnestelsel. Volgens de nieuwste berekeningen van de astronoom Vadim Bobylev van de Pulkovo Sterrenwacht van St. Petersburg zou Gliese 710 over 1,45 miljoen jaar een grote kans hebben binnen 1,6 lichtjaar van de zon te komen. Dat is rakend aan de Oortwolk. De banen van sommige kometen in die wolk zullen dan mogelijk in de binnengebieden van het zonnestelsel terechtkomen. Maar er is zelfs een (heel) kleine kans dat de ster binnen 1000 AE van de zon passeert. In dat laatste geval zal de Kuipergordel met zijn talrijke grote komeetkernen verstoord worden en is de kans op kometen in de buurt van de aarde nog veel groter. Bobylev kwam tot deze conclusie bij een onderzoek naar sterren die binnen 3 parsec (circa 10 lichtjaar) zijn gekomen dan wel kunnen komen in een periode van twee miljoen jaar in het verleden en in de toekomst. Hij baseerde zich op een nieuwe versie van de Hipparcos-catalogus en gegevens over radiële snelheden van de betreffende sterren. Hij vond negen nieuwe kandidaatsterren binnen 100 lichtjaar van de zon. De ster Gliese 710 sprong eruit met genoemd resultaat. Gliese 710 is een K7-ster van de hoofdreeks, wat kleiner en koeler dan de zon. De massa is 0,6 maal en de diameter 0,67 maal die van de zon. De oppervlaktetemperatuur is met circa 4250 K flink lager dan die van de zon. (Technology Review e.a., 12 mrt 2010)
Jet van zwart gat is aparte röntgenbron Astronomen van de Universiteit van Amsterdam hebben ontdekt dat de röntgenstraling die het zwarte gat in de dubbelster XTE J1550-564 uitzendt, soms wordt gedomineerd door de jet en niet door de accretieschijf. De jet is een materiestraal, een snelle straalvormige gasstroom die uit de directe omgeving van het zwarte gat komt. Dit 380 - 3
INFORMATIEBLAD resultaat komt niet overeen met het heersende idee dat de röntgenstraling ontspringt uit de accretieschijf, waarmee het zwarte gat in dit dubbelstersysteem zich voedt. Bijzonder aan het onderzoek van Dave Russell, Sera Markoff en collega’s is dat zij hun conclusie trekken op basis van observaties, en niet van theoretische modellen. Ze bestudeerden XTE J1550564 op röntgen, optische en infraroodgolflengten en slaagden erin de emissie van de jet te scheiden van die van de accretieschijf. XTE J1550-564 is een dubbelstersysteem, waarvan het zwarte gat van tien zonsmassa’s één component is. De andere is een gewone ster, waarvandaan voortdurend gas stroomt naar het zwarte gat toe. De twee draaien in een zeer nauwe baan om elkaar heen. Het materiaal dat de ster aan het zwarte gat verliest, verzamelt zich in een zeer snel roterende accretieschijf. XTE J1550-564 staat op een afstand van 17.000 lichtjaar in de richting van het sterrenbeeld Norma (Winkelhaak). Russell en collega’s bekeken hoe de bron varieert in de tijd, op verschillende golflengten, en zij komen tot de conclusie dat de ‘harde’ röntgenstraling (aan het begin van de uitbarsting) variërend van 10 tot 100% voor rekening komt van de jet, en niet van de accretieschijf. Sinds de ontdekking van dit soort röntgendubbelsterren, is er onder astronomen veel discussie geweest over de oorsprong van de straling. De totale energie van de jet is blijkbaar groter dan eerder werd verondersteld. Nu men het spectrum van de jet heeft weten te isoleren, is de vervolgstap het verder bestuderen van het accretieproces en onderzoeken wat de samenstelling is van de jet. Bovendien willen de onderzoekers de jets van dit soort stellaire zwarte gaten vergelijken met die van de superzware zwarte gaten in de kernen van melkwegstelsels. (NOVA, 11 mrt 09)
Type Ia supernova door samensmeltende witte dwergen Type Ia supernova’s zijn populair om afstanden te bepalen tot verre sterrenstelsels, omdat hun grootste helderheid altijd hetzelfde zou zijn. Ze zouden ontstaan als een witte dwerg door het toestromen van materiaal van zijn begeleider, de zogenaamde Chandrasekhar-limiet passeert. Boven die grens van 1,4 zonsmassa kan de gedegenereerde materie van de witte dwerg de zwaartekracht niet meer weerstaan, stort in elkaar en ontploft vervolgens als een super kernbom. Omdat het altijd een ster zou zijn van 1,4 zonsmassa die ontploft, zou iedere ontploffing op dezelfde verlopen, met hetzelfde helderheidsverloop. Sinds 2003 zijn er echter vier type Ia supernova’s gezien die dermate helder waren, dat
betwijfeld werd of de ontploffende witte dwergster zich wel aan de Chandrasekhar-limiet heeft gehouden. Nieuwe waarnemingen van Amerikaanse en Franse sterrenkundigen aan SN 2007if laten nu zien dat deze Ia supernova inderdaad een veel grotere massa had, nl. 2,1 zonsmassa. Waarschijnlijk is deze supernova veroorzaakt doordat twee witte dwergen in een dubbelster uiteindelijk met elkaar versmolten zijn en als supernova zijn ontploft. Ook kan niet worden uitgesloten dat witte dwergen in bijzondere situaties zwaarder kunnen worden dan de Chandrasekhar-limiet, voordat ze uiteindelijk ontploffen. Dit afwijkend gedrag van type Ia supernova’s betekent echter wel dat deze explosies niet de perfecte methode van afstandsbepaling bieden die we er tot nog toe in zagen. Ideeën over de versnelde uitdijing van het heelal moeten nu wellicht worden herzien. (Yale University, 15 mrt 2010)
