Zingen in de klas Een onderzoek naar de invloed van zingen op de sfeer in een klas.
Marieke van der Sluis
1
Zingen in de klas Een onderzoek naar de invloed van zingen op de sfeer in een klas.
Marieke van der Sluis Christelijke Hogeschool Ede Afstudeeronderzoek Leraar Basisonderwijs (Pabo) Februari 2011 Begeleider: Jan Kaldeway
2
Inhoudsopgave Inleiding
p. 4
Hoofdstuk 1: Zingen 1.1 Muziek en persoonlijkheid 1.2 Zingen geeft gemeenschap 1.3 Zingen en geloof 1.4 Conclusie
p. 5 p. 5 p. 6 p. 7 p. 8
Hoofdstuk 2: Zingen in het onderwijs 2.1 Kerndoelen over zingen 2.2 Zingen met kinderen 2.3 Praktijkvoorbeeld 2.4 Conclusie
p. 9 p. 9 p. 11 p. 13 p. 13
Hoofdstuk 3: Sfeer 3.1 Wat is sfeer? 3.2 Het meten van sfeer 3.3 Conclusie
p. 14 P. 14 p. 15 p. 17
Hoofdstuk 4: Zingen en onderzoek
p. 18
Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet
p. 21
Hoofdstuk 6: Onderzoeksresultaten 6.1 Voormeting – interventie – nameting 6.2 Creatieve opdracht 6.3 Sfeerboekje 6.4 Interview met de kinderen 6.5 Observatie
p. 24 p. 24 p. 29 p. 30 p. 33 p. 37
Hoofdstuk 7: Conclusie
p. 40
Hoofdstuk 8: Discussie
p. 42
Hoofdstuk 9: Samenvatting
p. 45
Literatuuropgave
p. 46
Bijlage 1: Klimaatschaal Bijlage 2: Vragenlijst Bijlage 3: Liedlijst Bijlage 4: Sfeerboekje Bijlage 5: Interviewvragen kinderen Bijlage 6: Verloop van het onderzoek 3
Inleiding Muziek heeft invloed op mensen, dat is wel duidelijk. Kijk alleen maar naar films als ‘Sister Act’ en ‘Les Choristes’ waar de sfeer in een groep totaal verandert nadat ze met elkaar een koor vormen. Zelf houd ik erg van zingen en ik ben ook lid van een koor. Met elkaar zingen geeft bij mij altijd een gevoel van verbondenheid. Daarom de keuze om in mijn afstudeeronderzoek op zoek te gaan naar het belang van zingen in de klas. Ik ben benieuwd of muziek, en dan specifiek het domein zingen, ook op de basisschool effect heeft op de sfeer in de klas. Mijn vraag uit de praktijk hierbij is: ‘Is het belangrijk dat er weer meer wordt gezongen in de klas?’. Vanuit verschillende stages heb ik gezien dat er vrij weinig meer wordt gezongen op basisscholen. Mede doordat het vanuit de kerndoelen geen verplicht onderdeel meer is van het onderwijscurriculum. Mijn onderzoek zal zich richten op de sfeer in de klas die ontstaat door het zingen met elkaar. De onderzoeksvraag hierbij luidt: “Welke invloed heeft zingen in de kring (elke dag minstens 10 tot 15 minuten) op de sfeer in de klas?”. Mijn hypothese is: “Zingen in de klas heeft een positieve invloed op de sfeer in de klas.” Mijn verwachting is dat zingen kan werken als samenbindende factor doordat de leerlingen een gezamenlijk doel hebben.” In het theoriedeel van mijn onderzoek wil ik me richten op een stukje theorie over het zingen met kinderen en de plaats van zingen in het huidige onderwijs vanuit de kerndoelen. Ook wil ik op zoek gaan naar de betekenis van ‘sfeer’ en methoden om sfeer te meten. Daarnaast beschrijf ik wat er op het gebied van muziek/zingen al bekend is over de invloed die het heeft op mensen. Ik zal op sommige momenten ingaan op muziek als geheel, maar zo mogelijk richt ik me specifiek op het onderdeel ‘zingen’. Voor het praktijkdeel van mijn onderzoek ga ik naar een basisschool om een experiment uit te voeren. Juist op het moment van de keuze van mijn onderwerp kwam ik in NRC-next1 een artikel tegen over de vraag naar het belang van zingen op de basisschool. Het is dus nog steeds een actuele discussie, waar ik me met dit onderzoek in zal mengen.
1
M. Spel, Muziekles is meer dan naar ‘Idols’ kijken; Geregeld zingen op de basisschool is op de meeste scholen geen gebruik meer. Hoe erg is dat? NRC Next. (Utrecht: 2009), 24. 4
Hoofdstuk 1: Zingen Inleiding In dit hoofdstuk gaat het eerst over welke algemene invloed muziek op ons kan hebben. Daarna zal het, meer specifiek, gaan over de effecten van zingen op het gebied van gemeenschapsgevoel en geloof.
1.1 Muziek en persoonlijkheid Muziek raakt onze persoonlijkheid. Het heeft invloed op ons zelfbeeld, op onze emoties en op onze stemming. Deze aspecten wil ik hieronder kort bespreken. Muziek en zelfbeeld Naast de invloed op sociale vaardigheden, gaat men er ook vanuit dat actief muziek maken een positieve bijdrage levert aan de opbouw van het zelfbeeld.2 Bij muziekonderwijs is er vaak sprake van een situatie waarin de persoonlijkheid van een leerling in een kwetsbare positie kan komen te staan, bijvoorbeeld als de leerlingen met elkaar zingen en musiceren.3 Niet specifiek bij zingen, maar bij het muziekvak in het algemeen, kan gezegd worden dat leerkrachten zich bewust moeten zijn van hun invloed op de beeldvorming bij hun leerlingen. Voor een leerkracht is de feedback van groot belang, zo schrijft De Vugt.4 Het is volgens hem essentieel om goed gefundeerd commentaar te geven waar de leerling wat mee kan, anders kan een leerling de feedback verkeerd opvatten en dit kan een negatief effect hebben op zijn zelfbeeld. Muziek en emotie/gevoel/stemming Volgens Mak schrijft Sloboda dat muziek het meest in verband gebracht is met de waarneming en beleving van emoties. Uit onderzoek naar het gebruik van muziek blijkt dat muziek vooral wordt gebruikt voor het versterken en veranderen van aanwezige emoties bij de luisteraar. 5 Ook op therapeutische gebied wordt de positieve waarde van muziek onderkend. Muziek blijkt een positief effect te hebben op ontspanning en het ervaren van angst of pijn.6 Een functie van muziek is dus blijkbaar het kunnen creëren of versterken van een stemming. Als men naar een requiem (een dodenmis) luistert, kan dit dus een stemming opwekken,
2
A. de Vugt. ‘De kracht van muziekonderwijs’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, Uithoorn: Karakter uitg., p. 125-140, 2008, 127. 3 De Vugt, 134. 4 De Vugt, 136. 5 P. Mak en R. Smilde. ‘Meer met muziek: muziek en de kwaliteit van het bestaan’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, Uithoorn: Karakter uitg., p. 197-219, 2008, 205. 6 H. Smeijsters. ‘De therapeutische waarde van muziek’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, p. 163-196, Uithoorn: Karakter uitg., 2008, 169. 5
zonder dat er echt iemand is overleden. Er is in werkelijkheid geen aanleiding tot deze emotie, maar toch kan deze ontstaan door het luisteren naar de muziek. 7 Juist deze krachtige werking van muziek wordt soms met angst bekeken. Bepaalde muziek zou gevaar op kunnen leveren voor het gedrag of het denken van mensen.8 Gedacht wordt bijvoorbeeld aan opruiende slogans van rechts-radicale rockmuziek of fanatieke oorlogsliederen van voetbalsupporters.9 Dit zou de stemming kunnen versterken, waardoor de situatie uit de hand kan lopen.
1.2 Zingen geeft gemeenschap Van Oers schrijft: “Zingen (en muziek überhaupt) heeft waarschijnlijk een belangrijke functie in de groepsvorming door de opwekking van een collectieve stemming.”10 Dit baseert hij op een theorie van Benzon, die kijkt naar de rol van muziek in het ontstaan van een hechte gemeenschap. Benzon zegt: “Music connects us to the world.”11 Volgens Benzon is muziek puur communicatie van stemming.12 Hij zegt dat er door muziek een hechte gemeenschap kan ontstaan door neurologische processen die geharmonieerd worden als mensen dezelfde muziek horen en vooral zingen.13 “Zoals twee lichamen zich in één gemeenschappelijk beweging overgeven bij het dansen, zo worden zingende individuen opgenomen in eenzelfde neurologisch patroon, waardoor ze dezelfde stemmingen ontwikkelen en een hecht gemeenschapsgevoel opbouwen.”14 Voor ons mensen is gemeenschap heel belangrijk, vandaar het communiceren van stemmingen die de gemeenschapssamenhang versterken voor ons van groot belang is. Het zingen past hier goed bij doordat het dicht bij spreken ligt en dus nog duidelijke communicatie in zich heeft. De manier waarop je een lied zingt kan de boodschap accentueren en de stemming nog duidelijker naar voren brengen. Maar gezien het feit dat er ook instrumentale muziek bestaat, blijkt dat de tekst vaak een ondergeschikte plaats heeft aan de melodie of de activiteit van het zingen zelf.15 “Het gaat om het zingen en de stemming die daarmee opgeroepen wordt.”16 Van Oers probeert een link te leggen tussen taalontwikkeling en muzikale ontwikkeling. Hij schrijft dat taal zich ontwikkelt door gebruik, dus door deel te nemen aan talige activiteiten. Vervolgens schrijft hij dat ‘samen zingen’ de meest voor de handliggende activiteit is om die link te kunnen leggen.17 Door samen bezig te zijn met een muzikale activiteit kan muzikaliteit zich ontwikkelen. Daarna gaat hij verder op de muzikale ontwikkeling: “Het opbouwen van 7
Oers, B. van. ‘In the mood: een onderwijspedagogische kijk op muzikale ontwikkeling’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, Uithoorn: Karakter uitg., p. 105-124, 2008, 123. 8 De Vugt, 126. 9 H. G. Bastian. Muziek maakt slim, (Katwijk: Panta Rhei, 2003), 41. 10 Van Oers, 113. 11 W. L. Benzon. Beethoven’s Anvil: Music in Mind and Culture, (New York: Basic Books, 2001), xi. 12 Van Oers, 112. 13 Van Oers, 112. 14 Van Oers, 112. 15 Van Oers, 112. 16 Van Oers, 113. 17 Van Oers, 117/118. 6
een muzikale gemeenschap is waarschijnlijk een basale voorwaarde voor muzikale ontwikkeling. (…) De gemeenschap is een voorwaarde en tegelijkertijd een uitkomst van het samen zingen.”18 “Het zingen is in elk geval een activiteit waaraan kinderen kunnen en willen deelnemen, mits we ervoor zorgen dat de kinderen een band hebben met (betrokken zijn bij) wat ze zingen, of dat het een sociale functie heeft: erbij horen, uiting geven aan persoonlijk op groepsgevoel, etc. Kinderen gewoon zomaar een liedje leren is niet altijd een activiteit die bij hen een grote mate van betrokkenheid teweegbrengt. Een belangrijk punt in de muzikale gemeenschap is dat de ouderen de jongeren helpen om hun deelnamemogelijkheden aan die activiteit stap voor stap uit te breiden en te verbeteren.”19
1.3 Zingen en geloof Op veel christelijke scholen wordt er aan het begin van de dag gezongen bij de dagopening. Omdat dit één van de momenten is waarop er nog wordt gezongen in de klas, en dit een moment van gemeenschappelijk samenzijn is, wil ik ook dit aspect belichten. Functies van liedjes In de literatuur worden op dit gebied meerdere functies van liedjes aangegeven. Het lied kan een bepaald Bijbelverhaal vertellen. Het gaat dan om de herinnering van het verhaal, het lied ontroert daarbij niet. Ook zijn er liederen waarbij het gaat om “het in herinnering roepen van een gezamenlijke ervaring of om een ritueel (bijvoorbeeld in een viering) te markeren.”20 Daarnaast kan zingen een pastorale functie hebben. Gerard van Midden zegt: “Als je met elkaar zingt, voel je iets van gemeenschap.”21 Het zingen staat hierbij centraal. Van Midden spreekt over zingen als ‘beleven’. Een leerkracht heeft hierin een taak om enthousiasme over te brengen, te luisteren naar de kinderen, het lied te brengen in de belevingswereld van de kinderen en om een veilig leefklimaat te creëren.22 Met name dat laatste vind ik een interessante gedachte. Hier zit een link naar mijn onderzoek: moet je als leerkracht een veilig klimaat creëren voordat je kunt gaan zingen? Of zou zingen in de klas juist kunnen helpen om het klimaat /de sfeer in de klas beter te laten worden? Ik laat deze vraag op dit moment verder rusten. Gemeenschap en gevoel Willem Barnard gaat verder in op het aspect ‘gemeenschap’, wat ook al eerder in algemene zin aan de orde is geweest. “Als je zingt, voeg je je in een gemeenschap.” Als je zingt, ben je opgenomen in een gemeenschap: je kunt alleen met elkaar zingen als je je in het geheel voegt. 23 Als je zingt, geef je jezelf meer over, volgens Barnard. Het zingen kan technisch 18
Van Oers, 118. Van Oers, 118. 20 G. van Midden. ‘Teksten moeten ruimte geven voor eigen beelden en beleving’, in: N. SikkelWilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 8-16, 1996, 15. 21 Van Midden, 15. 22 Van Midden, 15. 23 N. Sikkel-Wilschut. ‘Liederen zijn als kinderen: als ze groot zijn troosten ze jou’, in: N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 23-33, 1996, 29. 19
7
blijven, maar door bepaalde teksten kun je ook de geloofsgeheimen worden binnengeleid. Zingen kan een manier zijn om met de Heilige Geest te communiceren. Het kan iets met je doen. De inhoud van een lied kan al zingend intens worden beleefd.24 Dat is gelijk een aspect dat typerend is voor het religieuze lied: de relatie tussen muziek en tekst. Ingrid Petten verwoordt het zo: “Bij het religieuze lied horen muziek en tekst met elkaar in overeenstemming te zijn. De muziek vertaalt het gevoel dat spreekt uit de tekst, in klanken.”25 Op deze manier kan een lied heel dicht bij komen. Zo heeft zingen veel te maken heeft met de verwerking van vreugde en verdriet, zegt Piet van Midden. Mensen uit de tijd van de Bijbel hadden dezelfde gevoelens, ook zij gebruikten liederen om gebeurtenissen te verwerken. Dit is voor ons herkenbaar. Bij het zingen van zulke liederen is er dus ook sprake van ‘gemeenschap’, nu niet speciaal met de mensen om je heen, maar wel met de mensen van alle eeuwen.26 Zingen doet dus blijkbaar iets met mensen. Juist ook als ze dit samen doen. In relatie tot het geloof kunnen teksten hier nog een extra verdieping aan geven.
