Zitting 1965-1966 - 8 3 0 0 B
1
V A S T S T E L L I N G VAN D E B E G R O T I N G VAN I N K O M S T E N EN U I T G A V E N VAN HET ZUIDERZEEFONDS V O O R H E T D I E N S T J A A R 1966 M E M O R I E VAN A N T W O O R D (Ingezonden 20 december 1965) Nr. 8 Algemeen 1. Een wetsontwerp strekkend tot opheffing van het Zuiderzeefonds wordt gereedgemaakt. 2. De ondergetekende moge erop wijzen, dat de bestuurlijke indeling van de IJsselmeerpolders een onderwerp is, hetwelk tot het departement van zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken behoort. Er moge aan worden herinnerd dat deze in de memorie van toelichting op de begroting van zijn departement heeft medegedeeld, dat deze zaak zijn bijzondere aandacht heeft. 3. Het is de ondergetekende niet bekend, waarom de Zuiderzeeraad nog geen advies omtrent het stedebouwkundig plan voor Lelystad heeft uitgebracht. Het is hem echter wel bekend, dat de raad meermalen in commissie over dit onderwerp heeft beraadslaagd; bovendien heeft de raad sinds maart jl. inderdaad in pleno vergaderd. De ondergetekende acht het echter geen overwegend bezwaar, dat de Zuiderzeeraad zijn advies nog niet heeft uitgebracht, omdat hij zich voorstelt geen nadere beslissing in deze te nemen, alvorens het plan is gepubliceerd en in het openbaar kan zijn besproken. De ondergetekende overweegt, in hoeverre de samenstelling en de taak van de Zuiderzeeraad aan de tegenwoordige omstandigheden dienen te worden aangepast. 4. Zoals de ambtsvoorganger van de ondergetekende bij de behandeling van de vorige begroting heeft medegedeeld, wordt een spoorlijn door de zuidelijke polders onder bepaalde omstandigheden realiseerbaar geacht. Daarom wordt in de planr.en de mogelijkheid tot aanleg van een spoorlijn opengehouden. Technisch zou aanleg eerst over circa 10 jaar mogelijk zijn. Uit de verrichte studies is echter duidelijk gebleken, dat dan de ongunstige verschillen tussen kosten en opbrengsten nog groot zullen zijn. De ter zake uitgevoerde berekeningen berusten uiteraard op thans beschikbare cijfers. Het ligt derhalve in de bedoeling te zijner tijd het overleg met de N.V. Nederlandse Spoorwegen te hervatten en, met inachtneming van de dan wellicht meer concrete inzichten, de berekeningen te herhalen met de dan geldende cijfers en tot nadere besluiten te komen. 5. Het uitgiftebeleid voor de gronden in de IJsselmeerpolders is een aangelegenheid, welke primair de Minister van Financiën regardeert. Voor wat deze vraag betreft, moge de ondergetekende dan ook voorshands verwijzen naar het standpunt van zijn ambtgenoot van Financiën ten opzichte van een overeenkomstige vraag, welk standpunt is geformuleerd in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer inzake de begroting 1966 van Financiën. 6. De oppervlakte van zaaiklaar verhuurd land aan derden door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders bedroeg in 1965 8300 B
8
(2 vel)
2 3600 ha en is voor 1966 geraamd op rond 3000 ha. Deze verhuur vindt plaats in het kader van de tijdelijke exploitatie van de in ontginning genomen gronden. Gedurende deze periode is de gehele werkwijze erop gericht om de grond op een zo rationeel mogelijke wijze in een goede cultuurtoestand te brengen voor de toekomstige pachters. Hierbij is het voor de vruchtwisseling en de arbeidsverdeling van belang, dat naast de teelt van granen en zaden door de rijksdienst ook vlas en andere gewassen worden geteeld. Dit laatste geschiedt door de verhuur van zaaiklaar land. De omvaffg hiervan is, landelijk gezien, van ondergeschikte betekenis en heeft voor de zittende pachters geen bijzondere consequenties. 