Geboorte van zware ster verloopt minder moeizaam dan gedacht De geboorte van de allerzwaarste sterren –tien tot honderd keer zwaarder dan onze zon – stelt sterrenkundigen al decennialang voor een raadsel. Sterren ontstaan als een grote gaswolk in de ruimte onder zijn eigen gewicht samentrekt. Zodra de dichtheid en temperatuur in het centrum van de gaswolk hoog genoeg zijn, begint waterstof tot helium te fuseren, en gaat de ster stralen. De zwaarste sterren ontbranden echter al terwijl de gaswolk nog aan het samentrekken is. De intense ultraviolette straling die daarbij vrijkomt zou het omringende gas moeten wegblazen, waardoor de verdere aangroei van de ster wordt voorkomen. Maar dat laatste gebeurt klaarblijkelijk niet. Computersimulaties door Duitse, Amerikaanse en Mexicaanse wetenschappers geven daar een verklaring voor. In de gaswolk waarin een zware ster geboren wordt, ontstaan onder invloed van de zwaartekracht draderige structuren waar de gasdichtheid hoger is dan elders. Steeds als de ster door zo'n filament heen trekt, schermt deze het gas in de omgeving af tegen de intense straling van de ster-inwording. En daardoor kan de groei van de ster nog doorgaan terwijl hij al ontvlamd is. (Astronieuws; Amer. Museum Nat. His., NYC, 16 mrt 2010) MELKWEG
Stervorming in Melkweg lager dan gedacht Melkwegstelsels hebben een bepaald ritme van stervorming: ze maken perioden door van versnelde stervorming gevolgd door een periode waarin er maar weinig nieuwe sterren gevormd worden. Met de 380 - 4
INFORMATIEBLAD Spitzer-infraroodtelescoop is gekeken naar de mate van stervorming in onze Melkweg. Op basis van de metingen van Spitzer kon men vrij nauwkeurig het aantal (zeer) jonge sterren in de Melkweg tellen. Die telling werd vergeleken met een computersimulatie van galactische stervorming. Daaruit bleek dat de Melkweg nu gemiddeld ieder jaar een nieuwe ster als onze zon produceert. Op basis van vroegere, meer indirecte metingen kwam men tot hogere waarden (tot wel vijf zonsmassa’s per jaar aan nieuwe stervorming). De vroegere metingen baseerden zich vooral op radiogolven die uitgaan van waterstofwolken, die geïoniseerd worden door de zware, hete sterren. Op grond daarvan werd een schatting gedaan over het aantal gevormde zonachtige sterren in zo’n wolk. Zo’n extrapolatie is uiteraard minder nauwkeurig dan de directe Spitzermeting van jonge zonachtige sterren. Bij andere melkwegstelsels kan ook Spitzer geen afzonderlijke sterren zien en blijft de indirecte methode belangrijk. Dankzij Spitzer kan men nu de indirecte methode enigszins ijken. Spitzer kan de extreem jonge sterren herkennen aan hun stofrijke protoplanetaire schijf: die is optisch niet te zien, maar juist wel in het infrarood. Spitzer heeft een flink gebied (2° x 130° groot) aan de hemel op dit soort objecten onderzocht. Hij zag hierin wel 20.000 van die extreem jonge sterren. De onderzoekers, Amerikaanse sterrenkundigen Barbara Whitney and Thomas Robitaille, kwamen tot een stervorming van 2/3 tot 1,5 zonsmassa per jaar, gemiddeld dus ongeveer 1 zonsmassa. Als je bedenkt dat de Melkweg tegenwoordig zeker 100 miljard sterren bevat, is het duidelijk dat de stervorming nu veel lager is dan ze vroeger moet zijn geweest. Een stervormingssnelheid van circa 1 zonsmassa per jaar is dan ook typisch voor een melkwegstelsel van middelbare leeftijd (1112 miljard jaar) zoals het onze. Volgens de onderzoekers is in de Melkweg inmiddels een soort evenwicht bereikt tussen stervende sterren die hun materiaal afstaan aan hun omgeving en nieuwe stervorming uit dit materiaal. (Spitzer, 10 mrt 2010)
Herschel vindt interessante moleculen in Orion Het HIFI-instrument van Herschel, de nieuwe grote ruimtetelescoop van ESA, is na wat aanloopproblemen sinds 28 feb 2010 operationeel. De eerste resultaten zijn veelbelovend. Herschel heeft in de Orionnevel de chemische vingerafdrukken gevonden van veel organische en anorganische moleculen. Een opvallend kenmerk van het spectrum van Orion is het rijke, dichte patroon van ‘pieken’. Elke piek in het spectrum vertegenwoordigt licht met een hele specifieke kleur en een specifiek molecuul. Een
aantal moleculen is al geïdentificeerd. Aan de identificatie van andere emissielijnen wordt nog gewerkt. Tot de moleculen die al zijn geïdentificeerd behoren water, koolmonoxide, formaldehyde, methanol, dimethyl-ether, waterstofcyanide, zwaveldioxide, zwavelmonoxide en hun bijbehorende isotopen. Naar verwachting zullen ook nieuwe organische moleculen opduiken. Frank Helmich, projectleider van SRON zegt: ‘We hebben dit spectrum in slechts een paar uur waarneemtijd verkregen en nu al zijn de resultaten beter dan alle spectra van Orion in andere golflengtes! Het wemelt van de organische moleculen, die we ook op lage intensiteit goed kunnen identificeren, wat veel zegt over de betrouwbaarheid van HIFI. De ontwikkeling van HIFI heeft acht jaar in beslag genomen maar het was het wachten absoluut waard.’ Meer observaties van HIFI zullen de onderzoekers hopelijk in staat stellen de chemie van de ruimte te ontrafelen, met name in regio’s van actieve stervorming. HIFI is een hoge-resolutie-spectrometer, gebouwd onder leiding van SRON Netherlands Institute for Space Research. Het instrument is ontworpen om spectra van een zeer hoge resolutie te leveren in het verre infrarood en het submillimeter-gebied. Dat zijn golflengtegebieden waarin vanaf aarde niet of nauwelijks waarnemingen mogelijk zijn. (SRON, 4 mrt 2010)
Planck-satelliet ziet weefsel van koud stof Nieuwe beelden van de Europese satelliet Planck laten zien dat ons Melkwegstelsel doortrokken is van lange filamenten van koud stof en gas. Hoe deze draderige structuur is ontstaan, is nog niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk worden het stof en gas door hete, jonge sterren uit het melkwegvlak weggeblazen, maar mogelijk spelen ook magnetische velden een rol bij hun ontstaan. Het stof heeft temperaturen die uiteenlopen van twaalf tot enkele tientallen graden boven het absolute nulpunt (-273 graden Celsius). Een van de vraagstukken die Planck moet oplossen, is waarom het stof zowel op grote als op kleine schaal een soortgelijke weefselstructuur vertoont. Dat is overigens niet de hoofdtaak van deze satelliet, die bestaat uit het nauwkeurig in kaart brengen van de kosmische achtergrondstraling. Daarbij wordt de hele hemel afgescand en ontstaat tegelijkertijd ook een zeer gedetailleerde kaart van ons Melkwegstelsel. (Astronieuws; ESA, 17 mrt 2010) MELKWEGSTELSELS