1.4 Conclusie Uit dit hoofdstuk wordt duidelijk dat muziek invloed heeft op mensen. Muziek in het algemeen, maar ook zingen in het bijzonder. Het geeft een gevoel van gemeenschap, van saamhorigheid, die juist ook op geloofsgebied te zien is. Dit gevoel van saamhorigheid dat ontstaat door met elkaar te zingen, is een interessante gedachte om mee te nemen voor mijn onderzoek.
24
Sikkel-Wilschut, 29. Sikkel-Wilschut, 54. 26 P. van Midden. ‘Zingen: een manier van overleven’, in: N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 41-46, 1996, 41. 25
8
Hoofdstuk 2: Zingen in het onderwijs Inleiding In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de manier waarop zingen in het onderwijs een plaats krijgt. Vervolgens worden aandachtspunten benoemd die belangrijk zijn bij het geven zangonderwijs. Als laatste volgt er een kort praktijkvoorbeeld waarin zingen een duidelijke plaats in het onderwijs krijgt.
2.1 Kerndoelen over zingen In deze paragraaf wil ik kijken wat er nu eigenlijk van het onderwijs verwacht wordt op het gebied van zingen. Kerndoel 54 gaat specifiek in op het vak muziek: “De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.”27 In de leerlijn wordt dit verder opgesplitst in de verschillende onderdelen die bij muziek aan bod komen, waarvan zingen er één is. Voor de verschillende groepen wordt dit verder toegespitst, zodat te zien is wat er in elke groep aan bod hoort te komen. Groep 1/2: Eenstemmige, korte en ritmisch eenvoudige liedjes, verbonden met het thema of onderwerp Liedjes in het toongebied d' - b' Eenvoudige structuren met veel herhalingen in de tekst en de melodie Groep 3/4: Eenstemmige, korte en ritmisch eenvoudige liedjes, verbonden met het thema of onderwerp Liedjes in het toongebied c - c' Verschillende maatsoorten Eenvoudige structuren met herhalingen en afwisselingen in de tekst en de melodie Gezongen met begeleiding van een 'meezing Cd' Aandacht voor articulatie en zuiverheid Groep 5/6: Eenstemmige en meerstemmige liederen (canons), couplet-refrein liederen die verbonden worden met het thema of onderwerp Liedjes in het toongebied c' - d' 27
SLO. Kunstzinnige oriëntatie. TULE inhouden en activiteiten (2006). http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (20 maart 2010) 9
Afkomstig uit de eigen en andere culturen Ritmisch gecompliceerder en muzikaal uitdagender Complexere structuren met herhalingen, contrasten en variaties in tekst en melodie Gezongen met begeleiding van een 'meezing Cd' Aandacht voor articulatie en zuiverheid Groep 7/8: Eenstemmige en meerstemmige liederen (canons), couplet-refrein liederen, liederen die om een langere adem vragen en die verbonden worden met het thema of onderwerp Liedjes in het toongebied a - f'' Afkomstig uit de eigen maar ook uit andere culturen, taalgebieden en muzikale stijlen Ritmisch gecompliceerder en muzikaal uitdagender Langere, complexe structuren met herhalingen, contrasten en variaties in tekst en melodie Gezongen met begeleiding van een 'meezing Cd' Aandacht voor articulatie, dynamische verschillen, zuiverheid en voordracht28 Toelichting en verantwoording leerlijn Bij het onderdeel muziek van dit kerndoel gaat het er vooral om dat kinderen zich muzikaal kunnen ontwikkelen. Dat kan door ze bewust om te laten gaan met de gevoelens die liederen, muziekstukjes en verschillende luisterfragmenten bij hen oproepen. Het kan met muziek die zij zelf maken (zingend of spelend). Het kan ook met muziek die ze beluisteren. Kinderen ervaren steeds weer dat muziek iets met hen doet. Ze ervaren echter ook dat zij iets met muziek kunnen doen: zingen, spelen, improviseren, componeren, luisteren. Het zijn allemaal vormen waarbij er een vorm van communicatie ontstaat tussen mensen en muziek. In de communicatie tussen kinderen speelt muziek een belangrijke rol. Ze communiceren met muziek maar ook over muziek die iets voor hen betekent. Voor kinderen is ook het vocale aspect van de communicatie erg belangrijk: praat je hoog, laag, hard of zacht, gevarieerd, snel, langzaam. Kunnen ze hun stem zo gevarieerd gebruiken? De fijne beheersing van deze verschillende mogelijkheden van hun stem komt juist bij het zingen veel aan de orde. Zingen biedt ook (een vaak onderschatte) kans op het leren en trainen van de taal. Oefening, uitspraak, begripsvorming en consolidatie van de woordenschat zijn voortdurend aan de orde. Daarmee is het vooral van belang voor taalzwakke kinderen. 28
SLO. Kunstzinnige oriëntatie. TULE inhouden en activiteiten (2006). http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (20 maart 2010) 10
In de toelichting bij deze leerlijn (zie kader29) is te zien dat er veel nadruk wordt gelegd op ‘communicatie’, dit is ook al te zien in het kerndoel. Het gaat er dus in het muziekonderwijs om dat de leerlingen leren te communiceren en zich uit te drukken door middel van muziek. Dit communiceren heeft wel een andere invalshoek dan het onderwerp van mijn onderzoek, want ik ga niet kijken of de kinderen kunnen communiceren door muziek, maar of het ‘samen zingen’ invloed heeft op de groep. Dit is een interessant vertrekpunt om verder te denken over de invloed van zingen op die communicatie en daardoor misschien op de sfeer in een groep.
2.2 Zingen met kinderen Wat is er belangrijk als we gaan zingen met kinderen? Waarom doen we het eigenlijk? Dit zijn een aantal vragen die in deze paragraaf aan de orde zullen komen. “(Samen) zingen is waarschijnlijk de meest fundamentele handelingsmogelijkheid van leerlingen (de stem is ons eerste instrument) waarop de verdere muzikale ontwikkeling gestoeld is. (…) Juist door het zingen raken de neurologische centra voor muziek, beweging en emotie nauw verbonden.”30 Door te zingen raken kinderen vertrouwd met klankeigenschappen als duur, hoogte, dynamiek. Ook ontwikkelen ze gevoel voor maat en een muzikaal geheugen.31 Andere eigenschappen en vaardigheden die een kind ontwikkelt als het zich langer bezig houdt met muziek zijn onder andere: concentratievermogen, discipline, emotionele diepgang en sociaal gedrag. 32 Daarnaast vinden kinderen het vaak ook gewoon heel erg leuk om te zingen. Als we zingen met kinderen is het belangrijk dat we op de hoogte zijn van wat kinderen al aankunnen en waar we op moeten letten bij het zingen met kinderen. Een aantal onderwerpen zal ik hieronder bespreken. Liedrepertoire Onderbouw Liedjes die in de onderbouw worden gezongen zijn over het algemeen kort en de melodie en het ritme zijn eenvoudig. Jonge kinderen moeten nog wennen aan de taal van de muziek, daarom leren ze nu de basis. Verder moeten de kinderen leren op de juiste toonhoogte te zingen en hun stem af te stemmen op hun gehoor. Daarom wordt er met jonge kinderen alleen nog maar eenstemmig gezongen. Jonge kinderen houden van herhalingen, die zijn ook essentieel voor het leerproces. Veel liedjes zullen in combinatie met beweging worden aangeboden, omdat dit iets is wat bij jonge kinderen hoort. Het is belangrijk dat de teksten van de liedjes aansluiten bij de leefwereld van de kinderen, maar eigenlijk is dit laatste een kenmerk dat bij alle leeftijdscategorieën hoort.33 29
SLO. Kunstzinnige oriëntatie. TULE inhouden en activiteiten (2006). http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (20 maart 2010) 30 Van Oers, 122. 31 R. van der Lei, e.a. Muziek Meester! (Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff, 2004), 37. 32 I. Petten-de Groot. ‘Het aanleren van nieuwe liederen’, in: N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 5361, 1996, 53. 33 Lei, 38. 11
Midden- en bovenbouw In de midden- en bovenbouw kunnen liedjes gezongen worden met complexere melodieën en ritmes. Ook de thema’s kunnen abstracter worden.34 Let op variatie bij het kiezen van de liederen. Een rap of spreektekst kan in de midden- en bovenbouw heel motiverend zijn. Vanaf groep 6 kun je de kinderen canons laten zingen. De kinderen hebben dan voldoende ervaring opgedaan met eenstemmig zingen om een melodie goed vast te kunnen houden wanneer andere kinderen er doorheen gaan zingen.35 Daarnaast is het belangrijk om liedjes te zingen met hoge tonen (meestal tot de c” of d”). De kinderen moeten leren om hoge tonen te zingen en dus gebruik te maken van hun kopstem.36 Leiding geven aan het zingen Bij het zingen met kinderen is het belangrijk dat er leiding wordt gegeven en dat er op de kwaliteit van het zingen wordt gelet. Belangrijke elementen hierbij zal ik nu benoemen: - Zingen op de juiste toonhoogte: de kinderen leren de juiste toon overnemen die je aan het begin van het lied aangeeft. - Aangeven van inzet en tempo: na een moment van stilte (concentratie) geef je de inzet aan met een opwaartse beweging van je hand en duidelijk inademen. Met de slag van je hand, laat je het tempo zien. - Gebruik van expressie: tijdens het voorzingen laat je de kinderen zien op welke manier het lied gezongen moet worden.37 Technische aspecten Het is belangrijk om bij het zingen aandacht te hebben voor de kwaliteit. “De kwaliteit van het zingen heeft te maken met zuiverheid, adem, articulatie, resonans en expressie.”38 Luister altijd naar de kinderen of ze goed zingen. Een aantal punten op technisch gebied zijn belangrijk om de kinderen goed te leren zingen: - Maak de stemmen ‘los’ door in te zingen; - Let op de houding: laat de kinderen actief rechtop zitten of staan. - Let op het omgaan met de stem: o Leren omgaan met je ademhaling (voorkeur voor buikademhaling en de juiste ademhalingsplaatsen in een lied leren); o Afstemming van je stembanden met je oren: bewust leren luisteren (door allerlei oefeningen); o Gebruik leren maken van resonantie; o Duidelijk leren articuleren.39 Bij het zingen met kinderen gaat het dus niet zomaar om ‘een liedje zingen’. Er komt heel wat meer bij kijken om er een zinnige muzikale activiteit van te maken. Het is belangrijk om bewust een lied te kiezen, de leiding te nemen voor en tijdens het zingen en om te letten op de kwaliteit van het zingen van de kinderen.
34
Lei, 66. Lei, 67. 36 Lei, 143. 37 Lei, 148. 38 Lei, 148. 39 Lei, 162-170. 35
12
2.3 Praktijkvoorbeeld Zingenderwijs Op internet kwam ik een stichting tegen die veel kan betekenen voor het muziekonderwijs op basisscholen. Stichting ‘Zingenderwijs’ bouwt aan een netwerk van basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die speciale aandacht willen geven aan muziek en specifiek aan zingen. Een basisschool kan een zingenderwijs-predicaat krijgen als het aan verschillende voorwaarden voldoet. Ze moeten bijvoorbeeld twee keer per week muziekles aanbieden door een vakdocent en er moeten lessen worden aangeboden in samenwerking met de muziekschool. 40 In Den Bosch staat zo’n ‘Zingenderwijs-school’. De vakdocent muziek zingt veel met de kinderen. Naast het zingen worden tegelijkertijd ritmes geoefend en ook luisteroefeningen maken deel uit van de les met een vaste opbouw. Volgende de vakdocent zijn er effecten van het zangonderwijs te zien in de sociale vaardigheden, want kinderen durven meer van zichzelf te laten zien en horen.41 Vrije school Op Vrije scholen wordt er elke dag gezongen, zowel op de basisscholen als op de middelbare scholen. Creativiteit, vaardigheden en kennis moeten allemaal aan bod komen op scholen, zo wordt gezegd.42 Het gaat om de ontwikkeling van de totale mens. Dus muziek hoort daar ook bij. Doordat er veel wordt gezongen, kunnen de kinderen aan het einde van hun schoolperiode liedjes van een hoog niveau zingen. Wilna Schippers, een leerkracht op een Vrije school in De Bilt, zegt over het zingen in haar klas: “Zonder zingen een schooldag beginnen is voor mij een gemiste kans. Zingen doet wat met de kinderen. Als ze ’s ochtends vanuit verschillende situaties de klas in komen zorgt het voor een gemeenschappelijk begin. Je doet even allemaal hetzelfde bij de start van een gezamenlijke leerdag.”43
2.4 Conclusie In dit hoofdstuk is te zien dat er landelijke richtlijnen zijn op het gebied van zangonderwijs. De school is min of meer vrij hoe zij dit concreet vorm geeft in de muziekles. Voor een goede zangles is het belangrijk om naast het zingen ook andere aspecten te belichten zoals de stemvorming en de houding. Daarnaast moeten er goede keuzes worden gemaakt in het liedrepertoire. Zoals in het praktijkvoorbeeld te zien is, zijn er scholen die belang hechten aan het zingen en er echt mee aan de slag gaan.