7. Bij de opstelling van het werkschema voor de inrichting van de gronden in de IJsselmeerpolders is ernaar gestreefd om bij een gelijkblijvende capaciteit van het technisch apparaat een zo groot mogelijke continuïteit te verkrijgen bij de ontginning, tijdelijke exploitatie, uitgifte en bebossing van de drooggevallen gronden. Het begin van de ontginning in Zuidelijk Flevoland zal volgens het huidige werkplan dan ook aansluiten op het einde van de ontginning in Oostelijk Flevoland, hetwelk ook geldt voor de daaropvolgende werkzaamheden, zodat hiervoor geen uitbreiding van het technisch apparaat vereist is. De Zuiderzeesteunwet 8. De ,,populaire uiteenzetting" van de Zuiderzeesteunwet en daarop gebaseerde regelingen, die bij de behandeling van de wijziging van de Zuiderzeesteunwet in 1962 is toegezegd, is nog niet verschenen. De regelingen, die in de Zuiderzeesteunwet en de daarop gegronde besluiten en beschikkingen zijn neergelegd, zijn zeer ingewikkeld. Het bleek moeilijk deze ingewikkelde materie te vereenvoudigen zonder aan de materiële inhoud van de bepalingen tekort te doen. Inmiddels kwam een ontwerp van een „Uiteenzetting van de bepalingen van de Zuiderzeesteunwet en de daarmee verband houdende voorschriften" gereed, waarin door systematische behandeling van de diverse onderwerpen werd gepoogd de materie eenvoudiger en begrijpelijker te maken. De ondergetekende is echter van mening, dat dit ontwerp wat betreft tekst en woordkeus nog niet voldoende populair geacht kan worden. Derhalve werd dit ontwerp in handen gesteld van een ,,copy-writer", die het, zonder verder iets af te doen aan de materiële inhoud, zal pogen te herschrijven. 9.
Als belanghebbende in de zin van de Zuiderzeesteunwet kunnen in het algemeen slechts diegenen worden aangemerkt, die zijn geboren vóór 1 januari 1913. Met betrekking tot de tijdsduur over welke een verleende geldelijke tegemoetkoming kan worden genoten, moet onderscheid worden gemaakt in z.g. geboortecategorieën. De aan dit onderscheid ten grondslag liggende gedachte was, dat voor de jongere groepen belanghebbenden de mogelijkheid tot omscholing aanwezig geacht moest worden en dat derhalve de periode, waarover geldelijke tegemoetkoming verleend werd, niet onbeperkt diende te zijn. De mogelijkheid tot omscholing voor de oudste groepen belanghebbenden kon niet meer aanwezig geacht worden en derhalve diende voor hen geen beperking van de tijdsduur, gedurende welke geldelijke tegemoetkoming zou worden verleend, te worden opgenomen. De te onderscheiden geboorteklassen met vermelding van de tijdsduur, waarover geldelijke tegemoetkoming kan worden genoten zijn: 1. personen geboren vóór 17-12-1867: in den regel voor het leven; 2. personen geboren in de periode van 17-12-1867 t/m 31-12-1889: onbepaalde tijd (hoewel het in de bedoeling gelegen heeft hier evenals voor de volgende groep een eindtermijn op te nemen, is dit nimmer geschied); 3. personen geboren in de periode van 1-1-1890 t/m 16-121892: uiterlijk tot 5-4-1941;
4. personen geboren in de periode van 17-12-1892 t/m 16-12-1902: maximaal 5 jaar achtereen, uiterlijk tot 1-1-1937; 5. personen geboren in de periode van 17-12-1902 t/m 16-12-1906: maximaal gedurende 3 jaar achtereen, uiterlijk tot 1-1-1935; 6. personen geboren in de periode van 17-12-1906 t/m 31-12-1912: alleen voor zover zij in 1950, 1951 of 1952 hebben gevist. Ten behoeve van belanghebbenden behorende tot de categorieën genoemd onder 3, 4 en 5, die in 1950, 1951 of 1952 nog aan de IJsselmeervisserij hebben deelgenomen, werden later bovengenoemde tijdsbepalingen opgeheven. In het algemeen moet het motief, dat aan de termijnbepalingen ten aanzien van alle hierboven onder 3, 4 en 5 genoemde groepen ten grondslag ligt, redelijk worden geacht. Nu