Wageningen Universiteit
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten Bachelor Thesis
Nienke Tesselaar 21-12-2014
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Student: Studentnummer: Opleiding: Vakcode:
Nienke Tesselaar 930301827130 BSc Internationale Ontwikkelingsstudies YSS 82812
Begeleider: Vakgroep:
dr.ir. J.P. Jongerden Rural Sociology Hollandseweg 1 6706KN Wageningen
Universiteit:
Wageningen University and Researche centre
1
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Inhoudsopgave Samenvatting
3.
Inleiding
4.
Hoofdstuk 1
Protestmenigten
5.
Hoofdstuk 2
Zelforganisatie
6.
Hoofdstuk 3
Connectieve en collectieve actie
8.
Hoofdstuk 4
Peer-to-peer productie en complexe netwerkorganisatie
11.
Hoofdstuk 5
Sociale media en protest
14.
Conclusie en Discussie
17.
Nawoord
20.
Literatuurlijst
21.
2
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Samenvatting Protestbewegingen in de 21ste eeuw worden, door moderne technologische ontwikkelingen, sterk beïnvloed door het steeds groter wordende globale digitale netwerk. Dit heeft voor zichtbare veranderingen in de manier van protesten gezorgd. Met name het organiseren van protest lijkt makkelijker dan ooit tevoren, door snelle en efficiënte communicatiemiddelen. In dit paper is aan de hand van bestaande literatuur onderzocht wat de aard van de organisatie in moderne, nietgeïnstitutionaliseerde protestbewegingen is en hoe vormen van zelforganisatie hier in zijn te herkennen. Het paper begint met een theoretisch raamwerk over zelforganisatie en bespreekt de relatie met moderne protestbewegingen aan de hand van het theoretisch model van de logica van connectieve actie van Bennett en Segerberg (2012). In relatie met connectieve actie, worden peerproductienetwerken besproken, omdat deze een belangrijke rol spelen bij de organisatie van protest bewegingen. Ook worden peer-productienetwerken in relatie in relatie met andere theorieën van complexe netwerken behandelt. Daarna wordt de rol van digitale sociale media besproken in het organisatieproces van protestmenigten en het belang van fysieke organisatie in relatie tot online organisatie. De conclusie is dat protestbewegingen te veelzijdig en te uiteenlopend zijn om een eenduidige uitspraak over de manier van zelforganisatie te doen, maar dat elementen van zelforganisatie op verschillende manieren terug te zien zijn bij moderne nietgeïnstitutionaliseerde protestbewegingen. Tot slot zijn er nog een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek naar organisatie binnen protestmenigten gedaan.
3
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Inleiding Occupy Wall Street was een opvallend spektakel. Binnen een paar weken tijd werd het Zucottipark omgetoverd tot centrum van het protest van de mensen die zichzelf uitriepen tot de 99% van de bevolking die de dupe zou zijn van de welvaart van de rijkste 1%. Al gauw verspreidde het ‘Occupy’ principe zich aan om te protesteren tegen de rijkste 1% van de bevolking die 40% van de rijkdom in de Verenigde Staten bezit, terwijl één op de zeven Amerikanen in armoede leeft (the Star, 2011). In Latijns-Amerika, Europa, Australië, delen van Azië en delen van Afrika ontstonden demonstraties met een soortgelijk doel: een rechtvaardigere verdeling tussen rijk en arm. Protesten waarbij mensen de straat opgaan of menigten die uit protest openbare plekken bezetten zijn niet nieuw. Zogenaamde sit-ins, waarbij protestanten een vaak openbare plek bezetten door simpelweg in de weg te gaan zitten, waren bijvoorbeeld deel van het protest in de Verenigde Staten van de Civil Rights Movement in de jaren zestig van de vorige eeuw (Andrews and Biggs 2006). Nieuw is echter het gebruik van digitale netwerken, met name sociale media, voor het organisatieproces van deze protestmenigten. De laatste jaren hebben verschillende onderzoeken getracht om het fenomeen van protesterende menigten en het gebruik van sociale media bij het organiseren hiervan aan elkaar te koppelen en samen te brengen in verschillende theoretische kaders. Omdat er grote diversiteit bestaat onder de onderzochte casussen, is er veel verschil tussen deze kaders. Het is niet eenvoudig om te achterhalen hoe protestbewegingen ontstaan zijn en wanneer hun organisatie begonnen is. Tegen de tijd dat een protest zich manifesteert door fysieke (off-line) acties, en wanneer de anonieme ontevreden individuen zich in levende lijven laten zien en zo het verzet een gezicht geven, is een groot deel van de organisatie al voltooid (namelijk het mobiliseren van een groep mensen) en is het lastig te achterhalen welke (vaak online) acties daar aan vooraf gingen. Volgens Karpf (2013) werken de netroots, de wortels waarop een beweging gebouwd is, volgens het Fight Club principe: you don’t talk about it. Ze zijn niet te achterhalen, omdat ze geen sporen achterlaten. Het bestuderen van deze roots vergt veel diepgaand etnografisch onderzoek. Ook in onderzoek naar de internetstructuur van moderne bewegingen, blijft het gissen naar de precieze oorsprong van dit verzet (Pepe en Gennaro 2009). In sommige gevallen houdt het protest een aantal dagen, weken, of zelfs maanden aan. Wanneer dat gebeurt, wordt zelforganisatie anders geformuleerd; opeens moet er voedsel, onderdak, sanitair, elektriciteit en andere levensbehoeften komen om het protest aan de gang te houden. We zien dit wereldwijd terugkeren, in het Zucottipark in New York, het Onafhankelijkheidsplein in Kiev, het Tahrirplein in Cairo en de protesten op verschillende plaatsen in Hongkong. Ik heb met eigen ogen de taferelen op het Onafhankelijkheidsplein van Kiev mogen meemaken en ik werd gefascineerd door de hoge mate van structuur in het chaotisch ogende kamp. De protestanten hadden zichzelf van onderdak, voedsel en water voorzien. Er werd hout gehakt om kachels mee te stoken en er was een podium waarop sprekers hun verhaal hielden. Her en der stond een versierde kerstboom, er werd glühwein uitgedeeld en toeristen maakten foto’s van de barricades en van elkaar. Deze waarnemingen deden de vraag rijzen hoe mensen zonder zichtbare overkoepelende autoriteit toch (op lokale schaal) tot dit (tijdelijke) samenlevingsverband konden komen en wat er nodig was om een dergelijke organisatie te bereiken. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in onder andere Kiev, vroeg ik me af of dit soort protestmenigten zichzelf kunnen organiseren. In dit paper is onderzocht hoe zelforganisatie terug is te zien in protestmenigten. Hoofdstuk 1 en 2 geven een beschrijving van de al bestaande literatuur over protestmenigten en zelforganisatie. In hoofdstuk 3 bespreek ik een theoretisch kader van Bennett en Segerberg (2012) dat onderscheid maakt tussen de verschillende soorten logica van collectieve en connectieve actie. Uit de theorie van Bennett en Segerberg blijkt dat peer-productie netwerken en sociale media van belang zijn bij de organisatie van moderne protestbewegingen. In hoofdstuk 4 komen daarom peer-to-peer productie en complexe netwerken aanbod. Hoofdstuk 5 bespreekt de rol van sociale media in relatie tot protestmenigten. Tot slot concludeer ik dat zelforganisatie bij protestmenigten terug te zien is in een aantal van de besproken elementen.
4
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
Hoofdstuk 1
21 december 2014
Protestmenigten
In dit paper probeer ik antwoord te geven op de vraag wat de aard is van organisatie binnen moderne niet-geïnstitutionaliseerde protestbewegingen en zelforganisatie binnen deze bewegingen gerealiseerd wordt. Daarvoor ga ik kijken naar het organisatieproces van protestbewegingen zoals Occupy. Ik heb gekeken naar niet-geïnstitutionaliseerde protestbewegingen, dus protestbewegingen die net formeel worden aangestuurd door een overkoepeld orgaan of autoriteit. De onderzoeksvraag die ik aan de hand van deze overwegingen heb opgesteld is: Wat zijn kenmerken van organisatie binnen moderne niet-geïnstitutionaliseerde protestmenigten? Hiervoor heb ik gekeken naar theorieën over moderne, niet-geïnstitutionaliseerde protestbewegingen en in deze theorieën gezocht naar elementen van zelforganisatie. Organisatie van menigten is een complex en veelzijdig onderzoeksveld. Ik zal me gaan richten op de al bestaande literatuur met de bedoeling een aantal aspecten van organisatie binnen protestbewegingen te bespreken die kunnen bijdragen aan de vorming van een algemeen raamwerk voor de beschrijving van protestbewegingen. De menigte en protest De menigte is volgens Rieger en Pui-Lan (2012: 32) niet zomaar een groep mensen zonder doel, maar een politiek subject met een sociaal bewust zijn dat in staat is haar eigen doelen te bepalen. Volgens Hart en Negri (2004: 99-101) is de menigte een veelzijdig subject waarvan de eenwording gebaseerd is op een set van overeenkomstige eigenschappen van haar leden, en niet op een bepaalde identiteit of eenheid. Een menigte onderscheidt zich van een volk (people) door haar veelzijdigheid. Een volk wordt in een politieke context vaak beschreven als een uniforme eenheid. Een menigte is divers en veelvoudig. Hart en Negri maken onderscheid tussen de menigte (the multitude) en crowds of mobs. Volgens hen zijn crowds en mobs onsamenhangend van vorm en delen de leden ervan geen gemeenschappelijke eigenschappen. De menigte, multitude, is juist te herkennen aan dergelijke gemeenschappelijke eigenschappen, maar kenmerkt zich tegelijkertijd door de diversiteit van haar leden. Een ander verschil tussen de menigte en de mob, is dat mobs niet kunnen handelen vanuit eigen beweging. Er is een leidend element nodig om een mob in beweging te krijgen. Voor de menigte is zelfsturing juist een eigenschap: de menigte opereert op basis van de gemeenschappelijke deler van de verschillende eenheden. De acties van een menigte zijn niet gebaseerd op een gemeenschappelijke identiteit of uniformiteit, maar op een overeenkomstig element dat de leden hebben. Bartolovich (2007) noemt dit de magie van het activisme: protestanten kunnen door gedeelde waarden, taal en praktijken voorkomen dat het protest een kakafonie van uiteenlopende en onsamenhangende doelen wordt. De aard van moderne protesten De genealogie van verzet in de postmoderniteit veronderstelt de politieke aard van het sociale leven, aldus Hardt en Negri (2004: 78). Hedendaags verzet is dus anders dan verzet uit het verleden, omdat het de sociaalpolitieke situatie in een samenleving reflecteert. Veel belangrijke hedendaagse verzetsbewegingen, zoals Occupy en de Arabische Lente, komen niet meer voort uit de strijd tegen armoede en ellendige levensomstandigheden, maar zijn bewegingen met een sterk verlangen naar democratie. Naar wat Hardt en Negri echte democratie noemen, het soort democratie dat gebaseerd is op vrijheid en gelijkheidsrelaties (2004: 67). Het egalitaire karakter van protestmenigten en het ontbreken van een overkoepelende autoriteit bij protestacties weerspiegelen dit verlangen. Bij het realiseren van echte democratie, past een vorm van organisatie die aansluit bij deze moderne kijk op de samenleving; organisatie zonder hiërarchische structuur, waarbij het initiatief van de leden van belang is. Zelforganisatie lijkt een passende vorm van organisatie voor echte democratieën, mits het ook een geschikte vorm van organisatie blijkt te zijn. Zelforganisatie lijkt bij uitstek een geschikte vorm voor het realiseren van deze moderne kijk op de samenleving, mits ze geschikt daarvoor blijkt te zijn. Het is daarom van belang om moderne protestbewegingen vanuit die invalshoek te benaderen. Veel studies wijzen op het belang van moderne technologie voor de realisatie en organisatie van protesten en er is een grote focus op het gebruik van sociale media (Shirkly 2008, Juris 2012, Vraga et all. 2014).
