1.
Onderwerp Nummer voorstel Datum voorstel Contactpersoon Contactpersoon Email Contactpersoon Telefoon Programmanummeren naam
30002008
I)IIIIlIIIIIIIIIIIIIIIY Il1lllllll1ll11 l111 a
'
RVB08-0149
: Vaststelling bestemmingsplan"De Spie, l e hetzieningn : RVB08-0149 Sector I : SROB, Ruimtelijke Ontwikkeling, : 2 3 SEPl 2Q08 Afdeling Ruimtelijke Ordening : Caroline Jacobs :
[email protected] : 0164-277402 : 11. Ruimtelijke ontwikkeling
Voorstel: 1. Het bestemmingsplan "De Spie, l e hetzieningnvast te stellen. 2. Niet over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Type voorstel: Kaderstellend Controlerend Rest
Zijn in het voorstel een of meer van de volgende aspecten van toepassing? Ja
Zijn doelen enlof effecten beschreven Financiele consequenties lnspraakverordening van toepassing
Nee
[XI [XI
IXI
Communicatieparagraaf: In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplangedurende 6 weken ter inzage gelegen voor iedereen. Niemand heeft een zienswijze ingediend. Het vastgestelde bestemmingsplan zal ook worden bekendgemaakt.
Samenvatting: Gedeputeerde Staten hebben gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "De Spie". Het ontwerpbestemmingsplan "De Spie, le herzieningnbevat de reparatie van de bouwbepalingen voor de locatie "De Spie". Het bestemmingsplan geeft een bouwtitel voor de uitbreiding van SABIC aan de westzijde van de huidige bedrijfspercelen. Er zijn in het kader van de openbare voorbereidingsproceduregeen zienswijzen ingediend, waardoor tot vaststelling overgegaan kan worden. Er is geen noodzaak voor het vaststellen van een exploitatieplan.
Bijlagen: (geef aan of een bijlage is bijgevoegd of ter inzage is gelegd; benoem en nummer deze bijlagen)
Datum raadsvergadering
:
Nummer
: RVB08-0149
Onderwerp
: Vaststelling bestemmingsplan"De Spie, l e herziening"
3 0 O K 1 2008
Aan de gemeenteraad,
Voorstel 1. Het bestemmingsplan "De Spie, 1 e herziening" vast te stellen. 2. Niet over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Inleiding Door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hiema: GS) is op 18 oktober 2007 gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan"De Spien."De Spie" omvat de bebouwingsmogelijkhedenvoor de uitbreiding van SABIC Innovative Plastics (hiema: SABIC) aan de westzijde van haar huidige bedrijfsbebouwing. De onthouding van goedkeuring heeft betrekking op alle bouwbepalingen. De bestemming "Bedrijven" is in stand gebleven, waardoor deze nieuwe functie ter plaatse niet meer ter discussie staat. De reden van de onthouding van goedkeuring door GS is dat de mogelijke effecten van de uitbreiding van SABIC op het Natura 2000-gebied Zoommeer onvoldoende in beeld zijn gebracht. De onthouding van goedkeuring brengt met zich mee dat geen bouwvergunning verleend kan worden voor de uitbreiding van SABIC op de locatie "De Spie".
Beoogd maatschappelijk effectldoelstelling De onthouding van goedkeuring brengt een reparatieplicht mee op grond van artikel30 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (hiema: WRO). Los van deze reparatieplicht hangt de afronding van het bedrijventerrein Noordland samen met de uitbreidingsmogelijkhedenvan SABIC op "De Spie". Het is dus gewenst de bouwbepalingen te repareren, zodat de uitbreiding kan plaatsvinden en de ontwikkelingen op Noordland kunnen worden afgerond.
Uitwerking voorstel Wij hebben door bureau Waardenburg bv een aanvullende natuurtoets laten opstellen, waarin de effecten op het Natura 2000-gebied in beeld zijn gebracht en beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Daarin is geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten optreden voor broedvogels en nietbroedvogels in het Zoommeer naar aanleiding van de bouwmogelijkhedenin "De Spien. Ook voor andere Natura 2000-gebieden in de omgeving van "De Spie" (Markiezaatsmeer, Oosterschelde en Brabantse Wal) zijn geen negatieve effecten te verwachten. Vanwege de toegestane hoogte van de bebouwing (direct 40 meter en met vrijstelling tot 60 meter) is door Waardenburg we1 geadviseerd om een groenstrook met bomen aan te leggen
aan de zuidzijde van "De Spie". Vanuit landschappelijk oogpunt wordt de harde grens dijk-bebouwing hierdoor verzacht. De aanvullende natuurtoets vormt de basis voor het opstellen van de reparatie van het bestemmingsplan "De Spie". De bouwmogelijkheden, zoals die door u zijn opgenomen in het bestemmingsplan "De Spienzijn opnieuw opgenomen in l e herziening. Daarnaast is aan de zuidzijde een groenstrook opgenomen, zoals geadviseerd door Waardenburg bv. Het bestemmingsplan doorloopt (als eerste!) de procedure op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Het ontwerpplan heefl met ingang van 28 juli 2008 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Dit betekent dat het bestemmingsplan door u ongewijzigd kan worden vastgesteld. Omdat dit bestemmingsplan onder de Wro valt is geen goedkeuring van Gedeputeerde Staten nodig. Onder de "oudenWRO was het zo dat nog een aparte goedkeuring van GS nodig was op grond van artikel19j van de Natuurbescherrningswet 1998 vanwege de externe werking van het beschermde natuurgebied. Deze goedkeuring wordt in de nieuwe situatie onder de Wro geacht te zijn verleend indien er geen zienswijze door GS is ingediend en het plan ongewijzigd wordt vastgesteld. In dit geval wordt deze goedkeuring dus geacht te zijn verleend. Wat we1 blijft is dater nog een aparte vergunning nodig is voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze vergunning is aangevraagd bij de provincie Zeeland. De provincie Zeeland is namelijk bevoegd gezag voor het Natuurbeschermingswetgebiedhet Zoommeer. Gelet op het vooroverleg dat gevoerd is verwachten wij met de verlening van deze vergunning geen problemen. Exploitatieplan Op grond van artike16.12 van de Wro dient u een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bouwmogelijkheden worden gegeven. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien: 1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd; 2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is; 3, het stellen van locatie-eisen of regels (buitenom diegene die in het bestemmingsplan reeds worden vastgelegd) niet nodig is. In dit geval zijn de onder 2 en 3 genoemde zaken niet noodzakelijk. Het kostenverhaal is via een overeenkomst met de initiatiefnemer van het bouwplan, SABlC Innovative Plastics, ten aanzien van grondruil verzekerd. Gemaakte plankosten worden via de gronduitgifte van het bedrijventerrein Noordland verhaald. Voor het overige vindt de realisatie geheel voor rekening van SABlC plaats en dient de gemeente geen kosten te maken. Het is daarom niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen. Wij stellen u dan ook voor hiertoe niet over te gaan.
Consequenties van het voorstel Een vastgesteld bestemmingsplan moet gepubliceerd worden. Binnen 6 weken kan in principe alleen door diegenen die een zienswijze hebben ingediend beroep ingesteld worden bij de Raad van State. Omdat in de ontwerpfase geen zienswijzen zijn ingediend is de kans dat een ontvankelijk beroep wordt ingediend klein.
Normaal gezien treedt het bestemmingsplan 6 weken na publicatie in werking en wordt het direct onherroepelijk. De bouwvergunning kan daama verleend worden. Een ontwerpbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
n Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,
A.J.F.M. Linssen Loco-burgemeester
De raad van de gemeente Bergen op Zoom; gezien het voorstel van het college van 23 september 2008, nr. RVB08-0149; gelet op artike13.8 van de Wet ruimtelijke ordening; BESLUIT:
1. Het bestemmingsplan "De Spie, l e herzieningwvast te stellen. 2. Niet over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
/
-74De griffier,
................
F.P. de Vos
'3 r: O KI' 1088
L
-..
Commissie Datum Agendapunt Nummer raadsvoorstel Naam:
: Stad en Ruimte : 22 oktober 2008 : 6c : RVB08-0149 : Vaststelling bestellingsplan De Spie le herziening
Lijst Linssen PvdA GBWP CDA WD SP D66 Groen Links Groepering Leefbaarheid BSD Lijst van Kemenade Advies aan de gemeenteraad (AIB-stuk)
A-stuk
Opmerkingen
Geen
De secretaris,
1
De voorzitter,
Brobonlloan 1 P&s 90151 5200 MC '~ertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12
Reg. Datum: 1911012007 Eenheid: BRO 4.23
Fox 1073) 614 11 15
[email protected] www.brabont.nl
Het college van burgemeeste wethouders van Bergen op L... Postbus 35 4600 AA BERGEN OP ZOOM
Bonk ING 67.45.60.043 Postbonk 1070 176
VERZONDEN 1 8 OKT 0nd.n-v
Bestemmingsplan "De Spie"
Geacht college, Aan het door dc raad van uw gemeente bij besluit van 28 juni 2007 vastgestclde bestemmingsplan "De Spie" hebben wij heden gcdecltelijk goedkeuring
onthouden om redenen in ons bcduit, w a r n hierbij een afschrift gaat, vermeld. en Handhaving
Wij verzoeken u voor de naleving van het bepaalde in artikd 28, lid 6, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zorg tc dragen en ons de bewijsstukken daanan toe te zenden.
tekdoom
(073) 681 25 57 Fax
(073) 680 76 45
Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, alsmede de daarbij behorende stukken gaat hierbij in tweevoud.
~@oc(nl
2 hail
Voorzover ons besluit strekt tot onthoudingvan goedkeuring delen wij u mede dat de raad ingevolge de Wet op de Ruimtelijke Ordening bevoegd is tegen onze beslissing beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500EA 's-Gravenhage. Dit dient te geschieden binnen & termijn van zes weken waarin ons besluit door u ter inzage wordt gelegd. Ingevolge de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening treedt ons besluit inzake goedkeuring daags na ailoop van de berocpstennijn van zes weken in werking. Wij wijzen u erop dat de raad bevoegd is om binnen de beroepstermijn, naast het beroepschrift, een ve~zoekom voorlopige vooniening in te dienen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het provinciehuis is vonof
ha centrod s f d o n bereikboor met stadsbus, liin 6 1 en 64, hahe Provinciehuis of met dc treintaxi.
Indien de raad, of een andere belanghebbende, van deze mogelijkheid gebruik maakt, treedt ons besluit niet in werking voordat op een dergelijk venoek is beslist.
het door Gedeputeerde genomen besluit,
./
i
/"
mr. Th.B.C.M. Bercnschot, bureauhoofd Ruimtelijke
Brabontlaan 1
Postbw 90151 5200 MC '+He~togenboKh Telefm (073) 681 28 12 Fox (073)614 11 15 inf&bdmnt.nl www.brabont.nl
Bank ING 67.4.5.60.043
Posbanl: 1070176
o-d-w-?
Bestemmingsplan "De Spic"
Bediringvan Gedeputcerde !3tat.cn van Noord-Brabant van 16 oktobcr 2007 numrner 1319180, over de goedkeuring van het bestemmingsplan "DeSpie" van de gcmccnte Bergen op Zoom.
I . 1 Dc raad van de gemeente Bergen op Zoom he& op 28 juni 2007 het bestemmingsplan "DeSpic" vastgesteld. Burgemacstm tn wethouders van die gemeente hebben bij brief van 26 juli 2007, die wij op 27 juli 2007 . hebben ontvangen, dit bestcmmingsplan aan ons ter goedkeuring . ingezonden. 1.2 Artikel 103 1 van de Algcrnene wet bestuursrecht bepaalt dat, tcnzij bij wtttelijk voo&t anden is bepaald, wij binnen dertien weken na de nrzcnding tcr gocdkcuring ons bcsluit omtrent gocdkeuringbekcnd dicnen te maken aan de gerneenteraad. Ingevolgc artikel28 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bedraagt dac tennijn zes maanden, te rekenen vandde afloop van de terrnijn van terinzagclegging van het vastgestelde plan, indien daartegen tijdig bedenkingen zijn ingebracht.
1.3 Mike128 & de Wet op dc Ruimtelijke Ordening bepaalt verder nog, dat wij de Rovinciale Planologische Commissie horen, voordat wij beslissen over de gocdkcuring van een bestemmingsplan. De Provinciale Planologische Commissie heeft ons op 10 oktober 2007 over de goedkeuring van dit plan advies uitgebracht. Ons conceptbesluit is in overeenstemming met hct door de Cornrnissie uitgebrachte advies. Zoals
Hd provinciehuisis m a f hd cenhool stoSon bersikboar ms) Itadsbus, Kin 6 1 m 64, haha Provinciiuis of mer de heinlaxi.
hierna onder '2. Beoordeling van het bestemmingsplan' is bcschreven wijkt het uiteindelijke besluit af van het eerder opgestelde wnceptbesluit en daarrnee van het advies van de Provindale Planologische Commissie. 1.4 Blijkens de stukken is de procedure, die in de Wet op de Ruimtelijke Ordening is voorgeschreven met betrekking tot het bestemmingsplan, geheel gevolgd. 1.5 Tegen het bestemmingsplan zijn bij ons geen bedenkingen ingebracht.
1.6 Op grond van artikel 10:30 van de Algernene wet bestuunrtcht vindt gehde of gcdeeltelijke onthouding van goedkeuring niet plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg is geboden. Indien het bestuumrgaan van d u e gelegcnheid gebruik heefi gemaakt, verwijst de motivering van het gocdkeuringsbesluit naar hetgem in het overleg aan de orde is gekomen. Naar aanleiding van ons voornemen tot onthouding van @curing aan (onderdelen van) dit bestemmingsplan is het gemeentebestuur in de gelegenheid gesteld tot het voercn van overleg als bedoeld in artikel 10:30 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gemeentebestuur heeR van de gelegenheid gebruik gemaakt door een schrifielijke reactie d.d 15 oktober 2007 Wij zullen de bcvindingen rndit overleg hierna vermdden ondcr 2.
Het bestemrningsplan De Spie heeft tot doe1 het juridisch-planologisch kader te geven w>or de toeltomstige ontwikkeling op de Spic. Centraal hierin staat het zo goed mogclijk benuucn van de beschikbare Nirntc.mr bcdrijventerrein en het rcalisercn van een adequate ruimtdijke inpassing en overgang naar het aangrenzendc natuurgebied Bet Lange Water'. Het terrein dient te worden in uitbreidingsruimte m r het bedrijf General Electric Plastics (GEP).De noodzaak hiervoor is ingegevcn doordat de gemeente de huidige gereserveerde uitbreidingsruirntc op het industrieterrein Noordland wil aanwenden w>or de vestiging van nieuwe bedrijven (circa 50 ha). De Spie rnoet daarbij wrzien in de tockomstige uitbreidingsruimte voor GEP ter vervanging van de ruimte op Noordland. De gemeente heeR de inspanningsverplichting de huidige agranxhe bestemming van de Spie te wijzigen in een passende bcdrijvenbestemming. Ruimtelijk gezien wordt het gebied de Spic, met een omvang van circa 22 ha, ingeklernd door oostelijk het industricterreinTheodorushaven en westelijk het natuurgebied Lange water. Ten zuiden van het ternin staan drie windmolens, onderdeel van een groot windrnolenpark. Het plan vooniet in een bestemming 'Bedrijventerrein IIIs, (circa 18,6 ha) voor
N-r
1319180
uitoefenen van industride, ambachtdijkc bcdrijfsactvitcitenen groothandelsactiviteiten voor wver deze workomen in de milieucategorieen 3 en 4. Tussen het nieuwe bedrijventemin en het natuurgebied is een bestemming 'Natuur' opgenomen (groot 3,4 ha) welke ook als zodanig wordt ingericht. Tussen GEP en Staatsbosbcheer is een daartoe opgestclde overeenkomst in een afrondende fase. Tevens verzoekt de gemeente om goedlteuring van het bestemmingsplan in het kader van & Natuurkxhermingswet 1998.
M b c l e i d In het Streekplan va 2002 is het gebied aangcduid ak 'AHS-landbouw". Het ui~rkingsplan'Brabantse Buitensteden en Wotnsdrccht' (vastgmteld door ons college op 2 1 december 2004, hierna: Uitwukingsplan)vooniet in de h i m r ornschrcnn ontwikkelingen doordat tcr plaatse op de planlraart een zoekgebicd Mor vustcdtlijking is aangegeven ('transformatie albq+&) met daarbij als vcrstedelijkingspropmma 'te ontwikktlen bedrijventcrrein'. De ontwiieling is ook als zodanig omschreven in het plan (deelgebied 8). Err5Ic bm*
Zoals ook wecrgcgcven in het Uibwkbgsplan past de voorgenomen ontwikkeling in het provinciale bekid. Ui dat oogpunt komt het voorliggende bestemtningsplan dan odr voor goaikeuring in aanrnerking. De mogdijke gcvolgen van deze ontwiWEclingen voor & omgeving geefi daarbij aanleiding tot de volgende ovemgingen. Zo& gesteld ligt wtsteljk van de bedrijvenlocatie hct natuurgebied Het Lange Water. Ingcsternd kan worden met de daartusscngclcgde natuurbestemming welke bestemming is opgenomen w r "de aanleg en instandhouding van natuur, zulh met als doel het in het plan opgenornen bedrijventerrein landschappeLijkin te pasen in de omgcving zodat het als overgang hngeert tussen het aangrenzcnd natuurgebied Het Lange Water en het bcdrijventemin De Spic" (d0deindenomschrijv;ng). Gezien het strategixhe karakter van de Spie zijn Nime bebouwingsmogelijkheden opgenomen die zich onder meer vertalen in toegestane bouwhoogtes die vergelijkbaar zijn met bouwfioogtes voor de aangrenzende industrietemin Theodorushaven en Noordland (bouwhoogte 40 meter met een vrijstelliig tot 60 meter). Dit heeft ertoe geleidt dat, de aanvankclijk gewenste, visud-mimtelijke scheiding tussen De Spie en Het Lange Water is losgelaten. In plaats daarvan is gekmen voor versterking van de kwaliteiten van Het Lange Water. De basis gedachte voor de inrichting van de natuurzone is dat het een aanwKng vomt op de natuunvaarden van Het Lange Water (netvelden, water en nat, zacht hout, bos en grasland). Hiertoe is op de plankaart een basisprofiei opgenomen. Mede gezien het feit dat d u e inrichtingsvorrn tot stand is gekomen in sarnenwerking met Staatsbosbeheer(terreineigenaar Het Lange Water) en
Nummer
1319180
Waterschap Brabantsc Delta en waarbij de inrichting via cen overeenkomt zal worden zeker gesteld, kunnen wij met de gelegde bestemming en voorgenomen inrichting, insternmen. We1 achten wij het een gemis dat in de opgenomen vrijstellingsbepalingen,ondenneer ten aanzien van de hoogte, geen afweging is opgenomen ten aanzien van de eventuele gevolgen voor de aangrenzende natuurbestcmmingen. In het Echt van wat wij hierna ovctwegen gaan wij aan dit gernis voorbij. Het ~langebiedligt voorts in de directe nabijheid van de speaaie beschermingszone (SBZ)van het Vogelrichtlijngebied Zoommeer. Daarnaast zijn in de direde orngtving nog andere Vogel- cn Habitatrichtlijngebieden aanwezig, waaronder op circa 1 kilometer Het Markkaat. De ligging ten opzichte van deze SBZ's brengt met zich mee dat ontwikkelingen die b i i e n het plangebied plaatsvinden, gcvolgcn kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingdie w r deze gebieden geldt op grond van dc Natuurbeschcrmingswct 1998. Het bestemmingsplan dient hierin inzicht te wmhatlien. Naast ten cvcntude dirtctc aantasting van de bexhermde gebieden dient daarbij ook ondenocht te worden of eventuele ontwikkefngen biinen het plan&bied gevolgen (kunnen)hebben voor de waarden die binnen de beschennde gebieden aanwezig zijn (exteme werking). Als er ontwikkelingen zijn die significante gevolgen (kunnen) hebben voor de bexhermde gebieden, moet er cen passende beoordeling gemaakt worden van due gevolgtn, rekening houdend met de instandh~dingdodst~ngcn van die gtbieden. Dit houdt in dat dcrgclijke ontwikkelingen alleen kunnen plaacsvinden als er geen alternatievtn zijn, er dwingende maatregelen van openbaar bdang zijn en er voldoende cornpenserendemaatregelen genomen wrden. Indien een bestemmingsplan dergeljke ontwikkelingen mogelijk maakt, geIdt ten extra goedkeuringsvcreiste ten aanzien van het bcstmingsplan op grond.van de Natuurbexhcnningswet 1998. Daanraast geldt ten vcrgunningcnplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998voor de feitelijkc uitvoering van ontwilckehgen die een effect kunnen hebben op de beschennde gebieden. Anden dan waarvan de gemeentc vanuit is gegaan bij het aanbieden van het bestemmingsplan ter goedkeuring, is de provincie Zeeland het daarin bevoegde gczag om reden dat het merendeel van het betreffende gebicd in die provincie is gelegen. Het Zoommeer kwalificeert als SBZ onder de vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdendeaantallen van krakecnd, slobeend en kluut, die het gebied benutten als overwinteringgebied en/of rustplaats. gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot t n van de vijf bdangrijkste broedgebieden van de zwartkopmeeuw in Nederland. Daamaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een groot aaintal andere vogelsoorten die er in behoorlijke aantallen voorkomen (stfandplevier, visdief, kleine zilverreiger, lcplaar, brandgans, fuut, aalscholver, g-rauwe gans, rotgans, bergeend, smient, wintertaling,
it
~vrnmar
1319180
pijlstaart, kuifeend, meerkoet, scholekster, bontbekplevier en steenloper. De platen en stranden (cq.drooggevallen platen) zijn verder van belang als broedgebied voor de bontbekplevier. De biotopen van deze zogenaamde bcgrenzingemrten hebben mede de begenzing van het gebeid bepaald. In opdracht van de gemcente Bergen op Zoom is e n natuurtoets uitgevoerd (rapport 'Natuurtoetsen bestemmingsplannen Theodorushaven/Noo&d en De Spie, Bergen op Zoom' van bureau Waardenburg BV van 6 februari 2004, nr.03-247). In v o o r l ' i d bestemmingsplan zijn de condusies wcergegenn van het verrichte onderzoek naar dc effecten op dc beschermde gebicden en de aanwuige natuurwaarden. Hierbij wotdt geoondudeerd dat door de ontwikkelingen mogelijke effeatn te verwachtcn zijn in het kader van de Vogel- en Habitatrichdijn en waarbij t m n s aangenornen wordt dat de voo'gcnomen activiteiten effecten kunnen hebben op de vogcls in Het Zoommeer en niet op de vogels in het Markiezaat. Voorts wordt daarbij gtconciudecrd dat het effect sarnen valt met de al aanwtzigc verstoringzone van de windmolens. Op grond van dit argument wordt niet verwacht dat het bcdrijvcnterrein De Spie een direct significant effect heeft op de SBZ Zoornrneer, aangezien u geen 'extra' ventorend effect door het bedrijwntemin in de SBZ Zoommew wordt gerealiseerd. Wij delen d u e conclusie vooralsnog nict. De stelling wordt niet uitgebreid nader onderbouwd. Et wordt niet ingegaan op mogelijkc curnulatie van ventoring, zoals op het gebied van geluid, licht of stoffen. In de plantoelichting wordt we1 geconstateerd dat het niet uit et sluiten is dat het natuurgebied Het Lange Water op de langc tennijn, bij maximale invulling conform het bestemrningsplan, zal worden geconfmnteerd met nachtnrlichting, geluid en bewcging, maar ten afkging van nmgelijke effecten op bet Zoommeer ontbreekt. Over de nachtelijkc verlichting vermeldt het plan dat er alleen aan de kant van het Lange Water beschemende maatregden zullen worden gcnomen. Oolr hier ontbmkt een afwltging met betrekking tot het Zoornmeer. Ook wrmeld het plan dat het afhankelijk van de inwlling van het plangebied is of het gebruik eventueel vervoer van gevaarlijke stoffenzal generen en of dit langs de huidige in- en uitgang van GEP zal plaatsvinden. De enige weg die naar het plangebied leidt is de Auvergnedijk, gelegcn aan de zuidkant van De Spie en derhalve vlakbij Het Zoornrneer. Ook wordt in het vooriiggend plan de afweging omtrent de landschappdijke inpassing alleen gemaakt voor Het Lange Water. Concluderend komen wij tot het oordeel dat er geen +eke aantasting van de SBZ Zoommeer plaatsvindt. De effecten die kunnen optreden (verstoring door geluid cn/of licht, wrontreiniging, gcvaar) hebben allemaal te maken met de externe werking van de Nahlurbeschermingswet 1998. Ook veranderingen in trek- en focragcergedrag van vogels als gevolg van de nieuwe industriele en infrastructurele werken vallen onder de
~lrmrnar
13 191eo