Intergalactische bolhopen Op basis van de Sloan Digital Sky Survey, 380 - 5
INFORMATIEBLAD wordt niet vermeld). Bovendien merken ze op dat deze bolhopen een relatief groot aantal ‘blauwe’ en ‘metaalarme’ sterren bevatten. Dat wijst erop dat ze afkomstig zijn van metaalarme dwergstelsels, die inmiddels (na miljarden jaren) door de grotere stelsels zijn opgeslokt of uit elkaar zijn getrokken. (Spektrumdirekt/Science, 11 mrt 2010) Dit onderzoek sluit aan bij een andere recente studie aan bolhopen, waarbij Australische astronomen hebben aangetoond, dat ongeveer een kwart van de bolhopen in onze Melkweg afkomstig zijn van dwergstelsels uit de omgeving van de Melkweg! (Royal Astronom. Soc., 23 feb 2010)
De verdeling van bolhopen in het centrale deel van de Virgo-cluster. De concentratie is natuurlijk het hoogst (rode kleur) in de halo’s rond de grote stelsels, maar er zijn ook nog vrij veel bolhopen in de groene en blauwgroene gebieden. (Myung Gyoon Lee/Science 2010) waarbij melkwegstelsels in vijf spectraalkleuren zijn gefotografeerd, heeft een groep Zuid-Koreaanse astronomen onder leiding van Myung Gyoon Lee de Virgo cluster van melkwegstelsels (afstand circa 60 miljoen lichtjaar) onderzocht op het voorkomen van bolvormige sterrenhopen. Ze konden meer dan 1500 bolhopen identificeren. Dat zijn ongetwijfeld alleen de helderste exemplaren van de bolhopen die er in dit gebied zijn. Weliswaar zijn ook die helderste bolhopen niet meer dan puntjes op de betreffende opnamen, maar ze zijn van voorgrondsterren te onderscheiden door hun kleur. Tot hun verbazing vonden de onderzoekers niet alleen bolhopen in de halo’s van de diverse melkwegstelsels in de cluster, maar ook in de intergalactische ruimte, dus tussen de stelsels in en wel in een groot gebied: tot op 5 miljoen lichtjaar van het centrale stelsel M87. Vergelijking met röntgenbeelden van de Rosat laten zien dat de verdeling van de bolhopen globaal samenvalt met het ijle, hete interclustergas. De bolhopen bewegen ofwel naar het centrum van de cluster (dus richting M87) of in de richting van een stelsel dat bij hen in de buurt staat. Het zijn dus echte interclusterobjecten. Reeds rond 1950 had de Zwitserse astronoom Fritz Zwicky gespeculeerd over het bestaan van dergelijke bolhopen, maar hij kon dat toen niet met waarnemingen bevestigen. De intercluster-bolhopen zijn volgens de onderzoekers ook geschikt om de verdeling van de donkere materie in de Virgo-cluster in kaart te brengen (hoe dat in zijn werk moet gaan,
Massabepaling van infraroodstelsels Melkwegstelsels heb je in soorten en maten. De bekendste zijn de spiraalstelsels en de elliptische stelsels. Die laatste zijn doorgaans zwaarder (massarijker) dan de spiralen. Een gangbare theorie zegt dat elliptische stelsels zijn gevormd uit de samenvoeging van spiraalstelsels. De astronomen Rothberg en Fischer van het Naval Research Laboratory in de VS hebben een aantal infraroodstelsels bestudeerd die in een proces van samensmelting zijn. Ze deden dit aan de hand van waarnemingen gedaan met 2,2 m telescoop van de sterrenwacht van Hawaii, de 10 m Keck, de 2,5 m Hubble telescoop en de 8 m Gemini telescoop. Een belangrijke factor in dat proces van versmelting van stelsels is de massa van de betreffende stelsels. Die massa kan men afleiden uit de snelheid waarmee de sterren in zo’n stelsel om het centrum ervan roteren. De snelheid volgt uit de verschuiving van spectraallijnen. In veel stelsels is de lijn van het molecuul koolmonoxide doorgaans goed waar te nemen. Die lijn bevindt zich in het nabije infrarood en is met name handig in het geval van stofrijke stelsels, waarin de sterren moeilijk te zien zijn. In het bijzonder is dat van toepassing bij zogeheten (ultra)lichtkrachtige infraroodstelsels (LIRG’s en ULIRG’s). Maar als je dit soort samensmeltende stelsels meet, blijkt het resulterende elliptische stelsel een vrij lage massa te krijgen. Meet je echter dezelfde stelsels niet in het infrarood, maar in het optisch gebied, d.w.z. in een calciumlijn, dan is het resulterende elliptische stelsel wel massarijk. Om dit probleem nader te bestuderen werden onder meer infraroodspectra opgenomen met de 8 meter Geminitelescoop op Hawaii. Toen bleken de lichtkrachtige infraroodstelsels in het infrarood jonger en ook minder massarijk te zijn dan diezelfde stelsels op basis van metingen op optische golflengten, maar normale elliptische stelsels en samenvoegende stelsels die niet infrarood-helder zijn, vertonen deze discrepantie niet. Met andere woorden: je kunt de CO-metingen niet 380 - 6
INFORMATIEBLAD gebruiken om de massa te meten als het over dit soort lichtsterke infraroodstelsels gaat. Duidelijk is dat de sterke infraroodemissie van deze stelsels voortkomt uit de stofrijke omgeving van jong gevormde sterren in die stelsels. De CO-metingen tonen volgens de onderzoekers blijkbaar vooral de rotatie van protoplanetaire schijven rond die jonge sterren. De gemeten snelheid is dus geen goed uitgangspunt voor het bepalen van de totale massa van de betreffende stelsels. Optisch licht dringt niet door de stofrijke schijven heen. Dan worden niet de stofschijven gemeten maar de gewone sterren (zonder stofschijven). Uit de verschuiving van de optische spectraallijnen kun je dus wel de rotatie van het hele stelsel afleiden. Ook als de infraroodstelsels eenmaal ‘gewone’ elliptische stelsels zijn, zijn er geen stofschijven meer en is er weer overeenkomst in de infrarode en optische metingen van de rotatie, respectievelijk van de massabepaling volgens de twee methoden. (Gemini Observatory, 11 mrt 2010)