5
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
Hoofdstuk 2
21 december 2014
Zelforganisatie
Onderzoek naar zelforganisatie in de context van (kortstondige) protesten en actievoerders is tot nu toe vrij beperkt geweest. Tot nu toe richtte dit onderzoek zich vooral op managementstructuren en bedrijfsstrategieën (Zoethout 2006) of onderzoek naar lange termijn samenlevingsverbanden (van Dam et all. 2008). Onderzoek naar protestmenigten is met name gedaan naar de politieke gevolgen die het protest teweeg heeft gebracht (McVeigh et ll. 2004, Castells 2012) of richt zich specifiek op het belang van sociale media (Juris 2012, Vraga et all. 2014). Van moderne protestbewegingen, ontstaan tijdens of na de komst van het Internet, zijn veel case studies te vinden, maar algemeen onderzoek naar de aspecten van zelforganisatie in deze ‘nieuwe’ bewegingen is nog niet veel gedaan. Volgens Van Dam et al. (2005) zijn kenmerken van zelforganisatie: afhankelijkheid tussen de verschillende actoren (ook niet-overheid actoren); voortdurende interacties tussen de leden van het netwerk; spelachtige interacties (dat wil zeggen dat er onderling vertrouwen heerst en er duidelijke spelregels zijn die de leden samen hebben opgesteld); en afwezigheid van soevereine autoriteit, dus het netwerk organiseert ‘zichzelf’ en handelt in principe autonoom van de overheid. Zoethout (2006) erkent dat zelforganisatie niet als ontwerpprincipe gezien kan worden; zelforganisatie refereert volgens hem naar een proces binnen een systeem, dat leidt tot een globale vorm van orde in dat systeem, zonder dat de aanwezigheid van een ander systeem dicteert hoe deze orde gevormd zou moeten worden. Het is niet mogelijk om zelforganisatie van buitenaf te organiseren, maar wel kunnen de voorwaarden voor het ontstaan van zelforganisatie van buitenaf geschapen worden. Zoethout beschrijft vier voorwaarden; de eerste twee voorwaarden betreffen omgeving van een zelforganiserend systeem, namelijk: variatie van de groep; de interne variatie van het zelforganiserende systeem moet overeenkomen met de variatie van de omgeving waarin het systeem functioneert. Dat betekent dat in een stabiele omgeving, ook een stabiel organisatie systeem gevormd moet worden, terwijl in een organische, veranderlijke omgeving een systeem naar dat beeld gevormd moet worden. De tweede voorwaarde is dat alleen in kritieke toestanden binnen het systeem ingegrepen mag worden door een overkoepelend orgaan. Dit is belangrijk om ruimte open te houden voor eigen initiatief en zelforganisatie, maar zorgt er tegelijkertijd voor dat de situaties niet escaleren als het systeem niet instaat is om deze zelf op te lossen. De derde en vierde voorwaarden hebben betrekking op de eenheden in het systeem zelf. De derde voorwaarde is dat de eenheden in het systeem niet alleen leren om iets te bereiken, maar ook het ontstaansproces monitoren en daar vervolgens van leren. Zoethout noemt dit het double loop learning; niet alleen leren om het gewenste doel te bereiken, maar ook, door middel van zelfreflectie, leren van het proces dat nodig is om het doel te bereiken. De laatste voorwaarde die van belang is voor systemen waarbinnen zelforganisatie, is dat de eenheden multifunctioneel zijn. Dat houdt in dat leden meerdere functies kunnen bekleden en verschillende soorten taken op zich kunnen nemen: een overschot aan functies (meerdere leden die dezelfde taak kunnen uitvoeren) is een gunstige basis voor zelforganisatie. Van Dam et al. (2005) behandelt zijn vier punten echter in een context van gesloten gemeenschappen. Zoethout (2006) benadert zelforganisatie ook in een context waarbij de zichzelf organiserende groep een redelijk vaste vorm heeft, namelijk een werksituatie. In dit paper zal duidelijk worden dat moderne protestmenigten een fluïde en open karakter hebben en om die reden hebben deze kenmerken een aantal aanpassingen nodig voordat ze toepasbaar zijn op de hier besproken protestmenigten. In de conclusie komen we hier op terug. De studie van Kaulingfreks en Warren (2010) richt zich op menigten in urbane gebieden. Dit is omdat het gros van de literatuur rapporteert over urbane gebieden en niet zozeer rurale of minder bevolkte gebieden. Dit is deels omdat urbane protestmenigten meer zichtbaarder zijn en grootschaliger dan protestmenigten in minder dichtbevolkte gebieden. Steden dienen volgens de auteurs potentie voor nieuwe vormen van organisatie. Ze benaderen organisatie vanuit een postmodern filosofisch oogpunt waarbij organisatie niet zo zeer gaat over hoe een bepaalde structuur aangebracht wordt, maar kijken naar hoe de ‘illusies’ van organisatie uitgevoerd en behouden worden. Organisatie draait in hun ogen meer om het proces van structuur proberen aan te brengen dan de structuur zelf. Ook benaderen ze de omgeving waarin een flash mob plaatsvindt, de stad, als zodanig. Ze proberen vat te krijgen op de manier waarop ‘zwermen’ de mogelijkheden die een stad biedt gebruiken voor zelfgeorganiseerde bijeenkomsten.
6
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Het is makkelijker voor participanten als een flash mob zich afspeelt op zichtbare en drukke plekken, zoals pleinen, stations en beroemde kunstgalerijen. Dit geldt ook voor (bekende) sit-ins van protesterende menigten (o.a. het Tahrir Plein in Caïro, het Onafhankelijkheidsplein in Kiev, Wall Street etc.). Niet alleen zijn deze bijeenkomsten zo goed bereikbaar, maar ook nog eens erg zichtbaar, iets wat voor met name protesten een belangrijk aspect is. Uiteraard is een flash mob van een andere aard dan een protest. In de eerste plaats zijn flash mobs vaak bedoelt als leuke bijeenkomst zonder duidelijk doel. Het bijeenkomen van een bepaalde groep mensen is een doel op zich (Kaulingfreks en Warren 2010). Bij protestbewegingen is er sprake van een doel gebaseerd op onvrede over een bepaalde sociaaleconomische of politieke zaak. Het uiten van deze onvrede is de primaire oorzaak van het protest en de verenigende factor voor participanten. Moeilijkheden die voor langdurige protesten gelden (zoals de mogelijkheid om een tentenkamp op te slaan), zijn niet altijd van belang voor flash mobs. Volgens Kaulingfrens en Warren (2010) wordt organisatie en datgene wat georganiseerd wordt, vaak als object gezien. Ze beschouwen dit als een verkeerde benadering. Meestal is er spraken van een gegeven situatie waarbinnen organisatie ontstaat. Mensen die niet zo zeer een binding met elkaar hebben, vormen op de één of andere manier toch een georganiseerd geheel. Deze mensen kunnen buren zijn, ‘vrienden’ op een sociale netwerksite, protestanten op een plein of ouders van kinderen in op een bepaalde basisschool. Aangenomen wordt vaak dat deze mensen elkaar kennen, een band hebben of een gemeenschappelijke interesse of doel. Meestal zijn dergelijke groepen niet zo samenhorig, maar is het enige verbindende element het heersende ‘wij’-gevoel. Volgens Nancy (1991, 2002) is het concept van gemeenschappen minder romantisch: het feit dat we niet alleen zijn, is voldoende om deel uit te maken van een gemeenschap. Er is niet zoiets als een gezamenlijke identiteit. Dat klinkt paradoxaal: juist zoiets gezamenlijks maakt het duidelijk wat het ‘wij’ en het ‘zij’ is, en wat de grenzen van een groep zijn. Nancy (1991, 2002) benadert de gemeenschap in een bredere zin; de gemeenschap is iets wat ons overkomt, niet iets wat gezamenlijk opgebouwd wordt. Volgens Nancy (1991, 2002) is er geen organisatie van een gemeenschap: er is geen gemeenschapsvorming in werking, omdat de gemeenschap een gegeven is waarin we ons altijd bevinden. De gemeenschap voelt zo natuurlijk aan, dat we soms vergeten dat we er deel van zijn. Daarom zijn we geneigd alleen gemeenschappen te zien in situaties waarin deze kunstmatig geconstrueerd zijn (zoals gemeenschap tussen ouders van basisschoolkinderen of de gemeenschap op een internetpagina), waarbij anderen per definitie worden in- of uitgesloten. Zodanig is de gemeenschap gepolitiseerd. Een gevolg hiervan is dat we ons niet realiseren dat het uitgangspunt van ons bestaan is dat we met anderen zijn. We are all together or singular but in alteration or plurality. Volgens Nancy (1991, 2002) is het bestaan altijd een singular plural, waarmee hij bedoelt dat de vorming van onze identiteit afhankelijk is van de reflectie jegens de Ander; we zijn ons alleen bewust van onze individualiteit omdat we ons aan de Ander relativeren. De Ander is geen radicaal ander persoon; de wij-zij dualiteit die door kunstmatige gemeenschappen verondersteld wordt presenteert de Ander als zodanig. Uit de benadering van Nancy kunnen we opmaken dat een gemeenschap niet als een construct voor in- en uitsluiting gezien moet worden. In relatie tot protestmenigten is het daarom niet eenvoudig om te spreken van gemeenschapsvorming onder de protestanten. Karpf (2013) vraagt zich af of de Occupy menigte op de straat en de organisatie die zich Occupy noemt dezelfde groep mensen zijn. Hij concludeert dat deze groepen weliswaar overlap hebben, maar niet een en dezelfde zijn. Voor Nancy zou dat betekenen dat de Occupy gemeenschap geen kunstmatig gestructureerd geheel is. Het open karakter van de beweging voorkomt een strakke ‘wij’-‘zij’ scheiding. Zelforganisatie zoals besproken bij Van Dam (2008) of Zoethout (2006) komt voor in gegeven gemeenschappen waar de grenzen van de groep duidelijk zijn. Uit Bennett et all (2014) en Nancy (1991, 2002) blijkt dat dit niet geldt voor protestmenigten. Zonder deze gegeven groep is het een uitdaging voor dit onderzoek om handvatten te geven aan de aspecten van zelforganisatie in protestmenigten. In hoofdstuk 3 wordt het verschil in de logica van connectieve en collectieve actie (Bennett en Segerberg 2012) besproken, waarbij de nadruk zal liggen op connectieve actie, waar zelforganisatie een belangrijk aspect van is.