externe wcrking van de wet Uiteraard primair voor de kwalificerende vogelsoorten, maar ook voor andere vogelsoorten waarvoor het Zoommeer is aangewezen. Door de aannarne over de invloedssfecr van de windmolens ontbreckt ecn verderc onderbouwing over de effccten op hct Zoommeer. Er wordt aangenornen dat ex geen significante effecten op het Zoomrneer zijn maar er wordt niet uitgegaan van het voonorgsprindpe. Het feit dat er a1 verstoring is, betekent niet dat daarom de verstoring vtrdcr opgcvoerd kan worden. Daarbij is van belang te constateren dat dc industride activiteiten in De Spie andere cffeden tcweeg zullen bnngcn dan & windmolens. Mogelijke mitigcrende en compenserendemaatregelen ontbrekcn. Gelct op voorgaande kunnen wij wwralsnog niet tot goedkeuring ovcrgaan van de gelegde bedrijGbcstemming en kornt daardoor het gehele voor-
liggende bestemmingsplan niet voor goedkeuring in aanmerking. Wij nemen daarbij wens in overweging dat Gedeputeerde Staten van Zecland nog niet omtrent de mogelijke extra goedkeuringsvereiste ten aanzien van hct bestcmrningsplan op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 heeft beslist. Wij stellen daarbij uitdrukkelijk dat onze onthouding van goedkcuring wordt ingegeven door het ontbreken van het noodzakelijke inzicht van de rnogelijke gevolgen maar dat de beoogde badrijfsontwikkelingvanuit het beleid in beginsel niet ter discussie wordt gesteld. &aka artikl IO:30Arob
Voorgaande beoordeling hebben wij in het kadcr van hetgecn in artikel 10:30 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, in conceptvorm voorgelegd aan de gemeentc. Dit heeR gelcid tot cen reactie (kcnmerk U07-0 17820) m k e op 11 oktober 2007 digitaal en op 15 oktober 2007 per post aan ons is toegezonden. ikcQr&lvlgm & ~ I Mrcacni , Wij onderkennen dat pas in een laat stadium van de goedkeuringsprocedure duidelijk is geworden dat niet wij, maar de provincie Zeeland bevoegd gezag in het kader van de Natuurbeschermingswetis, maar dat ontslaat ons niet van de verplichtinghet plan ook te toetsen op grond van de mogelijke gevolgen van het plan mor het SBZ Zoomrneer. Ook het al dan niet aanwezig zijn van bedenkingen is voor ons geen reden een dergelijke tocts achterwege te laten dan we1 daaruit bepaalde inhoudelijkc consequenties te trekken. Zoals hiervoor eerder gesteld is de beoogde ontwikkeling niet stnjdig met het door ons college in 2004 vastgestelde Uitwerkingsplan. Zoals ook in het Uitwerkingsplan gesteld heeft in dat plan de integrale afiveging plaatsgevonden op het regionale schaalniveau maar &t laat onverlet dat
~unnrer
1319180
de haalbaarheid van de definitieve locatiekeuze op de gebmikehjke en wettelijkc vereisten aspeden onderbouwd en onderzocht zal moet worden. ~ a a r b itunnen j aspecten van het streekplanbeleid aan de orde zijn, maar ook andere locatiegerichteaspecten zoals met betrekking tot de leefomgeving (milieuzones) e.d. (para@ 1.7.1 Uitmrkingsplan). De naderc aanvullingin de gemeentelijke reactie in relatie met de eerder aangehaalde natuurtoets van februari 2004 achten wij daarnaast onvoldoende om de gemhnttdijke condusie dat er geen sprake is van een direct significant effixt, op tc baseren. Dit wil niet zeggen dat deze condusie uiteindelijk niet juist blijkt tc zijn, maar het onduzoek dient te worden aangevuld omdat de natuur schade kan ondetvinden van de i n p p en omdat de effocten onvoldoendc zijn ondenocht. Wij blijvcn van oordecl dat een ondenoek met de volgende elernenten nog nader moeten worden aangevuld. I- Een ovcnicht van alle habitats en soorten waarvoor het Natura 2000gebied is of wordt a a n g e m n . Dit ovexzicht dient compket te zijn; met de bijbehorende instandhoudingsdoelenin termen van behoud en/of herstel van ornvang en kwaiitat van het ledgebied en in voorbmende gevallen de beoogde populatieomvang. Er w r d t nu uitsluitend nrwezcn naar de aanwijzing in het kader van de Vogelrichtlijn ( p e a 25). 2- Een beschrijving van dc mogelijk optredende effccten en een systematische bepaling van dc effecten per habitattype of soort, waarbij het strevcn moet zijn de effecten zoveel mogeljk te kwantificeren. Als reactie op 01% Momemen tot onthoudingvan goedkeuring worden de mogelijkc dfccten beschreven in de gemeemtelijke nadcrc todichting (kenmerk U070 17820): verstoring door geluid, Echt en effecten door stoffen. De constateringdat cr geen gevolgen vanuit het aspect geluid zullen optreden komt ons aannemclijk voor. Door de gemeMte w d t onderkend dat ten toename van licht en . bebouwd oppervlak plaatsvindt. Daarnaast wordt ook de afstand naar het Zoomrneer kleiner. Echter worden ook in de sanding van oktober 2007 de effecten niet gekwantificeerd naar dc soorten wa2uvoor het gebied is aangcwezen. Een beoordeling van de effecten in het licht van de (algemene en habitat- c.q. soartspecifieke) instandhoudingsdoelenen daarmee van de significantie daarvan is derhalve niet mogelijk. Daarnaast wordt bij de stelling dat de waterkcring en een groenstrook ten dele een afdekkend effect zal hebben, voorbij gegaan aan het feit dat de bebouwing (rniddels vrijstelling) 60 meter hoog kan worden. Daarnaast constateren wij dat enige door de gemeente genoemde te treffen aandende mitigerende maatregelen (interne zonering temin, aanleg groensingel, afsluiten Auvergedijk voor wachtverkeer) niet bij de totstandkomingvan het voorliggend bestemmingsplan zijn betrokken en dat de uitvoering op generlei wijze is zeker gesteld. Tenslotte is ook in de nadere toelichting geen aandacht aan de curnulatie van effecten besteed. De aannarne over de invloedssfeer van de wind-
Nummr
13 19180
molens en het feit dat er a1 verstoring is, willen niet zeggen dat rneer (extra) verstoring kan plaatsvinden. Het vorenstaande brengt met zich &t de pneentelijke reactie van 15 oktober 2007 (kenrnerk U07-017820)w r ons geen aanleiding is het eerdere (wncept)standpuntzodanig te wijzigen dat het bestemmingsplan voor algehele goedkeuringin aanmerkingkornt. Evenwel komen wij tot de navolgmde nadere overwegingen. De Spie moet voorzien in de toekomstigc uitbrcidinpuimte voor GEP ter vervanging van de ruimte op Noordland. Zoals eerder gesteM is, wordt due ontwikkeliig door ons onderschmen en is ook vastgelegcl in htt Uitwcrkingsplan. De mogelijke gevolgtn van het plan voor het SBZ Zoornrnecr komen voort uit het gebruik van het terrein als bedrijventerrein en daarbij is van belang de wijze waarop het temin zal worden bebouwd en ingericht. Het door ons noodzakelijk geachte aanvullend ondcrzoek zal zich ook daarop dienen te richten. Nu dat ondenoek naar ons oordeel nog niet voldoende is u i t g e d komen & bebouwing- en gebruiksvoodriften wralsnog niet voor goedkeuring in aanmerking. De bestemmingW j n n III'daarentegen wel. Op ten dergtlijke wijze wordt naar ons oondeel recht gedaan aan zowel de beoogde economische en bedrijfibelangen als aan dc belangcn van natuur. Wij nernen hierbij ook in ogenschouw dat uit verkregen infonnatie blijkt dat het gebruik als bcdrijventcnrin pas over enigejaren aan de orde zal zijn en dat voor die tijd de natuurtoets kan zijn uitgevoed en de eventueel noodzakclijke aanpassing van gebruik- en bebouwingswmrschriften alsrnede mogelijke compenserende en mitigexnde maatregelen heeft kunnen plaatsvinden. Ook kan op basis van de dan mrliggende inrichting- en bebouwingsvoorschrifkn om het dan cventueel geldende extra goedkeuringsvc&iste ten aanzien van het bestemmingsplan op grond van de Natuurbcschenningswet 1998 bij de provinae Zeeland worden verzocht.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, gelet op de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Beduiten:
goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan "De Spie", vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen op Zoom op 28juni 2007 met uitzonde~gvan de plankaart de aanduiding "H=4O"en ten aanzien van de voorschriften: artikel6 "Bedrijven 111" de volgende bepalingen:
-
NWWWC
1319180
- lid 2 onder b.: "parkeervoo~ieningen"; - lid 2 onder c., d, e. en f.: geheel; - lid 4. onder a.: geheel;
- lid 4. onder b.: de zinsnede 'Ye berekenen over de gronden...'Hoogspanningsverbinding"' en de getallen " 10" (waardoor een percentage van OO/o overblijft); - lid 4. onder c, d. en e.: geheel; lid 5. tot en met I I: geheel; - artikel8 "Algemene gebruiksbepalingennde volgende bepaling lid 3.: geheel.
-
-
-
de raad van de gemeente Bergen op Zoom; de Rovinade Planologische Commissie; de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening te Eindhovcn.
Overeenkomstig het door Gedcputcerde Staten van ~ z a ngenomen t besluit., name
burcauhoofd Ruimtelijke
GEMEENTE BERGEN OP ZOOM
Bestemmingsplan "De Spie, I e herzieriing"
Vaststelling gemeenteraad: In werking: Onherroepelijk: Bureau Ruimtelijke Ordening
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, In herziening"
Inhoudsopgave Toelichting
1 INLEIDING 1.l Aanleiding 1.2 Doel van het bestemmingsplan 1.3 Leeswijzer
2 HETGOEDKEURINGSBESLUIT 3 NATUUR 3.1 Tijdelijke effecten op het Zoommeer 3.2 (Beoordeling) permanente effecten op het Zoommeer 3.3 Mi,tigerendemaatregelen
4 JURIDISCHE PLANOPZET 5 UITVOERBAARHEID 6 PROCEDURE Voorschriften Plarikaart Losse bijlage: "Aanvullende Natuurtoets Bestemmingsplan De Spie, Bergen op Zoom" d.d. 6 maart 2008 van Bureau Waarderiburg BV
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan 'De Spie, l e herziening"
Toelichting
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, l e herziening"
1.l Aanleiding Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "De Spie" vastgesteld. Het bestemmingsplan "De Spie" voorziet in een juridisch-planologisch kader om bedrijfsactiviteiten en een adequate ruimtelijke inpassing te realiseren in de overgang aan de westzijde van Sabic Innovative Plastics richting het Lange Water. Op 18 oktober 2007 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (GS) bekend gemaakt gedeeltelijk goedkeuring te hebben onthouden aan het bestemmingsplan "De Spien. De reden daarvan is, kortgezegd, dat de mogelijke gevolgen van de bedrijfsbebouwing op het gebied van natuur onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Goedkeuring is onthouden aan de bebouwings- en gebruiksvoorschriften.
1.2 Doel van het bestemmingsplan De gemeenteraad dient op een nieuw bestemmingsplan vast te stellen met inachtnerning van het besluit van Gedeputeerde Staten. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in die zogenoemde 'reparatie'. Deze l e herziening van het bestemmingsplan "De Spien maakt het oprichten van beboi~wingin De Spie ten behoeve van uitbreiding van Sabic Innovative Plastics mogelijk.
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 is een overzicht weergegeven van de beoordeling van het bestemmingsplan "De Spie" door GS. Aangegeven is op welke punten goedkeuring is onthouden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 inhoudelijk ingegaan op de gevolgen van De Spie op het Natura 2000-gebied. Op overige milieu-, realisatie-, en beleidsaspecten is in het moederplan 'De Spien uitvoerig ingegaan. De noodzakelijke onderzoeken zijn in dat kader uitgevoerd. Omdat het moederplan recent is vastgesteld (juni 2007) en er met deze le herziening geen functiewijziging wordt beoogd kan hier volstaan worderi met een verwijzing naar het moederplan. In hoofdstuk 4 is de juridische planopzet opgenomen.
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, l e herziening"
2 HETGOEDKEURINGSBESLUIT Het bestemmingsplan "De Spie" is door GS gedeeltelijk goedgekeurd. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale beleid zoals dat in het Uitwerkingsplan"Brabantse buitensteden en Woensdrecht" is weergegeven. GS kan, gelet op de gekozen inrichtingsvotm en de totstandkoming daarvan, instemmen met de gelegde bestemming. Daarbij is wel de kanttekening gemaakt dat het een gemis is dat in de opgenomen vrijstellingsbepalingen, ondetmeer ten aanzien van de hoogte, geen afweging is opgenomen ten aanzien van de eventuele gevolgen voor de aangrenzende natuurbestemmingen. GS meent dat er geen fysieke aantasting van de speciale beschetmingszone Zoommeer plaatsvindt, maar dat onvoldoende onderzocht is welke effecten kunnen optreden die te maken hebben met de externe werking van de Natuurbeschetmingswet 1998. In het rapport 'Natuurtoetsen bestemmingsplannen TheodorushavenlNoordland en De Spie, Bergen op Zoom' van bureau Waardenburg BV is niet ingegaan op mogelijke cumulatie van verstoring, zoals op het gebied van geluid, licht of stoffen. Een afweging van mogelijke effecten op het Zoommeer ontbreekt. Opgemerkt wordt dat ook veranderingen in trek- en foerageergedrag van vogels als gevolg van de nieuwe industriële en infrastructurele werken onder de externe werking van de wet vallen. GS constateert dat industriële activiteiten andere effecten teweeg zullen brengen dan windmolens en derhalve niet volstaan kan worden met te stellen dat het effect samenvalt met de verstoringszone van de aanwezige windmolens. Er wordt niet uitgegaan van het vwrzorgsprincipe. Mogelijke mitigerende en compenserende maatregelen ontbreken. Een onderzoek met de volgende elementen moet nog nader worden aangevuld: 1. Een overzicht van alle habitats en soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is of wordt aangewezen. Dit overzicht dient compleet te zijn met de bijbehorende instandhoudingsdoelen in temen van behoud enlof herstel van omvang en kwaliteit van het leefgebied en in voorkomende gevallen de beoogde populatieomvang. 2. Een beschrijving van de mogelijk optredende effecten en een systematische bepaling van de effecten per habitattype of soort, waarbij het streven moet zijn de effecten zoveel mogelijk te kwantificeren. Bij de stelling dat de waterkering en de groenstrook ten dele een afdekkend effect zal hebben, wordt voorbij gegaan aan het feit dat de bebouwing 60 meter hoog kan worden. Geconstateerd is tevens dat de door de gemeente genoemde aanvullende mitigerende maatregelen niet bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "De Spie" zijn betrokken en dat de uitvoering op generlei wijze is zeker gesteld. De provincie Zeeland is in dit geval bevoegd gezag in het kader van de Natuurbeschetmingswet.
m
)i
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan 'De Spie, l*herziening"
De gedeeltelijke onthouding van goedkeuring heeft aanleiding gegeven om een aanvullende natuurtoets voor 'De Spie' uit te voeren. Het rapport "Aanvullende Natuurtoets Bestemmingsplan De Spie, Bergen op Zoom" d.d. 6 maart 2008 van Bureau Waardenburg BV vormt de onderlegger voor deze planherziening ex artikel 30 WRO en hoort als losse bijlage bij dit bestemmingsplan. In dit rapport worden de mogelijke effecten op het Natura 2000-gebied Zoommeer beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor alle soorten genoemd in de conceptgebiedendocumenten van het ministerie van LNV uit 2005 en 2007 zijn de mogelijke effecten beschreven en vervolgens beoordeeld op basis van een door Bureau Waardenburg ontwikkeld beoordelingssysteem, waarbij rekening wordt gehouden met de geformuleerde concept instandhoudingsdoelen en het relatieve internationale en nationale belang. De soorten waarvoor in het concept gebiedendocument Zoommeer instandhoudingsdoelen worden genoemd, maken vooral gebruik van de kreek in de Prinsesseplaat, de ondiepten en de directe oevers. Het gebied tussen de kreek en de waterkering ten zuiden van De Spie wordt niet of nauwelijks gebruikt vanwege het verstorend effect van acht windturbines, die zich in lijnopstelling langs de waterkering bevinden en door de opslag van bosschages. In het conceptgebiedendocument van het Ministerie van LNV uit 2005 worden voor meer vogelsoorten instandhoudingsdoelen genoemd dan in het concept gebiedendocument uit 2007. Voor de zekerheid zijn alle vogelsoorten, die in één van beide documenten genoemd worden, meegenomen. Het terrein van De Spie wordt door Sabic gezien als een strategische bedrijfsreserve. Er is nog geen definitieve invulling gegeven aan het gebruik en de inrichting en de termijn waarop dit plaats gaat vinden. In het onderhavige rapport is uitgegaan van de mogelijke inrichting zoals die in het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
3.1 Tijdelijke effecten op het Zoorrimeer De heiwerkzaamheden zouden potentieel voor een verstorend (ge1uids)effect kunnen zorgen en deze zouden dan bij voorkeur ook buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden. De nachtelijke foeragerende soorten zullen niet door de werkzaamheden verstoord worden. De met de bouw samenhangende activiteiten zullen door de grote afstand tot de kreek (minstens 250 meter) naar verwachting dan ook geen verstorende effecten veroorzaken. De effecten van de windmolens en van de aanwezige bosschages zijn zodanig dat de effecten van de bouwactiviteiten hier volledig door gemaskeerd worden.
3.2 (Beoordeling) Permanente effecten op het Zoorrimeer In onderstaande figuur is de beïnvloedingssfeer van het bedrijventerrein De Spie weergegeven. Tevens is de beïnvloedingssfeer van de windturbines op de Zeedijk aangegeven.
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie. 18 herziening"
Invloed op broedvogels Bij het gebruik van De Spie als bedrijventerrein zouden de hoogte van de bebouwing, het geluid, licht en de uitstoot van vervuilende stoffen in principe tot effecten kunnen leiden in het Natura 2000-gebied Zoommeer. Door de aanwezigheid van windturbines langs de waterkering is reeds een verstoorde zone in het Zoommeer ontstaan, waardoor de hoogte van de beboi~wingen licht geen verstorend effect opleveren. De uitstoot van vervuilende stoffen levert naar verwachting geen verstorend effect door de overheersende zuidwestenwinden, waardoor een eventuele depositie met name ten noordoosten van De Spie zal plaatsvinden. Voor de broedvogels en dan met name de plevieren lijkt alleen de geluidsbelasting door De spie een mogelijke factor die van invloed zou kunnen zijn. In onderstaande figuur is de bestaande en gereserveerde geluidsbelasting weergegeven.
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, le herziening"
De 50 dB(A)-contour van de huidige bedrijfsactiviteiten ligt net buiten de in 2007 gebruikte broedplaatsen van bontbekplevier en strandplevier. Bij het volledig benutten van het bedrijventerrein schuift deze contour 100 m in westelijke richting op. Aangezien plevieren ook op andere plaatsen broeden, waar sprake is van een nog hogere geluidsbelasting, wordt aangenomen dat het verschuiven van de contour geen effect op deze soorten zal hebben. Het voorkomen van deze soorten wordt eerder bepaald door de vegetatiesuccessie, die gestuurd wordt door de ontzilting van de bodem. Op de huidige broedplaatsen is de vegetatie nog open door de trage ontzilting van de bodem, maar dit proces zal zich voortzetten, waardoor op termijn, zonder beheermaatregelen, deze gebieden ongeschikt worden als broedplaatsen voor plevieren. Op basis van de huidige beschikbare kennis worden geen significant negatieve effecten verwacht van de ingebruikname van De Spie als bedrijventerrein op broedvogels als bontbekplevier, strandplevier en kluut. Hierbij is ook al rekening gehouden met de ingebruikname van Noordland als bedrijventerrein. Invloed op niet-broedvogels De meeste soorten watervogels zijn gebonden aan kreken, oevers of ondiep water. Deze habitats bevinden zich over het algemeen op meer dan 250 meter afstand van De Spie, zodat op deze soorten geen effecten van de industriële activiteit iri De Spie worden verwacht. Wel zouden ganzen en soorten als smient en wintertaling ook tussen de kreek en de dijk kunnen foerageren. Langs de dijk staan windmolens, die een eigen verstorende werking hebben. Deze bedraagt voor ganzen 300-400 meter en voor wintertaling 100-250 meter (Witte & van Lieshout 2003b). De verstorende invloed hiervan is aanzienlijk groter dan van de effecten van de industriële activiteit in De Spie, zodat De Spie zelf geen verstorend effect zal hebben. Door De Spie kunnen de aantallen watervogels in de Auvergnepolder worden beïnvloed. Gelet op de uitwisseling van die vogels met het Zoomeer is onderzocht welke effecten De Spie op de Auvergnepolder heeft. Ten aanzien van de Auvergnepolder is geconcludeerd dat 2% van de polder als foerageergebied verloren gaat, waardoor het maximale aantal grauwe ganzen dat in de polder kan foerageren 7 vogels lager komt te liggen. Uit de door Bureau Waardenburg opgestelde criteria voor de bepaling van significantie blijkt dat pas sprake is van een significant effect als het seizoensgeniiddelde aantal ganzen op jaarbasis met 12 afneemt. Het aantal van 7 ganzen ligt hier duidelijk onder, terwijl bovendien sprake is van een verlies in de piekperiode, zodat het seizoensgemiddelde verlies lager zal uitvallen voor het Zoommeer. Er wordt geen significant negatief effect van de realisatie van het bedrijventerrein De Spie verwacht voor de nietbroedende watervogelsoorten, waarvoor instandhoudingsdoelen voor het Zoommeer zijn geformuleerd. Ten aanzien van niet-broedvogels wordt in het Zoommeer geen significant negatief effect verwacht ten aanzien van fuut, aalscholver, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, brandgans, rotgans, bergeend, smient, krakeend, wintertaling, pijlstaart, slobeend, kuifeend, meerkoet, scholekster, kluut en steenloper. Effecten op omliggende gebieden In het rapport is onderzocht of de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Markiezaatsmeer, Oosterschelde en Brabantse Wal nadeel ondervinden van De Spie. Voor de Natura 2000-gebieden in de buurt van De Spie, zoals Markiezaatsmeer en Oosterschelde, zijn geen effecten te verwachten op de vogels die in deze gebieden leven. De bebouwing op De Spie is gesitueerd aan de noordoostzijde van het Zoommeer en belemmert niet de mogelijke uitwisseling met de twee genoemde Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-gebied Brabantse Wal is dermate verschillend van karakter en ver verwijderd van De Spie dat er ook geen effecten te verwachten zijn van de bebouwing op De Spie. Uitwisseling tussen de verschillende gebieden is minimaal en de afstand tot het plangebied te groot is . Ten aanzien van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van De Spie (Markiezaatsmeer, Oosterschelde en Brabantse Wal) worden eveneens geen significant negatieve effecten verwacht. Het Lange Water direct ten westen van De Spie is onderdeel van de EHS. Door de reeds bestaande verstoringsinvloeden (windturbines en bestaande bebouwing) zal de eventuele invloed op met name broedvogelsoorten beperkt zijn. Door de aanleg van een natuurzone met zowel geïsoleerde wateren als riiet-geïsoleerde wateren worden de voortplantingsmogelijkheden en migratiemogelijkheden voor amfibieën verbeterd. Ook kleine zoogdieren zullen naar verwachting hiervan profiteren, zodat netto geen kwaliteitsverlies van de EHS zal optreden.
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, 1 8 herziening"
3.3 Mitigerende maatregelen De toekomstige bebouwing van De Spie kan 40 m hoog worden en indien gebruik gemaakt wordt van de vrijstellingsmogelijkheid zelfs 60 m. Voorgesteld wordt om aan de zuidzijde van het bedrijventerrein een groenstrook met bomen aan te leggen. Vanuit landschappelijk oogpunt wordt de harde grens dijk-bebouwing hierdoor verzacht. Daarnaast hebben de bomen een dempende werking ten aanzien van de belasting door geluid en licht (infrastructuur) vanaf het bedrijventerrein, waardoor de Prinsesseplaat minder zwaar belast wordt met geluid en licht. Bij voorkeur dienen voor de groenstrook snelgroeiende bomen als populieren gebruikt te worden. Het type populier dat gebruikt kan worden, zal athangen van de breedte van de groenstrook: bij een smalle groenstrook zullen minder ver zijwaarts uitgroeiende rassen gebruikt moeten worden. Andere mitigerende maatregelen leveren geen zinvolle bijdrage aan het verminderen van de belasting met geluid van de Prinsesseplaat.