bovendien een uitgebreid onderzoek naar een aantal destijds door leden van de Tweede Kamer der StatenGeneraal voorgelegde concrete gevallen uit de geboorteklasse 1890-1892 heeft uitgewezen, dat van wezenlijk schrijnende gevallen niet kon worden gesproken en bovendien ook de Generale Commissie Zuiderzeesteunwet na bespreking van de kwestie der „schrijnende gevallen" van oordeel is, dat het niet juist zou zijn de wettelijke bepalingen zodanig te wijzigen, dat de grenzen worden verlegd, ligt een wijziging iri de wettelijke regeling niet in het voornemen van de ondergetekende. Zulk een wijziging, ook als zij slechts een gering aantal personen omvat, zou ongetwijfeld een pleidooi uitlokken van of ten behoeve van de volgende leeftijdsgroep, om ook deze weer onder de regeling te brengen. 10. De Generale Commissie Zuiderzeesteunwet heeft geadviseerd, een aantal bedragen, genoemd in het Zuiderzeesteunbesluit 1963 te koppelen aan indexcijfers. In grote trekken zullen deze voorstellen worden gevolgd, waardoor de welvaartsvastheid van de geldelijke tegemoetkoming wordt gegarandeerd. 11. De administratieve regeling van de vergoeding wegens waardevermindering van vissersvaartuigen en netwerk is gereed. Met de praktische uitvoering is op 14 december jl. een aanvang gemaakt. De belanghebbenden worden hiervan in kennis gesteld via de burgemeesters van de IJsselmeergemeenten. De nodige aanvraagformulieren zijn ter beschikking gesteld van de gemeentesecretarieën. Noordoostpolder 12.
Het provinciaal bestuur van Overijssel heeft nog geen nadere mededelingen gedaan over de vorderingen van zijn onderzoek en zijn overweging inzake de oprichting van een waterschap voor de Noordoostpolder. De ondergetekende kan daarom nog geen mededelingen over de regelingen voor bestuursvorm, stemgerechtigden en omslagplichtigen doen. De ondergetekende heeft onlangs aan het provinciaal bestuur verzocht hem over de stand van zaken te willen inlichten. Het is de ondergetekende niet bekend, of het provinciaal bestuur van Noord-Holland, voordat het waterschap „De Wieringermeer" in 1941 werd opgericht, daaraan minder tijd van voorbereiding heeft moeten besteden dan het provinciaal bestuur van Overijssel thans blijkbaar behoeft. Hij moge er echter de aandacht voor vragen, dat in de laatste tijd de inzichten omtrent hetgeen tot de taak van waterschappen moet worden gerekend niet meer dezelfde zijn als 25 jaar geleden, zodat de taak van het provinciaal bestuur van Overijssel mede daardoor wellicht minder eenvoudig is dan die van gedeputeerde staten van Noord-Holland omstreeks 1940. Welke beletselen de oprichting van een waterschap nog in de weg staan, zal uit de inlichtingen van het provinciaal bestuur moeten blijken. De oprichting van waterschappen behoort volgens de vigerende wetgeving formeel tot het gebied van de provinciale besturen. Dit wil echter niet zeggen, dat van rijkswege niet een zekere invloed kan worden uitgeoefend.
3 13. De waterstaatslasten in de Noordoostpolder komen inderdaad nog voor rekening van het Rijk, met dien verstande dat van de weinige particuliere eigenaars een bijdrage wordt gevorderd, evenredig aan de oppervlakte van hun eigendommen, die in totaal minder dan 1 pet. van het totaal omvat. Na instelling van een waterschap zal dit lichaam de bedoelde lasten uiteraard aan de gezamenlijke eigenaren van de grond opleggen, zodat ook dan het Rijk, als eigenaar van meer dan 99 pet. van de polderoppervlakte, deze lasten blijft dragen. De belangen van de schatkist zijn derhalve niet in het geding. Er bestaat nog geen volledige overeenstemming met de betrokken organen over de verdeling van de onderhoudskosten van het wegennet. Oostelijk Flevoland 14.