7
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
Hoofdstuk 3
21 december 2014
Connectieve en collectieve actie
Volgens Bennett en Segerberg (2012) kan grootschalige organisatie alleen worden begrepen indien er gekeken wordt naar twee verschillende soorten logica: de logica van collectieve actie en de logica van connectieve actie. Onder collectieve actie verstaan ze traditionele protesten, die gebaseerd zijn op collectieve identiteitsvorming en vaak door overkoepelende instanties georganiseerd worden. Dit is ook wel de conventionele manier van actievoeren. Hieronder vallen protesten van bijvoorbeeld vakbonden en feministen, beide groepen met een duidelijke collectieve identiteit. Connectieve actie is volgens Bennett en Segerberg het soort actie dat te zien is bij moderne protesten, zoals de protesten tegen de G20 conventie in Pittsburgh en de Occupybeweging. Dit soort acties worden gekenmerkt door een persoonlijke aanpak. Er is geen overkoepelende organisatie die het protest organiseert en een bepaalde doelgroep aanspreekt. Via (digitale) media worden mensen persoonlijk aangespoord om mee te doen, door een internetpagina te delen, dan wel door op locatie de barricades op te gaan. Volgens Bennett en Segerberg bestaan collectieve en connectieve actie niet apart van elkaar, maar ontstaat er vaak een hybride vorm tussen deze twee modellen. Ook in moderne bewegingen die zich voor een groot deel online afspelen, zoals Occupy, spelen offline vergaderingen en bemiddelingen een belangrijke rol. Bennett en Segerberg beschrijven twee vormen van connectieve actie netwerken in contrast met het meer conventionelere collectieve actie netwerk. Bennett en Segerberg (2012) presenteren drie theoretische modellen voor actienetwerken (figuur 1).
Ze onderscheiden twee belangrijke vormen van connectieve actie, zoals weergegeven in het model links en midden. Het meest rechter model beschrijft het collectieve actie netwerk dat afhankelijk is van bemiddelende organisaties. Dit soort netwerken hebben over het algemeen een van tevoren vastgesteld actiekader dat weinig ruimte voor persoonlijke interpretatie biedt. Het gebruik van digitale media beperkt zich in deze gevallen vaak dan ook tot middel voor mobilisatie, management en coördinerende doelen. Het model aan de linkerkant is gebaseerd op zelforganiserende netwerken, dus netwerken die functioneren zonder overkoepelende organisaties of aansturing van organisaties op de achtergrond. In plaats daarvan wordt vooral gebruikgemaakt van technologische middelen voor het organiseren van acties. Bennett en Segerberg noemen dit digitaal netwerk actie, of te wel DNA. Bennett en Segerberg beschouwen ‘zelforganiserend’ en ‘door technologie georganiseerd’ hierbij als inwisselbare begrippen. Het middelste model geeft een situatie weer die volgens Bennett en Segerberg uiteindelijk bereikt wordt door beide uitersten. De organisaties achter collectieve actienetwerken nemen afstand van het protest zodat meer losse, persoonlijke netwerken ruimte krijgen om bij te springen in het protest. In dit middelste type is ook meer ruimte om informele organiserende actoren een rol te laten spelen bij het mobiliseren en kanaliseren van protesten, zonder dat daar al te duidelijk een stempel van een bepaalde organisatie op wordt gedrukt. Zodoende wordt er minder beroep gedaan op de collectieve identiteit van mensen, waardoor acties makkelijker te personaliseren zijn. Anderzijds kan voor protestnetwerken die berusten
8
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
op zelforganisatie een minder vrijblijvende manier van organiseren van nut zijn voor het vaststellen en bereiken van specifieke doeleinden, waarbij ze naar het middelste theoretische model van Bennett en Segerberg bewegen. Binnen verschillende globale ‘occupies’ zijn lokale initiatieven ontstaan met een meer institutioneel karakter, vaak opgezet door de meest toegewijde protestanten, en op die manier heeft Occupy gezorgd voor een basis van georganiseerd protest. Bennett en Segerberg nemen aan dat deze hybride vormen uiteindelijk altijd ontstaan. Collectieve en connectieve actie verschilt van elkaar in de logica die beide vormen erop na houden. Bennett en Segerberg vergelijken deze twee soorten logica met elkaar, en richten zich vooral op de logica van connectieve actie. De organisatiestructuur van een protest is afhankelijk van de logica die achter het protest schuilt. Bennett en Segerberg (2012) onderscheiden twee organisatiestructuren bij moderne protesten die kenmerkend zijn voor actie netwerken. Enerzijds zijn er netwerken bestaande uit een groep vaste leden die aangestuurd worden door een overkoepelende organisatie. De organisatie stuurt op de achtergrond, maar zorgt ervoor dat er een duidelijke boodschap overkomt op het publiek. Anderzijds zijn er netwerken, waar Bennett en Segerberg ook de Occupy beweging onder verstaan, die gebaseerd zijn op moderne middelen van communicatie en die platformen vormen die de rol van de gevestigde orde overnemen. In deze netwerkvorm zijn de politieke eisen vaak gepersonaliseerd, zodat men zich er gemakkelijk mee kan identificeren (‘we are the 99%’). Daarnaast bestaan deze netwerken niet uit een vaste groep mensen, maar uit een verzameling internetgebruikers van over de hele wereld die zich met het doel van het protest verbonden voelen. Door de persoonlijke aanpak van veel platformsites (‘Share/like/retweet this!’) is het makkelijk voor mensen om deel te nemen of steun te betuigen aan het protest. Deze persoonlijke benadering is de basis voor DNA. In de logica van connectieve actie is deze participatie uit eigen beweging. Collectieve acties, die georganiseerd worden vanuit een bestaande organisatie, hebben over het algemeen moeite met de mobilisatie van de doelgroep. Collectief georganiseerde acties hebben vaak te kampen met zogenoemde free-riders (Olson 1965): in grote groepen waar individuen verwacht worden iets bij te dragen aan het collectief, is het kosteneffectief om niets bij te dragen en mee te profiteren van de inspanningen van anderen en velen doen dat dan ook. Connectieve actie bestaat juist geheel uit het eigeninitiatief van individuen, onafhankelijk van de doelgroep waartoe ze behoren. Meeliften op een actie zonder zelf iets bij te dragen is niet mogelijk, omdat de protestant zichzelf pas tot protestant maakt wanneer hij of zij bijdraagt aan het protest. Er is geen van te voren gedefinieerde groep mensen waarvan het nog maar wachten is of de individuen iets bij dragen aan het grotere geheel, iets wat bij collectieve actie wel gebeurt. Wanneer een vakbond een staking aankondigt, zijn de leden van de vakbond niet verplicht om die dag niet te gaan werken, maar ze voldoen niet aan het verwachtingspatroon van de organisatie. Een oproep tot protest via sociale media, doet geen beroep op een bepaalde doelgroep, maar laat iedereen die de boodschap ontvangt vrij in zijn of haar keuze om zich in te zetten voor de zaak. Het verwachtingspatroon dat de organisator heeft van potentiele participanten is minder dwingend. De inspanningen die een individu voor een protest doet kunnen minimaal zijn. Als een klein aantal mensen zich niet hard genoeg inspant, komt het protest ook niet van de grond. Als een grote groep mensen echter allemaal een kleine bijdrage leveren (door bijvoorbeeld een facebookpagina te liken), zet dit al meer zoden aan de dijk. Voor deze individuen dient het meedoen aan een protest ook als persoonlijke expressie (Juris 2005). Enerzijds steunen zij het protest, anderzijds gebruiken ze het protest als middel voor zelfvalidatie en het uiten van persoonlijke voorkeuren. Dit is wat Benkler (2006) de economische logica van digitale sociale netwerken noemt. De participatie van individuen wordt gedeeld met en herkend door anderen in het netwerk, die op hun beurt antwoorden op de activiteiten. Op deze manier ontstaat een sneeuwbaleffect in het netwerk dat kan leiden tot collectieve actie, zonder dat daar traditionele instanties of organisaties voor aan bod kwamen. Bennett en Segerberg proberen niet om het klassieke model van collectieve actie te vervangen voor dat van connectieve actie, maar het is volgens hen van groot belang om de logica van connectieve actie inzichtelijk te maken bij het bestuderen van protesten in het digitale tijdperk. Hun studie suggereert dat de politieke capaciteit van protest afhankelijk is van het soort actie netwerk waar ze op gebaseerd is. Netwerken die gedreven worden door instanties hebben andere capaciteiten dan netwerken die gedreven worden door zelforganisatie. De eerste heeft een stabiele kern van organisaties die in hoge mate gebruikmaken van persoonlijk betrokkenheid. De ander heeft een overvloedige hoeveelheid wegen om netwerken bijeen te brengen en zorgt zo voor verbindingen waardoor persoonlijke actie kaders zich