Versie: 16 juli 2008
bestemmingspian 'De Spie, 1 0 herziening"
4 JURIDISCHE PLANOPZET Goedkeuring is onthouden aan de aanduiding 'H=40' op de plankaart en aan de volgende voorschriften uit artikel 6 "Bedrijven III": Lid 2 onder b : 'parkeervoorzieningen"; Lid 2 onder c, d, e en f: geheel; Lid 4 onder a: geheel; Lid 4 onder b: de zinsnede "te berekenen over de gronden Hoogspanningsverbinding"' en de getallen"lO"(waardoor een percentage van 0% overblijft) Lid 4 onder c, d en e: geheel; Lid 5 tot en met 11: geheel In artikel 8 'Algemene gebrniksbepalingen" is lid 3 geschrapt. ...I
Plankaart Op de plankaart is de aanduiding 'H=40' terug opgenomen. Daarnaast is aan de zuidkant van het plangebied een 10meter brede groenstrook opgenomen als afscheming (landschappelijke inpassing en dempende werking geluid en licht) richting het Zoommeer. Via het stellen van nadere eisen aan de bouwvergunning is inrichting van deze groenstrook gewaarborgd. Voorschriften De voorschriften waaraan goedkeuring is onthouden worden in zijn geheel opnieuw opgenomen. Hoewel GS het een gemis acht dat geen nadere voorwaarden aan de vrijstelling tot een bouwhoogte van 60 meter zijn opgenomen ter bescherming van de natuurwaarden worden geen nadere voorwaarden toegevoegd. De reden daarvoor is dat uit het rapport 'Aanvullende Natuurtoets BestemmingsplanDe Spie, Bergen op Zoom' blijkt dat deze verhoging van gebouwen geen aanvullende effecten heeft op de natuurwaarden. Er is daardoor geen aanleiding om nadere voorwaarden op te nemen. Aan de voorschriften wordt een nieuw voorschrift "Groen" toegevoegd. Dit voorschrift waarborgt de landschappelijke inpassing en heeft een dempende werking van geluid en licht van de uitbreiding van Sabic Innovative Plastics richting het Zoommeer.
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan "De Spie, I e herziening"
Inspraak en Overleg Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is geen inspraak vereist. De gemeente Bergen op Zoom heeft wel een inspraakverordeningvastgesteld waarin is geregeld in welke gevallen inspraak verleend kan worden. In dit geval is het, gelet op het feit dat het moederplan reeds de gehele procedure heeft doorlopen, niet nodig om opnieuw inspraak te verlenen en kan volstaan worden met de formele procedure zoals bedoeld in artikel 3.8 Wro. Iedereen krijgt daarbij de gelegenheid om een zienswijze op het plan in te dienen. Met de provincie Noord-Brabant heeft op ambtelijk niveau vooroverleg plaatsgevonden. De provincie is akkoord met de inhoud van het plan. Enkele ondergeschikte opmerkingen zijn verwerkt. Het plan is daarnaast ingezonden aan de regionale Brandweer Midden en West Brabant. Per brief van 18 juni 2008 is aangegeven dat er geen opmerkingen zijn ten aanzien van deze l e herziening. In het kader van de watertoets is het plan voorgelegd aan het Waterschap Brabantse Delta. Economische uitvoerbaarheid Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals dat in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien: 1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd; 2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is; 3. het stellen van locatieeisen of regels niet nodig is. In dit geval zijn de onder 2 en 3 genoemde zakeri niet noodzakelijk. Het kostenverhaal is via een overeenkomst met de initiatiefnemer van het bouwplan, Sabic Innovative Plastics, ten aanzien van grondruil verzekerd. Gemaakte plankosten worden via de exploitatie van het bedrijventerrein Noordland verhaald. Voor het overige vindt de realisatie geheel voor rekening van Sabic plaats en dient de gemeente geen kosten te maken. Er is daarom geen noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.
Vercie: 16 juli 2008
bestemmingsplan 'De Spie, I e herziening"
Het bestemmingsplan "De Spie, l e herzieningnwordt in het kader van de formele procedure ex artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (nieuw) voor 6 weken ter inzage gelegd. Iedereen krijgt de gelegenheid om een zienswijze op het plan in te dienen. Het plan is in PDF-vorm tevens beschikbaar via de gemeentelijke website. Op grond van artikel 8.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening dient dit reparatieplan volgens het nieuwe recht te worden vastgesteld, maar mag de vormgeving en inrichting nog op de oude wijze plaatsvinden vanwege de vergelijkbaaheid met het oorspronkelijke plan. Na verwerking van eventueel ingekomen zienswijzen wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling. Goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is niet vereist. Indien door Gedeputeerde Staten van Zeeland, het bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswet, geen zienswijzen worden ingediend tijdens de termijn van terinzagelegging wordt na vaststelling geacht goedkeuring te zijn verleend op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet.
Voorschriften
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, 18 herziening"
Voorschriften In artikel 6 lid 2 onder b. wordt na 'blusvJversJtoegevoegd: "parkeervoorzieningen" Artikel 6 lid 2 onder c. tot en met f. wordt opnieuw vastgesteld luidende: 'c. ontsluitings- en toegangswegen, inclusief raccordementen en de daarbij behorende voorzieningen; d. andere werken, werkzaamheden en andere bouwwerken, welke passen binnen de doeleinden; e. voorzieningen van openbaar nut; f. bijbehorende voorzieningen." Artikel 6 lid 4 onder a. wordt opnieuw vastgesteld luidende: 'a. de afstand van gebouwen tot de grens van de weg dient tenminste 5 ml te bedragen;"
In artikel 6 lid 4 onder b. wordt na 'bebouwingspercentage'toegevoegd: 'te berekenen over de gronden van het bouwperceel voor zover gelegen buiten de zone van de medebestemming 'Hoogspanningsverbinding'" In artikel 6 lid 4 onder b. wordt na 'bedraagt, 'toegevoegd:
'10" (zodat een bebouwingspercentagevan 100% ontstaat) Artikel 6 lid 4 onder c. tot en met e. wordt opnieuw vastgesteld luidende: 'c. het bouwen binnen de zone van de medebestemming 'Hoogspanningsverbinding' is uitsluitend toegestaan indien door burgemeester en wethouders vrijstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 5, lid 3 met dien verstande dat het bebouwingspercentage, berekend over de gronden van het bouwperceel, niet meer dan 70 mag bedragen; d. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven; e. de goothoogte van de nutsvoorzieningen mag maximaal 5 ml bedragen."
In artikel 6 worden de leden 5 tot en met 11 opnieuw vastgesteld luidende: "Lid 5 . Voor het bouwen van andere bouwwerken, geldt dat de hoogte maximaal de op de plankaart aangegeven bouwhoogte mag bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 4 meter mag bedragen.
bestemmingsplan'De Spie, l* herziening"
Versie: 16 juli 2008
Lid 6.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde: a. in lid 4, sub a voor het afwijken van de daarin opgenomen afstanden ten behoeve van het bouwen van kleine gebouwtjes zoals een portiersgebouwtje, met een maximale hoogte van 3 ml en een maximale oppervlakte van 9 m2; b. in lid 4, sub d, tot verhoging van de op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte van 40 meter tot maximaal 60 meter, onder de voorwaarde dat alvorens bouwvergl.inning c.q. vrijstelling wordt verleend voor een bouwhoogte hoger dan 45 meter, een positief, schriftelijk advies is ontvangen van de Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid (Tilburg) van het Ministerie van Defensie vanwege de aanwezigheid van het radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht; c. in lid 4, sub c tot verhoging van het bebouwingspercentagetot maximaal 80%; d. in lid 5 tot verhoging van de maximale bouwhoogte van technische installaties zoals torenkranen e.d.. Bij het verlenen van vrijstelling gelden de volgende voorwaarden: a. de afwijking is noodzakelijk i ~ i t een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen; b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast; c. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdings mogelijkhedenzijn gewaarborgd; d. op het bouwperceel is c.q. blijft parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig; e. er dient een positief, schriftelijk advies te zijn ontvangen van de Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid (Tilburg) van het Ministerie van Defensie vanwege de aanwezigheid van het radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht e. Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan de vrijstellingsbevoegdheidals bedoeld in dit lid dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 4 (Procedureregels).
Lid 7.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van: - situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken; - situering van gebouwen ten opzichte van wegen, waarbij geëist kan worden dat een grotere afstand tot de grens van de weg aangehouden moet worden tot maximaal 10 ml; - situering en afmetingen van de bedrijfspercelen; - de hoogte van de gebouwen; - inrichting van de gronden voor de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen; indien zulks noodzakelijk is: a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur; b. voor een verantwoorde stedenbouwkundigeen landschappelijke inpassing; c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; d. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding; e. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
p
C
P
C
Versie: 16 juli 2008
bestemmingsplan'De Spie, l e herziening"
Lid 8.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 8 wordt in elk geval gerekend het gebrilik voor: a. de uitoefening van zelfstandige detailhandelsactiviteiten; b. de uitoefening van zelfstandige kantooractiviteiten; c. de uitoefening van zelfstandige horeca-activiteiten; d. woondoeleinden (inclusief bedrijfswoningen); e. de uitoefening van seksinrichtingen; f. de uitoefening van smartshops; g. de uitoefening van belwinkels; h. kwetsbare objecten.
Lid 9.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijflbedrijfsactiviteitenvermeld in categorie 5 van de Lijst van bedrijfstypen, binnen de bestemming Bedrijven -BIII, met dien verstande dat uit de milieuzonering blijkt dat de vestiging van een bedrijf c.q. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten ter plaatse naar aard en schaal en naar invloed op de omgeving passend is. Hierbij dient met name aandacht te worden besteed aan de volgens de Lijst van bedrijktypen aan te houden afstand van de bedrijven tot in de omgeving gelegen gevoelige functies en de bedrijven onderling. Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 4 (Procedureregels).
Lid 10. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf1 bedrijkactiviteiten dat, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in lid 1 toegelaten milieucategorieën c.q. bedrijkactiviteiten. b. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf1 bedrijkactiviteiten dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van Ii~chten bodem, de diversiteit en het al dan riiet coiitinue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekking. Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 4 (Procedureregels). Lid ll. Burgemeester en wethouders kunnen de tot het plan behorende Lijst van bedrijfstypen wijzigen op de volgende onderdelen: - voor het onderbrengen van bedrijfsactiviteiten in een andere categorie c.q. voor het onderbrengen van nieuwe of andere bedrijfsactiviteiten, indien op grond van (technologische) ontwikkelingen de opgenomen vermelding niet meer juist dan wel onvolledig is; - wijziging van de bestemmingen in verband met de toe te laten bedrijkactiviteiten op grond van de milieucategorieën, indien dit noodzakelijk of gewenst is in verband met een wijziging van de omgeviqg van het plangebied." Aan de voorschriften wordt een nieuw arfikel 7A toegevoegd, luidende:
uArtikel7a Groen -GDoeleinden
Lid 1.
De op de kaart aangewezen gronden voor "Groen" zijn bestemd voor: a. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen in de vorm van opgaande beplanting, zulks met als doel het in het plan opgenomen
bestemmingsplan 'De Spie, l e herziening"
Versie: 16 juli 2008
uitbreidingsruimte voor bedrijven landschappelijk in te passen richting het Zoommeer; Inrichting
Lid 2.
Op de als zodanig aangewezen gronden zijn toegelaten: a. groenvoorzieningen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van opgaande beplanting; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke passen binnen de in lid 1 genoemde doeleinden alsmede voorzieningen van openbaar nut.
Bouwvoorschriften
Lid 3.
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, doch is uitsluitend het oprichten van andere bouwwerken ten dienste van de bestemming met een hoogte van maximaal 10 meter toegestaan.
Aanlegvergunning
Lid 4.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Groen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting; b. het verrichten van werkzaamheden, die de dood of ernstige beschadiging van de houtopstandenten gevolge kunnen hebben.
Lid 5.
Een vergunning als bedoeld in lid 3 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken enlof werkzaamheden de in lid 1 genoemde aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en tevens uit onderzoek is gebleken dat er geen onevenredig nadelige gevolgen op het Natura 2000-gebied Zoommeer zullen plaatsvinden.
I-id 6
Het verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden: a. welke het normale onderhoud en beheer betreffen; b. ten behoeve van de bestemming indien de gronden tevens voor andere doeleinden zijn bestemd en de werken of werkzaamheden noodzakelijk zijn ter waarborging van de belangen van die andere bestemming; c. voor werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn; d. voor het rooien, vellen enlof beschadigen van houtgewas bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand; e. ten behoeve van realisatie van de bestemming."
Arfikel 8 lid 3 wordt opnieuw vastgesteld, luidende: "Lid 3. Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing op: a. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemming; b. opslag in het kader van het normale onderhoud van gronden."
Plankaart
Aanvullende Natuurtoets Bestemmingsplan De Spie, Bergen op Zoom
R.C. Fijn T.J. Boudewijn
na
Bureau Waardenburg bv
Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365. 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345 - 512710, Fax 0345 - 519849 e-mail wbbBbuwa.nl
website: ww.buwa.nl
opdrachtgever: Gemeente Bergen op Zoom 6-03-2008 rapport nr. 07-240
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
07-240
Datum uitgave:
6 maart 2008
Titel:
Aanvullende Natuurtoets Bestemmingsplan De Spie, Bergen op Zoom
Samenstellers:
R.C. Fijn MSc Drs. T.J. Boudewijn
Aantal pagina's inclusief bijlagen:
71
Foto voorkant:
Pim Wolf
Project nr.:
07-606
Projectleider:
Drs. T.J. Boudewijn
Naam en adres opdrachtgever:
Gemeente Bergen op Zoom Jacob Obrechtlaan 4,4600 AA Bergen op Zoom
Referentie opdrachtgever:
U07-020734/29 nov 2007
Akkoord voor uitgave:
Adjunct directeur Bureau Waardenburg bv Drs. S. Dirksen
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. O Bureau Waardenburg bv / Gemeente Bergen op Zoom
Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk. fotokopie. microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteemvan Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig IS0 9001 :2000.
Bureau Waardenburg bv
\\m Adviseurs voor ecologie & milieu
vv -
Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345 - 512710, Fax 0345 - 519849 e-mail wbbObuwa.nl
website: www.buwa.nl
Inhoud 1
Inleiding.......................................................................................................................................5
2
Cebiedsbeschrijving De Spie .....................................................................................................
3
4
5
2.1
Huidige situatie ............................................................................................................... 7
2.2
Toekomstige situatie.......................................................................................................7
Wettelijk kader ............................................................................................................................9 3.1
Inleiding........................................................................................................................... 9
3.2
Natuurbeschermingswet 1998 .....................................................................................9
3.3
Ecologische Hoofdstructuur.........................................................................................12
Inventarisatie Relevante Natuurwaarden................................................................................13 4.1
De Spie .......................................................................................................................... 13
4.2
Natura 2000-gebied Zoomrneer (120) ....................................................................... 13 4.2.1
Soorten uit het aanwijsbesluit ....................................................................... 15
4.2.2
Broedvogels ................................................................................................... 15
4.2.3
Niet-broedvogels ...........................................................................................17
4.3
Natura 2000-gebied Markiezaatsmeer ....................................................................... 22
4.4
Natura 2000-gebied Oosterschelde............................................................................22
4.5
Natura 2000-gebied Brabantse Wal ........................................................................... 24
Effecten .....................................................................................................................................27 5.1
Inleiding.........................................................................................................................27
5.2
Natura 2000-gebied Zoommeer .................................................................................27
5.3
5.4 6
7
5.2.1
Tijdelijke effecten ........................................................................................... 27
5.2.2
Permanente effecten.....................................................................................28
Aangrenzende gebieden ..............................................................................................36 5.3.1
Overige Natura 2000-gebieden...................................................................36
5.3.2
Auvergnepolder .............................................................................................36
EHS ................................................................................................................................37
39 Beoordeling effecten ................................................................................................................ 6.1
Algemeen ......................................................................................................................39
6.2
Natura 2000-gebied Zoomrneer .................................................................................40
6.3
6.2 .1
Broedvogels ................................................................................................... 40
6.2.2
Niet-broedvogels...........................................................................................40
Aangrenzende gebieden ..............................................................................................41 6.3.1
Overige Natura 2000-gebieden...................................................................41
6.3.2
Lange Water ..................................................................................................41
7
Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................43
8
Dankwoord............................................................................................................................... 47
9
Literatuur................................................................................................................................... 49
Bijlage 1: Bijlage 2:
Concept gebiedendocurnent Natura 2000 gebied 120 - Zoornrneer Beoordelingskader significante effecten plannen en projecten in Natura 2000-gebieden
De gemeente Bergen op Zoom stelt een bestemmingsplan op voor het realiseren van een nieuw bedrijventerrein in De Spie. In 2004 is hiervoor door Bureau Waardenburg een natuurtoets uitgevoerd (Buren et al. 2003). In dit rapport "Natuurtoets bestemmingplannen fheodorushaven/Noordland en de Spie, Bergen op Zoom" heeft toetsing van de voorgenomen activiteiten aan de Vogelrichtlijn plaatsgevonden. De Provincie NoordBrabant heeft aangegeven dat de mogelijke effecten van de uitbreiding van Sabic (voorheen CEP) op het Natura 2000-gebied Zoommeer onvoldoende in beeld zijn gebracht. Alle soorten en habitats genoemd in de instandhoudingsdoelstellingendienen besproken te worden en tevens dienen de effecten van alle mogelijke aspecten in beeld gebracht te worden. In het rapport uit 2004 zijn de effecten van de voorgenomen ingreep zowel in het kader van de Flora- en faunawet beoordeeld als in het kader van de Vogelrichtlijn. Het was nog niet mogelijk om de ingreep te beoordelen ten aanzien van de Natuurbeschermingswet 1998, aangezien de instandhoudingsdoelen begin 2004 nog niet gepubliceerd waren. In het aanvullend onderzoek (deze studie) is alleen gekeken naar de mogelijke effecten van de voorgenomen ingreep op het Natura 2000-gebied, aangezien reeds ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is ontleend. Voorliggende rapportage is de aanvullende natuurtoets uitgevoerd in 2007. Bij de toetsing in 2004 zijn vogelgegevens gebruikt uit de periode 1996-2001. Deze gegevens moeten te oud worden beschouwd. In dit rapport is gebruikt gemaakt van nieuwe gegevens verzameld in de periode 2000-2006. Deze gegevens (Janssen 2007) bestaan uit de maandelijkse watervogeltellingen van de Zoete Rijkswateren, de Canzenen Zwanentellingen en de jaarlijkse Midwintertellingen (Van Roomen et al. 2006). Verder zijn de broedvogelgegevens gebruikt van het noordwestelijke deel van het Natura 2000-gebied Zoommeer uit de jaarlijkse kustbroedvogelinventarisaties van het RIKZ (RIKZ 2007). Het plangebied De Spie grenst aan het Natura 2000-gebied Zoommeer, ligt op minder dan één kilometer van het Natura 2000-gebied Markiezaatsmeer en op enkele kilometers van het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Op ongeveer 5 km afstand ligt het Natura 2000-gebied Brabantse Wal. Als gevolg van de uitvoering van het genoemde bestemmingsplan zijn mogelijk significante effecten te verwachten in het kader van de Natuurbeschermingswet. Voorliggende rapportage brengt deze effecten in kaart en voegt hier een beoordeling aan toe. In opdracht van de gemeente Bergen op Zoom heeft Bureau Waardenburg een beoordeling uitgevoerd van het bestemmingsplan in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het onderhavige rapport heeft de volgende opbouw: hoofdstuk 2 geeft een algemene omschrijving van de ingreep. In hoofdstuk 3 worden de wettelijke achtergronden weergegeven. De relevante natuurwaarden worden besproken in hoofdstuk 4. De effectbeschrijving vindt plaats in hoofdstuk 5 en de effectbeoordeling in
hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 worden de conclusies gepresenteerd en enkele aanbevelingen gedaan.
Gebiedsbeschrijving De Spie 2.1
Huidige situatie Het plangebied De Spie ligt ten noordwesten van Bergen op Zoom, ten westen van gebied Theodorushaven/Noordland, ten noorden van de Prinsesseplaat en ten oosten van het Lange Water. De globale plangrenzen worden gevormd door het Lange Water (west), de Zeedijk (zuid) en de meest westelijke weg op het bedrijventerrein van Sabic (oost). De totale oppervlakte beslaat circa 21 ha. De huidige bestemming van plangebied De Spie is agrarisch. Het gebied omvat momenteel akker, grasland en een sloot. De zuidzijde van het gebied wordt begrensd door een grasdijk. O p de dijk van het plangebied staan twee windturbines die deel uitmaken van een lijnopstelling van acht windturbines. Van noord naar zuid loopt door De Spie een bovengrondse hoogspanningsleiding. Figuur 2.1 geeft de ligging weer van het plangebied en de omgeving met hierin aangegeven de verschillende vogeltelvakken.
2.2
Toekomstige situatie Het plangebied De Spie is geselecteerd als uitbreidingsruimte voor het aan de oostzijde gelegen Sabic. De ruimte is bedoeld als gedeeltelijke vervanging van de strategische reservering van Sabic op Noordland. De Spie krijgt als uitbreiding van het terrein van Sabic dezelfde bestemming als het huidige bedrijfsterrein aan de westzijde van Theodorushaven. Dit houdt in dat er bedrijfsactiviteiten in de categorieën 3 en 4 (dat wil zeggen activiteiten met een in beginsel aan te houden afstand tussen bedrijven en woningen van 50-300 m vanwege de milieubelastingscomponenten geur, stof, geluid, gevaar), met vrijstellingsmogelijkheid voor categorie 2 en 5 (respectievelijk 30 m en 5001000 m afstand) op het terrein toegestaan zijn met een maximum bouwhoogte van 40 m (met een vrijstellingsmogelijkheid tot 60 m). Voor het met bedrijfsdoeleinden bestemde gedeelte geldt een maximaal bebouwingspercentage van 100% en voor het deel dat binnen de belegeringszone van 72 m van de hoogspanningsverbinding valt, geldt een bebouwingspercentage van maximaal 70% via een vrijstellingsmogelijkheid. De gronden van het plangebied zijn bestemd voor industriële, ambachtelijke bedrijfsadiviteiten en groothandelsactiviteiten (Gemeente Bergen op Zoom 2007). De ontsluiting zal gerealiseerd worden via het huidige bedrijfsterrein van Sabic. Langs de westkant van De Spie is een groene bufferzone gepland van minimaal 30 m breed met een oppervlakte van minimaal 1 ha, als buffer tussen de omgeving en het bedrijventerrein. De bedoeling is om middels deze zone de natte, moerassige leefomgeving langs het Lange Water op een natuurlijke manier over te laten gaan in een droog milieu (Gemeente Bergen op Zoom 2007).
Figuur 2.1
Het plangebied De Spie (rood kader) met aangrenzend aan de westkant het Lange Water en de grens van het Natura 2000-gebied Zoommeer aan de zuidkant. Verder zijn met zwarte grenzen de verschillende telvakken van de vogeltellingen aangegeven die gebruikt worden in dit rapport.
Wettelijk kader 3.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing ervan op ruimtelijke ingrepen en beheer beschreven. Het geeft weer hoe de wettelijke toetsingkaders worden gehanteerd bij het opstellen van de ecologische beoordeling in de voorliggende rapportage. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (paragraaf 3.2). De onderhavige studie richt zich alleen op de gebiedsbescherming.
3.2
Natuurbeschermingswet 1998' De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet 1998) heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. In de wet zijn vier categorieën beschermde gebieden te onderscheiden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones), aangewezen op grond van artikel 10a en de beschermde natuurmonumenten, aangewezen op grond van artikel 10. Een gebied kan niet tegelijkertijd Natura 2000gebied en beschermd natuurmonument zijn. Voor reeds aangewezen beschermde natuurmonumenten die geheel of gedeeltelijk in een Natura 2000-gebied liggen, vervalt (te zijner tijd) de aanwijzing als beschermd natuurmonument voor dat deel dat in het Natura 2000-gebied ligt, maar de doelen blijven gehandhaafd. Aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten tenminste een kaart en een toelichting, waarin (voor Natura 2000-gebieden) de instandhoudingsdoelen staan verwoord. Voor Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te worden opgesteld (artikel 19a). Hierin staat tenminste aangegeven wat de beoogde resultaten zijn met betrekking tot de beschermde natuurwaarden en welke maatregelen daarvoor in hoofdlijnen zullen worden genomen. Voor beschermde natuurmonumenten is een beheerplan mogelijk, maar niet verplicht. Projecten en handelingen, die negatieve effecten op Natura 2000gebieden kunnen hebben en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, zijn verboden. Hiervoor kan door Gedeputeerde Staten (of in uitzonderingsgevallen door de minister van LNV) vergunning worden verleend op grond van artikel 19d. Voor plannen (bij voorbeeld bestemmingsplannen, streekplannen, waterhuishoudingsplannen) geldt dat goedkeuring van het bevoegd gezag op grond van artikel 19j nodig is. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten door 'externe werking' kunnen optreden.