Het uitgifteplan voor de gronden in Oostelijk Flevoland regardeert, zoals hiervoren reeds werd opgemerkt, primair de Minister van Financiën. Het is de ondergetekende echter bekend, dat in het vigerende uitgifteplan geen rekening is gehouden met de teelt van populieren ten behoeve van de papierindustrie. De Coördinatiecommissie Agrarische Domeinen heeft hieromtrent nog geen advies uitgebracht. De indruk bestaat dat deze teelt niet rendabel is. De recreatieve functie van deze eenvormige, dicht geplante bossen, die reeds op 15-jarige leeftijd worden gekapt, is uiterst gering, zodat in dit opzicht de aanleg van de reeds geprojecteerde recreatiebossen ver de voorkeur verdient. Over de vraag of de behoefte aan Nederlands papierhout verminderd is door bindingen van de Nederlandse papierindustrie met buitenlandse concerns, heeft de ondergetekende geen oordeel. Een beslissing omtrent de door de Vereniging van Nederlandse papierfabrikanten gedane suggestie zal door de Regering moeten worden genomen en zal, evenals met het uitgifteplan pleegt te geschieden, aan de Kamer worden overgelegd. 15. Oostelijk Flevoland heeft, buiten Lelystad, een overheersend agrarisch karakter en zal dit karakter nog vele jaren behouden. De ervaring heeft geleerd, dat een doelmatige verzorging van een agrarisch gebied in de huidige maatschappelijke situatie alléén kan geschieden vanuit een beperkt aantal betrekkelijk grote dorpen. Deze overweging heeft het dorpenpatroon bepaald. Wanneer in de toekomst Oostelijk Flevoland een taak zal krijgen ten aanzien van het opnemen van grotere bevolkingsconcentraties, staat men voor de keus een of meer der dan bestaande kernen te doen uitgroeien, dan wel nieuwe kernen te stichten. Mocht men te zijner tijd het laatste willen kiezen, dan laat de situatie dat stellig toe. 16. Onder nr. 15 is reeds vermeld, dat Oostelijk Flevoland aanvankelijk, behalve voor zover Lelystad betreft, slechts weinig zal betekenen in het proces van het opvangen van de verwachte toename van de Nederlandse bevolking. Het huidige verkavelingsplan, dat praktisch volledig is gerealiseerd, houdt de mogelijkheid voor een grote uitgroei van Lelystad in, gaat verder uit van de realiteit van een agrarische ontwikkeling, maar is voldoende flexibel om te zijner tijd de dan gewenste voorzieningen in te passen. Wat het tweede gedeelte van deze vraag betreft, kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 5. In antwoord op het laatste gedeelte van deze vraag kan de ondergetekende mededelen, dat de bestemming van een aantal boerderijen tot bedrijven in eigen beheer geschiedt in het kader van de normale uitgifte van boerderijen en derhalve in eerste instantie de Minister van Financiën regardeert. In dit verband moge de ondergetekende nog verwijzen naar het antwoord van zijn ambtgenoot onder punt 76 van de memorie van antwoord op hoofdstuk IX B van de begroting. 17. Tijdens de presentatie van het structuurplan voor de Zuidelijke IJsselmeerpolders in 1961 is wel voor de overige polders,
maar niet voor Oostelijk Flevoland een inrichtingsplan toegezegd. Dit plan was reeds in 1957 tot 1959 gereedgemaakt, vastgesteld en gepubliceerd. 18. De recreatieve voorzieningen, die in Oostelijk Flevoland worden uitgevoerd, omvatten in hoofdzaak de aanleg van bebossingen en andere beplantingen met bijbehorende voorzieningen, zowel binnen als buiten de woonkernen, alsmede langs de randmeren. De nodige gelden daarvoor zijn in de begroting begrepen. 19. In beginsel zijn de bedrijven in eigen beheer niet bedoeld als proefbedrijven, al wordt op deze bedrijven in navolging van hetgeen ook op vele particuliere bedrijven is geschied, veelvuldig gezocht naar doelmatiger werkmethoden. De ondergetekende is echter bereid om de vraag naar de wenselijkheid en de mogelijkheid deze bedrijven mede dienstbaar te maken aan proefnemingen betreffende de vijfdaagse werkweek in de veehouderij, voor te leggen aan de Interdepartementale Coördinatie Commissie Agrarische Domeinen, waarin ook de Ministers van Landbouw en Visserij en van Financiën zijn vertegenwoordigd. 