9
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
kunnen manifesteren. Ze zien dus in beide vormen van actie voor- en nadelen voor de uiteindelijke impact op sociaal of politiek gebied. Hedge et all (2013) is sceptischer over de impact van wat Bennett en Segerberg (2012) connectieve actie noemen. Volgens hen gaat het effect en de uiteindelijke impact van digitaal georganiseerden protesten ten koste aan het open karakter en de losse organisatie. Ze noemen dit de prijs van anarchie. Volgens Gilchrist (2001) is netwerkorganisatie maar tot een beperkt niveau mogelijk. Hij stelt dat een groep mensen een maximum van ongeveer veertig leden kan hebben. Heeft een groep meer leden, dan gaat dat ten koste van de efficiëntie van het functioneren van de groep. Groepen groter dan veertig leden kunnen volgens hem wel bestaan, maar de kans is zeer groot dat deze groep zich nooit weet te organiseren. Vanuit dit standpunt is het dus onwaarschijnlijk dat de menigten op het Tahrir Plein en Onafhankelijkheidsplein een samenhangend geheel qua organisatie vormden. Het theoretisch model van Bennett en Segerberg (2012) lijkt te impliceren dat bij moderne protestacties ofwel de logica van collectieve actie of wel de logica van connectieve actie toepasbaar is en dat de twee soorten logica niet met elkaar te verenigen zijn. Hoe moet een hybride vorm hiertussen dan voorgesteld worden? Allereest kan figuur 1 niet gezien worden als weergave van drie losstaande, door nuance verschillende modellen, maar als illustratie van een spectrum met aan de ene kant de zich volledig zelforganiserende connectieve actie en aan de andere kant de collectieve actie met ingekaderde actieframes en verscheidenheid aan vormen van actie daartussenin, afhankelijk van omstandigheden waarin de protestactie plaatsvindt. Ter illustratie hiervan wijzen Bennett en Segerberg naar een uitzending van The Daily Show1, een Amerikaanse comedy show. Ten tijde van de protesten in Pittsburg tegen de G20 top die in de stad zou plaatsvinden, ontstond er onduidelijkheid over wat de protestanten eigenlijk wilde bereiken. Een vaak gehoorde klacht was dat ze hun boodschap niet duidelijk overbrachten. The Daily Show stuurde een verslagever naar Pittsburg om te achterhalen voor welk doel de protestanten protesteerden. De geïnterviewde protestanten kwamen met de volgende lijst van redenen voor protest: globalisatie, kapitalisme, een vrij Palestina, aandacht voor genocide in Darfoer, het stoppen van indoctrinerende ideologieën in het onderwijs, Mexicaanse griep, de vleessector, Barak Obama, onwetendheid over cocaïne en marihuana, Christian Bale als vertolker van Batman en de onderdrukking van Tibet. Verder liepen er voor de verslaggever om onduidelijke redenen free-huggers, vuilnisbaktrommelaars en dansers van een niet nadergenoemde Afrikaanse stam rond. The Daily Show had een aantal leden van de Tea Party uitgenodigd, waarvan de protestanten een duidelijkere boodschap en duidelijker leiderschap hebben. Bovendien is de Tea Party (voornamelijk bestaande uit blanke, christelijke middenklassers die zichzelf ‘’doodgewone Amerikaanse burgers’’ noemen) in bijna alle opzichten een homogenere groep dan de bonte verzameling protestanten in Pittsburg. The Daily Show vraagt deze Tea Party leden dan ook om de G20 protestanten advies te geven voor een geslaagd protest. Het advies luidt: stay on the message. De protesten in Pittsburg zijn misschien uitzonderlijk chaotisch, maar het illustreert hoe een protest aan het uiteinde van het connectieve spectrum eruit kan zien. De Tea Party, die waarschijnlijk voortkomt uit een verzameling burgerinitiatieven, neigt eerder naar het midden van het spectrum. Op de website worden duidelijk hun vijftien kernpunten genoemd, maar het laat in het midden hoe deze gerealiseerd zouden kunnen worden2. Wel biedt de website een aantal mogelijkheden tot participatie die bij kunnen dragen aan de verspreiding en verwezenlijking van de idealen van de Tea Party. Het theoretisch model van Bennett en Segerberg geeft de verscheidenheid van moderne protestbewegingen weer. Door de verschillen in de achterliggende logica en de varianties op het weergegeven model, is duidelijk geworden dat de aard van organisatie per protestmenigte verschilt. Bennett en Segerberg (2012) stellen dat zelforganisatie ontstaat binnen connectieve actie. In hun model wordt zelforganisatie genoemd als eigenschap van connectieve actie. Uit het voorbeeld van de G20 protesten in Pittsburg blijkt dat protesten die volgends de logica van connectieve actie georganiseerd zijn, er niet altijd in slagen om dit succesvol te doen. De mate van zelforganisatie in Pittsbrug is beperkt; de organisatie stopt op het punt waar de protestanten op de afgesproken plek samenkomen. Daarna ontaardt het protest in chaos. Om meer inzicht te krijgen in de processen die spelen in protestmenigten, vervolgen we dit paper met een analyse van peer-to-peer productie in relatie tot complexe netwerkorganisatie. 1
http://thedailyshow.cc.com/videos/dot9x3/tea-partiers-advise-g20-protesters [bezocht op 16 - 12 – 2014]
2
http://www.teaparty.org [bezocht op 16 - 12 – 2014]
10
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
Hoofdstuk 4
21 december 2014
Peer-to-peer productie en complexe netwerkorganisatie
Er is veel onderzoek gedaan naar peer-productie netwerken, zoals Wikipedia en Linux. Dit onderzoek kan van belang zijn voor onderzoek naar protestmenigten, omdat bij beide sprake is van een groep individuelen met uiteenlopende achtergronden die samen een gemeenschapsgoed, zoals een protest of software, tot stand te laten komen en waaromheen zich verdere gezamenlijke actie zal gaan afspelen (Bruns 2008, Calderaro 2011, Schweik en English 2007; in Bennett et al 2014). Hoewel bij dergelijke initiatieven de uitkomst onvoorspelbaar is, draaien peer-productie projecten op individuele initiatieven en zelforganisatie; deelnemer dragen op verschillende manieren in verschillende hoeveelheden bij aan het project en vormen zo gezamenlijk de voorwaarden van de actie. Zodoende berust het project op eigen selectie en decentralisatie, in plaats van dwingende en hiërarchische georganiseerde taken. Belangrijk commentaar op dergelijke studies is dat de mate van participatie per persoon verschilt en dat een groot deel van de betrokken personen niet zo nauw verbonden is met de organisatie als wordt gesuggereerd door onderzoeken naar peer-productie projecten (Kreis et al 2011, Gladwell 2010; in Bennett et al 2014). Het soort organisatie wat uit deze netwerken voortkomt wordt vaak bestempeld als zwak en kortstondig door het gebrek aan leiderschap, toewijding en organisatie die nodig is om een effectieve beweging te vromen (Gladwell 2010; in Bennett et all 2014). Het is waar dat veel pogingen tot protesteren falen en dat veel foto’s filmpjes en blogs nooit een publiek bereiken. Maar in de kern van peer-productie zit ook een zeer ongelijke mate van participatie van betrokkenen, en hoge in-en uitstromen van participanten. Peerproductie projecten zijn vaak afhankelijk van een relatief kleine kern van participanten (González-Bailón, 2013; Hill & Monroy-Hernández, 2013; in Bennett et al 2014). Dit commentaar overschaduwd het punt dat grootschalige en ondersteunende betrokkenheid, ook al is deze beperkt, toch bereikt wordt in sommige crowd-enablede netwerken. Er is veel onderzoek gedaan naar hoe mechanismen zich ontwikkelen in platformen en hoe deze de participanten helpen navigeren door de vele uitdagingen van overeenstemmende actie in conventionele peer-productie contexten (Bennett et all 2014). In het boek Emergence beschrijft Johnson (2001) hoe ingewikkelde systemen kunnen ontstaan door middel van een netwerkconstructie waarbinnen de afzonderlijke delen zich slechts aan een paar eenvoudige regels hoeven te houden. Wat deze regels zijn, wordt per context bepaald. De uiteindelijke uitkomst van deze netwerkorganisatie is de som van de onderling aaneengeschakelde data die verspreid is op basis van individuele beslissingen. Belangrijk hierbij is de bottom-up structuur; terwijl overkoepelend gezag (grotendeels) afwezig is, is het toch mogelijk voor een groep individuen om tot een hoge mate van organisatie te komen. Johnson noemt de opkomst van verschillende internetgemeenschappen aan het begin van het Internettijdperk als voorbeeld. Deze Internetgemeenschappen verschenen aan het begin van de jaren '90. Binnen deze gemeenschappen kwamen leiders of soortgelijke figuren naar voren, maar de leiderschap status bestond alleen bij de gratie van de andere gebruikers. Zodoende ontstond er een opvallende mix tussen hiërarchie en heterarchie. In de periode dat Johnson zijn boek schreef, rond 2001, waren er