40
Ministerie van OCW. Cultuur en School. Zingen op school. http://www.cultuurplein.nl/po/lesmateriaal/muziek/zingenderwijs (12 mei 2010) 41 Zing. Zingen in de klas. Vocal Plaza! – Leestafel http://www.zing.nl/articles/oz_sz_zingenindeklas.asp (11 mei 2010) 42 G.M. Hartkamp. Het muziekonderwijs in Nederland tijdens de 20e eeuw. (2005) http://stjansjeugdkoor.nl/Bestuursbestanden/muziek%20en%20zangonderwijs.pdf (11 mei 2010) 43
Zing. Zingen in de klas. Vocal Plaza! – Leestafel http://www.zing.nl/articles/oz_sz_zingenindeklas.asp (11 mei 2010) 13
Hoofdstuk 3: Sfeer Inleiding In mijn onderzoek ga ik in op de relatie tussen zingen en sfeer. Daarom wil ik in dit hoofdstuk beschrijven wat ‘sfeer’ eigenlijk inhoudt en hoe het te meten is.
3.1 Wat is sfeer? Definitie Sfeer is een heel breed begrip. Heel vaak wordt beschreven welke aspecten zorgen voor een goede sfeer, maar concrete definities van het begrip ‘sfeer’ zijn lastig te vinden. In het Van Dale woordenboek44 wordt ‘sfeer’ gedefinieerd als ‘de stemming die ergens heerst’. ‘Sfeer’ wordt meestal in positieve zin gebruikt, zoals in het voorbeeld ‘Dit huis heeft sfeer’. Als het ergens niet zo prettig is ‘is er geen sfeer’. Als er wordt gesproken over de ‘sfeer’ in de klas, kan dit waarschijnlijk gekoppeld worden aan begrippen als het ‘pedagogisch klimaat’ van de klas of het ‘klasklimaat’. Kenmerken van sfeer Kinderen verdienen een veilige leer- en leefomgeving. Gezelligheid, warmte en vertrouwen zijn woorden die hierbij genoemd worden.45 Men probeert een ontspannen, gemoedelijke en vooral aanmoedigende atmosfeer tot stand te brengen.46 Een belangrijk kenmerk van sfeer is ‘het groepsgevoel’. Als je ergens welkom bent, je erbij hoort, geeft dat een fijn gevoel. Het is niet alleen ‘mijn klas’, maar vooral ook ‘onze klas’. “In zo een ‘wij’ klasgroep krijgen de kinderen een veilig gevoel en ontstaat er een hoge graad van samenhorigheid en welbevinden.”47 Een ander kenmerk van een veilige leeromgeving is dat deze vooral niet bedreigend is. “Er moet iets van uitstralen waardoor het een uitnodigende ruimte wordt waarin het aangenaam is met elkaar om te gaan en waar het prettig is om te leren in een atmosfeer waarin niemand door een ander wordt bekritiseerd of veroordeeld.”48 Iedereen in de klas telt mee en er is betrokkenheid op elkaar. Het creëren van sfeer Er zijn heel veel aspecten die belangrijk (kunnen) zijn bij het creëren van een goede sfeer in de klas. Ik zal twee belangrijke aspecten benoemen en kort uitwerken: De inrichting van de klas en het handelen van de leerkracht. Inrichting van de klas “Een gunstig leerklimaat betekent dat kinderen er in een aangepaste ruimtelijke omgeving in situaties kunnen gebracht worden waarin ze op een spontane, natuurlijke en relaxte wijze kunnen opgroeien en ontwikkelen.”49 Als een ruimte er mooi uitziet en goed gestructureerd is, zullen kinderen zich veiliger en meer geborgen voelen. Hierdoor kunnen ze zich beter 44
Van Dale. Woordenboek. Van Dale (2009). http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=Sfeer (6 april 2010) 45 H. Stuyvaert, Leer méér in sfeer. (Sint-Niklaas: Abimo Uitgeverij, 2008), 16. 46 Stuyvaert, 17. 47 Stuyvaert, 44. 48 Stuyvaert, 63. 49 Stuyvaert, 15. 14
ontwikkelen. Het zal de leerlingen structuur bieden, maar ze ook het gevoel geven dat ze zelf inbreng hebben: begeleide vrijheid is de manier om veiligheid te bieden.50 Handelen van de leerkracht Aan dit aspect zitten een heleboel kanten. Ik kwam een aantal taken tegen die je als leerkracht moet vervullen om een goede sfeer te creëren51: - Structuur aanbrengen (duidelijke regels, afspraken, doelen) - Sociaal gedrag aanleren (o.a. leren samenwerken, conflicten leren oplossen, duidelijke sociale gedragsregels stellen) Dit is meer een kernpunt van scholen aan het worden, vanwege de sterk geïndividualiseerde maatschappij.52 - Zelfwaardering stimuleren (respect voor elkaar bevorderen, competentie ontwikkelen, autonomie stimuleren). Ook spelen het enthousiasme van de leerkracht en het persoonlijk contact met de leerlingen een grote rol. Hiernaast zijn er nog veel meer aspecten die ik hier niet allemaal uit kan werken, zoals de groepsprocessen die zich kunnen voordoen. En onder het kopje ‘handelen van de leerkracht’ zijn er ook nog meer onderwerpen die belicht kunnen worden, zoals de verschillende leiderschapsstijlen van de leerkracht en de invloed van de manier van lesgeven vanuit deze stijlen.
3.2 Het meten van sfeer Voor mijn onderzoek is het belangrijk te weten óf en hóe ik sfeer kan meten. In het voorgaande is te lezen dat sfeer toch snel een vaag begrip blijft. Iedereen weet wel wat er mee wordt bedoeld, maar het concreet en objectief beschrijven blijft lastig. Ik kwam een checklist tegen om de kwaliteit van het klasklimaat te peilen. Er wordt een aantal woorden genoemd, waarbij je met ja of nee aangeeft of het van toepassing is op de klas: - Rustig - Stressvrij - Gemoedelijk - Met weinig ordeverstoring - Niet-competitief - Met ruimte voor humor53 Het zijn interessante termen, maar echt objectief is het nog niet. Ook komt de vraag naar voren: wat zijn nu dé kenmerken van sfeer?
50
Stuyvaert, 15. M. Kagan, e.a. Bouwen aan Klasklimaat; Onmisbare ingrediënten voor de opbouw van een optimaal leef- en werkklimaat in de groep. (Middelburg: Meulenberg, 2002), 2. 52 Stuyvaert, 17. 53 E. Bakkers. Werken aan een positieve sfeer in klas en school; Didactische mogelijkheden van kring en forum. (Leuven: GEGO Publishers, 2009), 20. 51
15
Door R. van Engelen worden kenmerken genoemd van positieve en van negatieve groepen. De kenmerken zijn in de tabel hieronder te zien:54 Kenmerken positieve groep De leden zijn eensgezind en gemotiveerd om groepsdoelen te halen. Groepsleden voelen zich medeverantwoordelijk voor de eigen groep. De leden tonen respect voor de mening en het karakter van een ander groepslid. Groepsleden zijn bereid tot samenwerking.
Kenmerken negatieve groep Er is een continue strijd om het doel/harmonie ontbreekt. Leden voelen zich niet medeverantwoordelijk voor de groep. Leden tonen geen respect voor de mening en het karakter van andere groepsleden. Bepaalde rollen ontbreken.
De kenmerken van een positieve groep zijn te koppelen aan het begrip ‘sfeer’. Ze zijn in elk geval al een stuk concreter. Ook noemt hij bepaalde normen die bij het creëren van een positieve groep horen: je veilig voelen, elkaar respecteren, positieve communicatie en samenwerken/elkaar helpen.55 In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is er in 2003 vanuit het Trimbos-instituut een onderzoek gedaan naar de psychische gezondheid, het risicogedrag en het welbevinden van Nederlandse scholieren. Een stukje in dit onderzoek ging over het beoordelen van de sfeer op school. In dit onderzoek schrijven ze dat de sfeer betrekking heeft op de manier waarop de leerlingen met elkaar omgaan. Ze proberen een schatting te maken van de kwaliteit van de sociale verhoudingen in de klas. De leerlingen geven een beoordeling (1= zeer slechte sfeer t/m 5= zeer goede sfeer) op de volgende punten: -
Graag bij elkaar zijn; Vriendelijk tegen elkaar zijn; Acceptatie door klasgenoten.56
Ad Donkers heeft een instrument ontwikkeld om het pedagogisch klimaat in een klas te kunnen meten. De klimaatschaal wordt het genoemd. Het is bedoeld voor de bovenbouw van de basisschool (vanaf begin groep 5) en voor de middelbare school. Hij zegt dat een goed pedagogisch klimaat veel aspecten heeft, maar hij gaat vooral in op het belang van relaties tussen de mensen. Het gaat hierbij om de relatie leerkracht-leerling en om de relatie leerling-leerling. Na onderzoeken in de praktijk met de klimaatschaal is deze bijgewerkt en is er een instrument ontstaan om het pedagogisch klimaat in de klas te meten op de volgende gebieden: 1. Kwaliteit van de onderlinge leerling-relaties 2. Sfeer in de klas 3. Orde in de klas 54
R. van Engelen. Grip op de groep (Baarn: Uitgeverij Bekadidact, 2007), 23 en 33. Engelen, 5. 56 Trimbos-instituut. HBCS – Nederland 2002. Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren. (april 2003) http://www.hbsc.org/countries/downloads_countries/Netherlands/Netherlandsreport.pdf (10 mei 2010) 55
16
4. Interactie leraar en leerlingen. (zie bijlage 1)57 Na het uitwerken van de resultaten kan worden bekeken op welke gebieden er stappen gezet moeten worden om het pedagogisch klimaat te verbeteren.
3.3 Conclusie In dit hoofdstuk komt naar voren dat een positieve sfeer vooral te maken heeft met een groepsgevoel, een gevoel van saamhorigheid door acceptatie van elkaar. Ook uit de twee laatstgenoemde onderzoeken is te concluderen dat als je sfeer wilt meten, je vooral kijkt naar hoe de leerlingen met elkaar (en met de leerkracht) omgaan. Het lijkt me daarom goed om me op dit punt te richten bij het meten van sfeer in mijn onderzoek. Hierbij zou ik het algemene gedeelte van de klimaatschaal kunnen uitwerken om dit als meetinstrument te gebruiken voor mijn onderzoek.