APEX maakt eerste close-up van sterrenfabrieken in het verre heelal Astronomen hebben dankzij een toevallige ontdekking met de APEX-telescoop voor het eerst de grootte en helderheid van stervorminggebieden in een verafgelegen sterrenstelsel rechtstreeks gemeten. Het sterrenstelsel is zo ver weg dat het licht er 10 miljard over heeft gedaan om ons te bereiken. Een kosmische ‘zwaartekrachtlens’ vergroot het sterrenstelsel en geeft een close-up die we anders alleen maar zouden kunnen krijgen met toekomstige telescopen zoals de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA). Deze toevallige ontdekking onthult hectische en krachtige stervorming in sterrenstelsels in het vroege heelal. Kraamkamers van sterren ontstaan er honderd keer sneller dan op basis van gegevens van jongere sterrenstelsels verwacht zou worden. Astronomen observeerden een zware cluster van sterrenstelsels met de Atacama Pathfinder Experiment (APEX) op submillimetergolflengten, toen ze een nieuw en extreem helder sterrenstelsel ontdekten, verder weg dan de cluster en bovendien het helderste verafgelegen sterrenstelsel ooit gezien op deze golflengten. Het is zo helder omdat de kosmische stofkorrels in het stelsel gloeien door de warmte van het sterlicht. Het nieuwe sterrenstelsel heeft de naam SMM J2135-0102 gekregen. Het nieuwe stelsel is zo helder omdat de zware cluster zich ervoor bevindt. De enorme massa van deze cluster bundelt het licht van het verder weg gelegen stelsel en werkt zo als een zwaartekrachtlens. Omdat de cluster en het verafgelegen stelsel toevallig op één
lijn liggen, wordt het stelsel 32 keer vergroot. In vervolgwaarnemingen met de Submillimeter Array telescoop kon men de stervorming in de wolken van het stelsel in groot detail bestuderen. Dankzij deze vergroting kunnen de wolken waar stervorming plaatsvindt, worden onderscheiden tot een schaal van slechts een paar honderd lichtjaar – bijna de afmeting van grote wolken in onze eigen Melkweg. Zo’n gedetailleerde blik zou zonder hulp van een zwaartekrachtlens alleen mogelijk zijn met toekomstige telescopen zoals ALMA, die momenteel wordt gebouwd op dezelfde 5000-meter hoge Chajnantor hoogvlakte in de Chileense Andes waar APEX staat. Astronomen hebben door deze toevallige ontdekking een unieke vooruitblik gekregen op de wetenschap die over een paar jaar mogelijk zal zijn. Deze ‘sterrenfabrieken’ zijn even groot als die in de Melkweg, maar honderd keer helderder. Dit suggereert dat stervorming in het vroege leven van deze sterrenstelsels een veel krachtiger proces is dan dat in nabije sterrenstelsels. De wolken lijken op de meest compacte kernen van stervormingswolken in het nabije heelal. Men schat dat SMM J2135-0102 ongeveer 250 sterren per jaar produceert. De stervorming in de grote stofwolken is anders dan die in het nabije heelal, maar de waarnemingen wijzen erop dat men de onderliggende fysica van de compacte kernen in nabije sterrenstelsels kan gebruiken om stervorming in deze verder afgelegen sterrenstelsels te begrijpen. (ESO, 21 mrt 2010)
Explosiegolf maakte einde aan vroege stervorming Wetenschappers hebben bewijzen gevonden van een catastrofale gebeurtenis die verantwoordelijk was voor het stoppen van stervorming in jonge sterrenstelsels. In het sterrenstelsel SMM J1237+6203 heeft miljoenen jaren achtereen elke seconde een reusachtige explosie plaatsgevonden. Dit sterrenstelsel ligt in de richting van de Grote Beer en staat op zo’n 10 miljard lichtjaar van ons vandaan. Door de aanhoudende golf van explosies is vrijwel al het gas, dat oorspronkelijk in het stelsel aanwezig was, verdreven. Daardoor konden er geen nieuwe sterren meer ontstaan. Over de oorzaak van de explosiegolf bestaat nog onduidelijkheid. Het zouden talrijke supernova-explosies van afzonderlijke, zware sterren geweest kunnen zijn, maar het is ook mogelijk dat de intense uitstroom van materie uit de omgeving van het superzware zwarte gat in de kern van het stelsel de veroorzaker was. De ontdekking bevestigt het beeld dat sterrenkundigen al van nabije zware sterrenstelsels hadden. De eigenschappen van deze stelsels doen vermoeden dat hun stervormingsactiviteit 380 - 7
INFORMATIEBLAD vrij abrupt ten einde is gekomen. (Royal Astronom. Soc., 9 mrt 2010) KOSMOLOGIE
Optocht van sterrenstelsels groter dan gedacht In 2008 ontdekten astronomen dat een aantal verre clusters van sterrenstelsels met een snelheid van ca. 3 miljoen km/uur gezamenlijk in dezelfde richting bewegen. Alexander Kashlinsky van NASA’s Goddard Space Flight Center heeft deze intergalactische optocht bevestigd en laat nu zien dat deze veel omvangrijker is dan men eerst dacht. De collectieve beweging van sterrenstelsels kreeg de naam ‘donkere stroom’ en blijkt zich uit te strekken over een afstand van ongeveer 2,5 miljard lichtjaar. Wat de oorzaak is van de collectieve beweging, is nog steeds onduidelijk, maar alles wijst erop dat een massaconcentratie de sterrenstelsels aantrekt. De materieverdeling in het zichtbare heelal kan deze stroom niet verklaren, dus mogelijk ligt de oorzaak voorbij de grens van het voor ons zichtbare heelal. De snelheid waarmee de clusters zich voortbewegen staat los van de uitdijing van het heelal en wordt niet groter naarmate ze zich verder van ons bevinden. De intergalactische optocht beweegt zich ongeveer in het verlengde van de verbindingslijn tussen ons en de sterrenbeelden Centaurus en Hydra. Toch kan men nog niet met zekerheid zeggen of de clusters naar ons toe komen of dat ze zich van ons af bewegen, maar dat laatste lijkt het meest waarschijnlijk. (NASA, 10 mrt 2010)