20. Voor de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van Lelystad beschikt het Rijk over de bestuurlijke en technische apparatuur van het openbaar lichaam „Zuidelijke Usselmeerpolders", de Dienst der Zuiderzeewerken en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Hiermede kan, nadat de nodige voorzieningen op personeelsen organisatorisch gebied geheel zullen zijn gerealiseerd, voorshands worden volstaan. In verband met het voorgaande is instelling van een afzonderlijke dienst voor Lelystad, hoewel mogelijk, thans niet aan de orde. 21. In de memorie van toelichting wordt de taakstelling van het door de ondergetekende te voeren beleid beperkt tot de periode waarbinnen het Rijk in hoofdzaak verantwoordelijk zal zijn voor de ontwikkeling van Lelystad. Als taakstelling is opgegeven 10 000—15 000 inwoners in 1975. Het aantal en de aard van de te treffen maatregelen in de genoemde zes groepen zullen worden afgestemd op deze beperkte taakstelling en zullen ook worden aangepast aan de resultaten van de eerste jaren. Pas als zou blijken dat voor deze maatregelen onvoldoende mogelijkheden zijn, of dat zij onvoldoende resultaten opleveren, zal naar aanvullende regelingen moeten worden gezocht. Op dit ogenblik is daar nog geen aanleiding toe. Vestiging in Lelystad van andere overheidsdiensten dan de reeds in de memorie van toelichting genoemde Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, het Openbaar lichaam „Zuidelijke Usselmeerpolders" en het Centraal Diergeneeskundig Instituut is derhalve nog niet aan de orde geweest. 22. Er bestaat in beginsel inderdaad van particuliere zijde veel belangstelling voor de vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in Lelystad. Het zijn daarbij vooral de toekomstige centrale ligging in Nederland en de ontworpen goede verbindingen die de gegadigden aanlokken. In hoeverre echter de vestigingen ook werkelijk en op korte termijn tot stand zullen komen, zal in hoge mate afhangen van het woon- en vestigingsklimaat, dat in Lelystad kan worden geboden. Wat betreft de vraag of de vestiging in Lelystad zo nodig zal worden gestimuleerd door bijv. lage grondprijzen, deelt de ondergetekende mede, dat de uitgifte van de grond zijn ambtgenoot van Financiën regardeert en dat over de vraag onder welke voorwaarden bouwterreinen te Lelystad beschikbaar zullen worden gesteld, nog geen beslissing is genomen.
4
27. Bronnen van bestaan voor de toekomstige bewoners van Lelystad zullen in hoofdzaak moeten worden gevonden in ter plaatse gevestigde industriële of dienstverlenende bedrijven, alsmede overheidsinstellingen. Voor wat betreft de indicaties van in Lelystad te vestigen bedrijven en instellingen, moge worden verwezen naar het antwoord op vraag 22. 28. Voor de middenstandsvestiging in de Noordoostpolder zijn destijds reeds van het begin af aan kansen geboden aan particulier initiatief. Een zelfde gedragslijn wordt thans voor Oostelijk Flevoland gevolgd. Aangezien een aantal middenstandsvestigingen t.b.v. voorziening in de primaire levensbehoeften reeds tot stand moet komen op een moment, dat zij nog onrendabel zijn, worden in de eerste fase van de kolonisatie een aantal van dergelijke bedrijfspanden door de overheid gebouwd en gedurende een bepaalde aanlooptijd tegen gereduceerde prijzen verhuurd. In Dronten zijn thans plannen voor de bouw van een aantal winkelpanden door particulieren in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Overigens hebben in Dronten reeds tal van andere particuliere of coöperatieve bedrijven, zoals garages, banken, landbouwmechanisatiebedrijven, graandrogerijen, aardappelopslagplaatsen, een betonmortelbedrijf e.d. inmiddels hun eigen bedrijfsgebouwen voltooid.