57
A. Donkers. De klimaatschaal als reflectie op leraarsgedrag. (9 september 2009) http://www.klimaatschaal.nl/docs/Artikel%20klimaatschaal%20Remediaal.pdf (10 mei 2010) 17
Hoofdstuk 4: Zingen en onderzoek Inleiding In mijn zoektocht naar informatie over het onderwerp van mijn onderzoek, kwam ik erachter dat er al heel wat onderzoeken zijn gedaan naar het effect van muziek/zingen op leerlingen. Vooral naar de vraag of muziek invloed heeft op het cognitieve niveau van leerlingen en of leerlingen socialer worden van muziekles. Hier zal ik straks verder op ingaan. Korte berichten Allereerst kwam ik wat kleine berichten tegen met conclusies over vooral de positieve invloed van muziek/zingen, waarbij ik niet bij allemaal inzicht heb in de manier van onderzoek; ik kan dus ook geen uitspraken doen over de betrouwbaarheid. Enkele van deze berichten zal ik nu noemen: “Zingen is leuk, sociaal en ook nog eens gezond. Uit een wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit van Frankfurt blijkt dat zingen goed is voor het menselijk immuunsysteem en zo de weerstand verhoogt. Dit is getest door het bloed te onderzoeken van mensen die in een koor zingen. Het blijkt dat de concentratie immuunglobuline A, proteïnen die als afweerstof werken, en de hoeveelheid cortisone, een hormoon tegen stress, aanzienlijk toenemen bij het zingen. Door te zingen wordt de adem gestimuleerd en dus ook de bloedsomloop. Daarnaast werkt het plezier dat wordt beleefd aan zingen stressverlagend.”58 Uit een Canadees onderzoek bleek dat “muzikale training effect heeft op de voorbereiding van de hersenen voor het cognitief functioneren”59. De onderzoekers pleiten daarom ook voor muziek als vast onderdeel van het onderwijscurriculum. Algemene uitspraken Vaak worden uitspraken gedaan als van Goodall60: “We weten dat jonge mensen die het geluk hebben om al op jonge leeftijd muziek te leren en te zingen, betere sociale vaardigheden en een beter geheugen ontwikkelen, leren luisteren en meer zelfvertrouwen krijgen. Vooral zingen is daarin briljant, het is een positieve activiteit, maakt geen onderscheid in leeftijd, geslacht en achtergrond, stimuleert teamwerk, moedigt diversiteit aan en is ook nog eens gewoon ontzettend leuk.” Eigenlijk worden dit soort uitspraken al heel lang gedaan, ook door schrijvers en filosofen van eeuwen geleden. Zo zei Socrates: “Daarom is de opvoeding met muziek het meest te verkiezen, omdat ritme en harmonie het diepst in onze ziel binnendringen en fatsoen en gevoel voor schoonheid bijbrengen.”61 Goethe beweert dat muziek zowel de pure vreugde als concreet nut dient, want zang is belangrijk voor de veredeling van het menselijke karakter en voor stimulatie voor het leren van de schoolvakken.62
58
De Pyramide. ‘Zingen is gezond’. De Pyramide. 5 (2009), 13. Plein primair. ‘Onderzoek: muziekles goed voor hersenen.’ Plein primair. 8 (2006), 8. 60 Plein primair. ‘Forse investering in muziekonderwijs in de Engelse basisscholen.’ Plein primair. 10 (2007), 10. 61 Bastian, 28. 62 J. Bjørkvold. De muzische mens, (Rotterdam: Donker, 1992), 164. 59
18
Er wordt vanuit gegaan dat actief muziek maken een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van allerlei sociale vaardigheden. 63 Volgens Hallam kan muziek duidelijk onze stemmingen en sommige aspecten van ons gedrag beïnvloeden, maar er is weinig bewijs dat muziek ons gedrag direct beïnvloedt.64 Daar hebben we een lastig punt. Want: hoe weten we dit allemaal? En: zijn deze zaken eigenlijk wel wetenschappelijk te bewijzen? Wetenschappelijk onderzoek Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de vraag of muziek slimmer en socialer maakt. Zo is er een onderzoek ‘Muziek maakt slim’ van professor Bastian en ook het onderzoek dat gaat over het zogenaamde ‘Mozarteffect’, waarbij de conclusie is dat kinderen meer ruimtelijk inzicht krijgen als ze naar muziek van Mozart luisteren. Muziek maakt slim Ik ga nu verder op het wetenschappelijke onderzoek dat professor Bastian heeft uitgevoerd, omdat dit onderzoek een duidelijke link heeft met mijn onderzoek. Hans Günther Bastian heeft van 1992 tot 1998 onderzoek gedaan op Berlijnse basisscholen naar het effect van de muziekles op algemene schoolprestaties. Eén van de conclusies is dat muziek leerlingen slimmer maakt. “Op basis van onze gegevens en analyses is het duidelijk dat langdurig muziekles op school de intelligentie van kinderen significant verbetert. Dit geldt zowel voor kinderen met een lager als voor kinderen met een hoger IQ dan gemiddeld. Muziek geeft beide groepen mogelijkheden om hun cognitieve prestaties te verbeteren.”65 Dit is een interessante en belangrijke conclusie uit het onderzoek, maar het andere deel vind ik nog interessanter, omdat dit meer aansluit op mijn onderzoek. Het andere deel gaat namelijk over de invloed van muziek op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Er moet bij worden gezegd, dat dit onderzoek niet specifiek over zingen gaat. Voor het onderzoek neemt men het vak muziek als geheel. De modelgroep, vijf Berlijnse schoolklassen, kreeg minstens 1 à 2 uur per week klassikaal muziekles. Daarnaast kozen ze een instrument waarop ze onderwijs kregen en was er een schoolkoor. De controlegroep bestond uit twee scholen die voor muziek het gewone lesplan volgden en dus geen extra aandacht aan muziek gaven.66 Sociaal-pedagogische werking “Het percentage kinderen dat in onze sociale analyse geen anderen afwijst (die leerling mag ik niet) is in vergelijking met de controlegroep zonder muziek significant hoger bij de groep die solo- en ensemblespel op het programma had staan.”67 In tegenstelling tot de controlegroep is er ook geen klein groepje populaire leerlingen die alle aandacht van de andere scholieren trekt. In de modelgroep is er meer spreiding in de waardering voor andere scholieren. “De voorkeuren van de kinderen in de klassen die aan muziek doen zijn minder eenzijdig gericht, het positief sociale klimaat is egaler, homogener en vormt een meer gesloten geheel, hetgeen positief is voor de atmosfeer in de klas.”68 63
De Vugt, 127. De Vugt, 127. 65 Bastian, 80. 66 Bastian, 96/97. 67 Bastian, 40. 68 Bastian, 40. 64
19
Bastian zegt hierbij dat juist de communicatieve kracht van het samen muziek maken effect heeft op het sociale klimaat van de klas.69 De kinderen leren steeds beter samenwerken, doordat ze het veel doen. Ze leren de andere kinderen beter kennen en gaan zien wat de ander nodig heeft. Zo wordt in het onderzoek de relatie gelegd met sociale vaardigheden. Er is gebleken dat muziekonderwijs een effectief middel is om sociale vaardigheden te ontwikkelen.70 Muziekpedagogen wijzen erop dat bijvoorbeeld het invoelingsvermogen van leerlingen toeneemt door goed muziekonderwijs. Dit is volgens hen onder andere te verklaren doordat “individuele prestaties vaak in relatie tot een groep als een muziekgezelschap wordt gepresenteerd.”71 Tijdens een uitvoering gaat het niet alleen om je eigen prestatie, je bent verantwoordelijk voor de groep. Het gaat om de samenwerking: met elkaar verricht je een prestatie. Dit gegeven zal positief werken op het sociale klimaat in de klas. Dat kan weer doorwerken op schoolniveau. Zo zeggen de onderzoekers: “We kunnen stellen dat er van de positieve sociale verhoudingen van klassen met muziek een voorbeeldfunctie uitgaat die ertoe kan bijdragen dat de school een plaats wordt waar een prettige sfeer hangt met wederzijds respect en acceptatie.”72 Een ander onderdeel van het onderzoek ging in op de vraag of de leerlingen in een ‘muziekklas’ zich meer geïntegreerd voelden op sociaal, emotioneel en prestatiegebied. Vooral het sociale (kan de leerling in de klas een bevredigend netwerk opbouwen en positieve contacten leggen met medescholieren) en het emotionele (voelt de leerlingen zich thuis op school) zijn op dit moment voor mij interessant. Na dit onderzoek bleek dat de controlegroep het er beter had afgebracht: de leerlingen in de ‘muziekklas’ zijn sociaal en emotioneel meer geïntegreerd en gelijkwaardig dan leerlingen zonder muziekachtergrond.73 Conclusie Uit het onderzoek van professor Bastian worden mooie en grote conclusies getrokken. Muziek zorgt er dus voor dat cognitieve prestaties verbeteren en ook is muziekles positief voor de sociale vaardigheden en het sociale klimaat in de klas. Toch is er na dit onderzoek ook kritiek ontstaan, vooral wat betreft de interpretatie van de gegevens en het niet kunnen herhalen van de resultaten.74 Het is dus lastig om op dit gebied harde conclusies te trekken wat betreft de (positieve) effecten van muziek op mensen. Daarnaast wordt meestal muziek als geheel onderzocht en niet specifiek het onderdeel ‘zingen’, waardoor ik deze conclusies ook niet zomaar kan overnemen voor mijn onderzoek.
69
Bastian, 41. Bastian. 52. 71 Bastian, 51/52. 72 Bastian, 55. 73 Bastian, 58/59. 74 De Vugt, 129-132. 70
20
Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet In dit hoofdstuk beschrijf ik de onderzoeksopzet voor het praktijkdeel van mijn onderzoek. Onderzoeksvraag In dit praktijkonderzoek wil ik antwoord krijgen op de volgende onderzoeksvraag: “Welke invloed heeft zingen in de kring (elke dag minstens 10 tot 15 minuten) op de sfeer in de klas?” In het theoriedeel heb ik antwoord proberen te vinden op de volgende deelvragen: 1. Wat is er belangrijk bij het zingen met kinderen? 2. Wat is sfeer en hoe kun je het meten? 3. Wat is er bekend over de relatie tussen zingen met elkaar en de sfeer die er in een klas is? Een voorlopig en beknopt antwoord op deze deelvragen: 1. Wat is er belangrijk bij het zingen met kinderen? Vanuit de landelijke kerndoelen is te zien welke onderdelen aan bod moeten komen tijdens het zangonderwijs op de basisschool. Voor een goede zangles is het belangrijk om naast het zingen ook andere aspecten te belichten zoals de stemvorming en de houding Daarnaast moeten er goede keuzes worden gemaakt in het liedrepertoire. 2. Wat is sfeer en hoe kun je het meten? Een positieve sfeer heeft vooral te maken met groepsgevoel, een gevoel van saamhorigheid en acceptatie van elkaar. Het meten van sfeer is lastig, omdat het een subjectief begrip is. Om sfeer te meten wordt er veelal gekeken naar hoe mensen met elkaar omgaan en op elkaar reageren. Door bijvoorbeeld ‘de klimaatschaal’75 in te zetten kan worden gemeten hoe kinderen de sfeer in de klas ervaren. 3. Wat is er bekend over de relatie tussen zingen met elkaar en de sfeer die er in een klas is? In het algemeen wordt het duidelijk dat er een relatie is tussen muziek/zingen en de sfeer die ergens heerst. Zingen geeft een gevoel van gemeenschap, van saamhorigheid. Door met elkaar hetzelfde doel te hebben, ontstaat er eenheid. Ook zou volgens professor Bastian muziek een positieve invloed hebben op de sociale vaardigheden en het sociale klimaat van de klas. Proefpersonen Voor dit onderzoek gebruik ik mijn eigen stageklas tijdens mijn LIO-stage. Dit is een groep 4 van 15 kinderen. Verloop onderzoek/onderzoeksinstrumenten In het praktijkdeel van mijn onderzoek wil ik een experiment opzetten, waarbinnen verschillende onderzoeksmethoden voor komen. 75 A. Donkers. De klimaatschaal als reflectie op leraarsgedrag. (9 september 2009) http://www.klimaatschaal.nl/docs/Artikel%20klimaatschaal%20Remediaal.pdf (14 mei 2010) 21
Voormeting – interventie – nameting Het onderzoek is uitgevoerd in de periode oktober t/m december 2010. Op maandag in week 40 (4 oktober) begin ik mijn onderzoek door de sfeer in de klas te meten (voormeting) door aanpassing van de klimaatschaal in bijlage 1. In mijn onderzoek richt ik me niet op de manier waarop het handelen van de leerkracht de sfeer in de klas beïnvloedt, dus het specifieke onderdeel over de leerkracht dat bij de klimaatschaal wordt benoemd is niet van toepassing. Het algemene onderdeel over hoe de kinderen hun klas zien, heb ik uitgewerkt en aangevuld met de volgende vraag en stelling: ‘Hoe vind je het om te zingen?’ en ‘Ik vind dat er meer gezongen moet worden in de klas.’ (zie bijlage 2). De kinderen vullen deze vragenlijst individueel in, waarna ik deze ga analyseren. Vanaf week 40 pas ik de volgende interventie toe: Op maandag, dinsdag en woensdag zing ik met de kinderen elke dag een kwartier liedjes in de kring. Die liedjes zijn zorgvuldig samengesteld waarbij rekening is gehouden met het niveau van de klas en de leeftijd van de kinderen. Voor liedlijst, zie bijlage 3. Ik maak onder andere gebruik van de bundel Eigen-wijs76, omdat daar liedjes in staan die geschikt zijn voor deze leeftijdsgroep. Verder maak ik gebruik van de methode Moet je doen muziek (groep 4)77 en van de bundels Klankkleur78, Billenschudders79 en Zingezangezong80. Ik kies hierbij niet voor christelijke liedjes, omdat bij het zingen van christelijke liedjes ook een geloofscomponent aanwezig is, dat op zichzelf al een samenbindende factor kan zijn. Bij het zingen van deze liedjes hoort het aanleren van nieuwe liedjes en het herhalen van het opgebouwde repertoire. Dit zingen zal veelal door de leerkracht begeleid worden op gitaar. In week 50 (aan het einde van mijn onderzoek) zal ik dezelfde vragenlijst weer afnemen om te kijken hoe de kinderen de sfeer in de klas op dat moment waarderen. Hierna zal ik de vragenlijst analyseren en de resultaten vergelijken met de eerder afgenomen vragenlijst. Creatieve opdracht Omdat sfeer lastig te vangen is in een vragenlijst, wil ik dat de kinderen dit ook op een andere manier kunnen uiten. In een creatieve opdracht vraag ik de kinderen te tekenen hoe zij de sfeer van de klas ervaren. Hierbij maken ze gebruik van warme/koude kleuren. In week 50 vraag ik weer aan de leerlingen om in een tekening te laten zien hoe zij de sfeer van de klas ervaren. Aan het einde van opdracht geef ik ze hun eerste tekening terug en vraag ik welke verschillen/overeenkomsten zij zelf zien tussen beide tekeningen. Sfeerboekje In week 40 krijgen alle kinderen een ‘sfeerboekje’ die ze vanaf de maandag in week 41 gaan bijhouden. Hierin geven ze na elk dagdeel (op maandag t/m woensdag) aan wat ze van de 76
F. Haverkort, R. van der Lei en L. Noordam. eigen-wijs; liedbundel voor het basisonderwijs. (Utrecht: Hoonte Bosch & Keuning, 2005). 77 F. Haverkort, R. van der Lei en L. Noordam. Moet je doen muziek. (Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff, 2007). 78 M. Hogenes. Liedbundel Klankkleur. (Gehrels vereniging. 2005). 79 Y. Bondue. Billenschudders. (Averbode: Altiora, 2009). 80 Y. Bondue. Zingezangezong. (Averbode: Altiora, 2009). 22
sfeer in de klas vinden. Zie bijlage 4 voor het voorblad + een voorbeeldweek. De kinderen kleuren een smiley die ze bij de dag vinden passen. Ze kunnen kiezen uit: heel leuk, leuk, niet leuk, helemaal niet leuk. Aan het einde van de periode ga ik de resultaten hiervan analyseren. Interview met de kinderen Op donderdag 18 november (als de kinderen al heel wat keren hebben gezongen) houd ik met de kinderen in mijn stageklas individuele gesprekken. Daarbij wil ik te weten komen hoe ze deze extra zangtijd en de sfeer in de klas ervaren. Voor dit interview heb ik een aantal open vragen opgesteld die in elk geval aan bod komen tijdens het gesprek. Voor de vragen, zie bijlage 5. Observatie Naast de metingen en de interviews wil ik beschrijven wat ik tijdens de periode van mijn onderzoek zie gebeuren. Ik beschrijf hoe de zangmomenten verlopen, hoe de kinderen reageren op de extra zangtijd en of ik verschil merk in het gedrag van de kinderen in mijn klas. Verloop van het onderzoek In bijlage 6 staat het verloop van het onderzoek beknopt weergegeven. Validiteit/betrouwbaarheid De klimaatschaal is sinds 2006 al op 250 scholen getest met medewerking van een statisticus en methodoloog van de Radboud Universiteit te Nijmegen. Het blijkt een betrouwbare test te zijn met een goede interne consistentie (Cronbach’s alpha van .84, .79, .89 en .90)81. Ook hebben ze een test-hertest gedaan, waarbij de conclusie was dat het een valide en betrouwbare vragenlijst is.82 Met behulp van het sfeerboekje meet ik vanaf het moment dat er extra gezongen wordt in de klas hoe de kinderen de sfeer ervaren. Ik meet dan of er in de loop van de tijd een verandering is waar te nemen met betrekking tot de sfeer. Dus daarmee meet ik of het zingen invloed heeft op de sfeer in de klas. Tijdens de gesprekken met de kinderen vraag ik naar de ervaring van de kinderen. Het geeft niet direct antwoord op mijn onderzoeksvraag, maar het is wel een aspect dat erbij hoort. Door te zeggen dat ik het belangrijk vind dat de kinderen zeggen wat ze vinden (en geen sociaal wenselijke antwoorden geven), hoop ik dat de antwoorden van de kinderen betrouwbaar zijn en dat de kinderen vertellen wat ze ervaren. Bij de creatieve opdracht meet ik wat ik wil meten, namelijk de ervaringen van de kinderen met betrekking tot de sfeer in de klas. Een betrouwbare conclusie is lastig om te onderbouwen bij het vergelijken van de tekeningen, maar ik hoop waardevolle informatie te krijgen als de kinderen zelf hun tekeningen vergelijken. Het kan op deze manier iets toevoegen aan de formele vragenlijst.