verschillende analisten die het Internet vergeleken met een globaal brein. Volgens Johnson is dit een onjuiste vergelijking: het Internet denkt niet voor zichzelf, maar vormt vaste patronen en heeft daarom een soort sneeuwvlokvorm; een sneeuwvlok opgebouwd uit een massa van ijskristallen, wat ook opzichzelfstaande netwerken zijn, die onderling contact met elkaar hebben. Het is niet instaat om zichzelf te ontwikkelen, al voorspelt Johnson wel dat het Internet in de toekomst een meer organisch karakter krijgt met meer terugkoppelingssystemen (zoals tegenwoordig gebruik wordt gemaakt van cookies om websites te verbeteren). De mogelijkheid om zichzelf te ontwikkelen door middel van zelfreflectie komt voort uit de wederzijdse interactie tussen individuen. Volgens Johnson is zelfreflectie een essentieel element in zelforganiserende systemen: het creëert mogelijkheden tot aanpassing en maakt zo het systeem flexibel. Hij ziet deze mogelijkheid voor ontwikkeling wel in de (sociale)structuur van de stad. Volgens Johnson is het niet nodig om structuur aan te brengen in een stad door middel van regulering of door stadsplanners die tegen willens en wetens in deze structuur proberen aan te brengen, slechts een aantal simpele en onuitgesproken regels voor interactie. Het bestaan van deze regels blijkt al uit de manier waarop voetgangers elkaar weten te ontwijken op een druk voetpad; in plaats van te botsen, hebben ze geleerd om uit te wijken voor elkaar
11
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
(2001: 94). Johnson reageert hiermee op het verslag in The Condition of the Working Class in England van Friedrich Engels, waarin deze vol verbazing de ordelijke chaos in het Manchester van de 1840’s beschreef. Voor Engels was het een mysterie hoe zoveel mensen zonder duidelijke afspraken toch een complex systeem kunnen vormen wat bepaalde patronen vertoont. Tegenwoordig kunnen we deze complexe systemen beter begrijpen door onderzoeken naar organisatie binnen mierenkolonies, tussen dierlijke cellen in een organisme en door de ontwikkeling van computersoftware, aldus Johnson (2001: 67). Binnen mierenkolonies bestaan zekere vormen van onderlinge communicatie die ervoor zorgen dat de kolonie zich als geheel voor een bepaalde tijd in stand houdt. Sommige kolonies bereiken een leeftijd van meer dan tien jaar. Dit is grotendeels te danken aan een zekere zwermlogica (swarm logic). Volgens Johnson komt deze zwermlogica voort uit het gezamenlijk bijdragen van tienduizenden individuele mieren aan het oplossen van problemen die om nuance en improvisatievermogen vragen. Bij mieren is lokale interactie een sleutelbegrip binnen deze zwemorganisatie; mieren letten op het gedrag dat de mieren in hun directe omgeving vertonen om te bepalen hoe ze zich zelf moeten gedragen. Hun individuele acties samen vormen lokale acties, en het geheel van deze lokale acties vormt het globale gedrag van de kolonie. De hele kolonie handelt vanuit individuele beslissingen, als zijnde het een bottomup bestuur. Er ontstaat intelligentie op macroniveau door individuele en lokale kennis. Hardt en Negri (2004: 91-92) vergelijken deze zwemlogica van dieren zoals bijen en mieren met de zwemlogica van mensen. Uiteraard werkt zwermlogica daar anders, omdat mensen, anders dan zwermdieren, vergevorderde cognitieve vermogens hebben die individuele beslissingen kunnen bepalen en menselijk gedrag minder berekenbaar maken. Dit zorgt voor extra complexiteitsniveaus; verschillende mensen vormen samen een geheel, en blijven tegelijkertijd verschillend in ras, leeftijd, sekse enzovoort. Johnson (2001) en Hardt en Negri (2004) gaan niet verder in op de communicatie binnen een menselijke zwerm en laten in het midden hoe een menselijke zwerm samenwerkt. Netwerkorganisatie is gebaseerd op continue pluraliteit van de betrokken schakels. Communicatie en samenwerking van een dergelijke diverse groep kan leiden tot dit soort collectieve intelligentie. De communicatienetwerken zorgen ervoor dat het onmogelijk is om de leiding te reduceren tot een enkel gecentraliseerd commando, omdat het netwerk zich permanent uitbreid en alleen maar complexer wordt en meer gedecentraliseerd raakt. Het uitschakelen van een deel van het netwerk is dan ook niet voldoende om het netwerk te stoppen: door de informatie te spreiden over het netwerk (één van de eigenschappen van complexe systemen en peer-topeer netwerken), is het netwerk veerkrachtig genoeg om het verlies van een gedeelte op te vangen (Pepe en Gennaro 2009). In een casestudie van Juris (2005) wordt beschreven hoe de Spaanse overheid de strijd aangaat met internetactivisten van de antikapitalistische 15M beweging; de politie deed in 2001 invallen bij kantoren en vernietigde de daarbij gevonden computer hardware en documentatie, en probeerde de communicatiesites die de activisten gebruikten offline te halen. Ondanks het vernietigen van een deel van het netwerk, wisten de activisten toch stand te houden en zichzelf te hergroeperen. Door de netwerkstructuur in hun organisatie waren ze veerkrachtig genoeg om hier mee om te gaan. Mechanismen van zelforganisatie in peer-productienetwerken zijn vaak bestudeerd in een context met de vormgevende omstandigheden die juist bij grootschalige protestacties afwezig zijn. Veel van de bestudeerde projecten met betrekking tot peer-productie vinden plaats binnen een omgeving waarin meestal een combinatie geldt van vastgestelde gemeenschappelijke doelen, een vaste omgeving, identificatie van de participanten (zoals een lidmaatschap of een profiel op een website), routinematige bemiddeling, gestructureerde deelname binnen platforms, duidelijke doelen en mechanismen voor het belonen of ontmoedigen van bepaalde bijdragen (Bennett et all 2014). Dit geldt in online netwerken van peer-productie en vertoont overeenkomsten met de klassieke uitgangspunten voor zelfregulerende systemen, zoals het vaststellen van een gedeeld gemeenschappelijk goed en een vaste groep participanten (Van Dam et al. 2005, Zoethout 2006). Peer-productie netwerken zijn afhankelijk van bepaalde structurerende omstandigheden en een ideologisch raamwerk. Structurerende omstandigheden zijn minder zichtbaar in grootschalige protestbewegingen. Bij de Occupy-beweging dienden de gezamenlijke vergaderingen als structurerende factor. Maar de protestanten die deel uitmaakten van de vergaderingen vormden maar een klein deel van de hele Occupy-menigte. Zowel in aantal en impact was de hele menigte groter dan de som van haar afzonderlijke delen, hetgeen de stem van de beweging en het gevoel van publieke aanwezigheid vergrootte. De chaotische situatie zoals bij Occupy sluit de mogelijkheid voor peerproductie echter niet uit. Maar zonder dergelijke contextuele structurering is het minder duidelijk hoe het
12
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
ontstaan van een menigte gepaard gaat met een min of meer samenhangede vorm van organisatie (Bennett et all. 2014). Toch achten Bennett et al dit mogelijk. Ze stellen netwerken voor als driedimensionale vormen met verschillen in gelaagdheid. Er is sprake van horizontale organisatie binnen de lagen van het netwerk; dit zijn de verschillende dimensies waarop communicatie en organisatie plaatsvindt. Zo vormt de fysieke manifestatie een dimensie, maar ook het online protest een dimensie. Bennett et al (2014) presenteren een model waarbinnen drie vormen van peer-productie een rol spelen bij organisatie van menigten: de productie en publicatie van bronnen op het web, zoals websites, Tweets of blogs; de curatie, waarbij gezorgd wordt voor de opslag, behoud en sortering van de geproduceerde data; en de dynamische integratie van het netwerk, die zorgt voor het contact en de overdracht van informatie tussen verschillende dimensies in het netwerk. Deze drie vormen worden ook wel breimechanismen genoemd, omdat ze de verschillende dimensies van grootschalige, digitale netwerken met elkaar verweven. Bennett et al (2014) zetten hiermee een eerste stap voor het begrijpen van peerproductienetwerken in complexe, open structuren als protestmenigten. In dit hoofdstuk hebben we gekeken naar peer-productie en complexe systemen die elementen van peerproductie bevatten. Bennet et all (2014) wijzen op de moeilijkheidsgraad van peer-productie in protestmenigten, waar structurerende omstandigheden grotendeels ontbreken. De beperkte mate van deze structurerende omstandigheden is typerend voor protestmenigten. Zoals veel anderen (Castells 2012, Vraga et al 2014), onderschrijven Bennett et al (2014) het belang van sociale media als basis voor peer-productienetwerken in moderne protestbewegingen. In het volgende hoofdstuk is daarom aandacht besteed aan de rol die sociale media spelen bij de organisatie van protestmenigten.