1
Hierbij is in belangrijke mate gebruik gemaakt van de brochure LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag
De vergunning of goedkeuring kan pas worden afgegeven nadat een zogenaamde 'habitattoets' het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast en de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten niet verslechtert en dat er geen verstoring van soorten optreedt. Habitattoets Onder deze noemer valt de beoordelingsprocedure voor plannen, projecten en handelingen zoals genoemd in artikelen 19d t/m 19j. De Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998 (LNV 2005a) onderscheidt een aantal stappen, die hieronder worden weergegeven. Een aantal termen en stappen staat echter niet in de wet genoemd en komt ook niet in alle gevallen overeen met de tot dusverre gevolgde werkwijze. In de 'oriëntatiefase' - voorheen ook wel 'voortoets' genoemd - wordt onderzocht of een plan, project of handeling (samen kortweg aangeduid als 'activiteit'), gelet op de instandhoudingsdoelen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten ('cumulatieve effecten'). De oriëntatiefase kan drie uitkomsten hebben: Er zijn geen schadelijke gevolgen te verwachten. Er is geen vergunningsaanvraag, goedkeuringsverzoek of andere vervolgstap noodzakelijk. Er zijn mogelijk schadelijke effecten, maar deze zijn zeker niet significant. Er dient een vergunning of goedkeuring te worden (aardgevraagd, na het uitvoeren van een 'verslechterings- en verstoringstoets' (zie onder). Het optreden van significant negatieve effecten kan niet worden uitgesloten. Er dient een vergunning of goedkeuring te worden (aan)gevraagd, na het uitvoeren van een 'passende beoordeling' (zie onder). De verslechterings- en verstoringstoets dient uit te wijzen of er een reële kans bestaat op het optreden van negatieve effecten ten gevolg van de voorgenomen activiteit. Volgens de Handreiking (LNV 2005a) hoeft in deze fase geen rekening meer gehouden te worden met cumulatieve effecten. De verstoring- en verslechteringstoets heeft twee mogelijke uitkomsten: De verslechtering en verstoring is aanvaardbaar. Het bevoegd gezag verleent vergunning dan wel geeft goedkeuring. De verslechtering en/of verstoring is onaanvaardbaar. De vergunning wordt geweigerd dan wel de goedkeuring wordt onthouden. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden. De passende beoordeling is erop gericht om, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van een plan, project of handeling te inventariseren, die de
instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen. Hierbij moeten ook de cumulatieve effecten worden beoordeeld. De passende beoordeling kan drie uitkomsten hebben: Er treedt geen aantasting op. De vergunning dan wel goedkeuring wordt verleend. Negatieve effecten treden (mogelijk) wel op, maar deze zijn niet significant. Vergunning dan wel toestemming wordt verleend, mits de aantasting niet onaanvaardbaar is (zie boven). Er treden (mogelijk) wel significante effecten op. Dan volgt toetsing aan de zogeheten ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie. Slechts als aan deze drie criteria is voldaan, mag het bevoegd gezag vergunning of goedkeuring verlenen. Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van prioritair natuurlijk habitat of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen van groot openbaar belang beperkt. Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is zeer vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enkele ondergeschikte punten af. Zorgplicht Artikel 191 legt aan een ieder een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument. Relevantie voor dit rapport In voorliggende rapportage wordt nagegaan of de voorgenomen ingreep mogelijk negatieve effecten kan hebben op het Natura 2000-gebied Zoommeer, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de permanente effecten (de situatie na de ingreep) en tijdelijke effecten (van de activiteiten die ondernomen worden om de gewenste eindsituatie te realiseren). In dit rapport wordt ingegaan op mogelijke effecten op vogels.
3.3
Ecologische Hoofdstructuur De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV 1993) bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het nationaal ruimtelijk beleid voor onder meer natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Ecologische Hoofdstructuur wordt in provinciale streekplannen uitgewerkt. Ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De EHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltvpen zijn aangewezen. In beschermde natuurgebieden geldt het 'nee, tenzij1-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.
4 Inventarisatie Relevante Natuurwaarden 4.1
De Spie De huidige bestemming van De Spie is agrarisch. Het gebied omvat akker, grasland en een sloot. De zuidzijde van het gebied wordt begrensd door een grasdijk. O p de dijk van het plangebied staan twee windturbines die deel uitmaken van een lijnopstelling van acht windturbines. Deze windturbines zijn afgeschreven en er zijn voornemens deze te vervangen door grotere exemplaren. Het gebied zelf is van geringe betekenis voor vogels (Buren et al. 2003). Een enkele akkerbroedvogel als de kievit kan er voorkomen. In de grasstrook om de akker en in de bosschages kunnen enkele algemene vogelsoorten als gele en witte kwikstaart, graspieper en merel broeden. De rietkragen langs het Lange Water bieden geschikt broedbiotoop voor onder meer bruine kiekendief, blauwborst, kluut, tureluur, roerdomp en baardmannetje (Gemeente Bergen op Zoom 2007).
4.2
Natura 2000-gebied Zoommeer (120) De Spie grenst aan het Natura 2000-gebied Zoommeer. De onderstaande beschrijving is grotendeels overgenomen uit het gebiedendocument Natura 2000 gebied Zoommeer (LNV 2005b) Het Zoommeer is een "afgesloten zeearm" die via het kanaal de Eendracht in open verbinding staat met het Volkerak. Dit waterlichaam ontstond in april 1987 toen de Philipsdam werd voltooid. Het Zoommeer was al door de Markiezaatskade (1983) en de Oesterdam (1986) gescheiden van de Oosterschelde. Binnen een paar maanden werd het water zoet en het peil werd gefixeerd op O cm NAP. Daardoor viel ca. 220 ha van het voormalige intergetijdengebied permanent droog. De successie van de vegetatie is nog volop gaande. De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels als ganzen zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniers als kale grondbroeders (kluut, plevieren, sterns) en gras- en zaadeters (smient, pijlstaart). De ontwikkelingen in het water zijn gestuurd door hoge en toenemende nutriëntengehalten. In de huidige situatie is bij de niet-broedvogels de betekenis op landelijke schaal het grootst bij fuut, krakeend, wintertaling en pijlstaart, maar geen enkele soort bereikt gemiddeld een aandeel van meer dan 1 % van de Nederlandse populatie. De haalbaarheid van behoud van de huidige populaties hangt af van de keuzes m.b.t. een eventueel herstel van de zoet-zout gradiënt in het VolkerakZoommeer. Daarnaast heeft het gebied betekenis als rustgebied voor overtijende vogels die bij laag water in de Oosterschelde foerageren (scholekster, bontbekplevier, steenloper). Als broedgebied is het van beperkte betekenis voor kustbroedvogels van
zandplaten en schelpenstrandjes (kluut, bontbekplevier, strandplevier en visdief) en voor de zwartkopmeeuw, maar door de vegetatiesuccessie is deze betekenis inmiddels sterk verminderd. L L
De hernieuwde inlaat van zout water is onlangs gepresenteerd als één van de mogelijkheden om de jaarlijkse algenbloei te bestrijden, en daarbij wordt doorspoeling naar de Westerschelde aanbevolen in verband met mogelijke problemen met mariene algen of zeesla. Omdat de aanwijzing is geschied op grond van "zoete" waarden, zal in geval van een zoute toekomst bij een aantal soorten het ambitieniveau lager moeten liggen dan in de huidige situatie, terwijl aan de andere kant nieuwe waarden zullen ontstaan die aanvullende bescherming verdienen.
Figuur 4.7
.-
Begrenzing van het Natura 2000-gebied Zoommeer (LNV 2005b).
sasudii! ?db& Het Zoommeer bestaat uit het Zoommeer, Speelmansplaten, Prinsesseplaat, Boerenplaat en Molenplaat. De Prinsesseplaat bestaat uit relatief hoog liggende zandgronden die sedert de aanleg van de Oesterdam en de Scheldedam aan het ontzilten zijn. De plaat bestaat voor een groot gedeelte uit grazige vegetatie. Typische zoutminnende planten als zeekraal, zeeaster en lamsoor zijn alleen nog te vinden in de lage delen. De plaat is een belangrijke pleisterplaats voor allerlei vogelsoorten. Verder komen er tal van kustbroedvogels voor (RIKZ 2007). In het noorden wordt het Natura 2000-gebied
Zoommeer begrensd door de waterkerende dijk van Tholen tot aan de Eendracht, brug bij Tholen en door de dijk van de Auvergnepolder (Banddijk). Bestaande bebouwing en verhardingen (inclusief de dijk) maken geen onderdeel uit van de Natura 2000-gebied. In figuur 4.1 is de begrenzing van het Natura 2000 gebied Zoommeer opgenomen. 4.2.1
Soorten uit het aanwijsbesluit Het Zoommeer kwalificeert als Natura 2000-gebied onder de Natuurbeschermingswet vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van kluut als broedvogel en krakeend en slobeend die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied is tevens aangewezen als watergebied van internationale betekenis onder de Wetlands-Conventie vanwege het voorkomen van belangrijke aantallen watervogels. Vroeger kwalificeerde het gebied tevens omdat het behoorde tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor de zwartkopmeeuw in Nederland (LNV 2000, 2005b). Andere soorten waarvoor het gebied van betekenis is als rust- of foerageergebied zijn: kleine zilverreiger, lepelaar, brandgans en kluut (niet-broedvogels) en visdief (broedvogel). In het concept gebiedendocument van november 2007 (LNV 2007) wordt echter voorgesteld om kleine zilverreiger, lepelaar, brandgans en visdief te scharappen. Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustplaats zijn: fuut, aalscholver, grauwe gans, rotgans, bergeend, smient, wintertaling, pijlstaart, kuifeend, meerkoet, scholekster, bontbekplevier en steenloper. In het concept gebiedendocument van november 2007 (LNV 2007) wordt echter voorgesteld om aalscholver, scholekster, bontbekplevier en steenlopers te schrappen. De platen en stranden (cq drooggevallen platen) zijn verder van belang als broedgebied voor bontbekplevier en strandplevier (trekvogels opgenomen in de nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten). De biotopen van deze vogels hebben mede de begrenzing van dit gebied bepaald (LNV 2000, 2005b). Voor de bontbekplevier geldt echter dat in het concept gebiedendocument van november 2007 wordt voorgesteld om de soort te schrappen (LNV 2007). Voor de volledigheid worden alle soorten, ook de soorten waarvoor voorgesteld wordt om ze te schrappen, besproken.
4.2.2
Broedvogels In tabel 4.1 worden de relevante soorten weergegeven die broeden in het Natura 2000gebied Zoommeer met een beschrijving van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Uit de broedvogelgegevens van het noordwestelijke deel van het Natura 2000-gebied Zoommeer rond de Prinsesseplaat (telgebied Z0533Prins) blijkt dat in de afgelopen jaren de volgende soorten (tabel 4.1) te hebben gebroed in het gebied dat mogelijk in de invloedsfeer zou kunnen liggen van de toekomstige bebouwing op De Spie (RIKZ 2007).
Tabel 4.7
Broedvogelsoorten in het Natura 2000-gebied Zoommeer (720) (LNV 2005b; SOVON & CBS 2005).
Soort Kluut
Bontbekplevier
Strandplevier
Zwartkopmeeuw Visd ief
Beschrijving Broedde aanvankelijk in grote aantallen in het gebied (tot 467 paar in 1989), maar is de laatste jaren in lagere aantallen te vinden in het gebied (12 paren in 2006). Na het ontstaan van het Zoommeer broedden hier tijdelijk enkele tientallen paren (max. 20 in 1992), maar de soort is nu in lagere aantallen te vinden in het gebied (3 paren in 2006). Na het ontstaan van het Zoommeer broedden hier tijdelijk enkele tientallen paren (max. 28 in 1988), maar de laatste jaren zijn jaarlijks rond de 10 paren te vinden in het gebied. Maximaal 21 paren kwamen tot broeden in 1991, maar de soort is thans weer verdwenen uit het gebied. Maximaal 278 paren kwamen tot broeden in 1994, maar de soort is thans weer verdwenen uit het gebied.
Kluut Kluten foerageren vooral in ondiep water en broeden voornamelijk op een kale zandige ondergrond. In het gebied broeden kluten vooral op de Kleine Prinsesseplaat, het schiereiland ten westen van de Prinsesseplaat, met 12 paren in 2004, 16 paren in 2005 en 5 paren in 2006. Onregelmatig broedden enkele van deze paartjes langs de kreek gelegen tussen de Prinsesseplaat en het vasteland. Bontbekplevier Bontbekplevieren foerageren vooral in ondiepe plasjes en op slikplaten en broeden voornamelijk op een kale, zandige ondergrond. Bontbekplevieren broedden in het verleden aan weerszijden van de kreek tussen de Prinsesseplaat en het vasteland. Tegenwoordig broeden de bontbekplevieren alleen 200-250 m ten zuiden van de windturbines ten zuidwesten van de Zuiderkreekweg. In 2002 waren dit 4 paren, in 2003 2 paren, in 2004 4 paren, in 2005 3 paren, in 2006 3 paren en in 2007 eveneens 3 paren. Strandplevier Strandplevieren foerageren vooral in ondiepe plasjes en op slikplaten en broeden voornamelijk op kale zand- of kiezelstranden. Strandplevieren broedden in het verleden aan weerszijden van de kreek tussen de Prinsesseplaat en het vasteland. De laatste jaren broeden de strandplevieren alleen in het verlengde van de Zuiderkreekweg, ongeveer 200-250 m ten zuiden van de windturbines. De soort broedde hier met 6 paren in 2002, 6 paren in 2003,9 paren in 2004, 11 paren in 2005,7 paren in 2006 en in 2007.
In tabel 4.3 wordt een overzicht van de relevante niet-broedvogelsoorten gegeven. Hieraan toegevoegd is een beschrijving van de aantallen en het gebruik van het gebied door de verschillende soorten. Tabel 4.3
Niet-broedvogelsoorten in het Natura 2000-gebied Zoommeer (720) (LNV 2005b; SOVON & CBS 2005).
Soort Fuut
Aalscholver Kleine zilverreiger
Lepelaar Grauwe gans Brandgans Rotgans
Bergeend Smient
Krakeend Wintertaling Pijlstaart Slobeend Kuifeend
Meerkoet Scholekster Kluut Steenloper
Beschrijving Een soort van het open water. Gebruikt het gebied als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 170 exemplaren voor. Het gebied heeft vooral een slaapplaatsfunctie voor de soort. Komt voor in ondiep water. Laag aantal komt af en toe voor in het gebied. Zoute toekomst biedt mogelijkheden voor uitbreiding. Komt voor in ondiep water. Laag aantal komt bijna jaarlijks voor in het gebied buiten het winterseizoen. Gebruikt de platen als foerageergebied en het ondiepe water als slaapgebied en komt jaarlijks met gemiddeld 470 ex. voor. Vooral op de platen. Gebruikt het gebied als overwinteringsgebied en komt jaarlijks met enkele honderden ex. voor. Vooral aanwezig op de platen. Gebruikt het gebied in de winter als foerageer- en slaapgebied en komt jaarlijks met gemiddeld 225 ex. voor. Gebruikt het ondiepe water als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 200 exemplaren voor. Gebruikt de platen in de winter als foerageergebied en het ondiepe water als slaapgebied en komt jaarlijks met gemiddeld 800 ex. voor. Gebruikt het ondiepe water als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 180 exemplaren voor. (;ebruikt het ondiepe water als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 740 exemplaren voor. Gebruikt het ondiepe water als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 9 0 exemplaren voor. Gebruikt het ondiepe water als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 100 exemplaren voor. Gebruikt het gebied 's nachts als foerageergebied en overdag als rustgebied en komt jaarlijks met gemiddeld 850 exemplaren voor. Gebruikt het ondiepe water en de oever als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 710 exemplaren voor. Laag aantal wordt jaarlijks waargenomen in het gebied en foerageert dan op de oevers en in slikgebiedjes. Gebruikt het ondiepe water en de oever als foerageergebied en komt jaarlijks met gemiddeld 150 exemplaren voor. Wordt de afgelopen jaren niet meer gezien in het gebied.
Uit de maandelijkse tellingen van watervogels in de Zoete Rijkswateren van het noordwestelijke deel van het Natura 2000-gebied Zoommeer rond de Prinsesseplaat (telgebied BR5310 zie figuur 2.1) zijn de maandgemiddelden voor januari, mei en september berekend en deze zijn weergegeven in tabel 4.4. Tabel 4.4 Maandgemiddelde van de afgelopen 6 (januari en september) o f afgelopen 5 (mei) jaar voor niet-broedvogelsoorten in het Natura 2000-gebied Zoommeer (Janssen 2007). Soort Fuut Aalscholver Kleine zilverreiger Lepelaar Grauwe gans Brandgans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Pijlstaart Slobeend Kuifeend Meerkoet Scholekster Kluut Steenloper Tabel 4.5
januari (n=6) 0,5 3 ,o 0,o 0,O 185,8 0,7 0,7 28,O 314,O 38,5 190,2 20,8 0,O 97,7 12,7 12 0,O 0,O
mei (n=5) 8,4 4,8 02 0,4 88,6 48,8 269,6 79,O 0,4 50,2 0,4 16 16,2 24,2 20,6 20,4 43 ,8 0,O
september (n=6) 15,5 9,5 02 02 198,7 883 02 24,3 279,5 135,5 718,7 23,7 96,7 110,8 28,8 0,O 9,5 0,O
Gemiddeld seizoensmaximum voor niet-broedvogelsoorten in telvak BR5310 van Natura 200-gebied Zoommeer. Berekend op basis Janssen (2007).
Soort Fuut
Aalscholver Kleine zilverreiger Lepelaar Grauwe gans Brandgans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Pijlstaart Slobeend Kuifeend Meerkoet Scholekster Kluut Steenloper
0001 40 20 O
0102 13 2 1
O
O
546 210 351 52 970 187 1.640 76 62 236 47 37 57 O
90 55 314 87 1.352 204 550 9 408 101 26 33 15 O
seizoen 0304 0203 22 6 6 5 O O 2 1 39 402 33 67 300 157 60 86 150 478 264 39 602 730 40 26 26 47 1O1 136 24 46 14 12 31 82 O O
0405 4 6 1
0506 9 24 O
O
O
825 300 226 111 13 153 660 29 37 519 58 6 56 O
171 22 O
43 54 62 255 30 17 85 38 O O O
gemiddeld maximum 16 11 O 1 346 115 225 73 503 152 740 35 100 196 40 17 40 O
Uit de gegevens van de watervogeltellingen van het noordwestelijke deel van het Natura 2000-gebied Zoommeer rond de Prinsesseplaat (telgebied BR5310 zie figuur 2.1) kunnen gemiddelde seizoensmaxima over de seizoenen 00/01 t / m 05/06 berekend worden (tabel 4.5). Dit zijn de vogels die in de invloedsfeer van De Spie zouden kunnen liggen. Fuut Futen zijn afhankelijk van open water met voldoende vis. De soort foerageert op grote, open wateren en rust op windluwe locaties in de directe nabijheid van oevers en dijken. De fuut is het gehele jaar aanwezig rond de Prinsesseplaat met een gemiddeld seizoensmaximum van 16 exemplaren in het najaar. Aalscholver Aalscholvers zijn afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende vangbare vis van goede kwaliteit. De soort foerageert op zowel grote open wateren als in kleinere watergangen. Overdag worden rustplaatsen vlakbij de foerageergebieden gebruikt, maar slaapplaatsen kunnen tot op 10 k m afstand liggen. Indien het doorzicht > l ,5 m Secchischijf diepte is, foerageren aalscholvers individueel. Bij een geringer doorzicht (tot 0,4 m) wordt er sociaal gefoerageerd (Van Eerden & Voslamber 1995). De aalscholver is het gehele jaar aanwezig rond de Prinsesseplaat met een gemiddeld seizoensmaximum van 11 exemplaren in het najaar. De vogels rusten op de oeververdedigingen in het gebied. Kleine zilverreiger Kleine zilverreigers komen in kleine aantallen in het gebied voor en zijn afhankelijk van ondiep helder water als foerageergebied. De kleine zilverreiger is het gehele jaar met een gemiddeld seizoensmaximum van minder dan 1 exemplaar aanwezig rond de Prinsesseplaat. Lepelaar Ondiep water en kreekjes zijn geschikt foerageergebied voor lepelaars. De lepelaar is in het zomerseizoen met een gemiddeld seizoensmaximum van 1 exemplaar aanwezig rond de Prinsesseplaat. Grauwe gans De grauwe gans foerageert vooral op grasland zoals bijvoorbeeld in de Auvergnepolder (Buren et al. 2003). In de ruitijd (mei-juni) wordt er gefoerageerd in rietmoerassen en in het najaar op oogstresten. De grauwe gans slaapt in ondiepe en luwe delen van grote, open wateroppervlaktes. De grauwe gans is het gehele jaar aanwezig rond de Prinsesseplaat met de grootste aantallen aan het eind van de zomer en in het winterhalfjaar) met een gemiddeld seizoensmaximum van 346 exemplaren.
Brandgans De brandgans is een soort van overzichtelijke en rustige graslandgebieden met een relatief korte, eiwitrijke grasmat. De brandgans slaapt in ondiepe en luwe delen van grote, open wateroppervlaktes. De brandgans is in de gehele winterperiode met een gemiddeld seizoensmaximum van 115 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Rotgans De rotgans is een trekvogel uit het noorden van Rusland die in de winter in Nederland op schorren foerageert en in overzichtelijke, rustige graslandgebieden in de directe nabijheid van zout water. De rotgans slaapt in ondiepe en luwe delen van grote, open wateroppervlaktes. De rotgans is voornamelijk in de trektijd (sep/okt en apr/mei) met een gemiddeld seizoensmaximum van 225 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Bergeend Bergeenden foerageren zowel lopend als zwemmend op respectievelijk slik en in ondiep water. De bergeend is het gehele jaar met een gemiddeld seizoensmaximum van 73 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Smient Overdag rusten Smienten vaak op open wateren en 's nachts foerageren de vogels binnendijks op vooral vochtige graslanden. De smient is in de gehele winterperiode met een gemiddeld seizoensmaximum van 503 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Krakeend Krakeenden foerageren in eutrofe situaties veelal grondelend op algen die met name op hard substraat groeien. Hard substraat is in de vorm van kribben en verharde oeververdedigingen in de omgeving aanwezig. De krakeend is het gehele jaar met een gemiddeld seizoensmaximum van 152 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Wintertaling Wintertalingen foerageren zowel lopend als zwemmend op respectievelijk slik en in ondiep water op vooral plantaardig materiaal van pioniervegetaties maar ook in plas-dras situaties. De aanwezigheid van voedsel (veelal zaden van water- en oeverplanten) is van groot belang. De soort bereikt veelal hoge aantallen in bijna drooggevallen pioniermilieus en is hierdoor gevoelig voor vegetatiesuccessie en peilfluctuaties. De wintertaling is voornamelijk vanaf augustus tot in april aanwezig met een gemiddeld seizoensmaximum van 740 exemplaren rond de Prinsesseplaat.
Pijlstaart Pijlstaarten zijn grondeleenden die gebonden zijn aan ondiepten en oevergebieden. De soort foerageert onder andere op waterplanten en de daarop aanwezige macrofauna, zodat de waterkwaliteit belangrijk is in verband met de voedselbeschikbaarheid. Pijlstaarten zijn voornamelijk in het winterhalfjaar met een gemiddeld seizoensmaximum van 35 exemplaren rond de Prinsesseplaat aanwezig. Slobeend Slobeenden filteren hun voedsel uit het water en de bovenste sliblaag. De soort foerageert dan ook in ondiepe wateren en slikgebieden. De soort benut ook plas-dras situaties, waarbij zaden worden gegeten. Slobeenden zijn vanaf het voorjaar tot in de herfst met een gemiddeld seizoensmaximum van 100 exemplaren rond de Prinsesseplaat aanwezig. Kuifeend Kuifeenden foerageren vooral 's nachts duikend op driehoeksmosselen, slakken en erwtenmosseltjes. Overdag rusten de vogels op open water in de luwte van de oever. De vogels duiken tot een diepte van 3-5 m en zelden tot 7 m. De kuifeend is het gehele jaar met een gemiddeld seizoensmaximum van 196 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Meerkoet Meerkoeten zijn omnivore dieren, die overdag duikend of zwemmend hun voedsel verzamelen, of op de oevers grazen. Er is een voorkeur voor water tot ongeveer 2 m waterdiepte. Het voedsel bestaat vooral uit driehoeksmosselen (winterhalfjaar), waterplanten (zomerhalfjaar) en gras (winterhalfjaar). De meerkoet is het gehele jaar met een gemiddeld seizoensmaximum van 40 exemplaren aanwezig rond de Prinsesseplaat. Scholekster Scholeksters foerageren voornamelijk op slikplaten en in ondiep water. Ook wordt de soort regelmatig aangetroffen in weilanden. De scholekster is voornamelijk in het voorjaar en de winter met een gemiddeld seizoensmaximum van 17 exemplaren rond de Prinsesseplaat aanwezig. Kluut Kluten foerageren vooral in ondiep water en broeden voornamelijk op een kale zandige ondergrond. De kluut is, afgezien van de winterperiode, het gehele jaar met een gemiddeld seizoensmaximum van 40 exemplaren rond de Prinsesseplaat aanwezig. Steenloper Steenlopers voeden zich voornamelijk met kleine kreeftachtigen en schelpdieren en foerageren vooral op stenige ondergronden maar ook wel op slikkige platen. De steenloper was de afgelopen jaren niet meer rond de Prinsesseplaat aanwezig.