81
A. Donkers. De klimaatschaal als reflectie op leraarsgedrag. (9 september 2009) http://www.klimaatschaal.nl/docs/Artikel%20klimaatschaal%20Remediaal.pdf (19 januari 2011) 82 A. Donkers. De klimaatschaal als reflectie op leraarsgedrag. (9 september 2009) http://www.klimaatschaal.nl/docs/Artikel%20klimaatschaal%20Remediaal.pdf (14 mei 2010) 23
Hoofdstuk 6: Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk zal ik de resultaten van de verschillende onderzoeksmethoden tonen en bespreken.
6.1 Voormeting-interventie-nameting Op maandag 4 oktober (week 40) hebben de kinderen de vragenlijst uit bijlage 2 ingevuld. Dit was de voormeting. Na de interventie hebben de kinderen op 13 december (week 50) voor de tweede maal de vragenlijst ingevuld. Dit was de nameting. Hieronder volgen de grafieken waarbij de resultaten per vraag zijn weergegeven. De vooren nameting zijn naast elkaar te zien. De getallen op de y-as staan voor het aantal kinderen dat een bepaald antwoord heeft gekozen.
1. Ik vind mijn klas leuk. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
2. Leerlingen in deze klas maken ruzie met elkaar. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
24
3. Ik kan goed met de meeste klasgenoten opschieten. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
4. Er zijn leerlingen in onze klas die spullen van anderen kapot maken. 14 12 10 8 6 4 2 0
Voormeting Nameting
Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
5. Bij moeilijkheden word ik door klasgenoten geholpen. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
25
6. Er zijn leerlingen uit onze klas die elkaar buiten schooltijd lastig vallen. 14 12 10 8 6 4 2 0
Voormeting Nameting
Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
7. Er zijn leerlingen in deze klas die elkaar uitschelden. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
8. In deze klas worden leerlingen gepest. 14 12 10 8 6 4 2 0
Voormeting Nameting
Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
26
9. In deze klas roddelen leerlingen over elkaar. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
10. Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar wel eens slaan of schoppen. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
11. Ik voel me in deze groep op mijn gemak. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
27
12. Ik voel dat ik bij deze groep hoor. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
13. Ik werk graag samen met een klasgenoot aan een opdracht. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
14. Ik vind de leerlingen in mijn klas aardig. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
28
15. In deze klas word je uitgelachen als je een verkeerde vraag stelt. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
16. Ik denk dat mijn klasgenoten mij wel aardig vinden. 14 12 10 8 6
Voormeting
4
Nameting
2 0 Nooit/bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
De grafieken tonen dat er tijdens de nameting bij de ene vraag positiever en bij de andere vraag negatiever is gereageerd in vergelijking met de voormeting. Bij een aantal vragen is het lastig waar te nemen. Om te weten of de sfeer daadwerkelijk verbeterd is, bereken ik in Excel voor elk kind de gemiddelde score voor de sfeer tijdens de voor- en nameting. Door vervolgens deze scores in SPSS te zetten en een Paired Samples Test uit te voeren, ga ik kijken of de sfeer significant verbeterd is. Hieronder volgt de tabel met de scores en daarna volgen de uitkomsten van de T-test.
29
Leerling 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Gemiddelde
Gemiddelde score voormeting 2,75 2,5 3,5625 3,125 3,375 3,3125 3,75 3,4375 3,625 3 3,125 3,25 3,6875 3,375 3,5625 3,295833
Gemiddelde score nameting 2,4375 2,75 3,4375 2,625 4 3,75 3,4375 3,6875 3,625 3,6875 3,25 3,3125 3,625 3,625 3,6875 3,395833
µ = verwachte gemiddelde H0= µ1 - µ2 = 0 Ha=µ1 - µ2 < 0 P-waarde = 0,270/2 = 0,135 Conclusie: 0,135 > 0,05 H0 wordt niet verworpen. Er is niet aangetoond dat µ1 - µ2 < 0. Het gemeten verschil zou dus aan het toeval kunnen worden toegeschreven. Bij het bekijken van de losse vragen is te zien dat er alleen bij vraag 2 en 14 wel significant hoger is gescoord: Vraag 2: P = 0,072/2 = 0,036 0,036 < 0,05 Vraag 14: P = 0,012/2 = 0,006 0,006 < 0,05 We moeten wel voorzichtig zijn met het trekken van conclusies, want behalve dat er één score hetzelfde is gebleven en negen scores zijn verbeterd, zijn er ook vijf scores verslechterd. Conclusie Als we de vragenlijst als geheel nemen en de gemiddelde score van de sfeer uitrekenen, wordt er bij de nameting een hogere score gemeten. Maar deze score is niet significant hoger dan bij de voormeting. Bij twee vragen van de vragenlijst is er wel een significante verhoging gemeten.
30
6.2 Creatieve opdracht Op 4 oktober hebben de kinderen voor de eerste keer een sfeertekening gemaakt. Op 14 december maakten ze voor de tweede keer een sfeertekening. Ik heb de kinderen beide keren laten beschrijven waarom ze deze tekening zo gemaakt hebben. Zowel met betrekking tot het onderwerp dat ze kozen als de kleuren die ze gebruikt hebben. Na het maken van de tweede tekening heb ik de eerste tekeningen er bij gepakt en aan iedere leerling individueel gevraagd of ze verschillen en overeenkomsten zien in beide tekeningen en wat dat zou kunnen betekenen voor hun beleving van de sfeer in de klas. Ik zal beschrijven wat de reacties van de kinderen waren en ik gebruik daarbij citaten van de kinderen. Veel kinderen beschrijven hun tekening als vrolijk. De kleuren zijn volgens de kinderen gezellig: dit zijn vooral lichte kleuren als geel, oranje en lichtblauw. Veel voorkomende voorwerpen op de tekeningen waren bloemetjes en vlinders. Volgens de kinderen zijn dit vrolijke dingen. Ze tekenden dit omdat het in de klas “leuk is en bijna altijd gezellig”. Soms tekenden de kinderen een klein voorwerp in een donkere kleur om te laten zien dat het vaak leuk is op school, maar dat er af en toe iets gebeurt dat niet leuk is. Naast het beschrijven van hun tekening is het voor het onderzoek van belang om de reacties van de kinderen te weten op de vergelijking van hun tekeningen. De helft van de kinderen geeft aan dat zij vinden dat de sfeer hetzelfde is gebleven als ze kijken naar hun tekening. Een aantal reacties: “Ik heb allebei de keren vrolijke kleuren gebruikt en vrolijke dingen getekend.” “Ik vind allebei de tekeningen gezellig. De sfeer in de klas is nog hetzelfde.” “De tekeningen lijken erg op elkaar. Ze zijn allebei heel vrolijk.” Daarnaast zijn er twee kinderen die het iets minder gezellig vinden als ze naar hun tekening kijken. Ze vinden dat ze meer donkere kleuren hebben gebruikt en die staan voor minder leuke dingen op school. Een aantal reacties: “Ik heb nu iets meer zwart gebruikt. Ik vind het iets minder gezellig in de klas.” “Het is nu iets minder gezellig als ik kijk naar de kleuren van de vorige tekening. De vorige tekening was iets vrolijker. Ik denk dat ik het toen iets gezelliger vond op school.” De andere kinderen vinden dat de sfeer (een beetje) beter is geworden in de klas bij het vergelijken van de twee tekeningen. Een aantal reacties: “Als ik naar de tekeningen kijk, vind ik de tweede iets gezelliger. Ik heb iets meer kleur gebruikt. In de klas vind ik het nu ook wel iets gezelliger, dus dat klopt wel.” “Ik heb iets meer geel gebruikt. Dus ik vind het iets gezelliger.” “Ik vind het iets gezelliger. Die ene leerling van de eerste sfeertekening doet nu veel normaler. Ik heb nu meer gezellige kleuren gebruikt en gezellige dingen getekend.”
31
Conclusie Bij het vergelijken van de reacties blijkt dat het woord ‘gezellig’ veel voorkomt. Voor de kinderen is dat woord op dat moment de meetlat voor de sfeer. Als het gezellig is, is de sfeer goed. De helft van de kinderen concludeert uit hun tekeningen dat de sfeer hetzelfde is gebleven. Twee kinderen concluderen dat het minder leuk is en de rest (vijf kinderen) vindt dat de sfeer beter is geworden. Het is lastig om uit deze uitkomsten harde conclusies te trekken voor het wel of niet verbeteren van de sfeer, maar het is interessant om deze gegevens te vergelijken met de resultaten van andere onderdelen van het onderzoek.
6.3 Sfeerboekje Vanaf week 41 hebben de kinderen per dagdeel ingevuld hoe ze de sfeer in de klas hebben ervaren. Bij de verwerking van de resultaten heb ik de verschillende keuzemogelijkheden een waarde gegeven tussen de 1 en de 5. Tussen ‘leuk’ en ‘niet leuk’ zit naar mijn mening een groter verschil in waarde dan tussen ‘leuk’/‘heel erg leuk’ en ‘niet leuk’/helemaal niet leuk’. Vandaar mijn keuze om tussen ‘leuk’ en ‘niet leuk’ een verschil van twee punten te gebruiken. = heel erg leuk: 5 punten
= leuk: 4 punten
= niet leuk: 2 punten
= helemaal niet leuk: 1 punt
In Excel heb ik hiervan een grafiek gemaakt door per dagdeel een score van ‘de gemiddelde sfeer’ uit te rekenen. Dit gebeurt op de volgende manier: 5 x (aantal kinderen met het antwoord ‘heel erg leuk’) =a 4 x (aantal kinderen met het antwoord ‘leuk’) =b 2 x (aantal kinderen met het antwoord ‘niet leuk’) =c 1 x (aantal kinderen met het antwoord ‘helemaal niet leuk’) =d (a + b + c + d) / (aantal kinderen dat aanwezig is) = score van de gemiddelde sfeer .
32
Sfeer in de klas 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 mo mi mo mi mo mo mi mo mi mo mo mi mo mi mo mi mo mi mo mo mi mo mi mo mo mi mo mi mo mo mi mo mi mo mo mi mo mi mo mi mo mi ma
di week 41
wo
ma
di week 42
wo
ma
di
week 44
ma
di week 45
wo
ma
di week 46
wo
ma
di week 47
wo
ma
di week 48
wo
ma
di
week 49
ma
di
week 50
33
De waardes in de grafiek schommelen voornamelijk tussen de 4,0 en 5,0. Dit betekent dat de kinderen de sfeer gemiddeld ‘leuk’ tot ‘heel erg leuk’ vonden. Er is geen algemene duidelijke stijging of daling waar te nemen. Wel zie ik dat in week 41 t/m 45 de scores een aantal keer tussen de 3,5 en de 4,0 uitkomt en dat in week 46 t/m 50 de score niet meer onder de 4,0 uitkomt. Om te weten of de sfeer daadwerkelijk verbeterd is, bereken ik in Excel voor elk kind de gemiddelde score voor de sfeer tijdens week 41/42 en week 49/50. Door vervolgens deze scores in SPSS te zetten en met elkaar te vergelijken door een Paired Samples Test uit te voeren, ga ik kijken of de sfeer significant verbeterd is. Hieronder volgt de tabel met de scores en daarna volgen de uitkomsten van de T-test. Leerling 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Gemiddelde
Gemiddelde score week 41/42 4,5 4,3 4 3,8 4,7 4,6 4,777778 4,7 4,666667 5 4,4 4,4 5 3 4,41746
Gemiddelde score week 49/50 5 4,25 4,875 4,875 5 5 3,875 5 5 5 4,375 3,5 5 4,142857 4,635204
µ = verwachte gemiddelde H0= µ1 - µ2 = 0 Ha=µ1 - µ2 < 0 P-waarde = 0,207/2 = 0,1035 Conclusie: 0,1035 > 0,05 H0 wordt niet verworpen. Er is niet aangetoond dat µ1 - µ2 < 0. Dus het is hoogstwaarschijnlijk aan toeval toe te schrijven dat er een hogere gemiddelde sfeerscore bij week 49/50 is dan bij week 41/42. Conclusie In de grafiek is te zien dat de waardes voornamelijk schommelen tussen de 4,0 en de 5,0. Dit betekent dat de kinderen de sfeer gemiddeld ‘leuk’ tot ‘heel erg leuk’ vonden. Er is geen algemene duidelijke stijging of daling waar te nemen. Wel zie ik dat in week 41 t/m 45 de scores een aantal keer tussen de 3,5 en de 4,0 uitkomen en dat in week 46 t/m 50 de score niet meer onder de 4,0 uitkomt. Hieruit zou een heel lichte stijging van het niveau van de 34
sfeer kunnen worden vastgesteld, maar uit de T-test blijkt dat de gemiddelde sfeerscore niet significant is verbeterd.