Dronten
!scholen
Datum
1 3 4
3 3 4 4
ulo
27 43 52 57
1.0.
330 507 651 776
kleu
1318 2192 2797 3300
1*
S s.>
ulo
31-12-62 31-12-63 31-12-64 30- 6-65
leerlingen
'S e 60 g
1.0.
c c o
kleu
5
eO
Gev bed
25. De plannen, die ten aanzien van de woningbouw in Lelystad in voorbereiding zijn en in uitvoering worden genomen, bieden voldoende ruimte om aan de woningbehoefte van de Provinciale Geldersche Electriciteitsmaatschappij en van het Centraal Diergeneeskundig Instituut tegemoet te komen. Indien bij de woningbouw geen belangrijke vertragingen als gevolg van onvoorziene omstandigheden zullen optreden, zullen in 1967 voldoende woningen gereed zijn. 26. Voor een gericht ontwikkelingsbeleid van Lelystad zijn vroegtijdig een aantal publieke voorzieningen, o.m. op het gebied van onderwijs, cultuur en recreatie noodzakelijk. De stichtingskosten van deze voorzieningen, alsmede de aanvankelijk optredende exploitatietekorten, zullen inderdaad uiteindelijk voor rekening van het Rijk worden genomen. Deze kosten zullen, naar verwacht mag worden, niet overmatig hoog zijn.
30. Ten einde een inzicht te geven in de groei van Dronten kunnen de volgende cijfers worden verstrekt.
gen
24. In de nota van wijzigingen inzake het wetsontwerp tot vaststelling van de begroting van het Zuiderzeefonds voor het dienstjaar 1966 is het uitgave-artikel voor bouwkundige werken met f 1 min. verminderd. Voor 1966 zal derhalve slechts f 8 min. meer beschikbaar zijn dan in 1965 was uitgetrokken; dit hogere bedrag zal kunnen worden verwerkt. Het uitgiftebeleid en de bouw van boerderijen hebben thans een zodanig tempo dat, wat dit betreft, te zijner tijd zonder meer zal kunnen worden overgeschakeld op Zuidelijk Flevoland. Het tempo van de andere bouwkundige werken zal in de komende jaren belangrijk moeten worden opgevoerd, ten einde in staat te zijn zowel in Oostelijk Flevoland, met name in Lelystad, als in Zuidelijk Flevoland in de verwachte behoeften te voorzien.
29. Ten gevolge van de afnemende arbeidsbezetting op de landbouwbedrijven, zal de agrarische bevolking in Oostelijk Flevoland een kleinere omvang krijgen dan aanvankelijk werd verwacht. Om deze reden is het aantal dorpen in Oostelijk Flevoland reeds drastisch verminderd. Aan Dronten zijn reeds faciliteiten gegeven voor industrievestiging in de vorm van goed ontsloten, aan vaarwater gelegen industrieterreinen. Tot dusverre heeft zich hier overwegend agrarische industrie gevestigd. Daarnaast zijn hier ook reeds enkele niet agrarische industriële vestigingen tot stand gekomen. De verwachting bestaat, dat het geringe aantal dorpen voldoende levensvatbaarheid zal hebben, mede omdat in deze dorpen op beperkte schaal ook de vestiging van andere dan agrarische bedrijven wordt gestimuleerd. Voorts kan worden verwacht, dat hierdoor eventuele werkgelegenheidsproblemen in de toekomst kunnen worden opgevangen.
Inw
23. Ten aanzien van de vestiging van overheidsinstellingen in Lelystad kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 21 en naar de memorie van toelichting. Het is juist, dat de eerste 300 woningen op enige afstand van het bestaande barakkenkamp worden gebouwd. De bouwplaats ligt echter niet in een uithoek van de toekomstige stad, maar zal direct aan het het eerst te realiseren gedeelte van het toekomstig stadscentrum grenzen. De grond, waarop thans het barakkenkamp staat, ligt daarentegen in het uiterste zuidwesten van de toekomstige stad en is in het structuurplan bestemd tot industrieterrein.