4.3
Natura 2000-gebied Markiezaatsmeer Ten zuiden van het Natura 2000-gebied Zoommeer bevindt zich het Natura 2000gebied Markiezaatsmeer. In figuur 4.2 wordt de ligging van het Markiezaatsmeer aangegeven ten op zichte van De Spie en de andere Natura 2000-gebieden in de omgeving. De begrenzing van het gebied vormt de buitenteen van de spoordijk van de spoorlijn Bergen op Zoom - Goes in het oosten; de buitenteen van de dijk rond de Hoogerwaarpolder, de Caterspolder' de Prins Karel polder aan de zuidzijde; de buitenteen van de Markiezaatskade aan de westzijde en aan de noordzijde de grens met de Molenplaat, de waterscheiding en de Bergse Plaat (LNV 2006a). Het Markiezaatsmeer bestaat uit slikken, schorren en hogere gronden. De in het meer voorkomende natuurlijke overgang van het holocene getijdelandschap naar het pleistocene heuvelland in de vorm van een klifkust met een zeearm als begrenzing is geomorfologisch bezien zeldzaam in Nederland. Door de verscheidenheid aan abiotische factoren heeft zich een groot aantal vegetatietypen kunnen ontwikkelen met een voor het gehele Deltagebied uitzonderlijke soortensamenstelling. Het Markiezaatsmeer heeft, met betrekking tot de avifauna, een nauwe samenhang met de Oosterschelde. Door de grote hoeveelheden in het gebied voorkomende lagere planten en dieren dient het Markiezaatsmeer als voedselbron voor een groot aantal vogelsoorten uit het gehele Oosterscheldegebied (LNV 2006a). Het Markiezaatsmeer is als broedgebied met name van belang voor de scholekster en de tureluur. Als doortrek- en overwinteringsgebied is het meer van belang voor onder meer futen, steltlopers, ganzen en eenden (LNV 2006a). De in het Markiezaatsmeer voorkomende vogelsoorten zijn onder andere soorten die komen foerageren vanuit de Oosterschelde. Het is niet te verwachten dat deze vogels gebruik maken van delen van het plangebied als foerageergebied (Buren et al. 2003). Derhalve zullen de externe effecten van de voorgenomen ingrepen in het plangebied niet van invloed zijn op de in het Markiezaatsmeer voorkomende vogelsoorten.
4.4
Natura 2000-gebied Oosterschelde Ten westen van het Natura 2000-gebied Zoommeer en de Schelde-Rijn verbinding, westelijk van de Oesterdam bevindt zich het Natura 2000-gebied Oosterschelde. In figuur 4.2 wordt de ligging van de Oosterschelde aangegeven ten opzichte van De Spie en de andere Natura 2000-gebieden in de omgeving. De begrenzing van het gebied is in beginsel gelegen op de buitenteen van de hoogwaterkering, of bij een zeer laag voorland op de lijn van gemiddeld hoogwater. Havenkommen en sluizencomplexen vallen buiten het aangewezen gebied. Ook de ten behoeve van de Oosterscheldewerken aangebrachte voorzieningen als werkeilanden en dergelijke vallen buiten het Natura 2000-gebied (LNV 2006b).
Figuur 4.2
Natura 2000-gebieden En de buurt van het plangebied De Spie. w
-c,
-
---
De Oosterschelde is één van de belangrijkste getijdegebieden van West-Europa. Als gevolg van de getijdestromen vinden erosie- en sedimentatieprocessen plaats die resulteren in een wisselend patroon van diepe getijgeulen, slikken, platen en schorren. M e t name in het oosten en noorden van het gebied komen grote oppervlakten slikken voor. Het water, het intergetijdegebied en de binnendijks gelegen gebieden vormen samen het leefmilieu voor de rijke flora en fauna van het gebied. De grote variatie aan milieutypen in het gebied gaat gepaard met een grote diversiteit aan dier- en plantensoorten (LNV 2006b). Door deze grote variatie is het Oosterscheldegebied van grote betekenis voor broedvogels. Het is met name van belang voor grote aantallen kluten, visdieven, strandplevieren en dwergsterns, maar ook voor andere steltlopers, eendachtigen en meeuwen. Vooral de binnendijkse gebieden en de schorren zijn voor deze soorten van groot belang. Voor doortrekkende en overwinterende vogels is de betekenis van het gehele gebied eveneens bijzonder groot. Het vormt een onmisbaar rust-, rui- en foerageergebied voor ondermeer futen, steltlopers, ganzen en eendachtigen (LNV 2006b). De in de Oosterschelde voorkomende steltlopers overtijen bij hoogwater op de platen in het westelijk deel van het Zoommeer (www.Deltavogelatlas.nl). Deze platen worden niet aangetast of verstoord door de voorgenomen ingrepen in het bestemmingsplan De Spie. Derhalve zijn geen effecten te wachten van de voorgenomen activiteiten op de in de Oosterschelde voorkomende vogelsoorten. In het kader van de Natura 2000 is de Oosterschelde aangemeld als belangrijk gebied voor de habitattypen grote, ondiepe kreken en baaien, atlantische schorren en kweldergrasvegetatie, eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden en schorren met slijkgrasvegetatie. Beschermde soorten waarvoor het gebied is aangewezen zijn de noordse woelmuis en de gewone zeehond (LNV 2006b). De voorgenomen ingrepen in het bestemmingsplan De Spie zullen geen effecten hebben op de aangewezen soorten en habitattypen gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en het slechts lokaal voorkomen van de soorten en habitattypen.
4.5
Natura 2000-gebied Brabantse Wal Het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal ligt tussen de plaatsen Hoogherheide, Bergen op Zoom, Huijbergen en Kalmthout (België). In figuur 4.2 wordt de ligging van de Brabantse Wal aangegeven ten op zichte van De Spie en de andere Natura 2000gebieden in de omgeving. Het aangewezen gebied wordt globaal begrensd door de A58 in het noordwesten, in het oosten door de overgang van bos en heide naar cultuurgronden (o.a. Balse Dreef, Zoomvlietweg). In het zuidoosten en zuiden valt de grens grotendeels samen met de rijksgrens met België (exclusief Putte). Aan de westzijde wordt de grens gevormd door de overgang van bossen naar de cultuurgronden. Aan de
oostzijde grenst het gebied aan de Natura 2000-gebied De Kalmhoutse Heide in België. Bestaande bebouwing en verhardingen maken geen deel uit van het Natura 2000gebied omdat deze geen wezenlijk deel uitmaken van het leefgebied van de kwalificerende vogelsoorten (LNV 2 0 0 6 ~ ) . In het Natura 2000-gebied Brabantse Wal komen meerdere stuifzandgebieden voor. Door de gradiëntrijke ligging is er een grote biologische rijkdom. Naast stuifzandgebieden bestaan het gebied ook uit naaldbos, gemengd bos, wei- en bouwland, heide en moeras. Binnen het gebied vallen ook een aantal (voormalige) landgoederen als de Wouwse Plantage, Kortenhoef en Croote Meer (LNV 2 0 0 6 ~ ) . De Brabantse Wal kwalificeert zich als Natura 2000-gebied omdat het gebied behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor wespendief, nachtzwaluw, zwarte specht en boomleeuwerik in Nederland. Verder zijn in het gebied gelegen vennen en (open) bossen van belang als broedgebied voor de geoorde fuut en dodaars. De biotopen van deze soorten hebben mede de begrenzing van dit gebied bepaald (LNV 2 0 0 6 ~ ) . Aangezien de Brabantse Wal een heel ander biotoop vormt dan het plangebied en deze dus geen geschikt biotoop vormen voor de in het Natura 2000-gebied voorkomende vogelsoorten zullen de voorgenomen ingrepen, mede gezien de afstand tussen de plangebieden en het Natura 2000-gebied, geen effect hebben.
5 Effecten 5.1
Inleiding Bij de effecten moet onderscheid gemaakt worden tussen tijdelijke en permanente effecten. De tijdelijke effecten van de ingreep in De Spie hebben betrekking op de directe graaf-, sloop- en bouwwerkzaamheden en de aan- en afvoer van materiaal in het gebied. Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via een oostelijk gerichte weg door het momenteel al door Sabic gebruiikte gebied. Er wordt geen verhoogde activiteit langs de Zeedijk verwacht. De werkzaamheden zullen mogelijk geluidshinder veroorzaken voor de vogels aanwezig in het Natura 2000-gebied Zoommeer. De permanente effecten hebben betrekking op het gebruik van De Spie als industriegebied. De permanente effecten kunnen veroorzaakt worden door de volgende factoren: aanwezigheid bebouwing, geluidshinder,verlichting en uitstoot vervuilende stoffen. De Spie wordt door Sabic gezien als een strategische reserve en er is nog geen beslissing over de definitieve invulling van het terrein genomen. In deze toets wordt uitgegaan van een invulling als industrieterrein met daarbij de maximaal voorzieen geluidsbelasting en bebouwingshoogte. Het is ook nog niet duidelijk wanneer de eventuele invulling als industrieel gebied zal plaatsvinden.
5.2 5.2.1
Natura 2000-gebied Zoommeer Tijdelijke effecten Invloed op broedvogels Rond de Prinsesseplaat, broeden kluut, bontbekplevier en strandplevier op een afstand van minimaal 750 m van De Spie. Er is geen literatuur bekend over de invloed van bouwactiviteiten op broedende steltlopers. Naar verwachting zullen met name bij heiwerkzaamheden geluidseffecten kunnen optreden, maar verder zullen de bouwwerkzaamheden slechts in beperkte mate geluid opleveren. De geluidsbronnen bevinden zich op minimaal 750 m van de broedvogels en door de overheersende zuidwesterwind zullen de geluidseffecten van de bouwwerkzaamheden, afgezien van de heiwerkzaamheden, op de broedlocaties minimaal zijn, aangezien deze zal door de waterkering worden afgeschermd. De heiwerkzaamheden zouden potentieel voor een verstorend effect kunnen zorgen en deze zouden dan bij voorkeur dan ook buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden. De effecten van de bebouwing, verlichting en uitstoot vervuilende stoffen worden besproken bij de permanente effecten. Invloed op niet-broedvogels In het gebied rond de Prinsesseplaat verblijven fuut, aalscholver, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, brandgans, rotgans, bergeend, smient, krakeend, wintertaling,
pijlstaart, slobeend, kuifeend, meerkoet, scholekster en kluut als niet-broedvogel. Dit gebied is voor veel soorten een rustgebied, voornamelijk buiten het broedseizoen. De vogels zullen overdag grotendeels gebonden zijn aan de kreken en de kreekranden. Niet uitgesloten kan worden dat er 's nachts op grazige delen van de Prinsesseplaat door wintertalingen en smienten wordt gefoerageerd, terwijl ook ganzen in perioden met volle maan 's nachts op graslanden kunnen foerageren. Ervan uitgaande dat er alleen overdag gewerkt wordt in de aanlegperiode zullen de nachtelijke foeragerende soorten niet door de werkzaamheden verstoord worden. Er is echter geen literatuur bekend van de invloed van bouwactiviteiten op rustende vogels. De kortste afstand van de bouwactiviteiten tot aan de kreek is ongeveer 250 m, maar het grootste deel van de Prinsesseplaat ligt op een grotere afstand van de bouwactiviteiten. Op de Prinsesseplaat is direct ten zuiden van De Spie ook bosopslag aanwezig. M e t name ganzen maar ook andere vogelsoorten mijden dit soort vegetaties vanwege de kans op predatie door roofvogels, zodat over het algemeen door ganzen een afstand van 100 m ten opzichte van boomopslag wordt aangehouden (van der Hut 2007). Daarnaast hebben de windturbines langs de waterkering een verstorend effect op niet-broedvogels. Voor soorten als fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, wintertaling, kuifeend, meerkoet en scholekster is dit 250 m of minder. Voor grauwe gans, brandgans, rotgans, bergeend, smient, krakeend, pijlstaart, slobeend en mogelijk kluut moet een verstoringsafstand van 300-400 m worden aangehouden. (Witte & van Lieshout 2003a). Hierbij geldt echter dat indien minder dan 50 vogels van een soort aanwezig zijn de verstoringsafstand vaak minder is dan de genoemde afstanden (Krijgsveld et al., 2004). Aangezien de vogels overdag vooral gebonden zijn aan de kreken en kreekranden zal het deel van de kreek het dichtst bij de windturbines slechts in beperkte mate door de genoemde soorten gebruikt worden. Indien dit wel het geval is, betreft het met name kleinere aantallen vogels. In figuur 5.1 worden de verschillende verstoringzones aangegeven. Naar verwachting zullen de met de bouw samenhangende activiteiten door de grote afstand tot de kreek (minstens 250 m) naar verwachting dan ook geen verstorende effecten veroorzaken. De effecten van de windturbines en van de aanwezige bosschages zijn zodanig dat de effecten van de bouwactiviteiten hier volledig door gemaskeerd worden. Daarnaast hebben de waterkering en de bosschages ook een maskerend effect voor de werkzaamheden die op maaiveldniveau worden uitgevoerd. Wanneer op grotere hoogte gewerkt wordt, zal het afdekkend effect minder zijn, maar nog steeds zullen de bosschages het effect iets verminderen. Indien voor de bouwactiviteiten een verstoringsafstand van bebouwing van 250 m wordt aangehouden (van der Hut 2007), valt de verstorende invloed hiervan nog steeds binnen de effecten van de windturbines. 5.2.2
Permanente effecten
Door de ingreep in De Spie is een aantal permanente effecten mogelijk voor vogels in het Natura 2000-gebied Zoommeer. De belangrijkste potentiële verstoringsbronnen zijn de (hoogte van de) bebouwing, geluid, licht en uitstoot van verontreinigingen. De effecten kunnen zich richten op broedvogels en niet-broedvogels in het Natura 2000-
gebied Zoommeer. Daarnaast is het mogelijk dat vogels die buiten het Natura 2000gebied foerageren, bijvoorbeeld in de Auvergnepolder, en in het Zoommeer rusten, door de uitbreiding van de industriële activiteiten in De Spie beïnvloed worden. Extra verkeer langs de Zeedijk wordt niet verwacht en vormt dus ook geen potentiële verstoringbron (Gemeente Bergen op Zoom 2007). Bovendien wordt door vogels gemotoriseerd verkeer veel minder verstorend ervaren dan bijvoorbeeld fietsers of wandelaars (Reijnen 1995; Krijgsveld et al. 2004).
-
plangebied de Spie 0 2 5 0 meter beinvloedingsgebiedrond de Spie 0 3 0 0 meter beinvloedingsgebiedrond bestaande windmolens telgebieden
0 A bestaande windmolens Figuur5.1
Beïnvloedingsfeer van het bedrijventerrein De Spie. Tevens is de invloedsfeer van de windturbines op de Zeedijk aangegeven.
Invloed OD broedvogels Rond de Prinsesseplaat broeden kluut, bontbekplevier en strandplevier op een afstand van minimaal 750 m van De Spie. Kluten foerageren vooral in ondiep water en broeden
voornamelijk op de Kleine Prinsesseplaat in het westen van telvak Z0533Prins (RIKZ 2007). Bontbekplevier en strandplevier broeden direct ten zuiden van de Zuiderkreekweg. Bebouwing Er is geen informatie beschikbaar over de effecten van bebouwing op de genoemde broedvogelsoorten. Over het algemeen geldt dat verstoringsbronnen met een voorspelbaar verstoringseffect (geluid, licht) een veel minder verstorend effect hebben dan verstoringsbronnen met een onvoorspelbaar gedrag, zoals wandelaars). Voor nietbroedende watervogels wordt in de literatuur een verstoringsafstand van gebouwen aangehouden van 250 meter (Van der Hut 2007). Uit de literatuur is bekend dat plevieren een gemiddelde verstoringsafstand door recreanten hebben van 150 - 200 m (Van der Meer 1985; Schulz & Stock 1993; Tulp 1998), zodat een buffer van 200 m om broedplaatsen geadviseerd wordt (Meininger & Graveland 2002). De bebouwing op De Spie is 750 m verwijderd van de broedplaatsen en zal dus naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben voor het broeden van plevieren op de Prinsesseplaat. Voor de kluut zijn geen specifieke verstoringsafstanden door recreanten bekend, maar aangenomen wordt dat deze vergelijkbaar zijn met de verstoringsafstand van plevieren, zodat geen effecten van de bebouwing verwacht worden. Geluid Het industrieterrein Theodorushaven/Noordland heeft de status van gezoneerd industrieterrein, waarvoor een geluidszone is vastgesteld die wordt begrensd door de 50 db(A)-contour. De Prinsesseplaat ligt volledig binnen deze geluidscontour. Bij realisatie van de voorgenomen activiteit in De Spie vindt er geen verandering van deze geluidscontour plaats (Gemeente Bergen op Zoom 2007). In figuur 5.2 wordt een overzicht gegeven van de huidige broedlocaties van strandplevieren en bontbekplevieren, de huidige geluidscontouren (peildatum december 2007) en de geluidscontouren na volledige invulling van de industrieterreinen inclusief De Spie. De plevieren broeden net westelijk van de huidige 50 dB(A)-contour. Bij volledige opvulling van het industrieterrein verschuift deze contour ter plaatse ongeveer 100 m in westelijke richting. Belangrijke vraag is of plevieren bij een dergelijke geluidsbelasting hinder ondervinden. In een studie van Kwak et al (2006) wordt de geluidscontour van 47 dB(A) als een belangrijke grenswaarde gehanteerd. Uit onderzoek naar effecten van verkeersgeluid komt naar voren dat de grutto de gevoeligste weidevogelsoort is voor verstoring door geluid. Boven 47 dB(A) treden er verlaagde dichtheden van broedvogels op in weidegebieden (Kwak et al. 2006). Bosvogels hebben zelfs een hogere gevoeligheid. De drempelwaarde (de waarde waarboven een verlaagde dichtheid optreedt) varieert van 36-58 dB(A). Aangezien bos echter een dempende werking heeft op de geluidsvoortplanting, is de breedte van de zone waarin verlaagde dichtheden van bosvogels optreden vergelijkbaar is met die van de zone in weidegebieden (Kwak et al. 2006).
(Ai0b 0 1 nlrtv %i
fot o m 1 -%?s)97J.
139rn o:
gibpt n?,
nsb~ow
ndxw~a n% 9b loot
7,
-
.
.
,
d
.-rA*!* 1
1
,
IC
,;\3.J
1
f
1
"
i
-
4
l
t c. -1l$,,11 ~
n
,
--
-rir
'I :,7iv
7
,
I
~
l
W
>a,)
I
vr:4f
.,:{,!.>l
'r,"
",
i,-.+
q
7
W
m W
M
. f
I
mL".
8
&nr-.
,
1.aom
.
I
1
7
1 .
-i ~ w M
:
s
f
,l;,"+%,?
.
,d
-
1-1tr
r
i
W
Figuur 5.2 Huidige geluidscontouren en verwachte geluidscontoure~~L&,& invulling Spi pron: van , rt van de beqd'qtewpq a&qu&aveq{N~(lanp der Aa et ik @O@&. $&YB zifn de brocdoaties kap7 bonti>&levler en I in.2&7 W M e n l @hWtmatfPP. Wolf, Dhî). ' ' ! 1 9 A 4 t
1
+
1 ;?l' 1,-
3
,l
t
J
'
11
5 W X P i1
1
,F
l 1
,
.,--
--L
I1
1
:
lltdlf? 093lTfi ,..l
. .
..
-
qily. r 1
-
,
Dit betekent niet automatisch dat in gebieden met geluidsbelasting minder broedvogels aanwezig zijn. Indien de overige omstandigheden gunstig zijn, kunnen ook binnen de geluidscontour van 47 dB(A) hoge broedvogeldichthedenoptreden. Het voorkomen van de plevieren direct ten westen van de geluidscontour van 50 dB(A) suggereert dat dit mogelijk een belangrijke grenswaarde is. Navraag bij de vaste inventariseerder van de plevieren in het gebied brengt aan het licht dat de plevieren tot deze locatie beperkt zijn, omdat op de overige delen van de Prinsesseplaat de vegetatieontwikkeling zodanig is dat er geen geschikte broedmogelijkheden voor plevieren meer zijn. Deze soorten prefereren open terrein met goed uitzicht, zodat predatoren tijdig opgemerkt kunnen worden (mond. med. P. Wolf, DPM). Naar verwachting worden plevieren weinig beïnvloed door het geluid zelf. Op de Neeltje Jans broeden bontbekplevieren tot op 30 m van windturbines. Windturbines kunnen ook een verstorend effect op broedvogels hebben, dat enerzijds veroorzaakt wordt door de bewegende delen van de windturbines en anderzijds door de geluidsbelasting. De geluidsbelasting van windturbines kan sterk variëren, waarbij de nieuwe generatie windturbines aanmerkelijk minder geluid maakt dan oudere turbines. Een belangrijke factor is het bronvermogen van de turbine. Uitgaande van een bronvermogen van 98104 dB(A) ligt de 50 dB(A)-contour op 40-150 m en de 45 dB(A)-contour op 130-290 m (Apell et al. 2001). Dit betekent dat plevieren ook bij en geluidsbelasting van het gebied gebruik kunnen maken, mits de overige omstandigheden geschikt zijn. Aangezien de 50 dB(A)-contour slechts 100 m in westelijke richting verschuift (van der Aa et al. 2008) wordt aangenomen dat ten opzichte van de huidige aantallen broedvogels van bontbekplevier en strandplevier de geluidseffecten nihil zijn. Het voorkomen van deze broedvogelsoorten wordt naar verwachting veel meer gestuurd door de ontzilting van de bodem en de daarmee gepaard gaande vegetatie-ontwikkeling (mond. med. P. Wolf, DPM). Verlichting Uit onderzoek naar het effect van wegverlichting op grutto's is naar voren gekomen dat door wegverlichting tot een afstand van 250 m de dichtheid aan broedende grutto's lager is dan verwacht en in de zone van 250-500 ten opzichte van de wegverlichting deze juist hoger dan verwacht (de Molenaar et al. 2000). In het bestemmingsplan voor De Spie wordt aangegeven dat de noodzakelijke verlichting voor veiligheid en bewaking zo geïnstalleerd moet worden dat strooilicht tot een minimum beperkt wordt (Gemeente Bergen op Zoom 2007). Op grond hiervan is het aannemelijk dat de invloed van licht aanzienlijk minder zal zijn dan de hiervoor genoemde effectzone van 250 m. De broedvogels kluut, strandplevier en bontbekplevier zullen, gezien hun broedlocaties op 750 m van De Spie, niet door het licht beïnvloed worden. Vervuiling De belangrijkste vervuilende stoffen betreffen de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijn stof). lood, koolmonoxide en benzeen. Van genoemde stoffen zijn alleen stikstofdioxide en fijn stof relevant. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zullen weliswaar gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit, maar de concentraties van genormeerde stoffen zullen ver
beneden de gestelde grenswaarden van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 liggen (Gemeente Bergen op Zoom 2007). Over de directe effecten van stikstofdioxide en fijn stof op dieren is weinig bekend. Aangezien de waarden ver beneden de voor de mens relevante normen liggen, worden geen effecten op broedvogels verwacht. Conclusie Voor de broedvogels en dan met name de plevieren lijkt alleen de geluidsbelasting door De Spie een probleem te kunnen vormen. Door de grote afstand tussen De Spie en de huidige broedlocaties lijken andere factoren geen rol te kunnen spelen. Het voorkomen van plevieren lijkt vooral bepaald te worden door de vegetatie-ontwikkeling en niet zozeer door de geluidsbelasting. Van andere locaties met een vergelijkbare geluidsbelasting is ook het voorkomen van bontbekplevieren bekend. Op grond hiervan wordt niet verwacht dat een verschuiving over 100 m van de 50 dB(A)-contour in westelijke richting een probleem voor deze broedvogelsoorten vormt. Invloed op niet-broedvogels In het gebied rond de Prinsesseplaat verblijven fuut, aalscholver, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, brandgans, rotgans, bergeend, smient, krakeend, wintertaling, pijlstaart, slobeend, kuifeend, meerkoet, scholekster en kluut als niet-broedvogel. Bebouwing Voor ganzen wordt in het algemeen een verstoringsafstand van bebouwing aangehouden van 250 m (Van der Hut 2007). Ganzen zijn wel gevoelig voor verstoring maar voornamelijk voor verstoring door bewegende objecten zoals wandelaars, fietsers en vliegtuigen (Krijgsveld et al. 2004) en niet zozeer voor gebouwen en verkeer, doordat gewenning optreedt in de loop van het seizoen (Owens 1977; Visbeen 1994; Riddington et al. 1996). Daarnaast bevinden zich langs de waterkering ten zuiden van De Spie windturbines. Uit de literatuur is bekend dat windturbines op ganzen een verstorend effect hebben tot op 300-400 m (Witte & van Lieshout 2003b). Dit effect is duidelijk sterker dan van bebouwing, zodat van de bebouwing geen effect op ganzen wordt verwacht. Futen gewennen snel aan de aanwezigheid van mensen of bouwwerken (Keller 1989) en zullen geen hinder ondervinden van de bebouwing van het bedrijventerrein De Spie. Aalscholvers zullen voornamelijk op de strekdammen rond de Prinsesseplaat rusten op een afstand van minstens 600 m van De Spie. Over verstoring van aalscholvers door bebouwing zijn geen gegevens bekend, maar gezien het feit dat deze soort algemeen in stadsvijvers foerageert op korte afstand van bebouwing, is het niet aannemelijk om effecten van De Spie op de aalscholveraantallen te verwachten. Kleine zilverreiger en lepelaar zullen voornamelijk in het ondiepe water van de kreek (afstand >250 m) en achter de vooroeververdedigingen van de Prinsesseplaat (afstand 800 m) foerageren. Deze soorten zullen naar verwachting geen hinder ondervinden van activiteiten op De Spie. Over het algemeen is de verstorende invloed van vaste objecten aanzienlijk minder dan van bewegende objecten. Voor lepelaars is een verstoringsafstand
van 113 m door recreanten bekend (Spaans et al, 1996), terwijl de kleine zilverreiger op zo'n 150 m verstoord wordt. Deze soorten zullen niet door de bebouwing verstoord worden, omdat ze op een grotere afstand van De Spie voorkomen. Voor smienten geldt een verstoringsafstand door recreanten van 89 m (Spaans et al. 1996), maar de vogels rusten overdag vooral in en langs kreekranden, die zich op meer dan 250 m van de bebouwing bevindt. Krakeenden foerageren op draadwier, dat groeit op stenen en beschoeiingen, en zullen zich voornamelijk rond de vooroeververdedigingen rond de Prinsesseplaat ophouden op een afstand van 800 m van De Spie. Krakeenden zijn gevoelig voor verstoring door watersporters. Het voorkomen van krakeend binnen de bebouwde kom in vele steden (Fijn, pers. obs) suggereert dat krakeenden niet gevoelig zijn voor verstoring door gebouwen. Bergeend, wintertaling, pijlstaart en slobeend zullen voornamelijk in het ondiepe water in de kreek en tussen de kribben en de Prinsesseplaat verblijven op een afstand van minstens 250 m. Deze soorten hebben verstoringafstanden door recreanten tussen de 100 en 125 m (Spaans et al. 1996) en zullen naar verwachting niet verstoord worden door de bebouwing van De Spie. De kuifeend eet driehoekmosselen en rust overdag op beschutte plaatsen in ondiep water. 's Nachts wordt tot op 10 km afscheid gefoerageerd. De soort komt ook in het stedelijk gebied voor, zodat het verstorend effect van bebouwing gering is. De soort zal op enkele honderden meters van De Spie rusten, zodat geen verstorend effect van de bebouwing verwacht wordt. De meerkoet kan zowel driehoeksmosselen, waterplanten als oevervegetaties benutten. De soort is duidelijk aan water en de directe oever gebonden. De soort komt in het winterhalfjaar veelvuldig in het stedelijk gebied voor, zodat geen effecten van de bebouwing van De Spie zijn te verwachten. Scholekster en kluut zijn beide soorten van de ondiepten rond de Prinsesseplaat, die minstens 250 m van de Spie verwijderd zijn. Scholeksters zijn redelijk verstoringstolerant met verstoringafstanden van 172 m (Spaans et al. 1996) en bij aanwezigheid van mensen leed de voedselopname hier niet onder (Fitzpatrick & Bouchez 1998), zodat van de bebouwing geen verstoring van scholeksters wordt verwacht. Voor de kluut is geen specifieke verstoringsafstand door recreatie bekend, maar uitgaande van de gemiddelde waarde van 130 m uit de literatuur (Krijgsveld et al. 20041, wordt voor de kluten in de kreek geen effect van bebouwing verwacht. Steenlopers zijn de laatste jaren niet op de Prinsesseplaat waargenomen. Geluid Niet-broedvogels zijn naar verwachting minder gevoelig voor geluidsverstoring dan broedvogels, omdat de eerste groep de mogelijkheid heeft om eventueel uit te wijken naar gebieden elders. Daarnaast zal de geluidsbelasting naar verwachting als gevolg van het industriële proces niet zozeer een piekbelasting hebben maar meer een continue belastingsbron opleveren.