6.4 Interview met de kinderen Ik heb met alle kinderen een gesprek gevoerd naar aanleiding van de vragen uit bijlage 5. Hieronder zal ik beschrijven wat het algemene beeld was dat uit de interviews naar voren kwam, waarbij ik gebruik maak van citaten van de kinderen die ik tijdens de gesprekken heb genoteerd. Wat vind je van zingen in het algemeen? De kinderen geven antwoorden variërend van een beetje leuk tot heel leuk. Er is niemand die zingen niet leuk vindt. Wat vind je van zingen in de klas? Bijna alle kinderen vinden het leuk. Ook gezellig is een woord dat een aantal keren wordt genoemd. “Ik vind het leuk om met andere kinderen te zingen. Als ik alleen zing, zing ik maar één toon. Iedereen in de klas zingt anders en dan hebben we meer tonen. Daarom vind ik het leuk.” “Ik vind het leuk, omdat je het met elkaar doet.” Eén kind geeft aan dat het niet leuk als het te lang duurt of als er kinderen doorheen praten. Hoe vind je het om elke dag in de kring te zingen? De kinderen geven aan dat ze het leuk en gezellig vinden om te zingen. Het zijn leuke liedjes met leuke muziek en leuke teksten. Sommige kinderen geven aan dat ze het een leuke activiteit vinden voor de afwisseling: “Dan doen we even iets anders en dan ben je even van je plaats af.” Een aantal kinderen gaat naar aanleiding van mijn vraag ook specifiek in op het zitten in de kring: “Ik vind het iets leuker om in de kring te zingen dan op mijn eigen plaats. In de kring kun je elkaar beter zien.” En: “Je hebt meer het gevoel dat je bij iedereen bent. In de kring heb je meer dat gevoel dat je als groep bent”. Een ander kind vindt dat je in de kring te dicht op elkaar zit: “Op je eigen plek kun je meer bewegen bij de liedjes.”. Een leerling geeft aan dat ze elke dag zingen het leukste vindt en zegt daarbij: “Zingen moet samen”. Wat vind je er leuk aan? Een paar kinderen vinden het moeilijk om aan te geven wat ze er leuk aan vinden om elke dag met elkaar te zingen. Ze vinden het gewoon leuk en kunnen geen concrete reden geven. Een aantal andere kinderen gaat in op de zangactiviteit op zich. “Dat we nieuwe liedjes leren zingen. De muziek zingt makkelijk en de tekst ook.” We zingen op de goede tonen, niet heel laag.” En: “Er zit een verhaal in de liedjes.” Er zijn ook kinderen die ingaan op het samen zingen: “Ik vind het leuk dat we met elkaar zijn.” “Ik vind het leuk dat het hard klinkt, omdat je met elkaar zingt. Het gaat vaak goed en dan is het mooi om samen te zingen.” “Je bent in de kring meer bij elkaar en dan zie je elkaar beter.” “Het is gezellig om met elkaar te zingen. Het is iets leuks tussen de andere dingen door.”
35
Wat vind je er minder leuk aan? Hoe kunnen we dit verbeteren? Een aantal kinderen geeft aan dat alles leuk is en dus hebben ze geen minder leuke punten. Als minder leuke punten werden vooral praktische punten genoemd. Er mogen wel iets meer nieuwe liedjes worden aangeleerd en dan vooral iets kortere liedjes. Ook willen een paar kinderen dat we vaker ’s morgens zingen in plaats van ’s middags. En: “Ik wil wel iets meer met bewegingen bij nieuwe liedjes.” Dus vooral kleine aanpassingen. Twee kinderen geven aan dat ze het niet leuk vinden als iemand anders niet goed meedoet, want dan worden ze afgeleid van het zingen. Eén minder leuk punt is eigenlijk heel positief: “Het is zo snel voorbij. Het is per keer wel genoeg, maar ik wil ook wel in de ochtend zingen, niet alleen in de middag.” Hoe vind je de sfeer in de klas? Twee kinderen geven aan dat het “meestal wel leuk” of gewoon “wel leuk” is. De andere kinderen zijn allemaal erg positief. Ze vinden het fijn en gezellig in de klas en de sfeer is goed. Als aanvulling noemen ze de volgende aspecten: “We spelen goed met elkaar en er is niet vaak ruzie.” “Ik vind het gezellig. Ik heb vriendinnen en dat vind ik fijn.” “We spelen leuk met elkaar en in mijn sfeerboekje kleur ik ook dat ik het fijn vind.” “We spelen leuk met elkaar en je kunt jezelf zijn.” Is er de afgelopen tijd iets veranderd in de sfeer in de groep? Acht kinderen geven aan dat de sfeer volgens hen (iets) beter is geworden. De andere zeven kinderen zeggen dat de sfeer nog steeds hetzelfde is. “Het is nog steeds gezellig”. Zo ja: Wat is er veranderd? Hoe zou dat komen? De kinderen die aangaven dat de sfeer veranderd is, heb ik gevraagd wat er is veranderd en hoe zij denken dat dat is gekomen. Ze vonden het lastig om aan te geven wat er precies veranderd is, maar de meeste kinderen hadden wel een idee hoe het kan dat de sfeer verbeterd is: “In groep 4 hebben we beter geleerd hoe we met elkaar om moeten gaan, omdat je ouder wordt. Daarom gaat het beter.” “Ik denk dat ik eerst moest wennen in groep 4. We hebben nu geleerd beter met elkaar om te gaan.” “In het begin vond ik het eng in groep 4 met een nieuwe juf en dat er andere nieuwe dingen komen en dat we nieuwe dingen moeten leren. Maar nu ben ik het meer gewend, nu vind ik het fijner.” Eigenlijk komen de antwoorden op hetzelfde neer. De sfeer is volgens hen beter, omdat ze gewend zijn aan alle nieuwe dingen en meer hebben geleerd hoe je met elkaar om moet gaan. Conclusie Bij dit deel van het onderzoek ging het vooral om de ervaring van de kinderen. Het is positief om te zien dat bijna alle kinderen het zingen op zich, en de zangmomenten in het bijzonder, erg leuk vonden. Bij de antwoorden op de derde en vierde vraag ‘Hoe vind je het om elke dag in de kring te zingen?’ en ‘Wat vind je er leuk aan?’ noemen zij redenen en argumenten als “Zingen moet samen”, “In de kring heb je meer het gevoel dat je als groep bent” en “Ik vind het leuk dat we met elkaar zijn”. Dit zijn punten die ik vanuit het theoriedeel herken en die wijzen op een sterker groepsgevoel als je met elkaar zingt. Hieruit zou kunnen volgen dat 36
er door een sterker groepsgevoel ook een betere sfeer ontstaat, maar dat is vanuit deze interviews niet te concluderen. De kinderen herkennen namelijk wel een verbeterde sfeer, maar bij hun argumentering gaan ze alleen in op het punt dat ze nu meer gewend zijn en beter hebben geleerd hoe ze zich moeten gedragen. Nu wil het niet zeggen dat de sfeer niet door het zingen verbeterd kan zijn, doordat de kinderen niet hebben genoemd dat het door het zingen kan komen. Ik vermoed namelijk dat kinderen in groep 4 nog te jong zijn om zo’n link te kunnen leggen. Toch is het een interessant gegeven om mee te nemen dat het met elkaar zingen blijkbaar bij de meeste kinderen een bepaald groepsgevoel teweegbrengt.
6.5 Observatie Hier wil ik beschrijven wat mij naast de metingen en de interviews tijdens de periode van mijn onderzoek is opgevallen. Ik beschrijf hoe de zangmomenten zijn verlopen, hoe de kinderen reageren op de extra zangtijd en of ik eventueel verschil heb gemerkt in het gedrag van de kinderen in mijn klas. Datum Woensdag 6 oktober
Maandag 11 oktober Dinsdag 12 oktober Woensdag 13 oktober
Maandag 18 oktober
Dinsdag 19 oktober
Woensdag 20 oktober
Maandag 1 november
Dinsdag 2 november
Maandag 8 november
Aantekeningen Het is voor sommige kinderen spannend. Het is anders dan anders, want ze moeten opeens in de kring gaan zitten. Het zingen vinden ze wel leuk om te doen. Het is een enthousiaste zanggroep. Ze zijn positief en zingen lekker mee. Ze vinden het zingen leuk. Bijna alle kinderen zijn er echt bij betrokken. De kinderen zijn betrokken op elkaar. Ze letten erop wie er wel of niet mee zingt en gebaren dat degenen ook mee moet doen. Dit doen ze op een positieve manier, ze zijn echt bezig met het zingen als hele groep. Naast het zingen zelf maak ik ook gebruik van speelse oefeningen voor stemvorming. De kinderen merken dat het zingen dan soms beter en makkelijker gaat. Dit vinden ze leuk. Eén leerling zingt soms niet mee, maar hij wordt meestal na een paar liedjes meegetrokken door de andere kinderen, maar dan moet het wel een leuk liedje zijn. Ik merk sterk het belang van leuke liedjes die echt aansluiten bij de kinderen en hun leefwereld. Als we een liedje zingen dat ze leuk vinden, gaan ze er echt helemaal voor. De kinderen vinden het zingen een gezellig moment. Het moet wel een lesonderdeel blijven en niet zomaar een gezellig momentje. Ik heb de regels wat aangescherpt, zodat het voor de kinderen duidelijk is. Dit schept ook veiligheid om meer jezelf te kunnen zijn. Lekker gezongen. Ik merk dat het zin heeft om in de kring te gaan zitten. Ze voelen zich dan meer met elkaar verbonden. Je zingt dan echt met elkaar. Nadat ik ze een lied heb aangeleerd wat te maken heeft met het 37
Dinsdag 9 november
Woensdag 10 november
Maandag 15 november
Dinsdag 16 november
Woensdag 17 november Maandag 22 november
Dinsdag 23 november Woensdag 24 november Maandag 29 november
Dinsdag 30 november
Woensdag 1 december
Maandag 6 december
Dinsdag 7 december
project ‘gezond eten’, blijven ze dit zingen. Ze vinden het zo leuk dat ze niet meer stoppen. Aan de ene kant lastig, aan de andere kant zegt het wel iets over hen als groep en hoe het zingen dit versterkt. Ze voelen zich echt een groep. De kinderen letten op elkaar. Meestal positief, soms negatief als de jongens naar elkaar kijken en elkaar gaan nadoen. Dat is een aandachtspuntje. De kinderen zijn niet bang om te zingen en daarin zichzelf te laten zien. Ook in kleine groepjes zingen (elk groepje om de beurt een regel) vinden ze geen probleem. Het zangmoment is een vast onderdeel van de dag geworden. Ik merk dat de kinderen er aan gewend zijn en het meestal heel leuk vinden. Het zingen is even een moment om te ontspannen. Even lekker iets met elkaar in de kring doen. Dit geeft wel een band met elkaar. Je doet het samen. / Vanuit de interviews heb ik wat tips van de kinderen toegepast om het zangmoment nog beter vorm te geven. Ik laat de kinderen soms wat meer gebaren gebruiken en we zingen soms ook ’s morgens in plaats van ’s middags. Lekker gezongen. / Vanaf deze week zingen we Sinterklaasliedjes (naast het Sinterklaaslied uit de liedlijst). Dit geeft een leuke sfeer in de klas bij het zingen. De kinderen hebben met elkaar gebaren verzonnen bij het lied over Sinterklaas. Het is daardoor echt hun ‘eigen’ lied geworden dat ze vol enthousiasme zingen. Omdat ze het ook voor Sinterklaas mogen zingen, geeft dit een extra stimulans om het goed met elkaar te oefenen. De meeste kinderen vinden het leuk om extra te zingen, al denk ik dat een aantal kinderen niet echt door heeft dat we veel extra zingen. Ze zien het gewoon als onderdeel van school. We hebben nog een aantal liedjes herhaald die we de afgelopen tijd met elkaar hebben geleerd. Aan het zingen merk je welke liedjes ze echt heel leuk vinden. Die zingen ze namelijk met overgave. De andere liedjes zingen ze ook wel ‘gewoon’ mee, maar dat is toch een beetje anders. Het is een heerlijk enthousiaste zanggroep en ze doen het graag. Op het moment van zingen zijn ze echt een groep waarbij ze elkaar stimuleren om goed mee te zingen.
Conclusie Tijdens het onderzoek heb ik elke keer mijn ervaringen over de zangmomenten opgeschreven. Het valt op dat ze het zingen gelijk al heel leuk vinden. Ze zijn ook betrokken 38
op elkaar. Het is een gezellig moment, je doet iets met elkaar. Dit samen zingen geeft wel een band met elkaar. Ze zijn echt als groep aan het zingen en dat voelt goed. De opmerkingen bij het laatste zangmoment geven aan hoe de groep het zingen volgens mij heeft ervaren. “Het is een heerlijk enthousiaste zanggroep en ze doen het graag. Op het moment van zingen zijn ze echt een groep waarbij ze elkaar stimuleren om goed mee te zingen.” Of de sfeer over de hele dag heen verbeterd is door deze zangmomenten, kan ik hieruit niet concluderen, maar ik heb wel het idee dat er op het moment van het zingen zelf een bepaald groepsgevoel ontstaat.
39
Hoofdstuk 7: Conclusie In dit hoofdstuk ga ik kijken in hoeverre mijn onderzoeksvraag te beantwoorden is. De onderzoeksvraag luidt als volgt: “Welke invloed heeft zingen in de kring (elke dag minstens 10 tot 15 minuten) op de sfeer in de klas?” Eerst zal ik de drie deelvragen bespreken die ik vanuit het theoriedeel heb beantwoord. 1. Wat is er belangrijk bij het zingen met kinderen? Vanuit de landelijke kerndoelen is te zien welke onderdelen aan bod moeten komen tijdens het zangonderwijs op de basisschool. Voor een goede zangles is het belangrijk om naast het zingen ook andere aspecten te belichten zoals de stemvorming en de houding en daarnaast moeten er goede keuzes worden gemaakt in het liedrepertoire. 2. Wat is sfeer en hoe kun je het meten? Een positieve sfeer heeft vooral te maken met groepsgevoel, een gevoel van saamhorigheid en acceptatie van elkaar. Het meten van sfeer is lastig, omdat het een subjectief begrip is. Om sfeer te meten wordt er veelal gekeken naar hoe mensen met elkaar omgaan en op elkaar reageren. Door bijvoorbeeld ‘de klimaatschaal’83 in te zetten kan worden gemeten hoe kinderen de sfeer in de klas ervaren. 3. Wat is er bekend over de relatie tussen zingen met elkaar en de sfeer die er in een klas is? In het algemeen wordt het duidelijk dat er een relatie is tussen muziek/zingen en de sfeer die ergens heerst. Zingen geeft een gevoel van gemeenschap, van saamhorigheid. Door met elkaar hetzelfde doel te hebben, ontstaat er eenheid. Ook zou volgens professor Bastian muziek een positieve invloed hebben op de sociale vaardigheden en het sociale klimaat van de klas. Vanuit het praktijkonderzoek ga ik nu verder in op de meetresultaten. Uit de meetresultaten van paragraaf 6.1 en 6.3 zouden we voorzichtig kunnen concluderen dat de sfeer in de klas licht verbeterd is. Maar voor een meer betrouwbare conclusie is het belangrijk om meer meetresultaten te hebben over een langere tijd. Vanuit de creatieve opdracht geeft de helft van de kinderen aan dat de sfeer hetzelfde is gebleven. Twee kinderen vinden dat de sfeer iets minder is geworden en vijf kinderen vinden dat de sfeer verbeterd is. Vanuit de interviews met de kinderen geeft de helft van de klas aan dat de sfeer hetzelfde is gebleven, de andere helft vindt dat de sfeer (een beetje) verbeterd is. Deze uitkomsten hebben betrekking op het bepalen van de (verandering van de) sfeer. Maar dit zegt nog niks over mijn onderzoeksvraag.