Relativiteitstheorie is ook op drie miljard lichtjaar afstand geldig Een analyse van meer dan 70.000 sterrenstelsels, uitgevoerd door Amerikaanse en Zwitserse sterrenkundigen, heeft aangetoond dat de regels van Einsteins relativiteitstheorie ook op afstanden van meer dan drie miljard lichtjaar geldig zijn. Verder toont hun analyse aan dat de aanwezigheid van donkere materie nog steeds de beste verklaring is voor het feit dat sterrenstelsels en clusters bewegen alsof ze de invloed ondervinden van een onzichtbare massa. Alternatieve zwaartekrachtstheorieën zoals de tensor-vector-scalar-zwaartekracht (TeVeS), die het bestaan van donkere materie proberen te omzeilen, kunnen de waargenomen zwaartekrachtseigenschappen van clusters van sterrenstelsels niet verklaren. Het nieuwe resultaat, dat onlangs in Nature stond, is overigens in strijd met een ander onderzoek, dat eind vorig jaar werd gepubliceerd. Uit dat onderzoek, dat zich op het nog verdere heelal richtte, bleek dat de relativistische beschrijving van de
zwaartekracht op afstanden van 8 tot 11 miljard lichtjaar niet voldoet. Hoe deze eindjes aan elkaar geknoopt moeten worden, is nog onduidelijk. Mogelijk zal gewacht moeten worden op een nieuwe generatie ruimtemissies, zoals de Joint Dark Energy Mission (JDEM) en Euclid. De resultaten daarvan worden echter pas over tien tot vijftien jaar verwacht. (Astronieuws; Univ. California Berkeley, 10 mrt 2010)
Ruimtetelescoop kijkt nog verder in het verleden De komende twee tot drie jaar zal een aanzienlijk deel van de kostbare waarnemingstijd van de Hubble-ruimtetelescoop worden ingezet om de beginstadia van sterrenstelsels in ons heelal te onderzoeken. Bij dit ambitieuze programma wordt gebruik gemaakt van de krachtige nieuwe infraroodcamera van de ruimtetelescoop, de Wide Field Camera 3, en de al wat oudere Advanced Camera for Surveys. Aan het ‘Cosmology Survey Multi-Cycle Treasury Program’ doen meer dan honderd sterrenkundigen uit tal van landen mee. Zij kunnen alles bij elkaar ruim drie maanden gebruik maken van de diensten van de Hubble-ruimtetelescoop. Het nieuwe onderzoeksproject stelt de sterrenkundigen in staat om sterrenstelsels te onderzoeken die zich op afstanden van 9 tot 13 miljard lichtjaar bevinden. Dat betekent dat ruimschoots het eerste kwart van de geschiedenis van het heelal in kaart kan worden gebracht. De sterrenkundigen hopen erachter te komen hoe de verre sterrenstelsels, en de superzware zwarte gaten die in hun kernen schuilgaan, in de loop van de miljarden jaren zijn geëvolueerd. Ook zal worden geprobeerd om meer inzicht te krijgen in de geheimzinnige ‘donkere energie’, die het heelal versneld doet uitdijen. (Astronieuws; Univ. California Santa Cruz, 15 mrt 2010)
Stofarme quasars ontdekt Een internationaal team van sterrenkundigen heeft met de infraroodsatelliet Spitzer twee bijzondere quasars ontdekt. Anders dan bijna al hun soortgenoten zijn de beide verre objecten vrij van stof. Quasars zijn de heldere kernen van jonge sterrenstelsels, waar het in de begintijd van het heelal van wemelde. In zo’n kern schuilt een honderden miljoenen zonsmassa's zwaar zwart gat dat omgeven is door een schijf van zeer hete materie. Die zogeheten accretieschijf is op zijn beurt weer gehuld in een duizend maal omvangrijkere gordel van heet stof. Omdat de allerverste quasars doorgaans dezelfde eigenschappen vertonen als de nabijere, bestond het vermoeden dat tegen de tijd dat quasars een waarneembare lichtkracht hadden ontwikkeld, hun omgeving al 380 - 8
INFORMATIEBLAD rijk was aan stof. De recente ontdekking lijkt die hypothese echter te ontkrachten: de beide stofarme quasars zijn blijkbaar ontstaan in de begintijd van het heelal, toen er nog überhaupt geen stof was. Een andere aanwijzing dat de beide quasars zich nog in een vroeg ontwikkelingsstadium bevinden, is dat zij een betrekkelijk licht uitgevallen zwart gat hebben. (Astronieuws; Spitzer, 17 mrt 2010)
Grens gesteld aan dichtheid donkere materie Ongeveer een kwart van het heelal bestaat uit ‘donkere materie’ – geheimzinnig spul dat zijn bestaat alleen verraadt door de zwaartekrachtsaantrekking die het uitoefent. Sterrenkundigen van de nationale universiteit van Mexico hebben nu onderzocht hoe deze materie zich zal gedragen in de omgeving van zwarte gaten. Uit modelberekeningen blijkt dat donkere materie een belangrijke rol heeft gespeeld bij het samenklonteringsproces waaruit, vroeg in de geschiedenis van het heelal, de eerste sterren en sterrenstelsels zijn ontstaan. De Mexicaanse sterrenkundigen hebben nu berekend op welke manier de superzware zwarte gaten in de kernen van sterrenstelsels donkere materie uit hun omgeving opslokken. Daaruit blijkt dat als de hoeveelheid donkere materie in de omgeving van het zwarte gat zeer groot is – ruwweg 7 zonsmassa’s per kubieke lichtjaar – het zwarte gat zodanig snel donkere materie aan zijn omgeving onttrekt, dat het omringende sterrenstelsel onherkenbaar verandert. Uit het feit dat er voor zover bekend geen populatie van zodanig misvormde sterrenstelsels bestaat, leiden de onderzoekers af dat de dichtheid van donkere materie in de kernen van sterrenstelsels blijkbaar nooit zeer grote waarden heeft bereikt. En dat betekent dat de modellen die de vorming van de eerste sterren(stelsels) beschrijven wellicht moeten worden bijgesteld. (Astronieuws; Royal Astronom. Soc, 22 mrt 2010)