Er is veel onderzoek verricht naar effecten van vliegtuigen en van militaire activiteiten op het voorkomen van vogels. M e t name bij incidentele activiteiten treedt een verstorend effect op, waarbij rustende vogels eerder verstoord werden dan foeragerende vogels, terwijl broedende nog minder snel verstoord werden. Effecten van bovengenoemde geluidsbronnen zijn afhankelijk van de verblijftijd van de vogels in het gebied (langer aanwezige vogels reageren minder sterk), de groepsgrootte en de tijd van het jaar. Ook de voedselbeschikbaarheid in het gebied en de aanwezigheid van alternatieven spelen een belangrijke rol (Heunks et al. 2007). Bij zowel de luchtvaart als militaire activiteiten is veelal sprake van een verstoring door een plotseling optredende verstoringsbron. Uit onderzoek naar de mogelijkheden om niet-broedvogels te verstoren blijken vooral plotselinge en onverwachte harde geluiden een schrikreactie bij watervogels op te leveren. Er treedt al snel gewenning op, zodat ganzen zelfs op relatief korte afstand van een actief werkend gaskanon in agrarisch gebied kunnen foerageren. O p grond hiervan wordt niet verwacht dat de huidige aantallen watervogels door de ingebruikname van De Spie geen gebruik meer van de Prinsesseplaat zullen maken. Niet uitgesloten kan worden dat de delen waar de vogels rusten, iets meer in westelijke richting zullen verschuiven. Licht Naar verwachting zal de hoeveelheid strooilicht beperkt zijn. Er zal dan ook naar verwachting geen effect op niet-broedende vogels optreden, omdat deze zich voornamelijk op een afstand van meer dan 250 m van De Spie ophouden. Vervuiling De verwachte effecten van het gebruik van De Spie voor industriële activiteiten is zodanig dat relevante normen naar verwachting niet overschreden zullen worden (Gemeente Bergen op Zoom, 2007). Door de overheersende zuidwesterwinden zal depositie van vervuilende stoffen met name ten noordoosten van De Spie plaatsvinden. Over effecten op dieren is weinig bekend, maar aangezien de normen niet overschreden worden, worden ook geen effecten op niet-broedvogels verwacht. Conclusie De meeste soorten watervogels zijn gebonden aan kreken, oevers of ondiep water. Deze habitats bevinden zich over het algemeen op meer dan 250 m afstand van De Spie, zodat op deze soorten geen effecten van de industriële activiteit in De Spie worden verwacht. Wel zouden ganzen en soorten als smient en wintertaling ook tussen de kreek en de dijk kunnen foerageren. Langs de dijk staan windturbines, die een eigen verstorende werking hebben. Deze bedraagt voor ganzen 300-400 m, voor smienten 400 m en voor wintertaling 100-250 m (Witte & van Lieshout 2003b). De verstorende invloed hiervan is aanzienlijk groter dan van de effecten van de industriële activiteit in De Spie, zodat De Spie zelf geen verstorend effect zal hebben.
5.3
Aangrenzende gebieden
5.3.1
Overige Natura 2000-gebieden Voor de Natura 2000-gebieden in de buurt van De Spie, zoals Markiezaatsmeer en Oosterschelde, zijn geen effecten te verwachten op de vogels die in deze gebieden leven. De bebouwing op De Spie is gesitueerd aan de noordoostzijde van het Zoommeer en belemmert niet de mogelijke uitwisseling met de twee genoemde Natura 2000gebieden. Het Natura 2000-gebied Brabantse Wal is dermate verschillend van karakter en ver verwijderd van De Spie dat er ook geen effecten te verwachten zijn van bebouwing op De Spie. Uitwisseling tussen de verschillende gebieden is minimaal en de afstand tot het plangebied te groot is.
5.3.2
Auvergnepolder Direct ten noordwesten van De Spie ligt de Auvergnepolder. Door Buren et al., 2004) is op basis van tellingen uit de periode 1996-2001 onderzocht welke relevante aantallen watervogels van het gebied gebruik maken. Aangezien deze vogels uitwisselen met het Zoommeer, kan door De Spie de aantallen in de Auvergnepolder beïnvloed worden en daarmee ook de aantallen in het Zoommeer. In tabel 5.1 worden de aantallen samengevat. Tabel5.7
Seisoensmaxima van relevante vogelsoorten in telgebied NB7460. Een telseizoen loopt van juli-juni. De tabel is ontleend aan Buren ef al: (2004).
soort 96/97 aalscholver brandgans grauwe gans meerkoet rotgans scholekster smient wintertaling
O O
373 37 O O
142 2
seizoensmaximum 97/98 98/99 99/00 O O 2 15 O O 2 69 O 40 O O 89 112 O O O O 28 O 12 O O
O
O
00/01
gemiddeld maximum
O
O
O
3 3 56 25 22 6 31
1100 O O O O O
O
Alleen de grauwe gans maakt regelmatig in flinke aantallen van de Auvergnepolder gebruik. De Spie zelf wordt momenteel niet of nauwelijks door grauwe ganzen gebruikt, vanwege de aanwezigheid van hoogspanningsleidingen, de windturbines en de in het gebied aanwezige weg (mond. med. H. Bult). De Auvergnepolder heeft een oppervlakte van ongeveer 900 ha. Hiervan gaat naar schatting ongeveer 20 ha als foerageergebied voor grauwe ganzen verloren (Buren et al., 2004). Dit komt neer op 2 % van de polder. Uitgaande van de aanname dat de ganzen evenredig verspreid over de polder zitten, zou het maximale aantal grauwe ganzen dat in de polder kan foerageren 7 vogels lager komen te liggen.
5.4
EHS Het Lange Water is onderdeel van de EHS. Figuur 5.1 laat zien dat het zuidelijke deel binnen de verstoringzone van de windturbines valt, terwijl iets noordelijker ook een deel van het Lange water binnen de invloedsfeer van de bebouwing van de bestaande bebouwing van de Theodorushaven ligt. Dit betekent dat reeds sprake is van een gedeeltelijk verstoorde situatie. Naar verwachting zullen de meer verstoringsgevoelige broedvogels vooral in de meer noordelijker gelegen delen van het Lange Water tot broeden komen. Langs de westkant van De Spie wordt een minstens 30 m brede natuurzone ontwikkeld, waarvan het ontwerp in overleg met Staatsbosbeheer tot stand is gekomen. Deze natuurzone heeft vanwege de te verwachten waterkwaliteit ook potenties als leefgebied en migratiezone voor amfibieën (Gemeente Bergen op Zoom 2007). De groenzone kan daarnaast de kwaliteit van het Lange Water als foerageergebied voor vleermuizen verbeteren. Ook andere kleine zoogdieren kunnen van deze natuurzone profiteren. Het bedrijventerrein van De Spie kan in principe een ongunstig effect hebben op een deel van de broedvogels van het Lange Water door de hoogte van de bebouwing en de geluidsbelasting, maar aangezien dit deel van het Lange Water al deels binnen de invloedsfeer van de windturbines valt en deels van de bebouwing van de Theodorushaven, zullen de eventuele effecten gering. De aan te leggen natuurzone kan gunstige effecten voor zoogdieren en amfibieën opleveren, zodat uiteindelijk geen verslechtering van de EHS ter plaatse is te verwachten.
Beoordeling effecten 6.1
Algemeen In dit hoofdstuk vindt de beoordeling van de effecten plaats. Hierbij wordt getoetst aan de concept-instandhoudingsdoelen van het gebiedendocument. In het concept-gebiedendocument worden instandhoudingsdoelen genoemd voor alleen vogelsoorten. De procedure voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelen loopt nog; definitieve vaststelling heeft nog niet plaatsgevonden. Voor de instandhoudingdoelen is uitgegaan van het concept gebiedendocument, zoals deze in november 2007 op de website van het Ministerie van LNV zijn geplaatst. Er is nog geen duidelijkheid over de criteria voor de significantie van effecten. Deze dienen rekening te houden met de status en de gevoeligheid van de betrokken soorten. Teneinde een transparante en objectieve beoordeling van de effecten te kunnen maken heeft Bureau Waardenburg een set criteria voor de bepaling van significantie opgesteld voor de beoordeling ten opzichte van de instandhoudingsdoelen (bijlage 2). In tabel 6.1 staan de hieruit afgeleide criteria voor het Natura 2000-gebied Zoommeer. Tabel 6.1 Drempelwaarde waarboven een afname in aantal wordt beschouwd als een significant negatief effect. Gebaseerd op het criteriumstelsel in bijlage 2 en het concept gebiedendocument (LNV 2007). Staat van instandhouding (G=gunstig, M=matig ongustig, Z=zeer ongunstig). Relatief belang internationaal (A=zeer groot, B=groot en C=aanzienlijk). 7 = voorgesteld wordt om de soort niet in het gebiedendocument op te nemen. n.b. = niet bepaald. Staat van Relatief belang instandhouding Herstelopgave? internationaal M nee A Z nee B Z nee B C nee A M nee A
Relatief belang nationaal
Staat van Relatief belang instandhouding Herstelopgave? internationaal M nee B nee nee M e tikerndger' nee lepeiaar* nee grauwe gans nee brandgane nee rotgans nee bergeend nee smient nee krakeend nee wintertaling nee pijlstaart nee slobeend nee kuifeend nee meerkoet nee xhdebkr* nee kluut steenloper* Z nee B
Relatief belang nationaal
Naam kluut bontbekplevier' strandplevier zwartkopmeeuw visdief
Naam fuut aalscholver
+ +
Criterium Doel 1 2.000 O O 220 2,5 400 1 6.500
Criterium doel 1 170
O
drempel waarde 20 O 10 65
drempel waarde 2
Complicerende factor hierbij is dat er geen specifieke instandhoudingsdoelen voor de kustbroedvogels zijn opgenomen in het concept gebiedendocument (zie per soort in maar alleen voor de regio Deltagebied. Het aantal kustbroedvogels kan per bijlage l), deelgebied tussen jaren sterk variëren, Indien in een ander deel van het Deltagebied plotseling gunstiger omstandigheden ontstaan, kunnen broedvogels gemakkelijk hier naar toe uitwijken. Voor verschillende soorten geldt dat in het gebiedendocument wordt voorgesteld om ze uit de database te schrappen, zodat er ook geen instandhoudingsdoelen voor zijn bepaald. Voor de volledigheid zijn deze soorten nog wel in de tabel opgenomen, maar hiervoor kan geen drempelwaarde worden berekend. Ditzelfde geldt voor de kluut als niet-broedvogel, omdat hiervoor geen drempelwaarde is gedefinieerd.
6.2 6.2.1
Natura 2000-gebied Zoommeer Broedvogels De geluidsbelasting is de belangrijkste potentiële verstoringsbron, omdat de relevante broedvogels op minstens 750 m van De Spie broeden, zodat geen effect van de bebouwing of van licht is te verwachten. Het huidige gebruik van de Prinseseplaat door plevieren lijkt vooral door vegetatie-ontwikkeling gestuurd te worden en niet zozeer door de geluidsbelasting. Aangezien de plevieren pp1 op andere [plaatsen bij een vergelijkbare geluidsbelasting tot reproductie komen, wordt aangenomen dat de geluidsbelasting geen beperkende factor is. De vegetatie-ontwikkeling, onder invloed van de ontzilting van de bodem, is hier naar verwachting de cruciale factor voor het nog broeden van de bontbekplevier en strandplevier. Bij verdergaande ontzilting van de bodem zullen beide soorten op termijn als broedvogel verdwijnen. Naar verwachting zal het huidige voorkomen van de bontbekplevier en de strandplevier niet negatief beïnvloed worden door de ingebruikname van De Spie als bedrijventerrein.
Er vindt geen fysiek ruimte beslag van het Natura 2000-gebied Zoommeer plaats door de realisatie van een bedrijventerrein in De Spie. Uit hoofdstuk 5 is naar voren gekomen dat geen effecten worden verwacht van de bebouwing, de geluidsbelasting, licht en de uitstoot van vervuilende stoffen van het bedrijventerrein De Spie. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door het feit dat veel vogels gebonden zijn aan de kreek, ondiep water of de directe oevers en anderzijds door het feit dat het gebied tussen de kreek en de waterkering onaantrekkelijk is voor herbivore watervogels door de aanwezigheid van acht windturbines, waarvan het verstorend effect over het algemeen groter zal zijn dan van stationaire voorwerpen als de bebouwing van een bedrijventerrein. Ook geluid, licht en de uitstoot van vervuilende stoffen leveren naar verwachting geen verstorend effect OP.
Door het bedrijventerrein op De Spie gaat wel 2 % van de Auvergnepolder als foerageergebied voor de grauwe gans verloren. Dit zou in de periode met de hoogste aantallen een mogelijk verlies aan foerageermogelijkheden voor 7 grauwe ganzen kunnen opleveren. Uit tabel 6.1 komt naar voor dat pas sprake is van een significant effect als het seizoensgemiddelde aantal ganzen op jaarbasis met 12 afneemt. Het aantal van 7 ganzen ligt hier duidelijk onder, terwijl bovendien sprake is van een verlies in de piekperiode, zodat het seizoensgemiddelde verlies lager zal uitvallen voor het Zoommeer. Er wordt geen significant negatief effect van de realisatie van het bedrijventerrein De Spie verwacht voor de niet-broedende watervogelsoorten, waarvoor voor het Zoommeer instandhoudingstoelen zijn geformuleerd.
6.3
Aangrenzende gebieden
6.3.1
Overige Natura 2000-gebieden
Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen effecten te verwachten zijn op de vogels in de overige Natura 2000-gebieden in de buurt (Oosterschelde, Markiezaat en Brabantse Wal). Hierdoor zijn geen significant negatieve effecten te verwachten in de omliggende Natura 2000-gebieden.
6.3.2
Lange Water
Effecten op vogels in het Lange Water zullen zeer beperkt zijn, omdat er al effecten van windturbines en huidige bebouwing optreden. Door de geplande groenzone met geïsoleerde plassen en andere wateren worden op amfibieën en kleien zoogdieren zelfs positieve effecten verwacht. Ook door mitigerende maatregelen zoals beperking van de verlichting zullen negatieve effecten beperkt worden. Hierdoor zijn geen significante negatieve effecten te verwachten van de ingebruikname van De Spie als bedrijventerrein op de EHS..
7 Conclusies en aanbevelingen Het voornemen bestaat om het gebied De Spie te Bergen op Zoom in te richten als bedrijventerrein. In dit rapport worden de mogelijke effecten op het Natura 2000-gebied Zoommeer beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor alle soorten genoemd in de conceptgebiedendocumenten van het ministerie van LNV uit 2005 en 2007 worden de mogelijke effecten beschreven en vervolgens beoordeeld op basis van een door Bureau Waardenburg ontwikkeld beoordelingssysteem, waarbij rekening wordt gehouden met de geformuleerde concept instandhoudingsdoelen en het relatieve internationale en nationale belang. De soorten waarvoor in het concept gebiedendocument Zoommeer instandhoudingsdoelen worden genoemd, maken vooral gebruik van de kreek in de Prinsesseplaat, de ondiepten en de directe oevers. Het gebied tussen de kreek en de waterkering ten zuiden van De Spie wordt niet of nauwelijks vanwege het verstorend effect van acht windturbines, die zich in lijnopstelling langs de waterkering bevinden en door de opslag van bosschages. In het conceptgebiedendocument van het Ministerie van LNV uit 2005 worden voor meer vogelsoorten instandhoudingsdoelen genoemd dan in het concept gebiedendocument uit 2007. Voor de zekerheid worden alle vogelsoorten, die in één can beide documenten genoemd worden, meegenomen. Het terrein van De Spie wordt door Sabic gezien als een strategische bedrijfsreserve. Er is nog geen definitieve invulling gegeven aan het gebruik en de inrichting en de termijn waarop dit plaats gaat vinden. In het onderhavige rapport wordt uitgegaan van de mogelijke inrichting beschreven in het Bestemmingsplan De Spie (Gemeente Bergen op Zoom 2007). Van de aanleg van het bedrijventerrein in De Spie worden geen tijdelijke effecten verwacht, aangezien de afstand van De Spie tot de kreek minstens 250 m bedraagt, waardoor naar verwachting geen verstorende effecten zullen optreden. Ook op de relevante broedvogelsoorten als strandplevier, bontbekplevier en kluut worden geen effecten verwacht, omdat deze soorten op meer dan 750 m van De Spie broeden. Bij het gebruik van De Spie als bedrijventerrein zouden de hoogte van de bebouwing, het geluid, licht en de uitstoot van vervuilende stoffen in principe tot effecten kunnen leiden in het Natura 2000-gebied Zoommeer. Door de aanwezigheid van windturbines langs de waterkering is reeds een verstoorde zone in het Zoommeer ontstaan, waardoor de hoogte van de bebouwing en licht geen verstorend effect opleveren. De uitstoot van vervuilende stoffen levert naar verwachting geen verstorend effect door de overheersende zuidwestenwinden, waardoor een eventuele depositie met name ten noordoosten van De Spie zal plaatsvinden. De 50 dB(A)-contour van de huidige bedrijfsactiviteiten ligt net buiten de in 2007 gebruikte broedplaatsen van bontbekplevier en strandplevier. Bij het volledig benutten van het bedrijventerrein schuift deze contour 100 m in westelijke richting op. Aangezien
plevieren ook op andere plaatsen broeden, waar sprake is van een nog hogere geluidsbelasting, wordt aangenomen dat het verschuiven van de contour geen effect op deze soorten zal hebben. Het voorkomen van deze soorten wordt eerder bepaald door de vegetatiesuccessie, die gestuurd wordt door de ontzilting van de bodem. O p de huidige broedplaatsen is de vegetatie nog open door de trage ontzilting van de bodem, maar dit proces zal zich voortzetten, waardoor op termijn, zonder beheermaatregelen, deze gebieden ongeschikt worden als broedplaatsen voor plevieren. De Auvergnepolder ten noordwesten van De Spie wordt door grauwe ganzen uit het Zoommeer als foerageergebied gebruikt. Door de inrichting van De Spie als bedrijventerrein gaat 2 % van de Auvergnepolder als foerageergebied voor grauwe ganzen verloren. Hierdoor gaat in de periode van piekaantallen het foerageergebied van 7 grauwe ganzen verloren. Dit levert geen significant negatief effect op. O p basis van de huidige beschikbare kennis worden geen significant negatieve effecten verwacht van de ingebruikname van De Spie als bedrijventerrein op broedvogels als bontbekplevier, strandplevier en kluut. Hierbij is ook al rekening gehouden met de ingebruikname van Noordland als bedrijventerrein. Ten aanzien van niet-broedvogels wordt in het Zoommeer geen significant negatief effect verwacht van de aanleg van het bedrijventerrein De Spie ten aanzien van fuut, aalscholver, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, brandgans, rotgans, bergeend, smient, krakeend, wintertaling, pijlstaart, slobeend, kuifeend, meerkoet, scholekster, kluut en steenloper. Ten aanzien van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van De Spie (Markiezaatsmeer, Oosterschelde en Brabantse Wal) worden eveneens geen significant negatieve effecten verwacht. Het Lange Water direct ten westen van De Spie is onderdeel van de EHS. Door de reeds bestaande verstoringsinvloeden (windturbines en bestaande bebouwing) zal de eventuele invloed op met name broedvogelsoorten beperkt zijn. Door de aanleg van een natuurzone met zowel geïsoleerde wateren als niet-geïsoleerde wateren worden de voortplantingsmogelijkheden en migratiemogelijkheden voor amfibieën verbeterd. Ook kleine zoogdieren zullen naar verwachting hiervan profiteren, zodat netto geen kwaliteitsverlies van de EHS zal optreden. Naar verwachting wordt het gebruik van het Zoommeer door niet-broedende watervogels door een bedrijventerrein in De Spie niet verstoord, Bij de huidige vogeltellingen echter worden alleen de aantallen per telgebied genoteerd. Bij voorkeur zou ook de locatie van de vogelgroepen op kaart moeten worden vastgelegd, zodat eventuele verschuivingen in het gebruik van het gebied door watervogels door ontwikkelingen op het bedrijventerrein Theodorushaven/Noordland en/of De Spie in beeld kunnen worden gebracht.
De toekomstige bebouwing van De Spie kan 40 m hoog worden en indien gebruik gemaakt wordt van de vrijstellingsmogelijkheid zelfs 60 m. Voorgesteld wordt om aan de zuidzijde van het bedrijventerrein een groenstrook met bomen aan te leggen. Vanuit landschappelijk oogpunt wordt de harde grens dijk-bebouwing hierdoor verzacht. Daarnaast hebben de bomen een dempende werking ten aanzien van de belasting door geluid en licht vanaf het bedrijventerrein, waardoor de Prinsesseplaat minder zwaar belast wordt met geluid en licht. Bij voorkeur dienen voor de groenstrook snelgroeiende bomen als populieren gebruikt te worden. Het type populier dat gebruikt kan worden, zal afhangen van de breedte van de groenstrook: bij een smalle groenstrook zullen minder ver zijwaarts uitgroeiende rassen gebruikt moeten worden. Andere mitigerende maatregelen leveren geen zinvolle bijdrage aan het verminderen van de belasting met geluid van de Prinsesseplaat.
8 Dankwoord Voor het onderzoek zijn geluidscontouren beschikbaar gesteld door R. Vliex van de Regionale Milieudienst. P. Wolf van Delta Projectmanagement liet ons delen in zijn kennis over het gebruik van broedgebieden door strandplevieren en bontbekplevieren. Vanuit de opdrachtgever werd het project begeleid door mw. J. Ocké van de Gemeente Bergen op Zoom. We zijn alle genoemde personen zeer erkentelijk voor hun medewerking aan het project.