83 A. Donkers. De klimaatschaal als reflectie op leraarsgedrag. (9 september 2009) http://www.klimaatschaal.nl/docs/Artikel%20klimaatschaal%20Remediaal.pdf (14 mei 2010) 40
De sfeer kan wel verbeterd zijn, maar de vraag is of het zingen daar invloed op heeft gehad. De resultaten van de vragenlijst en het sfeerboekje kunnen daar weinig over zeggen, want er zijn zoveel meer factoren die invloed hebben op de sfeer en die niet konden worden uitgeschakeld (zie ook Hoofdstuk 8: Discussie). Ook de creatieve opdracht zegt iets over de verandering in sfeer en niet wat de invloed van zingen daar op was. De meer subjectieve resultaten van de interviews en mijn eigen ervaringen kunnen daar wel wat over zeggen. Tijdens de zangmomenten zelf hebben wij ervaren dat er iets gebeurt met de sfeer. Uit de reacties van de kinderen blijkt tijdens het interview dat zingen zorgt voor een bepaald groepsgevoel. Je richt je tijdens het zingen allemaal op hetzelfde. Iedereen heeft er een aandeel in, want iedereen is actief aan het meezingen. De uitspraak van een kind dat zingen in de kring ervoor zorgt dat je je meer een groep voelt, vind ik herkenbaar als ik terugkijk naar de zangmomenten. Vanuit deze reacties zou je dus kunnen zeggen dat het goed is dat er weer meer wordt gezongen in de klas. Toch blijft het lastig om de vraag te beantwoorden of de sfeer in zijn geheel verbeterd wordt door de zangmomenten. Er zijn namelijk in de praktijk zoveel factoren die invloed hebben op de sfeer en waar je dus rekening mee moet houden, wil je zeker weten dat de sfeerverandering door het zingen komt. Kortom: tijdens de zangmomenten is er zeker iets te merken van het groepsgevoel waarover gesproken wordt in de theorie. De gevoelens van saamhorigheid zijn herkenbaar voor de kinderen. Maar vanuit dit onderzoek is niet vast te stellen of de sfeer in zijn geheel verbeterd wordt door de zangmomenten die elke dag plaatsvinden. Hiervoor zijn teveel factoren aanwezig die mede invloed op de sfeer kunnen hebben.
41
Hoofdstuk 8: Discussie In dit hoofdstuk bespreek ik een aantal kritische noten bij mijn onderzoek in zijn geheel. Ook benoem ik naar aanleiding van het praktijkonderzoek mijn kritische opmerkingen bij de verschillende onderzoeksmethoden die ik heb gebruikt. Hiernaast zullen er in dit hoofdstuk ook aanbevelingen tot vervolgonderzoek te vinden zijn. Algemeen ‘Sfeer’ blijft een lastig begrip dat op veel manieren te interpreteren is en eigenlijk niet goed meetbaar is. Vooral voor jonge kinderen blijft dit begrip erg vaag. Daarnaast zijn er heel veel zaken die er mee te maken hebben. Ik heb ervaren dat er zoveel meer factoren zijn waarvan ik in de praktijk gezien heb dat ze invloed kunnen hebben op de sfeer. Die zijn echter vaak niet uit te schakelen. Ik liet bijvoorbeeld de leerkracht buiten beschouwing in de vragenlijst. Maar tijdens het lesgeven ben je er wel als leerkracht. Je hebt invloed op de sfeer, of je het wilt of niet. Bij de kinderen zijn er al heel kleine dingen op individueel niveau die invloed kunnen hebben: een kind kan slecht hebben geslapen, een druk weekend hebben gehad, net Sinterklaas hebben gevierd, ruzie hebben gehad op het plein met iemand uit een andere groep. Ook gaat de tijd verder: de kinderen raken gewend aan de klassensituatie wat ook een fijnere sfeer kan veroorzaken. Misschien verbetert de sfeer namelijk altijd wel in de periode van september t/m december. Tijdens het maken van de onderzoeksopzet leek het mij handig om uit te gaan van één klas, omdat er nooit twee identieke klassen te vinden zijn en ik zelf maar in één klas aanwezig kon zijn. Toch lijkt het mij goed om bij een vervolgonderzoek meerdere, zoveel mogelijk gelijke, klassen te vergelijken. Er kan dan bijvoorbeeld gekeken worden naar de procentuele stijging van de sfeer, zodat dit bij verschillende klassen toch te vergelijken is. De ene helft van het aantal klassen zou dan structureel meer moeten zingen en de andere klassen doen dat niet. Het is interessant om te kijken of er dan verschillen waarneembaar zijn. Ik heb gezien dat ik van tevoren niet goed heb nagedacht over hoe ik kan zien of de zangmomenten invloed hebben op de sfeer. De voormeting-interventie-nameting, creatieve opdracht en het sfeerboekje meten de sfeer, maar ze meten niet waardoor de sfeer veranderd is. Daar had misschien meer aandacht voor moeten zijn. Ik heb wel gemeten wat ik wilde meten (namelijk in hoeverre de sfeer is veranderd), maar het is heel lastig te bepalen wat de oorzaak van de sfeerverandering is. Dit is ook echt een punt dat ik meeneem naar een volgend onderzoek: hoe krijg ik echt antwoord op mijn onderzoeksvraag? Hoe meet ik goed wat ik wil meten? Misschien had ik vlak na een zangmoment een meting moeten verrichten. Daardoor weet je hoe de kinderen de sfeer tijdens het zingen hebben ervaren. Aan de andere kant: dan meet je niet de sfeer in zijn geheel. Dit is een lastig punt. De sfeer is waarschijnlijk wel wat verbeterd, maar de vraag blijft waardoor dat komt. Voormeting-interventie-nameting Tijdens de voorbereiding van de onderzoeksopzet was de klas waarin het onderzoek zou plaatsvinden nog onbekend. De vragenlijst is bedoeld voor kinderen vanaf groep 5.
42
Toen ik het praktijkdeel ging uitvoeren, bleek de klas een groep 4 te zijn, dus eigenlijk waren ze iets te jong. Dit merkte ik bij het afnemen van de vragenlijst. Ik heb zoveel mogelijk de vragen besproken en individueel de kinderen gevraagd welke vragen ze nog niet begrepen, maar dit is wel een lastig puntje voor de betrouwbaarheid. Bij de nameting merkte ik dat dit al veel beter ging. Ook is het goed om voor een volgende keer de vragenlijst nog eens kritisch door te nemen. De vraag is namelijk of een stelling als ‘Er zijn leerlingen uit onze klas die elkaar buiten schooltijd lastig vallen.’ echt iets zegt over de sfeer in de klas die ik wilde meten. Ik had van tevoren moeten bedenken op welke manier ik de gegevens van deze voor- en nameting wilde verwerken en vergelijken. Dit neem ik zeker mee voor een volgend onderzoek. Nu kwam ik er tijdens de verwerking achter dat ik niet goed wist hoe ik moest berekenen of de verbetering van de sfeer wel een significante verbetering is. Dit is uiteindelijk wel gelukt, maar het is handiger als dit van tevoren al vast ligt. Creatieve opdracht Het begrip ‘sfeer’ is een subjectief begrip dat niet makkelijk in woorden te vangen is. Daarom vond ik het belangrijk dat de kinderen ook in een creatieve opdracht konden laten zien hoe ze de sfeer ervaren. Achteraf twijfel ik hierbij ook of de kinderen er niet te jong voor waren. Aan de andere kant: de kinderen konden toch redelijk goed verwoorden waarom zij voor bepaalde kleuren en voorwerpen kozen. Wel denk ik dat hun tekeningen echt over dat moment gingen. Jonge kinderen leven toch wel erg per dag en vinden het lastig om het begrip ‘sfeer’ in zijn geheel te zien. Ze gaan bij het maken van de tekening vooral uit van de vraag: ‘is het gezellig in de klas?’. Dat betekent dat als er in de pauze iets vervelends gebeurd zou zijn, de tekening er vlak na de pauze heel anders uit kan zien dan een uur later wanneer ze lekker bezig zijn in hun eigen klas. Dat maakt het lastig om te weten hoe betrouwbaar deze reacties zijn. Toch was het erg interessant om het als extra instrument te gebruiken, vooral omdat het redelijk overeen blijkt te komen met de andere uitkomsten. Om de beoordeling van de creatieve opdracht objectiever te maken, zou er een lijstje moeten komen met observatiepunten. Een aantal objectieve beoordelaars kan dan de tekeningen (eerste en tweede tekening) met elkaar vergelijken en opschrijven welke verschillen/overeenkomsten ze zien. Sfeerboekje Het sfeerboekje was een interessant en handig hulpmiddel om te zien hoe de kinderen per dagdeel de sfeer in de klas hebben ervaren. Om meer conclusies te kunnen trekken, was het handig geweest om ook nog voor mezelf bij te houden op welke dagdelen we extra gezongen hebben. Het was interessant geweest om te zien of de kinderen op die dagdelen een positiever antwoord zouden hebben gegeven dan op de andere dagdelen. Aan de andere kant: op deze manier beantwoordt het sfeerboekje wel aan wat ik mijn onderzoeksvraag wil weten, namelijk of het zingen invloed heeft op de sfeer als geheel. Er is in de resultaten maar een klein verschil waarneembaar, waardoor het lastig wordt om een betrouwbare conclusie te trekken. Meer resultaten over een langere tijd kunnen wellicht een beter beeld geven van de ontwikkeling van de sfeer in de klas.
43
Interview met de kinderen De interviews met de kinderen zijn een waardevolle aanvulling geweest op de andere onderzoeksmethoden. Sfeer is iets wat je moet ervaren, vandaar de keuze om over deze ervaring te praten met de kinderen. Ik heb geprobeerd de vragen zo neutraal mogelijk te stellen om geen sociaal gewenste antwoorden te krijgen en zo echt de ervaringen van de kinderen te achterhalen. De vraag of het objectief genoeg is geweest, is wel een puntje van aandacht. Hadden de kinderen dezelfde antwoorden gegeven als een onbekende deze had gesteld? Voor een groot deel wel, denk ik. Al kan het natuurlijk zo zijn dat bepaalde kinderen aan mij meer hebben verteld, omdat ik voor hen vertrouwd ben en de situaties waarover het interview gaat, door zowel hen als mij samen beleefd zijn. Observatie Bij het verwerken van de resultaten van de observatie, kwam ik erachter dat ik wel heel subjectieve antwoorden heb gegeven. Het is meer een verzameling van mijn eigen ervaringen geworden dan een objectieve observatie. Het was beter geweest om van te voren een aantal punten op te stellen waar ik na elk zangmoment op zou kunnen reflecteren. Ik had dan echt op kunnen schrijven wat ik had gezien, zonder gelijk mijn mening erover te geven, want door mijn achtergrondkennis ben ik toch bevooroordeeld. Vervolgonderzoek Interessante aandachtspunten zijn de volgende: De sfeer in deze klas was al goed. Misschien zou dit onderzoek heel anders uitpakken bij een klas die een redelijke sfeer of helemaal geen goede sfeer heeft. Lukt het zingen wel als er geen goede sfeer is en waarschijnlijk daardoor geen veilige situatie? Misschien moet je dan wel met iets anders beginnen en kan het zingen later helpen? Houden de kinderen (en de leerkrachten) wel van zingen? De kinderen in mijn onderzoek vonden het bijna allemaal leuk en ik houd zelf ook erg van zingen. Als veel kinderen zingen helemaal niet leuk vinden, wordt de sfeer er waarschijnlijk ook niet beter door, kan ik me zo voorstellen. En als leerkracht moet je ook wel enthousiasme kunnen uitstralen bij het zingen. Dus ik denk niet dat de uitkomsten van een onderzoek automatisch op alle klassen toepasbaar zijn. Er spelen daarvoor teveel andere (waaronder persoonlijke) factoren mee. Vanuit de interviews komt naar voren dat er tijdens de zangmomenten een groepsgevoel ontstaat. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of er echt een sterker groepsgevoel is dan bij andere activiteiten. Zingen wordt in dit onderzoek echt gezien als een activiteit die je gezamenlijk doet. Maar wie zegt dat dit sterkere groepsgevoel niet zou kunnen ontstaan bij het spelen van een gezamenlijk spel of het gezamenlijk werken aan een kunstobject? Dit zijn allemaal interessante gedachten die een vervolgonderzoek waard zijn.
44
Hoofdstuk 9: Samenvatting In dit onderzoek ben ik zowel vanuit de theorie als in de praktijk op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag of zingen invloed heeft op de sfeer in de klas. Vanuit de theorie wordt duidelijk dat muziek invloed heeft op mensen. Muziek in het algemeen, maar ook zingen in het bijzonder. Het geeft een gevoel van gemeenschap en saamhorigheid. Wel is het lastig om harde conclusies te trekken, omdat vaak muziek als geheel onderzocht werd en niet specifiek het onderdeel ‘zingen’. Daarnaast zijn een aantal onderzoeken die ik heb gebruikt later bekritiseerd door andere wetenschappers. Om te zorgen dat het zangmoment leuk en goed is, is het belangrijk om naast het zingen ook andere aspecten te belichten zoals de stemvorming en de houding en daarnaast moeten er goede keuzes worden gemaakt in het liedrepertoire. Naast het zingen, is het onderwerp ‘sfeer’ uitgebreid aan bod gekomen. Er komt naar voren dat een positieve sfeer vooral te maken heeft met een groepsgevoel, een gevoel van saamhorigheid door acceptatie van elkaar. Als je sfeer wilt meten, moet je vooral kijken naar hoe de kinderen met elkaar (en met de leerkracht) omgaan. In het praktijkonderdeel is via verschillende onderzoeksmethoden onderzoek gedaan naar de verandering van de sfeer in de klas. We kunnen heel voorzichtig de conclusie trekken dat de sfeer licht verbeterd is, maar ik heb geen sterke aanwijzingen dat dit door het zingen komt. Wel is er tijdens de zangmomenten, volgens de kinderen en mij, een bepaald groepsgevoel aanwezig. Maar hier zijn geen harde bewijzen voor: het is het gevoel en de ervaring van de kinderen. Kortom: tijdens de zangmomenten is er zeker iets te merken van het groepsgevoel waarover gesproken wordt in de theorie. De gevoelens van saamhorigheid zijn herkenbaar voor de kinderen. Maar vanuit dit onderzoek is niet vast te stellen of de sfeer in zijn geheel verbeterd wordt door de zangmomenten die elke dag plaats vinden. Hiervoor zijn teveel factoren aanwezig die mede invloed op de sfeer kunnen hebben.