1 1
72 192 222 290
264 484 666 806
58 127 139
De vraag, of er aanwijzingen zijn dat Dronten zich tot een agarisch centrum ontwikkelt, kan bevestigend worden beantwoord. Er zijn inmiddels in Dronten verschillende centrale voorzieningen ten behoeve van de landbouwbedrijven gevestigd. Het tot dusverre gevolgde kolonisatiebeleid is ook steeds op deze ontwikkeling gericht geweest. In antwoord op de vraag over de middenstandsbedrijven in Swifterband kan worden opgemerkt, dat het inwonertal van dit dorp op dit moment, in vergelijking met dat van Dronten, nog klein is. Met het oog hierop ontvangen deze ondernemingen gedurende een bepaalde aanlooptijd een reductie op de huurprijs, zoals genoemd in het antwoord op vraag 28. Ten aanzien van het laatste deel van deze vraag worde eraan herinnerd, dat aan de ontwikkeling van Lelystad geheel andere doelstellingen ten grondslag liggen dan aan die van Dronten. Derhalve mag de ontwikkeling van deze beide woonkernen niet als controversieel worden beschouwd. Het is niet de bedoeling om de technische apparatuur van de graanverwerkingsinstallatie te Dronten geheel of gedeeltelijk naar de installatie Lelystad over te plaatsen, daar er gelijktijdig behoefte is aan deze beide graanverwerkingsbedrijven. 30. Binnenkort wordt in Dronten begonnen met de bouw van een gemeenschapscentrum, dat tevens ruimte zal bieden aan de beurs. In het stedebouwkundig plan voor Dronten is ruimte gereserveerd voor een openluchtbad, dat in het kader van de plannen voor recreatieve voorzieningen in de polder binnen afzienbare tijd zal worden gerealiseerd. Zuidelijk Flevoland en Markerwaard 33. Het is niet de bedoeling en praktisch ook onuitvoerbaar tegelijk met de afsluiting van Zuidelijk Flevoland de dijk Enkhuizen—Lelystad te voltooien.
5 Tijdens de uitvoering van de opeenvolgende polders ontstaan telkens nieuwe waterhuishoudkundige situaties. De situatie, die door de sluiting van de dijk langs het Oostvaarderdiep in 1966 ontstaat, kan, onder bepaalde omstandigheden, op sommige plaatsen iets hogere waterstanden meebrengen dan tevoren zouden zijn voorgekomen. Intussen zijn alle situaties die zich tijdens de uitvoering voordoen, zeer veel gunstiger dan die van open Zuiderzee van vóór 1932. Gevaar voor overstroming van het oude land, waarvan de dijken nog op de omstandigheden van vóór 1932 zijn afgestemd, is derhalve niet aanwezig.
minder aantrekkelijk doen zijn en zal een uitbreiding van de bewoning aldaar steeds minder mogelijk zijn. Te zijner tijd zal dus vanzelf hel ogenblik aanbreken, dat men aan de polders de voorkeur zal geven. Aangezien eerst omstreeks 1975 van een enigszins belangrijke vestiging in de polders sprake kan zijn, is het prematuur zich thans te verdiepen in mogelijke regelingen om het boven aangeduide proces te leiden. Hoe daarbij aan de Gooise gemeenten een voorkeursrecht zou kunnen worden gegeven, ziet de ondergetekende niet.
34. Indien zich geen tegenslagen voordoen, is het inderdaad mogelijk, dat de dijk van Zuidelijk Flevoland eind 1967 zal worden gesloten, waarna de polder een klein jaar later zal droogvallen. De ondergetekende is van opvatting, dat voor de inrichting van onderdelen van dit gebied plannen behoren gereed te zijn tegen de tijd dat de uitvoering daarvan aan de orde komt. Het meest urgent is thans de inrichting van het oostelijk gedeelte van Zuidelijk Flevoland. Hiervoor is een verkavelingsplan gereed gekomen, dat binnen kort aan de Zuiderzeeraad zal worden gezonden en ter visie gelegd. Dit plan kan worden gezien als een nadere uitwerking van het algemene structuurplan van de zuidelijke polders.