13
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
Hoofdstuk 5
21 december 2014
Sociale media en protesten
Sociale media zijn de afgelopen jaren veel besproken in relatie met protestmenigten (Castells 2012, Juris 2005, Juris 2012, Vraga et al 2014). Deze literatuur is voornamelijk positief over het gebruik van sociale media en beargumenteerd dat sociale media en de mobilisatie van een protestmenigte hand in hand gaat (Vraga et al 2014). Sociale bewegingen zijn historisch gezien altijd afhankelijk geweest van de tot dan toe beschikbare communicatiemiddelen. Tegenwoordig zijn de beschikbare communicatiemiddelen digitale, horizontaal georganiseerde netwerken die snel, autonoom, interactief en zelf uitbreidend zijn (Castells 2014: 15). De horizontale aard van de digitale netwerken faciliteren een zeer efficiënte manier van organisatie in protestbewegingen, aldus Juris (2005). Groepsvorming is aanzienlijk eenvoudiger geworden door moderne middelen zoals het Internet. Collectieve actie is sterker geworden zonder dat daar duidelijk aanwijsbaar leiderschap bij is komen kijken. Ondanks deze afwezigheid is het toch instaat om expliciete plannen voor (fysieke) organisatie en handelen te formuleren (Shirkly 2008). De komst van technologische middelen als Internet heeft twee barrières voor groepsvorming opgeheven. Allereerst is het niet langer een issue waar informatie verzameld wordt en waarvandaan het wordt verspreid. Websites en sociale media zijn de vanzelfsprekende platforms geworden waar mensen op zoek gaan naar informatie en de mogelijkheid hebben om die informatie na eigen believen te distribueren. Daarnaast heeft moderne informatietechnologie de beperkingen voor groepsacties en groepsreacties weggenomen. Het is eenvoudiger geworden om een groep gelijkgestemden aan te spreken en te verzamelen, door bijvoorbeeld een webpagina. Organisatie van onderaf was voor de komst van het globale Internet moeilijk te realiseren, onder andere door fysieke afstanden en een beperkte hoeveelheid financiële middelen om mogelijke participanten te vinden en te mobiliseren. Tegenwoordig kunnen websites voor weinig of geen geld worden opgezet en hebben veel mensen de mogelijkheid om dit te doen of om deze sites te bezoeken. Met andere woorden, de transactiekosten voor groepscommunicatie zijn aanzienlijk gedaald. Shirkly (2008) ziet het Internet als het eerste grote communicatienetwerk waarbij groepscommunicatie als één van de belangrijkste elementen geldt voor zijn basis. Volgens hem vormen de sociale middelen die het biedt niet vanzelf collectieve actie, maar neemt het de barrières voor collectieve actie weg. De overheid en de private sector hebben niet langer een monopolie op nieuwsmedia, zoals radio en tv. Volgens Castells (2012: 116) is het van groot belang dat tegenwoordig massacommunicatie (via Internet) voor iedereen toegankelijk is. Dit verlaagt de drempel voor het beginnen, organiseren en mobiliseren van een protestbeweging. Het is aan de mensen/de menigte zelf om de actie op touw te zetten. Shirkly (2008) vindt het feit dat de wereld sinds de komst van het Internet behoorlijk veranderd is, een goede indicatie van de impact van de barrières uit het verleden. Nu het hek van de dam is, worden instituties veel vaker uitgedaagd door de menigte. De netwerkorganisatie die mogelijk wordt gemaakt door het Internet zorgt ervoor dat verzet zich op verschillende niveaus tegelijkertijd kan afspelen (zowel binnen als buiten de grenzen van de gevestigde legale normen) en zo toegankelijker wordt voor de menigte (Hardt en Negri 2004: 87-88). Dit gebeurt niet door de allernieuwste technologieën, maar door eenvoudige technische middelen zoals email en sites zoals Facebook en Twitter. Revolutie vindt niet plaats wanneer de samenleving nieuwe technologieën omarmt, revolutie vindt plaats wanneer de samenleving nieuw gedrag aanleert. Shirkly en Castells zien een aantal dingen over het hoofd. Allereerst het belang van taal. Het is waar dat tegenwoordig een groot deel van de internetgebruikers Engels schrijft en leest bij het produceren en consumeren van online data, ook al is dit niet hun eerste taal. Maar hetzelfde geld voor Mandarijn, Arabisch, Spaans, Russisch en andere talen. Uit onderzoek in India blijkt dat de meeste internetgebruikers de voorkeur geven internetgebruik in hun eigen taal, hoewel het merendeel van de 50 miljoen Indiaanse internetgebruikers wel Engels spreekt (Zuckerman 2013). Volgens recente statistieken spreekt 28.6% van de internetgebruikers Engels, 23.2% Chinees, 7.9% Spaans en 40.3% een andere taal dan dat (internetworldstats 2013). Door vertalingen online en in de media begrijpt men wereldwijd wel wat de boodschap is van het verzet, maar sympathiseren met de protestanten door middel van direct contact blijft moeilijk ondanks de communicatiemogelijkheden via Internet. De taalkundige verdeeldheid bemoeilijkt de mogelijkheid voor globaal verzet en het belang van lokale verschillen moet niet worden onderschat. Een ander aandachtspunt is dat niet iedereen toegang heeft tot Internet of sommige delen van het Internet. Sinds 2014 heeft 40,4% van de wereldbevolking toegang tot internet (internetlivestats
14
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
2014). Daarnaast worden sommige websites door overheden geblokkeerd, zoals Twitter in Turkije3 en meerdere grote websites zoals Google in China4. Dit kan organisatie van protest in de weg zitten en protestanten dwingen andere websites of media te gebruiken dan voor globale internetgebruikers gebruikelijk zijn. Verbonden zijn met het internet is dus niet vanzelfsprekend verbonden zijn met de hele wereld. Ondanks alle mogelijkheden die het Internet tegenwoordig bieden voor protestmenigten, moet het belang van fysieke organisatie en één-op-één communicatie niet onderschat worden. Juris (2005) wijst erop dat, hoewel protestanten een groot deel van de communicatie online kunnen doen, niet alles via Internet gaat. De protestanten van de 15M-beweging moesten elkaar regelmatig opbellen om onenigheden op te lossen die ontstonden op het Web; communicatie die louter via geschreven tekst verloopt, kan voor miscommunicatie zorgen door het gebrek aan non-verbale interactie (Aarts en van Woerkom 2008). Een ander voorbeeld van het belang van offline verzet is het feit dat, ondanks het bestaan van snelle en globale media, fysieke manifestaties nog steeds veel voorkomen. De Occupy beweging is een goed voorbeeld hiervan: ze ontleent haar naam aan het bezetten van openbare ruimte, omdat dit de basis voor het protest was. Volgens Castells (2012: 10-11) zitten er drie belangrijke redenen achter de fysieke manifestatie van protest. Allereerst zorgt de samenkomst van protestanten voor het overkomen van angst die men als individu kan ervaren. Het overkomen van angst is fundamenteel voor individuen om over een grens heen te stappen om mee te doen in een sociale beweging. Hoewel protestanten een makkelijker doelwit worden voor de autoriteiten als ze zich verzamelen op één plek, zorgt het bijeenkomen voor een samenhorigheidsgevoel dat de moraal van de protestanten versterkt. Het tweede punt is dat de ingenomen plaatsen vaak betekenis hebben voor de protestanten. Het bezetten van een openbaar gebouw, zoals een bank of een overheidsgebouw, heeft ook symbolische waarde voor het protest. Tenslotte vormen offline protesten ook een fysiek platform voor protestanten, waar wordt gediscussieerd, contact wordt gelegd en informatie uitgewisseld. Castells (2012) stelt dat publieke ruimte van protestmenigten een hybride plaats vormt tussen de digitale sociale netwerken en de fysieke plaatsen die ze inneemt: protestmenigten vormen een nieuwe publieke ruimte, zowel online als offline. Dit komt overeen met de opvatting van Bennett et al (2014) over de verschillende dimensies van protestbewegingen. Online en offline protest vindt niet los van elkaar plaats, maar is tegenwoordig onlosmakend met elkaar verweven. Sociale media is van vitaal belang voor moderne protestbewegingen. De 15M-beweging werd door de Spaanse media geheel genegeerd, maar online platformen, zoals Indymedia, kreeg de beweging toch bekendheid bij het publiek en kwamen particulieren journalisten op eigen houtje er naar toe om verslag uit te brengen (Castells 2012: 120). Maar het nieuwe medium Internet zorgt zelf niet voor de berichtgeving. Essentieel voor het succes van de boodschap van 15M was de resonantie in de samenleving: de boodschap, het afwijzen van de grote politieke en economische instituties, had blijkbaar een groot draagvlak. Het draagvlak in de samenleving was vitaal voor het van de grond komen van het protest, aldus Castells (2012: 122). Opvallend is de rol van conventionele media, zoals de radio, tv en krant. Niet langer hebben deze media een monopolie op nieuws en verslaggeving; tijdens protesten wordt via Twitter live verslag gedaan door omstanders en worden foto’s en filmpjes gedeeld. Zoals Castells (2012: 116) al opmerkte, is dit een belangrijke bijdrage van de hedendaagse sociale media. Toch is het niet sinds de opkomst van digitale netwerken dat protestanten met elkaar communiceren via mediakanalen. Andrews en Biggs (2006) bespreken het belang van nieuwsmedia in een studie naar de Burgerrechtenbeweging in de 1960’s in de Verenigde Staten. Hierin benadrukken ze het belang van de lokale kranten voor de verspreiding van de protesten naar andere steden en het gebruik van de krant als informatiebron over het verloop van protesten in andere steden. Ze vonden dat protestanten zich eerder aansloten bij de protesten in de steden waar de lokale krant verslag deed over de protesten in andere steden. Het lezen van de krant was voor de verspreidingsfactor zelfs belangrijker dan de sociale netwerken tussen de protestanten in verschillende steden: het was waarschijnlijker dat een krantlezer zich zou aansluiten bij de protesten, dan 3
http://www.bbc.com/news/world-europe-26677134 [bezocht 14/12/2014] http://www.nytimes.com/2014/06/03/business/chinas-battle-against-google-heats-up.html?_r=0 [bezocht 14/12/2014] 4
15
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
een kennis van een protestant in een andere stad. Binnen de steden waren sociale netwerken wel belangrijk voor de participatie aan het verzet; voornamelijk bevriende studenten namen deel aan het de sit-ins. De kranten hadden niet als doel om het protest te bemoedigen, maar door alleen al de verslaggeving werd het verzet bij andere protestanten aangewakkerd. Indien de kranten dit geweigerd zouden hebben en de protesten gecensureerd hadden, waren de protesten wellicht minder succesvol geweest. De toegang tot communicatiemiddelen is van groot belang voor het slagen van een protest. Communicatiemiddelen hoeven niet beperkt te blijven tot digitale vormen, al zijn deze voor moderne protestbewegingen wel het meest relevant. Het enthousiasme van Castells (2012) en Shirkly (2008) rondom de opkomst van sociale media in de context van protestbewegingen verdient wel een annotatie. Niet iedereen heeft altijd toegang tot sociale media of andere (digitale) middelen om te kunnen participeren in protestbewegingen. Ondanks de vrijheden die het Internet schept, kunnen overheden belangrijke websites en platforms censureren. Zhao (1998) wijst daarom op het belang van ecologische omstandigheden voor de mobilisatie van protest binnen de omstandigheden in de context van het totalitaire regime van Mao: de mobilisatie van studenten bij de protesten in Beijing in 1989 waren volgens hem het gevolg van de ecologische indeling van de campus. Studenten werden geïnformeerd over de protesten doordat ze erover hoorden van anderen, in de slaapzalen of eetzalen. Volgens Zhao (1998) was deze directe informatie van groter belang dan het gebruik van pamfletten of andere geschreven communicatie. Die directe communicatie was zo efficiënt, omdat de studentendichtheid op de campussen zeer hoog was. Dit voorbeeld laat zien dat in situaties waar communicatiemiddelen niet of weinig voor handen zijn, mensen toch manieren kunnen vinden om zich te organiseren. De aanwezigheid van efficiënte (digitale) communicatiemiddelen is geen vereiste, maar komt wel ten goede aan het organisatievermogen van een protest.