baar maakt. Hiertoe moet een gewicht van ongeveer 4000 ton ongeveer een halve centimeter worden opgetild. Naar verwachting zal deze klus pas begin november geklaard zijn. Tot die tijd wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de twee andere 70meter schotelantennes van het Deep Space Network, in Spanje en Australië, en kleinere antennes. (Astronieuws; NASA/JPL, 8 mrt 2010) ZON-AARDE-MAAN
Plasmastroming in de zon onverwacht snel De snelheid van de zwakke ‘meridionale’ stroming op en in de zon lijkt van belang voor de vorming van het aantal zonnevlekken. Hoe sneller die stroming aan het oppervlak is des te minder vlekken er zijn. Dat is de voorzichtige conclusie van onderzoek van David Hathaway en Lisa Rightmire aan SOHO-gegevens over die stroming gedurende de jaren 1996-2008. De meridionale stroming (meridionaal = langs de meridiaan = noord-zuid gericht) is een trage beweging van plasma (en ingebakken magnetisch velden) waarbij het plasma nabij het zonsoppervlak van de evenaar naar de polen stroomt en daar in diepere lagen zinkt, tot 200.000 km onder het oppervlak, en vervolgens in de diepte naar de evenaar terugstroomt. Eén zo’n cyclus duurt 40 jaar. De stroomsnelheid ligt in de orde van tien meter per seconde, maar is niet constant. Tijdens het vlekkenminimum van 1996-1997 bedroeg de snelheid circa 12 meter per seconde. Rond het maximum in 2001 was de snelheid afgenomen tot minder dan 8
TELESCOPEN
Historische schotelantenne krijgt opknapbeurt De 70-meter ‘Marsantenne’ in Goldstone (Californië), die deel uitmaakt van NASA’s Deep Space Network, ondergaat momenteel een grondige opknapbeurt. De historische schotelantenne vervult al meer dan veertig jaar een belangrijke rol in het opvangen van de zwakke signalen van ruimtesondes in ons zonnestelsel. Daarnaast heeft de antenne ook de eerste woorden ontvangen die astronaut Neil Armstrong uitsprak nadat hij in 1969 als eerste mens voet had gezet op de maan. Bij de werkzaamheden wordt een deel van het lagersysteem vervangen dat het gevaarte draai-
Zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond van de zon komt er een meridiaan gerichte plasmastroming voor: nabij het oppervlak is deze stroming gericht van de evenaar naar de polen, in diepere lagen is de beweging in omgekeerde richting. (Hathaway and Rightmire, 2010) 380 - 9
INFORMATIEBLAD
meter per seconde. Rond het recente minimum (eigenlijk al vanaf 2004) is de snelheid al lange tijd flink hoger (13-15 m/s). De onderzoekers hadden verwacht dat de relatie juist omgekeerd zou zijn: dat snellere stroming tot meer zonnevlekken zou leiden, omdat de stroming ook het plaatselijk magnetisch veld meeneemt en versterkt. De diepere laag van de meridionale stroming (die van pool naar evenaar), af te lezen uit de verplaatsing van de zonnevlekken, schijnt dat ook te bevestigen: in genoemde periode is de diepere stroming juist langzaam als de oppervlaktestroming groot is. Er is zeker samenhang tussen de meridionale stroming en de zonnevlekkenactiviteit, maar het verklarend mechanisme erachter (het oorzakelijk verband) is nog niet duidelijk. Nader onderzoek van met name de diepe stroming kan misschien meer helderheid brengen. De op 11 feb 2010 gelanceerde zonne-satelliet Solar Dynamics Observatory (SDO) van NASA kan hier wellicht de gevraagde informatie leveren, omdat die satelliet beter dan SOHO is toegerust voor helioseismologie. (NASA/Science, 12 mrt 2010)
De snelheid van de meridionale stroming aan het zonsoppervlak vergeleken met het aantal zonnevlekken van 1996 tot 2008. De relatie lijkt globaal omgekeerd evenredig te zijn: er zijn veel vlekken bij lage snelheid en omgekeerd. (Hathaway and Rightmire, 2010) Zon leeft op? In de periode 6 tot 10 maart 2010 waren er twee flinke coronale massa-emissies op de zon en diverse kleinere. Bovendien is de vlekkenactiviteit de afgelopen maanden langzaam toegenomen. In dec 2009 was het gemiddeld zonnevlekkengetal 10,6; in jan 2010 was het 13,1; in februari 18,6. Er zijn nu maar weinig dagen dat de zon helemaal geen vlekken vertoont en soms zijn er al flinke groepen. Het lijkt erop dat de zonsactiviteit nu toch echt opkrabbelt uit het langdurig minimum. (SOHO-News 12 mrt en SIDC/Ukkel, 16 mrt 2010)
Stichting ‘De Koepel’
Publiekslezing Prof. Heise Op zondag 25 april 2010 om 16.30 uur en op maandag 26 april om 19.30 uur spreekt prof. dr. John Heise over ‘Zwaartekracht eindelijk begrepen?’. Newton beschreef zwaartekracht als een kracht op afstand maar zei zelf dat hij niet wist hoe dat kan. Einstein beschreef de zwaartekracht als ruimtekromming, maar begreep ook niet waarom dat zo was. In een nieuwe opvatting (zie http://arxiv.org/abs/1001.0785, jan 2010) geformuleerd door de Nederlandse theoreticus Erik Verlinde, wordt de zwaartekracht afgeleid uit andere principes. De zwaartekracht eindelijk begrepen! Verrassend eenvoudig laat Verlinde zien dat de wetten van Newton en van Einstein volgen uit bekende natuurkunde zonder zwaartekracht. Zwaartekracht zou dan geen fundamentele natuurkracht zijn, maar een afgeleide, net als drukkracht of wrijvingskracht. Verlinde gebruikt hierbij het zgn. holografisch beginsel. Locatie: Sonnenborgh – museum & sterrenwacht, Zonnenburg 2, 3512 NL Utrecht. Organisatie: Stichting ‘De Koepel’. Entree € 6,-. Reservering verplicht: tel. 030-2311360; fax 030-2342852; e-mail: coos.haak @dekoepel.nl.