37. De hoofdafmetingen van de kavels in Zuidelijk Flevoland worden 500 x 1200 m. Na het graven van de kanalen, tochten en sloten, worden greppels getrokken die tweezijdig op de kavelsloten afwateren en die na ca. 3 jaar worden vervangen door drains. De greppel- en drainafstanden zijn afhankelijk van de bodemgesteldheid, het voorkomen van kwel en de mate waarin de gronden sedert het droogvallen zijn gerijpt. Bij de huidige stand van de drainagetechniek kan bij de gekozen kavelbreedte ruimschoots worden voldaan aan de gestelde ontwateringseisen.
35. Terwijl de plannen van de verschillende onderdelen van de inpoldering worden uitgewerkt, wordt met de belanghebbende instanties, te weten rijksdiensten, besturen van aanliggende provincies, het landbouwschap, watersportorganisaties, enz. op ruime schaal overleg gepleegd. Het verkavelingsplan voor Oostelijk Flevoland is in twee fasen ter algemene visie gelegd, nadat aan de direct belanghebbenden reeds eerder voldoende inspraak was gegeven. Daarop is gevolgd de publikatie van het algemene structuurplan van de zuidelijke polders. Een beschrijving van het door prof. Van F.esteren opgemaakte plan voor Lelystad ligt al enige maanden ter drukkerij; de verschijning kan elk ogenblik geschieden. Het ligt in de bedoeling het juist gereedgekomen deelplan voor het oostelijk deel van Zuidelijk Flevoland ter visie te leggen op dezelfde wijze als met het plan voor Oostelijk Flevoland is geschied. Het is inmiddels ter griffie van de Kamer gedeponeerd. 36. In de memorie van toelichting werd eraan herinnerd, dat de vestiging in Zuidelijk Flevoland berust op de vrije keuze van de bewoners, zodat de eerste voorwaarde is te zorgen, dat een leefbaar milieu ontstaat, waardoor de vestiging in de polder aantrekkelijker of althans niet minder aantrekkelijk is dan elders. Met het scheppen van dat milieu in de moddervlakte, die de polder aanvankelijk zal zijn, zal noodzakelijkerwijze een zeker aantal jaren zijn gemoeid. Inmiddels zal het toenemend gebrek aan ruimte de vestiging in het Gooi steeds
38. Zuidelijk Flevoland zal in sterkere mate dan de voorgaande polders een stedelijke bestemming krijgen, waaruit volgt, dat het areaal landbouwgrond op den duur een relatief kleinere oppervlakte zal beslaan. Voor zover deze niet-agrarische functie pas op langere termijn zal worden gerealiseerd, zal ernaar worden gestreefd om zo spoedig mogelijk een aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, onder meer door het aanbrengen van beplantingen in de toekomstige woongebieden. Aangezien vóór 1975 de uitgifte van landbouwbedrijven in Zuidelijk Flevoland nog niet aan de orde is, zijn over het uitgifteplan voor deze polder en de stichting van blijvende of tijdelijke landbouwbedriifsgebouwen door het Rijk nog geen beslissingen genomen. 39. Het is te verwachten, dat de kern in het oosten van Zuidelijk Flevoland ook een verzorgende functie zal krijgen voor een klein gebied in het zuiden van Oostelijk Flevoland. De bedoelde kern is weliswaar de enige kern in Zuidelijk Flevoland, die, althans aanvankelijk, een agrarisch karakter zal hebben, te vergelijken met dat van Dronten, maar belangrijke gedeelten van de polder zullen kunnen worden verzorgd door Lelystad en de stedelijke nederzettingen in het zuidwesten. Daarmee is een verzorging te verkrijgen, die geheel strookt met de huidige inzichten daaromtrent. Wanneer te zijner tijd de behoefte ontstaat in het thans nog als landelijk te beschouwen gebied op betekenende schaal vestigingen van niet-agrarische aard te stichten, kunnen deze alsnog in het plan worden ingepast. De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. G. SUURHOFF.