16
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Conclusie en discussie In dit paper is de aard van organisatie binnen moderne niet-geïnstitutionaliseerde protestbewegingen in relatie tot zelforganisatie onderzocht. In hoofdstuk 1 en 2 zijn respectievelijk protestmenigten en zelforganisatie in de bestaande literatuur besproken. Hoofdstuk 3 ging in op het model van connectieve en collectieve actie van Bennett en Segerberg (2012) en de verschillende soorten logica die in protesten van belang kunnen zijn. Dit bood meer inzicht in de complexiteit van de beschrijving van hedendaagse protesten. Aan de hand van het model van Bennett en Segerberg (2012), heb ik twee belangrijke aspecten van zelforganisatie in moderne protestmenigten besproken. In hoofdstuk 4 heb ik gekeken naar peerproductienetwerken en naar complexe netwerksystemen die elementen van peer-productie bevatten. Hieruit bleek dat voor peer-productienetwerken structurerende omstandigheden erg belangrijk zijn bij hun organisatie. Deze omstandigheden ontbreken dikwijls bij open structuren zoals protestmenigten. Bennett et al (2014) opperden dat digitale sociale media hiervoor een uitkomst kunnen bieden. Uit hoofdstuk 5 bleek dat sociale media in veel literatuur naar voren komt als belangrijk ondersteuningsmechanisme voor de organisatie van protestmenigten, maar dat de fysieke manifestaties van protest niet onderschat moeten worden. Naast online organisatie is fysieke manifestatie nog steeds een belangrijke manier voor protestanten om hun verzet kracht bij te zetten. Bigger than the sum of its parts Volgens Karpf heeft Occupy haar wortels in een netwerk van (online) backchannels, en is de menigte die zich in de publieke fysieke ruimte verzameld een andere menigte dan de online groep die deelt, liked en retweet. Dit is een belangrijke annotatie wanneer men spreekt van zelforganisatie van een menigte. Dat Bennett en Segerberg Occupy zien als ‘bigger than the sum of its parts’ is veelzeggend over de beeldvorming rondom Occupy: het lijkt alsof iedereen die zichzelf betrekt bij het protest, zoals beschreven in het hoofdstuk 3, ook deel uitmaakt van het geheel ‘Occupy’. Maar dat geheel bestaat niet vanzelfsprekend. Occupy zorgt ervoor dat zelforganiserende initiatieven zich kunnen manifesteren onder één noemer en het lijkt alsof deze initiatieven door Occupy gekanaliseerd worden. Het is andersom: deze initiatieven samen vormen Occupy (bottom-up organisatie), maar staan op zichzelf min of meer los van elkaar. Occupy bestaat uit verschillende, niet samenhangende initiatieven die op kleine schaal zelfregulerend (kunnen) zijn. Johnson (2001) zou zeggen dat dit voldoende is voor de vorming van het grotere geheel en dat de aparte delen niet een gezamenlijk groter plan hoeven te hebben om een groter iets te realiseren. Men kan zich ook afvragen of de protestanten, de media en analisten als Bennett en Segerberg het geheel van deze initiatieven onder één noemer scharen zonder dat er een eenduidige lijn qua organisatie bestaat die deze initiatieven als geheel reguleert (hetgeen wel het geval lijkt te zijn als men spreekt over organisatie binnen de Occupy menigte). Hetzelfde geldt voor eenduidigheid over motieven, redenen om actie te voeren en identiteitsvorming rondom het protest (al is dat geen onderdeel van dit paper). De vraag is dan wat er overblijft qua organisatie binnen een groep protestanten die wel verder te analyseren valt. Zoethout en organisatie bij protestmenigten Hardt en Negri (2004) stellen dat de genealogie van het verzet de sociaalpolitieke situatie in de samenleving reflecteert en dat kan gezien worden in overeenkomst met de eerste structurerende voorwaarde van Zoethout (2006); de interne variatie van een protestmenigte als Occupy reflecteert nieuwe ideologieën in de samenleving en tegelijkertijd komt de open-netwerkstructuur van het verzet overeen met dat van de omgeving, het Internet, waarbinnen dezelfde open-netwerkstructuur te zien is. De tweede voorwaarde, het ingrijpen van hoger hand in kritieke situaties, ontbreekt echter in de meeste protestbewegingen: bewegingen die volgens de logica van connectieve actie gevormd zijn, missen vaak een duidelijke leider. Als deze leider al aanwezig is, is het nog maar de vraag of zijn gezag wordt erkent. Uit verhoudingen tussen gebruikers van peer-productienetwerken leren we dat leiders binnen deze netwerken machteloos staan, omdat hun autoriteit alleen gefundeerd is op de gratie van ander gebruikers. Indien deze gebruikers besluiten om geen gehoor te geven aan de oproep van hun leider, staat deze machteloos (Johnson 2001). Zoethouts derde voorwaarde, het double loop learning, lijkt op het reflectie dat Johnson (2001) in zelforganiserende systemen als peer-productienetwerken en steden beschrijft. Verbeteringen in het netwerk worden al gaande aangebracht, doordat gebruikers leren van dagelijkse situaties. In de situatie van protestmenigten, waar geen vaste samenstelling van participanten is en er
17
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
sprake is van een continue doorstroom van protestanten, zijn de mogelijkheden om te leren van het gaande proces aanwezig, maar geen verplichte stof voor iedere participant. Bij een protest waar de logica van connectieve actie geldt, kan een nieuweling participeren in het protest zonder dat hij of zij een idee heeft van de dagelijkse gang van zaken in het protest. Dit kan om directe dingen gaan, zoals de manier van reageren op publieke sprekers bij de Occupymenigten (niet klappen als je het met iemand eens bent, maar je met je handen in de lucht zwaaien), maar het kan ook de dieperliggende gedachte en discours van het protest betreffen. Bij protesten die georganiseerd zijn volgens de logica van connectieve actie is de mate waarin protestanten over kennis beschikken ongelijk. Niet iedereen die op de ‘like’-button klikt of een kijkje gaat nemen op de barricades, is op de hoogte van de kennis die de protestanten met een hoog participatieniveau (de harde kern) hebben verkregen. Bij collectieve actienetwerken wordt meestal een groter beroep gedaan op het individu wat betreft het collectiviteitsbesef en de collectieve identiteit (Bennett en Segerberg 2012), en is er, in verhouding met connectief georganiseerde protesten, minder doorstroom onder de leden. Er is in mindere mate sprake van ongelijke niveaus van kennis, omdat er meer ruimte is voor het double loop learning-proces. De laatste voorwaarde die Zoethout noemt, de multifunctionaliteit van leden en het overschot aan functies dat daardoor gecreëerd wordt, is ook terug te zien bij peer-productienetwerken en connectieve actie; het is niet mogelijk om lid te zijn zonder bij te dragen. We hebben in hoofdstuk 3 gezien dat lidmaatschap en participatie gelijk zijn voor de logica van connectieve actie. Het bijdragen aan het protest hoeft echter geen multifunctionaliteit van de participant te veronderstellen. Niet iedere participant bekleedt meerdere functies binnen het protest. De veelheid aan participanten, hun verschillende bijdrage en de reeks aan initiatieven die het protest vormen, wijzen echter wel op een overschot aan functies. Er zijn geen taken die niet worden uitgevoerd in het protest, omdat er geen taken zijn vastgesteld die uitgevoerd moeten worden om een protest van de grond te krijgen. Alle taken die uitgevoerd worden, worden door tenminste één participant verzorgd. Aan de andere kant worden sommige taken uitgevoerd door meerdere participanten, terwijl dat voor een succesvolle organisatie niet nodig is. Er is dus wel een overschot van functies, omdat het aantal participanten hoger is dan het aantal benodigde functies in het protest. Ook dit draagt bij aan de veerkracht van het protest: wanneer een participant in een functie die door meerdere participanten uitgevoerd wordt, besluit te stoppen of gedwongen wordt zich terug te trekken uit het protest, wordt zijn vertrek opgevangen door een volgende participant. Hoewel het gehele protest in omvang iets verliest (namelijk één participant), hoeft de hoeveelheid functies in het protest hier niet onder te lijden. Sociale media en protestmenigten Internet faciliteert protest in grote mate en is zeker nuttig voor organisatie van protestmenigten, maar de huidige wetenschappelijke koers richt zich misschien te veel op sociale media. Misschien omdat de huidige vorm van sociale media een relatief nieuw verschijnsel zijn. Indien de omstandigheden in de maatschappij voor het opzetten van protestplatformen tekort schieten, is sociale media een uiterst goed middel om verzet alsnog van de grond te krijgen. Echter, dit is niet altijd het geval: soms (zoals bij Andrew en Biggs 2005) is communicatie via ‘conventionele’ netwerken (zoals de krant) voldoende voor het mobiliseren van protest (al is het tegenwoordig in een groot deel van de wereld ondenkbaar om zonder internet iets te organiseren). Internet maakt in alle opzichten protest makkelijker, maar het is niet onmogelijk zonder. Het verzet vanuit de bevolking in de 21ste eeuw heeft een ander gezicht gekregen ten opzichte van verzet uit het verleden, en dat is te danken aan moderne communicatiemiddelen. Grootschalige groepscommunicatie is mogelijk geworden door de middelen die het Internet biedt; nooit eerder was de wereld zo bereikbaar voor mensen, en zeker niet voor mensen die niet tot de elite van de samenleving hoorden. Er moet echter wel rekening gehouden worden met omstandigheden waarbinnen toegankelijkheid tot Internet niet vanzelfsprekend is. Ook moet niet vergeten worden dat de ecologische, fysieke omstandigheden een basis vormen voor protest. Naar mijn idee is het vlak tussen de online en offline organisatie van protestmenigten een nog weinig onderzocht gebied dat de komende jaren meer aandacht verdient. Het digitale netwerk heeft de afgelopen jaren vele en snelle veranderingen doorgemaakt. Waar voor de 15-M protestanten in 2001 IndyMedia nog een belangrijk platform was, hebben nu Twitter en Facebook deze plaats ingenomen voor bewegingen zoals Occupy. Voor toekomstige protesten zijn deze platforms wellicht weer achterhaalt en ontstaat een nog onbekende website om de organisatie hiervan te ondersteunen. Wat blijft is de drang van mensen om zich te organiseren tegen sociaal-politieke misstanden die men in de samenleving meent te ervaren. De middelen waarmee dit
18
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
gebeurd en de omstandigheden waarbinnen protestanten zich organiseren lopen uiteen. Het is daarom niet mogelijk om een eenduidige uitspraak te doen over zelforganisatie binnen protestbewegingen. Sommige protestmenigten slagen erin om vanuit de logica van connectieve actie groot te worden als verzetsbeweging, terwijl anderen hierin falen. Tot slot concludeer ik dat de focus op zelforganisatie alleen ontoereikend is in de context van protestmenigten, hoewel er wel een aantal elementen van zelforganisatie van belang zijn voor moderne niet-geïnstitutionaliseerde protestmenigten. Engels was al in de 19de eeuw verbaast over het vermogen van mensen om complexe structuren te vormen zonder duidelijke afspraken hierover. De verwondering hierover wordt ook in onze tijd geprikkeld wanneer duizenden mensen te samen komen op pleinen en in parken. Wat opvalt bij deze protesten, is de horizontale netwerkorganisatie. De horizontale verbindingen tussen de eenheden geven het netwerk een egalitair karakter. Een aansturende autoriteit is in dit netwerk afwezig; het netwerk organiseert zichzelf. Moderne communicatiemiddelen en de toegang hiertoe zijn van groot belang gebleken voor deze manier van netwerkorganisatie. De pamfletten en kranten waar in het verleden gebruik van werd gemaakt, zijn vervangen door snellere en efficiëntere vormen van massacommunicatie. Het Internet biedt tevens, als voordeel ten opzichte van televisie en radio, de mogelijkheid voor iedereen om protest te realiseren. Massacommunicatie is niet langer alleen een middel van de overheid, maar ook van de menigte, die het gebruikt als instrument voor mobilisatie en organisatie. Zelforganisatie kan zich daarnaast ook in vele vormen manifesteren. Hoewel zelforganisatie in sommige contexten van nut kan zijn en ook voor protestmenigten een bruikbare vorm van organisatie kan zijn, is het niet mogelijk om een eenduidige uitspraak te doen over de aard van zelforganisatie in protestmenigten. In dit paper heb ik een aantal zelforganiserende aspecten van protestmenigten besproken, en wellicht dat dit als opstap dient voor verder onderzoek. Discussie en aanbeveling In eerste instantie wilde ik onderzoek doen naar de fysieke uiting van protest en de organisatorische logistiek die erbij komt kijken. De literatuur hierover bleek dusdanig beperkt dat ik besloot me te richten op bij organisatie in een vroeger stadium van protest, hetgene dat zich gedeeltelijk in digitale communicatie netwerken afspeelt. Wellicht dat toekomstig onderzoek zich kan storten op de fysieke manifestatie en de organisatie van deze soms duizenden mensen op een klein oppervlak. Ik was graag ingegaan op het verschijnsel dat er in korte tijd een geïmproviseerde stad ontstaat binnen de publieke ruimte, zonder al te aanwezige bureaucratische instituties. Ik besef me dat het erg moeilijk is om daar etnografisch onderzoek naar te doen; de protesten zijn vaak illegaal en kortstondig, omdat de autoriteiten ingrijpen op het moment dat het uit de hand dreigt te lopen, doordat er bijvoorbeeld veel vermeende criminele praktijken plaatsvinden of de protesten hebben zich uitgebreid naar een deel van de publieke ruimte waar ze tot last zijn van andere burgers (zoals een openbare weg of overheidsgebouw). Toch denk ik dat het goed is om hier onderzoek naar te doen, omdat het verschijnsel zich steeds vaker voor lijkt te doen. Misschien bieden de vormen van organisatie binnen protestmenigten alternatieven voor instanties die te ver dreigen te bureaucratiseren.