Openingstijden ‘De Koepel’ De winkel van Stichting ‘De Koepel’ is geopend van maandag tot en met vrijdag van 9.30 uur tot 16.30 uur en is gevestigd op sterrenwacht ‘Sonnenborgh’, Zonnenburg 2 te Utrecht. Informeer voor uw komst eventueel of de door u gewenste artikelen in voorraad zijn: tel. 030-2311360; e-mail:
[email protected]. Op Goede Vrijdag 2 april is de winkel normaal geopend tot 16.30 uur. De winkel is gesloten op Tweede Paasdag 5 april, Koninginnedag 30 april en Bevrijdingsdag 5 mei.
Symposium KNVWS: 9 oktober 2010 Het KNVWS symposium ‘Planeet Atmosferen’ wordt gehouden in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Ruimtevaart ( NVR) en het SRON Netherlands Instutute for Space Research. Het symposium vindt plaats op zaterdag 9 oktober in het Educatorium in Utrecht. Noteer alvast de datum in uw agenda. Nadere informatie omtrent het programma volgt in de komende nummers van Zenit KNVWS-Afdelingen
Alkmaar, 23 apr, prof. dr. Frank Linde, Large Hadron Collider, De Oever, Amstelstraat 1, 20.00 uur. 380 - 10
INFORMATIEBLAD Amsterdam, 20 apr, Anne van Weerden, Het opgeblazen heelal, Weth. Verhey Sporthal, Polderweg 300, 20.00 uur. Arnhem, 21 apr, drs. Sylvia Toonen, Modellering van sterpopulaties in de buurt van onze zon, De Coehoorn, Coehoornstraat 17, 20.00 uur. Breda, 28 apr, Thema-avond Weerkunde, De Overakker, Overakkerstraat 204, 20.00 uur.
Delft, 20 apr, drs. J.P. Loonen, De vorming van sterrenstelsels, van waarneming tot simulatie, Gebouw C, TU gebouw Lucht- en Ruimtevaart, Kluyverweg 1, 19.30 uur. Den Bosch, 21 apr, P. Koenraad, Zwaartekracht, De Vlieger, Henri Bayensstraat 3, Hintham, 20.00 uur.
Den Haag, 23 apr, drs. J.P. Loonen, Planeten bij andere sterren, Wijk- en dienstencentrum Het Kalhuis, Badhuisstraat 177, Scheveningen, 20.00 uur. Eindhoven, 22 apr, prof. dr. R.F. Peletier, Sterrenkunde op La Palma, Augustinianum, Wassenhovenstraat 26, 19.30 uur.
Friesland, 24 apr, Henk Nieuwenhuis: Astronomische objecten op Malta, Wilfried Frieswijk, De vorming van zware sterren en sterclusters, Eden Oranje Hotel, Leeuwarden, 14.00 uur. ’t Gooi, 15 apr, drs. Edwin Mathlener, De toekomst van het zonnestelsel, Alberdingk Thijmcollege, Laapersveld 9, Hilversum, 20.00 uur.
Groningen, 23 apr, Paul Wesselius, De Kuipergordel, Het Vinkhuis, Diamantlaan 94, 20.00 uur.
Leiden, 27 apr, drs. Franco Maschietto, Donkere materie in het heelal, Studentencentrum Plexus, Kaiserstraat 25, 20.00 uur.
Noord-Drenthe, 23 apr, Bob Hogeveen en Niels Grobben, De maan, toch een interessant waarneemobject?, De Kroezehof, Weth. Bergerweg 26, Assen, 20.00 uur.
Midden-Limburg, 9 mei, Carlo Jenniskens, Exotische telescopen in de astronomie en de astrofysica, Oude Keulsebaan 170, Roermond, 20.00 uur.
Rotterdam, 16 apr, Mark Bentum, LOFAR, Nenijto, Bentincklaan, 19.30 uur.
Tilburg, 6 apr, Ton Spaninks, Neutrino’s, Natuurmuseum Brabant, Spoorlaan 434, 20.00 uur.
Triangulum, 15 apr, Wouter Poos, Geologie van Mars, Zalencentrum ’t Hart van Eefde, Jolinkweg 2, Eefde, 19.30 uur. Twente, 6 apr, Algemene Leden Vergadering, Twentse Welle, Sterrenwacht Coenraad ter Kuile, Het Rozendaal 11, Enschede, 20.00 uur.
Utrecht, Minnaert, 27 apr, prof. dr. J. Heise, Donkere stroming en de grote schaal-structuur van het heelal, Sonnenborgh – museum en sterrenwacht, Zonnenburg 2, 20.00 uur.
Venlo, 23 apr, drs. Diederik Kruijssen, Bolvormige sterrenhopen: overlevenden uit het verre verleden, Het Nieuwe Baken, Grote Kerkstraat 17, 19.30 uur. Zaanstreek, 22 apr, drs. F. Maschietto, Donkere energie in het heelal, Publiekssterrenwacht Vesta, Zuideinde 195-197, Oostzaan, 20.00 uur. Zuid-Drenthe, 23 apr, dhr. E. Fledderus, Zelfbouw van een Ritchey-Chretien telescoop, De Weideblik, De Ploeger 10, Hoogeveen, 20.00 uur.
Zuid-Holland Zuid, 9 apr, Gerard Cornet, Ruimteonderzoek in Nederland, Streeknatuurcentrum Alblasserwaard van de NVWA, Matenaweg 1, tussen Papendrecht en Wijngaarden, 20.30 uur. 16 apr, Algemene Leden Vergadering. Zuid-Limburg, Galileo, 22 apr, Ignas Snellen, Op zoek naar tweeling aarde, Café Rembrandt, Berg en Terblijt, 14.00 uur.