Literatuur van der Aa, H.H., M.C. Lammens & C.M. Brunner, 2008. Eerste herziening bestemmingsplan theodorushaven/Noordland. Aanvullend milieueffectrapport. RBOI, Rotterdam. Apell, C.A.M., A. van der Knijff, R.P.C. Heemskerk, M . Plantema & E.J. van Zuylen, 2001. Windenergie in glastuinbouw. Deel II: Handboek. Ecofys Buren, L.D., H.A.M. Prinsen & T.J. Boudewijn, 2003. IVatuurtoetsen bestemmingsplannen theodorushaven / Noordland en De Spie, Bergen op Zoom. Rappport 1: Algemene beschrijving en toetsingscriteria. Rapport 03-247. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Fitzpatrick, S. & B. Bouchez, 1998. Effects of recreational diturbance on the foraging behaviour of waders on a rocky beach. Bird Study (45): 157-171. Gemeente Bergen op Zoom, 2007. Bestemmingsplan De Spie. Voorontwerp. Gemeente Bergen op Zoom, Bergen op Zoom. Heunks, C., S.K. Lubbe, F. van Vliet & K.L. Krijgsveld, 2007. Effecten van militaire activiteiten in het Waddengebied op beschermde soorten en habitats. Overzicht van de literatuur en effectanalyse in het licht van de instandhoudingsdoeleinden. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. van der Hut, R.M.G., 2007. Ecologische toetsing van ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van Meppel. Passende beoordeling Masterplan Nieuwveense Landen en Voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied. Altenburg & Wymenga Ecologisch Onderzoek bv., Veenwouden. Janssen, E.W.A., 2007. Watervogels Zoommeer. Levering vogelgegevens. SOVON rapport GAS2007-088. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Keller, V., 1989. Variations in the response of crested grebes Podiceps cristatus t o human diturbance - a sign of adaptation? Biologica1Conservation (49): 31-45. Krijgsveld, K.L., S.M.J. van Lieshout, J. van der Winden & S. Dirksen, 2004. Verstoringsgevoeligheid van vogels. Literatuurstudie naar de reactie van vogels op recreatie. Bureau Waardenburg bv / Vogelbescherming Nederland, Culemborg / Zeist. Kwak, R.G.M., M.S.J.M. Reijnen & H. Kuipers, 2006. Nadere verkenning van de invloed van verkeerslawaai op broedvogels in Natura 2000 gebieden. Interne notitie t.b.v. Rijkswaterstaat, Prorail en de Directie Natuur van het Ministerie van LNV. Alterra, Wageningen. LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard. Ministerie van LNV, Den Haag LNV, 2000. Aanwijzingsbesluit Zoommeer als speciale beschermingszone inzake het behoud van de vogelstand. No. N/2000/335. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, directie Natuurbeheer, Den Haag. LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag LNV, 2005b. Gebiedendocument. Natura 2000-gebied 120 Zoommeer. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2006a. Gebiedendocument. Natura 2000-gebied 127 Markiezaat. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2006b. Gebiedendocument. Natura 2000-gebied 118 Oosterschelde. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2006c. Gebiedendocument. Natura 2000-gebied 128 Brabantse Wal. Mininsterie van LNV. Den Haag.
Meininger, P.L. & J. Graveland, 2002. Leidraad ecologische herstelmaatregelen voor kustbroedvogels; balanceren tussen natuurlijke processen en ingrijpen. Rapport RIKZ/2001.046. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. de Molenaar, J.C., D.A. Jonkers & M.E. Sanders, 2000. Wegverlichting en Natuur. III Lokale invloed van wegverlichting op een gruttopopulatie. Alterrarapport nr. 064. Alterra, Wageningen. Owens, N.W., 1977. Responses of wintering brent geese to human disturbance. Wildfowl (28): 5-14. Reijnen, R., 1995. Disturbance by car traffic as a threat to breeding birds in the Netherlands. IBN-DL0 Riddington, R., M . Hassels, S.J. Lane, P.A. Turner & R. Walters, 1996. t h e impact of disturbance on the behaviour and energy budgets of brent geese Branta b. bernicla. Bird Study (49): 269-279. RIKZ, 2007. Gegevens Broedvogels Zoommeer uit Biologisch Monitoring Programma Zoute Rijkswateren. Monitoring-programma Waterstaatkundige toestand van het Land (MWTL). RIKZ, Den Haag. Schulz, R. & M. Stock, 1993. Kentish plovers and tourists: Competitors on a sandy coast. Wader Study Group Bulletin (68): 83-91. SOVON & CBS, 2005. Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatiertapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, BeekUbbergen. Spaans, B., L. Bruinzeel & C.J. Smit, 1996. Effecten van verstoring door mensen op wadvogels in de Waddenzee en de Oosterschelde. IBN rapport 202. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen, Nederland. Tulp, l., 1998. Reproductie van strandplevieren en bontbekplevieren op Terschelling, Griend en Vlieland in 1997. Technish rapport Vogelbescherming Nederland 19. Vogelbescherming Nederland, Zeist. Van der Hut, R.M.G, 2007. Ecologische toetsing van ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van Meppel. Passende beoordeling Masterplan Nieuwveense Landen en Voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied. A&W-rapport 919. Altenburg & Wymenga, ecologisch onderzoek bv, Veenwouden. Van der Meer, J., 1985. De verstoring van vogels op de slikken van de Oosterschelde. Deltadienst Milieu en Inrichting Nota 85.09, Middelburg. Van Eerden, M.R. & B. Voslamber, 1995. Mass fishing by Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis at Lake IJsselmeer, f h e Netherlands: a recent and succesfull adaptation t o a turbid environment. Ardea (83): 199-212. Van Roomen, M., E. Van Winden, K. Koffijber, B. Ens, F. Hustings, R. Kleefstra, J. Schoppers, C. van Turnhout, SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep & L. Soldaat, 2006. Watervogels in Nederland in 2004/2005. SOVON-Monitoringsrapport 2006/02, RIZA-rapport BM06.14. SOVON Vogelonderzoek Nederland, BeekUbbergen. Visbeen, F., 1994. Broedende grauwe ganzen in Waterland-Oost, Diemerzeedijk en Vijfhoek. De Graspieper (14): 130-134. Witte, R.H. & S.M.J. van Lieshout, 2003a. Effecten van windturbines op vogels. Een review van 20 jaar onderzoek. Rapport 03-046. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Witte, R.H. & S.M.J. van Lieshout, 2003b. Effecten van windturbines op vogels. Een overzicht van bestaande literatuur. Rapport 03-046. Bureau Waardenburg, Culemborg.
Bijlagen
BIJ LAGE 1: Concept gebiedendocument Natura 2000Zoomrneer
.,t ,., ,
Natura 2000 gebied 120
.~
:3:,h)4t,,,!. ,.,:,6,.t~:
',.,. . , ~ , , i ~ ! t : ~ ; ; /:>fi!:l~j~>&r
- ~ ~ , ~ ~ : : ~2367 r~::;~r
- Zoommeer
CONCEPT GEBIEDENDOCLIMENT Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte:
Noordzee, Waddenzee e n Delta Vogelrichtl ijn
NL990201 0 Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat Zeeland, Noord-Brabant Bergen o p Zoom, Reimerswaal, Tholen 1 .O53ha
Gebiedsbeschrijving Het Zoommeer is een afgesloten zeearm van het Oosterschelde estuarium d i e via het kanaal d e Eendracht i n open verbinding staat m e t het Volkerak. Dit waterlichaam ontstond i n april 1987 t o e n d e Philipsdam w e r d voltooid. Het Zoommeer was al d o o r d e Markiezaatskade (1983)e n d e Oesterdam (1986)gescheiden van de Oosterschelde. Het zoute getijdenmilieu heeft plaats gemaakt voor een zoet milieu zonder getijde. Een watersysteem m e t geleidelijke overgangen tussen land e n water w e r d hierbij vervangen d o o r een milieu m e t scherpe grenzen. De lagere delen van het voormalige intergetijdengebied k w a m e n voorgoed onder water t e staan e n 640 ha schorren e n 1 1 34 ha getijdenplaten vielen permanent droog. Sinds 1996 w o r d t een meer natuurlijk peilbeheer gevoerd e n fluctueert het peil ten gevolge van regen, verdamping e n rivierafvoer. Er is een brede overgangszone tussen land en water ontstaan. De successie van de vegetatie van zout naar zoet is n o g volop gaande e n verschilt van plaats t o t plaats, waardoor een g r o t e afwisseling aan vegetaties aanwezig is.
Begrenzing
Natura 2000 database Vogelrichtlijnsoorten Soortnr Soort A005 Fuut - n A043 Grauwe gans - n A046 Rotgans - n A048 Bergeend - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A052 Wintertaling - n A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A061 Kuifeend - n A1 25 Meerkoet - n A1 32 Kluut - b,n A1 38 Strandplevier - b
A1 76 A1 93
Zwartkopmeeuw - b Visdief - b
Voorstel voor het verwijderen uit de database: A01 7 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger - n " A034 Lepelaar - n " A045 Brandgans - n 21 A1 30 Scholekster - n A1 37 Bontbekplevier - b", n A1 69 Steenloper - n 21
"
"
Kernopgaven 1.12 1.19
Hoogwateivluchtplaats vogels: Behoud e n herstel ongestoorde hoogwatervluchtplaatsen. Binnendijkse brakke gebieden: Behoud e n ontwikkeling kwaliteit binnendykse brakke gebieden voor .O.? ,r.i.c , ' : , "! broedvogels (kluut A132 ., c,- : ), \,"., .... t ! . .,:c ;.;. ;(;l n r r { < ? ~ ; ~ - ; ( > f ~ ; j ; : ;-i:/ : j c ~;&;j { > ; : i3 !,<,f;<-;?;[>,) p;I )i;::; ,j!:;<.l, , ~.:(;r-:, í\.. - .-'3 , 3 . t,:, , t + ' : ;:.c!, b i', >b%::* rv{<;(;t's i;rcjp$:c; t;c?:-e:jr!! \J,:::] r,~c:jf:;s,? ;;i! ,.,.,.,:*, :::r,r,i; ~ p d , l : ~ i : ; : . : > : ? : ;l. (!S42?i ~i - i e n als hoogwatervluchtplaats.
.
\,.:..i. ,.r.
9.,~.-,>;.,:
; a ,
,....L>
:.,:;r
3
1 1
Instandhoudingsdoelen Aiaemene doelen Behoud van de bijdrage van h e t Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit e n aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang m e t de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van d e i n Nederland voorkomende natuurlijke habitats e n soorten. Behoud e n waar n o d i g herstel van de natuurlijke kenmerken en van d e samenhang van de ecologische structuur e n functies van h e t gehele gebied voor alle habitattypen e n soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Behoud o f herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor d e duurzame instandhouding van de habitattypen e n soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Broedvogels Kiuut A132 Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor d e populatie van h e t Doei Deltagebied van t e n minste 2.000 paren. Toelichting Het Zoommeer is oorspronkelijk als broedgebied voor d e k l u u t aaneengesloten m e t de Oosterschelde. Na aanleg van de Oesterdam i n 1986 e n d e Philipsdam ontstond een zoetwatermeer. Aanvankelijk nam h e t aantal paren kluten zeer sterk t o e t o t 467 i n 1989. Daarna trad een afname o p m e t als dieptepunt O paren i n 2003. De kluut verkeert landelijk i n een m a t i g ongunstige staat van instandhouding. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht i n de regio Oosterschelde t e n behoeve van een regionale
sleutelpopulatie. Een behoudsdoelstelling voor de k l u u t i n d i t gebied is daarom voldoende.
A138 Doei Toelichting
A176 Doei Toelichting
A193 Doei Toelichting
Strandplevier Behoud o m v a n g en kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor d e populatie van het Deltagebied van t e n minste 220 paren. De strandplevier k w a m voor m e t h o g e aantallen eind j a r e n '80 (28 paren i n 1988). Daarna fluctueerden d e aantallen sterk m e t een neergaande tendens (in 2002 e n 2003 n o g 6 paren). Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet voor uitbreiding van de populatie gekozen gezien d e onzekerheid i n d e ontwikkelingen i n h e t Deltagebied. Mogelijkheden voor verbetering kwaliteit leefgebied zullen w e l w o r d e n onderzocht. De sleutelpopulatie is alleen o p regionaal niveau gedefinieerd (gebaseerd o p 5 jaarsgemiddelden) vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Zwartkopmeeuw Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor de populatie van h e t Deltagebied van tenminste 400 paren. De vestiging van d e zwartkopmeeuw als broedvogel vond plaats i n 1989. I n d e j a r e n daarna k w a m e n sterk wisselende aantallen t o t broeden (maximaal 21 i n 1991). Gezien d e landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. De sleutelpopulatie is alleen o p regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Visdief Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor d e populatie van h e t Deltagebied van ten minste 6.500 paren. Na een aanvankelijk sterke toename van d e visdief t o t een maximum van 278 paren i n 1994 is het aantal weer snel afgenomen. I n d e periode 2000-2003 w a r e n er O paren aanwezig. Ondanks d e landelijk m a t i g ongunstige staat van instandhouding is niet voor uitbreiding van d e populatie gekozen gezien d e onzekerheid i n d e ontwikkelingen i n het Deltagebied. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt w e l bij aan d e draagkracht i n d e regio Oosterscheldebekken t e n behoeve van een regionale sleutelpopulatie.
Niet-broedvoaels Fuut Doei Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 170 vogels (seizoensgemiddelde). Toelichting Het gebied heeft voor d e f u u t o.a. een functie als foerageergebied. Het aantaisverloop is statistisch gezien neutraal, maar m e t overeenkomsten m e t het verloop i n het Volkerak, waar d e aantallen na d e afsluiting toenamen t o t een maximum r o n d eind j a r e n negentig, m e t daarna een tendens t o t afname. D i t k o m t overeen m e t h e t verloop van d e aantallen van andere viseters i n h e t Volkerak, onder invloed van de toenemende beschikbaarheid van j o n g e witvis e n vervolgens een groeiend aandeel van minder geschikte vis als grote brasem. Behoud van d e huidige situatie is voldoende w a n t de vermoedelijke oorzaak van d e landelijk m a t i g ongunstige staat van instandhouding l i g t n i e t i n d i t gebied.
A005
A043 Doel Toelichting
Grauwe gans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 470 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor d e grauwe gans o.a. een functie als foerageergebied e n als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking o p d e foerageerfunctie. Na d e afsluiting is d e populatie sterk toegenomen, net als i n het Volkerak e n i n veel andere
gebieden. Behoud van d e huidige situatie is voldoende gezien d e landelijk gunstige staat van instandhouding.
A046 Doei Toelichting
A048 Doel Toelichting
A050 Doei Toelichting
A051 Doei Toelichting
A052 Doei Toelichting
A054 Doei Toelichting
Rotgans Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 220 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de rotgans o.a. een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking o p d e foerageerfunctie. De soort is een wintergast. De rotgans is een overwegend zoute soort d i e na d e afsluiting is afgenomen, net als i n het Volkerakmeer. Behoud van d e huidige situatie is voldoende, w a n t er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. Bergeend Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 200 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor d e bergeend o.a. een functie als foerageergebied. Net als i n h e t V o l k e r a k m e r is d e p o p u l a t i e toegenomen na de afsluiting, daarna fluctuerende aantallen zonder een duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien d e landelijk gunstige staat van instandhouding. Smient Behoud omvang en kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 800 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de smient o.a. een functie als slaapplaats e n als foerageergebied. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking o p de slaapplaatsfunctie. De soort is een wintergast. Aantallen zijn na d e afsluiting toegenomen, maar later weer afgenomen, n e t als i n h e t Volkerakmeer, waarschijnlijk i n relatie t o t vegetatiesuccessie (gras). Behoud van d e huidige situatie is voldoende gezien d e landelijk gunstige staat van instandhouding. Krakeend Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 180 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor d e krakeend o.a. een functie als foerageergebied. Net ais i n h e t Volkerakmeer vertoonde d e populatiegrootte na d e afsluiting een zeer sterke positieve reactie, die niet u i t d e landelijke toename verklaard kan worden. Behoud van d e huidige situatie is voldoende gezien d e landelijk gunstige staat van instandhouding. Wintertaling Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 370 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor d e wintertaling o.a. een functie als foerageergebied. De populatie is sterk toegenomen na d e afsluiting, daarna m e t sterk fluctuerende aantallen, net als i n het Volkerakmeer. Behoud van d e huidige situatie is voldoende, w a n t er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. Pijlstaart Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de pijlstaart o.a. een functie als foerageergebied. De populatie is toegenomen na de afsluiting, maar later weer teruggezakt, net als i n het Volkerakmeer. De piek omstreeks 1990 heeft wellicht t e maken m e t de ontwikkeling van pioniervegetaties o p d e platen (zaden), maar mogelijk o o k m e t d e ontwikkeling van waterplanten (kranswier), die piekte i n dezelfde periode. Behoud van d e huidige situatie is voldoende, w a n t e r is geen landelijke herstelopgave geformuleerd.
A056 Doei Toelichting
A061 Doe l Toelichting
A125 Doei Toelichting
A132 Doei Toelichting
Slobeend Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor d e slobeend o.a. een functie als foerageergebied. De populatie is sterk toegenomen na de afsluiting. Daarna weer iets teruggezakt maar n o g steeds talrijker dan voor d e afsluiting. I n d e piekperiode profiteerde d e slobeend waarschijnlijk van h e t massaal voorkomen van d e relatief grote watervlo Daphnia pulex, d i e later sterk a f n a m d o o r opkomst van blankvoorn. Behoud van d e huidige situatie is voldoende gezien d e landelijk gunstige staat van instandhouding. Kuifeend Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 850 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor d e kuifeend o.a. een functie als foerageergebied. Na d e afsluiting is d e populatie geleidelijk, maar zeer sterk toegenomen, i n samenhang m e t de o p b o u w van d e populatie driehoeksmosselen. Na 1995 is d e populatie weer afgenomen, maar recent heeft een stabilisatie plaatsgevonden, n e t als i n het Volkerakmeer. Behoud van d e huidige situatie is voldoende, w a n t er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. Meerkoet Behoud omvang e n kwaliteit leefgebied m e t een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 710 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de meerkoet o.a. e e n functie als foerageergebied. Na d e afsluiting is d e populatie geleidelijk, maar zeer sterk toegenomen, m e t een piek r o n d 1992-93, daarna heeft geleidelijk een bijna even sterke afname plaatsgevonden e n recent een stabilisatie, n e t als i n het Volkerakmeer. D i t proces weerspiegelt waarschijnlijk vooral d e ontwikkelingen van d e ondergedoken vegetatie (kranswier). Behoud van d e huidige situatie is voldoende, w a n t er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd. Kluut Behoud o m v a n g e n kwaliteit leefgebied. Het gebied heeft voor d e k l u u t o.a. een functie als foerageergebied. De aantallen vogels hebben waarschijnlijk grotendeels betrekking o p d e lokale broedvogels. Na d e afsluiting was er tijdelijk sprake van hoge aantallen, daarna stabiel o p een lager niveau, maar er zijn geen recente gegevens beschikbaar (van d e broedvogelpopulatie is w e l bekend d a t deze recent sterk is afgenomen). Behoud van d e huidige situatie is voldoende, w a n t er is geen landelijke herstelopgave geformuleerd.
Synopsis ~roedvogelsoorten
Staat van instandhouding
A132
Kluut
A138
Strandplevier
--
A1 76 A193
Zwartkopmeeuw
+
Relatieve bijdrage
+
Visdief
Niet-broedvogelsoorten
A005
Fuut
A043
Grauwe gans
A046
Rotgans
Staat van instandhouding
+
Relatieve bijdrage
Doelstelling leefgebied
Doelstelling populatie
--
-
Doelstelling leefgebied
Doelstelling populatie
-
--
-
-
A048
Bergeend
A050 A051 A052
Smient
+ +
Krakeend
+
A054 A056
Pijlstaart Slobeend
---
Wintertaling
+
-
-
-
A061 A1 25
Kuifeend Meerkoet
--
A132
Kluut
--
21
---
-
-
Aantal thans lager dan origeveer O 1SI var1 biogeoyrafischc pooulatie
- 6 Aanrai t h d i lage; ~ dat1 1% uan de Ncd~rlandseb:oedpopulat!e >leurelpopulatie
ot het gebied kan onvoldoeilde ogdragc leveren aar1
ijlage 2 Beoordelingskader significante effecten plannen en projecten in Natura 2000 gebieden 1
Inleiding
De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) omvat de invulling van de gebiedsbescherming op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel speciale beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudingsdoelstellingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl). In de "oriëntatiefase" en eventueel daarna in de zogenoemde "verslechterings- en verstoringstoets" of "passende beoordeling" dient te worden onderzocht of een plan, project of handeling, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten ("cumulatieve effecten" ). Voor het bepalen van significante effecten is door de wetgever geen eenduidig toetsingskader beschikbaar gesteld. Het doelendocument (LNV, november 2006) en de gebiedspecifieke instandhoudingsdoelen zijn hierin richtinggevend. In deze bijlage wordt door Bureau Waardenburg een beoordelingskader gepresenteerd dat recht doet aan de opzet en intentie van het doelendocument, de gebiedspecifieke instandhoudingsdoelen en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak C-127/02 d.d. 7 september 2004 (Kokkelvisserij-arrest), aangaande de significantie van effecten en het belang van de instandhoudingsdoelen in de toetsing van effecten.
2
Effecten bepalen en beoordelen
Het is van belang een onderscheid te maken tussen enerzijds de ecologische effectbepaling en anderzijds de beoordeling (toetsing) van deze effecten aan de Natuurbeschermingswet 1998, conform de jurisprudentie over de Vogel- en de Habitatrichtlijn. In rapportages zal deze tweedeling nadrukkelijk aangehouden worden. Voor het bepalen van effecten zal onderzocht worden in hoeverre het plan of project van invloed is op de habitats of soorten. Daarbij zijn onder meer de volgende thema's van belang: areaalverlies, verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied, verstoring, versnippering, steríte, verslechtering van de reproductie, tijdelijke en permanente effecten, regeneratievermogen, uitwijkmogelijkheden en mogelijkheden tot mitigatie. In de bepaling van de effecten zal zoveel mogelijk getracht worden effecten te
kwantificeren. Via ingreep-effect studies zal worden vastgesteld voor welk deel (percentage) van de lokale populaties naar verwachting geen plaats meer is in het gebied.
3
Beoordeling van effecten op soorten en habitats
Significante effecten
Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat effecten in ieder geval significant moeten worden genoemd, wanneer zij in strijd zijn met de instandhoudingsdoelstellingen. In de (concept) aanwijzingsbesluiten staan specifieke instandhoudingsdoelen per habitat of soort, algemene instandhoudingsdoelen en kernopgaven. In de toetsing zullen wij deze driedeling in deze volgorde behandelen. De specifieke instandhoudingsdoelen (in concept gepubliceerd in november 2005, in definitieve vorm in november 2006) richten zich op behoud en/of herstel van oppervlakte en kwaliteit van beschermde habitats respectievelijk behoud en/of herstel van oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied van beschermde soorten ten behoeve van behoud of herstel van de populatie. Voor broedvogels, niet-broedvogels en een aantal andere soorten is per gebied de nagestreefde draagkracht (als resultante van omvang en kwaliteit van het leefgebied) gekwantificeerd. De algemene instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in kwalitatieve termen. In de effectbepaling en beoordeling worden de algemene doelen in algemene kwalitatieve termen besproken. Er zijn geen uitgewerkte kwantitatieve criteria voor opgesteld. De kernopgaven vormen strikt genomen geen doelstellingen, maar zijn behulpzaam geweest bij het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor een gebied en zullen mede richtinggevend zijn voor het formuleren en prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in de nog op te stellen beheerplannen. In de beheerplannen zullen de instandhoudingsdoelen in tijd en ruimte nader worden uitgewerkt. Dit kan betekenen dat zeer specifieke aanvullende eisen opgenomen worden voor bepaalde soorten of habitats. Dit zal, zo het geval zich voordoet, in de beoordeling van effecten en het beoordelen ervan meegenomen worden. Cumulatie van effecten
De Habitatrichtlijn bepaalt nadrukkelijk dat effecten van een ingreep in samenhang met die van andere plannen en projecten moet worden beschouwd. Met andere woorden, cumulatieve effecten moeten in de beoordeling worden meegewogen. Wanneer in het vervolg wordt gesproken over (de significantie van) "een effect" wordt dan ook bedoeld het totale effect van een ingreep op een beschermd habitat of beschermde soort, inclusief directe, indirecte en cumulatieve effecten.
4 Meervoudige toetsingscriteria . De veelheid aan dosis-effect reiaries en ae mogeiijKe effecten maakr net nier mogeiijK om met een enkelvoudig criterium te toetsen. Daarnaast zal in de normering met verschillende aspecten van de aanwijzing rekening gehouden moeten worden. Daarom is gekozen voor een samenhangend stelsel van criteria. Daarbij geldt dat indien op basis van één van de criteria sprake is van overschrijding, er sprake is van een significant effect. Door criteria in samenhang toe te passen, wordt het meest recht gedaan aan de overwegingen van de wet- en regelgeving. 10mL)iEike. - B r n v '-v'
,l
-zqni&uorl'brihr
.