19
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Nawoord Het was geen makkelijke, maar wel een leerzame afsluiting van mijn bachelor. Verbazingwekkend is het, hoeveel een mens kan leren in een paar jaar; de afgelopen maanden hebben blijk gegeven aan de ontwikkeling van een aantal vaardigheden die ongetwijfeld van pas komen bij wat de toekomst dan ook mag brengen. Graag wil ik de mensen bedanken die me de afgelopen maanden met dit werk geholpen hebben: professor Joost Jongerden, Gijs Cremers, Esther Kok, professor Elisabet Rasch, Aimeé Plukker en Annelies Tesselaar, voor alle steun, feedback en meedenksessies.
20
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Referenties Aarts, N. en van Woerkom, C. 2008. Strategische communicatie: principes en toepassingen. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2008 Andrews, K.T. en Biggs, M. 2005. The Dynamics of Protest Diffusion: Movement Organizations, Social Networks, and News Media in the 1960 Sit-Ins. American Sociological Review, 2006, vol. 71, 752-777 Bartolovich, C. 2007. Organizing The (Un)Common. Angelaki: Journal of the Theoretical Humanities, 12:3, 81-104 Bennett, W.L. en Segerberg, A. 2012. The logic of connective action: digital media and the personalization of contentious politics. Information, Communication & Society, 15:5, 739-768 Bennet, W. L., Segerberg, A. en Walker, S. 2014. Organization in the crowd: peer production in large-scale networked protests. Information, Communication & Society, 17:2, 232-260 Benkler, Y. 2006. The Wealth of Networks – How Social Production Transforms Markets and Freedom, Yale University Press, New Haven. Bruns, A. 2008. Blogs, Wikipedia, second life, and beyond: From production to produsage. New York: Peter Lang Calderaro, A. 2011. New political struggles in the network society: The case of the free and open source (FOSS) Movement. Gepubliceerd in de European Consortium of Political Research (ECPR) General Conference, Reykjavik, Iceland Castells, M. 2012. Networks of outrage and hope: social movements in the internet age. Cambridge, Polity Press Schweik, C., en English, R. 2007. Tragedy of the FOSS commons? Investigating the institutional designs of free/libre and open source software projects, First Monday, [S.l.], feb. 2007. Gladwell, M. 2004. Small change: Why the revolution will not be tweeted, New Yorker, 4 oktober 2010. http://www.newyorker.com/magazine/2010/10/04/small-change-3 [bezocht op 21 - 12 – 2014] González-Bailón, S. 2013. Online social networks and bottom-up politics, Rochester, NY: Social Science Research Network. SSRN Scholarly Paper. http://papers.ssrn.com/abstract=2246663 [bezocht op 21 - 12 – 2014] Hill, B. M., en Monroy-Hernández, A. 2013. The cost of collaboration for code and art: Evidence from a remixing community. Proceedings of the 2013 ACM Conference on Computer Supported Cooperative Work, San Antonio, TX, ACM 2013. Van Dam, R., Eshuis, J. en Aarts, N. 2008. Zelforganisatie : een studie naar gemeenschapsvorming in de Amsterdamse Doe-Het-Zelf Maatschappij en de Golfresidentie Dronten. Wageningen, Alterra, 2008 Van Dam, R., Eshuis, J., Aarts, N. en During, R. 2005. Closed communities. Een verkennend onderzoek naar geslotenheid van gemeenschappen in Nederland. Wageningen, WUR, 2005 Gilchrist, A. 2001. The Well Connected Community: networking on the ‘Edge of Chaos’. Community Development Journal, 35:3, 264-275 Johnson, S. 2001. Emergence: the connected lives of ants, brains, cities, and software. New York, Scribner, 2001
21
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Juris, J.S. 2005. The New Digital Media and Activist Networking within Anti-Corporate Globalization Movements. The Annals of the American Academy, 597, January 2005 Juris, J.S. 2012. Reflections on #Occupy everywhere: social media, public space, and emerging logics of aggregation. American Ethnologist, 39:2, 259-278 Hardt, M. en Negri, A. 2004. Multitude: war and democracy in the Age of Empire. New York, The Penguin Press, 2004 Internetlivestats 12]
http://www.internetlivestats.com/internet-users/#trend [bezocht op 14 –
Internetworldstats
http://www.internetworldstats.com/stats7.htm [bezocht op 14 - 12]
Hedge, N., Massoulié, L. en Viennot, L. 2013. Self-organizating flows in social networks. In SIROCCO 2013, LNCS 8179, 116-128. Spinger International Publishing Swizerland. Karpf, D. 2013. COMMENT: Comment on ‘Organization in the Crowd: peer production in large-scale networked protets’. Information, Communication & Society, 17:2, 261-263 Kaulingfreks, R. en Warren, S. 2010. SWARM: Flash Mobs, mobile clubbing and the city. Culture and Organization, 16:3, 211-227 Kreis, D., Finn, M. en Turner, F. 2011. The limits of peer production: Some reminders from Max Weber for the network society. New media & Society, 13:2, 243-259 McVeigh, R., Myers, D.J., Sikkink, D. 2004. Corn, Klansmen, and Coolidge: Structure and framing in Social movements. Social Forces, 83:2, 653-690 Nancy, J.L. 1991. The inoperative community. Minneapolis: University of Minnesota Press. Uit Kaulingfreks, R. en Warren, S. 2010. SWARM: Flash Mobs, mobile clubbing and the city. Culture and Organization, 16:3, 211-227 Nancy, J.L. 2002. De Indringer. Amsterdam: Boom (Nederlandse vertaling van Nancy; J.L. La ville au loin Mille et Une Nuits, département de la Librairie Arthème Fayard, 1999) uit Kaulingfreks, R. en Warren, S. 2010. SWARM: Flash Mobs, mobile clubbing and the city. Culture and Organization, 16:3, 211-227 Pepe A. en Gennaro, C. di, 2009. Political protest Italian-style: the blogsphere and mainstream media in the promotion and coverage of Beppe Grillo’s V-day. First Monday 14:12 Olson, M. 1965. The Logic of Collective Action: Public Goods and the Theory of Groups, Harvard University Press, Cambridge, MA Rieger, J. en Pui-Lan, K. 2012. Occupy Religion: theology of the Multitude. Plymouth, Rowman & Littlefield Publishers Inc. Shirky, C. 2008. Here comes everybody: the power of organizing without organisations. New York, Penguin Group The Star 2011, bezocht op 18-6 http://www.thestar.com/news/world/2011/09/20/protests_dwindle_in_attempt_to_occupy_wall_s treet.html Vraga, E.K., Bode, L., Wells, C. et al. 2014. The rules of engagement: comparing two social protest movements on YouTube. Cyberpsychology, Behaviour, and Social Networking, 17:3, 133-140 Zhao, D. 1998. Ecologies of Social Movements: Student Mobilization during the 1989 Prodemocracy Movement in Beijing. American Journal of Sociology, 103:6 (May 1998), 1493-1529
22
Zelforganisatie in Moderne Protestmenigten
21 december 2014
Zoethout, K. 2006. Self-Organising Processes of Task Allocation: a Multi-Agent Simulation Study. Ridderkerk, Offsetdrukkerij Riderprint B. V., 2006 Zuckerman , E. 2013. English is no longer the launguage of the web. Quartz, 20 juni 2013 http://qz.com/96054/english-is-no-longer-the-language-of-the-web/ [bezocht op 14 – 12]
23