Zwolle, Thales, 22 apr, mevr. I. Kamp, Van moleculen naar planeten, De Weijenbelt, Campherbeeklaan 82, 19.30 uur.
Jongerenwerkgroep-afdelingen Leiden, 9 apr, bijeenkomst, Studentencentrum Plexus, Kaiserstraat 25, 19.30 uur. Tilburg, 23 apr, cursus, blz. 4, 5 en 6, Sterrenwacht Tiendesprong, G. de Wetstraat 31, 19.30 uur.
Jongerenwerkgroep Paaskamp Heeswijk-Dinther, 1 t/5 april Paaskamp voor kinderen van 8 t/m 13 jaar. Aanmelden of meer informatie: www.sterrenkunde.nl/jwg/paaskamp of of contact opnemen met Anna Latour: 06-45384811,
[email protected]. 380 - 11
INFORMATIEBLAD Kometendag 2010, 11 april, Volkssterrenwacht Bussloo, Busslooselaan 4, Voorst. 11.00 uur ontvangst, gevolgd door Jaarvergadering N.K.V.; Guus Gilein: Ervaringen met grote binoculairs; Alex Scholten en Hermanus Rietveld: De toekomst van komeetwaarnemingen in Nederland; Alex Scholten: 100 jaar geleden: de passage van komeet 1P/Halley; Peter Bus: De verschijning van komeet 103P/Hartley in 2010; Nog ruimte voor een korte presentatie, opgeven bij Alex Scholten; 17.00 uur sluiting. Zowel leden van de Nederlandse Kometen Vereniging als belangstellenden zijn van harte welkom. Meer informatie: Alex Scholten, Kraaiheide 48, 6961 PD Eerbeek (0313-656700 of 06-5119 0254 of
[email protected]), zie ook: www.kometen.nl.
Stichting Weer- en Sterrenkunde Eemsmond 7 apr, drs. Kees Veth, Getijdenwerking op aarde en in het heelal, Egyptisch Restaurant Nefertari, Wijkstraat 68, Appingedam, 19.30 uur.
KNMI Colloquia Buys Ballotzaal, De Bilt, 15.30 uur. 8 apr, drs. Femke Goutbeek, New developments of the seismic hazard analysis in the Southern part of the Netherlands. 22 apr, dr. Roel Neggers, The KNMI Parameterisation Testbed (KPT): Continuous single column model evaluation at a permanent observational supersite. Internationaal Sterrenkundekamp Het IAYC 2010 vindt plaats van 1-21 augustus in Duitsland, voor jongeren van 16 tot 24 jaar. Meer informatie: www.iayc.org. Planetaria, publiekssterrenwachten en musea
Bussloo, Volkssterrenwacht Bussloo Open op vrijdag vanaf 19.30 uur kijkavond. Lezing om 20 uur. 2 apr, Alex Scholten, Wonderen van het Heelal. 9 apr, Jan Teule, Saturnus: Lord of the Ring.
Lattrop, Cosmos Strerrenwacht 28 apr, Palmzondag, 14.00 uur, De Cosmos Sterrenwacht staat in het teken van paaseieren.
Utrecht, Sonnenborgh – museum & sterrenwacht Vanaf 1 april is de expositie ‘Spacewalk: ruimtevaart in Nederland’ te zien. Elke vrijdag en zaterdag van 20.00 tot 21.30 uur, kijkavonden; reserveren is noodzakelijk. Elke zondagmid-
dag is de sterrenwacht open van 13 tot 17 uur, met een lezing over de zon om 14 en 15 uur. Sonnenborgh is open zonder afspraak van di t/m vr 11-17 uur, zo 1317 uur. Voor meer informatie en aanmeldingen: 0302302818 (di t/m vrij, 13-17 uur). Groepen op afspraak. Zie ook: www.sonnenborgh.nl. Overveen, Sterrenwacht Copernicus 16 apr, prof. dr. H. van Woerden, 65 jaar Nederlandse Radiosterrenkunde, 20.00 uur.
Leiden, Museum Boerhaave, Lange St. Agnietenstraat 10. 17 dec 2009 t/m 12 sep 2010, NewtonMania. Steek je handen uit je mouwen en verbaas je over de aardse krachten. Voel de versnelling, trotseer de zwaartekracht: welkom in de wondere wereld van Sir Isaac Newton! Bezoek NewtonMania en ontmoet het genie die onze kijk op de wereld voorgoed heeft veranderd.
Amsterdam, Huis Marseille Museum voor fotografie, Keizersgracht 401. First Light: Fotografie & Astronomie 6 maart tot 30 mei. Tijdens deze tentoonstelling organiseert Huis Marseille op een aantal zondagen speciale rondleidingen, waaraan de bezoeker op individuele basis kan deelnemen. De rondleidingen beginnen om 14:00 uur (m.u.v. 7 maart!) en duren ongeveer 1 uur. Er is plaats voor maximaal 20 deelnemers, de rondleidingen zijn gratis. Reserveren is verplicht en kan op:
[email protected]. 4 april, Prof. dr. Huib Henrichs: Visies van een Amsterdamse astronoom op de getoonde beelden. 5 april, Lok Chan: De parallellen tussen de sterrenkundige fotografie en de beeldende kunst. 18 april, Adriaan Heijboer: Fotografie en sterrenkunde in de 19e eeuw. 25 april, Prof. dr. Ralph Weijers: Een Heelal van Extremen. 2 mei, Lok Chan: De parallellen tussen de sterrenkundige fotografie en de beeldende kunst. 9 mei, Dr. Jan Pieter van der Schaar: Ruimte, tijd en het eerste licht. 23 mei, Dr. Gijs Nelemans: Een ontdekkingsreis door het Heelal. 30 mei, Sjef van Duin: Bemande ruimtereis langs kosmische vergezichten van nu en van miljoenen lichtjaren geleden. Voor meer informatie over de workshops, rondleidingen en andere activiteiten en voor reserveringen kunt u contact opnemen met Wannes Ketelaars: info @huismarseille.nl of tel. 020 5318980. 380 - 12