45
Literatuuropgave Boeken/artikelen: Bakkers, E. Werken aan een positieve sfeer in klas en school; Didactische mogelijkheden van kring en forum. Leuven: GEGO Publishers, 2009. Bastian, H. G. Muziek maakt slim. Katwijk: Panta Rhei, 2003. Benzon, W.L. Beethoven’s Anvil: Music in Mind and Culture. New York: Basic Books, 2001. Bjørkvold, J. De muzische mens. Rotterdam: Donker, 1992. Bondue, Y. Billenschudders. Averbode: Altiora, 2009. Bondue, Y. Zingezangezong. Averbode: Altiora, 2009. Dam, E. van. Vieren in het voortgezet onderwijs. Praktijkboek. Den Haag: Bond KBVO, 2006. Engelen, E. van. Grip op de groep. Baarn: Uitgeverij Bekadidact, 2007. Haverkort, F., R. van der Lei en L. Noordam. eigen-wijs; liedbundel voor het basisonderwijs. Zevende druk. Utrecht: Hoonte Bosch & Keuning, 2005. Haverkort, F., R. van der Lei en L. Noordam. Moet je doen muziek. Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff, 2007. Hogenes, M. Liedbundel Klankkleur. Gehrels vereniging, 2005. Kagan, M., L. Kagan, S.Kagan en D. Kopmels. Bouwen aan Klasklimaat; Onmisbare ingrediënten voor de opbouw van een optimaal leef- en werkklimaat in de groep. Middelburg: Meulenberg, 2002. Lei, R. van der, F. Haverkort en L. Noordam. Muziek Meester! Tweede druk. Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff, 2004. Mak, P. en R. Smilde. ‘Meer met muziek: muziek en de kwaliteit van het bestaan’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, Uithoorn: Karakter uitg., p. 197-219, 2008. Midden, G. van. ‘Teksten moeten ruimte geven voor eigen beelden en beleving’, in: N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 8-16, 1996. Midden, P. van. ‘Zingen: een manier van overleven’, in: N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 41-46, 1996. Oers, B. van. ‘In the mood: een onderwijspedagogische kijk op muzikale ontwikkeling’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, Uithoorn: Karakter uitg., p. 105-124, 2008. Petten-de Groot, I. ‘Het aanleren van nieuwe liederen’, in: N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 53-61, 1996. Plein primair. ‘Forse investering in muziekonderwijs in de Engelse basisscholen.’ Plein primair. 10 (december 2007), 10. Plein primair. ‘Onderzoek: muziekles goed voor hersenen.’ Plein primair. 8 (oktober 2006), 8. Pyramide, de. ‘Zingen is gezond’. De Pyramide. 5 (november 2009), 13. Sikkel-Wilschut, N. ‘Liederen zijn als kinderen: als ze groot zijn troosten ze jou’, in: 46
N. Sikkel-Wilschut, (red). de hoge c; over zingen van geloofsliederen met kinderen. Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs, p. 23-33, 1996. Smeijsters, H. ‘De therapeutische waarde van muziek’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, p. 163-196, Uithoorn: Karakter uitg., 2008. Spel, M. ‘Muziekles is meer dan naar ‘Idols’ kijken; Geregeld zingen op de basisschool is op de meeste scholen geen gebruik meer. Hoe erg is dat?’ NRC Next (20 april 2009), 24. Stuyvaert, H. Leer méér in sfeer. Sint-Niklaas: Abimo Uitgeverij, 2008. Vugt, A. de. ‘De kracht van muziekonderwijs’, in: R. Diekstra en M. Hogenes (red.), Harmonie in gedrag. De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek, Uithoorn: Karakter uitg., p. 125-140, 2008. Websites: Dale, van. Woordenboek. Van Dale (2009). http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=Sfeer (6 april 2010) Donkers, A. De klimaatschaal als reflectie op leraarsgedrag. (9 september 2009) http://www.klimaatschaal.nl/docs/Artikel%20klimaatschaal%20Remediaal.pdf (10 mei 2010) Hartkamp, G.M. Het muziekonderwijs in Nederland tijdens de 20e eeuw. (2005) http://st-jansjeugdkoor.nl/Bestuursbestanden/muziek%20en%20zangonderwijs.pdf (11 mei 2010) Ministerie van OCW. Cultuur en School. Zingen op school. http://www.cultuurplein.nl/po/lesmateriaal/muziek/zingenderwijs (12 mei 2010) SLO. Kunstzinnige oriëntatie. TULE inhouden en activiteiten (2006). http://tule.slo.nl/KunstzinnigeOrientatie/F-L54b.html (20 maart 2010) Trimbos-instituut. HBCS – Nederland 2002. Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren. (april 2003) http://www.hbsc.org/countries/downloads_countries/Netherlands/Netherlandsrepo rt.pdf (10 mei 2010) Zing. Zingen in de klas. Vocal Plaza! – Leestafel http://www.zing.nl/articles/oz_sz_zingenindeklas.asp (11 mei 2010)
47
Bijlage 1: Klimaatschaal Toelichting: Het algemeen gedeelte gaat over de klas of groep waarin jij zit, maar met verschillende leraren. Het specifieke gedeelte gaat over de leraar waarover je deze vragenlijst moet invullen. Elke vraag heeft vier antwoordmogelijkheden met de volgende betekenis: 1 = komt nooit of bijna nooit voor 2 = komt soms voor 3 = komt regelmatig voor 4 = komt vaak voor Algemeen gedeelte over je klas 1 Ik vind mijn klas leuk 1 2 3 4 2 Leerlingen in deze klas maken ruzie met elkaar 1 2 3 4 3 Ik kan goed met de meeste klasgenoten opschieten 1 2 3 4 4 Er zijn leerlingen in onze klas die spullen van anderen kapot maken 1 2 3 4 5 Bij moeilijkheden word ik door klasgenoten geholpen 1 2 3 4 6 Er zijn leerlingen uit onze klas die elkaar buiten schooltijd lastig vallen 1 2 3 4 7 Er zijn leerlingen in deze klas die elkaar uitschelden 1 2 3 4 8 In deze klas worden leerlingen gepest 1 2 3 4 9 In deze klas roddelen leerlingen over elkaar 1 2 3 4 10 Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar wel eens slaan of schoppen 1 2 3 4 11 Ik voel me in deze groep op mijn gemak 1 2 3 4 12 Ik voel dat ik bij deze groep hoor 1 2 3 4 13 Ik werk graag samen met een klasgenoot aan een opdracht 1 2 3 4 14 Ik vind de leerlingen in mijn klas aardig 1 2 3 4 15 In deze klas word je uitgelachen als je een verkeerde vraag stelt 1 2 3 4 16 Ik denk dat mijn klasgenoten mij wel aardig vinden 1 2 3 4 Specifiek gedeelte over leraar (naam invullen): hij/zij geeft het vak: 1 Er wordt in deze klas bij deze leraar veel lawaai gemaakt tijdens de lessen 1 2 3 4 2 Ik heb graag les van deze leraar. De lessen van deze leraar vind ik prettig 1 2 3 4 3 Omdat het zo onrustig is tijdens de les van deze leraar kan ik in deze klas moeilijk opletten1234 4 Ik vind dat de lessen bij deze leraar rommelig verlopen 1 2 3 4 5 Ik vind deze leraar aardig 1 2 3 4 6 Het kost deze leraar veel tijd om de klas rustig te krijgen 1 2 3 4 7 Deze leraar vindt het leuk om aan onze klas les te geven 1 2 3 4 8 Deze leraar heeft een goede bui 1 2 3 4 9 Deze leraar zegt regelmatig dat de leerlingen goed gewerkt hebben 1 2 3 4 10 Bij deze leraar is het rustig tijdens de les 1 2 3 4 11 Deze leraar stelt de leerlingen op hun gemak als ze een proefwerk moeten maken 1 2 3 4 12 Bij deze leraar is het in de klas is het rustig genoeg om vlug met de les te beginnen 1 2 3 4 13 Bij deze leraar kan ik met mijn problemen terecht 1 2 3 4 14 Deze leraar besteedt voldoende tijd aan alle leerlingen 1 2 3 4 15 Deze leraar laat duidelijk merken als je iets goed hebt gedaan 1 2 3 4 16 Deze leraar heeft belangstelling voor de leerlingen 1 2 3 4 17 Deze leraar helpt je als je iets niet kan 1 2 3 4
48
Bijlage 2: Vragenlijst Naam: ……………………………………………………………………………. Zet een kruisje in het hokje dat bij jouw antwoord hoort. 1 Ik vind mijn klas leuk. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
2 Leerlingen in deze klas maken ruzie met elkaar. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
3 Ik kan goed met de meeste klasgenoten opschieten. Dat komt nooit/bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
4 Er zijn leerlingen in onze klas die spullen van anderen kapot maken. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
5 Bij moeilijkheden word ik door klasgenoten geholpen. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
6 Er zijn leerlingen uit onze klas die elkaar buiten schooltijd lastig vallen. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
7 Er zijn leerlingen in deze klas die elkaar uitschelden. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
8 In deze klas worden leerlingen gepest. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
9 In deze klas roddelen leerlingen over elkaar. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
49
10 Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar wel eens slaan of schoppen. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
11 Ik voel me in deze groep op mijn gemak. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
12 Ik voel dat ik bij deze groep hoor. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
13 Ik werk graag samen met een klasgenoot aan een opdracht. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
14 Ik vind de leerlingen in mijn klas aardig. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
15 In deze klas word je uitgelachen als je een verkeerde vraag stelt. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
16 Ik denk dat mijn klasgenoten mij wel aardig vinden. Dat komt nooit of bijna nooit voor.
Dat komt soms voor.
Dat komt regelmatig voor.
Dat komt vaak voor.
Niet zo leuk.
Helemaal niet leuk.
a. Hoe vind je het om te zingen? Heel leuk.
Een beetje leuk.
b. Ik vind dat er meer gezongen moet worden in de klas. Ja
Nee
Dank je wel voor het invullen!
50
Bijlage 3: Liedlijst Lied 1: Honderdduizend blaadjes; uit: Moet je doen (gr.4) Lied 2: Kleurenfeest; uit: Billenschudders Lied 3: Koud of warm nat of droog?; uit Zingezangezong Lied 4: De nummer één; uit: Zingezangezong Lied 5: Het berenlied; uit: Eigen-wijs Lied 6: Sla-lala-lala!; uit: Billenschudders Lied 7: Water; uit: Klankkleur Lied 8: Cowboy Billy Boem; uit: Eigen-wijs Lied 9: Hooggeëerd publiek; uit: Eigen-wijs Lied 10: Zenuwenlied; uit: Eigen-wijs Lied 11: De droomboom; uit: Eigen-wijs Lied 12: Sinterklaas is verdwenen; uit: Eigen-wijs
51
Bijlage 4: Sfeerboekje
Dit sfeerboekje is van ………………………………….. = heel erg leuk
= leuk
= niet leuk
= helemaal niet leuk
52
maandag 18 oktober ochtend:
middag:
dinsdag 19 oktober ochtend:
middag:
woensdag 20 oktober ochtend:
53
Bijlage 5: Interviewvragen kinderen -
Wat vind je van zingen in het algemeen? Wat vind je van zingen in de klas? Hoe vind je het om elke dag in de kring te zingen? Wat vind je er leuk aan? Wat vind je er minder leuk aan? Hoe kunnen we dit verbeteren? Hoe vind je de sfeer in de klas? Is er de afgelopen tijd iets veranderd in de sfeer in de groep? Zo ja: Wat is er veranderd? Hoe zou dat komen?
54
Bijlage 6: Verloop van het onderzoek Wanneer? Maandag 4 oktober
Dinsdag 5 oktober Woensdag 6 oktober Maandag 11 oktober Dinsdag 12 oktober Woensdag 13 oktober Maandag 18 oktober Dinsdag 19 oktober Woensdag 20 oktober Maandag 1 november Dinsdag 2 november Maandag 8 november Dinsdag 9 november Woensdag 10 november Maandag 15 november Dinsdag 16 november Woensdag 17 november Donderdag 18 november Maandag 22 november Dinsdag 23 november Woensdag 24 november Maandag 29 november Dinsdag 30 november Woensdag 1 december Maandag 6 december Dinsdag 7 december Maandag 13 december Dinsdag 14 december
Wat? Sfeertekening (1e keer) laten maken Vragenlijst (1e keer) afnemen Invoeren “sfeerboekje” Lied 1 aanleren Lied 2 aanleren Lied 3 aanleren Herhalen lied 1 t/m 3 Lied 4 aanleren Herhalen lied 1 t/m 4 Lied 5 aanleren Herhalen lied 1 t/m 5 Lied 6 aanleren Herhalen van aangeleerde liedjes Lied 7 aanleren Herhalen van aangeleerde liedjes Lied 8 aanleren Herhalen van aangeleerde liedjes Lied 9 aanleren Interviews afnemen Herhalen van aangeleerde liedjes Lied 10 aanleren Herhalen van aangeleerde liedjes Lied 11 aanleren Herhalen van aangeleerde liedjes Lied 12 aanleren Herhalen van aangeleerde liedjes Herhalen van aangeleerde liedjes Vragenlijst (2e keer) afnemen Sfeertekening (2e keer) laten maken
Bijzonderheden/materiaal -Les beeldende vorming: tekenpapier, kleurpotloden. -Kopiëren voor elke leerling. Kopiëren voor elke leerling. 1e zangmoment
Alle kinderen apart meenemen voor een kort interview.
Laatste zangmoment Kopiëren voor elk leerling. Les beeldende vorming: tekenpapier, kleurpotloden.
55