Gevolgde systematiek beoordelingskader
4
Het eerste criterium: relatieve afname .,.,Nd Een effect van bepaalde absolute grootte is ernstiger (dus eerder significant) naarmate de omvang van de betreffende populatie (omvang leefgebied, areaal habitat) kleiner is. Met andere woorden: in beginsel wordt naar de relatieve (of procentuele) omvang van een effect gekeken. Dus bijvoorbeeld niet naar "tien verstoorde meerkoeten", maar naar "1% verstoorde meerkoeten". Het percentage wordt bepaald ten aanzien van de M V 131 daadwerkelijk aanwezige (geschatte) pnnulatie, indien mogelijk g~middeldover een voor t9¶míi, relvante periode.
ì¶blld6il-
,
&PY,Q,QJ;~@~~
t,*
T3
.l.,..
-s
*
:
I
.I
1
I . ,
In het Natura 2000 doelendocument (LNV, juni 2006) worden habitat en soorten op twee wijzen geclassificeerd: de Staat van Instandhouding (Svl) en het Relatief Belang van Nederland voor de Internationale bescherming van betreffende soort of habitat (RBI).
ntu
De staat van instandhouding (Svl) van habitats en soorten in Nederland is in vier ,te orie ~nderverdeeld: , -.y r,;. = zeer ongunstig L. matig ongunstig = gunstig . onbekend. De classificatie geldt voor heel Nederland. De stoplichtbenadering is overgenomen van het Doelendocument (LNV, november 2006).
A
V
I
8 ,
f-.
,
,,,;
Het relatieve belang internationaal (RBI) van Nederland voor de bescherming van de habitats en soorten is onderverdeeld in drie categorieën: 1. Zeer groot n ~ l ~ b m: o? 2. Groot 3. Aanzienlijk (in een aantal gevallen zou "beperkt" e& betere aanduiding zijn). Deze indeling gaat uit van het voorkomen in heel Nederland (dus niet gebiedsspecifiek) in relatie tot de internationale populaties. T.
)I
,
In de concept aanwijzingsbesluiten (gebaseerd op het concept doelendocument) is voor ieder habitat of soort aangegeven wat het relatieve belang van het betrokken gebied is voor de Nederlandse populatie. Dit relatieve belang nationaal (RBN) is in vier categorieën verdeeld:
Bij het opstellen van criteria voor de ernst of significantie van effecten is met deze indelingen rekening gehouden, om de volgende redenen. cjsJ Ten eerste is een effect van bepaalde omvang ernstiger (dus eerder significant), J . ' ~ , 'ln ~' l naarmate de staat van instandhouding van het betreffende habitat of soort ongunstiger is. Ten tweede is een effect ernstiger (dus eerder significant) wanneer het relatieve belang van Nederland voor de Europese instandhouding groter is. Ten derde is een effect ernstiger (dus eerder significant) wanneer het relatieve ' ' belang van het betreffende gebied voor de Nederlandse doelstellingen groter is.
J
i,-.&.
h
l
Op basis van de staat van instandhouding (Svl), het relatieve belang internationaal (RBI) en het Relatieve Belang Nationaal (RBN) komen wij tot de volgende indeling van de status van de betreffende habitats en soorten in het betreffende gebied. Deze indeling wordt gebruikt voor het al dan niet overschrijden van de grens van significantie. Groep A. Habitats en soorten met herstelopgave in het betreffende gebied, in alle mCt herstelopgave in het gevallen; habitats en soorten met SVI = betreffende gebied in alle gevallen; habitats en soorten met SVI = zonder herstelopgave in het betreffende gebied en RB1 = zeer groot of groot, RBN = +++, ++, + of -;habitats en soorten met SVI = bied en RB1 = aanzienlijk, RBN = +++ zonder herstelopgave in het betreffe of ++; habitats en soorten met SVI = RB1 = zeer groot; en RBN
I
= rrr nf r+ w
r
.
v.
n
n .
zonder herstelopgave in het Groep B. Habitats en soorten met SVI = betreff--'- --bied en RB1 = aanzienlijk, RBN = + of -; habitats en soorten met u,igunstip Dm = zeer groot en RBN = + of -;habitats en soorten SVI = QRi = groot, RBN = +++, ++, + of -; habitats en met SVI = -ng~..,,.,, RB1 = aanzienlijk en RBN = +++, ++ of +; en soorten met SVI = habitats en soorten met SVI = en RBN = +++ en ++. RB1 = aanzienlijk en RBN = -; Groep C. Habitats en soorten met SVI groot en RBN = + of -; en habitats en soorten met SVI , RB1 = groot of aanzienlijk en RBN = +++, habitats en soorten met SVI = ++, + of -. Groep D. Habitats en soorten met SVI = , alle combinaties van RB1 en RBN; r-. tenzij er sprake is van een herstelopgave.
b
m
RPI
In de volgende gevallen is er ons inziens strijd met de instandhoudingsdoelstellingenen is er dus sprake van significante effecten. n
3v$j&ji-\
Voor habitats en soorten in groep A: indien de afname groter is dan 0% van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) oppervlakte / populatie (0% criterium). Voor habitats en soorten in groep B: indien de afname groter is dan 1% (1 % criterium). Voor habitats en soorten in groepen C en D: indien de afname groter is dan 2,5% (2.5% criterium). 8 ~ 3 t h;
In woorden uitgedrukt: geen afname (0% criterium), marginale effecten (1% criterium) :, ; \ ~ ~ i t ien r
,,,.,,,
enige effecten (2,5% criterium) in een gebied ten gevolge van een ingreep zijn
1,. mogelijk zonder de instandhoudingsdoelen van dit gebied of dit gebied in samenhang
met de rest van het Natura 2000-netwerk te schaden.
11
V31l<'
Deze toedeling is dus gebiedsspecifiek en kan als volgt worden gevisualiseerd. RB1 = Zeer groot. groot. aanzienlijk
RBN =
Zeer groot, groot
+++, ++, + en -
0%
Aanzienlijk
+++, ++
0%
+++, ++, + en
rur~igongunstig mét Zeer groot, groot. herstelopmve aanzienlijk U U i I ~ L I lI I~C L
herstelopgave
B E
a
atia. gunstig Matig ongunstig Matig ongunstig
Gunstig
[ l ) ,
t
a + .
,
, ..ijl
,l
I+++,
I Zeer groot I IZeer groot, groot, l J aanzienlik 1 I
Criterium 1
Aanzienliik Zeer groot Groot Aanzienlijk
I
0%
++, en
0%
+
+++ en ++
l
ttt,tt,t Cl1
. . . . . . -- - I
,, I V 70
+ en I + en +++, ++, + en +++, ++ en +
1% 1% 1%
l
IGroot, aanzienlijk1 +++, ++, + en - I
2,5%1
Toelichting De beoordeling gaat uit van de landelijke staat van instandhouding en het relatief belang internationaal en nationaal. Voor habitats en soorten met een herstelopgave in het betreffende gebied wordt iedere achteruitgang beschouwd als strijdig met de instandhoudingsdoelen. Voor habitats en soorten met een zeer ongunstige staat van instandhouding wordt iedere achteruitgang in principe als significant beschouwd. Alleen als voor een habitat of soort voor het betreffende gebied geen herstelopgave is geformuleerd, het Relatieve Belang Internationaal slechts aanzienlijk is en het Relatieve Belang Nationaal slechts + of - is, wordt hierop een uitzondering gemaakt. Ook voor habitats en soorten met een matig ongunstige staat
van instandhouding en een zeer groot internationaal én nationaal belang (d.w.z. ++) geldt dat iedere achteruitgang als significant wordt beschouwd.
+++ of
Voor habitats en soorten met een matig ongunstige staat van instandhouding worden marginale effecten niet significant geacht (tenzij het internationale en nationale belang zeer groot is (0% criterium); of juist beide belangen aanzienlijk (2,5% criterium). Voor habitats en soorten met een gunstige staat van instandhouding en een zeer groot internationaal en nationaal belang worden marginale effecten niet significant geacht (1 % criterium). Voor habitats en soorten met een gunstige staat van instandhouding (maar geen zeer groot internationaal en nationaal belang) worden enige effecten niet significant geacht (2,5% criterium), tenzij er voor het betreffende gebied een herstelopgave is geformuleerd. Voor habitats en soorten met een onbekende staat van instandhouding worden enige effecten niet significant geacht (2,5% criterium), tenzij er voor het betreffende gebied een herstelopgave is geformuleerd. N.B. Als de feitelijke populatieomvang, ook na de ingreep, naar verwachting boven de als doel gestelde omvang is en er geldt geen herstelopgave, is er geen strijdigheid met de instandhoudingsdoelen. Kennelijk is er voldaan aan het doel om voldoende leefgebied van voldoende kwaliteit te behouden. In dergelijke gevallen wordt een grenswaarde van 10% gehanteerd (10%-criterium). Toelichting. Hierdoor wordt voorkomen dat de kansen voor de versterking van populaties onnodig worden beperkt. Bij een verwachte afname met zo'n groot percentage ten gevolge van één ingreep, moet op grond van het voorzorgprincipe worden vastgesteld of de ingreep het ecologisch functioneren van het gebied ook op lange termijn niet aantast. Tweede criterium: minimale populatieomvang In beginsel zijn effecten significant als de populatieomvang door het plan of project minder wordt dan de zogenaamde minimale levensvatbare populatie omvang (Minimum Viable Population Size, MVPS). Dit kan immers een versneld effect tot gevolg hebben waardoor de uitsterfkans sterk toeneemt. In lang niet alle gevallen is het duidelijk wat de minimale levensvatbare populatieomvang in een gebied is. In dergelijke gevallen kan het criterium niet goed worden toegepast. Waar in de soortspecifieke instandhoudingsdoelen een populatie als "sleutelpopulatie" wordt omschreven met een gekwantificeerde omvang, wordt aangenomen dat die omvang gelijk is aan de MVPS. Voor gebieden, die als speciale beschermingszone krachtens de Vogelrichtlijn en als wetland krachtens de Ramsar conventie zijn aangewezen vanwege het regelmatig
voorkomen van ten minste 1% van een biogeografische populatie watervogels, wordt de minimale populatieomvang gelijk gesteld aan de actuele l%-norm. Dit geldt voor de soorten die bij de eerste aanwijzing aan de l%-norm voldeden, de kwalificerende soorten. Voor de overige soorten niet-broedvogels wordt geen minimale populatieomvang geformuleerd. Dit criterium is van toepassing in gebieden waar de actuele populatie even groot of groter is dan de MVPS. Als de populatie op het moment van vaststellen van het instandhoudingsdoel kleiner was dan de MVPS wordt dit criterium niet toegepast. Derde en vierde criteria: kwalitatieve aspecten In de derde en vierde criteria zijn verschillende kwaliteitsaspecten afgedekt, zoals het voorkomen van typische soorten, ruimtelijke samenhang, rust, ruimte e.d. Criterium voor sterfte Daarnaast is er een apart criterium geformuleerd voor de steríte van individuen van aangewezen soorten, die door een ingreep kan worden veroorzaakt. Dit criterium is vooral van toepassing voor ingrepen in of buiten de Natura-2000 gebieden, die slachtoffers tot gevolg kunnen hebben. Gedacht kan worden aan slachtoffers onder vogels door de aanleg van windturbines of snelwegen. Criteria voor habitats, soorten, broedvogels en niet-broedvogels De hierboven besproken systematiek is in de volgende paragrafen worden de criteria nader uitgewerkt voor habitats, soorten van Bijlage 2 HR, broedvogels en niet-broedvogels. Er worden aparte criteria geformuleerd voor steríte van soorten als gevolg van ingrepen. Daarna komen de algemene instandhoudingsdoelstellingenen de kernopgaven aan bod.
5
Criteria significantie habitats
Er is sprake van significantie van een effect indien aan één of meer van de volgende criteria is voldaan. 1. a.
b. c.
Afname van oppervlakte Voor habitats in groep A: indien de afname groter is dan 0% van het daadwerkelijk aanwezige (geschatte) oppervlak van het habitattype (0% criterium). Voor habitats en soorten in groep B: indien de afname oppervlak van het habitattype groter is dan 1% (1 % criterium). Voor habitats en soorten in groep C en D: indien de afname oppervlak van het habitattype groter is dan 2,5% (25% criterium).
Minimum omvang Een afname, hoe klein ook, die er toe leidt dat de lokale omvang van het habitattype kleiner wordt dan de minimaal noodzakelijke omvang om van de kenmerkende soorten een levensvatbare populatie te herbergen. Toelichting Het tweede criterium is afgeleid van het begrip Minimum Viable Population Size. Let wel; niet van iedere soort en dus van ieder habitattype zijn dergelijke gegevens beschikbaar. Toepassing van dit criterium in gebieden, waar een habitat van minimale omvang is, maakt ieder effect significant. N.B. Als de omvang van het habitat op het moment van vaststellen van het instandhoudingsdoel kleiner was dan de MVPS, wordt dit criterium niet toegepast.
2. a.
3 Ruimtelijke samenhang Het ruimtelijk voorkomen van een serie van opeenvolgende levensgemeenschappen (bijvoorbeeld een hygro-serie of en aantal opeenvolgende successiestadia) wordt doorbroken. Toelichting Dit criterium houdt rekening met de samenhang waarin levensgemeenschappen voorkomen.
4. Kwaliteitsaspecten Er is sprake van significantie van een effect door aanzienlijke achteruitgang van de kwaliteit van een habitat, ook wanneer dat niet leidt tot een kwantificeerbare afname van het oppervlak. De kwaliteit kan worden bepaald aan de hand van het aantal en de abundantie van kenmerkende soorten vaatplanten, mossen en korstmossen, in het bijzonder soorten van de Rode lijst.
6
Criteria significantie soorten Habitatrichtlijn
Er is sprake van een significant effect indien aan één of meer van de volgende criteria is voldaan. 1. a. b. c. d.
Afname draagkracht door afname omvang en/of kwaliteit leefgebied Voor soorten in groep A, indien de afname groter is dan 0% van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie (0% criterium). Voor soorten in groep B, indien de afname groter is dan 1 % van de daadwerkelijk 1 % . aanwezige (geschatte) populatie ( Voor soorten in groep C en D, indien de afname van de daadwerkelijk aanwezige 2 , 5 % . (geschatte) populatie groter is dan 2,5% ( Voor soorten waarvoor geen herstelopgave geldt en waarvan de geschatte populatieomvang, ook na de ingreep, duurzaam groter is dan in het aanwijzingsbesluit genoemde aantal: indien de afname grote is dan 10% (10%criterium).
2. Minimum populatie en sleutelpopulatie Een afname, hoe klein ook, die er toe leidt dat de lokale populatie van de soort minder wordt dan de minimaal noodzakelijke populatieomvang. Toelichting Het tweede criterium is afgeleid van het begrip Minimum Viable Population Size. Let wel; niet van iedere soort zijn dergelijke gegevens beschikbaar. Toepassing van dit criterium in gebieden, waar de populatie omvang gelijk is aan de minimale populatie of de genoemde omvang van de sleutelpopulatie, maakt ieder effect significant. N.B. Als de populatie op het moment van vaststellen van het instandhoudingsdoel kleiner was dan de MVPS wordt dit criterium niet toegepast. 3. Kwaliteitsaspecten Er kan sprake zijn van significantie van een effect door aanzienlijke achteruitgang van de kwaliteit van het leefgebied, ook wanneer dat niet leidt tot een kwantificeerbare afname van de draagkracht. Deze kwaliteit kan onder meer tot uitdrukking worden gebracht in de volgende aspecten: Behoud van voldoende rustplaatsen. Behoud van de mogelijkheid voor individuen om vrijelijk de functies binnen het leefgebied te blijven uitoefenen, bijvoorbeeld zonder wezenlijke barrières op dagelijkse vliegroutes. Behoud van corridors of kleine relevante deelbiotopen, zodat het netwerk van biotopen garant blijft staan voor voldoende dispersie en behoud van de metapopulatie. Behoud van uitwijkmogelijkheden in geval van tijdelijke verstoring van gebiedsdelen.
7
Criteria significantie broedvogels
Er is sprake van een significant effect indien aan één of meer van de volgende criteria is voldaan. 1. Afname draagkracht door afname omvang en/of kwaliteit leefgebied a. Voor soorten in groep A, indien de afname groter is dan 0 % van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie (0% criterium). b. Voor soorten in groep B, indien de afname groter is dan 1% van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie (1 % criterium). c. Voor soorten in groep C en D, indien de afname van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie groter is dan 2,5% (2.5% criterium). d. Voor soorten waarvoor geen herstelopgave geldt en waarvan de geschatte populatieomvang, ook na de ingreep, duurzaam groter is dan in het aanwijzingsbesluit genoemde aantal: indien de afname grote is dan 10% (10%criterium). 2. a.
Minimum populatie en sleutelpopulatie Een afname, hoe klein ook, die er toe leidt dat de lokale populatie van de soort minder wordt dan de minimaal noodzakelijke populatieomvang.
b.
Een afname, hoe klein ook, die er toe leidt dat de populatie kleiner wordt dan de in het aanwijzingsbesluit genoemde omvang van een sleutelpopulatie. Toelichting Het tweede criterium is afgeleid van het begrip Minimum Viable Population Size. Let wel; niet van iedere soort zijn dergelijke gegevens beschikbaar. Toepassing van dit criterium in gebieden, waar de omvang van de populatie gelijk is aan de minimale omvang of de genoemde omvang van de sleutelpopulatie, maakt ieder effect significant. N.B. Als de populatie op het moment van vaststellen van het instandhoudingsdoel kleiner was dan de MVPS wordt dit criterium niet toegepast. 3. Kwaliteitsaspecten Er kan sprake zijn van significantie van een effect door aanzienlijke achteruitgang van de kwaliteit van het leefgebied, ook wanneer dat niet leidt tot een kwantificeerbare afname van de draagkracht. Deze kwaliteit kan onder meer tot uitdrukking worden gebracht in de volgende aspecten: Behoud van voldoende kolonielocaties, nachtrustplaatsen, of dagrustlocaties. Behoud van de mogelijkheid voor individuen om vrijelijk de functies binnen het leefgebied te blijven uitoefenen, bijvoorbeeld zonder wezenlijke barrières op dagelijkse vliegroutes.
8
Criteria significantie niet-broedvogels
Er is sprake van een significant effect indien aan één of meer van de volgende criteria is voldaan. 1. a.
Afname draagkracht door afname omvang enlof kwaliteit leefgebied Voor soorten in groep A, indien de afname groter is dan 0 % van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie (0% criterium). b. Voor soorten in groep B, indien de afname van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie groter is dan 1 % ( 1 % . Voor soorten in groep C en D, indien de afname groter is dan 2,5% van de c. daadwerkelijk aanwezige (geschatte) populatie ( 2,5%. d. Voor soorten waarvoor geen herstelopgave geldt en waarvan de geschatte populatieomvang, ook na de ingreep, duurzaam groter is dan in het aanwijzingsbesluit genoemde aantal: indien de afname grote is dan 10% (10%criterium). Dit criterium moet worden toegepast voor iedere specifieke jaarcyclusfase (ruien, tussenstop, overwinteren), mits in de te beschouwen fase minimaal 50% van het maximum aantal van de betreffende soort aanwezig is. Toelichting Met de laatste toevoeging wordt meegewogen of het gebied een specifieke ecologische functie heeft voor een soort in een bepaald deel van de jaarcyclus. Hierbij kunnen de aantallen in verschillende fasen aanmerkelijk van elkaar verschillen. Door ook andere fasen, waarin soorten in lagere aantallen in het gebied verblijven (bijvoorbeeld rui) te beschouwen, kunnen specifieke functies behouden blijven. De functie van het gebied voor die soort wordt daarmee zwaarder gewogen dan de lagere aantallen in
vergelijking met het maximum aantal. Zo wordt invulling gegeven aan de functionele aspecten van het netwerk van gebieden (zie algemene doelstellingen, 5 10 van deze bijlage). Minimum populatie en l%-norm watervogels 2. Voor soorten, waarvan op het moment van eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied regelmatig 1 % of meer van de biogeografische populatie aanwezig was: indien de ingreep leidt tot een afname van de daadwerkelijk aanwezige (geschatte) aantallen onder de actuele l%-norm. Toelichting Hiermee wordt specifiek invulling gegeven aan de algemene doelstellingen (zie 5 10 van deze bijlage). Dit criterium is speciaal van belang voor gebieden, die van internationale betekenis voor een soort zijn, ook als het relatieve belang van het gebied in Nederland (slechts) als "-" is gekwalificeerd. 3. Kwaliteitsaspecten Er kan sprake zijn van significantie van een effect door aanzienlijke achteruitgang van de kwaliteit van het leefgebied, ook wanneer dat niet leidt tot een kwantificeerbare afname van de draagkracht. Deze kwaliteit kan onder meer tot uitdrukking worden gebracht in de volgende aspecten: Behoud van voldoende rustplaatsen, zoals hoogwatervluchtplaatsen, slaapplaatsen of dagrustlocaties. Behoud van de mogelijkheid voor individuen om vrijelijk de functies binnen het leefgebied te blijven uitoefenen, bijvoorbeeld zonder wezenlijke barrières op dagelijkse vliegroutes.
9
Criterium significantie voor sterfte van vogel- en diersoorten
Specifieke criteria voor sterfte van fauna als gevolg van plannen of projecten in Natura 2000-gebieden of daarbuiten (externe werking) zijn niet geformuleerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In artikel 9, lid 1 sub c, van de Vogelrichtlijn is bepaald dat de lidstaten, indien geen andere bevredigende oplossing bestaat, mogen afwijken van onder andere artikel 5 van de richtlijn, teneinde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan. "Kleine hoeveelheden" in voormelde zin is geen absoluut criterium, maar houdt verband met de handhaving van de totale populatie en de voortplantingssituatie van de betrokken soort. Om aan dit criterium te voldoen, moet gewaarborgd zijn dat de populatie op een bevredigend niveau wordt gehandhaafd. Indien de exploitatie van een vogelbestand hieraan niet voldoet, kan niet worden gezegd dat sprake is van "verstandig gebruik" als bedoeld in voormelde bepaling en is die wijze van exploitatie dus niet toelaatbaar. Het Europese Hof van Justitie hanteert een door het ORNIS-comité geformuleerd criterium om te beoordelen of de desbetreffende afwijking van het algemene verbod van artikel 5 van de Vogelrichtlijn voldoet aan de voorwaarde dat het om kleine
hoeveelheden gaat (HvJEC 9 december 2004, zaak C-79/03, Commissie / Spanje). Volgens dit criterium moet iedere tol van minder dan 1% van de totale jaarlijkse sterfte van de betrokken populatie (gemiddelde waarde) als kleine hoeveelheid worden beschouwd. Het door het ORNIS-comité geformuleerde l%-criterium is juridisch niet bindend voor de lidstaten, maar het wordt wegens het wetenschappelijke gezag van de adviezen van het ORIVIS-comité en bij gebreke van overlegging van enig wetenschappelijk tegenbewijs door het EHvJ gebruikt als maatstaf. In het uit augustus 2004 daterende "Cidsdocument voor de jacht in het kader van Richtlijn 79/409/EEC van de Raad inzake het behoud van de vogelstand", wordt o.a. beschreven hoe om te gaan met het begrip "kleine hoeveelheden". De "betrokken populatie" wordt hierin voor de winterperiode gedefinieerd als de "minimale overwinterende populatie aanwezig in de regio waarin toepassing van de afwijking wordt verlangd". Criterium voor sterfte van vogels en fauna Het veroorzaken van sterfte (als onbedoeld effect van een ingreep) aan vogels of fauna wordt beschouwd als een significant effect, indien de sterfte groter is dan 1% van de totale jaarlijkse sterfte van de populatie in het betreffende Natura 2000-gebied op het moment van aanwijzing als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn c.q. de aanmelding als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn.
10
Algemene instandhoudingsdoelen en gebiedsspecifieke kernopgaven
Voor alle Natura 2000-gebieden zijn dezelfde vijf algemene doelen geformuleerd en per gebied zijn kernopgaven geformuleerd. Deze algemene doelen en kernopgaven zijn een belangrijk hulpmiddel geweest bij de formulering van de doelen op gebiedsniveau. Anderzijds geven zij richting aan de op te stellen Natura 2000 beheerplannen. Op het niveau van een Natura 2000 landschap geven de kernopgaven aan waar de belangrijkste bijdrage van dat landschap aan het Natura 2000 netwerk is. Ook geven de kernopgaven aan wat de belangrijkste verbeteropgaven zijn. De kernopgaven omvatten vaak verscheidene habitattypen en soorten die op landschapsniveau en op gebiedsniveau om een samenhangende aanpak vragen in het kader van beheer en inrichting. De criteria uit de voorafgaande paragrafen ondervangen goeddeels toetsing aan de algemene doelen en kernopgaven. Er zijn echter wellicht situaties denkbaar dat mogelijke significantie van effecten met name zichtbaar wordt op het abstractieniveau van de kernopgaven. Indien kernopgaven niet of aanzienlijk moeilijker kunnen worden gerealiseerd, is sprake van significantie van effecten. Dit is mede afhankelijk van nog te formuleren instandhoudingsmaatregelen. In effectbeoordelingen zal hier rekening mee gehouden worden. O Bureau Waardenburg bv Versie 1.3, 9 februari 2007